Hermes 3/1 – januari 2006
Hermes Mededelingenblad van de onderzoeksgroepen van het departement toegepaste taalkunde
Woord vooraf Walter Verschueren
H
ermes zet zijn derde jaargang in met een aflevering die overwegend in het teken staat van de literaire vertaling. Blikvanger is de eerste studiedag van het CELV rond tekstmobiliteit en cultuuroverdracht. In “Berichten van elders” bespreekt Mieke Delahaye twee evenementen die plaats vonden in het kader van de feestelijke herdenking van 400 jaar Don Quijote (het onsterfelijke meesterwerk van Cervantes zag het licht in 1605). Martine Van Goubergen mijmert in de marge van Europalia Rusland over reizen, beweging en ruimte en in “Vlekho Vintage” gaat David Amendolara nader in op de problematiek van de zelfvertaling in de roman Donkermaan van de Zuid-Afrikaanse schrijver André Brink. Recensent van dienst is Jan van Coillie over een bijzonder themanummer van Literatuur zonder leeftijd rond jeugdliteratuur in vertaling.
Procedures”(TAPs). Francis Jones, die doceert aan Newcastle University, is tevens een vermaard vertaler van Nederlandse en Bosnische poëzie en zal later op diezelfde dag een tweede lezing houden over zijn vertaling van Guido Gezelle in het Yorkshire dialect en het Standard English. Enkele dagen later, op 23 maart, dienen zich de vertaalateliers aan die Lessius in samenwerking met het HIVT van de Hogeschool Antwerpen organiseert in opvolging van de vorig jaar gehouden algemene studiedag rond vertaalevaluatie. Dit jaar gaat de studiedag onder het thema "Evaluatie van vertalingen: methodes op de proef gesteld" en zoals de titel laat vermoeden, gaat het deze keer om praktische ateliers waarin ervaringen met bepaalde vertaalmethodes aan bod komen. Veel interessants om naar uit te kijken, maar in afwachting biedt deze Hermes u alvast de kans om rustig terug te blikken op het afgelopen semester.
Overigens heeft ook het tweede semester op het vlak van de vertaalwetenschap al heel wat in petto. Op donderdag 16 maart spreekt Francis Jones op uitnodiging van de onderzoeksgroepen vertaalwetenschap van Lessius en Vlekho over “Think Aloud
Veel leesplezier
Blikvanger receptieonderzoek werd er aan de hand van lezingen en gesprekspanels van gedachten gewisseld over de rol die vertalingen in de nationale en internationale cultuuruitwisseling spelen. Ondanks de ondertitel van de studiedag (“Receptie en beeldvorming van Engelstalige auteurs in Nederlandse vertaling”) kon de studiedag, precies dankzij de bredere thematische omkadering, zich ook verheugen op een levendige belangstelling van collega’s uit de Romaanse taalen letterkunde.
Tekstmobiliteit en cultuuroverdracht CELV Studiedag Vlekho Brussel 16 november 2005
D
e eerste studiedag van het Centrum voor de studie van Engelse literatuur in Nederlandse vertaling stond in het teken van de relatie tussen tekstmobiliteit en cultuuroverdracht en werd bijgewoond door een brede waaier van belangstellenden uit de vertaalwetenschap, de Nederlandse en Engelse letterkunde, de vergelijkende literatuurstudie en de boekwetenschap uit Nederland en Vlaanderen. Binnen het kader van de het literaire
In zijn welkomstwoord stelde Walter Verschueren vast dat er zowel in Nederland als in Vlaanderen weliswaar heel wat onderzoek wordt gedaan over de Engelse auteurs in hun Nederlandse vertaling, maar dat er toch nog steeds een
\
1
Hermes 3/1 – januari 2006
nijpend gebrek bestaat aan (a) een systematische inventarisatie van vertaald materiaal en (b) een systematische inventarisatie van studies over vertaald materiaal. Voor het eerste is men nog steeds aangewezen op de traditionele heuristische apparaten (de nationale bibliografieën), maar daarin worden vertalingen vaak niet exhaustief opgenomen. Het opzoekwerk is bovendien een bijzonder tijdrovende bezigheid. Op het vlak van de inventarisatie van studies over vertalingen is er al wel wat werk verricht. Toch zijn de bijzonder verdienstelijke bibliografieën van Theo Hermans (in de reeks “Vertaalhistorie”, uitgegeven door de Stichting Bibliographica Neerlandica, 1991) en van Riewald & Bakker (Rodopi, 1982; heel specifiek voor de receptie van Amerikaanse literatuur in de Lage Landen) aan een dringende actualisering toe.
vertaler (“Die Aufgabe des Übersetzers”) als de reine Sprache betitelde. Hoewel alle vertalingen een beweging inhouden (ze brengen iets van de ene taal over in de andere) brengen niet alle vertalingen iets teweeg (in beweging) in die doeltaal of doelcultuur. Naaijkens stelde daarom voor een onderscheid te maken tussen incidentele vertalingen, die zonder gevolg blijven voor de doelcultuur, en vertalingen als “events”, vertalingen m.a.w. die een verrijkende invloed hebben op de nieuwe cultuur waarin ze worden opgenomen. In die zin formuleerde Naaijkens ook een pleidooi om vertalingen te zien binnen het bredere kader van de cultuuruitwisseling of overdracht. Hij verwees daarbij naar het werk van Peter Burke (Cambridge University) die voor 2006 benoemd is tot Fellow van de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek en daar onderzoek doet naar de vertaaltradities in het vroegmoderne Europa.*
Daarna ging hij verder in op het ruimer kader van de tekstmobiliteit en de cultuuroverdracht. Die mobiliteit verwijst niet enkel naar de fundamenteel veelduidige structuur van literaire teksten - originele teksten zowel als vertalingen. De hybride, soms moeilijk tastbare eigenheid van de literaire tekst heeft ook te maken met de historische variabiliteit van de tekst, de metamorfosen die een werk in zijn verschillende tekstedities, vertalingen, hertalingen en bewerkingen ondergaat als gevolg van maatschappelijke krachten. Daarnaast spelen ook extratekstuele factoren een rol: de aan- of afwezigheid van een vertaalbeleid, het onderhandelingsspel tussen vertalers en uitgeverijen, de rol van drukkerijen en copyrightwetgeving, kortom het geheel van materiële voorwaarden waarzonder er zelfs geen sprake kan zijn van enige tekstuele uitwisseling. Het concept van de tekstuele mobiliteit laat toe om materieel tekstverkeer, tekstuele veelduidigheid en de historische variabiliteit van literaire werken ten gevolge van refractie op een zinvolle wijze met elkaar te verbinden.
(*) De lezing die Burke hield bij de aanvaarding van zijn KB Fellowship, “Lost (and Found) in Translation: The Case of Early Modern Europe”, is te vinden op de website van het Netherlands Institute of Advanced Study. De Nederlandse vertaling verscheen bij Bert Bakker als Ik vertaal, dus ik ben: vertalers en vertalingen in vroegmodern Europa (2005).
De boekwetenschap werd vertegenwoordigd door Adriaan van der Weel (Universiteit Leiden), die nader inging op de positie van de Nederlandse uitgevers in de negentiende eeuw. De hegemonie van de Nederlandse uitgeverijen in de zeventiende en achttiende eeuw moest aan het begin van de negentiende eeuw, na de napoleontische oorlogen, aan belang inboeten. Zeker de import van Engelse werken had heel wat te lijden gehad onder de Engelse blokkade van de Hollandse zeevaart tussen de jaren 1796 en 1814. Engelstalig werk (of vertalingen van Engelstalig werk) werd er overigens niet zoveel uitgegeven (de meeste werken werden in Franse of Duitse vertalingen gelezen). Nederlandse uitgevers konden ook maar moeilijk concurreren met de goedkope, commerciële uitgaven van Baudry en Galignani (Parijs) en later van Tauchnitz (Leipzig) waarvan de piraatversies in de Nederlanden vlot over de toonbank gingen. Daar komt pas enige verandering in met de komst van de Amsterdamse boekhandelaar W.H. Kirberger in de tweede helft van de negentiende eeuw. Maar
In de eerste gastlezing had Ton Naaijkens (Universiteit Utrecht) het over vertaling als “tekstbeweging”. Vertalingen en hertalingen voegen steeds iets toe aan het origineel, waardoor de tekst steeds in beweging blijft, in een verrijkende zoektocht naar wat Walter Benjamin in zijn beroemde essay over de opdracht van de
\
2
Hermes 3/1 – januari 2006
ook dan is de import maatjesmaat en niet vergelijkbaar met de import van Franse of Duitse werken. Kirberger nam ook het voortouw in de strijd voor een wettelijke regeling van de vertaalrechten. Zonder copyright op vertaalwerk was het immers niet erg lonend om vertaald werk uit te geven: iedereen kon het werk naar hartenlust en ongestraft kopiëren en uitgeven in een piraatversie. Die copyrightwetgeving zou pas uiteindelijk internationaal geregeld worden in de Conventie van Bern van 1886, waartoe Nederland in 1912 toetrad (België reeds in 1887!).
de tweede wereldoorlog overwegend geassocieerd met amusementsliteratuur (whodunits, avonturenromans, humor). Dat ook nadien, in de jaren veertig tot en met zestig, de vertalingen van Woolf schoorvoetend ingang vinden, is evenmin erg verrassend. Het Engelse modernisme doet slechts zeer laat zijn intrede in de Lage Landen (hetzelfde geldt dus ook voor Joyce, Lawrence en Forster). Voor een deel is die schoorvoetendheid te wijten aan de vermeende “onvertaalbaarheid” van deze veelal op de vorm gerichte modernistische auteurs. Een andere oorzaak is de schaarse belangstelling voor een literatuur die zich niet expliciet bezighoudt met de grote levensvragen. Pas eind jaren zeventig komt daarin verandering: Virginia Woolf wordt dan ontdekt door de feministische golf en het Engels is doorgebroken als internationale taal bij uitstek. Toch, zo besloot Andringa, is het aantal edities van Woolfs werk niet indrukwekkend. En zelfs vandaag de dag zijn nog niet al haar werken vertaald. ♦ Na de drie gastlezingen werden in twee parallelsessies drie onderzoeksprojecten van het centrum voorgesteld.
