Hermes 4/2 – oktober 2007
HERMES Mededelingenblad van de onderzoeksgroepen van de departementen toegepaste taalkunde en letteren van de HOGESCHOOL-UNIVERSITEIT BRUSSEL
Woord vooraf Binnen de HUB is in de voorbije maanden gewerkt aan het op poten zetten van een structuur die het onderzoeksbeleid gaat uitstippelen. Schematisch gaat die er uit zien zoals in onderstaand organogram1. Onderaan vinden we de vier onderzoeksraden (OZR) van de drie studiegebieden die binnen de HUB vertegenwoordigd zijn, aangevuld met een onderzoekscel voor de professionele bachelors. Elk van de vier onderzoeksraden vaardigt twee vertegenwoordigers af naar het overkoepelende Bureau Onderzoeksbeleid (BOB); hun namen vind je terug in het vakje van de relevante OZR. Het BOB wordt voorgezeten door Paul Janssens. De rol van het BOB is om coördinerend op te treden, om op die manier een maximale eenvormigheid tussen de verschillende onderzoeksraden te bewerkstelligen. De volgende collega’s hebben zich kandidaat gesteld voor het lidmaatschap van de OZR Letteren, en zijn intussen alle door het directiecomité aangesteld: Lieven Buysse, Jan Ceuppens, Jef Janssens, Dany Jaspers, Isabelle Peeters, Erwin Snauwaert, Tom Toremans, Anneleen Vanden Boer, Guido Vanden Wyngaerd, Philip Vermoortel. Een afgevaardigde van de K.U.Leuven, Hubert Cuyckens, vertegenwoordigt de Geïntegreerde Faculteit Letteren. De OZR bestaat uit 11 leden en is evenwichtig samengesteld. Drie opleidingen zijn vertegenwoordigd, met name Taal & Letterkunde, Toegepaste Taalkunde en Handelswetenschappen. Daarnaast is er een goed evenwicht tussen leden van K.U.Brussel, Vlekho en Ehsal, evenals tussen de onderzoeksdomeinen taalkunde en letterkunde en de verschillende onderwijstalen. Verder 1 Bureau Onderzoeksbeleid (BOB) Paul Janssens
OZR Letteren
OZR Economie
OZR Rechten
Guido Vanden Wyngaerd Dany Jaspers
Ignace van de Woestijne Koen Algoed
Luc Wintgens Annick de Boeck
OZR Professionele Bachelors Dirk Smits
zijn de doctorandi vertegenwoordigd en de Geïntegreerde Faculteit Letteren. De vier onderzoeksraden vergaderen maandelijks in dezelfde week. In de tussenliggende weken zal het BOB eveneens een maandelijks vergaderritme hanteren. Op de eerste vergadering van de OZR Letteren (op 17 september 2007) zijn al meteen een aantal problemen geïnventariseerd en werden een aantal mogelijke denksporen bewandeld voor een aanpak. Zo is het bijvoorbeeld bekend dat universiteiten en hogescholen, zeker in het verleden, een andere onderzoekscultuur hadden. Sommige hogescholen, zoals Ehsal, zijn goed op weg die achterstand in te halen, maar voor de opleiding TT moet die inhaalbeweging nog ingezet worden. Personeelsleden van een universiteit beschikken over 50% onderzoekstijd, wat niet het geval is voor de personeelsleden van de opleiding TT, waar de beperkte onderzoeksruimte erg versnipperd is over de personeelsformatie. Daarbij komt nog dat onderzoeks- en onderwijsdomein van de docenten zelden samenvallen. Verder hebben hogescholen geen (of beperkte) toegang tot financieringskanalen als het FWO, en moeten zij het stellen met de hun toegekende academiseringsmiddelen. Om de onderzoeksoutput te verhogen is het aangewezen om te evolueren naar een systeem van gedifferentieerde opdrachten, waarbij er enerzijds personeelsleden zijn die geen onderzoek verrichten en dus meer lesgeven en/of meer bijkomende taken vervullen, en anderzijds personeelsleden die een substantiële onderzoekstijd krijgen. In het departement Handelswetenschappen van Vlekho bestaan al dergelijke gedifferentieerde opdrachten. Ook aan Ehsal beschikken de meeste onderzoekers over 50% onderzoekstijd. Wat de toegang tot FWO-middelen betreft, biedt de associatie nieuwe mogelijkheden. Geaffilieerde onderzoekers aan de K.U.Leuven hebben er als co-
22
Hermes 4/2 – oktober 2007
promotor toegang tot alle financieringskanalen. Geassocieerde (hoofd)docenten en hoogleraren zullen de komende maanden op dezelfde financieringskanalen als promotor een beroep kunnen doen.
werkingsmiddelen voor onderzoek te structureren. Het lijkt verstandig om binnen Letteren het aantal onderzoeksgroepen die Vlekho tot voor kort telde (zeven) te reduceren, omdat het niet realistisch is vergeleken met de personeelsformatie die aan onderzoek doet.
Een andere vraag is welke structuren er binnen het domein Letteren in het leven geroepen dienen te worden om het onderzoek te stimuleren, en om de besteding van
Guido Vanden Wyngaerd Voorzitter OZR Letteren
Intra Muros CRISSP BRUSSELS CONFERENCE ON GENERATIVE LINGUISTICS 2
de relaties hoofd-complement modificeerder.
en
hoofd-
Vlekho & KUB 25-27 juni 2007 Van maandag 25 tot en met woensdag 27 juni 2007 organiseerde CRISSP voor de tweede keer het Brussels Conference on Generative Linguistics. Dit keer ging het om een co-organisatie met de Universiteit van Tilburg en de Universiteit van Leiden. Het thema was “Alternatives to cartography”, d.w.z. het zoeken naar alternatieven voor een op dit moment binnen de generatieve grammatica gangbare theorie van woordvolgordevariatie (cartografie). Op maandagochtend is de plaats van afspraak de aula 052 op campus Vlekho. De conferentie begint veelbelovend, met de eerste genodigde spreker, Edwin Williams van Princeton University, die zijn lezing de provocatieve titel “There is no alternative to cartography” heeft meegegeven. Hij concentreert zich in zijn bijdrage op alternatieve manieren om functionele structuur uit te spellen, en om de centrale lokaliteitseigenschappen die eruit voortvloeien (lexicalisatie, selectie, verplaatsing) op een systematische en niet louter descriptieve manier af te leiden. Na de eerste koffiepauze volgt Ion Giurgea (Université Paris 7). Hij biedt een zeer uitgebreid en sterk empirisch georiënteerd overzicht van woordvolgordeverschijnselen binnen de nominale groep. Hij komt tot een aantal crosslinguïstische generalisaties, waarvan hij laat zien dat ze niet zonder meer af te leiden zijn op basis van een cartografische benadering van woordvolgorde. Het alternatief dat hij voorstelt houdt een terugkeer in naar woordvolgordeparameters die gebaseerd zijn op
Edwin Williams
In hun lezing Defective C concentreren Ángel J. Gallego (Universitat Autònoma de Barcelona) en Juan Uriagereka (University of Maryland) zich op de cartografische benadering van de linkerperiferie van de zin. Ze betogen dat de correcte analyse van ingebedde subjunctieven niet de aanwezigheid van een extra functionele projectie vereist (zoals in cartografie wordt aangenomen), maar dat de recent door Chomsky geïntroduceerde notie van ‘defectiefheid’ volstaat om de relevante feiten te analyseren. De linkerperiferie van de zin staat ook centraal in de bijdrage van Josef Bayer en Ellen Brandner (beiden van de Universiteit van Konstanz). Uitgangspunt is het – ook in variëteiten van het Nederlands geattesteerde – verschijnsel dat vraagwoorden in ingebedde vraagzinnen in verschillende Zuid-Duitse dialecten kunnen worden gevolgd door een voegwoord (bijv. Ik vraag me af wie dat hij gezien heeft). Bayer en Brandner betogen dat de variatie in de aan- of afwezigheid van een dergelijk voegwoord voortvloeit uit een flexibele benadering van de linkerperiferie, waarbij
23
Hermes 4/2 – oktober 2007
vraagwoorden soms het hoofd en soms de specificeerder van de projectie CP kunnen vormen. Klaus Abels (Universiteit van Tromsø) benadert het thema van het congres op een meer abstracte, theoriegestuurde manier. Hij bestudeert de interactie tussen verschillende soorten van verplaatsing, en komt tot de constatering (a) dat die types van verplaatsing cruciaal geordend zijn ten opzichte van elkaar, en (b) dat die ordening gedeeltelijk gelijkloopt met de cartografische ordening van functionele projecties (en die dus deels overbodig maakt). Ook Omer Preminger (Massachusetts Institute of Technology) neemt verplaatsing als (een van) zijn uitgangspunt(en), maar concentreert zich vooral op de oorzaak/aanleiding van verplaatsing. Anders dan wordt aangenomen in het Minimalistische Programma (en de daarmee samenhangende cartografische benadering) stelt Preminger dat de voet en niet het hoofd van een ketting verantwoordelijk is voor de verplaatsing. Dat stelt hem in staat om een aantal kerneigenschappen van verplaatsing op een eenvoudige en samenhangende manier af te leiden. De eerste congresdag wordt afgesloten met een fel gesmaakte receptie met Belgische bieren in de Ultieme Hallucinatie.
Op dinsdag verhuist het congres dan naar de gebouwen van de K.U.Brussel aan de Vrijheidslaan. De spits wordt afgebeten door uitgenodigd spreker Ad Neeleman van University College London, die een analyse voorstelt van woordvolgordeverschijnselen in termen van pragmatische noties zoals TopicComment en Focus-Background. Ook João Costa van de Universidade Nova de Lisbao zoekt een verklaring voor verschillende mogelijke woordvolgordes in prosodie en discoursefenomenen. Peter Ackema van de University of Edinburgh houdt een lezing over het voorkomen van voegwoorden in vraagzinnen (de zgn. dat-spoor effecten). Hij stelt een analyse voor die gebaseerd is op eerder gezamenlijk werk van hemzelf en de uitgenodigde spreker van de ochtendsessie, Ad
Neeleman. Door de grote thematische samenhang van de ochtendlezingen ontspint er zich in de vragenperiode geregeld een levendige discussie. Na een eenvoudige maar verkwikkende lunch is het dan de beurt aan Markus Bader & Tanja Schmid van de Universität Konstanz. Zij buigen zich over een klassiek probleem in de syntaxis van de Germaanse talen zoals het Duits en het Nederlands, nl. de woordvolgorde in de werkwoordelijke eindgroep. Vervolgens heeft Clemens Mayr van Harvard University het over het fenomeen van de stilistische inversie in het Frans, een variatie in de woordvolgorde waarvoor hij een eerder traditionele analyse voorstelt in cartografische termen. Na de pauze is het tijd voor Denis Bouchard van de Université du Québec à Montréal. Hij presenteert zijn radicale theorie over de band tussen syntaxis en betekenis die duidelijk schatplichtig is aan de Saussure. De dag wordt afgesloten met een lezing van de derde uitgenodigde spreker, Michal Starke van de Universteit van Tromsø. Hoog tijd voor het congresdiner, dat tot eenieders tevredenheid verloopt. Plaats van afspraak is het restaurant Hémisphères in de Schildknaapstraat, een wereldrestaurant met gerechten van alle continenten. Woensdagochtend is de plaats van afspraak opnieuw de KUB. De dag vangt aan met de lezing van Michael Wagner, die door CRISSP uitgenodigd is. Wagner betoogt dat verplaatsingen in de zin die informatie structureren niet voortkomen uit de syntaxis zoals in cartografische benaderingen beweerd wordt. Hij neemt aan dat het de semantiek is die informatie in de zin structureert. Hij toont dan ook aan dat prosodische effecten bij topicfocusmarkeringen volgen uit een semantische operator. De lezing van Wagner wordt gevolgd door het levendige praatje van Peter Svenonius. Svenonius staat bekend om zijn gedetailleerde analyse van prepositiestructuren. Prepositiestructuren lijken te gehoorzamen aan een universele ordening en zijn dus gesneden brood voor een cartografische benadering waarin wordt aangenomen dat elke taal onderliggend dezelfde ordening heeft. Svenonius stelt echter voor een stap verder te zetten; hij wil de onderliggende principes achter deze ordening
24
Hermes 4/2 – oktober 2007
ontdekken. Hij illustreert dat er in het geval van de prepositiestructuur universele semantische gronden zijn voor deze ordening. Hierna presenteert Martina Wiltschko de bevindingen waaraan ze samen met Elizabeth Ritter heeft gewerkt. Ze toont dat elke taal een categorie ‘inflectie’ heeft, maar dat talen deze categorie heel verschillend kunnen invullen. In de talen die ons bekend zijn, geeft inflectie op een werkwoord informatie over tijd. In talen zoals het Halkomelem en het Blackfoot geeft de inflectie op het werkwoord echter informatie over locatie of gespreksparticipanten. Dit alles contrasteert met een cartografische benadering waarin wordt aangenomen dat de universele grammatica de inhoud van functionele categorieën heel specifiek bepaalt. Net voor de laatste koffiepauze is Angel Gallego aan de beurt voor zijn tweede praatje van dit congres. Deze keer trekt hij een parallel tussen het zinsdomein, het verbale domein en het nominale domein. Hij laat zien aan de hand van data uit het Catalaans, het Italiaans en het Spaans dat deze drie categorieën allemaal verplaatsing toelaten naar de linkerkant van de groep en relateert dit aan morfologische rijkdom. Daarna vertelt Luis Lopez dat de topicfocusstructuur die in een cartografische benadering veelal wordt aangenomen niet altijd de juiste voorspellingen doet. Er zijn bepaalde volgordebeperkingen op gecontrasteerde zinsdelen die enkel verklaard kunnen worden wanneer er ook rekening gehouden wordt met de dialoog waarin de zin geplaatst is. De laatste spreker van BCGL2 is Natalia Slioussar, en ook zij heeft het over topic en focus en hun plaats in de zin. Deze noties blijken nogmaals voer voor discussie en deze spreekster merkt op dat er in de cartografische benadering geen plaats is voor ‘gradatie van topicaliteit’, terwijl die in conversaties toch aanwezig lijkt te zijn. Ze pleit dan ook voor een meer relationele aanpak van de informatiestructuur in de zin.
