Dossier
Herbestemming religieus erfgoed 1 Dirk Van Mechelen (Open VLD) maakt werk van onderhoud en restauratie religieus patrimonium ‘Erfgoed is levende materie’ Vlaams minister van Onroerend Erfgoed Dirk Van Mechelen (Open VLD) wil na een interne reorganisatie van de erfgoedsector werk maken van een kerkenbeleidsplan: ‘De herbestemming van religieus erfgoed vraagt een breed maatschappelijk draagvlak, maar prioritair zijn het onderhoud en de restauratie van dat waardevolle patrimonium.’ Ik heb bij de jongste regeringsvorming hard geknokt om naast Financiën en Begroting ook het Onroerend Erfgoed onder mijn bevoegdheid te krijgen”, bekent Vlaams minister Dirk Van Mechelen (Open VLD). Een verrassing is dat niet, want de minister, historicus van vorming, had altijd al een zwak voor die sector. Waarom? “Wat mij fascineert, is hoe je eeuwenoude gebouwen – zoals het Tuchthuis in Vilvoorde, een van de oudste gevangenissen van ons land – een nieuwe bestemming kunt geven. Het is onze taak waardevolle gebouwen niet alleen te beschermen, maar ze ook te onderhouden en te restaureren. De kern van de zaak is dat erfgoed een levende materie is.” Voor de minister vormt het religieuze erfgoed geen afzonderlijke categorie. Het vraagstuk van de herbestemming doet zich immers evenzeer voor bij de industriële complexen die in veel stadscentra leeg staan. Wel beseft Van Mechelen dat bij religieus erfgoed een grote omzichtigheid is geboden. “Kerken liggen veel gevoeliger bij de publieke opinie dan andere gebouwen: ze bepalen het uitzicht van onze dorpen en hebben vaak tal van architecturale en culturele kwaliteiten. Hoewel het bijwonen van de eredienst sterk is verminderd, blijven de kerken vollopen op hoogdagen en bij begrafenissen. Ze vormen een onvervreemdbaar deel van ons leven. Ik beschouw de kerkgebouwen dan ook niet als een last, maar als een wezenlijk onderdeel van onze samenleving met zeer veel potentieel.” In de discussie over de toekomstige bestemming van leegstaande religieuze panden pleit de minister voor een sereen debat, los van elke vorm van ideologie: “We staan immers voor de uitdaging tot goede oplossingen te komen en daarvoor is een groot maatschappelijk draagvlak onontbeerlijk.” Voor hem vormt het Burra Charter de leidraad. Dat gaat uit van de intrinsieke erfgoedwaarde en houdt naast het architecturale of culturele aspect ook rekening met sociale elementen, ecologische uitdagingen en economische factoren. Welke functies komen volgens hem in aanmerking voor herbestemming? “Kerkgebouwen zijn gebouwd voor de eredienst en dat moet bij voorkeur ook zo blijven. Wanneer dat evenwel niet mogelijk is, mag de herbestemming niet haaks op de originele uitstraling staan. Omvormingen tot een parking of een dancing komen niet in aanmerking.” Toch vormt voor Van Mechelen op korte termijn niet de herbestemming, maar het onderhoud en de restauratie van het religieuze patrimonium de belangrijkste uitdaging. Niet zonder trots wijst hij erop dat de voorbije jaren de achterstand bij de behandeling van de dossiers nagenoeg is weggewerkt. “Bij mijn aantreden wachtten sommige aanvragen vier tot vijf jaar op een beslissing. Vandaag is de wachtlijst voor de private sector en de openbare gebouwen