In de afwezigheid van een goede copyrightregeling hoeft het niet te verbazen dat de werken die dan wel in het Nederlands vertaald en op de markt werden gebracht, vooral werken waren die op een grote afzet konden rekenen en daarin kunnen we twee duidelijke categorieën onderscheiden: de stichtelijke lectuur en de zuivere amusementslectuur. Els Andringa, net als Naaijkens werkzaam aan de Universiteit Utrecht, belichtte haar onderzoek naar de receptie van Virginia Woolf in Nederland.
In een eerste sessie, gewijd aan de receptie van Romantic and Victorian Literature, ging Walter Verschueren dieper in op de vraag waarom Byrons bekendste werken Child Harold’s Pilgrimage (1812-1818) en Don Juan (1819-1824) tot op heden nog steeds niet in het Nederlands vertaald zijn, waardoor het beeld van de “oneigenlijke” Byron – de dichter van sensueelexotische lyriek en romantische heroïek – tot op de dag van vandaag blijft voortleven.
Een eerste belangrijke vaststelling is dat ofschoon de kritische receptie van Virginia Woolf begint in de vroege jaren twintig van de vorige eeuw, de eerste vertaling op zich laat wachten tot 1948 (Mrs Dalloway). Daarna is het weer tien jaar wachten tot de vertaling van A Room of One’s Own en vervolgens tot 1976 vooraleer een gestage productie van vertalingen kan worden genoteerd met een piek in de jaren tachtig. De afwezigheid van vertalingen in de vroege receptie (jaren twintig en dertig) van Virginia Woolf, wijt Andringa aan een conservatief en “marktgericht” uitgeefbeleid in combinatie met de opvatting dat wie geïnteresseerd is in moderne buitenlandse literatuur, deze in de oorspronkelijke taal leest. Groot was die belangstelling overigens niet en de voorkeur van diegenen die wel belangstelling hadden ging een heel andere weg op. In de toptien van de meest vertaalde auteurs van 1932 komen slechts de namen voor van Edgar Wallace (detective), Zane Grey en Jack London (western) en P.J. Woodhouse (humor). De belangstelling voor de Britse modernistische roman is gering. Engelstalige literatuur, zo besloot Andringa, werd tot aan
Dat beide werken niet bijzonder populair waren in de eerste receptieperiode (1820-1850) is reeds uitvoerig onderzocht door Conrad Busken Huet in twee belangwekkende essays in de Litterarische Fantasien en Kritieken (1872 en 1881), en na hem door Tjeerd Popma (1928) en Ulfert Schults (1929) en meer recentelijk door Theo D’haen (die hierover een bijdrage leverde in de Reception of Byron in Europe (Thoemmes Continuüm, 2005). Byrons merkwaardige impopulariteit in de Nederlanden – een uniek fenomeen in Europa, dat voor de rest zwijmelend aan de voeten van de dichter lag – is voornamelijk te wijten aan de afwezigheid van een echte, betekenisvolle ro-
\
3
Hermes 3/1 – januari 2006
mantische traditie in de eerste helft van de negentiende eeuw, het ideologische keurslijf van het Hollandse Reveil dat in de dichter de incarnatie van de duivel zag, de onverholen napoleontische sympathieën van His Lordship, en tot slot de problematische omzetting van de versmaat waarin beide dichtwerken zijn gesteld (respectievelijk de Spenserian stanza en de ottava rima, zeer ongebruikelijke en misschien wel onbruikbare versvormen in het Nederlands).
Vlaamse beweging en (waarschijnlijk) op die wijze Carlyle in de Vlaamse contreien introduceerde. Met uitzondering van de vertaling van Sartor Resartus zijn de Nederlandse vertalingen grotendeels gebaseerd op de Duitse vertalingen van het origineel. Dit hoeft niet te verbazen: het was niet ongebruikelijk dat Engelse literatuur in Nederland eerst en vooral in Duitse (en in tweede instantie Franse) vertaling gelezen werd. In Duitsland was Carlyle een veelgelezen auteur die kon rekenen op heel wat sympathie: in de eerste plaats omdat hij de Britse criticus was die de Duitse traditie in Groot-Brittannië introduceerde en in de tweede plaats vanwege zijn bewondering voor de Pruisische rechtsstaat en zijn biografie van Frederik de Grote.
Toch, zo meende de spreker, zou men mogen veronderstellen dat de twintigste en eenentwintigste eeuw een meer positieve ingesteldheid zouden koesteren voor precies die karakteristieken van de dichter die hem “mad, bad and dangerous to know” maakten voor zijn negentiende-eeuwse tijdgenoten: zijn libertinage, zijn religieus scepticisme, de door hemzelf georkestreerde mythevorming rond zijn eigen persoon, zijn ironie, zijn “ondraaglijke lichtheid”, zijn “mobiliteit” – allemaal factoren die optimaal aan bod komen in Childe Harold’s Pilgrimage en vooral Don Juan. Dat zulks niet het geval is (de schaarse hedendaagse vertalingen lijken het “oneigenlijke” beeld te bestendigen) kan enkel verbazen en noopt tot verder onderzoek.
Andere (fragmentaire) vertalingen situeren zich allemaal in de periode 1870-1890: vele verschenen voor het eerst in De Gids. In dezelfde periode wijdde Conrad Busken Huet een eerste belangwekkend essay aan Carlyle in zijn Litterarische Fantasien en Kritieken (1881, herzien in 1885). ♦ In een tweede sessie ging Martine De Clercq nader in op de Nederlandse vertalingen van Samuel Beckett. Ze gaf een overzicht van de recentere vertalingen, o.m. op basis van wat in de afleveringen van Het Beckett Blad vermeld staat. Op grond daarvan constateerde ze dat er nog wel wat hiaten zijn en dat er een duidelijke behoefte is om een status quaestionis op te maken van het in het Nederlands vertaalde werk van Samuel Beckett. In de lijn van wat Onno Kosters in 1992 in Bzzlletin heeft gedaan, kan dan worden onderzocht welke werken, bij welke uitgevers, door wie vertaald worden. In een casestudy over de vertaling van L’image/Het beeld toonde De Clercq aan welke verschillende interpretatiemogelijkheden zich aanbieden, die tekstueel, maar ook contextueel gebonden zijn en die misschien best in een voetnotenapparaat zouden kunnen verduidelijkt worden. Er werd in dit verband ook aandacht geschonken aan ‘vertaalkoppels’, waar Dirk van Hulle onmiddellijk en gretig op inspeelde vanuit zijn vertaalervaring en analyse van ‘duo’s’. Bijzonder constructief was ook de bijdrage van o.m. Adriaan van der Weel, op grond van zijn uitgebreide studie (genese en interpretatie) en vertaling van Worstward Ho. Tijdens de discussie werd gefocust op de verschillende talige aspec-
In dezelfde sessie had Tom Toremans het in zijn bijdrage over de nog weinig belichte receptie van Thomas Carlyle in de Lage Landen. Ook Carlyles receptie was selectief. Met uitzondering van een aantal vertaalde fragmenten zijn de enige werken van Carlyle die werden vertaald: The French Revolution (De Fransche Omwenteling: een geschiedkundig tafereel, vijf uitgaven tussen 1849 en 1900); Carlyles meesterwerk Sartor Resartus, waarvan de Nederlandse versie de Duitse voorafgaat (Sartor-Resartus: het leven en de gevoelens van den heer Diogenes Teufelsdröckh door J.W.C.A. Zürcher” in 1880); en de lezingenreeks On Heroes (verschillende keren vertaald en bewerkt aan het begin van de twintigste eeuw). De vertaling van deze teksten werd grotendeels ideologisch gemotiveerd, aldus Toremans. In de negentiende eeuw werd de ideologische context gecreëerd door het antirevolutionaire gedachtegoed van het Hollandse Reveil. In de twintigste eeuw komen de vertalingen veelal uit de progressief-liberale en socialistische hoek. Een spilfiguur hier is Leo Simons, die via het Algemeen Nederlands Verbond nauwe banden onderhield met de
\
4
Hermes 3/1 – januari 2006
ten (klankpatroon, syntaxis) van het intrinsieke tweetalige werk van Beckett en de daaruit voortvloeiende verschillende vertalingen, die hun plaats vinden binnen een bepaalde esthetica van ‘work in progress’. Er werd eveneens gewezen op de implicaties voor de receptie van Samuel Beckett in een breder cultureel kader en binnen de context van Nederlandse vertalingen van Ierse schrijvers, waar Peter Flynn even naar verwees. ♦ Tot slot werden de aanwezigen vergast op een gedreven en snedige (maar lange!) lezing door gastspreekster Elinor Shaffer van de University of London. Shaffer, die de bijzonder interessante reeks “Reception of British and Irish Authors in Europe” (RBIAE) leidt, gaf een overzicht van de verspreiding van de Engelse literatuur op het
continent, van de Atlantische kust tot aan de Bosporus, met bijzondere aandacht voor de receptie in de Lage Landen. ♦ De volgende studiedag van het CELV zal plaatsvinden op vrijdag 17 november en gewijd zijn aan de receptie van Samuel Beckett in Nederland en Vlaanderen, met bijzondere aandacht voor de rol die vertalingen in dat receptieproces hebben gespeeld. “Beckett in de Lage Landen” wordt georganiseerd in samenwerking met de Universiteit Antwerpen, de Nederlandse Beckett Stichting en het Steunpunt Literair Vertalen. Meer informatie vindt u op de website van het centrum (www.celv.be). WV Met dank aan Martine De Clercq en Tom Toremans
Berichten van elders een tijd doorbrengen, net nadat hij aan zijn naam het patroniem “Saavedra” had toegevoegd.
