Gemeente Steenwijkerland
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
ALGEMENE BIJSTAND
Hoofdstuk
pag.
1. Verordeningen WWB, WIJ, IOAW, IOAZ, Wko en WI 2. Aanvraagprocedure WWB, Bbz2004, IOAZ en IOAW 3. Voorschotten 3A. Overbruggingsuitkering 4. Identificatieplicht 5. Inkomen 6. Vermogen 7. Bijstand en eigen woning, woonschip of woonwagen 8. Norm, toeslag en vermogen bij niet-rechthebbende gezinsleden 9. Wijziging norm bij opname in een inrichting 10. Maatregel of geldlening wegens tekortschietend besef 11. Bestuurlijke boetes 12. Specifieke verplichtingen belanghebbende jonger dan 27 jaar 13. Zelfstandige activiteiten (op bescheiden schaal)
4 8 13 17 18 20 29 39 44 45 46 49 52 56
BIJZONDERE BIJSTAND
Hoofdstuk
pag.
1. Algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening 2. Bijzondere bijstand en medische kosten 3. Woonkostentoeslag bij huurwoningen 4. Woonkostentoeslag eigen woning 5. Verhuis- en (woning)inrichtingskosten 6. Duurzame gebruiksgoederen 7. Babyuitzet 8. Langdurigheidstoeslag 9. Begrafenis- of crematiekosten 10. Kinderopvang 11. Buitengewone verwervingskosten en reiskosten traject 12. Reiskosten 13. Reiskosten kinderen tot 18 jaar voor het volgen van onderwijs 14. Bijstand in de kosten peuterspeelzaal 15. Bijstand in de kosten voortgezet onderwijs 16. Bijstand voor een PC voor gezinnen met schoolgaande kinderen 17. Toeslagen voor levensonderhoud 18. Vaste lasten bij opname in inrichting 19. Bijstand en detentie 20. Bewindvoering, curatele en mentor 21. Kosten rechtshulp, griffierechten 22. Eigen bijdrage LBIO 23. Bijzondere bijstand voor de kosten van een identiteitskaart 24. Koudetoeslag 25. Kosten verlengen/wijzigen verblijfsvergunning 2
61 68 80 84 87 95 96 97 98 101 108 109 112 114 115 117 118 127 129 132 134 136 138 139 140
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
3
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 1
Verordeningen WWB, WIJ, IOAW, IOAZ, Wk en WI
Algemeen In korte tijd zijn verschillende verordeningen in werking getreden en oude komen te vervallen. Dit hoofdstuk licht toe welke verordening wanneer moet worden toegepast. De bekendgemaakte besluiten treden in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking (publicatie), tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen (artikel 142 Gemeentewet1. In die gevallen waar in de verordening staat dat deze terug werkt tot een datum die ligt voor de datum van inwerkingtreding dient de nieuwe verordening alleen te worden toegepast als deze gunstiger is voor de belanghebbende. Voorbeeld 1. Verordening is gepubliceerd op 9 november en treedt in werking op 17 november (8 dagen). In verordening staat dat deze tot 1 juli terugwerkt. Dan kan vanaf 1 juli verordening worden toegepast voor zover deze gunstiger is. In ander gevallen niet eerder dan op 17 november. Pakt de nieuwe verordening ongunstiger uit voor een belanghebbende dan kan zelfs gedacht worden aan een afbouwperiode. Stel de uitkering wordt een stuk lager op grond van Toeslagenverordening, dan ligt een afbouwregeling in de rede. Maatregelenverordening WWB Op grond van artikel 15, eerste lid van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke vrijheden (IVBPR) kan niemand worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Indien, na het begaan van het strafbare feit de wet mocht voorzien in de opleggen van een lichtere straf, dient de overtreder daarvan te profiteren. Hetgeen hierboven is weergegeven ziet op maatregelen wegens schending van de inlichtingenplicht. Toch kan dit ook doorgetrokken worden naar overige maatregelen. Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZWwetgeving in werking getreden. Vanaf die datum zijn gemeenten verplicht bestuurlijke boetes op te leggen bij schending van de inlichtingenplicht. De mogelijkheid om een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht is komen te vervallen. Alleen voor gedragingen die voor 1 januari 2013 plaats vonden, kan nog een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht opgelegd worden op basis van de maatregelverordening WWB 2012 of de maatregelverordening IOAW/Z 2012. Voor gedragingen die voor 1 januari 2013 begonnen en doorlopen tot na 1 januari 2013 is een specifieke overgangsregeling getroffen door de wetgever. Raadpleeg hiervoor Grip op WWB van Schulinck. Voorbeeld 2 Vindt de gedraging plaats voor inwerkingtreding maatregelenverordening (in zijn algemeenheid 8 dagen na publicatie) en is deze op basis van oude verordening niet maatregelwaardig dan kun je geen maatregel opleggen. Voorbeeld 3 Vindt de gedraging plaats voor inwerkingtreding maatregelenverordening (in zijn algemeenheid 8 dagen na publicatie) en is de maatregel op grond van nieuwe verordening lager dan ga je uit van lagere maatregel. Voorbeeld 4 Vindt de gedraging plaats voor inwerkingtreding maatregelenverordening (in zijn algemeenheid 8
1
De bekendgemaakte besluiten treden in werking met ingang van de achtste dag na die van de
bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen (artikel 142 Gemeentewet) 4
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland dagen na publicatie) en is deze op basis van oude verordening lager dan ga je voor wat betreft de hoogte van de maatregel uit van de oude verordening. Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Belanghebbenden die maatregelwaardige gedragingen hebben verricht in de periode vanaf 1 juli 2010 tot en met 2 november 2010 kunnen geen maatregel opgelegd krijgen, omdat de maatregelenverordening met ingang van 3 november 2010 in werking is getreden. Tot 1 juli 2010 maakten de IOAW en IOAZ onderscheid tussen schending inlichtingenplicht (boete) en de plicht tot arbeidsinschakeling (maatregel). Een belanghebbende die in de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010 de inlichtingenplicht heeft geschonden kan geen boete worden opgelegd, omdat de wetgever per abuis de artikelen 20a t/m 20f IOAW/IOAZ per 1 januari 2010 heeft laten vervallen in plaats van 1 juli 2010. Een belanghebbende die in de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010 een maatregelwaardige gedraging verrichtte, kan geen maatregel worden opgelegd, omdat de wetgever per abuis de artikelen 4 en 6 van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz per 1 januari 2010 heeft laten vervallen in plaats van 1 juli 2010. Hieronder staat een overzicht van alle verordeningen die de gemeenteraad van Steenwijkerland op het terrein van de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ, Wet inburgering, Wet kinderopvang heeft vastgesteld. De inwerkingtreding is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet. Actuele verordeningen WWB, IOAW/Z, wet inburgering & Wet kinderopvang Soort verordening
Besl. gemeenteraad
publicatie
inwerkingtreding
Re-integratieverordening
9 november 2004
Eind 2004
1 januari 2005
18 september 2012
16 oktober 2012
1 juli 2012
Wet werk en bijstand Handhavingsverordening WWB 2012
Gemeenteblad 2012, nr. 25
Maatregelenverordening
2 juli 2013
WWB 2013 Verordening verrekening
2 juli 2013
bestuurlijke boete bij recidive 2013 Handhavingsverordening
5 oktober 2010
26 oktober 2010
IOAW en IOAZ
3 november 2010 en werkt terug tot 1 juli 2010
Maatregelenverordening
2 juli 2013
IOAW/Z 2013 Toeslagenverordening
2 juli 2013
WWB 2013 Verordening
12 mei 2009
langdurigheidstoeslag 2009 Verordening participatie
18 september 2012
2 juni 2009
10 juni 2009 en werkt
Gemeenteblad 2009,
terug tot 1 januari
21
2009
16 oktober 2012
1 juli 2012
schoolgaande kinderen
Gemeenteblad 2012,
WWB 2012
nr. 28
Verordening Wet
5 oktober 2010
inburgering gemeente 5
26 oktober 2010
3 november 2010 en
Gemeenteblad 2010,
werkt terug tot
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Steenwijkerland Verordening Wet
Nr. 27 9 november 2004
kinderopvang2 Verordening Wet
16 november 2010
kinderopvang
1 oktober 2010
Gemeenteblad jaargang 2009, nr 19 Geplaatst op 14-12-2010 in het Gemeenteblad, nrs. 39 en 40
De paragraaf in de verordening over kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie treedt met terugwerkende kracht vanaf 1-1-2010 in werking. De overige bepalingen van de verordening treden in werking op 15-122010.