Henk van Riemsdijk
De dag en het congres wordt afgesloten met een dankwoordje van medeorganisator Henk van Riemsdijk. Met een hoofd vol nieuwe ideeën en een tevreden gevoel kunnen de taalkundigen aller landen weer huiswaarts keren. DJ, GVW, JVC, LA & MDB
RESEARCH IN INTERPRETING STUDIES: State of the Art and Future Perspectives Vlekho, 16 February 2007 “Research in Interpreting Studies” was a conference organised by the applied linguistics departments of the Hogeschool voor Wetenschap & Kunst and the Erasmushogeschool Brussels to give a new impetus to the field of Interpreting Studies in Belgium. One of the reasons for organising the event was the fact that the Belgian stakeholders in interpreting schools have known for some time that academic, i.e., research based training, is a prerequisite for obtaining future financial funding by the Ministries of Education of the Flemish and Walloon regions, for a researchbased reform of the interpreter training programme that centres on the profession’s specificities and leads to the formation of highend interpreters. Another goal was to set up a Belgian research platform, in order to communicate the type of IS research conducted at the different colleges and to collaborate both on research-based topics and curriculum-linked aspects. An additional
25
Hermes 4/2 – oktober 2007
objective was the organisation of bi- or triannual conferences on this matter with the participation of Belgian and international institutions.
en interprétation comme accomplissement académique, la recherche en interprétation comme outil de formation, la recherché en interprétation comme activité scientifique per se.”
The Conference Ludo Teeuwen (Vlekho) and Jozef Vanden Broeck (Erasmushogeschool), departmental chairmen of the applied linguistics departments at the organising colleges, welcomed the conference participants and speakers at this unique conference – the first of its kind, both with respect to this far-reaching collaboration and to the subject of the conference. Daniel Bauwens and Erik Uytterhoeven, coordinators of the interpreting programmes at the applied linguistics departments of the Erasmushogeschool and of the Hogeschool voor Wetenschap & Kunst, emphasised the objectives of the day in their welcoming speech and hoped for a valid experimental design for future research within IS. Morning Session The first key-note speaker of the day was Daniel Gile, Université Lumière in Lyon II with a presentation on “Conference interpreting as an academic discipline. How to start up a scientific research project within the field of interpreting studies? Some suggestions.” Gile explained how to start research projects on interpreting, finding out what can be expected from such projects and offered practical suggestions for research projects.
Daniel Gile
Participating Belgian colleges included: The Ecole des Interprètes Internationaux. (Université de Mons). Freddy Eggermont, Catherine Gravet and Myriam Piccaluga: “La recherche en interprétation à Mons, de la didactique des langues aux approches cognitives de l’interprétation: 45 ans d’histoire, la recherché
The Lessius Hogeschool was represented by Heidi Salaets who gave a complete survey of publications and projects, with an emphasis on legal interpretation and the project of colleague Sarka Timarova. For the Institut Supérieur de Traducteurs et Interprètes, Haute Ecole de Bruxelles. Corinne Imhauser and Martine Bracobs, reported on the state of IS research at their institution. The Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken, Hogeschool Antwerpen. Here Aline Remael and Bart van der Veer spoke on “Current and Planned Interpretation Research” and “A Real Time Subtitling Project”. Afternoon Session The Hogeschool Gent: Sonia Vandepitte and Hildegard Vermeiren with “Research Environment: Projects from the Past, Present and Future Projects.” For the Institut Libre Marie Haps, Haute Ecole Leonard de Vinci, Yvette Van Quickelberghe, focused more on the academic implications for students in their master year. The Erasmushogeschool Brussel. June Eyckmans on “Measuring the importance of phraseological competence in interpreting”. Vlekho, Hogeschool voor Wetenschap en Kunst. Giovanni Bevilacqua gave an “Overview of Interpreting Studies Research at Vlekho” and presented his doctoral dissertation (in progress) on “Interaction and Triangular Communication in Homes for Elderly People in Limburg.” The second keynote speaker of the day, Mary Phelan (Dublin City University), gave a challenging and wide-ranging presentation on conference interpreting and community interpreting in Ireland entitled “High potential for research, both for students and academic researchers”.
26
Hermes 4/2 – oktober 2007
VII JORNADA PEDAGÓGICA DEL ESPAÑOL Vlekho, 5 mei 2007 III JORNADA DE PRESENTACIÓN DE MATERIALES DIDÁCTICOS Vlekho, 23 juni 2007 Naar jaarlijkse gewoonte zette het departement TT zijn deuren tweemaal open voor lesgevers Spaans. De studiedag van 5 mei, die werd opgezet samen met de Consejería de Educación van de Spaanse ambassade en met het Instituto Cervantes, draaide rond woordenschatonderwijs (El léxico en el aula del español/LE). Mary Phelan
Before this, however, Martin Fostner, Secretary General of CIUTI, took the floor to encourage the audience, stating that Belgium with a market leader position for interpreting could offer a major contribution to IS research. The research situation, Fostner believed, was encouraging but that it was essential to come up with transferable research results, in other words, results that could be integrated in the curriculum of future interpreters. Concluding remarks were formulated by Rita Temmerman, academic co-ordinator of the Applied Linguistics Department of the Erasmushogeschool, who ended with a strong plea for future collaboration. A fine reception concluded this day with also a final thank you word and call for future collaboration, by the President of CIUTI, Hannelore Lee-Jahnke. Conclusion Organizers and participants univocally agreed that this initial gathering of interpreting studiesresearchers was a success and expressed the wish to set up an interpreting studies network. With reference to this the organisers put forward two suggestions: 1/ adding “Interpreting Studies” as a thematic strand with the ABLA-association; 2/ setting up a research network within the recently formed working group Multilingualism and Cross-Cultural Communication (MCCC) of the Compostela Group of universities. DB & JE
Tijdens een zeer geanimeerde en interactieve plenaire zitting, La adquisición el léxico y la creación de redes entre palabras, onderstreepte Marta Higueras García (Instituto Cervantes) het belang van woordenschatonderwijs (toeristen nemen op hun reizen naar het buitenland vaak woordenboeken mee, maar geen grammatica’s). Door middel van de analyse van een aantal ‘grappige fouten’ toonde ze aan met welke procédés de meeste mensen de woordenschat in hun geheugen opslaan (soms dus op een onvolmaakte manier), en ze pleitte ervoor om met deze kennis rekening te houden bij de planning van didactische activiteiten. Het is met name belangrijk dat de studenten worden gestimuleerd om de syntagmatische (collocaties, idiomatische uitdrukkingen, geijkte formules) en paradigmatische (verwantschap met woorden van eenzelfde semantisch veld) relaties tussen woorden volop te benutten, en dus te focussen op de zogenaamde ‘lexicale chunks’. Na deze eerste sessie konden de deelnemers kiezen uit drie workshops. Marta Higueras García en Soledad Martín Martín (Universidad de Salamanca) presenteerden daarbij dossiers met meer concrete toepassingen van de principes die in de ochtendlezing al aan bod waren gekomen. Bernard Thiry (Universiteit Luik) gooide het over een andere boeg: de deelnemers kregen de kans om kennis te maken met de uitermate goed gestoffeerde webpagina die hij heeft ontworpen voor zijn cursus zakelijk Spaans. Tussen de bedrijven door genoten de aanwezigen met volle teugen van een theatermonoloog van Rob Frans, die afwisselend gestalte gaf aan de personages van Don Quichot en van Sancho Panza.
27
Hermes 4/2 – oktober 2007
Bernard Thiry
Op de studiedag van 23 juni (in samenwerking met de Consejería de Educación van de Spaanse ambassade) brachten vijf docenten Spaans verslag uit over hun didactische ervaringen. De hoofdspreekster, Dolores Soler-Espiauba, besprak het gebruik van politieke cartoons: in een zeer aangename sfeer (dankzij de humor van het gekozen materiaal) krijgen de cursisten de gelegenheid om kennis te maken met de Spaanse actualiteit, wat ook de aanleiding kan zijn voor een geïntegreerde training van de vier basisvaardigheden. De geselecteerde cartoons zorgen voor verhitte discussies onder de aanwezigen (vooral Spaanse native speakers, of toch minstens docenten met een relatief goede kennis van de Spaanse situatie), maar sommigen vroegen zich af of het materiaal wel geschikt is voor een publiek dat eigenlijk niet of nauwelijks vertrouwd is met de politieke, sociale en culturele achtergronden waarop wordt gealludeerd (de cartoons zullen veeleer kunnen worden gebruikt als afronding van een dossier waarin eerst de nodige kennis is aangereikt). Véronique Breton demonstreerde hoe het internet in het talenonderwijs kan worden geëxploiteerd (bv. via ‘web quests’). Martine Mannens toonde zich een enthousiaste verzamelaarster van authentiek (tekst)materiaal: ze probeert haar cursisten te motiveren door hen in contact te brengen met de objecten – bv. lege sigarettenpakjes – en teksten – bv. reclamefolders, verkeersboetes – die zij bij elke strooptocht in Spanje buit maakt. Raimundo Romero staat sceptisch tegenover het didactische en menselijke rendement van elektronische innovaties (zoals het gebruik van blogs, ‘web quests’, e.d.). Hij betreurt ook dat op
studiedagen als deze de echte protagonisten van het onderwijs – de studenten – meestal afwezig zijn. Wanneer zijn piepjonge leerlingen – kinderen van geïmmigreerde Spanjaarden die in België in het Nederlands of Frans school lopen, maar toch ook alle registers van de taal van hun ouders zo goed mogelijk willen beheersen – het multimedialokaal betreden, stelen ze onmiddellijk de harten van alle aanwezigen. Ten slotte rapporteert Montserrat Lajas over de bijzonder moeilijke omstandigheden waarin haar cursussen Spaans plaatsvinden, en over haar poging om de resultaten te optimaliseren door de familieleden van de jonge cursisten bij de lessen te betrekken. Website Bernard Thiry: http://www.udi.hec.ulg.ac.be/cours/espanolneg ocios/ DM
ATELIER LITERAIR VERTALEN door Jan Walravens Vlekho, 13 maart en 24 april 2007 Op 13 maart en 24 april 2007 organiseerde de vakgroep Frans twee vertaalateliers ‘Literair Vertalen’ voor de studenten van de tweede licentie. Beide vertaalateliers werden geanimeerd door professor dr. Jan Walravens.