volledig weggewerkt. Voor de gebouwen van de eredienst, waar de achterstand het grootst was, zijn alle dossiers van 2006 evenals de dringende aanvragen van 2007 behandeld. Daartoe leverde de Vlaamse regering vorig jaar een bijkomende inspanning van twintig miljoen euro. Die wordt in 2008 herhaald. Dit jaar gaat 37 miljoen euro, of de helft van het budget voor onderhoud en restauratie, naar de kerkgebouwen.” Vanuit zijn streven naar een duurzame herbestemming wijzigde de minister zijn beschermingspolitiek. Niet langer de kwantiteit, maar de kwaliteit telt. Doordat Van Mechelen veel selectiever te werk gaat, daalde het aantal nieuwe beschermde monumenten: van 1.107 in 2003 naar 360 in 2005. Hij hanteert een thematisch-typologische aanpak, waarbij een afweging wordt gemaakt welk erfgoed voldoende relevant is voor bescherming. Door die aanpak kunnen evidente zaken niet langer door de mazen van het net glippen. Recentelijk werden 22 middeleeuwse ‘stenen’ in de Gentse binnenstad beschermd. Andere thema’s zijn het industrieel en het agrarisch erfgoed, waaronder het hoperfgoed en de diamantnijverheid. Ook begon de minister met het beschermen van de militaire begraafplaatsen uit de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. “Ik huiver voor een overcategorisering. Een veel betere aanpak is het in detail aflijnen van de erfgoedwaarde van gebouwen. Dat maakt het mogelijk in beschermde gebouwen de noodzakelijke werken voor de toegankelijkheid uit te voeren, terwijl de waardevolle elementen behouden blijven.” Om zijn beleid gestalte te geven, maakt de minister eerst en vooral komaf met de versnippering van de Vlaamse bevoegdheden over tien diensten (zie kaderstukje blz. 9). “Er komt een moederdecreet voor het erfgoed waarbij alle geledingen in functie van hun complementariteit worden gereorganiseerd.” In de toekomst resten op Vlaams niveau nog drie pijlers. Een: het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE), een wetenschappelijke instelling die alle kennis vergaart. Twee: het Agentschap Ruimtelijke Ordening – Onroerend Erfgoed: de operationele pijler die de dossiers beheert en waakt over de kwaliteit. Drie: een koepelstructuur rond het erfgoedhuis Den Wolsack in Antwerpen die alle erfgoedverenigingen - VCM, Erfgoed Vlaanderen, de Monumentenwacht en het Coördinatiecentrum Open Monumentendag – samenbrengt. “Ik wil dat mijn opvolger een goed draaiende machine in handen krijgt.” “Ik ben een generaal zonder troepen”, vervolgt Van Mechelen, “want mijn soldaten zijn de erfgoedzorgers op het terrein. Ik wil de kracht van die vrijwilligerswerking versterken door de uitbouw van een structuur die hen begeleidt.” In Den Wolsack komt één loket dat alle kennis financieel, juridisch en technisch centraliseert. “Tegen de grote vakantie moet de nieuwe structuur op poten staan en de hele operatie is voor het einde van dit jaar afgerond.” Pas dan kan worden begonnen met de verwezenlijking van enkele ideeën die de voorbije jaren werden gelanceerd, waaronder de uitbouw van de Vlaamse monumentenroutes en de opmaak van een beheersplan voor de kerken op korte en lange termijn. “Ook bij het religieuze erfgoed ligt de nadruk op het onderhoud en pas in een tweede fase – wanneer dat noodzakelijk is – op de restauratie. Binnenkort verschijnt een boek met goede praktijkvoorbeelden. We moeten het wiel niet uitvinden – dat is al gebeurd.”
Historicus op Financiën Dirk Van Mechelen (50) uit het Antwerpse Kapellen studeerde geschiedenis aan de KU Leuven en maakte in het voetspoor van zijn mentor Jacky Buchmann – burgemeester van
Kapellen en van 1981 tot 1988 achtereenvolgens minister van Huisvesting en van Middenstand - carrière in de politiek. Hij werd schepen (1987), Vlaams volksvertegenwoordiger (1988), Vlaams minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media (1999) en titelvoerend burgemeester van Kapellen (2000). Van Mechelen, die als gedegen bestuurder alom respect afdwong, kreeg vanaf 2001 Begroting en Financiën onder zijn bevoegdheid. Hij keerde in 2004 als enige terug naar de Vlaamse regering, waar hij nu bevoegd is voor Financiën, Begroting, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed. Sinds vorig jaar is hij ook viceminister-president.
