HANDREIKING VEREVENING 2012 201212-2018 Vastgesteld in het portefeuillehoudersoverleg VZG dd. 22 oktober 2013
1
1.
Inleiding
Met het omgevingsplan 2006-2012 heeft de provincie een ontwikkelingsgerichte benadering geïntroduceerd, waarbij meer ontwikkelingsruimte wordt geboden in het landelijk gebied. Hieraan is als voorwaarde verbonden dat wanneer initiatiefnemers gebruik maken van deze ontwikkelingsruimte er tevens een investering in de omgevingskwaliteit dient plaats te vinden ter compensatie van het verlies aan ecologisch kapitaal, oftewel het principe van verevening. Op basis van de in dit plan opgenomen uitgangspunten is destijds een handreiking verevening opgesteld. In 2009 is het vereveningsprincipe en de handreiking verevening geëvalueerd. Deze evaluatie heeft geleid tot de handreiking verevening 2010. Bij de vaststelling van de handreiking verevening 2010 is tevens het convenant verevening afgesloten tussen alle Zeeuwse gemeenten en de provincie. Dit convenant is opgenomen in de bijlage. Met het nieuwe omgevingsplan 2012-2018 wil de provincie meer sturen op hoofdlijnen en minder op details. Daarbij zijn bovendien de geboden ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied opnieuw bezien. Het principe van verevening is daarbij als algemeen uitgangspunt gehandhaafd. Wel dienen de spelregels aangepast te worden aan het nieuwe beleidskader. Het resultaat hiervan is verwoord in deze handreiking verevening 2012. In de handreiking verevening 2012 wordt, naast een uitwerking van het gewijzigde provinciale beleid, inzicht gegeven in de wijze waarop in de afgelopen jaren maatwerk is geleverd bij het toepassen van het vereveningsprincipe. Daardoor kunnen vragen over de toepassing van het principe in de meer algemeen voorkomende situaties op basis van deze handreiking worden beantwoord. Uiteraard blijft maatwerk voor de meer specifieke situaties, op basis van de in deze handreiking geformuleerde criteria, tot de mogelijkheden behoren.
2.
De toepassing
Met het vereveningsprincipe wordt aanvullend op het reguliere beleid de mogelijkheid geboden om maatwerk te leveren. Op deze manier worden aanvullende ontwikkelingsmogelijkheden die bovendien bijdragen aan het versterken van de kwaliteit van de omgeving. Meer concreet wil het principe van verevening zeggen dat een 'rode' ontwikkeling, ter verevening van het verlies aan ecologisch kapitaal, gepaard dient te gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit. Een bijdrage in of het daadwerkelijk saneren van (in onbruik geraakte) bebouwing in het landelijk gebied wordt daarbij ook beschouwd als een investering in de kwaliteit van de omgeving. Deze specifieke vorm van verevening wordt ook wel aangeduid als ruimte voor ruimte. Het principe van verevening vormt hiermee een directe vertaling op individueel initiatiefniveau, op projectniveau en op gebiedsniveau van het streven naar een duurzame ontwikkeling van Zeeland. Dit streven vormt het vertrekpunt van het (provinciaal) beleid. Uitzonderingen Het principe van verevening geldt als algemene voorwaarde voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied van Zeeland. Daarbij wordt onder het landelijk gebied verstaan hetgeen niet binnen de grenzen bestaand bebouwd gebied valt. De grenzen bestaand bebouwd gebied kunnen worden geraadpleegd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Niet voor iedere ontwikkeling buiten de grenzen bestaand bebouwd gebied is het vereveningsprincipe ook daadwerkelijk van toepassing. De volgende uitzonderingen worden gemaakt: 1. De ontwikkeling van aquacultuur in een natuurlijke omgeving, een agrarisch vijverlandschap en/of in de door gemeenten nader begrensde clusteringsgebieden bij Bruinisse, Colijnsplaat en Yerseke. 2. De ontwikkeling van nieuwe uitleg- of uitbreidingslocaties van kernen en de ontwikkeling van nieuwe of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen (zowel binnen als buiten de grenzen 2
bestaand bebouwd gebied). Bij deze ontwikkelingen wordt reeds een vorm van verevening toegepast, doordat bijdragen aan verbeteringen binnen het bestaand bebouwd gebied (herstructurering, voorzieningenniveau etc.) of dat er, via de regionale bedrijventerreinenprogramma's, een relatie wordt gelegd met de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. 3. Er géén extra ontwikkelingsruimte wordt geboden ten opzichte van de reeds in het vigerende bestemmingsplan of de bestemmingsregeling geboden planologische 1 ontwikkelingsmogelijkheden . Kort samengevat betekent dit dat het principe van verevening van toepassing is wanneer sprake is van een ontwikkeling in het landelijk gebied waarvoor een aanpassing van het vigerende bestemmingsplan (of bestemmingsregeling) noodzakelijk is om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken. Inmiddels is het vereveningsprincipe door diverse gemeenten doorvertaald in hun bestemmingsplannen. Het spreekt voor zich dat voor de in deze plannen doorvertaalde extra ontwikkelingsruimte uitwerking aan het vereveningsprincipe wordt gegeven overeenkomstig de in deze handreiking vastgelegde afspraken en de in het bestemmingsplan opgenomen regeling. Drempel voor kleinschalige initiatieven Voor kleinschalige initiatieven die qua omvang niet boven een drempel uitkomen wordt het niet noodzakelijk geacht een nadere uitwerking te geven aan het vereveningsprincipe. Dit vloeit voort uit het feit dat bij bepaalde kleinschalige initiatieven géén (of nauwelijks) sprake is van aantasting van de omgevingskwaliteit, waardoor compensatie van nadelige effecten op het ecologisch kapitaal met behulp van de vereveningsbijdrage niet aan de orde is. De volgende criteria zijn vastgelegd om te kunnen bepalen of een kleinschalig initiatief de drempel overschrijdt: 2 De hoogte van de noodzakelijk geachte vereveningsbijdrage is lager dan € 8.000,- . In dergelijke gevallen wegen de extra kosten ten behoeve van de uitwerking van het vereveningsprincipe niet of nauwelijks op tegen de beoogde kwaliteitswinst. Er sprake is van slechts een beperkte toename van bebouwing. Dit is aan de orde wanneer de toename van het bebouwd volume lager is dan 400 m3, minder dan 30% bedraagt van hetgeen in het vigerende bestemmingsplan of vigerende bestemmingsregeling reeds mogelijk wordt gemaakt of ingeval van uitbreiding van een NED tot een maximum van 250m2 beperkt blijft. Wanneer deze drempel wordt overschreden, wordt de vereveningsbijdrage bepaald op basis van de omvang van het totale initiatief. Gemeentelijk vereveningsbeleid Voor diverse gemeenten geldt dat zij het vereveningsbeleid hebben opgenomen in hun eigen gemeentelijke structuurvisies. Daarbij wordt minimaal uitwerking gegeven aan de afspraken die zijn vastgelegd in deze handreiking. Ook kan het zo zijn dat aanvullend beleid is geformuleerd. In de situaties waar dit het geval is, geldt het gemeentelijk beleid als uitgangspunt voor de invulling van het vereveningsprincipe.