Verordening
25 januari 2005
onbekend
1 januari 2005
Datum vaststelling
publicatie
inwerkingtreding
5 oktober 2010
26 oktober 2010
3 november 2010 en
18 september 2012
Gemeenteblad 2012,
cliëntenparticipatie Werk, Inkomen en Zorg gemeente Steenwijkerland
Ingetrokken verordeningen Soort verordening
Datum intrekking Handhavingsverordening WWB en WIJ
nr 25 Maatregelenverordening
18 september 2012
WWB 2012
2 juli 2013
Maatregelenverordening
5 oktober 2010
werkt terug tot 1 juli 2010
16 oktober 2012 26 oktober 2010
WWB 2010
3 november 2010 en werkt terug tot 1 juli 2010
Maatregelenverordening
16 december 2008
3 februari 2009
WWB 2009
11 februari 2009 en werkt terug tot 1 januari 2009
5 oktober 2010
26 oktober 2010
3 november 2010
Maatregelenverordening
9 november 2004
1 januari 2005
WWB 2004
16 december 2008
3 februari 2009
11 februari 2009
Toeslagenverordening
18 september 2012
16 oktober 2012
1 juli 2012
WWB 2012
2 juli 2013
Gemeenteblad 2012, nr. 27
Toeslagenverordening WWB 2010
2
5 oktober 2010
26 oktober 2010
3 november 2010 en werkt terug tot
In verordening opgenomen dat verordening binnen 3 dagen na bekendmaking in werking treedt. 6
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland 1 juli 2010 Toeslagenverordening WWB 2004
1 januari 2005 5 oktober 2010
26 oktober 2010
3 november 2010
Maatregelenverordening
18 september 2012
16 oktober 2012
1 juli 2012
IOAW/Z 2012
2 juli 2013
Gemeenteblad 2012, nr. 29
Maatregelenverordening
5 oktober 2010
26 oktober 2010
IOAW en IOAZ
3 november 2010 en werkt terug tot 1 juli 2010
Verordening
16 februari 2010
9 maart 2010
17 maart 2010 en
Werkleeraanbod WIJ van
werkt terug tot 1
de gemeente
maart 2010
Steenwijkerland Maatregelenverordening
16 februari 2010
9 maart 2010
WIJ Steenwijkerland
17 maart 2010 en werkt terug tot 1 maart 2010
Toeslagenverordening
16 februari 2010
9 maart 2010
WIJ Steenwijkerland 2010
17 maart 2010 en werkt terug tot 1 maart 2010
Tijdelijke regels Wet
5 oktober 2010
26 oktober 2010
3 november 2010
13 oktober 2009
24 november 2009
29 december 2009
16 februari 2010
9 maart 2010
17 maart 2010 en
investeren in jongeren werkt terug tot 1 maart 2010 Verordening Wet
6 maart 2007
3 april 2007
inburgering gemeente Steenwijkerland
10 april 2007 en werkt terug tot 1 april 2007
5 oktober 2010
26 oktober 2010
7
3 november 2010
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 2
Aanvraagprocedure WWB, Bbz2004, IOAZ en IOAW
Regelingen: Wet werk en bijstand (WWB) en Service Niveau Overeenkomst (SNO), WIJ, Bbz2004, IOAZ en IOAW Onderwerpen: -
Eerste termijn inleveren gegevens bij aanvraag
-
Verificatie en validatie
-
Ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag
-
Afhandeling ingetrokken aanvragen
-
Verkorte aanvraagprocedure na korte onderbreking bijstand Verkorte aanvraagprocedure bij echtscheiding of verlating.
-
Verkorte aanvraagprocedure bij verhuizing uitkeringsgerechtigden binnen werkgebied IGSD
-
Aanvragen Bbz 2004 en IOAZ
-
Aanvragen IOAW
-
Niet, niet tijdig, onvolledig nagekomen inlichtingenplicht bij aanvraag
Eerste termijn inleveren gegevens bij aanvraag Op grond van artikel 53a lid 1 WWB bepaalt het bestuur van de IGSD het tijdstip waarop de gegevens, welke van belang zijn voor het verlenen van bijstand, moeten worden verstrekt. De IGSD maakt daarbij onderscheid tussen digitale aanvragen en schriftelijke aanvragen. Digitale aanvragen Via www.werkplein.nl kunnen inwoners digitaal een aanvraag indienen. De datum waarop de aanvraag digitaal wordt verzonden is gelijk aan de datum van aanvraag. Binnen 2 werkdagen na het verzenden van de aanvraag dient de aanvrager telefonisch contact op te nemen met het Werkplein Steenwijk. Servicedesk Werkplein maakt tijdens dit contact een afspraak met de klant voor een voorlichtingsbijeenkomst. De klant ontvangt hierover een schriftelijke bevestiging (of per e-mail). In de bevestiging staat dat de klant binnen 5 werkdagen na dagtekening van de brief zijn bewijsstukken/gegevens dient te verstrekken. De klant die geen of onvoldoende gegevens verstrekt om het recht op bijstand vast te stellen, krijgt een termijn waarbinnen hij het verzuim kan herstellen (artikel 4:5 Awb). De termijn is maximaal 5 werkdagen, afhankelijk van het soort gegevens dat de klant moet verstrekken. Verstrekt de klant zijn gegevens niet binnen de hersteltermijn dan stelt de IGSD de aanvraag buiten behandeling. Zie hiervoor het werkproces aanvraag levensonderhoud WWB en aanvraag inkomensvoorziening (centrale opslag onder bedrijfsvoering/interne controle). Schriftelijke aanvragen De klant meldt zich op het Werkplein Steenwijk bij de Servicedesk voor een aanvraag WWB. De Servicedesk maakt tijdens de melding een afspraak met de klant voor de voorlichtingsbijeenkomst en ontvangt daarvan een afspraakbevestiging. Tegelijkertijd ontvangt de klant het aanvraagformulier en het inlichtingenformulier. In de afspraakbevestiging staat de termijn waarbinnen de klant zijn aanvraag plus bewijsstukken dient in te leveren, te weten 5 werkdagen na dagtekening ontvangstbevestiging. Is de aanvraag niet binnen 5 werkdagen ontvangen dan stuurt de IGSD een herinneringsbrief. Is na de herinneringsbrief geen aanvraag ontvangen, dan worden de gegevens gearchiveerd. Formeel is 8
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland dan geen aanvraag ingediend. De ingangsdatum van de uitkering van klanten die hun aanvraag alsnog indienen nadat de termijn van 5 werkdagen in de herinneringsbrief is verstreken, is in principe gelijk aan de datum waarop zij hun aanvraag indienen en niet aan de melddatum. Wel onderzoekt de IGSD in hoeverre de vertraagde indiening van de aanvraag belanghebbende is te verwijten (artikel 44 lid 3 WWB). Dient belanghebbende zijn aanvraag wel in maar verstrekt hij geen of onvoldoende gegevens/bewijsstukken om het recht op bijstand vast te stellen, dan krijgt hij een termijn waarbinnen hij het verzuim kan herstellen (artikel 4:5 Awb). De termijn is maximaal 5 werkdagen, afhankelijk van het soort gegevens dat hij moet verstrekken. Verstrekt de klant zijn gegevens niet binnen de hersteltermijn dan stelt de IGSD de aanvraag buiten behandeling.
Aanvragen van inwoners jonger dan 27 jaar (jongere) Ook hier meldt de klant zich op het Werkplein Steenwijk bij de Servicedesk voor een aanvraag WWB. De jongere mag niet eerder dan vier weken na zijn melddatum een aanvraag indienen (artikel 41 lid 4 WWB), zogenaamde zoekperiode. Tijdens deze vier weken is de jongere verplicht (artikel 44 lid 2 onder a WWB): 1.
er alles aan te doen om werk te vinden en zich als werkzoekende in te schrijven (artikel 9 lid onder a WWB en
2.
te onderzoeken wat zijn mogelijkheden zijn binnen het regulier bekostigd onderwijs. Hij dient documenten te verstrekken waaruit de IGSD mede zijn mogelijkheden kan beoordelen.
Het UWV WERKbedrijf wijst de jongere op deze verplichtingen. Onderdeel 2 treedt naar verwachting met ingang van 1 juli 2012 in werking, samen met de voorgenomen wijzigingen in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De IGSD houdt bij de beoordeling van het recht op bijstand rekening met de houding en gedragingen van jongeren gedurende deze wachttijd (artikel 43 vierde en vijfde lid WWB). Zie hoofdstuk 11 specifieke verplichtingen belanghebbende jonger dan 27 jaar) Wil de jongere van 18 jaar of ouder maar jonger dan 21 aanvullende bijzondere bijstand (artikel 12 WWB) dan geldt de procedure omschreven in het deel bijzondere bijstand, hoofdstuk 17 Toeslagen voor levensonderhoud. Schriftelijke aanvragen van jongeren aansluitend op WW Jongeren die een werkloosheidsuitkering ontvingen, kunnen zich vier weken voor de einddatum van de werkloosheidsuitkering voor een aanvraag melden bij het UWV. Zij kunnen dan meteen na de einddatum van de WW een aanvraag indienen. De verplichtingen van artikel 41 lid 4 WWB gelden dan vanaf de melddatum. Meldt de jongere zich geen vier maar drie weken voor de einddatum van de werkloosheidsuitkering voor een bijstandsuitkering dan betekent dit dat hij een week na de einddatum een aanvraag WWB kan indienen. Verificatie en validatie Belanghebbenden verstrekken aan het UWV alle gegevens die nodig zijn voor de beslissing op hun aanvraag (artikel 30c lid 2 Wet SUWI in samenhang met artikel 53a lid 1 WWB). Belanghebbenden hoeven geen gegevens over te leggen die bekend (kunnen) zijn via de gemeentelijke basisadministratie en/of Suwinet. Dit is ook het uitgangspunt van het verificatie- en validatiebeleid 9
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland dat als bijlage is opgenomen in deze Leidraad. Op grond van de Wet eenmalige gegevensuitvraag mag dat ook niet (artikel 5.2a Besluit SUWI). Voor de identificatieplicht wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van de Leidraad. Voor het afhandelen van aanvragen zijn checklisten ontwikkeld die als hulpmiddel gebruikt kunnen worden. Ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zie voor een toelichting paragraaf 1.6 van hoofdstuk 2 van het handboek Wet werk en bijstand van Schulinck. Op grond van in het verleden gemaakte afspraken tussen gemeenten en uitvoeringsinstellingen (zie Divosa Bulletin 1999, nr. 4, p. 87-88) zou indien het beroep op de voorliggende voorziening (eventueel na een juridische procedure) faalt, de aanvraagdatum voor de bijstand de datum zijn waarop het beroep op die voorziening is gedaan 3. Binnen 10 werkdagen na dagtekening van de afwijzingsbeschikking van het UWV dient de klant een digitale WWB-aanvraag in te dienen via www.werkplein.nl dan wel zich te hebben gemeld op het Werkplein Steenwijk voor een WWB-aanvraag. Alleen dan kent de IGSD met terugwerkende kracht de bijstand, mits de klant voldoet aan de voorwaarden die daarvoor gelden. De ingangsdatum WWB is dan gelijk aan de datum waarop de klant een beroep deed op de voorliggende voorziening. Afgewezen WW-aanvragen en voorschotten Als het UWV een voorschot heeft verstrekt en nadien blijkt dat dit ten onrechte is gebeurd, omdat belanghebbende geen recht op WW heeft, dan kan het UWV het onverschuldigd betaalde voorschot wel verrekenen met het college in het geval belanghebbende (alsnog) het recht op bijstand is toegekend. De bijstand kan in dat geval door het college zonder machtiging van de belanghebbende tot het bedrag van het voorschot worden terugbetaald aan het UWV indien deze instantie het voorschot terugvordert (artikel 53 lid 1 WWB).4 Hoeft de klant de voorschotten niet terug te betalen dan bestaat in beginsel slechts recht op bijstand of inkomensvoorziening voor zover deze meer bedraagt dan de door het UWV verleende voorschotten. Er vanuit gaande dat de klant voldoet aan de voorwaarden van de WWB en de voorschotten betrekking hebben op de periode waarover de bijstand wordt verleend. Voorbeeld afwijzing WW en aanvraag WWB 1. Belanghebbende vraagt op 15 juni een WW uitkering aan. Het UWV wijst de aanvraag op 14 juli af. Op 16 juli meldt belanghebbende zich voor een aanvraag WWB. De ingangsdatum van de WWB is dan 15 juni. De vertrekking van gegevens ten aanzien van het vermogen wijkt in deze gevallen af van het verificatie- en validatiebeleid.