Jan Walravens
Jan Walravens studeerde in 1979 af als licentiaat Germaanse filologie aan de Vrije Universiteit Brussel. In 1983 behaalde hij het diploma Master of Arts aan de University of Iowa in de Verenigde Staten. Zijn doctoraat behaalde hij in 1991 aan de Université Libre de Bruxelles met een thesis over literair vertalen. Momenteel is hij hoogleraar Vertaalkunde aan de Haute Ecole Francisco Ferrer en Professor of Intercultural
28
Hermes 4/2 – oktober 2007
Communication aan het Vesalius College in Brussel. Hij heeft verschillende opdrachten achter de rug als gasthoogleraar in binnen- en buitenland; tevens heeft hij bestuurlijke functies vervuld in wetenschappelijke en sociaal-culturele verenigingen. Vandaag betreft zijn onderzoek vooral de vergelijkende studie van culturele identiteiten; daarbij heeft hij bijzondere aandacht voor de rol van (ver)talen bij interculturele contacten. Hij is o.a. lid van de redactieraad van het tijdschrift Language and Intercultural Communication, uitgegeven door Multilingual Matters in het Verenigd Koninkrijk. De eerste sessie van het vertaalatelier, op 13 maart 2007, bestond uit twee delen. Eerst werden een aantal (theoretische) benaderingen van het verschijnsel ‘(literair) vertalen’ besproken en dit vanuit een historisch perspectief (Scheiermacher, Von Humboldt, Steiner, Holmes, de manipulatietheorie, de Skopostheorie). De nadruk lag daarbij niet op de theorie an sich, maar wel op de praktische relevantie van bepaalde theoretische visies en standpunten. De vertaler stond dus centraal! Daarna werden een aantal literaire teksten geanalyseerd, meer bepaald gedichten van Leonard Nolens en van Lucebert. Literaire ‘vertaling’ gaat hand in hand met literaire ‘analyse’. Het analyseren (d.w.z. het ‘zoeken naar betekenissen’) van literaire teksten is een vak op zich. Het doel van dit onderdeel van de workshop was aan te tonen dat dergelijke analyses minder ontoegankelijk of moeilijk zijn dan vaak wordt gedacht. Ook hier stond de praktijk centraal: we onderwierpen enkele voorbeelden aan de ‘toets’ van de lezer! Op het einde van de middag kregen de deelnemers een literaire vertaalopdracht. Er werd gekozen voor het gedicht L’albatros van Charles Baudelaire (uit Les fleurs du mal II). Aan de studenten werd gevraagd om het gedicht eerst individueel te vertalen en dan in groepjes van vier studenten te komen tot één versie die vóór de tweede sessie aan Jan Walravens zou worden bezorgd. Kiezen voor een zeer bekende tekst heeft zowel voor- als nadelen. Een groot nadeel is dat er al zoveel vertalingen bestaan dat het van de studenten heel wat discipline vereist om niet te gaan ‘spieken’ en ‘inspiratie’ te halen uit de vele voortreffelijke vertalingen die al circuleren. Toch werd aan de studenten expliciet gevraagd om dit
niet te doen, wat door de meeste groepjes ook werd gerespecteerd. Kiezen voor een bekend werk heeft ook vele voordelen. Het is voor de studenten waarschijnlijk veel leuker om te werken aan een ‘belangrijke’ tekst met bewezen literaire kwaliteiten dan aan iets onbekends, en de uitdaging is ook veel groter. Bovendien is het niet onmogelijk dat onze studenten iets belangwekkends kunnen toevoegen aan de bestaande vertalingen. Tijdens de tweede sessie, op 24 april 2007, werden de vertalingen van de studenten geëvalueerd. Vooraf werd duidelijk gesteld dat het niet ging om een wedstrijd. Er werden dus geen prijzen uitgedeeld, hoewel bepaalde vertalingen door Jan Walravens meer gesmaakt werden dan andere. We overliepen de verschillende vertalingen, waarbij de studenten op een interactieve manier bepaalde specifieke vertaalkeuzes konden verantwoorden. De interpretatie van de brontekst op zich was zeker al geen eenvoudige klus. Er werden dan ook verschillende lezingen naar voren geschoven. We bespraken samen hoe bepaalde vertaaloplossingen een antwoord kunnen bieden op de problematiek van de brontekst. Gaandeweg werd ook duidelijk dat één heel belangrijk gegeven vooraf – onterecht – niet was meegedeeld aan de studenten, namelijk wie de opdrachtgever was van de vertaling, m.a.w. voor welk doelpubliek de vertaling moest geschreven worden. Doordat deze cruciale informatie ontbrak was het zeer moeilijk, zoniet onmogelijk de vertaalopdracht tot een goed einde te brengen. Nochtans was deze ‘tactiek’ door Jan Walravens heel bewust gekozen met het doel onze studenten duidelijk te maken dat een vertaalopdracht altijd in een bepaalde context moet worden geplaatst. Dit is zeker een les die onze studenten kunnen meenemen voor de toekomst, waarin ze eventueel zelf als vertaler aan de slag zullen gaan. Het overzicht van de grote stromingen in de vertaalwetenschap en de kennismaking met bepaalde technieken voor literaire analyse, aangeboden tijdens de eerste sessie, waren zeer interessant. Ook de gedetailleerde bespreking van de vertalingen tijdens de tweede sessie was zeer verrijkend. Wij bedanken Jan Walravens voor zijn bijdrage en denken dat dit initiatief zeker voor herhaling vatbaar is! VB
29
Hermes 4/2 – oktober 2007
Extra Muros ROUWEN ZONDER TRANEN POUR UN DEUIL SANS LARMES Hogeschool Gent, 22 maart 2007 Lessius Hogeschool Antwerpen, 23 maart 2007 Tijdens een tweedaags colloquium dat plaatsvond in Gent (22 maart) en Antwerpen (23 april) bogen zeventien sprekers zich over het ‘verlies’ waarmee vertaling automatisch gepaard lijkt te gaan. In hun poging om het fenomeen te duiden namen de sprekers hun toevlucht tot metaforen uit de domeinen van de economie (‘winst-en-verliesrekening’, in de lezing van Katrien Lievois over de vertalingen in het Nederlands van La Chute van Albert Camus), de fysica (de wet van toenemende entropie, in de bijdrage van Francesco De Nicoló), de psychoanalyse, enz. Het verlies kan zich, volgens de inleiding van de organisatoren, zowel op referentieel als op talig vlak voordoen. Het is vaak moeilijk om actualiteitsgebonden of cultuurspecifieke betekeniselementen over te dragen in een vertaling. Zo toonde Katrien Lievois aan dat vertalers er niet alleen niet altijd in slagen om in hun nieuwe versie de ironie van de brontekst te reproduceren, maar zelfs, vooral door een gebrek aan sociaal-culturele bagage of door een ontoereikende kennis van stereotypen, de ironie van het origineel soms gewoon niet opmerken (bv. allusies in het boek van Camus op teksten van Dante, Mallarmé, Sartre). Ook de intertekstuele verwijzingen in het werk van Emilio Gadda gaan in de Nederlandse vertaling verloren, volgens Francesco De Nicoló. Deze spreker wijst de oplossing van de voetnoten of de verklarende inleiding van de hand. Niet alleen staan veel uitgevers weigerachtig tegenover de opname van dergelijke metatekstuele elementen; door een metatekst toe te voegen wordt het gevoel van verlies alleen maar versterkt (wie dit toch doet, gedraagt zich misschien als een melancholicus, die, volgens een door Henri Bloemen en Winibert Segers geciteerde tekst van Freud, blijk geeft van ‘een opdringerige mededeelzaamheid die er bevrediging uit put zichzelf te blameren’). Zodra je expliciet zegt dat iets ironisch bedoeld is, houdt het op ironisch te
zijn. Edgar De Bruin, die heel wat romans uit het Tsjechisch heeft vertaald, deelt deze mening. Lezers die bepaalde cultuurhistorische verwijzingen niet kunnen vatten, zullen volgens hem misschien wel de aandrang voelen om een encyclopedie ter hand nemen. Ook de taal en de vorm zelf kunnen voor obstakels zorgen: vaak is het zeer moeilijk om recht te doen aan de idiomatische uitdrukkingen, de woordspelingen, de alliteraties, de afwisseling qua taalregisters, enz., van het origineel. Zowel Nadia D’Amelio als Carolyn De Meyer besteedden aandacht aan de vertaling van woordspelingen in teksten van James Joyce. Francesco De Nicoló én Edgar De Bruin wezen erop dat het in de literaire traditie van het Nederlands vanzelfsprekend is om een standaardvariant van de taal te hanteren. Dit zorgt voor problemen bij vertalingen uit het Italiaans (met zijn rijke dialectische variatie) en het Tsjechisch (waar in de literatuur veel spreektaal wordt gebezigd, zonder dat die wordt geassocieerd met een bepaalde bevolkingsklasse). Volgens De Bruin moet de vertaler in zijn tekst op zoek gaan naar een spreektaal die geen manifeste taalfouten bevat en ook niet te sterk regionaal gekleurd is: het geeft geen pas om een personage uit een Tsjechische roman een Gronings dialect in de mond te leggen. Over het fenomeen van de vertaling hoeven trouwens niet alleen tranen te worden geplengd: het is een activiteit die ook creatieve vreugde en lust kan opwekken, en zelfs met een batig saldo kan worden afgesloten. Via een briljante tekstmontage leverden Henri Bloemen en Winibert Segers impliciet kritiek op het opzet van de studiedag. Spreek je over vertaling in termen van verlies, winst en compensatie, dan neem je een retrospectieve houding aan, en dat werkt verarmend. Is het niet meer enthousiasmerend om de aandacht te vestigen op de voorwaartse dynamiek in de tekstproductie, waarbij, in de geest van Walter Benjamin, vertaling én origineel brokstukken blijven van een taal die ‘er nog niet is’? In de discussie wordt de vraag gesteld naar de praktische toepasbaarheid van deze visie op vertaling. De sprekers hebben zelf een fragment uit een werk van Derrida vertaald; ze blijven het
30
Hermes 4/2 – oktober 2007
antwoord schuldig wanneer hen wordt gevraagd om de prospectieve benadering toe te passen op hun eigen vertaling. Over de vertaling van de tekst in kwestie viel niet echt iets interessants te melden, zo bleek. De prospectieve dynamiek kan zich m.a.w. pas echt ontwikkelen bij bepaalde types tekst, nl. teksten waar de dictie zwaarder doorweegt dan de fictie. Je kunt je dan ook afvragen of deze polemische visie op vertaling niet moet worden gezien als een verdoken literaire kritiek, als een bekentenis van de sprekers dat ze eigenlijk alleen teksten met een sterk talig karakter interessant vinden. DM Op de tweede dag van het colloquium presenteerde Sonia Vandepitte (Hogeschool Gent) de lezing “Noem het verlies en ontdek de winst. Een analytisch model voor de beschrijving van betekenisverschillen in vertaling.” Hierin onderscheidde ze het ‘verlies van equivalent niveau van explicitering’ (de doeltekst is implicieter of explicieter dan de brontekst) en het ‘verlies van equivalente informatie’. Om verlies tegen te gaan kan de vertaler zijn toevlucht nemen tot vertaalprocédés, compensatie of explicitering. Patrick Goethals (Hogeschool Gent) deed in “Vertalers op zoek naar vaste grond. Een taalkundig geïnspireerde vergelijking van twee vertalingen van een essay van Ortega y Gasset” een beroep op een concept uit de cognitieve linguïstiek (Langacker), met name ‘grounding’ . Daarmee wordt bedoeld ‘de wijze waarop de verschillende uitingen en concepten in de tekst verankerd worden ten opzichte van een deiktisch centrum van waaruit de tekst, de zin of het syntagme geconceptualiseerd worden’. ‘Grounding’ heeft m.a.w. iets te maken met de betrokkenheid van de spreker in de taal, met de manier waarop hij een eigen perspectief geeft aan wat hij zegt. De cognitieve grammatica maakt een onderscheid tussen ‘zero grounding’ (bv. in het zinsdeel ‘de Spaanse hoofdstad’: zelfs zonder link met de spreker zijn deze woorden perfect begrijpbaar), ‘objectieve grounding’ (zoals in ‘onze hoofdstad’: je moet de identiteit van de spreker kennen om te begrijpen waarnaar deze woorden verwijzen; de spreker verbergt zijn eigen standpunt niet; de ‘grounding’ is expliciet aanwezig) en ‘subjectieve grounding’, bv. in de woorden ‘de hoofdstad’ (het deiktische centrum is hier niet expliciet aanwezig, maar de toehoorder dient te weten wie de spreker is om de boodschap perfect te vatten).
Deze terminologie was voor een deel van het publiek enigszins verwarrend: sommigen waren geneigd ‘subjectieve grounding’ te verbinden met een uiting van subjectiviteit, wat niet klopt. Goethals toonde echter aan dat het concept wel degelijk nuttig kan zijn om vertalingen te analyseren. Interessant is nl. hoe vertalers omgaan met de verschillende vormen van grounding. Het verlies van het eigen perspectief van de schrijver leidt volgens Goethals tot een reactie van angst bij de vertaler, waardoor hij ernaar streeft explicieter uitdrukking te geven aan de ‘objectieve grounding’ en zo het deiktische centrum probeert te stabiliseren. In La ausencia de los mejores, een hoofdstuk uit het boek España invertebrada (1922), treurt Ortega y Gasset om de decadentie van Spanje, die volgens de essayist te wijten zou zijn aan het ontbreken van een elite. Zowel de Franse als de Engelse vertaling verschenen in de jaren dertig. In de oorspronkelijke versie is de grounding in de tekst sterk aanwezig. Beide vertalingen kiezen ervoor de grounding te behouden, maar de Engelse tekst doet het nadrukkelijker. Volgens Goethals kan een gemarkeerd behoud van grounding (met meer nadruk of uitleg zoals in de Engelse vertaling) ‘gezien worden als een symptoom van de inspanning [van de vertaler] om terug grip te krijgen op de situatie’; de vertaler gaat zich met andere woorden krampachtig vastklampen aan het deiktische centrum. Verder riep Goethals ook op om bij de vergelijking van bron- en doeltekst meer belangstelling aan de dag te leggen voor gelijkenissen en niet alleen voor verschuivingen. Anna Vermeulen (Hogeschool Gent) gaf in haar heldere lezing Weglatingen in interlinguïstische ondertiteling van filmdialogen een overzicht van de verschillende functies van ondertiteling en de vereisten waaraan ze moet voldoen. Ze focuste daarna op interlinguale ondertiteling. Elke ondertitelaar moet om te beginnen rekening houden met technische beperkingen zoals ruimte op het scherm, tijd, en leessnelheid. Weglatingen in de tekst zijn dan ook vaak onvermijdelijk, maar de kunst bestaat erin het origineel zo goed mogelijk te respecteren; een ervaren ondertitelaar zal er ook in slagen de sfeer van de oorspronkelijke versie weer te geven.