Max Hernández El universo de Miguel de Cervantes y el primer euroamericano, el inca Garcilaso de la Vega Instituto Cervantes Brussel 23 november 2005
De ontmoeting vond nooit plaats (Garcilaso was op het ogenblik van het bezoek van Cervantes al naar Córdoba verhuisd), maar de verbeelding laat ons toe ons een voorstelling te maken van de ontmoeting van deze twee uitmuntende vertegenwoordigers van twee werelden die slechts twee gezichten van één wereld zijn.
Het universum van Miguel de Cervantes en de eerste Euroamerikaan, Inca Garcilaso de la Vega
V
ertrekpunt voor de lezing van Max Hernández, lid van de International Association for Psychology, was een bijzondere virtuele ontmoeting tussen twee heel verschillende figuren. De eerste is een indiaan van het zuidelijke halfrond, geboren in Cuzco, zoon van een Spaanse conquistador en een Ñusta uit de koninklijke familie van de Inca’s, die voor Spanje de Moren bevocht in de Alpujarras en een geschiedenis van Florida gepubliceerd had. De tweede is een Spanjaard, geboren in Alcalá de Henares, die deelnam aan de slag van Lepanto en in Algiers gevangen zat, en die enkele gedichten, wat komedies en een herdersroman op zijn actief had staan. De virtuele ontmoeting had plaats in Montilla (Andalusië) in december 1591. In Montilla woonde Gómez Suárez de Figueroa, die later zijn naam zou veranderen in Garcilaso de la Vega, el Inca. Miguel de Cervantes kwam er
Naast de parallelle elementen uit de biografie van beide auteurs ging de spreker op zoek naar gelijkenissen in hun werk en in hun vorming. Zo wees hij op het belang van de digressies in het werk van beide auteurs en toonde hij aan hoe deze narratieve constructies hebben bijgedragen tot een innovatieve vertelkunst. Hij had het verder over het feit dat Cervantes tijdens zijn verblijf in Italië waarschijnlijk de Dialoghi d’Amore van Léon l’ Hébreu (Jehudad Abravenel) in hun originele versie heeft gelezen, terwijl Garcilaso
\
5
Hermes 3/1 – januari 2006
diezelfde gedichten in 1590 in het Spaans vertaald heeft. De vertaling moet dan niet alleen gezien worden als een voorbereiding op het schrijverschap, maar als een eerste uiting van de perceptie dat de wereld in voortdurende transmutatie is.
twee nostalgische zielen, met heimwee naar een wereld die ophoudt te bestaan, net zoals in het werk van Charlie Chaplin bijvoorbeeld. De verwachtingen in verband met de visie van een psycholoog/psychoanalyticus op een materie die meestal vanuit filologische hoek wordt benaderd, waren hooggespannen. Helaas zorgde het wollige taalgebruik – naast de vele uitweidingen - voor een weinig helder betoog.
Het thema van de transmutaties tussen twee werelden en de verdediging van menselijke waarden die door de modernisering in de verdrukking kwamen, komt bij beide auteurs duidelijk tot uiting. Cervantes creëert een personage dat zich blijft toeleggen op de waarden van het ridderschap, ook wanneer de hele wereld die hem omringt alle elementen ter ondersteuning hiervan heeft weggenomen. Garcilaso verdedigt een wereld van waarden (de Incabeschaving) die door de realiteit voorbijgestreefd is en probeert die te verzoenen met de waarden van de nieuwe wereld (het Incarijk dat door Spanje gedomineerd wordt). Of, zoals Pierre Vilar het stelt,
■ Max Hernández is doctor in de geneeskunde van de Universiteit van San Marcos in Lima, houder van het diploma van psychologische geneeskunde van het Londense Royal Medical College en lid van de International Association for Psychology. Hij is auteur van o.a. Memoria del bien perdido: conflicto, identidad y nostalgia en el Inca Garcilaso de la Vega, (Madrid), Sociedad Estatal Quinto Centenario, D.L., 1991. De lezing vond plaats in aanwezigheid van de ambassadeur van Peru.
MD
melijk in Brussel en Antwerpen, ter voorbereiding van de tentoonstelling “Don Quijote in België” in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (18 november 2005 tot 9 januari 2006).
Colloquium “De sporen van Don Quijote” Lessius Hogeschool Antwerpen 9 december 2005
De thema’s die in de lezingen aan bod kwamen waren vrij uiteenlopend en kunnen ongeveer in volgende categorieën ondergebracht worden: (i) de personages; (ii) realiteit, fictie en parodie; (iii) reflecties rond vertaling; (iv) een politieke invalshoek; en (v) de muziek.
H
et beste boek aller tijden was het onderwerp van het colloquium dat Lessius Hogeschool op 9 december 2005 organiseerde in het kader van de vierhonderdste verjaardag van de eerste publicatie van El ingenioso hidalgo Don Quijote de la Mancha van Miguel Cervantes de Saavedra. De vierhonderd jaar oude tekst bleek nog niets van zijn aantrekkingskracht ingeboet te hebben, bewijs hiervan het grote aantal bijdragen vanuit vele perspectieven, die noopten tot het organiseren van parallelsessies.
Een viertal lezingen wierpen hun licht op de hoofdpersonages van de “Don Quijote”. Marc Delbarge sprak o.a. over de erg persoonlijke visie van Salvador de Madariaga (1886-1978) op deze personages; deze schrijver stelt dat Don Quijote en Sancho Panza in wezen een “valse antithese” vormen. Sancho is namelijk ook echo en evenbeeld van zijn meester. Hij vult hem aan en corrigeert hem, zodat je uiteindelijk kan spreken van een “Quijoteïzering” van Sancho en de “Sanchizering” van Don Quijote, een dynamiek die zowel in de personages als in hun taalgebruik zelf terug te vinden is. Waar Don Quijote eerst alleen kritiek uit op het voortdurende gebruik van spreuken door Sancho, neemt hij geleidelijk aan dit taalgebruik over. Er werden ook parallellen getrokken met andere personages, zoals “l’homme de la Mancha” van Jacques Brel, Tijl Uylenspiegel en Lamme Goedzak van
De ochtend werd ingeleid door professor Jacques Debruyne met een zeer gesmaakte, dikwijls geestige, algemene inleiding over de schrijver zelf en de vertalingen van het werk, de belangrijkste thema’s ( parodie, hoofse liefde en religie) en de belangrijkste personages; de spreker besloot met een verwijzing naar de poëzie van het werk. De namiddag werd ingeleid door professor Christian De Paepe met een bijzonder levendige beschrijving van het speurwerk dat hij voerde naar de sporen van Don Quijote in uitgaven die in België gedrukt werden, voorna-
\
6
Hermes 3/1 – januari 2006
Charles Decoster, de Don Quijote in Astérix, Don Juan, Faust en Hamlet.
Cervantes de lessen van het literaire model dat zich gedurende eeuwen heeft doen gelden: het epische model. Aan de hand van een aantal citaten toonde zij ons verscheidene benaderingen van de tekst van Cervantes: een romantische lectuur van het personage, een historischfilosofisch perspectief, een kritische benadering van het epische model en zijn exegese, een tekstueel-thematische lectuur, een socio-kritische benadering en ten slotte de introductie van de filosofische reflectie in de literaire tekst.
De lezing van Inge Lanslots en Annelies Van den Bogaert ging uit van de vele interpretaties die de figuur van de dolende ridder door de eeuwen heen gekend heeft en toonde aan hoe Don Quijote in spiegeleffect aanwezig is in het werk van schrijver en chansonnier Roberto Vecchioni (°1943). Hierin staat Sancho Panza centraal: hij neemt het tragische van zijn meester over, meer zelfs, hij zal in een later werk zijn meester ervan beschuldigen hem te hebben beroofd van zijn identiteit en van zijn grote liefde. Vecchioni’s interpretatie werd ten slotte getoetst aan die van zijn geestesverwant, Francesco Guccini (°1940).
Francesca Blockeel vertrok van de aparte visie van José Saramago op de vermeende gekheid van Don Quijote: “veel lezen en weinig slapen maakt niet gek”, en dus was Quijano niet gek, hij deed alsof. Op basis hiervan onderzocht de spreekster hoe werkelijkheid en fictie door elkaar blijven lopen in 2005, en hoe een “collectieve zotheid” in stand gehouden kan worden via pictogrammen, humor en strips, of met meer aardse bedoelingen zoals het aanzwengelen van het toerisme.
In een derde lezing trok Erik Hertog een parallel tussen de twee tijdsgenoten, William Shakespeare en Miguel de Cervantes: hij plaatste de waanzin van Hamlet en die van Don Quijote tegenover elkaar en zocht waarin de waanzin hen verbindt en onderscheidt.
Hilde Van Belle vond terecht dat Cees Nooteboom de schrijver bij uitstek uit ons taalgebied is die niet mocht ontbreken op dit colloquium, gezien zijn passie voor de Spaanse cultuur en zijn grote reislust. De invloed van Don Quijote op het werk van Nooteboom is niet direct of expliciet. Het belangrijkste raakpunt tussen de twee schrijvers is de complexe verhouding tussen werkelijkheid en verbeelding, waarbij de figuur van de verteller en de thematiek ven het schrijven zelf een grote rol spelen.