3
Zie beleidswijzer B003 ‘ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag’ van het handboek Wet werk en bijstand van
Schulinck. 4
Zie handboek WWB van Schulinck Voorliggende voorzieningen, inkomensregelingen, hoofdstuk 14 WWB, paragraaf 12
relatie WW en WWB
10
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Belanghebbende moet inzage in zijn bankrekeningen verstrekken door de afschriften over de periode van 15 mei tot en met 16 juli ter inzage te geven. Vervolgens wordt van alle bankrekeningen een kopie van het eerste bankafschrift (inclusief alle volgnummers) om en nabij 15 mei gemaakt en een kopie van het laatste bankafschrift (inclusief alle volgnummers) rond 16 juli. Bij de vermogensvaststelling mag volstaan worden met de saldi van de bankrekeningen rond 16 juli tenzij de vermogensmutaties over de periode aanleiding geven om het vermogen per 15 juni vast te stellen. 2. Als 1 maar belanghebbende meldt zich pas op 14 augustus. De ingangsdatum is gelijk aan de melddatum, te weten 14 augustus. Voor de vermogensvaststelling hoeft dan niet van het verificatiebeleid te worden afgeweken. De hierboven beschreven werkwijze ten aanzien van de WW geldt ook voor overige voorliggende voorzieningen. Afhandeling ingetrokken aanvragen Het staat belanghebbende vrij de aanvraag om een uitkering mondeling (telefonisch) of schriftelijk in te trekken. Zowel bij een mondeling als schriftelijk verzoek tot intrekking stuurt de IGSD belanghebbende een brief waarmee het verzoek wordt bevestigd. Verkorte aanvraagprocedure na korte onderbreking bijstand Voor belanghebbenden die binnen zes maanden na beëindiging van de bijstand een hernieuwd beroep doen op de bijstand, geldt een vereenvoudigde aanvraagprocedure. Deze aanvragen lopen via het UWV-WERKbedrijf (Zie Service Niveau Overeenkomst, afwijkende procedures). Het UWVWERKbedrijf gebruikt hiervoor een verkort aanvraagformulier dat via de IGSD beschikbaar wordt gesteld (ook via GWS4ALL). De verkorte aanvraagprocedure mag alleen gebruikt worden als zich in de woon- of gezinssituatie van de klant geen wijzigingen hebben voorgedaan. Verkorte aanvraagprocedure bij echtscheiding of verlating. Voor gehuwden met een bijstandsuitkering die elkaar verlaten of gaan scheiden geldt ook een vereenvoudigde aanvraagprocedure. De uitkering naar de norm voor gehuwden dient beëindigd te worden. Het verkorte aanvraagformulier mag ook gebruikt worden door: -
alleenstaanden en alleenstaande ouders die een gezamenlijke huishouding gaan vormen
Voorwaarde is dan wel dat allen al een bijstandsuitkering ontvangen van de IGSD. Deze aanvragen lopen via het UWV-WERKbedrijf. Verkorte aanvraagprocedure bij verhuizing uitkeringsgerechtigden binnen werkgebied IGSD Er geldt ook een vereenvoudigde aanvraagprocedure voor belanghebbenden die verhuizen van Westerveld naar Steenwijkerland (en omgekeerd). De IGSD verstrekt in feite ononderbroken een bijstandsuitkering. Reden waarom deze aanvraag niet via het UWVWerkbedrijf hoeft te lopen. Daarbij kan een vereenvoudigd aanvraagformulier gebruikt worden. Het aanvraagformulier is beschikbaar via GWS4ALL. De verkorte aanvraagprocedure mag alleen gebruikt worden als de gezinssituatie niet wijzigt. Als de klant een gezamenlijke huishouding gaat vormen op zijn nieuw adres of door de verhuizing zijn partner verlaat, dient de aanvraag via het UWVWerkbedrijf te lopen. Verder is van belang of de klant op het nieuwe adres medebewoners, inwonende kinderen en/of ouders, krijgt. Extra aandacht is vereist indien medebewoners mee verhuizen van het oude adres naar het nieuwe 11
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland adres. In dat laatste geval is een huisbezoek nodig om het recht op uitkering te kunnen vaststellen. Gaat de klant verhuizen binnen het werkgebied en verlaat hij zijn partner met wie hij een bijstandsuitkering ontving of gaat de klant samenwonen met een andere klant die ook een uitkering van de IGSD ontvangt dan mag ook het verkorte aanvraagprocedure gebruikt worden. Aanvragen Bbz 2004 en IOAZ Deze aanvragen lopen niet via het UWVWerkbedrijf, maar gaan rechtstreeks naar de IGSD. De IGSD heeft een overeenkomst gesloten met het Regionaal Bureau zelfstandigen over de afhandeling van aanvragen in het kader van de Bbz 2004 en de IOAZ. Zelfstandigen die zich op het Werkplein Steenwijk melden voor een aanvraag op grond van de Bbz 2004, worden doorverwezen naar het Regionaal Bureau Zelfstandigen. Het Rbz houdt iedere dinsdag spreekuur voor zelfstandigen. Dit bureau neemt de aanvraag in behandeling, de IGSD neemt het uiteindelijke besluit. Hetzelfde geldt voor aanvragen in het kader van de IOAZ. Het verificatie- en validatiebeleid is als bijlage bij de Leidraad gevoegd. Voor bescheiden schalers zie hoofdstuk 12. Aanvragen IOAW Voor deze aanvragen kan voor een groot deel dezelfde procedure als voor aanvragen WWB gevolgd worden. Voor de verificatie en validatie voor dergelijke aanvragen wordt verwezen naar de bijlage. Niet, niet tijdig, onvolledig nagekomen inlichtingenplicht bij aanvraag Het komt voor dat een belanghebbende zijn inlichtingenplicht pas nakomt (beter gezegd: alsnog nakomt) tijdens de bezwaarfase. Het bezwaar richt zich dan tegen het besluit de aanvraag buiten behandeling te stellen op grond van artikel 4:5 Awb of het afwijzen van de aanvraag, omdat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld (ingeval van bijstand is dat veelal artikel 11 lid 1 WWB). Is de aanvraag niet behandeld op grond van artikel 4:5 Awb dan kan het tijdens de bezwaarfase alsnog verstrekken van informatie in het algemeen niet leiden tot het herroepen van het primaire besluit. Tenzij belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig verstrekken van inlichtingen/informatie. Is de aanvraag afgewezen omdat door het ontbreken van relevante gegevens het recht niet kan worden vastgesteld en verstrekt belanghebbende deze in bezwaar alsnog dan zal daar in bezwaar rekening meegehouden moeten worden. Voor intrekking en opschorting van een lopende uitkering wordt verwezen naar de Beleidsregels inzake terugvordering en verhaal WWB, WIJ, IOAW en IOAZ Hoofdstuk 5 (verplichtingen en afstemming), paragraaf 3.2 (gevolgen niet, niet tijdig of niet volledig nakomen inlichtingenplicht tijdens de aanvraag) van het Handboek WWB.
12
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 3
Voorschotten
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Onderwerpen: voorschot bij aanvragen algemene bijstand/werkleeraanbod (art. 52 WWB) - inleiding - wanneer moet de IGSD een voorschot verlenen - hoogte voorschot en maatregelen en voorschot - situaties waarin de IGSD geen voorschot verleent - wachttijd en voorschot jongeren - broodnood - voorschotten op lopende uitkeringen
Inleiding Gemeenten zijn verplicht binnen vier weken nadat een aanvraag algemene bijstand is ingediend een voorschot te verlenen, zolang het recht op uitkering nog niet helemaal door de gemeente is vastgesteld. Wanneer moet de IGSD een voorschot verlenen Indien de IGSD niet binnen vier weken op een aanvraag algemene bijstand heeft besloten, verleent de IGSD ambtshalve een voorschot aan de aanvrager. De termijn begint te lopen vanaf de datum dat de aanvraag is ingediend. Een op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht gegeven hersteltermijn (bij ontbreken gegevens) schort de periode van vier weken niet op. Het voorschot moet vervolgens telkens na vier weken worden verleend. Net zolang tot op de aanvraag is beslist. Hoogte voorschot en maatregelen en voorschot De hoogte van het voorschot moet minimaal gelijk zijn aan - 90% van de hoogte van de algemene bijstand, verminderd met het in aanmerking te nemen inkomen (artikel 19 lid 2 WWB); Verder houdt de IGSD bij de voorschotverlening rekening met eventueel op te leggen verlagingen/maatregelingen met toepassing van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand. Situaties waarin de IGSD geen voorschot verleent 1. De IGSD verleent geen voorschot ingevolge de WWB als bij de aanvraag duidelijk is dat geen recht op bijstand, bestaat, omdat -
één van de uitsluitingsgronden van toepassing is (artikel 13 WWB)
-
beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 WWB)
-
aanvrager over voldoende middelen beschikt (artikel 11 en 19 WWB)
-
aanvrager geen Nederlander is en geen vreemdeling is in de zin van artikel 11 tweede en derde lid WWB
2. Verder verstrekt de IGSD geen voorschot als -
relevante gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig zijn verstrekt door belanghebbende en hem dit valt verwijten en/of
-
belanghebbende anderszins niet zijn volledige medewerking verleent
De IGSD acht het belanghebbende te verwijten indien hij, ook nadat hem een termijn is gegeven om zijn verzuim te herstellen op grond van artikel 4:5 Awb, de relevante gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt.
