Hermes 5 – oktober 2008
HERMES Mededelingenblad van de onderzoeksgroepen van de faculteit Taal & Letteren van de HOGESCHOOL-UNIVERSITEIT BRUSSEL
Woord vooraf Vijf jaar geleden werd het mededelingenblad Hermes boven de doopvont gehouden. Sindsdien is er veel water naar de zee gestroomd. Elke nieuwe avatar van de instelling, het departement, de faculteit zorgde ook voor wijzingen in het formaat, de vormgeving en (niet te vergeten) de inhoud van het bulletin. In oktober 2008 telt de faculteit Taal & Letteren vier onderzoekscentra: het BCJS (het pasgeboren “Brussels Centre for Journalism Studies”), het CERES (“Centre for European Reception Studies”), het CRISSP (“Centre for Research in Syntax, Semantics and Phonology”) en het Studiecentrum Maurice Roelants. In de rubriek “Intra muros” rapporteert Walter Verschueren over de internationale studiedag die het CELV (het Centrum voor de studie van Engelstalige literatuur in Nederlandse vertaling; http://www.celv.be) in november 2007 wijdde aan het tekstverkeer tussen het Verenigd Koninkrijk en de Lage Landen. Het CELV wordt nu omgevormd tot het CERES. Dit nieuwe onderzoekscentrum krijgt een ruimer bereik: het biedt onderdak aan onderzoekers die zich bezighouden met de receptie van Engelstalige, Franstalige en Duitstalige literatuur. Doelstelling van het centrum is het diachronisch en synchroon in kaart brengen van de dynamiek van de tekstdistributie in een breed Europees kader, van de romantiek tot heden. De rol die vertalingen in dat receptieproces spelen zal daarbij een geprivilegieerde aandacht blijven genieten. De leden van het CERES komen uit de HUB, de K.U. Leuven, de Lessius Hogeschool, het HIVT en de HoGent. Het centrum heeft zijn zetel in de gebouwen van de HUB aan de Koningsstraat (kamer 112) en zal weldra ook een nieuwe webstek lanceren (http://www.hub/ceres.eu).
Vooralsnog geen naamsverandering bij het onderzoekscentrum CRISSP, dat ook op volle toeren blijft draaien. Lobke Aelbrecht, Marijke de Belder, Dany Jaspers en Jeroen van Craenenbroeck brengen verslag uit over de diverse activiteiten die de afgelopen maanden op het getouw werden gezet. Op de webstek (http://www.crissp.be) worden reeds tal van nieuwe lezingen, workshops en congressen aangekondigd. In 2007-2008 zond de faculteit ook weer zijn dochters en zonen uit. In Parijs werd de vijftigste verjaardag van de befaamde ESIT opgeluisterd met een colloquium; Françoise Lhoest was een van de aandachtige luisteraars. Giovanni Bevilacqua gaf ons de toestemming om zijn bijdrage aan de derde “International Conference on Public Service Translation and Interpreting” (Alcalá de Henares) integraal af te drukken. Marieke Delahaye en Mia Ratinckx uiten hun enthousiasme over de twintigste editie van het Doctoraal Zomerseminarie voor Vertaalwetenschap (CETRA). In dit nummer konden ook drie andere klassieke rubrieken niet ontbreken: een bijdrage van Liesbeth Merckx (die deze keer een blik wierp in de stoofpotjes van de negentiende-eeuwse romanschrijver Leopoldo Alas en zijn Nederlandse vertalers) en een overzicht van lezingen (“Vers van de tong”) en publicaties (“Vers van de pers”) van HUB-medewerkers. Veel leesplezier met dit ultieme nummer van Hermes. De redactie van het bulletin hangt de lier dan wel aan de wilgen, maar in de toekomst zal de faculteit uiteraard via andere kanalen over haar onderzoeksactiviteiten rapporteren. DM 1
Hermes 5 – oktober 2008
Intra Muros CULTURAL CROSSINGS Exploring the Nineteenth-Century Distribution of English Literatures in the Low Countries HUB Campus Koningsstraat, 16 november 2007 Op 16 november 2007 organiseerde het CELV (het Centrum voor de studie van Engelstalige literatuur in Nederlandse vertaling) een internationale studiedag gewijd aan het negentiendeeeuwse tekstverkeer tussen het Verenigd Koninkrijk en de Lage Landen. De bedoeling was een overzicht te krijgen van de voornaamste individuele en institutionele actoren die een invloed hebben gehad op de verspreiding van Engelstalige literatuur in Nederland en België. Daartoe waren er twee keynotesprekers uitgenodigd: Cees Koster (Universiteit van Utrecht) en Theo Hermans (University College London). Verder konden de ruim zestig aanwezigen hun gading zoeken en vinden in vier ruim bezette panels (met lezingen en discussies), die waren georganiseerd rond de thema’s “The Critical Reception of English Literature”, “The Ascendancy of English”, “The Belgian Reception of English Literature” en “The Reception of Women Authors”. De studiedag was bovendien gekoppeld aan de zevende bijeenkomst van de British Academy Network (BAN) Group on Reception Studies, rond het thema “Nations’ Images of Others”. De BAN Group had gezorgd voor een derde keynotespreker, Joep Leerssen (Universiteit Amsterdam). Cees Koster beet de spits af als eerste keynotespreker. Voor wie belangstelling toont voor de vertaalwetenschap en de negentiende eeuw is Cees Koster geen onbekende. Zijn De Hollandsche vertaalmolen. Nederlandse beschouwingen over vertalen, 1820-1885 (Koster, 2002; verschenen als deel 5a in de reeks Vertaalhistorie) is een lezenswaardige collectie van sleutelteksten in het negentiendeeeuwse denken over vertalen. In oktober 2007 verscheen onder zijn redactie ook een interessant themanummer van het vertaaltijdschrift Filter (jrg. 14, nr. 3), dat geheel gewijd is aan het vertalen in de negentiende eeuw. In zijn lezing had Koster het over twee rivaliserende negentiendeeeuwse Shakespeare-vertalingen (de prozaverta-
ling van A.S. Kok uit 1873-1880 en de metrische vertaling van J.A. Burgersdijk 1884-1888).
Cees Koster Aansluitend gingen twee panels van start. In “The Critical Reception of English Literature”, geleid door Philip Vermoortel, kwam Ton van Kalmthout als eerste aan het woord. Van Kalmthout is werkzaam aan het Huygens Instituut in Den Haag en publiceert al enige tijd over de impact van het literatuuronderwijs op smaaken canonvorming. Dit keer ging hij dieper in op de rol van de grootste Nederlandse literatuurcriticus van de negentiende eeuw, Conrad Busken Huet (1826-1886), bij de verspreiding van de Engelse letteren. De ideeën die Huet lanceerde in zijn imposante vijfentwintig delen tellende Literaire Fantasien en Kritieken werden later gepopulariseerd door de bij ons minder bekende Taco H. de Beer, die ook zeer actief was bij het samenstellen van allerhande readers en schoolboeken. Mede door de toenemende kennis van het Engels op de Nederlandse scholen kon de Angelsaksische literatuur in de loop van de negentiende eeuw grotere ingang vinden bij de Nederlandse burgerij (hoewel de grote doorbraak van de Engelstalige literatuur pas in de tweede helft van de twintigste eeuw plaatsvindt).
Ton van Kalmthout
2
Hermes 5 – oktober 2008
De tekst van Kris Steyaert (Univ. de Liège), die door ziekte verhinderd was, werd door Tom Toremans voorgelezen. In “Elusive Poets, Fugitive Texts” wees de auteur op de rol van de Londense Shelley Society (LSS) bij de “physical transfer” van de Shelleyaanse teksten. De LSS blijkt daarmee mede de bakermat te hebben gevormd van een van de grote “revoluties” in de Nederlandstalige literatuur, de roemruchte beweging van de Tachtigers. Met name Willem Kloos en Albert Verwey hebben zich, zoals genoegzaam is bekend, op diepgaande wijze laten inspireren door de geschriften van Shelley. Het tweede panel van de voormiddag, “The Ascendancy of English”, was gewijd aan Dante G. Rossetti en George Eliot en werd voorgezeten door Adriaan van der Weel (Univ. Leiden). Aan de hand van het precieuze bundeltje Vijf gedichten van Dante Gabriel Rossetti, vertaald door P.C. Boutens en uitgegeven in Brugge bij Eduard Verbeke, toonde Anne van Buul (Huygens Instituut) aan dat er een intense band bestond tussen P.C. Boutens en de door Rossetti geleide Pre-Raphaelite Movement enerzijds en de Arts and Crafts Movement van William Morris anderzijds. Suzanne De Schepper (Univ. Leiden) van haar kant bracht een bijdrage over de rol die copyrightwetgeving en vertaalrechten speelden bij de introductie van George Eliot in Nederland in de jaren 1860-1896. Vervolgens was het tijd voor de tweede keynotespreker, Theo Hermans (University College London). “Irony’s Echo: Translation, Value Conflicts and Communities” was een pleidooi voor wat Hermans een voorbeeld van “selfreflexive translation studies” noemt, de analyse van hoe een vertaler zijn/haar rol als vertaler in de vertaling duidelijk maakt (d.m.v. ingelast commentaar, voet- of eindnoten, voor- of nawoorden, kortom: wat gemeenzaam de paratekst wordt genoemd). Hermans illustreerde dergelijke “dissociative attitude” van de vertaler (waarbij die zich ethisch distantieert van de tekst die hij vertaalt) aan de hand van twee “typische” voorbeelden: Hitlers Mein Kampf en Boccaccio’s Decamerone. In het eerste geval stelt zich het probleem hoe de vertaler zich moet/kan verhouden tot politiek/ideologisch gedachtegoed dat hij zelf als verwerpelijk beschouwt maar dat hij niettemin zo getrouw mogelijk moet vertalen. De Decamerone zorgt voor een vergelijkbaar probleem, ditmaal t.a.v. erotische passages die door de vertaler als ongepast of misplaatst worden ervaren. Een uitgewerkte versie van de tekst is
ondertussen online te lezen, en vormt tevens een apart hoofdstuk in Hermans’ laatste geesteskind (Hermans, 2007).
Theo Hermans “English Literature in Belgium” was een panel over de receptie van Engelstalige literatuur in de Vlaamse en Franstalige literaire kritiek, een thema ingeleid door Lieven D’hulst (K.U. Leuven). Hij werd gevolgd door Francis Mus (K.U. Leuven), die een analyse bood van de plaats en de functie van de Engelstalige literatuur in de Belgische avant-garde, waarbij specifieke aandacht uitging naar Franstalige literaire tijdschriften zoals Le disque vert en L’art libre. De conclusie van Mus: ofschoon de Engelse literatuur slechts op een eerder bescheiden belangstelling kan rekenen, vertonen de Franstalige tijdschriften niettemin een grotere openheid dan hun Nederlandstalige tegenhangers. Dat gebrek aan openheid wijt Mus aan de “intranationale” aard van het literair-kritische discours in het negentiende-eeuwse Vlaanderen: de literaire kritiek zou zich daar, aldus Mus, eerder richten op het politieke en culturele debat (zoals de Vlaamse kwestie).
Karen Vandemeulebroucke en Francis Mus Karen Vandemeulebroucke (eveneens K.U. Leuven) richtte haar blik op de aanwezigheid van Engelstalige poëzie in Belgische literaire
3
Hermes 5 – oktober 2008
tijdschriften. Ze vergeleek daarbij La jeune Belgique (1881-1897) met Van nu en straks (1893-1901) en concludeerde, net als Mus, dat in beide gevallen de belangstelling gering was. In die gevallen waar tijdschriften beslisten om Engelstalige poëzie in vertaling op te nemen is dat vrijwel steeds in gedomesticeerde vorm, naar Frans model. Het laatste panel was gewijd aan de receptie van vrouwelijke auteurs. Suzan van Dijk (Universiteit Utrecht), die eveneens als voorzitter fungeerde, opende met een praatje over de Nederlandse receptie en non-receptie van Jane Austen in het eerste kwart van de vorige eeuw. Daarna had Lizet Duyvendack (Open Universiteit) het over het Haags Damesleesmuseum. De lectuurlijst van deze leesclub doet uitschijnen dat naar het einde van de negentiende eeuw toe meer vrouwen vreemde talen lazen dan tot nog toe werd aangenomen. Ook de standaardvisie als zou de vreemde lectuur voornamelijk de Franse en in mindere mate de Duitse bellettrie betreffen, werd door Duyvendack genuanceerd: de lijst van de Engelse werken die door dit Damesleesmuseum werden aangekocht is zelfs langer dan die van de aangeschafte Franse werken.
Suzan van Dijck Laura Kirkley (Cambridge University) besprak het wel en wee van Mary Wollstonecrafts revolutionaire pamflet Vindication of the Rights of Woman (1792) in de Nederlandse vertaling van 1797. Dat die Nederlandse vertaling weinig respect toont voor de radicale gedachtegang van het Engelse origineel werd al enige tijd op het conto geschreven van de Nederlandse vertaler, de Nederlandse theoloog en politicus IJsbrand van Hamelsveld (1743-1812). Kirkley wist door vergelijkend onderzoek aan te tonen dat Van Hamelsvelds tekst eigenlijk niet meer is dan een vertaling van een gedomesticeerde Duitse tussenvertaling van Christian Gotthilf Salzman en Christian Georg Friedrich Weissenborn (Die Rettung des Weibes, 1792). De Nederlandse “vertaling” wordt daardoor een doorgeefluik van de conservatieve
ideeën t.a.v. het prille feminisme die in vele Duitse staten ingang vonden nadat de schokgolf van de Franse revolutie was weggeëbd.