Ten slotte sprak ook Francesco de Nicolo’ over de transformaties die de figuur van Don Quijote ondergaan heeft, in het bijzonder in de muziek en meer bepaald in de verschillende operaversies die op basis van het verhaal gecomponeerd zijn. Hij besprak deze figuur zoals die in de opera van Pasiello, Don Chisciotte della Mancia, zijn polemische kracht grotendeels verliest en een meer “romantische” figuur wordt. Het tweede thema had te maken met realiteit, fictie en parodie. Hans-Werner am Zehnhoff had het over de parodie als aanwijzing voor een historisch keerpunt: parodie als scharnier tussen traditie en innovatie. Hij behandelde Don Quijote als genreparodie en onderzocht hoe Cervantes erin slaagt de ridderroman inhoudelijk, formeel en taalkundig op een parodistische manier te interpreteren en de moderne Europese literatuur te definiëren.
Het thema van de vertaaltheorie kwam aan bod in de lezing van Henri Bloemen en Winibert Segers, die vertrokken van een passage uit de Don Quijote die opgenomen is in Western Translation Theory van Douglas Robinson (1997). De passage bevat de volgende drie stellingen over vertalen: 1/ vertalen is de mindere van het schrijven, zoals de “verkeerde kant” van een wandtapijt; 2/ vertalen is gemakkelijk, behalve uit het Grieks en het Latijn (“las reinas de las lenguas”), uit de “gemakkelijke talen vertalen is zoals overschrijven; 3/ en een goede vertaling moet haar herkomst uitwissen.
Monique Marneffe ging in de roman van Cervantes op zoek naar de relatie tussen de wereld van de literatuur en de wereld van het leven zelf. De vraag is belangrijk, want als er een gelijkenis bestaat moeten de lessen uit de literatuur op de voet gevolgd worden, in het geval van
Hierop formuleerden de sprekers drie “tegenstellingen”: de verhouding tussen het origineel en de vertaling is niet noodzakelijk hiërarchisch, elk heeft een eigen karakter; literaire vertaling is complex, er zijn oneindig veel verbindingen mogelijk tussen de verschillende elementen in de
\
7
Hermes 3/1 – januari 2006
ver. Een deel van de tentoonstelling was namelijk gewijd aan de polemiek van 1905. Er bestaat ook een lectuur van de roman die van Cervantes een vurige verdediger maakt van de Catalaanse cultuur en maatschappij van de 17de eeuw.
tekst en het taalmateriaal (signifiant) staat voorop; de vertaling mag zich als vertaling tonen. Ten slotte werd er nog op gewezen dat deze allegorie van Cervantes over vertaling misschien verwijst naar de manier waarop het werk zelf vertaald wil worden en naar het einde van het boek, waar blijkt dat het hele verhaal een vertaling zou zijn.
Emmanuel Waegemans liet het Russische licht over Don Quijote schijnen. Hij had het over het toneelstuk De bevrijde Don Quijote uit 1923, van de hand van Minister van Onderwijs Anatoli Loenatsjarski, die met de personages een totaal nieuw verhaal schreef, geïnspireerd door drie toenmalige, cruciale problemen: de verbanning van intellectuelen uit Rusland, de polemiek van Gorki met de nieuwe machthebbers en de brieven van schrijver Korolenko (soms “de Don Quijote van Poltava” genoemd) aan Loenatsjarski.
De politieke invalshoek kwam aan bod in twee lezingen. Joan Carles Ferrer Pont bekeek de tekst vanuit Catalaans perspectief. De conservatieve interpretatie van Don Quijote door het Spaanse nationalisme rond 1880 maakte de romanfiguur tot de mythe van het Kastiliaanse Spanje. Bij de 300ste verjaardag van de roman (1905) werd deze Don Quijote openlijk afgewezen door een aantal Catalaanse denkers, die zich afzetten tegen deze viering. Voor hen ging het om een roman, geschreven in een vreemde taal, met het Spaans-Kastiliaanse prototype in de hoofdrol: gek, zelfzuchtig en ijdel. Honderd jaar later geldt een andere visie op de held van Cervantes: met zijn rebelse en rechtvaardige karakter wordt hij “modern” en bovendien heeft het “vaderland” van de dolende ridder niets te maken met het moderne concept van “natie”, maar eerder met een “concrete en humane ruimte” die het geheugen kan bevatten.
Het thema van de muziek ten slotte werd bespeeld door Francesco de Nicolo’ (zie hoger) en door Paul Sambre. Sambre had het over de Zweedse componist Jan Sandström met zijn tweede tromboneconcerto Don Quixote uit 1994 en zijn (“even exuberante”) Cantos en Cadenza of Pinceladas de la Mancha uit 1995, “een molenwiekend muziektheater”. De verwevenheid van interpretatieniveaus werd voor enkele fragmenten verklaard vanuit de theorie van de conceptuele integratie (de blending theory van Gilles Fauconnier en Mark Turner 2002) en haar cross-domain mappings (Fauconnier 1997) tussen muzikale, literaire en interactionele lagen. Bovendien werden de deelnemers ook vergast op een zeer gesmaakt middagrecital met Paul Claus, bariton, en Hein Boterberg, piano, die werk brachten van Jules Massenet (uit de opera Don Quichotte), liederen van Maurice Ravel (Don Quichotte à Dulcinée) en van Mitch Leigh (uit de musical The Man of La Mancha). Als conclusie van de dag konden we vaststellen dat Don Quijote op zijn vierhonderdste meer dan springlevend is, zozeer zelfs dat de grens tussen fictie en realiteit, tussen zijn fictieve en vermeend echte bestaan niet alleen in Spanje maar ook in het buitenland steeds dunner wordt.
Deze visie vergemakkelijkt de aanvaarding van de roman door de Catalaansgezinde intellectuelen. In 2005 haalde Barcelona Don Quijote weer in met de tentoonstelling “Don Quixot i Barcelona”. Afgezien van de verwijzingen naar de komst van het personage naar Barcelona en de contacten tussen Cervantes en Catalonië, wilde de stad een schuld inlossen tegenover de schrij-
MD
\
8
Hermes 3/1 – januari 2006
Europalia-Rusland 2005-2006 gingen werden de bezoekers betrokken bij een reflectie over het thema “reizen”. Het tweede evenement was een reeks lezingen over Russische filosofen, georganiseerd in het kader van Europalia-Rusland door de Vrije Universiteit Brussel. Vlekho nam hieraan deel met een lezing over Leo Sjestov (1866-1938) door Martine Van Goubergen op 1 december 2005.
D
ankzij Europalia-Rusland mochten de vakgroep Russisch en de studenten Russisch dit jaar rekenen op een buitengewone en bijzonder stimulerende culturele omkadering. De vakgroep heeft actief deelgenomen aan drie evenementen uit het Europaliaprogramma.
Het derde evenement was een initiatief van Vlekho zelf: een kerstconcert geheel gewijd aan het werk van Pjotr Iljitsj Tsjaikovski, die herdacht werd ter gelegenheid van zijn 165ste verjaardag. Het concert werd georganiseerd in samenwerking met de schepen van cultuur van de gemeente Schaarbeek en met professor Eugène Moguilevsky van het Conservatoire Royal de Bruxelles. De prachtige huwelijkszaal van het gemeentehuis van Schaarbeek bood het ideale kader voor de romantische pianomuziek gebracht door Eugène Moguilevsky, zijn echtgenote, zijn zoon en schoondochter en zijn studenten. Zoals dat ook het geval geweest was in de lente, ter gelegenheid van de Russische week, werden de muzikanten door het talrijke publiek op een daverend applaus ontvangen. MVG
Het eerste evenement was de tentoonstelling over de Trans-Siberische Spoorlijn, rechtstreeks door Europalia-Rusland georganiseerd in het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis van het Jubelpark te Brussel. Vlekho werd gevraagd om een bijdrage te leveren aan een speciale nocturne op 24 november 2005. Centraal daarin stonden verhalen, indrukken en bedenkingen die te maken hadden met reizen, beweging en ruimte. Aan de hand van literaire teksten en persoonlijke ervaringen en overwe-
van onze diepe wens tijd en ruimte met elkaar te verzoenen.
Martine Van Goubergen Reflectie over ruimteperceptie
Die diepe menselijke wens lijkt wel bijzonder intens ingeschreven te zijn in de Russische cultuur, in de Russische mentaliteit en in de manier waarop Russen tijd en ruimte percipiëren. De Russen bewegen zich in de ruimte zoals in de tijd en in de tijd zoals in de ruimte. De ruimte beweegt en de tijd staat stil.
naar aanleiding van de tentoonstelling over de TransSiberische Spoorlijn nocturne van 24 november 2005 Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis van Brussel
D
Wat geïrriteerd door deze specifieke manier van zijn van zijn landgenoten, klaagt de negentiendeeeuwse schrijver Pjotr Tsaadajev, tijdgenoot en vriend van Poesjkin:
e Trans-Siberische spoorlijn spreekt tot de verbeelding omdat ze met haar 9288,2 km de langste spoorlijn ter wereld is. Dat staat buiten kijf. Maar er ligt nog een andere reden aan de basis van onze fascinatie voor de Trans-Siberische Express: de spoorlijn lijkt wel een concretisering te zijn van de sprookjes uit onze kinderjaren, een concretisering van de zevenmijlslaarzen en van de vliegende tapijten, kortom een concretisering
Wij leven enkel en alleen in het heden, in een nauw heden zonder verleden of toekomst, waar het windstil is… Wij bewegen ons in de tijd op zo’n vreemde manier dat wij, naarmate we vooruitgaan, onherroepelijk de dag van gisteren verliezen.
\
9
Hermes 3/1 – januari 2006
of naar het hier en dan, of naar het daar en nu, dagen onze ziel uit en doen ons smachten naar universeel geluk, naar onbegrensde vrijheid, naar paradijs en naar vleugels.