13
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Verleent belanghebbende, ook nadat hem een hersteltermijn is gegeven in de zin van artikel 4:5 Awb, niet zijn volledige medewerking, dan verstrekt de IGSD geen voorschot. Voor de werkwijze van het te verlenen voorschot wordt verwezen naar het schema aan het eind van dit hoofdstuk. Wachttijd en voorschot jongeren Jongeren op wie de wachttijd van toepassing is (artikel 41 lid 4 WWB), kunnen gerekend vanaf de datum melding gedurende vier weken geen aanvraag indienen. Een voorschot is alleen mogelijk als er een aanvraag is ingediend. Zij hebben dus tijdens de wachttijd geen recht op een voorschot. De wetgever maakt voor twee groepen jongeren een uitzondering: a. Vluchtelingen die een verblijfsvergunning krijgen. Op grond van artikel 41 achtste en negende lid WWB kunnen zij wel een voorschot krijgen op grond van artikel 52 WWB. b. Jongeren die een werkloosheidsuitkering ontvingen, kunnen zich vier weken voor de einddatum van de werkloosheidsuitkering voor een aanvraag melden bij het UWV. Zij kunnen dan niet alleen meteen na de einddatum van de WW een aanvraag indienen. Zij kunnen dan ook voor een voorschot in aanmerking komen. Zie ook hoofdstuk 2 over aanvraagprocedures WWB, Bbz2004, IOAZ en IOAW het onderdeel schriftelijke aanvragen van jongeren aansluiten op WW. Broodnood Zoals hierboven reeds aangegeven moet binnen vier weken een voorschot worden verleend op grond van artikel 52 WWB als de IGSD niet binnen vier weken op een aanvraag algemene bijstand heeft besloten. Het komt echter voor dat een aanvrager dringende behoefte heeft aan financiële middelen, omdat hij de periode van vier weken, gerekend vanaf de datum van aanvraag, niet kan overbruggen. Beschikt de aanvrager in het geheel niet meer over middelen om de periode tot de beslissing te overbruggen, dan biedt de overbruggingsuitkering mogelijk uitkomst. Zie hiervoor het volgende hoofdstuk 3A. Voorschotten op lopende uitkeringen De IGSD verleent geen voorschotten op lopende uitkeringen. In de praktijk kan zich echter de situatie voordoen dat een bijstandsgerechtigde in acute financiële problemen raakt en daardoor de periode tot de volgende uitbetaling niet meer kan overbruggen. Oorzaken hiervan zijn bijvoorbeeld verlies of diefstal van de portemonnee of een fors negatief saldo op de bankrekening. De WWB biedt geen expliciete mogelijkheid om voorschotten te verstrekken aan belanghebbenden die reeds een bijstandsuitkering ontvangen ( Zie Handboek Schulinck Wet werk en bijstand, Hoofdstuk 10 Betaling bijstand paragraaf 3.3. voorschotten tijdens de bijstandsverlening en Wet investeren in jongeren hoofdstuk 14, paragraaf 14.1). Als de financiële problemen zijn ontstaan als gevolg van verlies of diefstal dan dient belanghebbende dit aannemelijk te maken door een proces-verbaal van de politie over te leggen. Zonder proces-verbaal geen voorschot. Via vakantietoeslag Hoofdregel is dat de vakantietoeslag (vt) jaarlijks in de maand juni wordt uitbetaald (artikel 45 lid 1 WWB). Op verzoek van de belanghebbende kan het college de reeds opgebouwde vt of een deel daarvan ook eerder uitbetalen. Uit de jurisprudentie blijkt echter dat het college een dergelijk verzoek niet al te snel hoeft te honoreren. Dit neemt echter niet weg dat het college het eerder uitbetalen van opgebouwde vt-rechten kan gebruiken om een belanghebbende te helpen die anders de periode tot de volgende maandelijkse uitbetaling niet kan overbruggen. Heeft belanghebbende voldoende vakantiegeld opgebouwd dan wijst de IGSD hem op mogelijkheid het 14
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland vakantiegeld eerder uit te betalen. Let op! Bij beslag op uitkering is dit waarschijnlijk niet mogelijk. Onvoldoende vakantiegeld opgebouwd Is onvoldoende vakantiegeld opgebouwd of vanwege beslag niet mogelijk dan zijn er nog de volgende mogelijkheden: a.
Individualiseringsbepaling toepassen Voor uitkeringsgerechtigden met een WWB-uitkering biedt artikel 18 lid 1 WWB uitkomst (individualiseringsbepaling).
b.
het tijdelijk wijzigen van het betalingsritme
c.
Individualiseringsbepaling toepassen Voor uitkeringsgerechtigden met een WWB-uitkering biedt artikel 18 lid 1 WWB uitkomst (individualiseringsbepaling).
Zie Handboek Schulinck Wet werk en bijstand, Hoofdstuk 10 Betaling bijstand paragraaf 3.3. voorschotten tijdens de bijstandsverlening en Wet investeren in jongeren hoofdstuk 14, paragraaf 14.
15
Werkwijze afhandeling aanvragen ter voorkoming van zoveel mogelijk voorschotten. De werkdag waarop aanvraag binnenkomt dan wel de eerstvolgende werkdag waarop consulent werkzaam is, nagaan a. of recht op bijstand bestaat (uitsluiting, voorliggende voorziening/voldoende middelen, geen vreemdeling in de zin van art. 11 tweede en derde lid WWB e.d.). b. of alle relevante stukken aanwezig zijn (m.b.v. checklist controleren) c. of belanghebbende anderszins niet zijn volledige medewerking verleent (denk aan zich zonder opgaaf van geldige reden niet beschikbaar willen stellen voor arbeidsmarkt, zonder opgaaf van redenen niet verschijnen op uitnodigingen n.a.v. aanvraag, niet meewerken aan vestigen krediethypotheek, niet willen meewerken aan huisbezoek). ‖
‖
‖
‖
Belanghebbende verleent al zijn
Geen recht op bijstand vanwege
medewerking, alle stukken zijn aanwezig en
-
uitsluitingsgronden
het recht op bijstand staat in principe vast.
-
voorliggende voorziening
-
voldoende middelen
-
geen vreemdeling in de zin van artikel 11 WWB ‖
‖
‖
Is niet binnen vier weken beslist op aanvraag, dan moet de IGSD bij wijze van voorschot bijstand verlenen.
‖
‖
Relevante stukken ontbreken Belanghebbende verleent anderszins niet zijn volledige medewerking
‖
‖
‖
Geen recht op voorschot. Ook niet na vier weken
Hersteltermijn bieden op grond van artikel 4:5 Awb. Let op! Verstrijkt termijn van vier weken binnen hersteltermijn dan moet je in principe een voorschot verlenen.
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 3A
Overbruggingsuitkering
Aan een cliënt die de periode tussen zijn aanvraag en de eerste betaling van de uitkering niet kan overbruggen kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt. Het gaat dan met name om de volgende situaties: 1. de uitbetaalperiode vóór de bijstand sluit niet aan op die van de bijstand. De eerdere uitbetaalperiode was bijvoorbeeld wekelijks en sluit niet aan bij onze maandelijkse betaalperiode/-datum; 2. een "verlaten partner" blijft zonder middelen achter en kan niet wachten tot de eerste betaaldatum van de bijstand; 3. de hoogte van het inkomen in de periode voorafgaande aan de bijstandsverstrekking is ontoereikend om de periode tot de eerste bijstandsbetaling te overbruggen; De overbruggingsuitkering is bedoeld om te voorkomen dat een cliënt op het moment van aanvraag met liquiditeitsproblemen te maken krijgt. De praktijk leert dat mensen die bij aanvang van de bijstand al met achterstanden te maken krijgen deze niet meer inlopen. Er kunnen dan ook heel snel schulden ontstaan. De bijstand is bestemd ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat deze bijstand als algemene bijstand in de zin van artikel 5, onder b van de WWB moet worden beschouwd. Het in hoofdstuk 6 van de WWB opgenomen artikel 48 geeft als hoofdregel dat de bijstand om niet wordt verleend tenzij in de wet anders is bepaald. Enkel en alleen het bepaalde in artikel 48, tweede lid, artikelen 49, 50 en 51 van de WWB biedt een grondslag om van deze hoofdregel af te wijken. Als de bepalingen in genoemde wetsartikelen geen aanknopingspunten bieden om overbruggingsbijstand in de vorm van een borgtocht of een lening toe te kennen dient de overbruggingsbijstand om niet te worden verleend. Voor de terugbetaling van overbruggingsuitkeringen in de vorm van een geldlening sluit de IGSD aan bij hetgeen in het debiteurenbeleid is opgenomen over terugbetalingen van geldleningen, uitgezonderd krediethypotheken. Het overbruggingsbedrag beslaat maximaal een periode van één maand en de hoogte is gelijk aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief vakantietoeslag, minus de financiële middelen waarover wordt/kan worden beschikt. NB: Indien later blijkt dat in verband met een eigen woning, de bijstand in de vorm van een krediethypotheek wordt toegekend, zal ook de incidentele bijstand alsnog als krediethypotheek moeten worden toegekend
17
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 4
Identificatieplicht
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB), IOAW en IOAZ Onderwerpen: (art. 17 WWB, art. 13 lid 3 en 4 IOAW/IOAZ) - inleiding - nadere bepalingen betreffende de identificatieplicht - resumerend
Inleiding Artikel 17 WWB: burgemeester en wethouders stellen bij de uitvoering van deze wet ten aanzien van een belanghebbende op wie de verplichting bedoeld in het vierde lid rust, de identiteit vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en nemen de aard en het nummer daarvan op in de administratie. Nadere bepalingen betreffende de identificatieplicht In artikel 17, derde en vierde lid van de WWB is de identificatieplicht geregeld. Uit de opbouw van dit wetsartikel blijkt dat: * burgemeester en wethouders eerst bepalen in welke gevallen zij een identiteitsbewijs vragen (hierbij geldt in elk geval het criterium dat dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB); * voor die groep belanghebbenden geldt dan de verplichting zo’n geldig bewijs te tonen; * burgemeester en wethouders verplichten zich dan om bij die groep de identiteit op deze manier vast te stellen, en dat administratief te verwerken. Bij het vaststellen van de groep belanghebbenden aan wie de verplichting wordt opgelegd tot het tonen van een geldig identiteitsbewijs wordt met het volgende rekening gehouden: -
degene die een aanvraag indient moet zich identificeren aan de hand van een geldig legitimatiebewijs, de geldigheidstermijn mag niet verstreken zijn. Aard en nummer van dat bewijs dient in het dossier opgenomen te worden (eventueel een kopie van het legitimatiebewijs maken);
-
deze identificatie heeft ook tot doel dat bij een vervolgcontact nagegaan kan worden dat belanghebbende degene is voor wie hij zich heeft uitgegeven. Bij dat vervolgcontact (heronderzoek, aanvraag bijzondere bijstand) mag een identiteitsbewijs verlopen zijn. Formele vaststelling van de identiteit heeft immers reeds plaatsgevonden bij het eerste contact;
-
er bestaat geen twijfel omtrent de identiteit, de nationaliteit en/of verblijfsrechtelijke positie van belanghebbende.