Laura Kirkley Wijzend op de lacunes in het standaardwerk van Riewald & Bakker (1982), formuleerde Stephanie Walker (Universiteit Utrecht) ten slotte een krachtig pleidooi voor diepgaander onderzoek naar de receptie van vrouwelijke auteurs. De studiedag werd afgesloten met de bijeenkomst van de British Academy Network Group on Reception Studies o.l.v. Elinor Shaffer. De leden van de BAN Group hadden een eigen keynotespreker uitgenodigd, Joep Leerssen (Universiteit Amsterdam), die een lange en leerrijke dag wist af te sluiten met een geestdriftig (en bij momenten ook geestig) discours over “imagologie”, de studie van beeldvorming, nationaal besef en stereotypen. Naar aanleiding van de studiedag verschijnt in het najaar van 2008 bij de Leuvense Universitaire Pers een boek, Crossing Cultures, onder redactie van Tom Toremans en Walter Verschueren, waarin de meeste lezingen worden opgenomen. WV Hermans, T. (2007). The Conference of Tongues. Manchester: St. Jerome. Koster, C. (2002). De Hollandsche vertaalmolen. Nederlandse beschouwingen over vertalen, 1820-1885. ’s-Gravenhage: Stichting Bibliographia Neerlandica. Riewald, J.G., & Bakker, J. (1982). The Critical Reception of American Literature in the Netherlands 1824-1900: A Documentary Conspectus from Contemporary Periodicals. Amsterdam: Rodopi.
4
Hermes 5 – oktober 2008
CRISSP Lezingenreeks HUB Campus Koningsstraat, 2007-2008 Binnen het kader van de lezingenserie waarbij sprekers van andere universiteiten worden uitgenodigd om hun werk te komen voorstellen in Brussel, kregen we het voorbije academiejaar vier internationale onderzoekers over de vloer. Op 6 november 2007 werd de spits afgebeten door Ora Matushansky (CNRS / Université Paris-8), die sprak over eigennamen in een lezing met de naam “The proper treatment of proper names”. Liliane Haegeman (Université Lille3) hield op 27 november 2007 een lezing met als titel “Speculations on the syntax of adverbial clauses”. Op 4 maart 2008 had Artemis Alexiadou (University of Stuttgart) het over “Nominal Structure and Aspect”, en van 1 tot 4 april 2008, ten slotte, gaf Hagit Borer een boeiende lezingenreeks, “The Syntax of Referring Nominal Expressions”, over het verschil tussen de flexibele betekenis van woorden tegenover de rigide betekenis van structuren. MDB
bec. Verkleinwoorden, voorzetsels en eigennamen kwamen aan bod, en deze waaier aan onderwerpen werd behandeld in drie verschillende talen: Nederlands, Frans en Engels. Jammer genoeg waren er dit jaar dus geen Duitstalige lezingen bij, maar wie weet lukt dat volgend jaar. De leerrijke dag werd afgesloten met een slotvergadering, waarbij de deelnemers gelijk ook konden genieten van hapjes en drankjes. Er werden plannen gesmeed voor de volgende edities en afspraken gemaakt over een webpublicatie van de handelingen van de taaldag. LA & DJ CRISSP BCGL3 HUB Campus Koningsstraat, 21-23 mei De derde editie van de Brussels Conference on Generative Linguistics (BCGL3) vond plaats van 21 tot 23 mei op de Campus Koningsstraat. Dit door CRISSP georganiseerde congres had deze keer als thema “Trees and beyond” meegekregen. Drie dagen lang werd er dan ook gezocht naar en gediscussieerd over alternatieve representaties om syntactische hiërarchische structuren weer te geven.
CRISSP BKL Taaldag 2008 HUB Campus Koningsstraat, 26 april 2008 Op 26 april 2008 kwamen vooral Belgische, maar ook een aantal internationale taalkundigen naar de Campus Koningsstraat voor een Jaarlijkse Taaldag. Die wordt georganiseerd door de Belgische Kring voor Linguïstiek (BKL) – ook wel bekend als “le Cercle Belge de Linguistique” of “the Linguistic Society of Belgium” – in samenwerking met een gastuniversiteit. Dit jaar viel die eer te beurt aan de HogeschoolUniversiteit Brussel, waar het onderzoekscentrum CRISSP zijn thuisbasis heeft. Over twee parallelle sessies verdeeld werden er 24 lezingen gegeven, over de meest uiteenlopende onderwerpen in de taalkunde: werkwoordsgroepen in het Nederlands, taalverwerving, het genussysteem, bepaalde en onbepaalde lidwoorden, corpusonderzoek … Ook de verstaanbaarheid tussen Vlamingen en Nederlanders werd onder de loep genomen. Er waren lezingen over het Frans in België, maar ook over dat in Qué-
Jeroen van Craenenbroeck en Henk van Riemsdijk Het congres opende met een lezing van een eerste geïnviteerde spreker, Henk van Riemsdijk (Universiteit Tilburg), inmiddels een oude bekende van CRISSP (zie ook BCGL2). Van Riemsdijk gaf een overzicht van het werk dat hij de afgelopen jaren heeft verricht over de zogenaamde “grafts”, structurele representaties waarbij een knoop in de syntactische structuur tegelijkertijd twee moeders kan hebben. Centraal in de presentatie stonden een aantal empirische fenomenen (zoals bv. relatiefzinnen met een
5
Hermes 5 – oktober 2008
ingebouwd antecedent) waarvoor de traditionele boomstructuurbenadering tekortschiet.
onder andere aandacht voor de vraag hoe deze structuren gelineariseerd moeten worden.
Vervolgens was André Meinunger (ZAS, Berlijn) aan de beurt. Hij beargumenteerde dat complexe telwoorden ook een “graft”-analyse behoeven, en dat een dergelijke analyse een aantal voordelen inhoudt ten opzichte van meer traditionele benaderingen waarbij bijv. “drieëntwintig boeken” als een vorm van ellips geanalyseerd wordt: “drie boeken en twintig boeken”.
Hans-Martin Gärtner (ZAS Berlijn) liet in zijn lezing zien hoe Kaynes theorie van pronominalisering (waarbij antecedent en pronomen de derivatie beginnen als één constituent en gaandeweg – door verplaatsing – opgesplitst raken) gecombineerd kan worden met een bepaalde variant van “multidominance”, om zo te komen tot een elegante analyse van een zeer oud maar hardnekkig probleem, i.c. de vraag hoe de pronomina hun referent kunnen vinden in zinnen als “Every pilot that shot at it hit some MIG that chased him.”
Na de lunch volgden twee lezingen over coördinatie. De eerste was van Ingo Reich (Universiteit van Tübingen). Hij gaf een overzicht van de verschillende vormen van coördinatie en de mogelijkheid om eruit te extraheren. Vervolgens implementeerde hij zijn analyse van “Across-theBoard”-verplaatsing (d.i. verplaatsing uit beide conjuncten tegelijkertijd) aan de hand van de notie van “traceless movement”, een verplaatsing die geen spoor achterlaat. Ook Clemens Mayr (Harvard) en Viola Schmitt (Universiteit Wenen) presenteerden onderzoeksresultaten die gerelateerd waren aan extractie uit coördinaties, maar zij concentreerden zich op de zogenaamde asymmetrische extractie, waarbij een constituent wordt verplaatst uit slechts een van de conjuncten. De analyse die ze daarvoor voorstellen, maakt cruciaal gebruik van “multidominance”, d.i. het fenomeen waarbij één knoop in de syntactische structuur meer dan één moeder kan hebben. De laatste lezing van dag één kwam van Rita Manzini (Universiteit van Firenze). Op basis van een gedetailleerde en uitgebreide studie van Zuid-Italiaanse dialecten pleitte zij voor een hernieuwde aandacht voor de traditionele hypothese dat zinnen en nominale constituenten parallel zijn opgebouwd, en ze onderzocht de gevolgen van die idee voor de theorie van zinsstructuur. De eerste congresdag werd afgesloten met een receptie, wat de deelnemers de kans gaf om kennis te maken en de resultaten en ideeën van de voorbije lezingen verder te bespreken. De tweede dag begon met de lezing van de tweede genodigde spreker, Joan Chen-Main (Universiteit van Maryland). Zij rapporteerde over het onderzoek dat ze in haar doctoraat heeft verricht. Het gaat om een gedetailleerde studie van “multidominance”-structuren, met
Takashi Toyoshima en Hiorshi Sakamoto (Kyushu Institute of Technology) presenteerden een uitgewerkte theorie van hoe “multidominance”-structuren gelineariseerd kunnen worden, d.w.z. hoe je van een hiërarchische structuur zonder niet-ambigu pad van beneden naar boven toch kan komen tot een coherente linksrechtsvolgorde. Na de lunch nam Cedric Boeckx (Harvard) het woord. Hij introduceerde en beargumenteerde een theorie van zinsstructuur en cycliciteit die niet uitgaat van het door Chomsky geïntroduceerde begrip “phases”, maar van kleinere entiteiten. Voor Boeckx zijn niet enkel zinnen een afgerond domein, maar voldoet iedere constituent (“phrase”) aan die definitie. Mark de Vries (Universiteit Groningen) liet zien hoe de analyse van coördinatie, Right Node Raising en apposities niet enkel leidt tot de aanname van “multidominance”-structuren, maar zelfs tot 3D-boomstructuren, waarbij een nieuwe structurele relatie (“behind”) haar intrede deed. Daarnaast presenteerde De Vries ook resultaten van een “metastudie” naar hoe verschillende representaties gepercipieerd en geapprecieerd worden door linguïsten en niet-linguïsten. De derde genodigde spreker, Andrew Carnie (Universiteit van Arizona), sloot dag twee af met een lezing over linearisatie. Op basis van een gedetailleerde studie van de positie van pronomina in Schots Gaelic en Oud-Iers liet hij zien dat het niet de syntaxis maar de morfo-fonologie is die de lineaire volgorde bepaalt. Bovendien suggereert de set van posities waarin dergelijke pronomina kunnen voorkomen dat de zinsstructuur best set-theoretisch kan worden voorge-
6
Hermes 5 – oktober 2008
steld, en dus niet (of niet noodzakelijk) als de traditionele binair vertakkende boomstructuur. Dag twee werd helemaal afgesloten met het congresdiner in restaurant La Manufacture in Brussel. Het eten was lekker, de discussie – zowel taalkundig als niet-taalkundig – geanimeerd, de drank vloeide overvloedig, en het was al vrijdag toen de laatsten vertrokken. De laatste dag van BCGL3 werd geopend met de lezing van de laatste genodigde spreker. Colin Philips (Universiteit van Maryland) presenteerde psycho- en neurolinguïstisch onderzoek van de afgelopen jaren ter ondersteuning van de – binnen Chomskyaanse taalkunde controversiële – stelling dat er geen cruciaal verschil is tussen de mentale grammatica en de parser. Indien correct – en Phillips schoof overtuigende argumenten naar voren – dan heeft deze stelling verreikende gevolgen voor de manier waarop de syntaxis geordend moet worden. Martina Gracanin-Yuksek (Middle East Technical University) presenteerde haar doctoraatsonderzoek over meervoudige vraagwoordvragen en de plaatsing van het clitische hulpwerkwoord “je” in het Kroatisch. Ze beargumenteerde dat de correcte analyse van deze fenomenen “multidominance” inhoudt en presenteerde daar een uitgewerkte theorie voor.
senteerden voor beide constructies niet enkel een grote hoeveelheid aan nog niet eerder geattesteerde taalfeiten, maar ook een nieuwe en uitdagende theoretische analyse. Ángel J. Gallego (Universitat Autònoma de Barcelona), nog een oude bekende van BCGL, vertrekt van het probleem dat twee constituenten stellen wanneer ze zusters van elkaar zijn in een boomstructuur (in een notendop: het systeem weet niet welk label te geven aan de overkoepelende constituent). Hij beargumenteert dat een van die twee constituenten verplaatst moet worden om zo tot een label te komen, en kan op die manier een aantal taalfeiten uit het Portugees analyseren. De laatste bijdrage van BCGL3 kwam op naam van Hedde Zeijlstra (Universiteit van Amsterdam) en Arnim von Stechow (Universiteit van Tübingen). Zij lieten zien hoe het omkeren van de “probe-goal”-relatie – hoewel op het eerste gezicht een radicale ingreep – slechts weinig concrete veranderingen teweegbrengt in het systeem, en bovendien een centraal probleem in Boscovic’ analyse van het EPP kan oplossen. Het congres werd afgesloten door onze eigen Guido vanden Wyngaerd, die iedereen bedankte voor drie zeer vruchtbare dagen, en die ook CRISSPs plannen voor de publicatie van de proceedings van BCGL3 verder toelichtte.
Na de lunch brachten Marlies Kluck en Herman Heringa (Universiteit Groningen) het tweede deel van het Groningse tweeluik. Zij bestudeerden amalgamen en apposities, en pre-
JVC
Extra Muros ESIT – 50E ANNIVERSAIRE Colloque international : « Profession : traducteur » Paris, 9-10 novembre 2007
Quoi qu’il en soit, ce fut une joie de voir les grandes salles de l’Ecole Supérieure d’Interprètes et Traducteurs porter les noms des mèresfondatrices Marianne Lederer et Danica Seleskovic.