Het is net alsof er voor de Russen geen tijdsketting bestaat, alsof de tijd de Russen niet kan ketenen. Wat de ruimte betreft, zegt diezelfde Tsaadajev met diezelfde wrevel:
Het hier en nu, zo vaak geprezen door de oosterse filosofieën en in zekere zin ook terug te vinden in ons “carpe diem” – “pluk de dag” –, drukt onze wens uit de tijd niet meer achterna te lopen, zoals we dat in de dagdagelijkse routine doen, maar de ketting van de tijd te doorbreken en als het ware helemaal op de tijd in te gaan en zo in de tijd op te gaan. Iedereen maakt wel eens zulke momenten mee waarbij je zo verdiept raakt in wat je aan het doen bent of aan het beleven bent, dat de tijd als het ware aan je voorbijgaat. Zulke momenten hebben iets bovennatuurlijks. Ze lijken ons iets anders te beloven dan wat wij gewend zijn, een andere dimensie te suggereren waar wij ons beter voelen, verhevener, vrijer.
Kijk eens rondom u, iedereen is altijd druk in de weer. Het is net alsof iedereen op reis is… Geen huiselijke haard… Niets dat duurt, niets dat blijft: alles gaat, vergaat zonder sporen te laten, noch buiten ons, noch in ons. In onze huizen lijken we wel te kamperen… In onze steden gedragen we ons als nomaden, meer nomaden dan de nomaden zelf, want zij zijn meer gehecht aan hun steppen dan wij aan onze steden. De ruimte lijkt er te zijn om plaats te maken voor andere ruimte, voor meer ruimte, terwijl de tijd er lijkt te zijn om onze gevoelens en gemoedstoestanden van het ogenblik te herbergen. Daarom wordt het een westerling ten zeerste afgeraden met een Rus af te spreken op een bepaald uur en op een bepaalde plaats. De Rus zal zeker op de afspraak zijn. Hij zal ER zijn en hij zal er DAN zijn. Maar dat ER zal zich misschien al verplaatst hebben naar een ander ER, terwijl het de Rus ontgaan zal zijn dat het DAN zich voortbewogen heeft naar een ander DAN. Om die reden en om andere redenen zal het voor een Rus met een Russische ruimteperceptie moeilijk zijn een westerling met een westerse ruimteperceptie te begrijpen. Want waar de westerling zal denken stiptheid, zal de Rus een onaangenaam gevoel van strakheid over zich heen voelen komen. Waar een westerling het heeft over geborgenheid, gezelligheid en veiligheid, zal de Rus die gevoelens interpreteren als bekrompenheid, benauwdheid en begrensdheid.
Het daar en dan: “Er was ooit in een verafgelegen koninkrijk…” De aanhef van de sprookjes uit onze kinderjaren doet onze ziel trillen omdat die woorden ons uitnodigen in een mysterieuze wereld waar tijd en ruimte ver buiten ons bereik liggen en waar wij enkel via onze verbeelding kunnen binnendringen. Die onbereikbaarheid van tijd en ruimte rukt ons los uit onze tijd en ruimte. We werpen de teugels van de tijd af, breken los uit onze ruimte en stijgen op op de vleugels van onze verbeelding.
En ook voor de westerling met zijn westerse ruimteperceptie zal het moeilijk zijn de Rus en diens ruimteperceptie te begrijpen. Waar de Rus droomt en spreekt van grenzeloosheid, kleurt de westerling deze wilde dromen in als troosteloos. Waar de Rus denkt in termen van wilde avonturen, huivert de westerling bij de gedachte aan hachelijke ondernemingen.
Het hier en dan: hier, op de plaats waar ik nu sta, heeft, 2062 jaar geleden, Boduognat zijn manschappen aangesproken (ik zeg zo maar wat). De discordantie tussen tijd en ruimte werkt op onze verbeelding: verbonden in de ruimte, maar gescheiden in de tijd. Spontaan dromen we ervan die kloof te overbruggen en dat moment dat hier, op deze plaats ooit plaatsgevonden heeft, terug op te rakelen, terug in leven te roepen. Het gevoelen over een van de paradigma’s van een gebeuren te beschikken, terwijl het andere ons ontsnapt, prikkelt onze verbeelding en doet ons
Wij zouden dit misverstand in de taxatie van de ruimte gemakkelijkheidhalve kunnen resumeren door te stellen dat westerlingen lijden aan agorafobie, terwijl Russen lijden aan claustrofobie. De haat-liefdeverhouding tussen tijd en ruimte, de droom om ze met elkaar te verzoenen, de dorst naar het hier en nu, of naar het daar en dan,
\
10
Hermes 3/1 – januari 2006
dromen van tijdmachines of geheime codes die ons met het verleden verbinden via een of andere rode draad.
Russen in de trein F.M Dostojevski
D
Het daar en nu: een geliefde van wie we gescheiden zijn, loopt daar ergens rond aan de andere kant van de aardbol en is nu, precies op het ogenblik waarop wij hier deze tentoonstelling bezoeken, met iets bezig. Misschien lacht die persoon of weent hij. Misschien slaapt hij of waakt hij. Misschien verveelt die persoon zich of heeft hij pret. Onze telefoons, computers, webcams, televisies… getuigen van onze drang om die kilometers teniet te doen. En te oordelen naar de geestdrift waarmee onze kinderen sms’en en msn’en, lijkt het opwindender te communiceren wanneer een van de paradigma’s (in dit geval: de ruimte) ontbreekt. Zelfs een waarheid als een koe in de stijl van “ik ben thuis aangekomen en zit achter mijn bureau” – een variante op het vroegere “ik neem de pen in de hand om u te schrijven…” – is plots de mededeling waard. Laat u niet misleiden: het is niet alleen het aspect “gadget” dat het enthousiasme van de kinderen verklaart. In feite is het het zegevieren over de afstand dat zo opwindend is.
e reis van Petersburg naar Berlijn is lang, duurt bijna twee dagen. Daarom had ik voor alle zekerheid twee brochures en enkele kranten bij me. En als ik zeg “voor alle zekerheid”, dan is dat omdat ik altijd vrees me in het gezelschap te bevinden van mij onbekende Russische intellectuelen – en dat kan overal gebeuren: in de wagon of op de boot of op gelijk welke andere plaats waar mensen samen zitten. Ik erken dat dit een van mijn zwakke punten is en dat het vooral te maken heeft met mijn eigen wantrouwig karakter. In het buitenland, te midden van buitenlanders, voel ik me altijd beter. Daar loopt ieder altijd recht voor zich uit, recht op zijn doel af. Onze Rus stapt en kijkt om zich heen: “wat zal men over me zeggen?” Overigens, zo te zien is hij kordaat en vastberaden, maar in feite is niemand zo broos en onzeker als hij. Als een Rus die u niet kent een gesprek met u aangaat, dan zal dat altijd op een uiterst confidentiële en vriendschappelijke toon zijn. En toch zal u van bij het eerste woord een diep wantrouwen voelen en zelfs een heimelijke achterdochtige wrevel. Bij het minste steekt die ergernis de kop op en maakt onze Rus een of andere hatelijke opmerking of wordt hij eenvoudigweg grof, niettegenstaande al zijn “wellevendheid” en, wel te verstaan, zonder enige aanwijsbare reden. Het is net alsof eenieder zich op de andere wil wreken om zijn eigen onbenulligheid. Het is trouwens heel goed mogelijk dat het eigenlijk helemaal niet om een onbenullig iemand gaat, zelfs integendeel. Niemand herhaalt zo vaak als een Rus: “het kan me helemaal niet schelen wat men over me vertelt” of “ik trek me helemaal niets aan van de publieke opinie” en niemand die meer dan een Rus (een beschaafde Rus, welteverstaan) schrikt en huivert voor de publieke opinie, voor wat men over hem zal vertellen en voor wat men van hem zal denken. En dat komt voort uit een diep en verborgen gebrek aan zelfrespect, uiteraard gehuld in een mateloze eigendunk en zelfingenomenheid. Die tegenpolen vindt u bijna in elke intelligente Rus die er dan ook als eerste onder gebukt gaat, zodat men zou kunnen zeggen dat elk van hen “de hel in zich” draagt.
Al deze dromen en de technische snufjes die ervoor moeten zorgen dat die dromen gedeeltelijk waargemaakt kunnen worden, getuigen van de diepe oeroude wens van de mens om de tijd tegen te houden en om over de gave van alomtegenwoordigheid te beschikken, of om, zoals de Rus, zich te bewegen in een stilstaande tijd en in een dynamische ruimte. Wat kon een Rus dan ook meer bekoren dan de Trans-Siberische spoorlijn waar tijdens een tiental dagen de tijd stilvalt terwijl de ruimte voorbijraast? MVG ♦
Het is bijzonder pijnlijk Russen te ontmoeten die u niet kent als u in het buitenland bent, ergens waar u zich oog in oog met hen bevindt, en wel zo dat u, in geval van nood, de confrontatie niet uit de weg kan gaan. Dat is bijvoorbeeld het geval als u opgesloten zit in eenzelfde wagon. U zou kunnen denken: “Wat aangenaam landgenoten te ontmoeten zo ver van huis!” Het gesprek begint trouwens bijna altijd met die woorden. Zodra hij te weten gekomen is dat u ook Rus bent, begint onze compatriot uitgerekend met deze woorden: “Bent u Rus? Wat aangenaam een landgenoot te ontmoeten zo ver van huis: ook ik bevind me hier…” en daar beginnen dan de ontboezemingen, en wel op zo’n vriendschappelijke, ja, om zo te zeggen, broederlijke toon, zoals het twee landgenoten past die elkaar in den vreemde om de hals
Passage uit Dostojevski’s “Dagboek van een schrijver”, in het Russisch voorgelezen door Liutauras Kazakevicius naar aanleiding van de tentoonstelling over de TransSiberische Spoorlijn – nocturne van 24 november 2005 in het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis van Brussel
\
11
Hermes 3/1 – januari 2006
het seizoen te laten fotograferen in zijn burgerpak. Zo kan hij de foto’s aan zijn kennissen in Petersburg uitdelen of er een toegewijde ondergeschikte mee gelukkig maken. Zich voorzien van boek of krant helpt in ieder geval als u op reis gaat, en met name tegen de Russen: “Ziet u, ik ben aan het lezen. Laat me met rust.”