31
Hermes 4/2 – oktober 2007
Interlinguïstische ondertiteling is bestemd voor kijkers die de brontaal niet of onvoldoende beheersen. Ze moet bondig en discreet zijn: ze mag niet opvallen, ze mag de aandacht niet teveel opeisen; ze zal doorgaans alleen de absoluut noodzakelijke informatie geven die niet uit het beeldmateriaal of de geluidsband gehaald kan worden (dit laatste geldt uiteraard niet als er voor doven wordt vertaald). De vertaler moet ernaar streven zoveel mogelijk redundante informatie weg te werken. Tekstverlies is niet erg zolang de cohesie niet in gevaar komt en de coherentie van het verhaal en de interpersoonlijke relaties overeind blijven dankzij de goede interactie van klank, beeld en ondertitels. Als bron- en doelcultuur niet al te ver van elkaar staan, zijn meer weglatingen mogelijk: de namen van personages die als vocatief worden gebruikt, de meeste beleefdheidsformules, de internationaal bekende begroetingen (‘Hello’, ‘Hey’, enz.) of bepaalde schijndialogen zijn vaak
overbodig. Herhalingen, tussenwerpsels als ‘euh’, en zelfs uitroeptekens worden eveneens geweerd, want de kijkers krijgen voldoende auditieve signalen die wijzen op aarzeling, emoties… Klanknabootsingen horen ook niet ondertiteld te worden. Is de culturele kloof groter, zoals bij het vertalen van een Aziatische film, dan zal de ondertitelaar heel wat meer moeten expliciteren omdat de westerse kijker geen inzicht heeft in sociale gedragscodes, culturele gegevens, enz. Ondertitelaars werken vaak onder tijdsdruk en in slechte omstandigheden, bijvoorbeeld zonder dat ze toegang hebben tot het beeld of tot het script. In sommige gevallen beschikken ze enkel over ‘mastertitels’ (een selectie uit de oorspronkelijke tekst die al netjes in de vorm van ondertitels is voorgeknipt). Erger nog: de ondertitelaar moet soms vertalen op basis van mastertitels die zelf al een (meestal Engelse) vertaling zijn. CS
LOST IN TRANSLATION The Child and the Book Conference Istanbul, 30 maart - 1 april 2007 Het internationale congres Child and the Book wil een forum bieden waar prille en ervaren onderzoekers elkaar kunnen ontmoeten en in discussie treden. De vierde editie vond plaats aan het departement van Westerse talen en literaturen van de prestigieuze Bogaziçiuniversiteit in Istanbul. Vijfenveertig sprekers gaven er elk een presentatie van twintig minuten, in diverse parallelsessies, gespreid over drie dagen (30 maart – 1 april 2007). Het centrale thema was ‘Lost in Translation’. Dat ‘vertalen’ hier ruim werd opgevat, bleek al uit de keynote-lezing waarmee het congres opende. Gastspreker was Zohar Shavit van de universiteit van Tel Aviv, een autoriteit op het gebied van de studie van de kinderliteratuur en een van de grondleggers van de polysysteemtheorie. Met een kleurrijke powerpointpresentatie gaf ze een eigenzinnig overzicht van de ontwikkeling van het kindbeeld in de westerse cultuur, waarbij ze meer bepaald onderzocht hoe dat kindbeeld zich ‘vertaalt’ in (illustraties in) kinderboeken en ruimer in kunst, mode en andere artefacten.
Zohar Shavit
De vertaling van de visies op kinderen en van de normen die die visies bepalen, was een van de focuspunten op het congres. Een interessant voorbeeld daarvan bood de lezing van Lea Baratz en Sara Zamir, “The Image of the 'Other’ in Bilingual (Hebrew and Arabic) Textbooks”. In hun lezing beantwoordden ze boeiende vragen als de volgende. Impliceren de Hebreeuwse woorden waarmee de Arabische cultuur wordt beschreven dezelfde associaties en connotaties als de Arabische woorden? Welk beeld van de ‘ander’ (het Arabische kind) spreekt uit deze tweetalige boeken, die gesteund worden door stichtingen die het samenleven tussen Arabieren en Joden willen bevorderen? Een andere boeiende lezing rond de overdracht van normen en waarden was “Translating ‘World Friendship’ into Children’s Literature”. Daarin vergeleek Marietta Frank de manier waarop meisjesboeken kort na WO I en bij het begin
32
Hermes 4/2 – oktober 2007
van de eenentwintigste eeuw een boodschap van wereldwijde verstandhouding proberen over te brengen. Sommige sprekers gingen dieper in op specifieke kenmerken van het kindbeeld zoals de kinderlijke onschuld of de fascinatie voor het eenzame kind, die spreekt uit heel wat klassiekers voor kinderen. Andere gingen ruimer en bestudeerden de globalisering van de kinderliteratuur via boeken als Harry Potter of verfilmingen van klassiekers. Een van de meest controversiële lezingen die ik bijwoonde, was die van Stephanie Hepner: “The Great Divide: the difficulty of translating culture”. De spreker legde een vertaling van Guus Kuijers jeugdboek Voor altijd samen, amen voor aan haar Amerikaanse studenten, die afwijzend reageerden, volgens haar ‘because the cultural assumptions which form the backdrop of the plot are too alien for their readers’. Dergelijke uitspraken riepen emotionele reacties op bij meerdere deelnemers die vragen stelden bij de onderzoeksmethode en de ‘geslotenheid’ en ‘navelstaarderij’ van de Amerikaanse cultuur. De lezingen gaven ook een goed beeld van de actuele trends binnen de studie van de jeugdliteratuur. Zo was er veel aandacht voor de vertaling van sprookjes, fantasy en klassiekers. Vanessa Joossen gaf een lezing over onschuld en schuld in twee hervertellingen van Roodkapje. The Chronicles of Narnia van C.S. Lewis stonden centraal in niet minder dan drie lezingen. Ook J.K. Rowling en Philip Pullman kregen ruime aandacht. Vertaling werd in sommige lezingen ook verruimd tot verfilming of bewerking tot computerspel. In een onderhoudende voordracht illustreerde Lance Weldy hoe ‘the original spirit’ van The Lion, the Witch and the Wardrobe (C.S. Lewis) verloren ging in de recente verfilming van Andrew Adamson. Aan de hand van een analyse van script, plot en karakters probeerde hij aan te tonen hoe de “message of accepting responsibility and asserting a sense of duty” verloren ging. Ook in deze lezing lag de focus op de overdracht van normen en waarden. Interessant was het perspectief van de vertaler dat de Israëlische Gili Bar-Hillel gaf. Nooit kreeg ze als vertaalster meer reacties van (jonge) lezers dan op haar vertalingen van de Harry Potter boeken. Ze gaven haar een andere kijk op klassieke dilemma’s voor vertalers en op wat lezers verwachten van een vertaling, hoe die
verwachtingen kunnen verschillen “and why translations by their very nature will inevitably fail to live up to certain expectations”.
De interessantste sessie die ik bijwoonde, was volledig gewijd aan vertalingen van Gulliver’s Travels. De Spaanse Ana Hornero onderzocht zestien verfilmingen van Swifts klassieker voor kinderen. Ze vond opmerkelijke gelijkenissen tussen de verfilmingen, die volgens haar vooral het gevolg waren van de aanpassing aan het jonge publiek. Zo wordt Gulliver steeds afgebeeld als een onvoorwaardelijke held (wat ver afstaat van de kritische kijk van het origineel), nemen grappige passages en liedjes in elke versie een groot aandeel in beslag en wordt telkens een moraal toegevoegd aan het eind. Pilar González Vera spitste zich toe op verschillende Spaanse tekstedities, meer bepaald op lexicale en stilistische keuzes van de vertaler, zoals de adaptatie van namen, de weglating van bepaalde (onwelvoeglijke) passages en de keuze voor een directe of indirecte stijl. Erg gedegen was de lezing van de Turkse Sehnaz Tahir Gürçaglar. Tussen 1940 en 2007 verschenen er niet minder dan 53 vertalingen in 105 edities van Gulliver’s Travels in Turkije. Voor het succes van vertaalde klassiekers gaf ze vier redenen. De verkoop is door de herkenbaarheid gegarandeerd. Omdat dergelijke boeken als ‘veilig’ beschouwd worden, krijgen ze gemakkelijker een aanbeveling van het ministerie van Onderwijs, wat in Turkije een belangrijk marketinginstrument is. De meeste vertalingen zijn bewerkingen van minder dan 96 pagina’s, waardoor er geen boekentaks wordt geheven. Ten slotte geldt voor deze klassiekers geen copyright. Aan de hand van sprekende voorbeelden verduidelijkte de onderzoekster ook hoe het kindbeeld in Turkije evolueerde en op welke manier het ‘cultureel andere’ werd weggewerkt of net gepromoot. De verscheidenheid aan thema’s en benaderingen op dit congres bleek ook uit de sessie waar ik zelf aan deelnam. De jonge onderzoekster Brett Jocelyn Epstein ging in op
33
Hermes 4/2 – oktober 2007
de interessante problematiek van de vertaling van dialecten in kinderliteratuur, waarbij ze drie mogelijke strategieën onderscheidde: standaardisatie, de keuze voor een dialect dat geografisch, socio-economisch of cultureel dicht bij dat van de brontaal komt en, ten slotte, een grammaticaal of orthografisch ‘gebrekkige’ taal. Zelf hield ik een lezing over de vertaling van poëzie voor kinderen. Daarbij gaf ik eerst een overzicht van de specifieke uitdagingen en mogelijke strategieën, waarna ik die toepaste op een vergelijkende analyse van twee Nederlandse vertalingen van Dr. Seuss’ The Cat in the Hat comes back. De derde lezing binnen de sessie droeg als titel “Young readers’ ‘Translations’ of Frightening Fiction”. Frances Jane P. Abao voerde een empirisch onderzoek uit naar de houding van tieners tegenover griezelverhalen. Daarbij stelde ze vast dat het beeld dat jongeren hebben van griezel gedeeltelijk afwijkt van wat onderzoekers als griezelverhalen beschouwen.
Het congres sloot af met de voorstelling van een bijzonder boekenproject. Op initiatief van een paar enthousiastelingen werkten honderd auteurs en illustratoren samen aan een anthologie rond het thema geweld. Het boek bevat korte verhalen, gedichten en tekeningen over geweld in het gezin, op school, in het verkeer en in de ruimere wereld. Centraal staat de boodschap van vrede en het belang van zelfcontrole. De initiatiefnemers namen contact op met provinciebesturen om het boek gratis te verspreiden via de scholen. Op die manier zijn er intussen al honderdduizenden exemplaren bij kinderen terechtgekomen. De overheden tekenen een contract waarin ze toezeggen niets aan de teksten te wijzigen. Elke provincie krijgt wel een eigen kaft en een voorwoord van de gouverneur. Ze drukken en verspreiden niet alleen de boeken, maar sponsoren ook tournees van de auteurs en illustratoren die workshops geven in de scholen. Aan het project is een onderzoeksproject gekoppeld waarin psychologen de invloed van de anthologie nagaan op het denken en voelen van de kinderen, met een bevraging voor ze het boek in handen krijgen en één een jaar later. De resultaten van een dergelijk, grootschalig onderzoek zijn alvast iets om naar uit te kijken. JVC
COMPETENTIES, COMPETENTIENIVEAUS EN DIDACTISCHE ACTIVITEITEN in het vertaal- en tolkonderwijs Maastricht, 2 maart 2007 Op 2 maart organiseerde de Vertaalacademie van de Hogeschool Zuyd (Maastricht) in samenwerking met Lessius Hogeschool en de Hogeschool Gent een studiedag over competenties in het vertaal- en tolkonderwijs. Competenties vervullen een centrale rol in de vergelijking van onderwijsinstellingen (bv. in het kader van studentenuitwisselingen, accreditaties, e.d.). Het is echter vaak moeilijk om de diverse competenties in niveaus onder te brengen en ze te koppelen aan concrete didactische activiteiten, zeker in het domein van het vertalen en tolken.