Pour ceux qui se souviennent du célèbre immeuble de la Porte Dauphine, gloire de l’architecture française de la fin des années cinquante, au temps de sa splendeur, ce fut un choc de se retrouver à l’intérieur de cette faculté, certes une des plus studieuses de Paris, dans son état actuel, où l’on commence seulement les premières rénovations depuis l’époque glorieuse.
La SNCF comme la RATP ayant été très en retard, le temps de la séance plénière était terminé quand je suis arrivée, et je me suis retrouvée sans préliminaires au cœur de la question, grâce aux « paradoxes de la déverbalisation » de JeanRené Ladmiral (Université de Paris XNanterre). Ce fut un feu d’artifice de formules qui nous régalent. Citons la métaphore du bernard l’hermite : quand sa coquille devient trop
7
Hermes 5 – oktober 2008
petite, il en cherche une plus grande. « Le traducteur est un bernard l’hermite qui risque de se faire manger le message » ou encore « la clinique du traductothérapeute (sic) ». Dans la discussion qui suivit, on cita quelques traductions de formules célèbres (« To be or not to be » : « Vivre ou mourir, tout est là », dans la version de Gérard Robitaille, un québecquois), et du patronyme même de Shakespeare (l’aristocrate Guillaume de Hochepoire, chez Alfred Jarry, ou encore le roturier Jacques Pierre prononcé avec l’accent anglais [sic]). Très remarquée fut l’intervention intitulée « Flux migratoires et formation des interprètes judiciaires » de Mme Christiane Jacqueline Driesen (diplômée de l’ESIT, professeur à la Hochschule Magdeburg-Stendal dans le Land de SaxeAnhalt), qui vint nous montrer un film de vingt minutes, remarquablement fait. Les anciens Länder allemands de l’Est ont été récemment dotés de matériel moderne pour faire face à la tâche : le principe de la loi est que tout prévenu doit avoir la possibilité de tout comprendre. Or, on doit souvent travailler « en trinôme » ce dont le film, réalisé avec l’aimable collaboration d’un vrai juge dans un vrai tribunal pour un procès fictif, nous donnait la démonstration pratique. Le prévenu : un vrai Anglais ; le témoin du vol dans un magasin : le caissier polonais (deux acteurs étudiants) ; tout passe par l’allemand, langue dans laquelle est rendue la justice, avec, selon les cas, interprétation chuchotée, traduction à vue, interprétation consécutive. Notons qu’on dispose d’une technique adaptée pour l’interprétation en langue des signes. Le débat qui suivit porta sur les prérequis (six semestres d'études ou une licence, un an à l’étranger), sur le contrôle des connaissances (différent selon les Länder), sur la formation (sur le tas) pour les langues exotiques (chinois, thaï, etc.), sur les conditions de travail et la rémunération des interprètes. De l’intervention de Christian Bailliu (ISTI, Bruxelles) sur « la traductologie et le cours de traduction » (« la théorie ne m’a pas toujours aidé à traduire, on apprend à traduire en traduisant »), j’ai retenu qu’il existait déjà une école de traduction à Bagdad au IXe siècle, où on pouvait observer le travail des maîtres, qu’il existait des dynasties d’interprètes comme de notaires, et que philologues et linguistes font figure d’« apothicaires de la syntaxe ». Il insista sur la nécessité
de retrouver l’original dans la traduction, comme dans l’exemple suivant : « –You are talking about an expresso? –What else? » , à traduire non pas par « Quoi d’autre » mais par « – Bien sûr ! Suisje bête ! ». Ou encore, lorsque James Bond risque sa vie : « – Everything or nothing », non pas « Tout ou rien. », mais : « La mort ou la vie. » Mr Bailliu plaida pour que le cours d’interprétation soit donné par des interprètes en activité et pour que des traducteurs professionnels enseignent la traduction, insistant sur le fait que le donneur d’ouvrage, neuf fois sur dix, ne sait pas ce qu’est la traduction et la critique en usant de critères non pertinents, obligeant le traducteur à se montrer pédagogue pour défendre le travail qu’il a réalisé.
L’intervention suivante, de Mmes Amparo Hurtado (élève de D. Seleskovic, diplômée ESIT en français, allemand, anglais, professeur à l’Université Autonome de Barcelone) et Ana Kuznik (Polonaise de Cracovie, doctorante à Barcelone), au nom du groupe PACTE (dix personnes ; créé en 1997), nous apprit que l’Institut de Barcelone étudiait la validation expérimentale des compétences en traduction avec 24 professeurs de langues étrangères, ayant plus de cinq ans d’expérience professionnelle. Magdalena Bartlomiejczyk (Université de Silésie à Wroclaw – ex-Breslau, Pologne) parla de l’interprétation simultanée du polonais vers l’anglais. Si Danica Seleskovic pensait qu’on ne peut interpréter que dans sa langue maternelle, l’élargissement de l’Union Européenne a vu la nécessité pour les interprètes des dix nouveaux pays (presque tous petits) d’interpréter à partir de leur langue maternelle en anglais ou en allemand. 16 étudiants avancés se sont lancés dans l’étude des omissions dans l’interprétation (polonais-anglais) à partir d’un discours du président Kwasniewski à l’ONU. Ils ont sélectionné 43 mots-tests et trouvé 93% de transferts corrects, des cas sporadiques de transferts bizarres et quelques interférences de l’allemand. L’étude des omissions a montré qu’elles étaient moins nombreuses en traduisant du polonais vers l’anglais que le contraire. Xiangyun Zhian, une Chinoise, a traité de la lourde tâche de traduire le théâtre classique français (Molière : l’Avare et le Tartuffe…), Corneille et Racine, en un langage accessible au Chinois
8
Hermes 5 – oktober 2008
d’aujourd’hui. Elle nous donna deux exemples de rétrotraduction, de la prose chinoise en français, des auteurs cités, que nous avions, évidemment, le plus grand mal à reconnaître, car si les thèmes sont universels, les réalités culturelles de France et de Chine sont immensément différentes.
Freddie Plassard (Université de Paris IIISorbonne Nouvelle) a traité de «Animer un atelier de traduction spécialisée : une expérience en chantier ». Sabrina Fusari (Université de Bologne, Ecoles d’interprètes de Forli) a parlé de l’organisation des études en Italie, du danger de l’abolition de l’examen d’admission (car l’afflux des étudiants les empêcherait d’avoir un accès raisonnable aux équipements sophistiqués dont l'école dispose ; on retrouve ici le problème du manque de moyens pour accueillir, sans la moindre sélection, des flots d’étudiants : le problème est particulièrement aigu dans les Universités en France et en Italie). Elle s’est étendue également sur la question de la perception de l’enseignement reçu par les étudiants et sur leurs perspectives de carrière. Louise Brunette (Québecquoise diplômée de l’ESIT en 1995, professeur à l’Université du Québec en Outaouais), qui a acquis une grande expérience professionnelle en terminologie, a parlé, avec beaucoup de chaleur humaine, de la révision des traductions, en particulier dans le cadre du projet Wikipedia (consulter la page Wikitraduction, groupe d’aide à la traduction et à la révision). Elle a insisté sur la notion du recul, sur les réactions, souvent épidermiques, du révisé, et sur le manque de traducteurs au Canada (il en manque 5000 ; le Canada forme la moitié seulement des traducteurs dont le pays a besoin), qui oblige à travailler avec des non-formés. Nicolas Froeliger (diplômé ESIT 1987, professeur à l’Université de Paris VII-Diderot), dans « A quoi bon enseigner la traduction technique?», a parlé de ce segment mineur du marché
de la traduction. Il a insisté sur la nécessité d’ « acquérir une représentation du mode de pensée des ingénieurs et techniciens », et sur le fait que « la traduction est une profession de contacts » et qu’il est périlleux d’enseigneur la traduction scientifique quand on ne possède pas soi-même une culture scientifique approfondie, vu qu’une ressemblance de surface cache à l’occasion des différences fondamentales : la traduction est la science des exceptions. Il a conclu sous les applaudissements : « Qu’est-ce qu’un traducteur peut se permettre d’ignorer ? Ce sera l’objet d’une autre contribution pour les 100 ans de l’ESIT ! » Dans « Les enjeux linguistiques et culturels que représente la traduction des différences », Fayza El Qasem (Université de Paris III, Sorbonne Nouvelle), lui-même enseignant la traduction économique vers l’arabe et auteur d’un ouvrage intitulé Les 1001 erreurs à corriger (PUF, 2008), a parlé des traditions culturelles, à propos de la traduction des formules religieuses en français laïcisé, ou à propos de la traduction d’un roman ayant pour thème l’homosexualité (thème tabou dans les pays arabes, donc traité par allusions subtiles que le lecteur de la traduction risque de ne pas comprendre, d’où la nécessité de notes en bas de page). Le traducteur, obligé à jauger constamment le bagage culturel de son lecteur potentiel, est amené à une navigation magique entre deux écueils : un texte peu limpide et un texte émasculé. Une locutrice native anglaise qui a lu l’ouvrage en question dans les deux traductions anglaise et française, témoigne que la civilisation française permet une meilleure traduction que la civilisation anglaise.
Bref, ce colloque très riche (d’autant que deux ou trois ateliers étaient organisés simultanément, avec d’inévitables problèmes de capacité des locaux en fonction du succès des intervenants), qui donna aussi la possibilité d’acheter des ouvrages de spécialité difficilement trouvables ailleurs, laissera un grand souvenir à ceux qui ont eu la chance d’y participer. FL
9
Hermes 5 – oktober 2008
COMMUNITY INTERPRETING FOR THE ELDERLY Lecture delivered by Giovanni Bevilacqua at the 3rd International Conference on Public Service Translation and Interpreting University of Alcalá de Henares, Spain, April 23-25, 2008 In my profession of interpreter, I can see each day that the role of the interpreter is not the role of a translation machine. Especially during a business meeting, there is very close contact between the interpreter and the client, so that the interpreter must go through great lengths to save his/her face, to use an expression coined by Goffman (2005). This was the first reason for me to start this type of research, also because universities continue to stress the aspect of the translation machine. Students rarely are told that there are situations in which it isn’t possible to be “invisible”. Other than that, I wonder what the interpreter’s role in the interaction is. I think that at the beginning of the 60s the only school of thought was that of the invisible role of the translator/interpreter. The interpreter was considered a machine that had to translate from one language into another and be completely passive towards the external context. At that time, this predominant line of thought was respected as a dogma. In the early 80s, with the institutionalisation of the profession of community interpreter (CI), there was a change in the way the profession was perceived. One could argue that this change had to do with the “new” function of the interpreter. I don’t think so, however. Even when I’m sitting in my small interpreter’s booth, protected from the outside world, I interact with it, and in particular with my audience. The first form of interaction takes place at a visual level: I sit in the booth and the Italian representative is looking for the people who will translate what he is going to say. Sometimes I get the impression that the “client” is looking for help, that he feels more comfortable when he has checked if there’s someone in the room who understands him. Secondly, there is an interaction at a personal level: during the break, or before the conference starts, some courageous people may approach the booth with a bit of suspicion, handing a transcription of the speech to the interpreter. Is this not a kind of interaction? In the beginning of the 80s a great many schol-
ars (like Roy, Wadensjö, Angelelli, some of them interpreters themselves) destroyed the myth of the interpreter’s invisibility. With their research they have demonstrated that the role of the interpreter can contribute to the success or the failure of interaction. There are research projects, for example, about misunderstandings in medical encounters attended by untrained interpreters. I won’t go into too much detail, I just want to give you some information. How does this interaction work? Angelelli and others describe the ICE (Interpreted Communicative Event) as some sort of a triad. In an ICE the 3rd place is occupied by the mediator, whereas in the traditional communication model (with the speaker on one side and the receiver on the other), the third place is occupied by the code. In an ICE, however, we cannot assume that the code is homogeneous. If we were to hypothesize this, the patient and the doctor would come from the same culture, which is clearly not the case in an ICE. It is the task of the CI to bridge the differences without making them disappear. A second reason for choosing this particular subject is that until now, in the world of cultural mediation, especially in those countries where immigration has been a recent phenomenon, research has focused on the analysis of processes, roles, and situations involving young migrants. This may be partially accounted for by the fact that previously the problem of elderly immigrants had never occurred. Still, it is true that countries with a strong tradition of migration, such as the United States, Canada, Australia, Sweden, France and the United Kingdom, had to deal with the problem of integration in society as early as the late sixties, using specific programs and sometimes pursuing different courses. What I am trying to convey is that, leaving aside the question of the different integration models, there are no publications on elderly people, not even in those societies with many elderly foreigners. As you all know, from the 1980s onwards, numerous studies have been conducted concerning the role of CIs in hospitals, for example by Angelelli and Pöchhacker. While reading, however, I have always wondered why nobody has ever shown an interest in the theme of elderly foreigners. Obviously, the analysis of interaction in settings like hospitals, police stations, court rooms is important, but it always focuses on moments: the police officer or judge listening to the suspect for a few minutes,
10
Hermes 5 – oktober 2008
or the patient being discharged from the hospital after a doctor’s visit or after surgery and returning to the normal life of an integrated or nonintegrated foreigner in a host country. The focus might shift, however, if the CI has to work in surroundings such as homes for elderly people, where patients are always the same people. In this type of situation, many questions arise: is interaction in this particular setting different from interaction in a hospital where the patient only stays for a short period of time? Does the interpreter have to fulfil other roles? Does he/she need particular training? How does interaction take place within the triad? As you will appreciate, the choice of performing this research in a country like Belgium has not been coincidental. The Italian community is the second largest foreign community in Belgium, after the Dutch community (Rambaran, Daemon, Janssen, & Kuijpers, 2006, p. 15). The massive presence of Dutchmen can be attributed to the Netherlands’ geographical position as a neighbouring country, and to the introduction of a few tax benefits that encouraged thousands of Dutchmen to move from the Netherlands to Belgium. Similarly, it is hardly surprising that precisely in the border region between the two countries many Dutch citizens have bought a house in Belgium but continue to work in the Netherlands.