In de Wet op de identificatieplicht is het volgende bepaald ten aanzien van geldige documenten. Het moet gaan om een geldig (reis-)document. Heeft de belanghebbende de Nederlandse nationaliteit, dan geldt als identiteitsbewijs: -
het paspoort;
-
de Europese ID-kaart.
Heeft de belanghebbende niet de Nederlandse nationaliteit dan geldt als identiteitsbewijs: -
Vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER. Dit zijn de (nieuwe) documenten die zijn uitgegeven op grond van de Vreemdelingenwet 2000, welke op 1 april 2001 in werking is getreden;
-
Verblijfskaart ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);
-
Buitenlands paspoort geeft in beginsel geen recht op bijstand. Voor gemeenschapsonderdanen 18
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland ligt dat iets anders. Zie over gemeenschapsonderdanen zonder vreemdelingendocument hoofdstuk 3 (Recht op bijstand), paragraaf 5 (vreemdelingen), onderdeel 6 (gemeenschapsonderdanen) van het Handboek WWB; -
Vreemdelingendocument van het type W (asielzoekers).
Een rijbewijs is niet geldig als identiteitsbewijs omdat de nationaliteit er niet op vermeld staat. Zie hoofdstuk 5 Verplichtingen en afstemming, paragraaf 5, onderdeel 2 identiteitsbewijzen van het Handboek WWB. Vanuit het minimabeleid (Iedereen aan boord) van gemeente Steenwijkerland is bijzondere bijstand voor een ID-bewijs mogelijk (zie Leidraad Wet werk en bijstand, Deel bijzondere bijstand, hoofdstuk 23). Resumerend Bij de indiening van een aanvraag mag de geldigheidsduur van een legitimatiebewijs niet verstreken zijn. Bij een heronderzoek of bij een aanvraag bijzondere bijstand van een cliënt met een lopende uitkering mag de geldigheidstermijn wel verstreken zijn. Indien belanghebbende geen toestemming verleent tot het kopiëren van het legitimatiebewijs dient het nummer en aard hiervan in het dossier opgenomen te worden. Dan dient wel steeds bij een vervolgcontact gevraagd te worden naar het legitimatiebewijs. De geldigheidstermijn mag hierbij eveneens verstreken zijn, immers nummer en aard zijn bij het eerste contact reeds vastgesteld. Bij gerechtvaardigde twijfel omtrent identiteit, nationaliteit en/of verblijfsrechtelijke positie altijd van belanghebbenden verlangen dat een geldig legitimatiebewijs wordt getoond. De geldigheidstermijn van een vreemdelingendocument mag nooit verstreken zijn.
19
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 5
Inkomen
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Onderwerpen: - Inleiding - Vergoedingen werkgever - Giften - Vakantiereserveringen uitzendkrachten bij verplichte bedrijfssluiting - Vakantiebonnen - Onkostenvergoeding vrijwilligerswerk - Vrijlating inkomsten uit arbeid - Hoe vaak pas je de inkomstenvrijlating toe - Inkomstenvrijlating en terugvordering - Inkomstenvrijlating bij gehuwden - Vrijlating inkomsten uit arbeid alleenstaande ouders (artikel 31 lid 2 onder r WWB) - Heffingskortingen - Loonheffingskorting - Bijverdiensten kinderen jonger dan 18 jaar - Inkomsten inwonende niet ten laste komende kinderen van 16 en 17 jaar Inleiding Voor een toelichting zie hoofdstuk 4, paragraaf 3 van het Handboek WWB van Schulinck. Hieronder wordt toegelicht hoe de IGSD in een aantal specifieke zaken met inkomen omgaat. Vergoedingen werkgever Op de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren worden (naast inkomen uit arbeid) vaak andere inkomsten/vergoedingen opgegeven, zoals: 1.
reiskostenvergoeding door de werkgever;
2.
kilometervergoeding;
3.
fietsgeld;
4.
koffiegeld;
5.
gereedschapsvergoeding;
6.
telefoonkosten;
7.
wasvergoeding ten behoeve van uniformen, overalls en dergelijke;
8.
maaltijdvergoeding;
9.
loon in natura;
10. jubileumbetaling (bijvoorbeeld een half maandsalaris voor een 25-jarig dienstverband); 11. kerstgratificatie, eindejaarsuitkering; 12. winstuitkering; 13. bonus; 14. giften (een cadeautje van de baas) (zie onderdeel giften) De vergoedingen onder punt 1 tot en met 8 worden niet tot de middelen (inkomen en vermogen) gerekend als: a. over de vergoedingen geen loonbelasting is verschuldigd en b. geen bijzonder bijstand is verleend voor deze vergoeding (artikel 31 lid 2 onder g WWB). Met andere woorden betaalt de werkgever de vergoedingen onbelast uit, dan zijn de vergoedingen geen inkomsten (of vermogen) in de zin van de WWB. Zijn de vergoedingen belast dan zijn het wel middelen in de zin van de WWB. Dat blijkt veelal uit de loonspecificaties.
20
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Vergoeding onder punt 9 (loon in natura) is wel inkomen. Wanneer op een salarisspecificatie een beloning is vermeld in de vorm van bijvoorbeeld een maaltijdverstrekking (hetgeen wel gebeurt op de salarisspecificaties van bijvoorbeeld Chinese restaurants en ziekenhuizen), dan maakt dit onderdeel uit van de beloning (het loon) en wordt het vermelde bedrag volledig gekort. Staat geen bedrag bij de maaltijdverstrekking dan levert de maaltijdverstrekking een besparing op die in mindering wordt gebracht op de uitkering. De berekening van de besparing vindt plaats met behulp van de prijzengids NIBUD (onder voeding). Daarin staan de kosten van voeding per persoon per dag. Zie ook hoofdstuk 4 middelentoets, paragraaf 2 inkomen, onderdeel 6 inkomen in natura van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck. Voor de vergoedingen onder punt 10 en 11 (jubileumbetaling, kerstgratificatie en eindejaarsuitkering) geldt het volgende: Betreft het een vergoeding waarop krachtens de CAO of arbeidsovereenkomst recht bestaat, dan betreft het loon (althans een overeengekomen betalingsverplichting van de werkgever), hetwelk volledig moet worden gekort; betreft het geen betaling die onderdeel uitmaakt van de overeengekomen beloning, dan is het een gift. Doorslaggevend is of de betaling een verplicht of onverplicht karakter draagt. Aangezien inkomen moet worden toegerekend aan de periode waarop het betrekking heeft moet er onderscheid gemaakt worden tussen eindejaarsuitkeringen en (kerst)gratificaties waarvan de hoogte bepaald wordt door het aantal gewerkte maanden in betreffend jaar en de uitkeringen welke naar een vast bedrag worden gegeven. Uitkeringen welke een opbouwkarakter hebben moeten als inkomen worden toegerekend aan de periode waarover zij zijn opgebouwd. Uitkeringen die naar een vast bedrag worden betaald aan de werknemer die op het moment van toekennen van de eindejaarsuitkering of (kerst)gratificatie in dienst is, moeten daarentegen als inkomen worden toegerekend aan het moment van toekennen. Voor jubileumbetaling zal doorgaans dit laatste gelden. Zie ook het Handboek WWB, hoofdstuk 4 (middelentoets), paragraaf 2 (inkomen), onderdeel 11 (eindejaarsuitkeringen en gratificaties). Betalingen onder punt 12 en 13 (winstuitkering en bonus) betreffen een onderdeel van de beloning voor de verrichte arbeid en worden volledig gekort. Wat hierboven over de toerekening van het inkomen is geschreven, geldt ook voor de winstuitkering en de bonus. Giften Bij de vaststelling van de middelen worden giften van instellingen én personen niet in aanmerking genomen voor zover dit, gezien de bestemming en de hoogte van de giften, uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Een gift moet in beschouwing worden genomen wanneer die een zodanige hoogte heeft dat het zonder meer buiten beschouwing laten door cumulatie met de bijstand tot een bestedingsniveau leidt dat niet verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is. De Memorie van Toelichting zegt ook: "Gezien het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn". De Memorie van Toelichting zegt over de hoogte van de gift: "Als de gift een zodanige hoogte heeft dat het zonder meer buiten beschouwing laten door cumulatie met de bijstand tot een bestedingspatroon leidt dat niet verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is, ligt het in de rede de gift wél in aanmerking te nemen". de bestemming van de gift: 21