1
Dit is bijvoorbeeld aan de orde wanneer bebouwing wordt toegevoegd op een bestaand agrarisch bouwvlak ten behoeve van grondgebonden agrarische activiteiten. 2 Deze drempel is niet van toepassing bij de uitbreiding van mini-campings. Hierover zijn bij de vaststelling van het omgevingsplan 2006-2012 afspraken gemaakt met de VEKABO. Deze afspraken zijn opgenomen in deze handreiking.
3
3.
Vaststellen van de vereveningsbijdrage
Wanneer sprake is van een ontwikkeling in het landelijk gebied waarvoor het vereveningsprincipe van toepassing is, kan de hoogte van de noodzakelijk geachte vereveningsbijdrage voor de betreffende ontwikkeling worden bepaald op basis van een drietal stappen. Op deze manier kan voor iedere ontwikkeling maatwerk worden geleverd op basis van gezamenlijk overeengekomen spelregels. De volgende stappen worden daarbij achtereenvolgens doorlopen: 1. De vereveningstabel met uitgangspunten en normbedragen 2. Afspraken en uitwerkingen op basis van de vereveningstabel voor in de praktijk geleverd maatwerk 3. Criteria voor aanvullend maatwerk Stap 1: De vereveningstabel In stap 1 wordt de vereveningstabel geraadpleegd. Hierin zijn uitgangspunten en normbedragen opgenomen op basis waarvan een eerste indicatie kan worden gevormd voor de bij de beoogde ontwikkeling te leveren vereveningsbijdrage. Het vormt de basis voor het leveren van het gewenste maatwerk. Vereveningstabel Ontwikkeling Verblijfsrecreatie
Investering in de omgevingskwaliteit Hotels (per kubieke meter) Kleinschalig kamperen 0 tot 15 eenheden 15 tot 25 eenheden
Dagrecreatie
Nieuwe landgoederen en buitenplaatsen
Grondgebonden landbouw Glastuinbouw Intensieve veehouderij Nieuwe Economische Drager
Overige bedrijfsmatige activiteiten Ruimte voor ruimte
Overige verblijfsrecreatieve activiteiten (per hectare) Grote dagrecreatieve voorzieningen (Overige) dagrecreatieve voorzieningen
Een investering van € 20,- per m3 Geen verevening Een bedrag van € 800,- per eenheid (€ 500,- indien gekozen wordt voor een gezamenlijke investering van meerdere ondernemers in de toegankelijkheid van het agrarisch gebied) Realisatie 2 hectare groen3 € 20,- per m3 Overeenkomstig de regeling Nieuwe Economische Dragers
- Vaste verhouding rood/groen (5 hectare/4500 m3) - Minimale oppervlakte bedraagt 1,5 hectare (max. 1350 m3), géén sprake van maximale oppervlakte - Maximaal bebouwingspercentage 3% - Maximaal 20% mag aan de openbaarheid worden onttrokken Realisatie nieuw bouwvlak € 10,- per m2 bouwvlak (minimaal € 100.000,-) Realisatie 1 hectare glas Afhankelijk van gerealiseerde bedrijfsvloeroppervlakte In bestaande bebouwing In combinatie met uitbreiding bestaande bebouwing tot 20% (met een maximum van 250 m2) Uitbreiding met meer dan 20% bestaande oppervlak Nieuwvestiging Per hectare Per woning (of bouwkavel voor een woning)
Realisatie 1 hectare groen4 € 8.000,- (per 250 m2). Geen verevening Geen verevening
€ 32,- per m2 ten behoeve van sanering bebouwing elders. Sanering bouwvlak elders Realisatie 2 hectare groen Sanering van minimaal 500 m2 bebouwing of 0,5 hectare glasopstanden
Tabel 1: Overzicht uitgangspunten voor vereveningsbijdrage per activiteit
3
Overeenkomstig gehanteerde kengetallen voor verwerven, inrichting en onderhoud komt dit neer op een investering van € 12,80 per m2 4 Overeenkomstig gehanteerde kengetallen voor verwerven, inrichting en onderhoud komt dit neer op een investering van € 6,40 per m2
4
Stap 2: Geleverd maatwerk Op basis van de uitgangspunten en normbedragen in de vereveningstabel wordt in de praktijk maatwerk geleverd. Op basis van dit voor concrete ontwikkelingen geleverde maatwerk zijn tussen provincie en gemeente aanvullende afspraken gemaakt. Voor vergelijkbare ontwikkelingen en activiteiten wordt aangesloten op deze afspraken. 3.1.1.