In een dubbellezing becommentarieerden Marcel Thelen (Hogeschool Zuyd) en Winibert Segers (Lessius) de in 2006 gepubliceerde Europese norm voor vertaaldienstverlening. De Nederlandse vertaling van deze norm draagt de titel NEN-EN 15038:2006 NLVertaaldiensten – eisen aan de dienstverlening. De bedoeling van deze norm is dat zowel voor aanbieders als afnemers van vertaaldiensten duidelijkheid wordt gecreëerd over de eisen die kunnen worden gesteld inzake de inzet van mensen en middelen, de kwaliteitszorg, het projectbeheer, enz., wat uiteindelijk moet leiden tot een hoger aanzien van de vertalers en een verbetering van hun markpositie. Bepaalde vertaalbureaus vermelden ondertussen op hun website expliciet dat al hun vertalingen worden uitgevoerd conform de Europese norm. Wellicht kunnen dergelijke bureaus een hogere prijs aanrekenen dan vertalers die opereren op een meer bescheiden niveau, en werken voor afnemers die geen topkwaliteit eisen. De norm heeft vooralsnog
34
Hermes 4/2 – oktober 2007
geen ‘dwingend’ karakter, maar er zouden wel plannen zijn om te werken aan een certificeringsysteem.
Marcel Thelen
In de norm wordt bv. een onderscheid gemaakt tussen de controle van een vertaling door de vertaler zelf, de revisie door een tweede persoon en de domeininhoudelijke beoordeling door een deskundige. Terwijl de eerste twee fases als ‘verplicht’ en ‘vanzelfsprekend’ worden beschouwd (alleen in uitzonderlijke gevallen mag aan de revisie worden verzaakt, bv. als er geen tweede specialist voor een zeer zeldzame talencombinatie beschikbaar is), is de domeininhoudelijke controle optioneel. Volgens de tekst moeten vertalers beschikken over ten minste de volgende vijf bekwaamheden: vertaalbekwaamheid; taalkundige en tekstuele bekwaamheid in de brontaal en de doeltaal; onderzoeksbekwaamheid, vergaring en verwerking van informatie (het gaat hier over de zogenaamde heuristische bekwaamheden, niet over de capaciteit om wetenschappelijk onderzoek te verrichten); culturele bekwaamheid; technische bekwaamheid. Winibert Segers, die dit deel van de norm kritisch ontrafelt, wijst erop dat hier niet de term ‘competentie’, maar ‘bekwaamheid’ wordt gehanteerd. Volgens hem worden de vijf bekwaamheden onzorgvuldig gedefinieerd. De spreker ergert er zich o.a. aan dat voor bepaalde deelbekwaamheden alleen een zekere ‘kennis’ wordt geëist, en geen ‘vaardigheden’, terwijl dat voor andere bekwaamheden net andersom is. Hij begrijpt ook niet dat ‘vertaalbekwaamheid’ als een van de vijf bekwaamheden kan worden voorgesteld: moet die bekwaamheid niet op een hoger niveau geplaatst worden, waaronder dan een aantal deelbekwaamheden kunnen worden gespecificeerd? In de tweede lezing probeerde Patrick Goethals (Hogeschool Gent) expliciet een link te leggen tussen een taxonomie van vertaalcompetenties
enerzijds en een batterij concrete didactische vertaalactiviteiten anderzijds. Alvorens een concrete casestudy aan te bieden, signaleert de spreker een aantal aandachtspunten. Hij breekt een lans voor een proactieve aanpak: het heeft geen zin studenten in een zwembad te gooien en te verwachten dat ze dan al spartelend hun hoofd boven water proberen te houden. De docent moet de studenten goed sturen, en hen concrete instructies geven, zodat ze in staat zijn zonder al te veel energieverlies de juiste weg te bewandelen. Daarnaast is het vanuit didactisch oogpunt lonend om te focussen op deelaspecten, en bv. een aantal lessen uit te trekken voor het inoefenen van heuristische competenties. Bij de beschrijving van de competenties kunnen we leren uit de ervaringen van het Europees Referentiekader voor Talen en de daaraan gekoppelde portfolio’s. In hoofdstuk 4 van het referentiekader worden activiteiten en strategieën opgesomd; hoofdstuk 5 behandelt de competenties. De portfolio’s zijn evenwel uitsluitend gebaseerd op hoofdstuk 4, en niet op hoofdstuk 5. Het blijkt zeer moeilijk te zijn om bepaalde competenties bij een van de concrete niveaus in te delen: ze zijn veeleer niveauonafhankelijk. In het vertaalonderwijs is dat bv. het geval voor de heuristische competentie. Goethals brengt dan zeer gedetailleerd verslag uit over de colleges waarin hij zijn studenten leert hoe ze terminologische informatie kunnen opsporen ten behoeve van de vertaling van wetenschappelijke teksten van het Spaans in het Nederlands. De studenten krijgen een zeer helder sjabloon aangereikt. Eerst analyseren ze de term in de brontekst: ze vragen zich af of het een technische of een algemene term is, en onderzoeken de relatie met andere termen uit de tekst. Hierbij gebruiken ze verklarende woordenboeken en naslagwerken in de brontaal, wetenschappelijke bronnen in de brontaal en gespecialiseerde zoekmachines. Daarna proberen ze de term te vertalen. Ze zoeken een vertaling in een aantal gespecialiseerde woordenboeken, terminologiedatabanken, glossaria, enz., ofwel rechtstreeks (als er een woordenboek SpaansNederlands bestaat), ofwel onrechtstreeks (door eerst een woordenboek Spaans-Engels en dan een woordenboek Engels-Nederlands te raadplegen). Daarna verifiëren ze de gevonden vertaling aan de hand van verklarende woordenboeken en naslagwerken in de doeltaal, wetenschappelijke bronnen in de doeltaal,
35
Hermes 4/2 – oktober 2007
zoekmachines, enz. Vinden de studenten geen vertaling in een van de bestaande woordenboeken en databanken, dan nemen ze hun toevlucht tot wat Goethals als ‘trial and error’ bestempelt: ze formuleren vertaalhypotheses en controleren m.b.v. zoekmachines of hun oplossingen bruikbaar zijn. Uiteindelijk rapporteren ze voor de hele groep over de resultaten van hun zoekwerk. De aanpak van Goethals krijgt veel applaus, maar lokt ook een aantal bedenkingen uit. De voorgestelde zoekmethode, met de diverse stappen, is zeer tijdrovend. Er ontbreekt een belangrijke fase: de studenten worden niet gesensibiliseerd om de resultaten van hun arbeid op te slaan in een formaat dat ze later snel en efficiënt opnieuw kunnen gebruiken (een eigen databank, bv.). Ze leren blijkbaar vooral om individuele termen op te zoeken in bestaande naslagwerken; ze gebruiken parallelteksten alleen om de gevonden oplossingen te controleren, of, in een soort ‘worstcasescenario’, als de bestaande naslagwerken geen soelaas bieden. Welnu, het is misschien soms meer rendabel om authentiek tekstmateriaal in de bron- en de doeltaal te verzamelen (niet door blindelings te gaan googelen, maar dankzij meer complexe zoekoperaties die kunnen worden onderwezen) en zo de verbanden tussen de verschillende begrippen van een conceptueel netwerk optimaal uit te buiten. In plaats van losse bouwstenen te gaan opstapelen, krijgt de student zo inzicht in het referentiële en talige weefsel van de tekst. Heuristiek hoeft dan niet beperkt te blijven tot de louter terminologische component; de student kan ook informatie opspeuren over het bredere discours van de vakteksten. Na de lunch waren er twee parallelsessies met telkens drie lezingen. Aangezien geen sterfelijk wezen alomtegenwoordig is, miste uw rapporteur de bijdragen van Janneke Wesselius (over competenties voor zeer vreemde talen), Veerle Duflou en Hildegard Vermeiren (over cabinevaardigheden en –attitudes van conferentietolken) en Henri Bloemen (over een competentiegerichte cursus vertaalwetenschap). Op http://vacmaastricht.nl/ kunnen de presentaties van de twee laatstgenoemde lezingen worden gedownload. Dat geldt trouwens ook voor de bijdragen die hieronder kort worden voorgesteld. Erik Hertog (Lessius) beweerde dat er een tamelijk grote consensus bestaat over de
kerncompetenties waarover een tolk dient te beschikken. Het is evenwel niet eenvoudig om die te meten en om te bepalen aan welk onderwijsniveau ze moeten worden toegewezen. Er zijn heel wat verschillende spelers die in dit debat participeren: opleidingsinstituten van verschillende niveaus, beroepsorganisaties, ‘standards and accreditation authorities’, ‘regulating authorities’, internationale ‘service standards’. Er blijkt een sterke band te bestaan tussen de tolkcompetenties en variabelen als deontologie en werkomstandigheden. Sonia Vandepitte (Hogeschool Gent) bracht eerst verslag uit over het EST-colloquium over ‘Research skills’ (Ljubljana, september 2006), waar een onderscheid werd gemaakt tussen onderzoeksvaardigheden binnen het ‘Liberal Arts Paradigm’ (dat vertrekt van intersubjectiviteit) en binnen het ‘Empirical Science Paradigm’ (met de nadruk op objectiviteit). Daarna presenteerde Vandepitte een taxonomie van onderzoekscompetenties die vereist worden van vertaalen tolkwetenschappers; ten slotte vergeleek ze deze competenties met de ‘traditionele’ vertaal- en tolkcompetenties. Philippe Anckaert (Haute Ecole Francisco Ferrer, Vlekho) hield, in naam van een onderzoeksteam waartoe ook June Eyckmans (Erasmushogeschool) en Winibert Segers (Lessius) behoren, een lezing over de evaluatie van vertalingen, met de nogal polemische titel ‘Vertaalcompetenties meten: hoe beoordeel je iets waarvan je niet kan zeggen wat het is’. Volgens de spreker staat bij de holistische en de matrixgestuurde aanpak de figuur van de beoordelaar, met zijn subjectieve opvatting over wat de vertaalcompetentie eigenlijk is, centraal. De betrouwbaarheid en reproduceerbaarheid van deze systemen is dan ook ontoereikend: beoordelaars met verschillende meningen over het relatieve belang en gewicht van de diverse soorten ‘fouten’ komen automatisch tot een afwijkend oordeel over de kwaliteit van een bepaalde prestatie. Er is immers geen voorafgaande definitie van het construct ‘vertaalcompetentie’ voorhanden, of er bestaat toch geen consensus over. Volgens de spreker biedt de normgerelateerde aanpak een uitweg uit de impasse. Via een voorproef wordt uitgevist welke tekstsegmenten ‘discriminerend’ zijn. De beoordelaar beslist dus niet a priori welke aspecten van de taal- of vertaalcompetentie doorslaggevend zijn; alle aspecten komen in
36
Hermes 4/2 – oktober 2007
aanmerking, als ze maar een goede basis vormen om de individuen van de te evalueren populatie te differentiëren en te rangschikken. De segmenten die aan die voorwaarde voldoen, vormen de items van de uiteindelijke standaardproef. Tijdens de discussie na de lezing komt er wat kritiek op de verwarrende naam ‘normgerelateerd’, die in de traditie vaak een andere invulling heeft gekregen (er werd bv. mee verwezen naar tests waarbij alle vertalingen worden gerangschikt ten opzichte van één vertaling die als een soort cesuur wordt beschouwd). Volgens een aantal mensen uit het publiek kan deze aanpak wel zijn nut bewijzen bij vergelijkende wervingsexamens, maar veel minder in een didactische context, en al zeker
ANTHONY PYM: CONTRE L’ÉTHIQUE DE LA RENCONTRE La technologie comme rapport indirect à l’autre Université de Liège, 26 april 2007 Op congressen en colloquia komen veelal sprekers aan het woord die eigenlijk schrijvers zijn, en er niet voor terugdeinzen om het publiek te folteren door een vooraf zorgvuldig uitgeschreven tekst boordevol ongetwijfeld interessante ideeën van het blad af te lezen. Sommigen brengen de moed op de zaal te confronteren met een diashow als enige houvast. Het zijn witte raven die nog een causerie in de ware betekenis van het woord durven op te dissen, en niet eens een spiekbriefje achter de hand houden wanneer ze de wetenschappelijke arena betreden. Anthony Pym (Universidad Roviri i Virgili, Tarragona), door de Université de Liège uitverkoren om de openingsspeech van het internationale colloquium La traduction, et après? Ethique et professions (26-28 april 2007) te verzorgen, behoort tot deze laatste categorie, dachten wij, diep onder de indruk na zijn briljante uiteenzetting in het statige halfrond van de plaatselijke Salle Académique, gezegend met een akoestiek die zelfs het gebruik van een microfoon overbodig maakte. Anderzijds: het vergt enige naïviteit om uit het oog te verliezen dat kunst door oefening wordt gebaard. De congresgangers van Luik kregen niet echt de première van Pyms voordracht te horen, maar een nieuwe uitvoering van een compositie die hij in oktober 2006 al in de
niet in de fase van de formatieve evaluatie. In deze laatste situatie mag toch immers worden verwacht dat via de toetsen wordt gemeten of de studenten de – noodzakelijkerwijs vooraf vastgelegde – doelstellingen van de cursus hebben bereikt, en is het minder belangrijk om tot een rangschikking van de studenten te komen. Tijdens de plenaire sessie wordt gepeild naar de wenselijkheid en de mogelijkheid om tot een vereniging van Belgische en Nederlandse vertaalen tolkopleidingen te komen. DM
University of Portsmouth ten gehore had gegeven, en die de geïnteresseerde lezers kunnen downloaden op de website van de auteur. Pym stelt zich in zijn exposé op als opponent van Arnaud Laygues, wiens vertaalethiek is gestoeld op de ideeën van de filosofen van de dialoog (Buber, Marcel, Levinas, Ricoeur). Laygues pleit ervoor dat vertalers in hun arbeid proberen een open gesprek op gang te brengen met de mens achter de tekst, in plaats van zich blind te staren op de tekst als object.