of Limburg, notably the Italians, the Turks and the Moroccans. The figures in this graph are official data about all foreign citizens who live in the province of Limburg but do not possess a Belgian identity card. Unfortunately, reality is very different. Three naturalisation acts have thoroughly changed the landscape of immigration in Belgium. As early as 1984, the Gol Act provided the third generation with the possibility to become a Belgian citizen. Especially grandchildren of Italians who had come to Belgium after the Second World War made use of this possibility. In the year 2000, however, Turks and Moroccans benefited from new legislation allowing adult workers to become Belgian citizens. That is why it has been difficult for me to find official statistics, also because I know that they do not correspond a full 100% to reality. The Belgian consul’s offices estimate there are around 290,000 Italians in Belgium. In the past few months, there has been a row in the newspapers, with several authors claiming that the Moroccan community has surpassed the Italian community in number, be it only slightly. Still, the figures I have at my disposal show that the Italian community is the largest one in Limburg. The fact that I am an Italian native speaker has helped me gain access to specific structures with a large number of Italian patients. How come there are so many Italians in this province? The explanation is of an economic
Graph 1
Graph 1 shows the evolution of the three most important migrant communities in the province
nature. Many Italians came here at the beginning of the previous century to work as miners. To be 11
Hermes 5 – oktober 2008
more correct, I should say that the big immigration wave came immediately after the Second World War: the Italian government needed raw materials (such as coal) and the Belgian government needed manpower to work in the mines. Consequently, the two governments signed a pact charging the Italian government to send to Belgium a certain number of workers. In exchange the Italian government became Belgium’s main partner in the trade of coal below market price. Once my field of research was defined, the first thing to do was to draw up an overview of studies that have already been conducted on the subject, the so-called literature review. In this process, Cone & Foster (2004) advise the researcher to use a “funnel” approach, that is to first of all read texts on interpretation, for example in specialised journals such as Target and Critical link, to name only two. Afterwards, the researcher should concentrate on texts about cultural mediation. As a result of this reading, my hypothesis that there are no specific texts about the role of the CI working with elderly immigrants was confirmed. My reading helped me to understand that only an interdisciplinary approach can clarify the role of the interpreter. That is why I believe my research is more an ethnographic, sociolinguistic project. I needed a theoretical framework for my research, which I found reading the works of Gumperz. Gumperz can be considered the father of Interactional Sociolinguistics. In a few words, we can say that the theory of Gumperz has been very revolutionary. Until the 1970s linguists believed that people lived in linguistic units and that these units were very autonomous and separated from each other: each group had its own dialect, its own culture. Gumperz, on the other hand, doesn’t believe that cultural borders can be considered as pre-existent. Previously, linguists agreed that language is natural, forgetting the political role of society when creating an official langue, as Bourdieu (1982) objected. With regard
to Bourdieu, I shall give you just a few examples to help you better understand the current state of my project. Gumperz directly refers to Bourdieu: language is seen as a consignment of goods that move on the market and it is within this market that the definition of the sense of the discourse (“sens du discours”) has arisen. In this logic, the creation of an official language is an attempt to save the market: “sauver le marché, c’èst-à-dire l’ensemble des conditions politiques et sociales de production des producteursconsommateurs” (Bourdieu, 1982, p.45). Gumperz isn’t only a linguist but also an ethnographer and so he combines different disciplines. He began to carry out research in the 50s in a few Indian villages. He discovered that some people spoke three languages and called this phenomenon code-switching. Depending on the situations and on the norms, speakers chose one of the languages. So this code-switching wasn’t seen as interference; on the contrary, it was seen as convergence at social and communicative level. In the 70s Gumperz elaborated interactional sociolinguistics: “a sociolinguistic analysis of dialogue and of the social meanings displayed in the dialogical interaction against the background of the ethnography of the sociocultural context of the interactants” (Eerdmans, Prevignano & Thibault, 2003, p.3). According to this definition, the linguistic system with its norms cannot be considered as abstract from society, a point of view I fully endorse. And sociolinguistics has been a recognized discipline for many years. I will try to transfer this theory into the world of the interpreter as an interactant. Angelelli (2000) has already done something similar, focussing on interaction between the interpreter, the client and the patient in a medical setting (in a Californian hospital with many Hispanic patients). I will try to do the same, describing the interaction in a very particular setting: the retirement home. If we look at this institution we can define it, according to Goffmann (2005), as a complete institution: an institution where a group of similar individuals live and work. Prisons, too, can be considered as “complete institutions”: both institutions share the main characteristic that members are isolated from the rest of society for a longer period.
12
Hermes 5 – oktober 2008
Once I had established that my approach would involve more than one discipline, I had to overcome another obstacle: I had to decide on the type of research I wanted to carry out. In this process the study of Jonker and Pennink (2004) proved very helpful. These two authors have thought out a so-called “pyramid of research” which contains four elements, starting from the top. Paradigms represent the world in which the researcher “observes reality”; such a paradigm is best expressed in the “basic attitude” (in Dutch: “grondhouding”), chosen by the researcher to accompany him/her during research. Jonker & Pennink (2004) make a fundamental distinction between two basic attitudes in every type of research: the first attitude involves an image of what the research will be, as the researcher predefines it on the basis of a conceptual model. The researcher’s task then consists in verifying whether his/her own theories are confirmed by reality. The second attitude, on the other hand, departs from the opposite point of view because conceptual models are not thought out beforehand, but “in the field”, only after the researcher has obtained all the necessary information about the object of the analysis from the members of the organisation in question. It is obvious that these basic positions or attitudes will influence the other levels of the pyramid. The second level is that of methodologies, i.e., the course the researcher decides to pursue. At this level the researcher, should he/she opt for the second type of attitude, observes reality, the primary source of necessary information, through the eyes of others and not him- or herself. The third level concerns the methods used, concrete plans that must follow a certain order. The final level is that of techniques, practical instruments on the basis of which data can be collected and analysed. Within the social sciences, whose objective it is to analyse the human being in his social interaction, the qualitative approach has gained ground in the past few years. What are the characteristic elements of qualitative research? Wester and Peters (2004) name four important characteristics: reformulation of the problem, the non-dominant role of theory, attention to the quality of research material and the analysis in multiple phases (“gefaseerde analyse”). The researcher starts from a general for-
mulation; the problem is formulated in an exploratory way. By way of field research the researcher will try to adapt the hypothesis and the final formulation of the problem takes place at the end of the reflection phase. The same can be said about the role of theory: the researcher has some initial ideas that gradually become a theory in further stages of the research project. Wester & Peters (2004) define these initial ideas of the researchers as sensitizing concepts. Even though this is my theoretical framework and although I am starting up my field research, I think it is important to set up a number of initial research hypotheses that are essentially related to my theoretical framework. These hypotheses have also been used by other researchers (Angelelli, Pöchhacker, Pöllbauer, Roy). The first one concerns the CI’s role, which is to be interpreted in two directions: how CIs interpret their own role and how they are seen by other actors (doctors, nurses, patients, family members of patients). It is clear that the aspect of satisfaction is indirectly related to this hypothesis. The second one involves the balance of power that is created within the interaction. How do the CIs behave in this interaction? Do they also have a certain power with regard to the patient, the doctor? Let’s not forget that the community mediators (CM’s) in many cases are the only ones who know both languages and that is an objective advantage. The third hypothesis regards norms, and I am especially referring to behavioural norms. Are there rules that influence the CI’s behaviour? Does the community interpreter behave differently in different situations? The most important thing to do was a screening of the Italian community. My choice for the Italian community, out of the various migrant communities in Limburg, as I have already mentioned, cannot only be explained by personal motivation, but also by the objective fact that the Italian community is the largest foreign community in Belgium. The Belgian story of the Italians, with its different waves of immigration, is a very particular one. In the period they came to live here, the Italians were given different names, some of them less friendly, but the Belgian population never called them “allochtonen” (“foreigners”), “migrants” or “guest workers”; these terms have always been reserved for other groups such as Turks or Moroccans. For the Italians, the Flemings came up with a new term, the Italo-Belgians (“Italo-Belgen”). You may wonder why I decided to carry out research
13
Hermes 5 – oktober 2008
about the Italians, considering they are so wellintegrated? Unfortunately, reality is different. Within the Italian community we should make a distinction between men and women. Usually, men were the first ones leaving, and during my research I read atrocious stories about how people were recruited in Italy. Some of them even left without knowing the geographical position of Belgium, just because one of their hometown friends had already gone there. To stimulate Italian workers to leave for Belgium, packs of cigarettes were thrown out of driving cars, reading “Come and work in the Belgian mines”. Men usually left first, some of them not even knowing what a mine was. Those who refused to go underground and were not able to reimburse their train ticket to the mining authorities, were arrested and ended up in some sort of a camp (the small castle/ “het Klein Kasteeltje”, in Brussels). After their arrival, the Italians were given lodgings (iron or wooden barracks, and in Wallonia even former concentration camps with barbed wire still around them). After a few years of suffering, the Italians tried to rent brick lodgings so that their wives and children could join them. The women came to a strange country having no knowledge whatsoever of the language there, so they assumed the role of wife, mother and housewife. It was their task to clean the house, prepare the food and go shopping. In fact, the Flemish shopkeepers were the first to learn a few words in the different Italian dialects (meat, bread, milk) so that they could communicate with these women. The Italian women, however, had no other contact with society. Not even the authorities tried to incite these women to learn the local language. Their only relief, their only moment of contact with a different world was the first channel of the Italian television. As the years went by, the situation gradually improved, especially from the third generation onwards. Italian children born in Belgium were educated there and consequently started to establish contacts with Flemish people. There were mixed marriages and the authorities, as I have already mentioned, have made it possible for the third generation to become Belgian citizens. The Italians have become more and more integrated, but the problem of parents who are now elderly people remains. They have somewhat become a burden in a society with working couples. So integration also caused the disappearance of the typical structure of Italian society, in which elderly parents live with their children. In Belgium, the elderly are provided for by the state once they are in need of help. Therefore, today we can
see the growing problem of aging immigrant population now beginning to find themselves in a multilingual environment as they persist or regress into their native languages. It is precisely in this context that the CM comes in. The first step I have taken is a screening of all the private retirement homes in Limburg, where I thought I would have found a sufficient number of elderly Italians, but unfortunately this wasn’t the case. I have contacted more than a hundred private retirement homes in the province of Limburg. The result wasn’t very positive. Although one employee declared on the phone that there were some Italian patients, he tried to minimise the linguistic aspect. In other words, the use of a community interpreter was expensive and not necessary because the patient was integrated in the structure. Moreover, there was someone that could speak a bit of Italian if necessary. I wasn’t satisfied with these answers and so I searched deeper within the Italian community in Limburg. I found an important organisation (ACLI, a Catholic organisation of Italian workers) that has supported Italian immigrants by solving problems with Flemish institutions. I say “has supported” instead of “supported” because although these immigrants have lived in Limburg for over 50 years, they still have language problems. So the question, I think, is probably also a political one: admitting that interpreters are necessary also means admitting that integration policies have failed. With the support of this organisation I have looked at public retirement homes and discovered that the role of the community interpreter is highly institutionalised. Thanks to the ACLI I have been able to get in touch with many structures. It was very important for me to understand where these Italians live, how many of them appeal to structures such as homes for elderly people, how many of them appeal to day centres, geriatric wards in hospitals, in-home assistance, etc. In a few cases no statistics are available, so that I had to conduct a small-scale poll over a certain period of time, requesting for example in-home assistants to ask their patients a few questions (how many of them were Italian, and how many of them had language problems). Another noteworthy aspect which has been very useful for the establishment of the terms of research, is the creation of a focus group, a group of experts consisting of CMs, social workers,
14
Hermes 5 – oktober 2008
university professors, representatives of the ministry responsible for an office of cultural mediators, and people in charge of public offices elaborating policies in favour of immigrants. Thanks to discussions within this focus group – obviously it requires a lot of work to transcribe these sessions and to draw up the minutes – the angle of research has changed. During the three meetings they have had, the members of the focus group noticed that one institution often does not know another and they urged me to increase the scope of my research and to analyse not only the role of the CM in retirement homes but also in other institutions. After a statistical analysis, I decided to look at the interaction in two cities (Genk, Maasmechelen) with a strong Italian presence. More in particular, I am going to concentrate on three types of structures: 1) Homes for elderly people; 2) ambulant services (in-home assistance); 3) day care centres.
tion. A Survey of Conference, Court, and Medical Interpreters in the US, Canada, and Mexico. In Brunette, L. et al. (Eds.), The Critical Link 3: Interpreters in the Community (pp. 15-26). Amsterdam: Benjamins.