Verblijfsrecreatieve activiteiten
Voor verblijfsrecreatieve activiteiten geldt als uitgangspunt dat voor de uitbreiding van 1 hectare verblijfsrecreatie 2 hectare recreatienatuur of een gelijkwaardige investering (€ 12,80 per m2 uitbreiding) in de omgevingskwaliteit wordt gerealiseerd. Binnen een verblijfsrecreatieve bestemming kan echter een breed scala aan activiteiten worden gerealiseerd, die niet allemaal op eenzelfde wijze kunnen worden benaderd. Bovendien vormt de economische uitvoerbaarheid bij verblijfsrecreatieve initiatieven een belangrijk aspect bij het geleverde maatwerk en kan er onderscheid gemaakt worden tussen initiatieven die zijn gesitueerd in de kustzone of 5 in het achterland . In onderstaand overzicht is weergegeven hoe, op basis van deze argumenten, de hoogte van de vereveningsbijdrage is vastgesteld voor diverse verblijfsrecreatieve activiteiten. Recreatieve activiteit Hotel (0-3 sterren) Hotel (4 en 5 sterren) Strandslaaphuisje Jachthaven
Vereveningsbijdrage Per kamer Per kamer Per huisje Per ligplaats
€ 225,€ 600,€ 2.500,€ 300,Noordzeekust Achterland Recreatiebungalow- of -woning Per bungalow € 5.000,€ 1.000,Recreatieappartement Per appartement € 2.500,Toeristische standplaats Per hectare (per eenheid) € 34.000,- (1.030,-) € 4.000,Niet-toeristische standplaats (chalets, stacaravans etc.) Per hectare (per eenheid) € 34.000,- (1.030,-) € 17.000,- (515,-) Tabel 2: Overzicht maximale vereveningsbijdragen voor verblijfsrecreatieve activiteiten (per regio)
Tenslotte geldt voor veel recreatiebedrijven dat extra ruimtebeslag voortkomt uit een wens tot kwaliteitsverbetering of een noodzaak te voldoen aan wettelijke vereisten. Extra ruimtebeslag om te voldoen aan wettelijke vereisten is vereveningsvrij. De hoogte van de vereveningsbijdrage wordt dan ook alleen berekend over de extra eenheden die op een recreatiebedrijf worden gerealiseerd. Om die reden zijn de genoemde bedragen per hectare omgerekend in een bedrag per eenheid. Daarbij is uitgegaan van een bruto standplaatsgrootte van 300 m2, zodat per hectare 33 eenheden kunnen worden gerealiseerd. Kwaliteitsverbetering op bestaande recreatieterreinen Om kwaliteitsverbetering op bestaande terreinen te stimuleren kan de noodzaak tot het leveren van een vereveningsbijdrage eveneens komen te vervallen. Hiervan is echter alleen sprake wanneer voor het gehele recreatieterrein wordt voldaan aan een minimale oppervlaktenormen per standplaats of per eenheid. Dit is aan de orde wanneer voor toeristische en niet-toeristische standplaatsen een minimale (bruto) oppervlaktenorm van 300 m2 wordt gerealiseerd. Tevens kan bij het omzetten van toeristische en/of niet-toeristische standplaatsen naar recreatiewoningen van verevening worden afgezien wanneer de woningen worden gerealiseerd op een minimale (bruto) oppervlakte van 600 m2 per recreatiewoning. Centrumvoorzieningen op bestaande recreatieterreinen Met het realiseren of uitbreiden van bouwwerken ten behoeve van het realiseren van centrumvoorzieningen op bestaande recreatieterreinen wordt beoogd een kwaliteitsverbeteringsslag voor het totale recreatieve product te realiseren.
5 Voor het bepalen van de hoogte van de vereveningsbijdrage wordt onderscheid gemaakt tussen de kustzone en het achterland. Dit onderscheid tussen beide gebieden is weergegeven op kaart (zie bijlage 3).
5
Voor dergelijke ontwikkelingen is het vereveningsprincipe alleen aan de orde wanneer het bebouwd oppervlak groter wordt dan 15% van het totale oppervlak van het betreffende recreatieterrein. Met dit percentage wordt voor alle Zeeuwse gemeenten een gelijkwaardige uitgangspositie gerealiseerd voor wat betreft de noodzaak tot verevening. Het is niet wenselijk dit percentage te hanteren als bovengrens voor de geboden ontwikkelingsruimte voor centrumvoorzieningen in bestemmingsplannen, zonder dat er een nadere landschappelijke afweging heeft plaatsgevonden. In het geval dat het percentage wordt overschreden geldt als uitgangspunt voor het meerdere dat wordt gerealiseerd een vereveningsbijdrage van € 20,- per kubieke meter. Kleinschalig kamperen Bij het kleinschalig kamperen wordt allereerst onderscheid gemaakt tussen het realiseren van een minicamping met 0 tot en met 15 eenheden, waarop het vereveningsprincipe niet van toepassing is, en de uitbreiding van een mini-camping van 15 tot maximaal 25 eenheden. Voor de uitbreiding van een minicamping van 15 naar maximaal 25 eenheden is het vereveningsprincipe van toepassing. In overleg met de sector (VEKABO) is de hoogte van de vereveningsbijdrage voor geheel Zeeland daarbij vastgesteld op € 800,- per extra eenheid. Als gekozen wordt voor een gezamenlijke investering met een aantal ondernemers in de toegankelijkheid van het agrarisch gebied dan kan worden volstaan met een bijdrage van € 500,- per eenheid. Evenals bij het reguliere kamperen zal ook voor het kleinschalig kamperen bij het realiseren van extra eenheden aangetoond moeten worden dat het totale aantal kampeereenheden per saldo ongeveer gelijk blijft in de betreffende bestemmingsplanperiode. Hotels Voor de realisatie of uitbreiding van een hotel wordt de hoogte van de vereveningsbijdrage bepaald op basis van het totale bouwvolume (gemeenschappelijke voorzieningen + kamers). Op basis van de vereveningstabel wordt daarbij uitgegaan van een bedrag van € 20,- per kubieke meter. Bij het bepalen van de hoogte van de vereveningsbijdrage wordt in de praktijk voor het volume van de kamers uitgegaan van een maximum bedrag per kamer. Het resterende volume ten behoeve van de gemeenschappelijke voorzieningen wordt hierbij opgeteld. 3.1.2.