Anthony Pym
Pym onderkent positieve aspecten in deze ethiek: ze laat de vertaler niet aan zijn lot over, maar reikt hem een concrete richtlijn aan, zonder hem daarom in een prescriptief keurslijf te dwingen. Toch vertrekt de ethiek van de ontmoeting volgens hem van een foutieve premisse. Bij het vertaalproces is de persoon van de auteur (als vertegenwoordiger van een andere cultuur) nu eenmaal niét aanwezig, zoals Derrida en consorten uitentreuren hebben betoogd met hun discours over de zogenaamde ‘déplacement’. Pym toont middels een beknopt historisch overzicht aan dat de technologie, in haar zeer diverse verschijningsvormen, een illusie van aanwezigheid wekt, maar tegelijkertijd, en net
37
Hermes 4/2 – oktober 2007
door haar bemiddelende – of ‘interveniërende’ – rol, tussen de lezer of vertaler en de auteur in gaat staan. Wanneer in de 12de eeuw basisteksten van een van de overheersende beschavingen van die periode, de Arabische cultuur, in de westerse talen worden omgezet, treden de vertalers niet rechtstreeks in discussie met de auteur van het origineel. Als er al een gesprek plaatsvindt, dan is dat in de schoot van het team van vertalers dat zich over de teksten buigt. Bovendien is het statuut van de basistekst zeer precair en onstabiel, waardoor vaak een soort reconstructie nodig is, die een hypothetisch tweegesprek met de auteur van originele tekst nog sterker bemoeilijkt. Wanneer perkament door papier wordt vervangen en het gemakkelijker wordt om kopieën te maken, gaan vertalers vroegere versies reviseren en hervertalen. Ook hier komt dus geen rechtstreekse dialoog met een vertegenwoordiger van de vreemde cultuur tot stand, maar speelt het gesprek zich af binnen de grenzen van de ontvangende cultuur. Dat verandert na de uitvinding van de boekdrukkunst, die ervoor zorgt dat het idee van de ‘equivalentie’ en de ‘trouw’ aan het origineel voor het eerst ingang vindt. Pym maakt dan met een boutade – hij overloopt acht eeuwen in twintig minuten: ‘great value for money!’ – een sprong in de tijd om uit te komen in het elektronische tijdperk. De brontekst is, na de parenthese van het tijdperk van de boekdrukkunst – weer even vlietend en ongrijpbaar geworden als in de middeleeuwen: websites en software worden constant geüpdatet. Daarnaast is het illusoir dat de vertaler een persoonlijk gesprek zou kunnen aangaan met de ‘auteur’, als de ‘brontekst’ eigenlijk voortspruit uit de collectieve arbeid van een gezichtsloos team van softwareontwikkelaars.
belang van een gesprek van persoon tot persoon tussen vertaler en klant. Vertalers klagen dikwijls over onbegrip en gebrek aan respect, en zouden graag zien dat hun beroepsstatus wat werd opgevijzeld. Welnu, dat is alleen mogelijk als ze de tijd nemen om aan hun klanten uit te leggen wat ze precies doen en wat een veeleisend ambacht ze wel uitoefenen (als die – vaak ongeduldige – klanten daar al oor naar hebben, wat volgens sommige aanwezigen zeker niet het geval is). Gesprekken met klanten vormen ook een onschatbare bron van feedback die de toekomstige prestaties van de vertaler alleen maar ten goede kan komen. Er is trouwens niet alleen de dialoog met klanten: ook de discussies tussen vertalers – bijvoorbeeld op de elektronische fora waar ze elkaar met raad en daad bijstaan – onderling zijn levensbelangrijk. Op de website van Anthony Pym (http://www.tinet.org/~apym) kan o.a. de tekst van zijn lezing in Portsmouth/Luik (http://www.tinet.org/~apym/online/translation/2007_dialogue_portsmouth.pdf) worden gedownload. Een aantal publicaties over de ethiek van de vertaling: Laygues, A. (2006), Pour une réaffirmation de l’« être-ensemble » par la traduction, Meta 51 (4), 838847. Online: http://www.erudit.org/revue/meta/2006/v51/n4/0 14346ar.pdf) Pym, A. (1997), Pour une éthique du traducteur, Arras, Artois Presses d’Université. Pym, A. (2001) (ed.), The Return to Ethics. Special issue of The Translator.
DM
Betekent dit nu dat we met die – eigenlijk toch zo sympathieke – ethiek van de ‘ontmoeting’ niets kunnen aanvangen? Is er in het vertaalbedrijf dan echt geen plaats voor een dialoog onder personen? Toch wel, op voorwaarde dat we vooruitblikken in plaats van achterom te kijken. Het kan en mag niet gaan om een discussie tussen de vertaler en de ‘auteur’ van een ‘origineel’, maar om de constante interactie tussen de vertaler en de toekomstige gebruikers of klanten. Tijdens de dialoog (!) die zich na de causerie ontspint, benadrukken een aantal vertegenwoordigers van het vertalersgild het
38
Hermes 4/2 – oktober 2007
OVEREIND IN BABEL TALEN IN EUROPA Egmontpaleis, Brussel 14 september 2007 Naar aanleiding van het 50-jarig bestaan van Ons Erfdeel vond op 14 september te Brussel een symposium over meertaligheid plaats, getiteld Overeind in Babel - Talen in Europa. In het Egmontpaleis ontmoetten prominente schrijvers, wetenschappers en beleidsmensen uit Nederland en Vlaanderen elkaar om in een rondetafelconferentie van gedachten te wisselen over meertaligheid in Europa. Vanuit de drie invalshoeken ‘literatuur’, ‘wetenschap’ en ‘beleid’ werd over de enorme taaldiversiteit van Europa gediscussieerd, een thema dat onder het EUmotto ‘eenheid in verscheidenheid’ en ook al tijdens het Europese Jaar van de Talen (2001) in de kijker werd gezet.
Ook Françoise Wuilmart, voorzitter van het Europees Centrum voor literaire vertalingen te Brussel, was lid van het schrijverspanel. Wuilmart beklemtoonde de grote verantwoordelijkheid die een literair vertaler draagt. Een vertaler is voor haar in eerste instantie een overdrager van een cultuur, die gebruik maakt van instrumenten van de taal. Als ‘cultureel ambassadeur’ geeft een vertaler van literaire teksten hele wereldbeelden door. Slechte vertalingen zijn voor haar ‘petits massacres d’une culture des autres’. Sterke literaire vertalers zijn ook altijd een beetje psychoanalyticus én auteur. Ze vertalen ook lagen van de tekst waar de auteur zich niet zelf bewust van is en worden met dezelfde schrijfproblemen geconfronteerd als de oorspronkelijke auteur. Wuilmart is van mening dat dringend werk moet worden gemaakt van zeer goed opgeleide literaire vertalers, die in staat zijn ‘met al hun zintuigen’ en met een grote tolerantie en empathie tot ‘transparante vertalingen’ te komen, dat wil zeggen vertalingen waar je ‘het andere’ doorheen ziet.
Schrijvers De discussie tussen de schrijvers werd op gang getrokken door Abdelkader Benali, een Nederlands auteur van Marokkaanse afkomst. In zijn inleidende lezing had hij het over zijn bijzondere verhouding tot het Nederlands en het Tamazight, de berbertaal uit zijn moederland. Voor hem zijn ze als een ‘Siamese tweeling’. Voor veel Marokkaanse jongeren in België en Nederland maken ze deel uit van een zoeken naar een eigen identiteit, naar een ‘imaginaire oertijd’, gevoed door nostalgie en ondersteund door het internet. In het gesprek waren de aanwezige auteurs het erover eens dat schrijven in de moedertaal het meest comfortabel is. De Nederlandse schrijver Adriaan van Dis beklemtoonde dat voor hem het Nederlands is gekleurd door dialecten. Hij houdt ervan dat ‘talen met elkaar vrijen en van elkaar snoepen’. Een Zuid-Afrikaanse uitdrukking als ‘ik pluk de woorden uit de boom’ verrijkt de Nederlandse taal. Door iets van de lenigheid van het Zuid-Afrikaans te projecteren in het Nederlands speelt Van Dis met de taal. Hij vindt het ook helemaal niet erg dat iedere taal haar eigen domein heeft (zo is er voor hem de taal van de keuken, de schoonheid, de vergadertaal, de plattelandstaal). ‘Niet instituten bewaren de taal, wel de sprekers’, zo stelde hij nog.
De Poolse auteur Olga Tokarczuk gaf een interessante ‘test’ voor goede vertalingen. Voor haar is een vertaling goed als het publiek in een andere cultuur dezelfde vragen stelt als de lezers in haar moederland. Wetenschappers Het panel van wetenschappers werd geopend met een inleidende lezing van Philippe Van Parijs (UCL). Onder de titel Qu’exige la justice linguistique poneerde hij tien stellingen rond de voor hem centrale uitdaging: hoe een ‘lingua franca’ bij iedereen verspreiden, met respect voor de eigen talen en culturen. In het panel (Van Parijs, Braun, Hilberdink, Draaisma, Vandenbussche en Mous) ontstond meteen discussie over het statuut van de ‘lingua franca’. Van Parijs drukte de aanwezigen met de neus op de (statistische) feiten: het Engels verspreidt zich razendsnel als ‘lingua franca’. Voor hem is het een feit én een goede zaak dat het Engels als ‘lingua franca’ overal ingang vindt. Braun daarentegen pleitte voor het gebruik van meerdere ‘linguae francae’, ondermeer omdat het gemeenschappelijke Engels zich steeds meer tot een artificiële taal ontwikkelt en de dominantie van het Engels gebonden is aan de economische dominantie van Amerika, die heel instabiel blijkt. Voor hem
39
Hermes 4/2 – oktober 2007
moet het uitgangspunt van een taalbeleid diversiteit zijn. Voorts kaartten de wetenschappers het probleem van Engelstalige publicaties aan. Draaisma was van mening dat het Engels pas een probleem vormt als het als een eclips voor de andere talen schuift. De toename van het Engels als wetenschapstaal kan ook leiden tot hiaten in de geografische en historische kennis. Wanneer studenten die in het buitenland studeren, nog enkel onderwijs krijgen in het Engels, leren ze de andere culturen niet echt kennen. Dit druist regelrecht in tegen wat die uitwisselingen willen bereiken, met name een zeker kosmopolitisme. Vandenbussche wenste dan weer een duidelijk onderscheid te maken tussen onderwijs en onderzoek. Voor hem is het ‘waanzin’ het onderwijs te verengelsen. Om culturele en historische redenen zou volgens Vandenbussche in Vlaanderen iedere basisopleiding (Ba-Ma) in het Nederlands moeten worden aangeboden. In een voortgezette opleiding (MaNaMa) kan omwille van de uitdieping (en de toegankelijkheid tot internationale publicaties) beter gebruik worden gemaakt van het Engels. Voor wat onderzoek betreft vindt Vandenbussche het Engels wel een noodzaak, omdat wetenschappers erop worden afgerekend. Ook voor Van Parijs moet men voor belangrijke kennistransitie de ‘wetenschappelijke megafoon’ (het Engels) gebruiken en niet de ‘Nederlandstalige fluistertoon’. Verschillende deelnemers wezen ook op het belang van wetenschappelijk onderzoek in de moedertaal vanuit de maatschappelijke functie van de universiteiten, die de wetenschap ook ter beschikking moeten stellen bij een ruimer publiek.