vliegen. Maar vertrouw die toon niet: Uw medeburger mag dan al glimlachen, reeds is er een spoor van wantrouwen in zijn blik te bespeuren. Dat merkt u aan zijn ogen, aan de manier waarop hij lispelt en zacht zijn woorden scandeert. Hij neemt u van kop tot teen op, hij wordt uitgesproken bang en staat al klaar om te liegen. Ja, en hij kan het niet laten argwaan te koesteren en te liegen en wel precies omdat u ook Rus bent en willens nillens gaat hij u aan zichzelf afmeten, misschien ook omdat u het wel echt verdiend heeft. Opmerkelijk ook is dat een Rus die u voor het eerst ontmoet, altijd, of dan toch zeer vaak, in het buitenland (in het buitenland gebeurt dat vaker, in het buitenland gebeurt dat bijna altijd) van bij de eerste zinnen erin zal slagen zoiets te plaatsen als: net nog heeft hij die of die ontmoet of heeft hij iets vernomen over die of die – en dat is dan een of andere bekende en gezaghebbende persoonlijkheid van bij ons in Rusland, die hij op zo’n lieve en gemoedelijke manier ter sprake brengt alsof het niet alleen zijn vriend betrof maar ook uw vriend - “U weet toch hoe die ongelukkige hier alle medische beroemdheden afgaat. Die raden hem dan kuuroorden aan. Hij is er kapot van! Kent u hem?” Als u antwoordt dat u hem helemaal niet kent, dan zal de Rus hier meteen een reden vinden om beledigd te zijn: “Dacht je soms dat ik wou opscheppen over het feit dat ik die vooraanstaande persoon persoonlijk ken?” Die vraag kan u zo uit zijn ogen aflezen en trouwens, het is heel goed mogelijk dat u dat inderdaad dacht. Als u antwoordt dat u die persoon kent, dan zal onze Rus zich nog dieper beledigd voelen, maar vraag me niet waarom. Kortom, onoprechtheid en vijandelijkheid nemen aan weerskanten toe en plots strandt het gesprek en valt het stil. Uw landgenoot keert u de rug toe. Hij is in staat om een uitgebreid gesprek te voeren met een Duitse bakker die toevallig tegenover hem zit, als hij u maar niet meer hoeft aan te spreken. En dat doet hij op zo’n manier dat u het zeker zou merken. Na het gesprek zo vriendschappelijk te zijn begonnen, verbreekt hij nu elke vorm van contact met u en verwaardigt u met geen blik meer, tot het onbeschofte toe. De nacht breekt aan en als daar plaats voor is, strekt hij zich uit op de zitbank, waarbij hij u net niet aanraakt met zijn benen, of, misschien opzettelijk juist wel. Bij aankomst op de plaats van bestemming stapt hij uit zonder u een blik te gunnen. "Waar is hij toch zo beledigd om?” vraagt u zich met een wrang gevoel en vol onbegrip af. Maar het grappigste is een ontmoeting met een Russische generaal. Een Russische generaal in het buitenland is eerst en vooral bekommerd over het feit dat hij wel eens een Rus tegen het lijf zou kunnen lopen, die hem niet aanspreekt zoals het hoort onder voorwendsel dat "we ons hier in het buitenland bevinden en dus allemaal op gelijke voet staan". Daarom zal hij zich van in het begin hullen in een ijzige stilte. En dat is maar goed ook. Zo stoort hij niemand. Ja, en een Russische generaal die zich naar het buitenland begeeft, kan er soms ontzettend van genieten in burger gekleed te zijn. Hij bestelt dan een burgerpak bij de beste Peterburgse couturier. Eens in de badplaats aangekomen, waar altijd mooie dametjes uit heel Europa rondlopen, pronkt hij dan met zijn nieuw pak. Hij schept er bijzonder genoegen in zich op het einde van
(Dostojevski, Dagboek van een Schrijver, juliaugustus 1876, eerste hoofdstuk, vertaling: Martine Van Goubergen)
Martine Van Goubergen “Leo Sjestov: leven en werk” Voordrachtenreeks Russische filosofen 1 december 2005 VUB Sjestov is geboren in Kiev in 1866 in een joodse familie. Zijn echte naam was Lev Isaakovitsj Schwarzmann. Van kindsbeen af staat Sjestov dus aan het kruispunt van twee culturen, elk met een zeer specifiek en zeer gemarkeerd gedachtegoed. Algauw zal hij aan deze intellectuele bagage ook nog een grondige kennis van de westerse filosofie toevoegen, zodat zijn zoektocht zich aftekent tegen deze drie culturele achtergronden. De kennis en de liefde (soms de haat-liefde) van Sjestov voor de drie tradities, de joodsorthodoxe, de Russisch-orthodoxe en de roomskatholieke, loodst ons doorheen een reflectie waarvan de protagonisten joodse, Russische en westerse denkers zijn. Op een zeer rake manier verwoordt Benjamin Fondane, een Roemeense dichter, vriend en leerling van de Russische filosoof, de indruk die we overhouden na het lezen van Sjestov. Sjestov, zegt hij, brengt de wassen beelden uit het musée Grévin van de filosofie weer tot leven. Sjestov benadert inderdaad de denkers die hij leest en bestudeert alsof deze nog in leven waren. Hij voert met hen heftige discussies, waarbij hij de lezers in zijn kielzog meesleept. Sjestovs denken kunnen we moeilijk in een logisch filosofisch systeem inkaderen. Zijn werk heeft meer weg van een existentieel avontuur dan van een filosofisch traktaat. Toch kunnen we uit dat existentieel avontuur de hoofdlijnen van zijn metafysische
\
12
Hermes 3/1 – januari 2006
vraagstelling distilleren: de steeds terugkerende held van het verhaal is de individuele, de persoonlijke mens. De inzet van de existentiële zoektocht is wat de mens het naast aan het hart ligt of het “to timiôtaton” (= het kostbaarste), zoals Plotinus het uitdrukt. De vijand van de mens is de drievuldigheid Noodzaak / Rede / Ethiek. In een bijzonder meeslepende stijl schrijft Sjestov verschillende varianten op ditzelfde thema. Aan diegenen die hem verweten steeds weer hetzelfde te vertellen, antwoordde Sjestov dat iedereen steeds weer hetzelfde vertelt omdat elkeen een specifieke boodschap te brengen heeft, maar dat dit bij hem misschien meer opvalt omdat men niet horen wil wat hij te
zeggen heeft. Ondanks zijn bijzonder ironische en vaak grappige uitvallen, zijn scherpe analyse en meedogenloze uitspraken, is het toch de liefde voor de mens die de diepste inspiratiebron uitmaakt van zijn werken. Zo zegt hijzelf: Geef toe dat, als we onze naaste opzij schuiven, we wellicht wel tot een oplossing komen. Het kost wel wat moeite. We vinden misschien niet altijd de waarheid, maar we blijven zoeken en we zullen ze ooit wel vinden. Maar als de naaste bestaat, dan gaat het helemaal niet meer om de waarheid, dan moet je je naaste ter hulp snellen, dan moet je je naaste redden. MVG
Recensie Voor Ton Naaijkens, die het nummer opent, verschilt vertalen voor jonge lezers niet wezenlijk van vertalen voor volwassenen. Het vertaaldilemma geldt volgens hem voor beide literatuurvormen. De aard van de vertaling hangt niet af van de doelgroep, maar van de mate waarin de vertaler ook reflecteert over vertalen. “Mijn idee is dat naarmate het vertaaldilemma meer beseft en doorleefd wordt, de vertalingen kenmerken vertonen van zelfbewuste, zelfstandige teksten, ongeacht de gekozen vertaalstrategie, ongeacht de gebezigde vertaalopvatting.” (p. 15) Toch maakt Naaijkens de facto wel een verschil. De volgende uitspraak biedt dan ook stof voor discussie, al is het maar omdat ze impliciet literatuur contrasteert met jeugdboeken: “Waar bij literaire boeken de kwestie van literaire eigenheid of van onvertaalbaarheid juist stimulerend zal zijn voor een vertaler, ligt bij jeugdboeken de uitdaging in de inschatting van het effect dat beoogd wordt.” (p. 15)
‘Jeugdliteratuur in vertaling’ Themanummer Literatuur zonder leeftijd. Jg. 19, nr. 67, zomer 2005 Vertalen zonder leeftijd
I
n het spoor van het colloquium over kinderen jeugdliteratuur in vertaling is de belangstelling voor dit onderzoeksdomein duidelijk toegenomen. In september 2005 wijdde Literatuur zonder leeftijd (publicatiereeks voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur) een themanummer aan jeugdliteratuur in vertaling. Op 10 november 2005 organiseerden het Prins Bernard Cultuurfonds, het Fonds voor de Letteren en het Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds de “Dag van het Vertaalde Kinderboek” naar aanleiding van de uitreiking van de Martinus Nijhoff Prijs aan vertalers van kinder- en jeugdliteratuur. In januari 2006 bracht ook Filter een themanummer uit en later op het jaar plant het Lexicon van de jeugdliteratuur een volledig herzien lemma over het vertalen van jeugdliteratuur. In onderstaande bijdrage wordt het themanummer van Literatuur zonder leeftijd onder de loep genomen.