Herbestemming religieus erfgoed (2) Bart Caron (Spirit) pleit voor tienjarenplan religieus erfgoed ‘Herbestemming kerken moet betekenisvol zijn’ Voor de Kortrijkse volksvertegenwoordiger Bart Caron (Spirit) is de enige voorwaarde bij de herbestemming van religieus erfgoed dat de nieuwe functie ‘betekenisgevend’ is. Hij laakt de inertie van het voorbije decennium en pleit voor een tienjarenplan voor het religieuze erfgoed. “Ik ben zelf niet gelovig. Daarvoor is mijn afkeer voor het kerkinstituut te groot”, zegt Bart Caron. “Maar zoals vele mei ‘68-ers leef ik met die waarden. Ik ben immers katholiek opgevoed, leerde de christelijke waarden waarderen in mijn muzikale opleiding en ervoer tijdens het project Brugge culturele hoofdstad 2002 hoezeer het religieuze patrimonium de kwaliteiten van een stad zichtbaar maakt. Je kunt je een stad zonder religieuze gebouwen niet indenken. Het religieuze erfgoed vormt immers het fundament van onze identiteit. Heel onze cultuur is in gedachten en in stenen doordrongen van het christendom. Ik voel mij tot dat erfgoed aangetrokken, omdat het visueel uitdrukt wie we zijn. Ook ik voel mij verantwoordelijk voor de toekomst van het religieuze erfgoed, omdat dit van zo’n betekenisgevend belang is geweest voor onze westerse maatschappij: niet alleen vanuit materieel oogpunt, maar ook voor de beleving van waarden. Kerkgebouwen reiken inspiratie aan die je in de burgerlijke architectuur niet aantreft. Mensen hebben in alle tijden nood aan ‘distantie’ en bezinning – een plaats waar ze afstand kunnen nemen van de dagelijkse zorgen. Zulke plekken maken het leven alleen maar rijker.” De samenleving en ook het patrimonium evolueren. Zo is Caron ervan overtuigd dat onze samenleving over honderd jaar andere betekenisgevende structureren zal hebben, waaronder de moskeeën. Bij de discussie over de herbestemming van religieus erfgoed telt volgens de Kortrijkse volksvertegenwoordiger maar één criterium: het aanreiken van zin of betekenis. “Idealiter moet de toekomstige bestemming verwant zijn met de originele. Een kerk blijft het best een kerk omdat die daarvoor werd ontworpen. Wanneer dat evenwel niet kan, moet ook de nieuwe bestemming mensen doen nadenken over waarden, het immateriële en de inhoud – en dat in de brede betekenis van het woord. “Een misviering is betekenisgevend, maar dat zijn ook concerten, tentoonstellingen, een boekhandel en zelfs een jeugdcentrum. De werking daarvan is immers niet vrijblijvend en reikt jongeren een kader aan. Wat dan weer niet kan, is de herinrichting tot een garage, een hotel of een winkel, omdat die geen enkele betekenis aanreiken.” Belangrijk voor Caron is dat bij de herinrichting altijd wordt verwezen naar het origineel. “Die gelaagdheid is belangrijk. Wanneer je in een bibliotheek ziet dat daar vroeger een kerk was ondergebracht, geeft dat een bijkomende kwaliteit aan die ruimte.” Een ander aandachtspunt is het reversibele karakter van elke ingreep. Volgens Caron ging het voorbije decennium veel kostbare tijd verloren. “Ik herinner mij de verkrampte houding van de kerkelijke overheid op de eerste studiedag over dat onderwerp in 1997. Helaas is sindsdien aan de top nagenoeg niets gebeurd. De overheid faalde over de hele lijn en de broodnodige visievorming kwam geen stap verder. De opeenvolgende ministers bewezen veel lippendienst aan de monumentenzorg, maar deden weinig. Ondertussen bleef de administratie focussen op de architecturale waarde van gebouwen, zonder rekening te houden met hun gebruiksfunctie. Daardoor verloren veel kerken hun betekenis en werden ze waardeloos. Die aanpak maakte de monumentenzorg ook almaar meer onpopulair en dat is jammer.”
Maar ook de kerk treft volgens Caron schuld door dat vraagstuk al te lang te ontkennen en voor zich uit te schuiven. Bovendien maakte een aantal kloostergemeenschappen zich schuldig aan “plat geldgewin en verkochten ze gebouwen aan de meest biedende in plaats van zich te buigen over de toekomstige bestemming. Ik ben ervan overtuigd dat veel van onze lelijke culturele centra niet zouden zijn gebouwd indien de kerk veel vroeger een open discussie had gevoerd.” “Er is jarenlang veel te weinig geinvesteerd in het religieuze erfgoed”, vervolgt Caron. “Dat werd het kind van de rekening, omdat die restauraties ook de duurste zijn. Maar met één studiedag om de tien jaar redden we het niet. We hebben dringend nood aan een geïntegreerde visie voor zowel het roerend als het onroerend erfgoed. We moeten met alle betrokkenen een meerjarenplan uitstippelen en tijdens de volgende legislatuur een beleidsplan voor het religieuze erfgoed voor de komende tien jaar opstellen. De overheid moet optreden als regisseur, maar ook de kerk moet zich daarbij ten volle engageren. Alleen met een breed draagvlak kan dat lukken.”