Van Parijs besloot met de stelling dat, hoe meer Engels er gesproken wordt en hoe beter we het Engels beheersen, hoe moeilijker het voor ons zal zijn om andere talen te leren, én hoe moeilijker voor de Engelsen om sowieso nog een vreemde taal te leren. ‘De grote gehandicapten van de taal zullen de Engelssprekenden zijn, die maar één taal meer zullen kennen, zij het dan de ‘lingua franca’.’ Beleidsmakers In het panel van de beleidsmensen bracht de minister van Onderwijs, Frank Vandenbroucke, de boodschap dat, om een echt gelijkekansenbeleid te realiseren in het onderwijs, er drie duidelijke prioriteiten dienen gesteld: taal, taal en taal. De nadruk die de minister legde op het nut van taalcompetenties voor álle leerkrachten, werd door de secretaris van de Nederlandse Taalunie, Linde Van den Bosch, bevestigd. Vlaanderen en Nederland willen gezamenlijk werk maken van doorlopende leerlijnen voor het vak Nederlands zodat iedere leerling ‘zonder vallen’ de hoogste sporten van de Nederlandstalige onderwijsladder bereikt. Omdat dit geen evidentie is, wil de minister van Onderwijs meertalig onderwijs in Brussel heel voorzichtig aanpakken en wetenschappelijk bekijken. In België onderscheidt Vandenbroucke een Franstalige en een Nederlandstalige onderwijsladder en een grondige voorbereiding op het secundair onderwijs vereist een zeer goede tot uitstekende kennis van één taal. Toch ontkent de minister niet dat functionele tweetaligheid voor jongeren in Brussel een enorme troef kan vormen. De lat van het Nederlands mag voor de jonge Brusselaars echter niet hoger worden gelegd dan elders in het land. AC & JVC
Bijdrage Ortega y Gasset, Hollandse zuinigheid en asperges en een vertaler met een crimineel verleden Toen op 18 juli 1936 de burgeroorlog uitbrak, verkreeg de Spaanse filosoof Ortega y Gasset
een paspoort om naar Frankrijk te emigreren. Dit betekende het begin van zijn ‘Wanderjahre’. Al spoedig kreeg de auteur van De opstand der horden in Parijs een uitnodiging van de Nederlandse historicus Huizinga om lezingen te komen geven in Nederland. Hij nam deze uitnodiging – niet zonder eerst te aarzelen – aan en vestigde zich tijdelijk, van mei tot december
40
Hermes 4/2 – oktober 2007
1937, in Oegstgeest, tevens de woonplaats van Huizinga. Hij had deze Nederlandse historicus ontmoet in het najaar van 1932, naar aanleiding van de herdenking van Spinoza’s 300ste verjaardag in Den Haag.
Ortega y Gasset
In Nederland bestond er in de jaren dertig een grote belangstelling voor het werk van Ortega omdat Spanje toen werd gezien als een traditioneel-katholiek land, nog niet verpest door industrialisatie en massificatie. De dichter Hendrik Marsman, die in 1933 een reis door Spanje maakte, had de boeken van Ortega gelezen en noemde hem begin 1936 een der beste essayisten van deze tijd. Als we Huizinga mogen geloven, maakte de Spaanse filosoof een ware triomftocht door Nederland en was hij er een baken in de storm. Het land was toen als de dood voor het opkomende nazisme evenals voor het rode gevaar. De Spaanse filosoof gaf er voordrachten aan verschillende universiteiten, hogescholen en culturele instellingen in Rotterdam, Delft, Leiden, Amsterdam en Den Haag. Deze evenementen groeiden uit tot grote gebeurtenissen, met tal van hoogwaardigheidsbekleders die aan de lippen van de spreker hingen, ook al begrepen ze pas wat hij gezegd had nadat ze de volgende ochtend de kranten hadden gelezen. Zijn roem in het Nederland van toen had Ortega voor een deel te danken aan de vertaler van zijn bekendste boek, La rebelión de las masas, de hispanist Johan Brouwer, ongetwijfeld een van de meest rocamboleske vertalers uit de twintigste eeuw. Deze Johan Brouwer (geboren in 1898) was tijdens zijn leven niet alleen een van de grootste Spanje-kenners maar ook een levende
legende. Tijdens zijn studententijd was hij al betrokken geweest bij een moord. Volgens een Spaanse versie zou hij zijn hospita hebben omgebracht in ware Raskolnikow-stijl. Hij was bezeten door de lectuur van Schopenhauer en Nietzsche, maar las ook Dostojevski en Tourgenjew en wou weten of er zoiets bestond als een geweten, een vraag die hij dan in de praktijk zou hebben gebracht. Volgens de Nederlandse versie echter had hij met zijn broer en een derde betrokkene in 1922 een bank overvallen. Nadien zou hij samen met zijn broer deze medeplichtige vriend hebben omgebracht zodat deze hen niet meer kon gaan verklikken. Voor de rechtbank pleitte hij ontoerekeningsvatbaar omdat hij in een droomtoestand het slachtoffer zou geweest zijn van zijn obsessie. De rechtbank hield echter geen rekening met deze verzachtende omstandigheden en stuurde hem voor acht jaar naar de strafgevangenis van Leeuwarden, waar hij in 1928 na zes jaar vrij kwam wegens goed gedrag. Tijdens zijn gevangenisperiode had Brouwer zich op de Spaanse taal en letterkunde gestort en was gefascineerd geraakt door de Spaanse mystici Teresa de Avila en San Juan de la Cruz. De geschriften van deze mystici zouden hem troost bieden bij het verwerken van zijn schuldgevoelens. Hij bekeerde zich toen ook tot het katholicisme. In 1931 promoveerde hij aan de Universiteit van Groningen met een proefschrift over de Spaanse mystiek. Wou hij met dit doctoraat zijn misdaad verbergen of wou hij hierdoor zijn blazoen zuiveren? Want hierdoor was hij niet meer de moordenaar Brouwer maar doctor Brouwer en werd hij een gerespecteerde hoogleraar, een erudiete theoloog en historicus en een bekend schrijver. Althans volgens Spaanse bronnen. Volgens Nederlandse bronnen zag het sprookje er heel wat minder rooskleurig uit, want daar zou hij pas in 1939 benoemd zijn als leraar Frans aan een HBS in Utrecht omdat hij door zijn verleden nooit eerder een vaste benoeming had kunnen krijgen. WO II kwam weer roet in het eten gooien en zijn verleden zou weer opgerakeld worden. Betekende dit dat Brouwer er twee identiteiten op nahield, een voor Spanje en een voor Nederland? Dit is zeer waarschijnlijk, want het valt moeilijk te geloven dat een heer van stand als don José Ortega y Gasset ermee zou ingestemd hebben dat zijn meesterwerk zou worden vertaald door een crimineel, erger nog door een moordenaar en misschien een roofmoordenaar. Feit is dat Brouwer een van de
41
Hermes 4/2 – oktober 2007
grootste hispanisten werd die Nederland ooit heeft gekend en naast enkele belangrijke werken van Ortega y Gasset ook Spaanse romans vertaalde en een Spaans woordenboek opstelde. Voor velen zou het vertalen van al was het maar één werk van deze Spaanse wijsgeer al een voldoende boetedoening zijn geweest voor welke misdaad dan ook. Brouwer vertaalde naast La rebelión de las masas ook Estudios sobre el amor (onder de titel Bespiegelingen over leven en liefde) en La deshumanización del arte (onder de titel Het gezichtspunt in de kunsten). Maar ook al zou elke vertaler op een dergelijk palmares jaloers kunnen zijn, het vervolg van Brouwers leven oogt heel wat minder fraai. Brouwer leefde met een ware doodsverachting. Men leest soms wel dat iemand die een moord heeft begaan, nadien veel gemakkelijker overgaat tot een tweede moord. Zover is het bij Brouwer niet gekomen, maar was de rest van zijn leven niet een bedoelde zelfmoord? Tijdens de Spaanse Burgeroorlog trok hij onvervaard naar Spanje en werd twee maal gearresteerd, een keer door het kamp van Franco en een andere keer door het republikeinse kamp, op verdenking van spionage. Als bekeerd katholiek was hij aanvankelijk een aanhanger van de opstandelingen van Franco. Nadien, onder andere door zijn afschuw voor de intocht van de Moorse troepen onder Franco, begon hij meer sympathie te krijgen voor de republikeinen, omdat hij vond er in Spanje geen tweede invasie van Moren mocht komen, nadat die door El Cid waren verdreven. Maar zijn doodsverachting stopte niet bij de burgeroorlog in Spanje. Toen WO II uitbrak, ging hij volgens Spaanse bronnen verder met zijn taak als docent in Utrecht en nadien in Amsterdam, waar hij in het verzet terecht zou komen. Volgens Nederlandse bronnen zou zijn verleden weer worden opgerakeld door de NSB, die in mei 1941 een pamflet verspreidde tegen Brouwers benoeming aan de Universiteit, waar hij de colleges had overgenomen van de joodse hoogleraar Spaans, J.A. van Praag. Hierin stond dat een roofmoordenaar de studenten niet zou mogen bederven. Brouwer werd daarop geschorst en als reactie hierop kwam hij dan in het verzet terecht en werd hij na een aanslag op het bevolkingsregister door de Duitsers gearresteerd. Op 1 juli 1943 werd hij met elf anderen dicht bij Haarlem gefusilleerd. Alvorens te sterven zou hij voor het vuurpeloton een gebed van San Juan de la Cruz hebben gepreveld. ‘Ahora te ruego, Señor, que no me
dejes en ningún tiempo, porque soy despreciador de mi alma.’ Toen Ortega y Gasset de dood van zijn vertaler vernam, zou hij erg onder de indruk zijn geweest en hem hebben geprezen als een Europeaan met een grote cultuur, een uitstekende vertaler van zijn werken en een auteur van een interessant werk over de Spaanse mystiek, die slachtoffer was geworden van een totalitair regime. Vermoedelijk wist Ortega toch niet wie zijn vertaler echt was geweest. Of had hij hem heimelijk vergeven? De vraag die in casu gesteld moet worden: was Johan Brouwer aanwezig bij de triomftocht van Ortega door Nederland of was hij verwikkeld in een of ander Spaans avontuur? Nergens heb ik hierover informatie kunnen vinden, maar het staat buiten kijf dat hij zijn steentje had bijgedragen tot het succes van Ortega in Nederland. Om op de triomftocht van de Spaanse filosoof door Nederland terug te komen, Ortega gaf in Nederland niet alleen voordrachten en lezingen, maar hij stuurde ook een paar artikelen over zijn Nederlandse impressies naar La Nación in Buenos Aires, die gepubliceerd werden en opgenomen zijn in het vijfde deel van zijn Obras Completas. Tijdens zijn verblijf in het buitenland hield hij zich – in tegenstelling tot zijn vertaler – afzijdig van wat er in Spanje gebeurde en maakte hij deel uit van het zogenaamde neutrale Spanje. De vraag die hier gesteld kan worden is waarom Brouwer het de moeite niet vond om deze Nederlandse impressies te vertalen, terwijl hij wel de geschriften over andere onderwerpen van deze mondaine filosoof in het Nederlands heeft omgezet.
Ortega y Gasset
Was dit omdat de impressies van Ortega niet helemaal vleiend waren voor de Nederlandse gastheren? Was er sprake van enige autocensuur?