In the following stages, I should be able to gain access to these structures in order to talk to patients, doctors and more importantly to CIs. In June 2008, I will start to conduct a participating observation, in order to obtain a general framework of the situation (a type of “dagboekonderzoek” – diary research). I will follow these CMs in their work for a few weeks. In the weeks to come, I will continue the participating observation in the city of Maasmechelen and in a hospital in Genk. Once I get a clear picture about the real work of the CI, I will start the second phase of the empirical research, which is to elaborate questionnaires and to prepare interviews with medical doctors, nurses, patients and, of course, with CIs.
Brunette, L., Bastin, G., Hemlin, I., & Clarke, H. (Eds.) (2003). The Critical Link 3: Interpreters in the Community. Amsterdam: Benjamins.
GB Bibliography Andolfi, M. (2003). La Mediazione Culturale. Tra l’estraneo e il familiare. Milano: Franco Angeli. Angelelli, C. V. (2000). Interpreting as a communicative event: a look through Hymes’ lenses. Meta 45 (4), 580-92. Angelelli, C. V. (2001). Deconstructing the invisible interpreter: a critical study of the interpersonal role of the interpreter in a cross-cultural/linguistic communicative event. Ph.D.diss., Stanford University.
Asperen, E. van (2003). Interculturele communicatie & ideologie. Utrecht: Pharos. Bélanger, D. C. (2003). Les différentes figures d’interaction en interprétation de dialogue. In Brunette, L. et al., The Critical Link 3: Interpreters in the Community (pp. 51-66). Amsterdam: Benjamins. Belpiede, A. (2002). Mediazione culturale. Esperienze e percorsi formativi. Torino: Utet. Bourdieu, P. (1982). Ce que parler veut dire: l’économie des échanges linguistiques. Paris: Fayard.
Carr, S.E., & Roberts, R.P. (Eds.) (1995). The Critical Link: Interpreters in the Community. Amsterdam: Benjamins. Castiglioni, M. (1997). La mediazione linguisticoculturale – principi, strategie, esperienze. Milano: Franco Angeli. Cone, J. D., & Foster, S. L. (2004). Dissertations and theses from start to finish. Washington, DC: American Psychological Association. Cuyvers, G., & Kavs, J. (2001). De huidige en toekomstige behoeften van allochtone ouderen aan welzijnsen gezondheidsvoorzieningen. Geel: Katholieke Hogeschool Kempen; Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Algemeen Welzijn. Den Hertog, F., & Van Sluijs, E. (2000). Onderzoek in organisaties. Een methodologische reisgids. Assen: Van Gorcum. Eerdmans, S.L, Prevignano, C.L. & Thibault, P. J. (2003). Language and interaction: discussion with John J. Gumperz. Amsterdam: Benjamins. Goffmann, E. (2005). Forme del parlare. Milano: Il Mulino.
Angelelli, C. V. (2003). The Interpersonal Role of the Interpreter in Cross-Cultural Communica-
15
Hermes 5 – oktober 2008
Gumperz, J. (1982). Discourse Strategies. Cambridge: Cambridge University Press. Hertog, E., & Van der Veer, B. (Eds.) (2006). Taking stock: research and methodology in community interpreting. Linguistica Antverpiensia, 5. Antwerpen: Hogeschool Antwerpen, Hoger Instituut voor Vertalers & Tolken. Jonker, J., & Pennink, B. (2004). De kern van methodologie. Een inleiding. Assen: Van Gorcum. Leman, J. (1982). Van Caltanisetta naar Brussel en Genk: de ontwikkeling van een sociale praxis bij Siciliaanse migranten. Een antropologisch onderzoek zowel in de streek van herkomst als in het gastland. Leuven: K.U. Leuven.
Russo, M., & Mack, G. (2005). Interpretazione di trattativa. La mediazione linguistico-culturale nel contesto formativo e professionale. Milano: Ulrico Hoepli Editore. Sauvêtre, M. (1999). De l’interprétariat au dialogue à trois. Pratiques européennes de l’interprétariat en milieu social. In Roberts, R.P. (Ed.), The Critical Link 2 (pp. 35-45). Amsterdam: Benjamins. Schiavo, M. (1984). Italiane in Belgio. Le emigrate raccontano. Napoli: Tullio Pironti Editore. Seghetto, A., & Nocera, R. (2006). Il Belgio degli italiani. Ricordare è giusto, non dimenticare è un dovere. Roma: RAI.
Lodewijckx, E. (2007). Ouderen van vreemde herkomst in het Vlaamse Gewest. Origine, sociaaldemografische kenmerken en samenstelling van hun huishouden. SVR-Rapport (2). Studiedienst van de Vlaamse Regering.
Slapp, M. Ashley (2004). Community Interpreting in Deutschland. Gegenwärtige Situation und Perspektiven für die Zukunft. München: Martin Meidenbauer Verlag.
Michielsens, M. (1991). Italia mia. Televisie kijken in ballingschap. Leuven: Acco.
Socci, S., & Tanini, A. (1997). ...Per un sacco di carbone. Bruxelles: ACLI België-Belgique.
Pöchhacker, F. (2006). Research and methodology in healthcare interpreting. Linguistica Antverpiensia, 5, 135-159.
Stevaert, S., Vandenput, M., Sleypen, S., Claessens, J., Claes, S., D’Oultremont, J., Smeets, F., & Martens, M. (2006). Koepelplan Zorgstrategische Planning Ouderenzorg Limburg. Provinciale Integratiecentrum Limburg.
Pöllbauer, S. (2005). I don’t understand your English, Miss. Dolmetschen bei Asylanhörungen. Tübingen: Günter Narr Verlag. Provincie Limburg (Ed.) (2005). Focus op integratie in Limburg. NOEGA, 5 (14), 1-24. Rambaran, S., Daemon, B., Janssen, D., & Kuijpers, A. (2006). Jaarboek Migratie en Integratie Limburg. Hasselt: Provinciale Integratiecentrum. Roberts, R.P. (Ed.) (1999). The Critical Link 2: Interpreters in the Community. Amsterdam: Benjamins. Roberts, R.P. (2002). Community Interpreting. A profession in search of its identity. In Hung, E. (Ed.), Teaching Translation and Interpreting 4. Building bridges (pp. 157-175). Amsterdam: Benjamins.
Vanhinsberg, F. (2006). Waarom die Italianen. Berchem: EPO. Van Poucke, S. (2007). Ciao Belga. De geschiedenis van de Italo-Belgen. Antwerpen: Meulenhoff/Manteau. Vermeiren, H. (2006). L’interprétation sociale, une interdiscipline face à ses théories. Linguistica Antverpiensia, 5, 43-55. Wadensjö, C. (1998). Interpreting as Interaction. New York: Longman. Wester, F., & Peters, V. (2004). Kwalitative analyse. Uitgangspunten en procedures. Bussum: Coutinho.
Roy, C.B. (2000). Interpreting as a Discourse Process. New York: Oxford University Press. Rubattu, A.(2005). La baracca, 50 anni di Acli in Belgio. Bruxelles: Acli Belgio.
16
Hermes 5 – oktober 2008
CETRA Twentieth International Doctoral Summer Programme in Translation Studies K.U. Leuven, 18-29 augustus 2008 Van 18 tot 29 augustus 2008 vond aan de K.U. Leuven het twintigste Doctoraal Zomerseminarie voor Vertaalwetenschap plaats, met prof. dr. Kirsten Malmkjaer als CETRA-professor 2008. Twee verschillende subgroepen namen deel aan de sessies, enerzijds de 17 deelnemers aan de twintigste zomercursus zelf, en anderzijds de 15 studenten van het “Intensive Programme of the European Union” (IP 27945-IC-1-2004-1-BEERASMUS-IPUC-4), dat zich speciaal richt tot doctorandi van de nieuwe EU-lidstaten en dat al sinds 2006 aanwezig is op de CETRAzomercursussen. Beide subgroepen werden ook vertegenwoordigd door eigen stafleden. Voor CETRA waren dat José Lambert (erevoorzitter CETRA, K.U. Leuven) en Reine Meylaerts (directeur CETRA, K.U. Leuven), Andrew Chesterman (Universiteit van Helsinki), Dirk Delabastita (FUNDP Namur), Lieven D’Hulst (K.U. Leuven), Peter Flynn (Lessius), Yves Gambier (Universiteit van Turku), Daniel Gile (ESIT, Paris 3 Sorbonne Nouvelle), Franz Pöchhacker (Universiteit van Wenen), Christina Schaeffner (Aston Universiteit), Miriam Schlesinger (Bar-Ilan Universiteit), Jeroen Vandaele (Lessius), Luc Van Doorslaer (Lessius); voor het IP-programma kwamen Isin Benger Oner (Istanbul), Viktor Freibergs (Riga), Natasa Hirci (Ljubljana), Krisztina Karoly (Budapest), Nike K. Pokorn (Ljubljana), Jaroslav Stahl (Bratislava) en Zuzana Jettmarova (Praag). Beide groepen volgden samen alle onderdelen van de zomercursus (lezingen, tutorials en presentaties door studenten). Parallel was er wel een training- en onderzoeksprogramma voor stafleden, met als bedoeling het opstellen van curricula, voornamelijk voor “e-learning based networking” en het plannen van collectieve projecten. De CETRA-professor 2008, Kirsten Malmkjaer, doceert vertaalstudies en literaire vertaling aan de Middlesex University in Londen. Ze is er ook directeur van het Department of English, Languages and Philosophy in de School of Arts and Education. Ze doceert er aan de BA in Translation Studies en aan de MA in the Theory
and Practice of Translation, en ze begeleidt studenten bij hun onderzoek. Ze heeft zich gespecialiseerd in vertaaltheorie, en meer in het bijzonder in taal en filosofie, literaire vertaling, onderzoeksmethoden en de taal van Hans Christian Andersen. Naast een inleidende sessie (“Why translation is interesting”) gaf zij vijf lezingen rond de drie hamvragen: (i) “How does translation happen?” Om op deze vraag te antwoorden koos de spreekster het referentiekader van de psychologie van de vertaling en het vertalen. Ze besprak concepten zoals “transfer competence”, tweetaligheid en meertaligheid in het licht van de neurolinguïstiek, “natural translators” en de verschillende stadia van hun evolutie/vertaalvaardigheid, het “translation pleasure principle” en de rol van de esthetische ervaring, normen en universalia. (ii) “What is translation?” Dit luik ressorteert eerder onder de filosofie van de vertaling en het vertalen. Kirsten Malmkjaer onderzocht de relaties tussen concepten en taal, tussen betekenis en waarheid, en besloot met een definitie van “betekenis” als een tijdelijke relatie tussen de deelnemers (sprekers en toehoorders) aan een – telkens weer unieke – taalgebeurtenis, waardoor elke taaluiting onmogelijk herhaald kan worden, niet in dezelfde en niet in een andere taal, en men dus moet besluiten dat de notie “equivalentie” onbestaande is en dat vertaling een creatieve activiteit is die actief bijdraagt tot het geheel van taalgebeurtenissen.
Kirsten Malmkjaer (iii) “What does translation do?” Hier besprak de CETRA-professor de resultaten (de gevolgen, de invloed) van vertaling in de beschrijving en de praktijk ervan, en het belang van “translational stylistics” voor comparatieve culturele studies (aan de hand van een studie van vertalingen van de sprookjes van Hans Christian Andersen).