Dagrecreatieve activiteiten
Bij de vestiging van grote dagrecreatieve voorzieningen (met meer dan 250.000 bezoekers) wordt voor de hoogte van de vereveningsbijdrage maatwerk geleverd. Daarbij wordt als vertrekpunt uitgegaan van een bedrag van € 20,- per gerealiseerde kubieke meter bouwvolume. Bij de ontwikkeling van overige dagrecreatieve voorzieningen in het landelijk gebied wordt gebruik gemaakt van de regeling voor Nieuwe Economische Dragers zoals deze is verwoord in het omgevingsplan 2012-2018. De verevening vindt dan ook plaats overeenkomstig hetgeen voor deze regeling is vastgelegd. 3.1.3
Nieuwe landgoederen en buitenplaatsen
Uitgangspunt voor het realiseren van een nieuw landgoed of buitenplaats vormt de door de particuliere sector betaalde aaneengesloten natuur- en of landschapsontwikkeling (bijv. aanleg van bos). Subsidie voor de realisatie van een landgoed of buitenplaats is niet mogelijk. Om aanleg, onderhoud en beheer te kunnen financieren mag bebouwing worden gerealiseerd. Toegestane functies voor het gebruik van deze bebouwing zijn wonen, verblijfsrecreatie en zorg. In de directe nabijheid van de stedelijke centra Middelburg, Vlissingen, Goes en Terneuzen is ook een kantoorfunctie denkbaar. De volgende randvoorwaarden zijn van toepassing: - De maximale omvang van bebouwing bedraagt 4500 m3 bij een oppervlakte van 5 ha. Als een qua oppervlak groter of kleiner landgoed wordt gerealiseerd neemt de maximale omvang van de bebouwing verhoudingsgewijs toe of af; - De minimale oppervlakte van een landgoed of buitenplaats bedraagt 1,5 ha (het maximale bouwvolume bedraagt dan 1350 m3). Om in aanmerking te komen voor de fiscale voordelen die een landgoed of buitenplaats biedt moet voldaan worden aan aanvullende voorwaarden die op basis van de Natuurschoonwet worden gesteld;
6
- Op een landgoed of buitenplaats kunnen meerdere gebouwen worden gerealiseerd. Het maximale bebouwingspercentage bedraagt 3% van de totale oppervlakte; - Een landgoed of buitenplaats is openbaar toegankelijk. Maximaal 20% van de totale oppervlakte mag aan de openbaarheid worden onttrokken; - De te realiseren landschapswaarden worden planologisch en privaatrechtelijk vastgelegd. 3.1.4.
Landbouw
Nieuw agrarisch bouwvlak Onder voorwaarden (o.a. aantoonbaar géén vrijkomende bouwvlakken beschikbaar en een positief advies van de AAZ) wordt in het omgevingsplan de mogelijkheid geboden voor de realisatie van een nieuw agrarisch bouwvlak. Hierbij geldt als aanvullende voorwaarde dat een bijdrage wordt geleverd in de sanering van een agrarisch bouwvlak en de hierop aanwezige agrarische opstallen elders. Belangrijkste overwegingen bij deze aanvullende voorwaarde zijn het tegengaan van een verdere verstening van het landelijk gebied en het daadwerkelijk saneren van in onbruik geraakte bebouwing. Bovendien is de verwachting dat de komende jaren steeds meer agrarische bouwvlakken als gevolg van bedrijfsbeëindigingen en de verdergaande schaalvergroting in de landbouw hun agrarische functie zullen verliezen en niet alle opstallen herbestemd zullen kunnen worden. Wanneer een gemeente de mogelijkheid tot het realiseren van een nieuw agrarisch bouwvlak wil bieden bestaan er twee opties waarop de saneringsvoorwaarde kan worden uitgewerkt. Allereerst door de aanvrager van een nieuw agrarisch bouwvlak zelf te laten zorgen voor de sanering van een agrarisch bouwvlak (incl. agrarische opstallen) elders. Daarnaast kan een gemeente er voor kiezen om de aanvrager van een nieuw agrarisch bouwvlak een saneringsbijdrage te laten betalen, waarmee vervolgens elders agrarische bebouwing kan worden gesaneerd. Voor welke optie wordt gekozen vormt een gemeentelijke afweging. Wanneer gemeenten er voor kiezen om de aanvrager van een nieuw agrarisch bouwvlak een saneringsbijdrage te laten betalen is het van belang dat met deze bijdrage ook daadwerkelijk sanering van een agrarisch bouwvlak (incl. agrarische opstallen) kan plaatsvinden. De hoogte van de noodzakelijk geachte saneringsbijdrage is dan ook gebaseerd op de kosten van de daadwerkelijke sanering van agrarische opstallen. Om hier in te kunnen voorzien wordt voor een nieuw agrarisch bouwvlak een saneringsbijdrage van € 10,per vierkante meter noodzakelijk geacht. Als minimale bijdrage geldt een bedrag van € 100.000,-. Een ontvangen saneringsbijdrage dient door de desbetreffende gemeenten via een begrotingsbesluit te worden bestemd voor de sanering van bebouwing in het landelijk gebied. Saldobenadering In het verlengde van bovenstaande opties heeft een gemeente bovendien de mogelijkheid tot het voeren van een saldobenadering. Ook hierbij vormt de insteek het tegengaan van een verdere verstening van het landelijk gebied en derhalve het daadwerkelijk saneren van (in onbruik geraakte) agrarische opstallen. Voor het voeren van een saldobenadering gelden de volgende uitgangspunten: 1. Het aantal agrarische bouwvlakken neemt per saldo niet toe 2. De aanvrager van een nieuw agrarisch bouwvlak levert een (financiële) bijdrage in de sanering van agrarische opstallen overeenkomstig hetgeen hierover is vastgelegd in deze handreiking. 3. Er worden daadwerkelijk (in onbruik geraakte) agrarische opstallen gesaneerd. Op basis van deze uitgangspunten kan een gemeente zelf haar eigen saldobenadering uitwerken. Zo kan een gemeente een ontvangen saneringsbijdrage bijvoorbeeld gebruiken als tegemoetkoming in de kosten van de sanering van agrarische opstallen wanneer de bestemming van een agrarisch bouwvlak inclusief dienstwoning en agrarische opstallen wordt omgezet in een woonbestemming en er géén nieuwe invulling is voor de aanwezige agrarische opstallen.
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van een nieuwvestiging of een verplaatsing van een agrarisch bedrijf hanteert de provincie in principe haar eigen grenzen. Een bedrijfsverplaatsing van buiten de provincie naar Zeeland wordt altijd als een nieuwvestiging gezien. Gemeenten kunnen hiervan afwijken en hun eigen gemeentegrenzen of regiogrenzen hanteren. Overigens geldt ook bij nieuwvestiging als gevolg van een verplaatsing van een agrarisch bedrijf dat op het oude bouwvlak tenminste alle agrarische opstallen worden gesaneerd en herbouw hiervan wordt tegengegaan of, ingeval van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, op adequate wijze wordt bestemd.