42
Hermes 4/2 – oktober 2007
Men zou inderdaad van deze hypothese kunnen vertrekken. De grote filosoof uit Spanje was namelijk niet zo opgetogen over het vlakke Nederland, tenminste als men zijn impressies leest. Maar het is ook mogelijk dat zijn vertaler toen met belangrijker zaken bezig was dan met de indrukken van Ortega over zijn medeburgers. Wat viel Ortega op tijdens zijn bezoek, dat hijzelf omschrijft als raudo (vluchtig)? Wel, het is misschien wat iedereen opvalt als hij/zij naar Nederland gaat, dat er een overvloed aan fietsers is. De stelling dat Nederland een land was dat bewoond wordt door acht miljoen mensen (1938) en vijftig miljoen fietsen was volgens Ortega een waarheid als een koe. Terwijl in Spanje en elders ter wereld de fiets geassocieerd werd met sportieve inspanningen en met de jeugd, reed in Nederland iedereen met de fiets: rijk en arm, jong en oud, man en vrouw. Zelfs de arm der wet gebruikte de fiets om zijn dienst te vervullen. De werkman ging ermee naar zijn werk en keerde er weer mee naar huis. En volgens Ortega was het niet meer dan logisch dat waar dan ook een slecht geklede arbeider naar huis fietste omdat hij zich geen ander transportmiddel kon veroorloven. Maar dit was niet zo in Nederland. Iedereen, ongeacht leeftijd, geslacht, volume of rijkdom, duwde met zijn voeten op de pedalen alsof het de natuurlijkste zaak ter wereld was. Wel, dat is het wat de reiziger uit het buitenland verbaasde en ergerde: hoe kon men iets als natuurlijk beschouwen wat eigenlijk verkeerd en ongepast was? Fietsen was niet alleen vermoeiend, maar ook in hoge mate anti-esthetisch, al besefte de fietser dat niet. De fijne lijn van de fiets verdroeg het niet dat er een gezette vijftigjarige vrouw op zat of een bierdrinkende magistraat. Dit tartte het esthetische gevoel. Om nog maar te zwijgen van het gevecht dat vrouwelijke fietsers moesten leveren met hun rokken, want de reiziger die benieuwd was naar het land dat hij bezocht, ondervond een zekere hinder wanneer hij een vrouwelijk dijbeen ontwaarde op de fiets. Maar dit alles was volgens Ortega niet de clou van het verhaal. Het gebruik van de fiets was ook niet te verklaren door het feit dat Nederland een vlak land was. Er bestaan immers vele andere landen die vlak zijn en waar de fiets toch niet ingeburgerd is. Neen, de Nederlander wist dat het gebruik van de fiets zekere risico’s inhield, dat fietsen vermoeiend is en anti-esthetisch, maar, en dan legde Ortega de vinger op de wonde: de
Nederlander wist ook dat fietsen het goedkoopste vervoermiddel was en verkoos – in tegenstelling tot nosotros (de Spanjaarden) – het goedkope boven de schoonheid, het gemak en het vermijden van zekere risico’s. En deze neiging naar alles wat goedkoop was, dat was de echte karaktertrek van de Nederlander. En de fiets was dan voor Ortega alleen maar een middel om zijn theorie over het karakter van de Nederlander te staven. Plots ging het niet alleen maar om de fiets, om een of ander symptoom van het leven in Nederland, neen, de fiets was de eerste stap naar de essentie van het karakter van de Nederlander. Ortega zei hier dat hij, ook al had hij geen duidelijk beeld van de Nederlander, in het gebruik van de fiets plots de ware aard van het volk zag en een algemene neiging om al te veel zaken afhankelijk te maken van zijn enthousiasme voor het sparen. Ortega voegde er wel aan toe dat zijn indruk bij een Nederlander absurd moest overkomen: lag het immers niet voor de hand dat een praktisch probleem werd opgelost op de meest goedkope manier? Ja, maar door zijn hang naar spaarzaamheid sloeg de Nederlander in elk geval een ridicuul figuur. De Nederlander zelf zag dat niet omdat hij zo gebukt ging onder spaarzaamheid dat hij zichzelf niet genereus in de huid van een ander kon verplaatsen, van de reiziger die hem achteloos gadesloeg. Want anders zou hij zichzelf kunnen zien als een ietwat groteske en weinig elegante verschijning, met andere woorden een pijnlijke aanblik voor zijn naaste. Door zijn overdreven aandacht voor het economische aspect van het leven zag de ene Nederlander de andere alleen in functie van een economische relatie en niet van mens tot mens. Maar Ortega had niet alleen maar kritiek op de Nederlanders. Hij had het tijdens een soiree op 9 mei in het Haagse hotel ‘De Witte Brug’ ook over de nijvere Hollander en de luie Andalusiër. Enkele dagen voordien had er een diner plaats bij Huizinga in Oegstgeest, waar Ortega voor enig opzien zou zorgen. Hij had namelijk de asperges die bij dit diner werden geserveerd, niet met zijn hand naar zijn mond gebracht, op z’n Nederlands, maar ze – als een man van etiquette – doorgesneden en aan zijn vork geprikt, tot verbazing van de overige gasten.
43
Hermes 4/2 – oktober 2007
Waarom wordt Ortega, nadat hij in het Nederlandse taalgebied tientallen jaren werd doodgezwegen, plots weer van onder het stof gehaald en werd op 7 april 2007 een lang artikel aan hem gewijd in het tijdschrift Elsevier? Volgens de auteur van het artikel wordt Ortega ten onrechte beschouwd als een van de vele ‘azijnpissers uit de onheilszwangere jaren dertig van de vorige eeuw, die het einde van de westerse beschaving met wild geraas heeft aangekondigd’. De auteur vindt dat de cultuurkritiek van Ortega nog altijd actueel is en misschien meer actueel dan ooit, omdat de laatste tijd heel wat Nederlandse denkers, zowel van rechts als van links, zich zorgen beginnen te maken over de opkomst van een vorm van asociaal en gewelddadig gepeupel, zoals de filosoof Ad Verbrugge, waarbij het gepeupel van Verbrugge een equivalent zou zijn van de massamens van Ortega. Ook de Britse linkse socioloog Frank Furedi verwijt de culturele elite afzijdigheid, terwijl de cultus van het banale steeds verder om zich heen grijpt, net zoals voor Ortega de ‘opstand der horden’ gepaard ging
met een ‘verslapping van de elites die van hun post wegliepen’. Komt er een nieuwe Opstand der Horden, zoals sommigen lijken te vrezen? Komt er een Ortega-revival? Dat Ortega y Gasset niet dood is, ook niet in Spanje, bewijzen de verkiezingen van de Grootste Spanjaard aller Tijden. Daar bekleedde hij een eervolle 33ste plaats, weliswaar na Juan Carlos (1ste plaats), Picasso, Franco en Goya maar toch voor andere bekende Spanjaarden als Cela, Antonio Banderas en Julio Iglesias. Ortega hoeft zich dus nog niet in zijn graf om te draaien. Literatuurlijst
Gurméndez, C. (1977), Vida y Obra de Johan Brouwer, in: Revista de Occidente, pp. 66-70. Henrichs, H. (1982), Johan Brouwer en de Spaanse Burgeroorlog. Een Nederlander in het Spaanse labyrint, in: De Gids, pp. 79-101. Ortega y Gasset, J. (1982), Cuestiones holandesas, in: Obras Completas, V, pp. 255-275. Filosofie: Don Juan van de geest, in: Elsevier, 7 april 2007.
LM
Vers van de tong Delahaye, Mieke: 16 maart 2007, “Over de rol van taal in de historiografie van de ontdekking en vroege kolonisatie van Amerika”, CETRAstudiedag Faculteit Letteren KU Leuven.
Boodschapkapel van Spalbeek.”, Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring, Spalbeek.
Jaspers, Dany: 25 oktober 2006, “De Kapel van Spalbeek”, Davidsfonds Kermt-Hasselt.
----------: 1-3 juni 2007, “Peirce’s Dagger and Natural Logic”, lezing voor het Square of Opposition Montreux International Congress Logic, Montreux, Switzerland
----------: 8 december 2006, “Spalbeek, Herkenrode en Hasselt: Elisabeth en het Sakrament van Mirakel”, Spalbeek.
Montangie, Yves: 21 april 2007, “Pitfalls in shaping competition law and policy: the Belgian example”, Birzeit University, Birzeit, Palestina.
----------: 3 februari 2007: “On Negation and Natural Logic”, Taalkunde In Nederland-dag, Drift 21, Utrecht.
Storms, Colette: 20 oktober 2006, «Entre Flandre et Hainaut : Godefroid de Naste et ses livres» Internationale studiedag Les Librairies aristocratiques dans les anciens Pays-bas au Moyen Âge, Brussel, Academie.
----------: 27 maart 2007, “Hendrik van Veldeke – Spalbekenaar met Europese allure”, Davidsfonds, afdeling Kermt-Hasselt. ----------: 19 april 2007, “Vrouwenmystiek in de dertiende eeuw”, Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring, Hasselt, Stadsmus. ----------: 21 april 2007, “De middeleeuwse muurschilderingen in de Onze-Lieve-Vrouw-
----------: 13 januari 2007, «Alexandre et les images», Internationale studiedag Texte et Image, Universiteit Genève. ----------: 10 maart 2007, «‘Endementiers k’il dormoit’. Le sommeil dans les romans de Tristan», Internationaal Colloquium Des Tristan en vers au Tristan en prose. Hommage à Emmanuèle
44
Hermes 4/2 – oktober 2007
Baumgartner, Universiteit Paris III-Sorbonne Nouvelle.
organisatie en lezing Multitulidag, AMVC Letterenhuis, Antwerpen.
Van Coillie, Jan: 31 maart 2007, “Translating Poetry for Children: The Ultimate Challenge”, International Child and the Book Conference, Bogazici University Istanbul.
----------: 18 maart 2007, Museumlezing over Multatuli in Vlaanderen, Lokeren.
Vermoortel, Philip: 9 december 2006, “Een pareldrukker vreest den modder niet”,
----------: 10 mei 2007, lezing over Multatuli in Vlaanderen, voor de Orde van den Prince, afdeling Antwerpen Stad.
Vers van de pers De Clercq, Martine, Tom Toremans & Walter Verschueren (ed.) (2006), Textual Mobility and Cultural Transmission, Leuven University Press, 115 pp. De Clercq, Martine (2006), “Beeldvorming rond twee vertalingen van Samuel Beckett: Echo’s Gebeente en Het Beeld” in De Clercq et al. (2006) pp.105-116. De Schryver, Johan & Ann Vlasselaers (ed.) (2007), Naar Panama! Opstellen voor Fred Van Besien, Brussel, Vlekho. De Schryver, Johan (2007), “Anarchie der normen. Over aarzelende taalbeschrijving, modern taalbeleid en confuus taalonderwijs in België” in De Schryver & Vlasselaers (2007) pp. 131-156. Geens, Dirk (2007), “Alle macht aan het volk. Hoger onderwijs in de kennismaatschappij” in De Schryver & Vlasselaers (2007) pp. 185-195. Masschelein, Danny (2006), “A vueltas con los relativos” in Mosaico, 16, pp. 9-12. ---------- (2007), “Corpuslinguïstiek en LSP. Een droomhuwelijk?” in De Schryver & Vlasselaers (2007) pp. 215-238. Montangie, Yves (ed.) (2006), Mededingingsrecht in kort bestek, Antwerpen, Intersentia. Peeters, Isabelle (2007), “Over op en sur” in De Schryver & Vlasselaers (2007) pp. 239-258. Raedts, M., Rijlaarsdam, G., Van Waes, L. & Daems, F. (2007). “Observational Learning
through Video-Based Models: Impact on Students’ Accuracy of Self-Efficacy Beliefs, Task Knowledge and Writing Performance”, in P. Boscolo & S. Hidi (Eds.), Studies in Writing: Vol 19. Writing and Motivation. Oxford: Elsevier, pp.219-238. Storms, Colette (2006), “Galeran de Bretagne, Beaudous (Robert de Blois) en Yder” in Glyn Burgess & Karen Pratt (Eds.), The Arthur of the French, University of Wales Press – Vinaver Trust, pp.400-402, 415-416, 424-426. ---------- (i.s.m. Virginie Minet-Mahy) (2006): Lopende Belgische bibliografie voor hoofse literatuur in Encomia. Bibliographical Bulletin of the International Courtly Literature Society, vol 26, 2004, pp.61-80. ----------- (i.s.m. Olivier Delsaux en An Faems) (2007): Lopende Belgische bibliografie voor hoofse literatuur in Encomia. Bibliographical Bulletin of the International Courtly Literature Society, vol. 27, 2005, pp.92-128. Toremans, Tom (2006), “Carlyle in Dutch Translation”, in De Clercq et al. (2006), pp.6986. Van Coillie, Jan (2006), “Tussen ziel en zeden. Het kindbeeld in de negentiende-eeuwse Vlaamse kinderliteratuur”, Literatuur zonder leeftijd. Publicatiereeks voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur, 70, zomer 2006, pp.24-48. ---------- (2006), Van godsvrucht en deugd tot kunstwerk en vreugd. Een rondleiding door de geschiedenis van de Vlaamse jeugdliteratuur, in: Bakker, N. (red.), Utile dulci. Leer- en leesboeken voor
45
Hermes 4/2 – oktober 2007
de Vlaamse jeugd. Jaarboek voor de geschiedenis van opvoeding en onderwijs, Assen, Van Gorcum, pp.632.
Russian literature”, in Perspectives on Slavic Literatures, Pegasus Oost-Europese Studies 6, Amsterdam, Pegasus, pp.79-89.
---------- (2007), “Hoe rood is haar kapje? Een illustratiegeschiedenis van Roodkapje”, Kunsttijdschrift Vlaanderen, april 2007, p. 63-69.
Vermoortel, Philip (2007), “Monument voor een literaire beul” (recensie biografie over Conrad Busken Huet), De Morgen, 6 juni 2007.
Vandaele, Jeroen (2007), “Witz, Wilder, Wittgenstein. De pracht van parasieten” in De Schryver & Vlasselaers (2007) pp. 259-267.
Verschueren, Walter (2006), “’A Most Unhappy and Unfortunate Attribute: Conrad Busken Huets lectuur van Byrons Don Juan” in De Clercq et al. (2006), pp.53-68.
Van Goubergen, Martine (2007), “The polychronic underlying cultural pattern in
Aan dit nummer werkten mee: Lobke Aelbrecht, Daniël Bauwens (EHB), Veerle Brosens, Ann Coene, Marijke De Belder, June Eyckmans (EHB), Dany Jaspers, Danny Masschelein, Liesbeth Merckx, Colette Storms, Jan Van Coillie, Jeroen van Craenenbroeck, Guido Vanden Wyngaerd, Walter Verschueren Danny Masschelein & Walter Verschueren (eindredactie) Hermes 5.1-2 zal verschijnen in juni 2008; alle ideeën, kritische reacties en bijdragen zijn welkom bij
[email protected] [email protected]
46