17
Hermes 5 – oktober 2008
Creativiteit in vertaling wordt niet meer beperkt tot wat toegevoegd is aan de brontekst of tot wat ervan verschilt, maar wordt eerder gezien als zogenaamde “CrOps” of “Creative Opportunities” die gebaseerd kunnen zijn op het linguïstische systeem, op de context of op het publiek, variabelen waarop de vertaler zowel op een creatieve als op een niet-creatieve manier kan reageren. Naast de lezingen van de centrale CETRAprofessor 2008 waren er ook uiteenzettingen van de stafleden: • Andrew Chesterman sprak over het kwalitatieve onderzoek en de relatie tot het kwantitatieve onderzoek, waarbij hij erop wees dat alle kwantitatieve onderzoek uiteindelijk een aantal kwalitatieve aspecten zal vertonen, al was het maar bij de interpretatie en verklaring van de gegevens. • Christina Schaeffner had het over het veelbesproken concept “norm” als model voor gepast of ongepast (en dus aanvaardbaar of nietaanvaardbaar) gedrag op een bepaald moment in een bepaalde maatschappij (Toury, 1995) en de relatie met vertaling en met cultuur en culturele geschiedenis. • Reine Meylaerts en Lieven D’hulst lichtten op een zeer praktische en aanschouwelijke manier het descriptieve onderzoek toe aan de hand van hun onderzoeksproject “’Sire, y a-t-il des Belges?’ Een eeuw intra- en internationale literaire relaties in België (1850-1950)”. • Franz Pöchhacker nam het publiek mee op een “tour d’horizon” van het tolkonderzoek. Na een kort overzicht van de (recente) geschiedenis van het tolken, besprak hij de verschillende paradigma’s uit het verleden: de School van Parijs, gericht op het beroep en de training; de neurolingüistiek (Triëste), cognitief, sociaal en linguïstisch; de “translation theory”, toegepast op tolken; de “discourse theory”, vooral in “community interpreting”; de (schijnbare?) oppositie tussen theoretisch en empirisch onderzoek. Hij besloot met de nieuwste trends in het (empirisch) onderzoek naar tolkgebonden onderwerpen. • Miriam Shlesinger belichtte het profiel en de mogelijkheden en noden van het tolktijdschrift (International Journal of Research and Practice in Interpreting) dat zij samen met Pöchhacker sedert
enige tijd uitgeeft bij Benjamins. Tijdens de lezing kwam trouwens de bevestiging dat het tijdschrift van rang B naar rang A gepromoveerd is, wat uiteraard op het enthousiasme en het applaus van de aanwezigen kon rekenen. • Yves Gambier sprak over het belang van het precieze gebruik van de terminologie in een nog jonge discipline zoals de vertaalwetenschap aan de hand van de term “(translation) strategies”, waarbij hij een aantal problemen duidde zoals het feit dat de bijdragen vanuit verschillende disciplines zorgen voor een wildgroei aan termen die worden geïmporteerd en naast elkaar gebruikt. Hij besloot met een oproep aan ieder die in de vertaalwetenschap/vertaling actief is om mee te werken aan het creëren van de nodige metataal. • Luc Van Doorslaer gaf een lezing over vertaling en de communicatiemedia in een geglobaliseerde wereld. Hij had het over de gevolgen van de “monolingualisation” en de daarmee gepaard gaande “mentale kolonisatie”, of het opdringen van perceptiecategorieën door middel van het gebruik van bepaalde concepten zoals “freedom” en “democracy”. Hij toonde aan dat vertaling vaak als onbelangrijk of zelfs als onbestaande wordt beschouwd in journalistieke omgevingen (perszalen bijvoorbeeld), omdat de sporen van vertaling verdwijnen in een soort patchwork van binnenlopende berichten in verscheidene talen. • Daniel Gile ontvouwde zijn visie op de vooren nadelen van het gebruik van experimentele methodes in empirisch onderzoek, en formuleerde om te besluiten een aantal praktische adviezen voor jonge/beginnende onderzoekers. • José Lambert en Peter Flynn modereerden een groepslezing rond “Social research methodology”. José Lambert ging uit van de stelling dat vertaling als fenomeen te veel geïsoleerd wordt van de rest van het maatschappelijke gebeuren, terwijl het een sociaal fenomeen bij uitstek is. Daarom ook kunnen, behalve de taalkunde, vele andere disciplines bijdragen tot het vertaalonderzoek. Daarom ook moet niet alleen de “tekst” (mondeling of schriftelijk), maar ook de “context” of de relatie van die tekst met anderen, met de maatschappij, het onderwerp van studie uitmaken. Peter Flynn wees ook op de noodzaak aan een sociale context voor het onderzoek naar vertaling, en naar de “third space” (Homi Baba) of de “interculturele positie” (An18
Hermes 5 – oktober 2008
thony Pym) die vertalers innemen in de maatschappij. Daarna stelden drie doctorandi (Fernando Gonçalves Terreira Alves, Veerle Duflou en Audrey Fromont) hun project voor. Ze lichtten vooral de manier toe waarop ze de “Grounded Theory” van Glaser & Strauss (1967) toepassen in hun vertaalonderzoek. Het gaat in essentie om een methode die oorspronkelijk ontwikkeld werd binnen de sociologie en waarvan de bedoeling is dat de theorie systematisch uit de data ontstaat in een simultane beweging met het veldwerkonderzoek, zowel op een inductieve als op een deductieve manier. Zoals gebruikelijk in de edities van de CETRA Summer School werd ruim tijd voorzien voor de deelnemende doctorandi. Zij kregen elk een twintigtal minuten toegemeten om hun project voor te stellen, waarna er tien minuten discussietijd voorzien werd. Jammer genoeg konden wij door andere professionele verplichtingen niet aan deze sessies deelnemen.
En tot slot: de intensiteit en het enthousiasme waarmee deze twee weken discussies en activiteiten gevuld werden werkte meer dan aanstekelijk, en vormde een echte stimulans voor elk van ons om verder te werken. Een pluim voor de organisatie, die op alle vlakken uitstekend was. MD & MR
Glaser, B.G., & Strauss, A.L. (1967). The Discovery of Grounded Theory: Strategies for Qualitative Research. New York: De Gruyter. Toury, G. (1995). Descriptive Translation Studies and Beyond. Amsterdam: Benjamins.
Bijdrage Over stoofpotten en mozetta’s en de (on)vertaalbaarheid van cultuurgebonden begrippen in La Regenta Terwijl de doorsnee-Spanjeganger niet weet waar Oviedo ligt, krijgt deze stad een prominente vermelding in Steinz (2004), dankzij het opus magnum van Clarín (pseudoniem van Leopoldo Alas), La Regenta. Steinz omschrijft dit boek als een realistische roman over een driehoeksverhouding in een slaperige provinciestad.
De Regenta wordt hier op gelijke voet behandeld met Don Quichot van Cervantes en De Familie van Pascual Duarte van Cela. Mario Vargas Llosa noemde La Regenta dan ook niet voor niets de belangrijkste negentiende-eeuwse roman van Spanje.
In het straatbeeld van Oviedo is de Regenta prominent aanwezig, met standbeelden en tal van etablissementen die naar haar zijn vernoemd. In een van deze etablissementen worden de zogenaamde “letizias” verkocht. Deze gebakjes hebben hun naam te danken aan de Spaanse kroonprinses, die afkomstig is uit Oviedo en die de Regenta de laatste jaren qua belangstelling naar de kroon steekt. Maar toch, wie door de smalle straatjes en de mooie parken van de stad kuiert, kan zich nog levendig voor de geest halen hoe een vrouw als de Regenta in de 19de eeuw in Oviedo moet hebben geleefd. Vooral in de omgeving van de kathedraal kan men de sfeer van de roman nog opsnuiven. Het kost dan weinig moeite om zich voor te stellen wat een centrale plaats de kerkelijke zaken innamen in het dagelijkse leven van de Regenta en de andere vrouwen uit die tijd. Hun bestaan stond in het teken van devotie en mysticisme, terwijl dat van de mannen meer draaide rond de sociëteit, de schouwburg, de buitenechtelijke relaties, de jachtpartijen en duels. De wereld was ook duidelijk afgelijnd: de clerus in de kathedraal en omgeving, de hoge burgerij in de sociëteit of thuis, de nieuwe rijken in hun kolonie en het gewone volk in de ateliers of de kleine huisjes in de buitenwijken. 19
Hermes 5 – oktober 2008
De roman van Clarín (geschreven tussen 1883 en 1885) gaat over het kinderloze huwelijk van Ana Ozores, de Regenta, en don Víctor Quintanar, over de buitenechtelijke relatie van eerstgenoemde, over schuld en boete. Het verhaal beslaat een periode van drie jaar en wordt bevolkt door een grote schare aan secundaire personages. De belangrijkste zijn don Fermín de Pas, de biechtvader van de Regenta, wiens ambities tot in Rome reiken, en don Alvaro Mesía, de plaatselijke casanova, de libertijnse voorzitter van de sociëteit. Freud zou aan de neuroses van het hoofdpersonage zeker een vette kluif hebben gehad. Terwijl don Quichot zijn idolen zocht en vond in de ridderromans, was voor Ana Ozores Theresa van Avila het grote voorbeeld.
Leopoldo Alas (Clarín) De Nederlandse vertaling (1992) is van de hand van Maarten Steenmeijer en Barber van de Pol. Deze laatste had voordien al heel wat ZuidAmerikaanse schrijvers in het Nederlands vertaald, zoals Borges en García Márquez. Voor haar vertaling van Cortázars Rayuela kreeg ze al de Martinus Nijhoff-prijs en jaren later zou ze een al even schitterende Don Quichot-vertaling afleveren. Ook wilde ze over haar vertalingen promoveren, maar haar relatie met de academische wereld werd geen succes, want daar “lopen nare vertaalwetenschappers rond, die modellen ontwikkelen om de kwaliteit van vertalingen te beoordelen en die niet verder komen dan tot wat parasitair gefröbel met niettemin normatieve pretenties” (Van de Pol, 2000, geciteerd in Arijs, 2000). De roman La Regenta begint meesterlijk met een filmische beschrijving van een provinciestadje dat zijn siësta houdt, terwijl het de stoofpotten verteert en terwijl in de klokkentoren twee misdienaars commentaar geven op enkele voorbijgangers en op de clerus.
“De heroïsche stad hield siësta. Een warme, luie zuidenwind blies tegen de grijs-witte wolken die uiteenrafelden in hun vlucht naar het noorden. In de straten klonk alleen het knarsende geluid van dwarrelende zandkorrels, lapjes, strootjes en stukjes papier die van goot naar goot, van stoep naar stoep fladderden en krijgertje leken te spelen, als vlinders die elkaar zoeken en weer ontvluchten, tot de lucht ze opneemt in haar onzichtbare plooien. […] Vetusta, die zeer adellijke, rechtschapen stad, in een lang vervlogen eeuw hofstad, verteerde de soep en de stoofpot en hoorde, rustend in haar slaap, het eentonige, vertrouwde gegons van de vesperklok, die hoog in de slanke toren van de Heilige Basiliek weerklonk.” Cultuurgebonden begrippen zijn begrippen die nauw verweven zijn met de Spaanse samenleving uit de 19de eeuw en verwijzen naar de dagelijkse realia zoals eten en kledij, maar ook naar maatschappelijke instellingen als rechtbanken, religieuze aspecten en historische en geografische begrippen. De lijst van cultuurgebonden begrippen in het eerste hoofdstuk is op zich al voer voor een hele studie en toont aan dat deze begrippen vaak de grens van de vertaalbaarheid overschrijden. Een aantal voorbeelden hieronder zullen dit duidelijk maken. In de tweede paragraaf van het boek heeft de auteur het over de “cocido” en de “olla podrida”. De vertalers hebben er “soep” en “stoofpot” van gemaakt. “Cocido” wordt in het vertalende woordenboek van Van Dale omschreven als een “eenpansgerecht van vlees en groenten” en “olla podrida” als een “stoofschotel van vlees en groenten”. In de Engelse vertaling is er voor “olla podrida” sprake van een “chick-pea stew” en voor “cocido” van “boiled bacon”. Terwijl “stoofpot” en “stew” vrij dicht komen bij de betekenis van “olla podrida” (volgens de definitie van Diccionario Clave: “guiso preparado con carne, jamón, aves, embutido, legumbres y hortalizas”), is voor “cocido” de vertaling zowel in het Nederlands als in het Engels ver verwijderd van de betekenis, want een “cocido” is volgens hetzelfde woordenboek een “guiso preparado con garbanzos, carne, tocino y hortalizas”. “Soep” had kunnen vervangen worden door de naam van een iets minder liquide bereiding zoals waterzooi of op zijn minst een dikke erwtensoep, want erwten (“garbanzos”: “kikkererwten”) vormden een essentieel onderdeel van de “cocido”. Andere realia die hier problemen opleveren zijn de kledingstukken. In het eerste hoofdstuk
20
Hermes 5 – oktober 2008