7
Een uitzondering hierop is mogelijk wanneer de verplaatsing van het agrarisch bedrijf een gevolg is van het oplossen van een ruimtelijk of milieuknelpunt binnen de begrenzing bestaand bebouwd gebied. Wanneer hiervan sprake is, bestaat de mogelijkheid dat de desbetreffende gemeente zelf maatwerk levert bij de nadere invulling van de saneringsvoorwaarde. De AAZ kan in haar advisering aangeven dat er sprake is van een op termijn volwaardig agrarisch bedrijf. In dit soort situaties adviseert zij doorgaans dat een agrarisch bouwvlak kan worden toegekend zonder bijbehorende dienstwoning. Wanneer het bedrijf vervolgens volwaardig is, wordt als nog de mogelijkheid geboden tot het realiseren van een dienstwoning. Voor dit soort situaties kan maatwerk worden geleverd bij het voldoen van de noodzakelijk geachte saneringsbijdrage, daarbij wordt 50% van de bijdrage voldaan bij het toekennen van het agrarisch bouwvlak. De resterende 50% dient te worden voldaan wanneer op het toegekende bouwvlak een agrarische dienstwoning wordt gerealiseerd. Tenslotte geldt dat het realiseren van een nieuw agrarisch bouwvlak in combinatie met de toepassing van de ruimte voor ruimteregeling, waarbij voor de sloop van agrarische opstallen één of meerdere woningbouwkavels worden toegekend, niet tot de mogelijkheden behoort. Glastuinbouw Bestaande solitaire glastuinbouwbedrijven kunnen zich verder ontwikkelen tot een maximum van 2 hectare, wanneer dit voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Wanneer zicht is op sanering van glasopstanden elders in de provincie en een verdere ontwikkeling niet strijdig is met de omgevingskwaliteiten ter plaatse kan een verdere ontwikkeling tot maximaal 4 hectare worden toegestaan. Alleen op de ontwikkelingsruimte van 2 naar 4 hectare is het vereveningsprincipe van toepassing. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de sanering van (in onbruik geraakt) solitaire glasopstanden. Intensieve veehouderij Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is uitgesloten. Aan bestaande intensieve veehouderijbedrijven worden in beperkte mate groeimogelijkheden geboden, wanneer dit voor het behoud van een reëel perspectief op continuïteit van de bedrijfsvoering noodzakelijk is en wanneer geen andere zwaarwegende belangen vanuit het omgevingsbeleid zich daartegen verzetten, tot een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 5000m2. Voor bedrijven met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 5000 m2 is een eenmalige maximale uitbreiding van 10% toelaatbaar. Het vereveningsprincipe is alleen van toepassing op intensieve veehouderijen die hun bestaande bedrijfsvloeroppervlakte met meer dan 20% uitbreiden. De vereveningsbijdrage wordt daarbij berekend op basis van het aantal vierkante meter boven de genoemde 20% van het bestaande bedrijfsvloeroppervlakte. Uitgangspunt voor de bijdrage vormt een bedrag van € 8.000,- per 250 m2 (of €32,- per m2). Voor uitbreidingsruimte die een direct gevolg is van het voldoen aan wettelijke eisen met betrekking tot dierenwelzijn is geen vereveningsbijdrage verschuldigd. 3.1.5.
Nieuwe Economische Dragers
Onder de noemer Nieuwe Economische Dragers (NED's) worden in het omgevingsplan 2012-2018 alle niet-agrarische, semi-agrarische en agrarisch aanverwante activiteiten gebundeld binnen één beleidscategorie. In paragraaf 3.1.3 en 5.4 van het omgevingsplan Zeeland 2012-2018 wordt nader omschreven om welke activiteiten het gaat. Inzet in het provinciale beleid is voldoende ruimte te bieden voor deze activiteiten. Voorwaarde daarbij is wel dat ze qua aard, schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking passen bij het karakter van het landelijk gebied. Bovendien dient een verdere verstening van het landelijk gebied te worden tegen gegaan. Het herbestemmen van bestaande bebouwing, al dan niet met een beperkte uitbreiding, heeft dan ook de voorkeur boven nieuwvestiging.
8
Aan nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande bebouwing met meer dan 20% (met een maximum van 250 m2) worden dan ook aanvullende voorwaarden gesteld. Uitbreiden met meer dan 20% van de bestaande bebouwing behoort alleen tot de mogelijkheden wanneer dit per saldo niet leidt tot een toename van de bebouwing. Dit betekent dat ter plaatse of elders bebouwing dient te worden gesaneerd of dat hieraan een bijdrage wordt geleverd. Wanneer wordt gekozen voor een saneringsbijdrage is de hoogte hiervan afhankelijk van het totale aantal vierkante meter dat wordt uitgebreid. Als uitgangspunt hiervoor geldt een bedrag van € 32,- per m2. De vereveningsdrempel voor kleinschalige initiatieven is daarbij van toepassing. Hierdoor is voor initiatieven tot een maximum van 250 m2 géén saneringsbijdrage noodzakelijk. Voor nieuwvestiging van een NED geldt als voorwaarde dat het aantal bouwvlakken in het landelijk gebied in de betreffende gemeente of regio niet toeneemt. Dit betekent dat nieuwvestiging van een NED alleen mogelijk is wanneer elders een bouwvlak (incl. opstallen/bebouwing) gesaneerd en wegbestemd wordt. Sanering van een eventueel op het bouwvlak aanwezige (dienst)woning wordt daarbij niet noodzakelijk geacht. Het leveren van een saneringsbijdrage behoort bij de nieuwvestiging van een NED niet tot de mogelijkheden. 3.1.6.
Overige bedrijfsmatige activiteiten
Voor overige bedrijfsmatige activiteiten (bijv. de (industriële) verwerking van producten en reststoffen) die niet onder de noemer Nieuwe Economische Drager kunnen worden gevat, geldt dat vestiging in het landelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoort. Vestiging van dergelijke bedrijven is alleen mogelijk op bedrijventerreinen of in de zeehavens. Voor bestaande bedrijven in het landelijk gebied geldt een eenmalige uitbreidingsmogelijkheid met een maximum van 20% van de bestaande bebouwde en onbebouwde omvang. Het uitgangspunt voor de gevraagde vereveningsbijdrage is gelijk aan de vereveningsbijdrage voor verblijfsrecreatieve activiteiten en bedraagt voor de realisatie van één hectare bedrijfsmatige activiteit in het landelijk gebied twee hectare groen of een gelijkwaardige investering in de omgevingskwaliteit. De oppervlakte van de totaal te realiseren bedrijfskavel vormt daarbij het uitgangspunt. 3.1.7.