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland "Wat betreft de bestemming is met name van belang de vraag of de gift betrekking heeft op kosten die worden geacht in de algemene bijstand te zijn begrepen. Is dit inderdaad het geval, of heeft de gift geen specifieke bestemming zodat deze ter vrije besteding staat, dan kan dit aanleiding zijn de gift niet buiten beschouwing te laten. Is de gift daarentegen bestemd voor specifieke kosten waarmee de betrokkene wordt geconfronteerd en die niet kunnen worden geacht in de algemene bijstand te zijn begrepen, dan zal er doorgaans geen bezwaar zijn deze buiten beschouwing te laten. Daarbij dient wel de grens van het redelijke in acht te worden genomen". de periodiciteit van de giften: "Bij de beoordeling of een betaling als gift kan worden beschouwd, is het niet van belang of deze eenmalig is, dan wel een zekere periodiciteit kent". de verstrekker van de gift: "Evenmin is het van belang of de betaling door een natuurlijk persoon, door een particuliere instelling of door een gemeentelijk fonds plaatsvindt. Doorslaggevend is of de betaling een onverplicht karakter draagt". Op basis van het gestelde in de Memorie van Toelichting hanteert de IGSD het volgende: Giften worden bij de vaststelling van de bijstand in beginsel buiten beschouwing gelaten voor zover dit uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord kan worden geacht. Door giften niet in aanmerking te nemen als middelen wordt voorkomen dat het bestaan van de WWB als algemene voorziening van overheidswege een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Bij de beoordeling of een gift uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is, speelt zowel de hoogte als de bestemming van de gift een rol. Als het gaat om de hoogte van de gift kan bijvoorbeeld bezien worden of dit leidt tot een bestedingsniveau dat niet meer in overeenstemming is met het bijstandsniveau. Bij giften met een specifieke bestemming, kosten betreffend die niet in de algemene bijstand zijn begrepen, zal er doorgaans geen bezwaar zijn deze buiten beschouwing te laten. De grens van het redelijke dient hierbij wel in acht te worden genomen. Bij de beoordeling of een verstrekking als gift kan worden aangemerkt is doorslaggevend of de verstrekking een onverplicht karakter heeft. Voor meer informatie zie hoofdstuk 4 (middelentoets), paragraaf 1 (middelen), onderdeel 3.14 Smartengeld en giften van het Handboek Wet werk en bijstand. Vakantiereserveringen uitzendkrachten bij verplichte bedrijfssluiting Over het algemeen staan op loonspecificaties van uitzendbureaus reserveringen voor: - vakantiedagen - kort verzuim - vakantiegeld/toeslag/bijslag De eerste twee zijn reserveringen bedoeld om het loon door te betalen bij verlofdagen en vakantie (en dus verplichte bedrijfssluiting). Het gaat hier om inkomen als bedoeld in artikel 32 lid 2 tweede zin van de Wet werk en bijstand. Middelen die het karakter hebben van doorbetaling van inkomen over een periode worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze te gelde kunnen worden gemaakt. Dus bij verlofdagen wordt de klant geacht zijn reservering kort verzuim op te nemen en bij bedrijfssluiting (wegens vakantie) zijn reservering vakantiedagen. Het zijn middelen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Bij uitbetaling van het vakantiegeld, de vakantietoeslag of vakantiebijslag is het geen inkomen maar vermogen als het gereserveerde vakantiegeld betrekking heeft op de periode waarover geen bijstand is verleend. In alle andere gevallen is bij het verrekenen van het inkomen met de uitkering al rekening gehouden met het vakantiegeld op basis van de Regeling WWB en WIJ.
22
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Voorbeeld vakantiegeld Belanghebbende is verlaten en ontvangt vanaf 1 maart bijstand in aanvulling op zijn inkomsten uit arbeid. Hij ontvangt al inkomsten uit arbeid vanaf 1 januari dat jaar. In juni betaalt zijn werkgever het vakantiegeld uit over de periode van 1 januari tot en met mei. Het in juni uitbetaalde vakantiegeld over 1 januari tot en met februari is vermogen in de zin van de WWB. Het vakantiegeld over 1 maart tot en met mei is in juni geen inkomen of vermogen. Dat is immers al meegenomen bij het verrekenen van de inkomsten met de uitkering in maart, april en mei. Voor zover individuele aanvragen moeilijkheden opleveren, omdat bijvoorbeeld de loonspecificatie ingewikkeld is, neem dan contact op met de uitkeringsadministratie of de consulent terugvordering en verhaal. Deze werken dagelijks met loonspecificaties. Vakantiebonnen Mensen die parttime werkzaam zijn in de bouw en daarnaast een WWB-uitkering genieten zijn een zeldzaamheid. Deze situatie zal zich dan ook alleen voordoen bij cliënten die niet meer werkzaam zijn (voornamelijk de bouw) en in de WWB terecht zijn gekomen. Met ingang van 1 januari 2006 kent de bouwnijverheid geen vakantiebonnen meer maar is het tijdspaarfonds in werking getreden. Vanaf die datum wordt het loon tijdens vakantie- en feestdagen aan werknemers doorbetaald. Voor de bouwplaatsmedewerkers wordt de waarde van 5 bovenwettelijke vakantiedagen, de waarde van 10 atv-dagen, de waarde van 3 kortverzuimdagen verplicht in het tijdspaarfonds gestort (dit wordt pas als inkomen in aanmerking genomen op het moment dat dit tijdens de vakantieperiode wordt uitbetaald gelet op artikel 32 lid 2 WWB). Ook stort de werkgever 8% vakantietoeslag verplicht in het tijdspaarfonds. In totaal bedraagt het tijdspaarfonds 16% van het vaste loon (CAO-loon+prestatietoeslag). Daar de waarde van 18 dagen in het tijdspaarfonds wordt gestort, wordt er gerekend met 48,6 werkweken ((261 werkdagen minus 18 verlofdagen) gedeeld door 5 dagen). De werkgever draagt eveneens jaarlijks 1% af van het bruto jaarloon in de levensloopregeling (info op www.hetrekenbureau.nl). In de metaalsector geldt voor sommige bedrijfstakken een soortgelijke regeling. Dit blijkt uit de loonspecificatie. Via internet kan deze worden geraadpleegd (www.vakantiefonds.nl). Bij doorbetaling van het loon uit het tijdspaarfonds dient 50% niet tot het inkomen te worden gerekend, omdat dit bestaat uit vakantietoeslag gereserveerd van het loon (voor de metaalsector is dit anders omdat de verhouding tussen vakantietoeslag en waarde vakantiedagen een andere is). Bij de verrekening van de inkomsten met de uitkering in voorgaande maanden is al rekening gehouden met de vakantietoeslag. Heeft (een deel) van de vakantietoeslag betrekking op een periode waarover geen bijstand werd ontvangen dan moet dat deel als vermogen in aanmerking worden genomen. Het overige deel van de doorbetaling uit het tijdspaarfonds moet als inkomen in aanmerking worden genomen. Dat is de storting van de waarde van 5 bovenwettelijke vakantiedagen, de waarde van 10 atv-dagen, de waarde van 3 kort-verzuimdagen. De Memorie van Toelichting WWB, artikelsgewijs schrijft hier als volgt over: In het inkomen kunnen ook aanspraken begrepen zijn op een doorbetaling van het loon gedurende de vakantieperiode. Dergelijke aanspraken dienen, gelet op het doel ervan, als bestaansvoorziening tijdens die periode te worden aangemerkt en niet te worden toegerekend aan de periode waarin de aanspraak is verworven. Onkostenvergoeding vrijwilligerswerk Voor de vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk zie artikel 32 lid 2 onderdeel k WWB in samenhang met artikel 7 sub h van de Regeling WWB. De Regeling WWB maakt een onderscheid tussen ‘gewoon’ vrijwilligerswerk en vrijwilligerswerk dat onderdeel uitmaakt van een re-integratietraject. In het 23
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland laatste geval mag de onkostenvergoeding hoger zijn. Vrijlating vrijwilligersvergoeding geldt niet voor bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar ( jongeren) (artikel 31 lid 5 WWB). Voorwaarden Cliënten zijn verplicht het verrichten van vrijwilligerswerk te melden aan de IGSD. Het vrijwilligerswerk mag niet als productieve arbeid worden aangemerkt die in het maatschappelijk verkeer een economische waarde vertegenwoordigt. Vrijlating inkomsten uit arbeid (artikel 31 lid 2 onder n WWB) Met ingang van 1 januari 2012 kent de Wet werk en bijstand twee soorten van inkomstenvrijlating. Naast de inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 onder n WWB die voor een ieder van 27 jaar of ouder kan gelden, is er vanaf 1 januari 2012 een specifieke inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders met één of meer ten laste komende kinderen jonger dan 12 jaar. De laatste wordt verderop beschreven. De vrijlating van inkomsten uit arbeid op grond van artikel 31 lid 2 onder n WWB is eerder vastgelegd in een uitvoeringsrichtlijn. Door deze integraal op te nemen in dit hoofdstuk maakt deze richtlijn thans onderdeel uit van de leidraad. Deze vrijlating geldt niet voor bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar (artikel 31 lid 5 WWB). De vrijlating van inkomsten vindt plaats op grond van artikel 31, tweede lid onder n van de WWB en het nader door de gemeente ingevulde beleid inzake arbeidsparticipatie. Het doel van deze inkomstenvrijlating is om belanghebbenden te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren. Aan het aspect "bijdragen aan arbeidsinschakeling" moet nader invulling worden gegeven. Uit de wettekst kunnen de volgende voorwaarden voor inkomstenvrijlating worden afgeleid: 1.
er moet sprake zijn van inkomsten uit arbeid;
2.
de vrijlating kan in totaal nooit langer dan zes maanden duren (voorbeeld: in januari voor het eerst recht, dan eindigt het recht op vrijlating sowieso per 1 juli, ook al worden in maart geen inkomsten uit arbeid genoten). Alleen voor belanghebbenden van die de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 1 sub m WWB hebben bereikt is de duur van de inkomstenvrijlating onbeperkt.
In alle gevallen waarin aan inkomen een arbeidsovereenkomst ten grondslag ligt, ongeacht of er sprake is van een vaste dienstbetrekking of een dienstbetrekking op uitzendbasis, is de vrijlating van de inkomsten van toepassing, mits cliënt behoort tot de doelgroep van de uitkeringsgerechtigden die in aanmerking komt voor de vrijlating. Voor de duidelijkheid: •
de werknemers in een vaste dienst ontvangen tijdens de ziekte een loondoorbetaling in het kader van de Wulbz (Wet uitbetaling loon bij ziekte);
•
de werknemers die in dienst zijn op uitzendbasis ontvangen tijdens ziekte een ZW-uitkering.