wordt vaak verwezen naar kledingstukken van kerkelijke gezagsdragers, en hiervoor bestaat in het Nederlands meestal wel een correct equivalent. Zo is er sprake van de “sotana negra”, die nu eens vertaald wordt door “zwarte toog”, dan weer door “zwarte soutane”, van een “alzacuello” (een rechtopstaande boord), “un hábito de Carmen” (een karmelietendracht), “casullas” (kazuifels), “capas pluviales” (koorkappen), “un gabán de verano” (een zomerjas), “un jipijapa” (een strohoed) en een “muceta ligera” (een lichte, zijden mozetta). Dit laatste kledingstuk wordt omschreven als een “prenda de vestir que se pone sobre la ropa y cubre generalmente los hombros, y que es usada especialmente por eclesiásticos, doctores o magistrados”. In het vertalende woordenboek van Van Dale wordt dit begrip vertaald door “schoudercape”, wat duidelijker zou zijn dan het door de vertalers gebruikte woord “mozetta”, maar minder specifiek, omdat dit laatste woord verwijst naar het schoudermanteltje van bisschoppen en domheren. Het bewijst dat de vertalers de lezer(es) niet hebben gespaard en ernaar gestreefd hebben om de sfeer van het verhaal waar mogelijk te behouden. Een ander moeilijk begrip is het Spaanse “casino”. Dit in het Nederlands vertalen als “casino” zou een vertaalfout zijn, want bij ons wordt een casino geassocieerd met roulette, speeltafels en kansspelen. In de roman gaat het om een soort club waar mannen samenkwamen om te praten, te lezen, te spelen en waarvoor ze maandelijks een lidgeld moesten betalen. De vertalers hebben dit begrip vertaald door “sociëteit”, een begrip dat in Vlaanderen absoluut onbekend is, maar in het verklarende woordenboek van Van Dale wordt omschreven als een vereniging voor gezellig verkeer. In de Engelse vertaling is er sprake van de “Gentlemen’s Club”. Deze vertaling lijkt correct weer te geven waar het over gaat, want dit soort clubs wordt vaker geassocieerd met de Britse cultuur dan met de Spaanse levenswijze. Het begrip “Regenta” vormt een ander vertaalprobleem. De vertalers hebben de titel integraal behouden (La Regenta), maar vermits het hier gaat om de echtgenote van de “Regente” wil de lezer wel graag weten wat een “Regente” is. De vertalers hebben dit opgelost door een omschrijving te geven: “De echtgenoot van La Regenta was Don Victor Quintanar die regente van verschillende arrondissementsrechtbanken was geweest.” Later wordt het woord “rechter” gebruikt. De auteur vermeldt bovendien dat het woord “regente” even later in onbruik raakte en
vervangen werd door “presidente”, dus voorzitter van de rechtbank. Wie bij “arrondissementsrechtbank” denkt aan een lagere rechtbank – bij ons de rechtbanken van eerste aanleg – heeft gelijk, maar als men even verder leest dat de “regente” doodsvonnissen uitsprak, fronst men toch even de wenkbrauwen: het is verrassend dat dit behoorde tot de bevoegdheden van een lagere magistraat. De “Regenta” is dus eigenlijk een rechtersvrouw, maar de vertalers hebben het bij “de Regenta” gehouden. Bij de beschrijving van de stad wordt ook gesproken over de “barrio nuevo de americanos y comerciantes del reino”. Het gaan hier niet om Amerikanen, maar Spanjaarden die uit de koloniën terugkwamen uit heimwee naar het geloof van hun voorouders. De vertalers maakten ervan: “de nieuwe wijk waar de oud-SpaansAmerikagangers en de handelaren woonden”. De kerkelijke begrippen vormen meestal geen onoverkomelijke vertaalproblemen, vermits het katholicisme in de 19e eeuw ook hier goed uitgebouwd was en de begrippen soms nog vertrouwd in de oren klinken, zoals “het kapittel” (“el cabildo”), “de kanunniken” (“los canónigos”), “het angelus” (“la hora del coro”), “de lauden” (“el Laudes”). In een verantwoording vermeldt Barber van de Pol dat de vertalers, om onhandigheden op het vlak van de katholieke termen te voorkomen, de hulp hebben ingeroepen van specialisten. Men mag immers nog zoveel katholieke teksten lezen, indien men niet katholiek is opgevoed, kan men deze wereld nooit op dezelfde manier aanvoelen. Voor andere begrippenn zoals “El Magistral” (“de kanunnik-theologaal”), doen de vertalers een beroep op een voetnoot: het gaat hier om een kanunnik wiens speciale taak bestaat in de prediking van Gods woord in de kathedraal. Een andere kerkelijke functie is die van “beneficiant” (“beneficiado”), die in de Nederlandse vertaling geen verdere uitleg krijgt, maar waaraan in de Spaanse geannoteerde versie wel een voetnoot wordt gewijd. Zonder dergelijke aantekeningen is deze roman trouwens ook moeilijk te begrijpen voor de moderne Spanjaard. Volgens het woordenboek van Van Dale is een beneficiant hij die in het genot is van een beneficie, dit zijn inkomsten uit kerkelijke goederen. Lekenfuncties binnen de kerk die ons onbekend zijn worden meestal omschreven. De “acólito en funciones de campanario” wordt “hij die bij de
21
Hermes 5 – oktober 2008
mis hielp en als beiaardier optrad”, de “campanero interino” wordt de “waarnemend klokkenluider”, de “perrero” wordt “een niet geestelijke die in de kathedraal als hondenvanger werkte”. Omdat de kloosters volgens de auteur de helft van de stad innamen worden ook heel wat kloosterordes opgesomd. In de vertaling wordt dan verwezen naar hun Nederlandse equivalent. De “Recoletas” worden de “recollecten”; de “Clarisas” de “clarissen”; “las hermanitas de los Pobres” de “armenzustertjes” en “Las Salesas” de “salesiaanse zusters”. Ook de onderdelen van de kathedraal krijgen een Nederlandse vertaling, zoals de vesperklok (“la campana de coro”), de trans (“los corredores”), de stenen wenteltrap (“el caracol de piedra”), de biechtstoel (“el confesionario”). Andere cultuurgebonden begrippen zijn verwijzingen naar historische gebeurtenissen. In het eerste hoofdstuk is er sprake van de “Revolución de septiembre” en de “Restauración”. Deze begrippen worden door de vertalers letterlijk vertaald als de “Septemberrevolutie” en de “Restauratie”, maar met een ruimte voetnoot van de vertalers. Ook al werden dergelijke voetnoten door Quevedo beschouwd als de “pispotten onder het bed van het boek” (Van de Pol, 2000, geciteerd in Arijs, 2000), toch zijn ze hier het minste kwaad. De tekst wordt niet onnodig verzwaard, en de gemiddelde lezer heeft behoefte aan wat uitleg, want vanuit zijn historisch besef zou hij anders aan de begrippen “Revolutie” en “Restauratie” een invulling geven die niet past bij de gebeurtenissen waarnaar hier verwezen wordt. Naast de historische begrippen vormen ook geografische elementen en plaatsnamen een belangrijk vertaalprobleem: “el Parque de los Ozores”, “la calle de la Rúa”, “la iglesia de Santa María”,” la Plaza Nueva”. In de Engelse versie is er geen coherente oplossing. “La iglesia de Santa María” en “el Parque de los Ozores” worden respectievelijk “St. Mary’s” en “Ozores Park”, maar de “Plaza Nueva” wordt behouden, evenals de “Calle de la Rúa”. De Nederlandse vertalers behouden grotendeels de Spaanse namen, maar evenmin op een consequente manier: “Santa María-kerk”; “het Park van de Ozores”, “de Plaza Nueva” en “de Calle de la Rúa”, inclusief de Spaanse accenten.
wat moeilijk. Dat verandert zodra de lezer zich thuis voelt in Vetusta en vertrouwd is met de talrijke personages, functies, geografische locaties, kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. Zodra de auteur zich begint te concentreren op het hoofdpersonage en haar amoureuze perikelen en twijfels, overstijgt de roman ruimte en tijd. Het blijkt dan te gaan over een menselijk drama dat voor iedereen begrijpelijk is, over een verhaal van liefde, schuld en boete, kortom een verhaal van alle tijden. Dat men hartkloppingen kreeg “omwille van een bekousde enkel of de toevallige aanraking van voet tegen voet” (Groot, 1997), daar kan men alleen maar met een zeker gevoel van verwondering of nostalgie naar kijken. De vertalers wilden geen ouderwetse en exotische tekst neerzetten, maar een moderne tekst en ze hebben er inderdaad een zeer leesbare roman van gemaakt. Men kan gerust spreken van een geniale vertaling, ondanks de stoofpotten, de mozetta’s en de superplies. LM Referenties Alas, L. (1984). La Regenta. (Geannoteerde versie van G. Sobejano.) Madrid: Castalia. Alas, L. (1984). La Regenta. (Vertaald door J. Rutherford.) London: Allen Lane. Alas, L. (1992). La Regenta. (Vertaald door M. Steenmeijer en B. Van de Pol.) Amsterdam: Bert Bakker. Arijs, M. (2000). Barber van de Pol boog zich over Cervantes. De Standaard. 5 oktober. Dodd, S. (2002). The limits of translatability exemplified in Clarín’s La Regenta. In López Folgado, V. (Ed.). Sensus de sensu (pp. 65-76). Córdoba: Servicio de Publicaciones de la Universidad de Córdoba. Groot, G. (1997). Hartstocht in een ranzig stadje. NRC Handelsblad. 19 december. Steinz, P. (2004). Lezen op locatie: atlas van de wereldliteratuur. Amsterdam: Prometheus. Van de Pol, B. (2000). Cervantes en co: in plaats van voetnoten. Amsterdam: Querido.
De eerste hoofdstukken lezen zowel in de Spaanse versie als in de Nederlandse vertaling
22
Hermes 5 – oktober 2008
Vers van de tong Aelbrecht, L. (oktober 2007). Dutch modals with a null VP proform complement. Colloque de syntaxe et sémantique. Parijs, Ecole Normale Supérieure de Paris. ---------- (januari 2008). Dutch modal complement ellipsis: deletion in narrow syntax. Jaarlijkse taaldag van the Linguistic Society of America. Chicago. ---------- (maart 2008). Ellipsis is deletion: a case study. Workshop over Filosofie en Linguïstiek. Universiteit van Chicago. ---------- (april 2008). Modal complement ellipsis as deletion. Colloquium in Generative Grammar. Universiteit van Lissabon. ---------- (mei 2008). Ellipsis licensing as Agree. WCCFL. UCLA California. ---------- (mei 2008). Licensing ellipsis: Under which conditions can ellipsis take place. (Posterpresentatie.) Dag van het Onderzoek. K.U. Leuven. ---------- (juni 2008). VP ellipsis in Dutch and English. CGWS 23. Universiteit van Edinburgh. Bevilacqua, G. (april 2008). Community Interpreting for the Elderly. 3rd International Conference on Public Service Translation and Interpreting. Universidad de Alcalá de Henares. De Belder, M. (10-12 januari 2008). Sizing up Countability: Towards a more fine-grained masscount distinction. ConSOLE XVI. Parijs. ---------- (2 februari 2008). On the morphosyntax of countability. TIN-dag. Utrecht.
---------- (12-13 juni 2008). The morphosyntax of kinds and units in Germanic. CGSW 23. Edinburgh. ---------- (7-9 juli 2008). Countability in various languages. ICLC 5. Leuven. ---------- (7-9 november 2008). On the distribution of pre-determiner universal quantifiers in Germanic. North East Linguistic Society 39 (NELS). Ithaca, NY (Cornell University). De Clercq, K. (2 februari 2008). The Syntax and Semantics of Proper Names used as Common Nouns. “Taalkunde in Nederland”-dag van de Algemene Vereniging Taalwetenschap. Utrecht. ---------- (8 maart 2008). Fonologische deletie in ja-neevraagfragmenten. Lentevergadering van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij. ---------- (26 april 2008). Proper Names used as Common Nouns in Belgian Dutch and German. Taaldag van de Belgische Kring voor Linguïstiek. Brussel. ---------- (30 mei 2008). The Syntax and Semantics of Proper Names. (Presentatie poster) Dag van het Onderzoek. Leuven. Delahaye, M. (20-23 september 2007). Intertextuality and historiography: the famous quotations of the West Indian chronicles, or the discourse of historical discourse. III International American Studies Association (IASA) World Congress, Trans/American, Trans/Oceanic, Trans/lation. Universiteit Lissabon.
---------- (25-29 maart 2008). Size matters. Workshop on DP types in connection with GLOW 31. Newcastle.
Jaspers, D. (27 november 2007). Elisabeth van Spalbeek – exponent van vrouwenvroomheid in de 13de eeuw. UDL (Universitaire Dinsdaglezingen). K.U. Brussel.
---------- (26 april 2008). Het verkleinwoord onder het vergrootglas. Taaldag BKL-CBL. Brussel (HUB).
---------- (7 december 2007). De Amplexio Dei als manier van minne. UDL (Universitaire Dinsdaglezingen). Het Stadsmus, Hasselt.
---------- (16-18 mei 2008). Towards a syntactic decomposition of countability. WCCFL 27. Los Angeles (UCLA).
---------- (8 maart 2008). Minne, rede en mysterie in de dertiende eeuw. Toerisme Vlaanderen. Faculty Club, Leuven.
23
Hermes 5 – oktober 2008
---------- (1 juni 2008). Sint Servatius: geschiedenis en legende. Lezing over Servatius en Hendrik van Veldeke. Kampenhout (Berg). Lams, L. (12 juli 2007). Newspaper’s narratives based on wire stories: facsimiles of input? 10th IPrA Conference. Göteborg University, Göteborg. ---------- (14 oktober 2007). Prospects for cooperation between Taiwan and Europe. 2007 Asia Pacific Round Table. Brussel. ---------- (28 februari 2008). Ideological perspectives in the Taiwanese English-language newspapers over the last decade. Asia Studies Programme. London School of Economics and Political Science (LSE), Londen. ---------- (15 april 2008). Language Strategies in the Chinese official and state media discourse since the late 1990s. Onderzoeksseminarie HUB. Campus Stormstraat, Brussel. ---------- (20 juli 2008). From collision to compromise: “We are sorry” – one utterance, two interpretations. A discourse-analytical approach to the official rhetoric and the international media coverage of the US surveillance plane collision with the Chinese jet fighter. IAMCR Congress “Media and Global Divides”. Stockholm University, Stockholm. Peeters, I. (27 mei 2008). Les nouveaux emplois de sur: confrontation aux modèles de classification existants. Onderzoekseenheid Frans, Italiaans en vergelijkende taalkunde. K.U. Leuven. ---------- (7-9 juli 2008). Les systèmes prépositionnels en français et en néerlandais: les emplois nouveaux de sur et ses traductions en néerlandais. Fifth International Contrastive Linguistics Conference (ICLC5). K.U. Leuven. Storms, C. (3 augustus 2007). Des effets de réel aux effets de fiction. Portrait de l’empereur Conrad en héros romanesque. XIIth International Congress of the International Courtly Literature Society “Mythes à la cour, mythes pour la cour”. Universiteit van Genève. ---------- (15 januari 2008). Een kleinschalig onderzoek naar studieresultaten van anderstalige studenten uit het eerste jaar Toegepaste Taalkunde (2001-2006). HUB-Onderwijsdag. Brussel.