Zelf werd ik gevraagd een essay te schrijven over de specificiteit van het vertalen van jeugdliteratuur. Vanuit de asymmetrische communicatie – het zijn volwassenen die schrijven en vertalen voor kinderen – neemt de kwestie van de aanpassing aan het doelpubliek een centrale plaats in. In het artikel onderscheid ik drie soorten aanpassingen met
De titel Literatuur zonder leeftijd is programmatisch. De reeks beschouwt kinder- en jeugdboeken als literatuur die niet in een apart hoekje geplaatst moet worden. Op de vraag of je ook kunt vertalen zonder met de leeftijd rekening te houden, verschillen de meningen van de medewerkers aan het themanummer nogal.
\
13
Hermes 3/1 – januari 2006
hun mogelijke beweegredenen: aanpassingen van culturele verwijzingen (vanuit het belang van herkenbaarheid en identificatie), aanpassingen van verwoording en plot (in dienst van leesbaarheid en leesplezier) en aanpassingen van normen en waarden (in dienst van opvoedkundige en andere normen). In een tweede deel van het essay beschrijf ik hoe vertalers omgaan met de dubbele gerichtheid in jeugdboeken als Alice in Wonderland of De kleine prins die zowel jonge als volwassen lezers aanspreken. Het ‘werk’ van de vertaler voor kinderen verschilt niet wezenlijk van dat voor volwassenen, maar door de specifieke positie in het communicatieproces worden er in de praktijk toch vaak andere strategieën gekozen. Centraal staat daarbij het beeld dat de vertaler van de jonge lezer heeft. Mijn hypothese is dat, hoe meer in de visie van de vertaler het kind verschilt van de volwassene, hoe opvallender de aanpassingen zullen zijn. Dat verklaart ook waarom er vaker aangepast wordt in vertalingen voor jonge kinderen.
kinder- en jeugdliteratuur zeker onderscheidt van het veld van volwassenenliteratuur is de mate waarin het verschijnsel vertaling in het systeem is geassimileerd, als een integraal en volwaardig onderdeel daarvan wordt beschouwd.” (p. 60) In naslagwerken en studies over jeugdliteratuur worden vertalingen naast oorspronkelijk werk opgenomen, wat voor volwassenen zelden gebeurt. Dat klopt, al beperkt die aandacht zich in sommige werken tot klassiekers. Vervolgens bestaat er volgens Koster in de jeugdliteratuur een grotere tolerantie voor bewerkingen en teksten “naverteld naar”. En ten slotte onderscheidt de jeugdliteratuur zich doordat er veel meer verschillende vertalingen en bewerkingen zijn van klassiekers dan in de literatuur voor volwassenen. Van Alleen op de wereld bijvoorbeeld vond hij er meer dan veertig, die allemaal dezelfde titel dragen, hoe verschillend ze verder ook zijn.
Riitta Oittinen beschouwt vertalen in haar artikel als “crosscultural communication”. Ze gaat in op de strategieën die vertalers volgen als ze cultuurspecifieke elementen vertalen. Voor haar kunnen vertalers niet anders dan hun teksten aan te passen aan het doelpubliek en zijn verwachtingen. Vertalen is immers een voortdurende dialoog met tekst, auteur en lezers in een specifieke context. Daarbij merkt ze op dat aanpassingen ook plaatsvinden op het vlak van vormgeving en illustraties (bepaald door de uitgever). Wanneer ze dieper ingaat op deze aanpassingen, mengt ze een descriptieve en een prescriptieve houding. Zo stelt ze de vraag of ‘domesticating’ of ‘foreignising’ verkieslijk is. Het antwoord is volgens haar complex en de houding van de vertaler zal onder meer bepaald worden door de vertrouwdheid van de doeltaallezers met de andere cultuur. Dit illustreert ze met voorbeelden uit haar eigen vertaalpraktijk en die van anderen.
In ‘Hoe een kaketoe een papegaai wordt’ brengen Elma de Kock en Betsie van der Westhuizen verslag uit van hun onderzoek naar Nederlandse kinderpoëzie in Afrikaanse vertaling. Het heet een “theoretisch en praktisch” onderzoek, al blijft het theoretische kader heel beperkt. Praktisch vergeleken ze vertalingen van gedichten van Annie M.G. Schmidt en Joke van Leeuwen. Ze geven voorbeelden van wat ze “verinheemsing” noemen en van veranderingen in dienst van ritme en klank (alliteratie, assonantie en rijmpatroon). In hun commentaar hebben ze weinig oog voor de lexico-semantische specificiteit. De vertaling van “vigilante” door “koets” vinden ze een geslaagde vorm van verinheemsing omdat volgens hen de humor wordt overgebracht. Dat daarbij het register en de klank verloren gaan, merken ze niet op. Soms is de verwoording ook erg normatief: “Een streng regelmatig ritmisch patroon heeft talig en inhoudelijk poëtische functies. Wegens de muzikale kwaliteit en beknopte inhoud van poëzie moet bovengenoemd element behouden blijven, zelfs ten koste van woordelijke overdracht.” (p.76)
Cees Koster schreef een boeiende bijdrage over de positie van vertaling in de Nederlandstalige kinder- en jeugdliteratuur. Hierbij brengt hij een voorlopig verslag van een onderzoek naar vertalingen van klassiekers. Hij formuleert enkele boeiende conclusies die meteen uitnodigen tot verder onderzoek. Een eerste conclusie luidt: “Een eigenschap die het veld van de vertaalde
Mieke K.T. Desmedt belicht in haar bijdrage een vertaling van Little Women van Louisa May Alcott, die in 1993 verscheen bij de (triviale) uitgeverij Hemma onder de titel De vier dochters van Dr. March. Na een korte inleiding over de invloed van normen bij vertalingen en de verschillende soorten strategieën (weglating, purificatie, substitutie en vereenvoudiging)
\
14
Hermes 3/1 – januari 2006
vergelijkt ze bron- en doeltekst. Op macroniveau vond ze onder meer tal van weglatingen en veranderingen in de karaktertekening, thematiek en structuur. Op microniveau ontdekte ze onder meer schrappingen van beschrijvende en beschouwende passages en van vertellerscommentaar, metaforisch taalgebruik en woordspelingen, naast vele expliciteringen. Ze besluit dat de voornaamste strategie erop gericht was “een gemakkelijk leesbaar boek” aan te bieden. “Daarbij kwamen verschuivingen aan het licht die bij het vertalen van gecanoniseerde volwassenenliteratuur nauwelijks aan bod komen.” (p. 91) Dat klopt, maar het gaat wat mij betreft evenzeer op voor “gecanoniseerde” jeugdliteratuur.
Bij het maken van zo’n slippertje dat Clément me wel zal vergeven, dans ik uitgelaten door de kamer.” (p. 105) Ook de volgende uitspraak wil ik je niet onthouden: “Vertalers mogen niet gek zijn op één taal. Zelfs niet alleen op twee. Ze moeten houden van woorden in het algemeen en van de macht van het woord in het bijzonder, want als ze zich beperken tot de kale kennis van twee talen waartussen ze een tekst lang heen en weer reizen, van het woord in de ene taal naar het woord in de andere taal, maken ze zich arm, en hun vertaling zal er ook naar zijn. Suf. Duf. Muf. Een vertaler moet blij kunnen zijn met het feit dat ‘suf’, ‘duf’ en ‘muf’ klinken zoals ze bedoeld zijn, en met elkaar rijmen, en elkaar ook nog eens in betekenis versterken.” (p. 100)
Het artikel van Bart Moeyaert opent meteen met een confronterend citaat: “Vertalen, of het nu in het Nederlands is of van het Nederlands, is sowieso ondankbaar, zeker als je het goed doet. Dan merkt geen mens dat je het hebt gedaan, want dan heb je het zo vertaald dat het leest alsof je het boek zelf hebt geschreven.” (p. 97) In zijn typische, meeslepende, associatieve stijl doet hij verder nog verscheidene relevante uitspraken over vertalen, die hij concretiseert met voorbeelden uit zijn eigen vertaalpraktijk. Die voorbeelden zijn op zichzelf ook steeds meer dan de moeite waard omdat Moeyaert nu eenmaal uitdagende teksten vertaalt. Hij heeft het daarbij zowel over de onmogelijke opdracht als over het plezier van de vertaler. “Een vertaler moet vanaf het begin veel schrijvers zijn. In extremis moet hij in staat zijn om alle schrijvers die hij te vertalen krijgt te begrijpen: hoeveel geslepen pennen zijn dat niet, hoeveel kunst, hoeveel taal, hoeveel gedachten, hoeveel ballast.” (p. 101) “Een magazijn is geen ‘magasin’. Met het woord winkel staat het geluk dan plotseling aan jouw kant, want in je zoektocht naar de letter w ontdek je in je hoofd een woord dat je ooit eens hebt gehoord. Waren bibelots, kleine spullen, ook geen ‘wissewasjes’?