In beide gevallen ligt een arbeidsovereenkomst ten grondslag aan de inkomsten wat betekent dat beide werknemers, voorzover ze tot de vrijlatingsdoelgroep horen, recht hebben op de vrijlating op de inkomsten. Indien een cliënt tijdens zijn WW-periode ziek wordt en op grond daarvan een ZW-uitkering ontvangt, is de vrijlating niet van toepassing. Er is hier geen sprake van een onderliggende arbeidsovereenkomst. 24
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland De IGSD past de inkomstenvrijlating toe op grond van artikel 31, tweede lid sub n van de WWB op een ieder met een bijstandsuitkering die parttime inkomsten verwerft. Het dagelijks bestuur van de IGSD stelt daarmee dat parttime werkzaamheden altijd bijdragen aan re-integratie op de arbeidsmarkt. Hoe vaak pas je de inkomstenvrijlating toe Niet helemaal duidelijk is of er slechts eenmalig recht op inkomstenvrijlating bestaat of dat hier ieder jaar opnieuw gebruik van kan worden gemaakt. Gelet op de tekst van de overige onderdelen van artikel 31 lid 2 WWB moet aangenomen worden dat het recht op inkomstenvrijlating tijdens de bijstandsverlening slechts één keer per periode van bijstandsverlening bestaat. In tegenstelling tot bijvoorbeeld artikel 31 lid 2 onderdeel j en k WWB ontbreekt in artikel 31 lid 2 onderdeel n WWB immers een zinsnede als "per kalenderjaar" of "per jaar". Past de IGSD de inkomstenvrijlating toe en beëindigt de IGSD vervolgens deze uitkering dan kan de klant weer in aanmerking komen voor de inkomstenvrijlating indien hij minimaal zes achtereenvolgende maanden (te rekenen vanaf de einddatum c.q. intrekkingsdatum van de uikering) geen bijstandsuitkering ontvangt. Dit betekent dat als de inkomstenvrijlating is toegepast, de uitkering vervolgens wordt beëindigd en zes maanden na de beëindiging weer wordt toegekend, de inkomstenvrijlating weer gedurende zes maanden toegepast kan worden. Zie hoofdstuk 4 Middelentoets, paragraaf 2 (inkomen), onderdeel 5 (vrijlating inkomsten uit arbeid) van het handboek WWB van Schulinck. Ontvangt een klant in aansluiting op zijn bijstandsuitkering in een andere gemeente, een bijstandsuitkering van de IGSD, dan moet onderzocht worden of de vorige gemeente de inkomstenvrijlating toepaste. De periode van bijstandsverlening is dan immers niet onderbroken. Inkomstenvrijlating en terugvordering De vrijlatingsbepaling van artikel 31 lid 2 onderdeel n WWB geldt in beginsel ook indien er sprake is van terugvordering in verband met inkomsten uit arbeid, zelfs indien er sprake is van fraude. De vrijlating zou dan kunnen leiden tot een verlaging van het terug te vorderen bedrag. Zie hoofdstuk 4 Middelentoets, paragraaf 2 (inkomen), onderdeel 5 (vrijlating inkomsten uit arbeid) van het handboek WWB van Schulinck. Inkomstenvrijlating bij gehuwden De inkomensvrijlating geldt voor ieder van de echtgenoten/partners van 27 jaar of ouder en niet voor de gehuwden als geheel. De arbeidsverplichtingen en de eventuele ontheffingen worden namelijk individueel vastgesteld. Dan is het ook consequent om per persoon vast te stellen dat deze arbeid bijdraagt aan arbeidsinschakeling. Vrijlating inkomsten uit arbeid alleenstaande ouders (artikel 31 lid 2 onder r WWB) Voor deze vrijlating komen alleen alleenstaande ouders in aanmerking die a.
27 jaar of ouder zijn (artikel 31 lid 5 WWB),
b.
de volledige zorg hebben voor één of meer ten laste komende kinderen jonger dan 12 jaar,
c.
al zes aaneengesloten maanden de inkomstenvrijlating ontvingen van artikel 31 lid 2 onder n WWB en,
d. de vrijlating volgens het dagelijks bestuur van de IGSD bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. De IGSD past de inkomstenvrijlating toe op die alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering die parttime inkomsten uit arbeid verwerven. Het dagelijks bestuur van de IGSD stelt daarmee dat parttime werkzaamheden altijd bijdragen aan re-integratie op de arbeidsmarkt. Voorwaarde is wel dat aan de eisen van a, b en c zijn voldaan zoals boven omschreven. 25
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Per beschikking deelt de IGSD de toepassing van de vrijlating mee aan de alleenstaande ouders. Voor de vraag hoe vaak de IGSD de inkomstenvrijlating toepast wordt aangesloten bij de inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 onder n WWB. Heffingskortingen Voor dit onderdeel wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (Middelentoets), paragraaf 4 (heffingskortingen) van het Handboek WWB van Schulinck. Het belangrijkste onderdeel uit de paragraaf is dat ook indien de belanghebbende één of meerdere heffingskortingen (via voorlopige teruggaaf of verrekening bij loon) niet ontvangt, maar daar wel recht op heeft, moet het college (lees het DB van de IGSD) deze heffingskortingen korten op de uitkering. Het zijn namelijk middelen waarover belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken (artikel 31 lid 1 WWB). Verder geldt de vrijlating van artikel 31 lid 2 onder c WWB niet voor jongeren (artikel 7 WIJ). Bij aanvragen belanghebbenden de verplichting opleggen om binnen twee maanden de beschikking (voorlopige teruggaaf) van de belastingdienst over te leggen. Bij normwijziging van alleenstaande naar alleenstaande ouder dient de alleenstaande ouder de verplichting te worden opgelegd om binnen twee maanden de beschikking van de belastingdienst over te leggen waarin hij/zij de heffingskortingen ontvangt waarvoor hij/zij in aanmerking komt. Hetzelfde geldt voor alleenstaande ouders die gaan werken (denk aan inkomensafhankelijke combinatiekorting – afhankelijk van hoogte inkomen - en wat voorheen de aanvullende alleenstaande ouderkorting heette) of gehuwden waarvan één van beiden gaat werken (heffingskorting minst verdienende partner). Loonheffingskorting Bij sommige klanten past de werkgever (of uitkerende instantie) geen loonheffingskorting toe. De klant ontvangt daardoor een lager netto inkomen. Als dit de enige werkgever of uitkerende instantie is (naast de IGSD) van wie de klant een inkomen ontvangt of degene van wie de klant het hoogste inkomen ontvangt, dan kan de klant redelijkerwijs beschikken over een hoger netto inkomen. Een hoger netto inkomen leidt tot een lagere uitkering ingevolge de WWB. De IGSD gaat hier op de volgende wijze mee om: In de 1e maand houdt de IGSD geen rekening met de loonheffingskorting. De IGSD verrekent de inkomsten in de eerste maand dus op basis van wat de klant netto ontvangt (zonder loonheffingskorting). De klant krijgt vervolgens een brief waarin hij/zij erop wordt gewezen om een en ander te regelen. Vanaf de tweede maand houdt de IGSD wel rekening met de loonheffingskorting bij het korten van de inkomsten. De uitkeringsadministratie verwittigt de betreffende consulent onverwijld van het feit dat er inkomsten worden ontvangen waarop de loonheffingskorting niet wordt toegepast. Bovendien wordt in de toekenningsbeschikking de verplichting opgenomen dat bij werkaanvaarding toepassing van de loonheffingskorting moet worden gevraagd. Bij klanten met inkomsten uit arbeid is het bovenstaande zeer belangrijk. De loonheffingskorting bestaat uit de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. De klant kan de arbeidskorting niet achteraf ontvangen via een aangifte inkomstenbelasting. Dit betekent dat de IGSD bij deze klanten meer uitkering verstrekt dan nodig is. De door de klant niet gebruikte algemene heffingskorting daarentegen gebruikt de IGSD bij de 26
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland brutering van de bijstand / inkomensvoorziening aan het einde van het jaar. De IGSD draagt dan minder loonheffing af over de bijstand / inkomensvoorziening waardoor de bruto uitkering lager is. Voor de IOAW en IOAZ geldt bovenstaande niet. Deze wetten werken met bruto inkomsten. Bijverdiensten kinderen jonger dan 18 jaar Hebben ouders ten laste komende kinderen jonger dan 16 jaar en hebben deze kinderen inkomsten uit arbeid, werkloosheidsuitkeringen en/of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, dan zijn dat voor de ouders geen middelen in de zin van de WWB (artikel 31 lid 2 onder h WWB). Hebben ouders ten laste komende kinderen van 16 en/of 17 jaar met inkomsten uit arbeid, werkloosheidsuitkeringen en/of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, dan zijn dat voor de ouders geen middelen in de zin van de WWB (artikel 31 lid 2 onder h WWB) als deze inkomsten per kind lager of gelijk zijn aan het bedrag genoemd in artikel 31 lid 1 onder h WWB (€ 827,00 per maand). In het laatste geval wordt dat deel van het inkomen dat meer bedraagt dan € 827,00 (is het bedrag opgenomen in wetsvoorstel 32 815 nr. 2) in mindering gebracht op de bijstandsuitkering van de ouder(s). Wanneer is een kind een ten laste komend kind? Als ouders voor een kind kinderbijslag ontvangen, is het kind een ten laste komend kind (artikel 4 sub e WWB). Het bestaan van een aanspraak op kinderbijslag is in beginsel slechts het geval als door het bevoegde orgaan (SVB) de kinderbijslag is toegekend. Van een gemeente kan niet worden verlangd dat, indien een toekenningsbeschikking niet voorhanden is (en over de aanspraak onzekerheid bestaat) de gemeente zelf – ter zake immers niet beslissingsbevoegd- een onderzoek instelt naar een aanspraak op kinderbijslag (afgeleid uit CRvB 15 juni 2001, nr. 99/248 TW, USZ 2001/223) 5. Voor wie ontvangen ouders kinderbijslag? Leeftijd kind
Woonsituatie
Kwartaalinkomen kind lager
Bijdrage ouder per kwartaal in
dan*
onderhoud**
< 16 jaar
thuiswonend
n.v.t.
n.v.t.