Ruimte voor ruimte
Met het omgevingsplan 2012-2018 zijn de mogelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van ruimte voor ruimte vereenvoudigd. Vertrekpunt blijft een zorgvuldig gebruik van de Zeeuwse ruimte. Wanneer het gebruik, de functie of de kwaliteit van een locatie niet meer past bij de omgeving en/of de maatschappelijke behoeften van het moment, dan verdient hergebruik van die locatie de voorkeur boven de ontwikkeling van een nieuwe locatie. Dat is niet alleen zo in het stedelijk gebied, maar ook in het landelijk gebied. Om die reden kan dan ook in ruil voor de sanering van detonerende of in onbruik geraakte bebouwing in het buitengebied ontwikkelingsruimte (bijv. in de vorm van woningbouw) beschikbaar worden gesteld. Uitgangspunt voor projecten in het kader van de ruimte voor ruimteregeling is dat de ruimtelijke kwaliteit van de betreffende locatie er op vooruit gaat. Een eenvoudige vorm van ruimte voor ruimte is het uitruilen van ontwikkelingsmogelijkheden. Het kan bijvoorbeeld gaan om de verplaatsing van een agrarisch bouwvlak naar een nieuwe locatie of het uitbreiden van bebouwing in het landelijk gebied ten behoeve van het vergroten van een nieuwe economische drager waarvoor elders bebouwing wordt gesaneerd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om ongewenste of in onbruik geraakte objecten in het landelijk gebied te saneren in ruil voor planologische ontwikkelingsruimte (bijvoorbeeld in de vorm van een woon- of recreatieve functie). Deze mogelijkheid is uitgewerkt in de regeling voor sanering van vrijkomende (agrarische) bebouwing in het landelijk gebied. Sanering vrijkomende (agrarische) bebouwing 9
Bij de regeling voor sanering van vrijkomende (agrarische) bebouwing in het landelijk gebied wordt in ruil voor de daadwerkelijke sanering van bebouwing een bouwkavel toegekend ten behoeve van een woonfunctie. Aan de uitvoer van deze regeling worden volgende voorwaarden gesteld: Er kunnen maximaal 3 (compensatie)woningen worden gerealiseerd. Voor de realisatie van een woning/bouwkavel wordt uitgegaan van een te slopen oppervlak van 500 m2 schuur of 0,5 ha glas of andere (bedrijfs)bebouwing van een vergelijkbare grootte. Hiervan kan worden afgeweken indien: Uit een financiële onderbouwing blijkt dat onvoldoende kostendragers kunnen worden gegenereerd voor de sloop van het betreffende object; Dit aantoonbare meerwaarde oplevert voor het landschap. Het dient te gaan om niet cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Onder cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt verstaan: Categorie A bebouwing uit de inventarisatie historische boerderijen, deze mag niet gesloopt worden; Categorie B bebouwing uit de inventarisatie historische boerderijen, deze mag in principe niet gesloopt worden. Maatwerk is mogelijk. Om in aanmerking te komen voor maatwerk zal door initiatiefnemer aangetoond moeten worden dat behoud van het bestaande object niet mogelijk is. Sloop en het voorkomen van heroprichting dienen te worden gewaarborgd. Stap 3: Aanvullend maatwerk In het verlengde van hetgeen in stap 1 en stap 2 is opgemerkt, blijft aanvullend maatwerk bij het bepalen van de vereveningsbijdrage mogelijk. Daarbij spelen de volgende aspecten een rol: - De aard en omvang van het project en de benodigde investeringen - De mate waarin het project past bij de functie van de omgeving - De mate van aantasting van de omgevingskwaliteiten - Het te verwachten opbrengend vermogen van het initiatief - De concurrentiepositie van het initiatief Indien er sprake is van afwijkende initiatieven of initiatieven in afwijkende situaties kan er op grond van inhoudelijke argumenten aanvullend maatwerk worden geleverd. De bovengenoemde aspecten vormen daarbij het vertrekpunt. In bijlage 1 is voor een aantal situaties uitgewerkt hoe daar in de praktijk uitwerking aan is gegeven. Gemeentelijke structuurvisies Een belangrijk instrument op basis waarvan aanvullend maatwerk geleverd kan worden vormt een gemeentelijke structuurvisie. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in hun structuurvisie ten aanzien van het landelijk gebied aangeven op welke wijze zij invulling wensen te geven aan het vereveningsprincipe. Daarbij kunnen zij niet alleen hun voorkeur uitspreken voor een benadering of invulling per individueel initiatief of een meer gebiedsgerichte benadering (al dan niet gecombineerd met een vereveningsfonds), maar geven zij ook aan voor welke doeleinden een vereveningsbijdrage of vereveningsfonds kan worden aangewend. Tenslotte kunnen zij eigen spelregels ten behoeve van aanvullend maatwerk in een gemeentelijke structuurvisie vastleggen.
10
4.
Vaststellen van de vereveningsmaatregelen
De vereveningsbijdrage dient aangewend te worden ten behoeve van een investering in de omgevingskwaliteit. Daarbij moet het in alle gevallen gaan om een fysiekruimtelijke ontwikkeling die zoveel mogelijk een directe relatie heeft met het initiatief of project. Deze relatie kan gelegd worden op individueel initiatiefniveau, op projectniveau of op gebiedsniveau. Hoewel in tabel 1 concrete fysieke maatregelen worden beschreven is het niet zo dat daarmee de noodzakelijk geachte investering in de omgevingskwaliteit en daarmee de te nemen vereveningsmaatregelen ook vastliggen. Een vergelijkbare investering in de omgevingskwaliteit die wordt ingezet voor de realisatie van andere concrete maatregelen behoort ook tot de mogelijkheden. Het kan daarbij gaan om investeringen in natuur of landschap, in waterkwaliteit of –kwantiteit, in de milieukwaliteiten of de instandhouding van cultuurhistorische elementen en in de toegankelijkheid van het landelijk gebied (door aanleg van wandel- en fietspaden). Voor investeringen in de milieukwaliteit geldt als voorwaarde dat maximaal 5% van de betreffende investering kan worden opgevoerd als onderdeel van de vereveningsbijdrage (tot een maximum van 50% van de noodzakelijk geachte vereveningsbijdrage). Verder geldt voor initiatieven waarbij nadrukkelijk een relatie gelegd wordt met de sanering van bebouwing elders de hiertoe gevraagde saneringsbijdrage alleen hiervoor kan worden aangewend. De gemeente bepaalt vervolgens, al dan niet samen met een initiatiefnemer, welke maatregelen gerealiseerd worden met de verlangde vereveningsbijdrage. Om een indruk te geven van hetgeen tot de mogelijkheden behoort worden in tabel 3 een aantal voorbeelden gegeven. Investeringen in de omgevingskwaliteit Onderdeel vereveningsbijdrage Investeringen in natuur, landschap en groen: - Aanleg natuurvriendelijke oevers - Versterken bestaande dijkenstructuur - Aanleg recreatienatuur6 - Versterken landschappelijke waarden Investeringen in toegankelijkheid en infrastructuur: - Realisatie (of verbeteren) van duinovergang - Aanleg toeristische wandel, fiets en/of ruiterpaden in het buitengebied - Vergroten van de verkeersveiligheid