Cultuurfanaat Bart Caron (52) is maatschappelijk assistent en licentiaat sociale en culturele agogiek. Als een rode draad door zijn leven lopen zijn sociaal engagement en zijn fanatieke voorliefde voor de cultuursector. Caron werkte in een jeugdhuis voor kansarme jongeren in Oostende en op de cultuurdienst van de stad Kortrijk. Later werd hij stafmedewerker van de Vereniging van Vlaamse steden en gemeenten (VVSG) en coördinator van het project Brugge 2002, culturele hoofdstad van Europa. Als kabinetchef van de ministers Bert Anciaux en Paul Van Grembergen (Spirit) lag hij vanaf 1999 aan de basis van het eerste erfgoeddecreet. Sinds 2004 is Caron Vlaams volksvertegenwoordiger.
Herbestemming religieus erfgoed (3) Wat valt allemaal onder de term ‘religieus erfgoed’? Gediversifieerd landschap De term ‘religieus erfgoed’ is een containerbegrip. Dat door de eeuwen heen tot stand gekomen patrimonium toont een sterk gediversifieerd landschap van ‘openbare’ parochiekerken, ‘private’ abdijen en kloosters, kapellen, pastorieën en begijnhoven. Een groot aantal daarvan is wettelijk beschermd. Ons land telt 3.895 parochies en parochiekerken waar de openbare (katholieke) eredienst plaatsvindt. 1.809 daarvan bevinden zich in Vlaanderen. We hebben niet alleen te veel kerken – door de dalende zondagspraktijk van tachtig procent in 1830 naar negen procent in 2006 –, maar bovendien zijn die uit veiligheidsoverwegingen maar een paar uur per week open. Dat staat haaks op de natuurlijke aard van kerkgebouwen die, naast hun liturgische en spirituele betekenis, ook als volkshuis en cultuurtempel tal van niet-liturgische functies vervulden: asiel, vergaderingen van burgerlijke en kerkelijke verenigingen, rechtspraak, onderwijs, toneel, muziek en feestzittingen. Bovendien is het regelmatige gebruik vanuit bouwfysisch oogpunt de beste manier om die gebouwen te conserveren. De kerkfabrieken, die instaan voor het beheer, moeten elk jaar opnieuw een beroep doen op de lokale overheid om die vaak eeuwenoude gebouwen in stand te houden. Het onttrekken van een parochiekerk aan de eredienst is niet evident, omdat dit meestal het opheffen van die parochie impliceert. Hoewel velen geen hechte band hebben met de parochiegemeenschap, blijven de meeste mensen wel gehecht aan ‘hun’ kerk – waar ze op belangrijke levensmomenten terechtkunnen: doopsel, huwelijk en begrafenis. Kerken hebben bovendien een symbolische betekenis: als herkenningspunt van een wijk of een gemeente. Dat alles verklaart waarom in ons land sinds de Tweede Wereldoorlog maar dertien parochies werden opgeheven. Daarnaast telt Vlaanderen naar schatting minstens evenveel private kerken en kapellen van kloosters of abdijen, meestal eigendom van een vzw. Hoewel die kloosters en abdijen hun onroerende goederen krachtens de wet autonoom beheren, kunnen volgens het kerkelijk recht geen goederen worden vervreemd zonder de toestemming van de kerkelijke overheid. Dat zijn de bisschop voor de congregaties van diocesaan recht en de paus voor de congregaties van pauselijk recht. Wel beslist elke congregatie autonoom een stichting te sluiten of zichzelf op te heffen. De herbestemming van het gebouwenpatrimonium verschilt voor actieve en contemplatieve kloostercongregaties – hoewel beide, op enkele uitzonderingen na, kampen met een vergrijzing en een dalend ledenaantal. Bij de actieve kloostergemeenschappen, die actief zijn in het onderwijs en de zorg voor zieken, bejaarden, gehandicapten en wezen, nemen de inmiddels autonoom geworden scholen of verzorgingsinstellingen de gebouwen in erfpacht over. Wanneer de kerk of kapel niet langer een liturgische functie vervult, onttrekt de bisschop die aan de eredienst, waarna die wordt heringericht als bibliotheek of vergaderzaal … of wordt gesloopt. Een stuk moeilijker liggen de kaarten bij de abdijen en de contemplatieve kloosters – waaronder de arme klaren, de kapucinessen en de trappisten. Die infrastructuur kwam immers tot stand in functie van hun beschouwend leven van gebed en boetvaardigheid. Binnen de kerk ziet een aantal instanties erop toe dat de onroerende en roerende bezittingen van de kloosters en abdijen niet in verkeerde handen terechtkomen. Dat is eerst en vooral de Diocesane raad voor de religieuzen van elk bisdom. Een actieve rol spelen ook de overkoepelende federaties van de congregaties – zoals die van de norbertijnen, de arme klaren, de kapucinessen en de karmelietessen. Op een nog hoger niveau bestaat in ons land de Unie van de religieuzen van Vlaanderen (URV) – een gemeenschappelijk platform dat overlegt met de Belgische bisschoppenconferentie.