Tussen de diepgaande artikelen door staan in het themanummer drie intermezzo’s. Huberte Vriesendorp, die vooral bekend is door haar vertalingen van de boeken van Roald Dahl, doet een boekje open over de strategieën die ze hanteert om grapjes en woordspelingen, het bijzondere samenspel tussen tekst en illustraties en Dahls “ongerijmde” rijmen te vertalen. Een keer excuseert ze zich zelfs voor een strofe die ze toevoegde aan een gedicht met een duidelijke seksuele ondertoon. Maar tegelijk verdedigt ze zich. Door de toevoeging probeerde ze recht te doen aan het grappige. Judith Lavrijssen geeft inzage in wat het Nederlandse Fonds voor de Letteren voor vertalers kan betekenen. Ze geeft ook een overzicht van projectwerkbeurzen sinds 1996. Daaruit blijkt dat vooral vertalingen van klassiekers (Twain, Grimm…) en van “gevestigde” auteurs (Nilsson, Kordon, Ende) een beurs kregen, maar dat er toch ook plaats was voor nieuwe namen. Thomas de Veen vroeg de uitgevers van Querido en Lemniscaat naar hun selectiecriteria bij de aankoop van nieuwe buitenlandse titels. Over het belangrijkste criterium zijn ze het roerend eens: “Het is pas goed genoeg als het uniek is.” Het is een waarheid die je ook op goede vertalingen in het algemeen kunt toepassen, zonder leeftijd. JVC
\
15
Hermes 3/1 – januari 2006
Vlekho Vintage Vlekho Vintage is een rubriek gewijd aan jong talent dat zijn/haar carrière ooit begon op de Vlekho-banken. In Hermes krijgen ze de kans om hun werk kort voor te stellen. Dit keer is het de beurt aan David Amendolara, die afstudeerde in het academiejaar 2004-5 met een eindwerk over de vertaling van Donkermaan, een roman van de Zuid-Afrikaanse auteur André Brink.
ten voortdurend herwerkt, ontstaan er nogal wat verschillen. De historische en politieke verwijzingen naar de Zuid-Afrikaanse situatie lopen in de Afrikaanse en de Engelse versie weliswaar vrij gelijk, maar op het vlak van culturele verwijzingen durven de versies nogal verschillen. Twee voorbeelden uit de roman kunnen dit illustreren. In hoofdstuk 5 van het eerste deel van het boek beschrijft het hoofdpersonage, Ruben, de kamer waarin hij zich bevindt. In de Afrikaanse versie eindigt de beschrijving met:
David Amendolara André Brinks Donkermaan
A
Soos iets uit Langenhoven, of Leipoldt (62)
ndré Brink is niet alleen schrijver, dichter en toneelauteur, hij is ook vertaler. In 1973, toen een van zijn boeken in ZuidAfrika verboden werd, besloot hij namelijk om zijn oeuvre voortaan ook in het Engels beschikbaar te stellen. Maar in plaats van de brontekst gewoon woord voor woord te vertalen, houdt hij er een ietwat intensieve vertaalmethode op na, zoals hij duidelijk maakt in een interview voor BZZLETIN in 1989. Eerst schrijft hij het volledige manuscript in het Afrikaans, vervolgens herwerkt hij dat manuscript drie of vier keren, om dan die eindversie te gebruiken voor de Engelse tekst, die op zijn beurt verschillende keren herschreven wordt. Het eindresultaat wordt daarna nog eens integraal vertaald in het Afrikaans.
De Engelse versie echter, verwijst niét naar deze twee Zuid-Afrikaanse literaire grootheden, maar naar hun Europese evenknie, om het zo maar uit te drukken: Something from Mrs Radcliffe. Or Wuthering Heights. (50) Iets uit Mrs. Radcliffe. Of De Woeste Hoogten. (63) Een tweede voorbeeld vinden we in het eerste hoofdstuk van deel 4, wanneer Ruben besluit zijn oude gewoonte om doorlopend notities te nemen voor artikels die hij toch nooit zal schrijven, op te geven. In de Afrikaanse versie verwijst hij naar de Zuid-Afrikaanse dichter D.J. Opperman:
Brinks vijftiende roman, Donkermaan (2000), heeft een gelijkaardig proces ondergaan. De auteur heeft het boek zelf in het Engels herschreven onder de titel The Rights of Desire. De Nederlandse vertaling is van Anneke Goddijn en Rob van der Veer, die zich voor de vertaling gebaseerd hebben op de Engelse tekst met de Afrikaanse tekst als referentie.
Opperman: alles stroomt deur grens en eeu aaneen, of zoiets. (259) De Engelse en Nederlandse versie echter, verwijzen naar de Amerikaanse dichter Robert Frost: Frosts momentary stay against confusion. (229) Robert Frosts kortstondige steun tegen de verwarring. (261)
De keuze voor de Engelse tekst als basis voor de vertaling geeft al meteen aanleiding tot een eerste bedenking: kan men hier spreken van een bepaalde bron- en een doeltekst, of moeten we hier zowel de Afrikaanse als de Engelse versie van het boek als brontekst beschouwen? Met andere woorden, is een van beide versies primair of zijn ze beide gelijkwaardig? Beide versies zijn in elk geval niet identiek. Omdat Brink de manuscrip-
Dit soort voorbeelden waarin de twee versies van elkaar afwijken zijn legio. Interessant hierbij is dat de Nederlandse vertaling het Engelse manuscript bijna blindelings volgt, zelfs daar waar de Afrikaanse tekst betere alternatieven aanreikt.
\
16
Hermes 3/1 – januari 2006
In hoofdstuk 5 van het tweede deel van de roman bijvoorbeeld, heeft Ruben een kleine aanvaring met Tessa, het jonge meisje op wie hij verliefd is. Als hij een opmerking maakt over een auto die de hele nacht voor haar deur geparkeerd stond, slingert Tessa hem volgend verwijt naar het hoofd:
Maar de Nederlandse vertaling neemt de Afrikaanse versie gedeeltelijk over: Het leek wel de slag bij Magersfontein. (301) Een ander, maar wellicht onvermijdelijk, effect van de vertalingen in het Engels en het Nederlands, is dat de persoonlijkheid van de personages deels verloren gaat. Als we bovenstaande fragmenten bekijken, valt bijvoorbeeld al op dat Ruben in de Afrikaanse versie vaker twijfelt aan de oorsprong van zijn citaten, terwijl hij in de Engelse en Nederlandse versie deze twijfel niet uitdrukt.
Ek het niet geweet jy speel James Bond in jou spaartyd nie, Ruben. (139) Deze sneer wordt overgenomen in de Engelse versie, maar in een afgezwakte vorm, zodat Tessa’s opmerking minder impact heeft: I didn’t know you had ambitions to become a spy, Ruben. (121) De Nederlandse vertaling volgt de Engelse tekst terwijl men net zo goed had kunnen opteren voor de – naar mijn mening – duidelijkere en explicietere Afrikaanse versie: Ik wist niet dat je ambitie had om spion te worden, Ruben. (141) Een nog sterker voorbeeld vinden we in het derde hoofdstuk van deel 4, wanneer Ruben een poging waagt om Tessa te beschrijven. De Afrikaanse versie verwijst naar het gedicht “Wiegeliedje voor de geliefde” van Paul Van Ostaijen:
Bij Ruben gaat het hierbij misschien om een detail, maar voor Tessa gaat het om een veel wezenlijker verschil. In de Afrikaanse versie legt Brink haar namelijk voortdurend Engelse woorden in de mond, waarmee hij een accuraat beeld probeert te schetsen van het gemengde taalgebruik van jonge Afrikaners. Deze nuance kan uiteraard niet behouden blijven in de Engelse versie, maar het is jammer dat we er evenmin iets van terugvinden in de Nederlandse vertaling. Laten we een paar Afrikaanse en Nederlandse uitspraken naast elkaar leggen:
Strek maar je heupen naar je lust, mijn luie luipaard: Van Ostaijen, dink ek. (305) In de Engelse versie is deze verwijzing weggelaten, wat niet geheel onlogisch is. Maar de Nederlandse versie neemt deze referentie evenmin over, terwijl de dichter voor ons taalgebied zeker geen onbekende is.
Ek kan my voorstel hoe bitter en twisted hy geword het. (99)
Zo nu en dan echter neemt de Nederlandse versie – al dan niet bewust – de Afrikaanse referenties wél over. In het derde hoofdstuk van deel 4 bijvoorbeeld, beschrijft Ruben de rommel die hij in zijn kamer aantreft als volgt:
‘Wat moet dat toch een verbitterde man geweest zijn,’ zegt Tessa. (99) Dink jy hy was nou out of line? (156)
Erger als die Vlugkommando of die Slag van Magersfontein. (299)
Keur je het af? (158) Foeitog, hy was vreselyk considerate. (186)
De Engelse versie verwijst niet naar deze twee historische Zuid-Afrikaanse veldslagen, maar naar een gedicht van Lord Byron:
Hij deed ook reuze zijn best om het me naar de zin te maken . . . (190)
The Assyrian came down like a wolf on the fold. (265)
\
17
Hermes 3/1 – januari 2006
Met name uit dit laatste voorbeeld blijkt dat het “Zuid-Afrikaanse element” uit Tessa’s gesproken taal verdwenen is, en heeft plaatsgemaakt voor een meer algemeen Nederlands. We moeten hierbij wel opmerken dat het opnemen van Engelse woorden in een Nederlandse tekst vrij artificieel kan overkomen. Bovendien zou de Nederlandstalige lezer misschien niet eens begrijpen waarom die Engelse woorden precies gebruikt worden.
gewone details die aangeven dat het verhaal zich afspeelt in Zuid-Afrika. Anderzijds kan men zich afvragen of het doelpubliek gediend zou zijn met een “Afrikaanse” vertaling waarbij een aantal referenties wellicht helemaal de mist zou ingaan. Persoonlijk denk ik echter dat de historische en culturele banden vanuit Vlaanderen en Nederland met de Afrikaanse taal voor de vertalers een voldoende motivatie had kunnen vormen om de Afrikaanse tekst als brontaal te gebruiken, met de Engelse versie als referentie, in plaats van omgekeerd. Het zou een uitnodiging geweest zijn voor de Nederlandstalige lezer om zich verder te verdiepen in de geschiedenis en de literaire cultuur van Zuid-Afrika. DA
In deze laatste opmerking schuilt het “probleem” van de Nederlandse vertaling van Donkermaan. De tekst van Goddijn en Van der Veer slaagt er niet in om de Afrikaanse “sfeer” over te brengen, en dan gaat het niet om de pijn en de frustratie van het turbulente verleden dat het land tot vandaag achtervolgt, maar om
Aan dit nummer werkten mee: David Amendolara, Marieke Delahaye, Jan Van Coillie Martine Van Goubergen, Walter Verschueren Danny Masschelein & Walter Verschueren (eindredactie) Hermes 3.2 zal verschijnen in juni 2006; alle ideeën, kritische reacties en bijdragen zijn welkom op
[email protected]
\
18