Géén onderdeel vereveningsbijdrage - Realisatie reguliere landschappelijke inpassing - Aanleg golfterrein
- Aanleg nieuwe wegen - Realisatie wegen en ontsluiting op eigen terrein - Regulier onderhoud en beheer bestaande wegenstructuur - Realisatie parkeervoorzieningen (voor eigen gasten)
Investeringen in cultuur(historie) en architectuur: - Restauratie, onderhoud en/of herstel van cultuurhistorisch - Bijdrage aan theater of andere soc.-culturele voorzieningen waardevolle bebouwing - Kostenverhogende maatregelen als gevolg van advisering welstandscommissie of (gemeentelijk) kwaliteitsteam Investeringen in water (kwaliteit/kwantiteit): - Aanleg waterpartijen t.b.v extra waterretentie - Realisatie reguliere (noodzakelijke) wateropvang - Realisatie maatregelen ten behoeve van bevorderen waterkwaliteit Overige investeringen: - Sanering van ongewenste of in onbruik geraakte bebouwing - Realisatie centrumvoorzieningen op een (bestaande) camping - Grondkosten7 (bijvoorbeeld bij de aanleg van (recreatie)natuur) - Beheerskosten Tabel 3: Overzicht van voorstellen uit de praktijk waarbij is aangegeven of deze kunnen worden beschouwd als investeringen in de omgevingskwaliteit die een onderdeel vormen van de vereveningsbijdrage (niet uitputtend)
Tabel 3 is bedoeld om een indruk te kunnen geven van mogelijke investeringen in de omgevingskwaliteit die onderdeel uit kunnen maken van de vereveningsbijdrage. Om te kunnen beoordelen welke kosten gepaard gaan met een bepaalde maatregel worden in tabel 4 in de praktijk gehanteerde kengetallen 6
Het gebruik dient gewaarborgd te zijn en daarom bestemmingsplanmatig vastgelegd te worden. Grondkosten kunnen alleen onderdeel uitmaken van de vereveningsbijdrage wanneer ze onderdeel uitmaken van een investering in de omgevingskwaliteit en deze investering onomkeerbaar is. 7
11
gegeven voor veel voorkomende maatregelen. Op basis van deze kengetallen kan een initiatiefnemer een globale inschatting maken van hetgeen van hem of haar wordt verwacht. Kengetallen8 Inrichtingskosten 9 Realisatie van 1 hectare groen (natuur, bos of recreatienatuur) Realisatie van 1 hectare open water10 Aanleg 1 kilometer wandel- of boerenlandpad (onverhard)11 Aanleg 1 kilometer wandel- of fietspad (beperkt verhard)12 Beheerskosten Beheerskosten groen (per hectare voor 10 jaar)13 Beheerskosten wandel- en fietspaden (per km voor 10 jaar) Grondkosten Grondkosten (per hectare) Planvoorbereidingskosten Planvoorbereidingskosten14 Tabel 4: Overzicht kengetallen
€ 20.000,€ 50.000,€ 3.000,€ 15.000,€10.000,€ 4.500,€ 34.000,€ 2.500,-
Overeenkomst De wijze waarop invulling wordt gegeven aan de vereveningsbijdrage vormt een verantwoordelijkheid van de gemeente. Hieraan worden vanuit de provincie een tweetal voorwaarden mee gegeven. De eerste heeft betrekking op het feit dat gemeenten deze verantwoordelijkheid invullen overeenkomstig het convenant verevening (zie bijlage 2). Daarnaast geldt als voorwaarde dat de 'dubbelinvestering' aantoonbaar en afdwingbaar wordt geregeld. Hiervoor is het noodzakelijk om de concrete afspraken tussen de gemeente en de initiatiefnemer over de geboden ontwikkelingsruimte en de noodzakelijke investeringen in de omgevingskwaliteit eenduidig vast te leggen. Hiervoor wordt een privaatrechtelijke overeenkomst afgesloten. Gemeenten zijn vrij om een eigen oordeel te vormen over de inhoud van de afspraken en de vorm waarin deze afspraken worden gegoten. Van belang is wel dat de overeenkomst gesloten wordt alvorens wordt gestart met de planologische procedure die noodzakelijk is om het initiatief te realiseren.
8
Voor de gebruikte kengetallen heeft een indexering plaatsgevonden naar 2007 (CBS Statline) Op basis van gegevens Ministerie LNV/Dienst Landelijk gebied, 2001 10 Op basis van gegevens Ministerie LNV/Dienst Landelijk gebied, 2001 11 Provincie Zeeland/ Beleidsnota Wandelnetwerk Zeeland, 2006 12 Gemeente Schijndel/ SAB Arnhem, 2005 13 Provincie Noord-Holland/Verorderning landschapselementen, 2005 14 De noodzaak tot leveren van een vereveningsbijdrage gaat veelal gepaard met hogere planvoorbereidingskosten (bijvoorbeeld ten behoeve van het opstellen van een beeldkwaliteitsplan). Om hierin tegemoet te komen kunnen daadwerkelijk gemaakte kosten (met een maximum van 2.500,-) worden opgevoerd als onderdeel van de vereveningsbijdrage. 9
12
Bijlage 1 Aanvullend maatwerk Landschappelijke inpassing Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het als een logisch onderdeel deel uitmaakt van het landschap. Hiervoor wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen dient uit de ruimtelijke onderbouwing te blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 meter brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden. Wanneer aantoonbaar een hogere investering ten behoeve van de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd kan het meerdere worden gezien als onderdeel van de vereveningsmaatregelen. Afspraken over de realisatie van de landschappelijke inpassing worden, evenals de afspraken over de verevening, door middel van een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer vastgelegd. Compensatiebeginsel Het compensatiebeginsel is van toepassing in of in de nabijheid van gebieden waar het planologisch regime uit het omgevingsbeleid zich richt op het beschermen van de hier aanwezige bijzondere omgevingskwaliteiten. Het compensatiebeginsel geldt in beginsel voor alle ingrepen in de aangewezen gebieden die schade toebrengen of anderszins negatieve effecten hebben op de waarden van het betreffende gebied. In principe mogen deze ingrepen niet plaatsvinden. Wanneer na toepassing van de wettelijke en planologische regiems geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling kan worden toegestaan dienen, als gevolg van het compensatiebeginsel, mitigerende en compenserende maatregelen getroffen te worden, waardoor er geen 'nettoverlies' aan natuurwaarden optreedt. Het compensatiebeginsel heeft dan ook niets te maken met het principe van verevening. Maatregelen die genomen dienen te worden op grond van het compensatiebeginsel vloeien voort uit wettelijke bepalingen (NB-wet, Boswet) en kunnen dan ook niet worden opgevoerd ten behoeve van de vereveningsbijdrage.