Buitenbeentjes vormen de kapellen, de pastorieën en de begijnhoven. De meeste kapellen zijn privaat bezit. Maar aangezien het in de meeste gevallen over kleinarchitectuur in een landschappelijke context gaat, is niet de vraag naar de herbestemming, maar wel het onderhoud het heikele punt. Omdat de plaatselijke overheid sinds het keizerlijke decreet van Napoleon Bonaparte uit 1809 instaat voor de huisvesting van de pastoor, zijn de pastorieën eigendom van de gemeente of de kerkfabriek. Hoewel een sociaal- culturele herbestemming van de leegstaande pastorieën het meest voor de hand ligt, kiezen veel gemeenten – zo lezen we met de regelmaat van een klok in het regionale nieuws – eieren voor hun geld en gaan over tot openbare verkoop. Ten slotte zijn er de begijnhoven die door de Unesco als werelderfgoed zijn erkend. Hun eigendomsstatuut is zeer divers, wat een globaal beheer niet altijd ten goede k
Tien Vlaamse diensten De groeiende aandacht voor erfgoedzorg leidde de voorbije jaren tot de oprichting van tien diensten op Vlaams niveau die zich inlaten met het religieuze erfgoed. Een handleiding in dat doolhof. 1- Het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOA) staat in voor het onderzoek, het kennisbeheer, de kennisverspreiding en de ontsluiting van het onroerend erfgoed. 2- De beleidsvoorbereiding komt het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed toe. 3- De Monumentenwacht helpt eigenaars hun gebouwen in stand te houden met deskundig advies en aanbevelingen. 4- Het VCM-Contactforum voor Erfgoedverenigingen is een netwerk van 230 kleine en grote erfgoedverenigingen in Vlaanderen en Brussel dat instaat voor informatie- en ervaringsuitwisseling en begeleiding op maat. 5- Het Coördinatiecentrum OMD organiseert jaarlijks de Open Monumentendag. 6- Erfgoed Vlaanderen zoekt oplossingen voor monumenten met beheerproblemen en stelt de sites die ze zelf beheert, open voor het publiek. 7- Het Agentschap Kunsten en Erfgoed is bevoegd voor het roerende en het immateriële erfgoed. 8- Het Agentschap voor Binnenlands Bestuur laat zich in met de subsidies aan nietbeschermde kerkgebouwen. 9- Ten slotte kunnen lokale overheden voor de selectie van een ontwerper een beroep doen op het Team Vlaamse Bouwmeesters. 10- Het Agentschap Ruimtelijke Ordening – Onroerend Erfgoed Vlaanderen neemt de zorg voor de beschermde monumenten, landschappen en archeologische zones voor zijn rekening. Daarnaast hebben ook de provinciebesturen en tal van steden en gemeenten een dienst
monumentenzorg. In de schoot van de kerk werd een overkoepelende structuur opgericht: het Centrum voor religieuze kunst en cultuur. Uiteraard zijn ook in het Brussels hoofdstedelijk gewest en in Wallonië tal van diensten bevoegd voor het erfgoed. Als gevolg van die versnippering doet iedereen, vanuit zijn eigen invalshoek en daardoor met te weinig overleg, zijn ding. Zo organiseert Vlaanderen elk jaar zowel een Erfgoeddag als een Open Monumentendag. De monumentendagen in Brussel en Wallonië vinden op andere data plaats dan in Vlaanderen. Koenraad De Wolf
Tertio maart 2008