---------- (16 april 2008). La description d’images dans les textes narratifs: sources utilisables ou leurres? Opencursusdag Oud-en Middelfrans. Universiteit Antwerpen. Van Craenenbroeck, J. & Van Koppen, M. (juni 2007). Object agreement and raising in dialect Dutch imperatives. CGSW 22. Universiteit Stuttgart. ---------- (oktober 2007). Something about something. Manufacturing polarity items in Dutch. Microvariation in DP. Universiteit Utrecht. ---------- (december 2007). What lies beneath. On the hidden syntax of sluicing. Brown Bag lezing. New York University. ---------- (december 2007). Invisible syntax. Sluicing, clefts and LF-copy. Syntax Seminar. Universiteit Leiden. ---------- (februari 2008). There’s something about something. A polarity sensitive N-of-Nconstruction in dialect Dutch. “Taalkunde in Nederland”-dag. Universiteit Utrecht. ---------- (april 2008). On the limits of elliptical repair: sluicing, clefts and LF-copy. MUSTlezing. Universiteit Utrecht. Vanden Boer, A. (23-24 maart 2007). Deutsch als Landessprache in Belgien: Hintergrund und Forschungsperspektive. ABLA-symposium “Aspecten van Meertaligheid en Multiculturalisme”. K.U. Leuven. ---------- (18-23 juni 2007). Administrative Mehrsprachigkeit in Sprachkontaktgebieten: die rechtliche Stellung der deutschen Sprache in der belgischen Verwaltung. Languages in a Network of European Excellence, Training Institute. Onderzoekscentrum voor Meertaligheid, K.U. Brussel. ---------- (20 oktober 2007). Deutsch in der belgischen Verwaltung: Theorie und Praxis. Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde. Universiteit Gent. ---------- (14-16 februari 2008). Die Position der deutschsprachigen Minderheit im belgischen gemeinschaftlichen Rahmen – erste Befunde. Dritte Tagung Deutsche Sprachwissenschaft in Italien. Università La Sapienza, Rome.
24
Hermes 5 – oktober 2008
---------- (28 september 2008). Interview met radio- en tv-journaal van de Belgischer Rundfunk. Vanden Wyngaerd, G. (met Rooryck, J.) (4 februari 2008). In defense of the unaccusative analysis of reflexives. TIN-dag. Utrecht. ---------- (26 april 2008). Modes of being. BKLtaaldag. HUB, Brussel. ---------- (30 mei 2008). Outputmeting in de Letteren. Dag van het Onderzoek van de GFL. Leuven. Van Goubergen, M. (8 september 2007). De metafoor als filosofisch argument. Lezing in het kader van het jaarthema Dichten en Denken. School voor Comparatieve Filosofie, Antwerpen. ---------- (20 oktober 2007). Leo Sjestov tussen Athene en Jeruzalem. Lezing op de XLVe dag van de Belgische Vereniging der Slavisten. Brussel. ---------- (27 oktober 2007). Op zoek naar culturele paradigma’s in Russische teksten. Lezing op de internationale conferentie Russistiek en de hedendaagse wereld. Herzen Universiteit, SintPetersburg. ---------- (9 november 2007). La raison usurpatrice dans la pensée de Léon Chestov. Lezing op het internationaal colloquium over Russische filosofie La Raison dans la Pensée Russe. Lyon.
---------- (16 november 2007). De demonische dimensie in De Meester en Margarita van Mikhaïl Boelgakov. Lezing in het kader van de studiedag De Meester en Margarita: 40 jaar later, georganiseerd door professor Waegemans. Onderzoekseenheid Slavistiek, K.U. Leuven. Lessius Hogeschool, Antwerpen. ---------- (17 november 2007). Literaire antwoorden op filosofische vragen. Seminarie in het kader van het jaarthema Dichten en Denken. School voor Comparatieve Filosofie, Antwerpen. ---------- (12 april 2008). Lev Sjestov, de Filosofie van de Tragedie. Lezing in het kader van het programma Filosofie Oost-West. Utrecht. ---------- (17 april 2008). Geld bij Dostojevski, Bloy en Attali. Lezing in het kader van de Vlaams-Nederlandse slavistendag. Gent. ---------- (10 mei 2008). Het moeilijk vertaalbare woord ‘obsjatsja’ en de verborgen culturele implicaties ervan. Lezing op de internationale conferentie De Russische Taal in de Culturele Ruimte van Europa en de Wereld. Universiteit Warschau. ---------- (25 juni 2008). De polychronische dimensie bij Dostojevski. Lezing op het 17de internationaal congres Taal en Cultuur. Universiteit Shevtshenko, Kiev. Van Reusel, W. (24 april 2008). Autonomie of solidariteit? Ethische en juridische aspecten van orgaantransplantatie. Lezing voor Vlaamse Academici Mechelen. Mechelen.
Vers van de pers Aelbrecht, L. (2008). Dutch modal complement ellipsis. In Empirical Issues in Formal Syntax and Semantics: Proceedings of the Colloque de syntaxe et sémantique à Paris 2007. ---------- (2008). Negatieverdubbeling in Vlaamse spreektaal. Over Taal, 47 (1), 6-9. ---------- & D. Jaspers (Eds.) (online te verschijnen, 2008). Proceedings of the Annual Linguist’s Day of the Belgian Linguistic Society 2008.
---------- (ingediend). Niemand nie in Vlaamse spreektaal. Ingediend bij TABU, the Netherlands. De Belder, M. (2007). Silence and the Construct State in Dutch Date Expressions. In Los, B., & Van Koppen, M. (ed.). Linguistics in the Netherlands 2007 (pp. 25-35). Amsterdam: Benjamins. ---------- (te verschijnen). Towards a syntactic decomposition of countability. Proceedings of the
25
Hermes 5 – oktober 2008
27th West Coast Conference on Formal Linguistics, Somerville, MA: Cascadilla.
and Literature (pp. 71-94). Cresskill: Hampton Press.
De Clercq, K. (geaccepteerd voor publicatie, 2008). Proper Names Used as Common Nouns in Belgian Dutch and German. In Botma, E.D., & Van Koppen, M. (ed). Linguistics in the Netherlands 2008. Amsterdam: Benjamins.
---------- & Liao, L.W. (2008). Involving Taiwan in the dialogue with European civil society and its public sphere: information, communication, interpretation, and interaction. The Taiwan International Studies Quarterly, 4 (1), 249-258.
---------- (te verschijnen, 2008). Fonologische deletie in ja-neevraagfragmenten. In Handelingen van het colloquium georganiseerd door de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis (8 maart 2008).
Storms, C. i.s.m. Faems, A. & Minet-Mahy, V. (2006). Lopende Belgische bibliografie over hoofse literatuur. Encomia. Bibliographical Bulletin of the International Courtly Literature Society, 28, 87110.
De Clercq, M. (2007). Après-guerre: 1945-1968. In Benoit-Dusausoy, A., & Fontaine, G. (ed.). Lettres européennes. Manuel universitaire d’histoire de la littérature européenne (pp. 701-753). Bruxelles: De Boeck et Larcier.
---------- (2007). Narration médiévale et ecphrasis. Le topos de la chambre peinte dans la littérature narrative d'imagination en ancien français. In Tilleuil, J.-L., & Watthee-Delmotte M. (Eds.). Texte, Image, Imaginaire. Actes du 1er colloque organisé dans le cadre des échanges UCL-UMASS (19992006) (pp. 57-73). Paris: L’Harmattan.
---------- (2007). Beckett (1906-1989). In BenoitDusausoy, A., & Fontaine, G. (ed.). Lettres européennes. Manuel universitaire d’histoire de la littérature européenne (pp. 740-742). Bruxelles: De Boeck et Larcier. ---------- (2007-2008). L’enseignement de littérature(s). In L’enseignement des littératures européennes. Actes du colloque organisé le 11 décembre 2007 au Palais de Luxembourg. Les rapports du sénat, 221, 5962. ---------- (2008). Oorden zijn woorden, Les livres sont des mots, Places are Words. In Brussel, Bruxelles, Brussels, Brussel (pp.33-41). Vlaamse Gemeenschapscommissie. De Schryver, J., Neijt, A., Ghesquière, P., & Ernestus, M. (2008). Analogy, frequency and sound change: The case of Dutch devoicing. Journal of Germanic Linguistics, 20 (2), 159-192. Jaspers, D. (2007). Abt Willem I van Rijkel – Devotie en daadkracht uit Sint-Truiden. In Jaarboek 9 van de Vereniging voor Limburgse Dialectologie en Naamkunde. Aelbrecht, L. & ---------- (Eds.) (online te verschijnen, 2008). Proceedings of the Annual Linguist’s Day of the Belgian Linguistic Society 2008. Lams, L. (2008). Embedded identity building in Chinese/Taiwanese English-language press narratives. In Carpentier, N., & Spinoy, E. (Eds.). Discourse Theory and Cultural Analysis, Media, Arts
---------- i.s.m. Van Galen, A. (2007). Godefroid de Naste, seigneur et lecteur au XIVe siècle. Revue du Nord, 89, 7-25. ---------- (2007). Entre Flandre et Hainaut: Godefroid de Naste († 1337) et ses livres. Le Moyen Age, 113 (3-4), 529-547. ---------- & Faems, A. (Eds.) (2007). Actes de la journée d’études internationale « Les Librairies aristocratiques dans les anciens Pays-Bas au Moyen Âge ». Le Moyen Age, 113 (3-4), 471-637. Van Coillie, J. (2007). Kinder- en jeugdpoëzie. Lexicon van de jeugdliteratuur, juni 2007. ---------- (2007). Leesbeesten en boekenfeesten. Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken (7e, volledig herwerkte druk). Leuven, Den Haag: Davidsfonds/Infodok – Biblion. ---------- (2008). Van Blauwbaard tot Roodlapje. Een aanzet tot de illustratiegeschiedenis van het sprookje in Nederland en Vlaanderen (deel 1). Literatuur zonder leeftijd. Publicatiereeks voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur, 75, voorjaar 2008, 1029. ---------- (2008). Tussen kwaliteit en beeld van de tijd. Komrij, de Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten. Interview en analyse. Poëziekrant, maart 2008, 8-18.
26
Hermes 5 – oktober 2008
---------- (2008), Van Blauwbaard tot Roodlapje. Een aanzet tot de illustratiegeschiedenis van het sprookje in Nederland en Vlaanderen (deel 2). Literatuur zonder leeftijd. Publicatiereeks voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur, 76, zomer 2008, 2141. Van Craenenbroeck, J., & Van Koppen, M. (2007). Theorie, empirie en subjectverdubbeling: een antwoord op Haegeman (2004). Taal en Tongval, 59, 149-171. ---------- & Rooryck, J. (Eds.) (2008). Linguistic Variation Yearbook 7. Amsterdam: Benjamins. ---------- & Lipták, A. (2008). On the interaction between verb movement and ellipsis: new evidence from Hungarian. In Yang, C. B., & Haynie, H.J. (Eds.). Proceedings of the 26th West Coast Conference on Formal Linguistics (pp. 138-146). Somerville, MA: Cascadilla. ---------- (2008). The syntax of nonsententials: multidisciplinary perspectives. Review article of Progovac, L. e.a. (Eds.), Linguistics Today 93. Amsterdam: Benjamins. Journal of Linguistics, 44 (1), 261-266. Pica, P., ----------, & Rooryck, J. (Eds.) (2007). Linguistic Variation Yearbook 6. Amsterdam: Benjamins. Vanden Boer, A. (2006). Die deutsche Sprache in Belgien: Hintergrund und Forschungsperspektiven. Cahiers de l’institut de linguistique de Louvain (CILL), 32 (1-4), 333-348. ---------- (2007). Meertaligheid in de Belgische administratie: Duits in theorie en praktijk. Hande-
lingen 2007 Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij, 147-159. ---------- (2008). Minorités germanophones. Les échos, 14 augustus. ---------- (2008). Brüsseler Doktorandin will Bevölkerung den Puls fühlen. Grenz-Echo, 28 augustus. ---------- (te verschijnen, 2008). Die Deutschsprachigen in Belgien. Der Sprachdienst. ---------- (te verschijnen, 2008). Die Position der deutschsprachigen Minderheit im belgischen gemeinschaftlichen Rahmen - erste Befunde. Muttersprache. Rooryck, J., & Vanden Wyngaerd, G. (2007). The Syntax of Spatial Anaphora. Nordlyd, 34, 3385. Ван Гауберген, М. (2007). В поиске культурных парадигм в русских текстах. в сборнике Русиситика и Современность (стр. 99103). Санкт-Петербург. Van Goubergen, M. (2008). Het Franse Cartesianisme en het Judaïsme. In Van Huffel, B., & Segers, W. (Eds.). Frankrijk en het Jood-zijn. Leuven: Acco. Van Reusel, W. (2008). Kleine filosofie van het dagelijks leven. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. ---------- (2008). De transplantatiegeneeskunde. In Schotsmans, P. (Ed.). Handboek medische ethiek (pp. 157-171). Leuven: Lannoo campus.
27
Hermes 5 – oktober 2008
Aan dit nummer werkten mee: Lobke Aelbrecht, Giovanni Bevilacqua, Marijke de Belder, Marieke Delahaye, Dany Jaspers, Françoise Lhoest, Liesbeth Merckx, Mia Ratinckx, Jeroen van Craenenbroeck & Walter Verschueren Danny Masschelein & Walter Verschueren (eindredactie) Hermes 5 was het laatste nummer van het mededelingenblad kritische reacties zijn welkom bij
[email protected] [email protected]
28