13
Bijlage 2 Convenant verevening
Convenant Verevening Versie GS/Portefeuillehouders VZG Ondergetekenden: - Provincie Zeeland, vertegenwoordigd door dhr. H. van Waveren - Gemeente Schouwen-Duiveland, vertegenwoordigd door dhr. A.M. Verseput - Gemeente Tholen, vertegenwoordigd door dhr. P.W.J. Hoek - Gemeente Reimerswaal, vertegenwoordigd door dhr. J. Sinke - Gemeente Kapelle, vertegenwoordigd door dhr. E. Damen - Gemeente Goes, vertegenwoordigd door dhr. J. de Bat - Gemeente Borsele, vertegenwoordigd door mevr. M.M.D. Vermue-Vermue - Gemeente Noord-Beveland, vertegenwoordigd door dhr. A.G. van der Maas - Gemeente Veere, vertegenwoordigd door dhr. J. Melse - Gemeente Middelburg, vertegenwoordigd door mevr. J.L. Kool-Blokland - Gemeente Vlissingen, vertegenwoordigd door dhr. P.F. Polderman - Gemeente Sluis, vertegenwoordigd door dhr. P.P.M Ploegaert - Gemeente Terneuzen, vertegenwoordigd door dhr. F.O. van Hulle - Gemeente Hulst, vertegenwoordigd door mevr. D.J.G.M. van Damme-Fassaert In aanmerking nemende dat: - In het omgevingsplan Zeeland 2006-2012 het principe van verevening is geïntroduceerd voor diverse ontwikkelingen in het buitengebied; - Er met behulp van dit principe een directe vertaling op individueel initiatiefniveau, op projectniveau en op gebiedsniveau wordt gegeven aan de in het omgevingsplan Zeeland uitgewerkte dubbeldoelstelling: een duurzame ontwikkeling van Zeeland, waarbij zowel in dynamiek als in kwaliteit wordt geïnvesteerd; - Het principe van verevening wil zeggen dat een 'rode' ontwikkeling, ter verevening van het verlies aan ecologisch kapitaal (waaronder onder andere wordt verstaan een ongewenste aantasting van de openheid van het landschap, een intensivering in gebruik met mogelijke gevolgen voor de aanwezige flora en fauna of simpelweg een verder verstening van het buitengebied), gepaard dient te gaan met een gelijktijdige investering in de omgevingskwaliteiten, publieke voorzieningen of de ruimtelijke kwaliteit; - Ter ondersteuning van de toepassing van het principe van verevening in de praktijk een handreiking (incl. toelichting) door de provincie is opgesteld. - Willekeur bij de toepassing en uitwerking van het principe van verevening voorkomen moet worden. - Onderdeel van het vereveningsbeleid is dat in specifieke omstandigheden maatwerk wordt geleverd. Dit maakt het een aangelegenheid die zich niet goed laat regelen in een verordening, omdat dit tot een onwerkbaar ingewikkelde regeling zal leiden waarbij tevens gebruik zal moeten worden gemaakt van één of meer ontheffingsclausules. Daarmee zou een dergelijke regeling, naar alle waarschijnlijkheid, ook tot hogere uitvoeringslasten leiden. Gezien de aard van het onderwerp wordt dan ook vooralsnog niet gekozen voor regeling bij verordening maar valt in dit bijzondere geval de keuze op het maken van bestuurlijke afspraken door middel van een convenant. - In het portefeuillehoudersoverleg Ruimte van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten (VZG) op 18 november 2009 positief is geadviseerd over het vastleggen van de bestaande afspraken ten aanzien van de toepassing en uitwerking van het principe van verevening door middel van het aangaan van een convenant tussen bovengenoemde partijen.
14
Zijn overeengekomen dat: - Gemeenten verantwoordelijk zijn voor de toepassing van het principe van verevening in de praktijk - Gemeenten zich voor de toepassing en uitwerking van het principe van verevening in eerste instantie conformeren aan hetgeen hierover in de handreiking verevening is aangegeven; - Gemeenten maatwerk leveren, wanneer dit vanwege specifieke omstandigheden noodzakelijk wordt geacht. In het omgevingsplan Zeeland is aangegeven op grond van welke aspecten maatwerk geleverd kan worden - Wanneer een gemeente besluit maatwerk te leveren bestaat hierover overeenstemming met de provincie. Hiertoe treedt de gemeente vooraf in overleg met een vertegenwoordiger van de provincie; - De provincie het door een gemeente in een specifieke situatie geleverd maatwerk kortsluit met overige gemeenten, zodat in vergelijkbare situaties op gelijke wijze uitvoering kan worden gegeven aan het vereveningsprincipe; - Gemeenten het vereveningsprincipe, conform de uitgangspunten uit het omgevingsplan Zeeland, en de wijze waarop zij hier invulling aan geven vastleggen binnen hun eigen beleidskaders. - De provincie de toepassing van het principe van verevening door gemeenten en het resultaat hiervan in het verlengde van de hierboven geformuleerde dubbeldoelstelling regelmatig zal monitoren en hierover zal rapporteren in de provinciale omgevingsbalans; - Gemeenten een beroep kunnen doen op de bij de provincie aanwezige kennis en ervaring omtrent verevening ten behoeve van de uitwerking van het vereveningsprincipe in de praktijk; - Wanneer daar aanleiding toe is de handreiking verevening kan worden aangepast. Indien aan de orde zullen tekstvoorstellen hiertoe ter instemming worden voorgelegd aan het portefeuillehoudersoverleg Ruimte van de VZG. Aldus overeengekomen op 16 juni 2010.
15
Bijlage 3 Kaart Noordzeekust/Achterland
16
17