< 16 jaar
uitwonend
€ 1.754,00
€ 408,00
16 of 17 jaar
thuiswonend
€ 1.240,00
n.v.t.
16 of 17 jaar
uitwonend
€ 1.754,00
€ 408,00
*bedragen per 1 oktober 2008 (zie voor actuele bedragen Sociaal info of www.wetten.nl Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag. ** Voor niet reguliere gevallen is behalve het inkomen van het kind ook van belang dat de ouder kan aantonen dat hij € 408,00 per kwartaal in het onderhoud bijdraagt .
Periodieke inkomsten van thuiswonende kinderen tot 16 jaar beïnvloeden het recht op kinderbijslag niet (artikel 3 Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag). Dat is anders voor uitwonende kinderen tot 16 jaar en kinderen van 16 en 17 jaar oud. Voor het recht op kinderbijslag is dan van belang dat de ouder(s) het kind in belangrijke mate onderhouden. In de meeste gevallen is dan uitsluitend de hoogte van het inkomen van het kind bepalend. In de zogenaamde niet reguliere gevallen, is ook de mate waarin de ouder(s) bijdraagt in het onderhoud van het kind van belang. 5
Tekst en toelichting Wet werk en bijstand editie 2007/2008 drs. W.F.A. Eiselin 27
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Voor een uitgebreide toelichting zie het Handboek Wet werk en bijstand, Voorliggende voorzieningen, Hoofdstuk 1 – inkomensregelingen, paragraaf 7 Algemene kinderbijslagwet, onderdeel 5. Verder leidt dit tot een wijziging van de bijstandsnorm van de norm alleenstaande ouder in de norm alleenstaande, als de ouder verder geen ten laste komende kinderen voor wie hij/zij de volledige zorg heeft (artikel 4 sub b en e WWB). Van belang is dan verder dat de voormalige alleenstaande ouder in aanmerking kan komen voor bijzondere bijstand (zie de Leidraad Wet werk en bijstand onderdeel bijzondere bijstand, hoofdstuk 17 Toeslagen voor levensonderhoud). Inkomsten inwonende niet ten laste komende kinderen van 16 en 17 jaar De bedoeling van het wetsvoorstel 32 815 (wijziging van de WWB en samenvoeging van de WWB met de WIJ gericht op de bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt …..) is om inkomsten van thuiswonende kinderen van 16 en 17 jaar tot de middelen te rekenen voor zover deze meer bedragen dan het in artikel 31 lid 2 onder h WWB genoemde bedrag. Laatstgenoemd artikel heeft het echter over tot zijn last komende kinderen. Zodra ouders geen kinderbijslag meer ontvangen, is het kind geen ten laste komend kind meer en behoort het kind niet meer tot het gezin in de zin van de WWB (CRvB 07-08-2001 nrs. 99/1267 e.a. NABW). Op deze regel bestaan enkele uitzonderingen: In geval van woonkostentoeslag, toeslag voormalig alleenstaande ouders, (indien geregeld) in toeslagenverordening.
28
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 6
Vermogen
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Onderwerpen: - Inleiding - Vermogensdeel met bijzondere bestemming (begrafenis, koopsompolis e.d.) - Giften (zie hoofdstuk 5 inkomen) - Schulden aan familie - Aantonen schulden - Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm - Algemeen gebruikelijke bezittingen in natura (auto, inboedel) - Wanneer bezit belanghebbende een auto, motorfiets, boot, caravan of aanhangwagen - Vermogensvaststelling tijdens verlening van algemene bijstand - Interen op vermogen - Vermogen te hoog vanwege achteraf verkregen middelen Inleiding Informatie over vermogen en de vaststelling daarvan is te vinden in hoofdstuk 4 (middelentoets), paragraaf 3 van het Handboek WWB. Hieronder wordt ingegaan op een paar specifieke situaties. Vermogensdeel met bijzondere bestemming Bij de vaststelling van het vermogen bij de aanvang van bijstandsverlening worden alle vermogensbestanddelen in aanmerking genomen, ook alles wat op de bank- of girorekening staat, ook al is daar net het laatste salaris op gestort waarvan men moet leven tót eind van de maand de eerste bijstand wordt ontvangen of het eerste voorschot kan worden verstrekt. Zie ook het verificatie- en validatiebeleid over datum vaststelling vermogen. Het lijkt echter rechtvaardig om in bepaalde situaties met de bijzondere bestemming van een deel van het vermogen rekening te houden. a. Levensonderhoud Er kan zich een situatie voordoen dat een cliënt met zijn vermogen net boven de grens zit. Het vermogen mag dan verminderd worden met het bedrag dat bestemd is om de periode tot de eerstvolgende betaling van de WWB in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. b. Begrafeniskosten Een verzekering voor de kosten van begrafenis of crematie wordt geacht algemeen gebruikelijk te zijn. Dit kan zowel een verzekering in natura zijn, een verzekering die in contanten uitkeert of een eigen reservering voor die kosten. De reserveringen, verzekering of anderszins, voor begrafenis of crematie worden in beginsel vrijgelaten. Indien zij niet voldoen aan onderstaande bepalingen worden zij, voor zover als zij te gelde gemaakt kunnen worden, op grond van artikel 31 lid 1 WWB als middel in aanmerking te worden genomen. •
Uitvaartverzekering welke in natura uitkeert, wordt altijd vrijgelaten
•
Uitvaartverzekering welke contanten uitkeert kan worden vrijgelaten indien:
•
o
de waarde niet bovenmatig hoog is (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids NIBUD);
o
het tegoed bij overlijden wordt uitgekeerd en anderszins niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar is dan wel slechts opvraagbaar of afkoopbaar tegen zeer ongunstige voorwaarden.
Eigen reservering in contanten voor begrafeniskosten wordt alleen onder de volgende voorwaarden niet als vermogen aangemerkt: 29
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland o
het geld is uitsluitend bestemd voor de kosten van een uitvaart en mag niet tussentijds opvraagbaar zijn (staat op een aparte rekening);
o
het tegoed kan alleen bij overlijden worden opgenomen (er zal dus een gemachtigde zijn aangewezen die het geld kan opnemen), en;
o
de waarde is niet bovenmatig hoog (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids NIBUD.
c. Levens-/lijfrenteverzekering/koopsompolissen Ook komt het voor dat bij de behandeling van een aanvraag voor een bijstandsuitkering een cliënt een deel van het vermogen heeft vastgezet door middel van een of andere verzekering of als spaartegoed voor "later". De meest voorkomende zijn: i.
levensverzekering;
ii.
lijfrenteverzekering;
iii.
koopsompolis.
ad i. levensverzekering Bij een levensverzekering betaalt de verzekerde maandelijks een premie. De verzekering komt tot uitkering op een afgesproken moment in de toekomst of bij een bepaalde gebeurtenis (bijvoorbeeld overlijden). Het bedrag wordt ineens uitgekeerd aan de begunstigde, dat kan de verzekerde zelf zijn, maar ook een ander bijvoorbeeld de partner of de kinderen. ad ii. lijfrenteverzekering Een lijfrenteverzekering is een soort "sparen voor later". Het verschil met de levensverzekering is dat het bedrag op een afgesproken moment niet ineens wordt uitgekeerd maar in maandelijkse termijnen. Het is dus in feite een inkomensondersteunende voorziening. ad iii. koopsompolis Een koopsompolis is gebaseerd op een kapitaalstorting. Bij een koopsompolis wordt echter niet stap-voor-stap gespaard, maar wordt er een aanzienlijk bedrag ineens gestort. Na een afgesproken periode komt de koopsompolis in een keer tot uitbetaling. De eerste vraag is of een dergelijke verzekering of spaarvorm bij de vermogensvaststelling moet worden meegerekend. Bij vermogen gaat het erom of er redelijkerwijs over kan worden beschikt. In het onderstaande worden daarom twee situaties onderscheiden: I.
Situaties waarin kapitaalverzekeringen, levensverzekeringem etc. wel afgekocht kunnen worden en
II. Situaties waarin dit niet mogelijk is. Ad. I Ingeval de mogelijkheid bestaat tot afkoop van kapitaalverzekeringen, levensverzekeringen, pensioenverzekeringen, lijfrentes, koopsompolissen, beleggingsspaarplannen, etc dan dient de afkoopwaarde meegenomen te worden in de vermogensberekening. De afkoopwaarde wordt aangemerkt als vermogen. Het zijn bezittingen waarover redelijkerwijs kan worden beschikt. Reden hiervoor is dat aan de WWB en de daarop gebaseerde regelgeving het beginsel ten grondslag ligt dat een betrokkene in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in het bestaan. Het feit dat de afkoopwaarde lager is dan hetgeen is ingelegd, is in dit verband niet relevant. Aan het feit dat de oudedagsvoorziening niet meer kan worden opgebouwd en aan het feit dat met de afkoop het vermogen slechts in beperkte mate de vermogensgrens overschrijdt komt geen betekenis toe. Zie in dit verband ook de uitspraak van de CRvB van 24 oktober 2006 30
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland (LJN: AZ0954, Centrale Raad van Beroep , 05/7432 WWB). Is gedurende de bijstandsverlening rekening gehouden met de afkoopwaarde en heeft deze op geen enkel moment geleid tot overschrijding van de vermogensgrens, dan blijft het bedrag dat na afloop van de looptijd van de kapitaalverzekering wordt uitbetaald buiten beschouwing. Ontvangt de belanghebbende na afloop echter een periodieke uitkering, dan is de periodieke uitkering inkomen in de zin van de WWB (CRvB 24-022004, nr. 01/4720 NABW). Waardervermeerdering levensverzekeringen en dergelijke gedurende bijstandsverlening Is de afkoopwaarde gestegen t.o.v. het vorige onderzoek (aanvraag) dan moet voor de vaststelling van het vermogen van die hogere waarde worden uitgegaan. Daar moet vervolgens de periodieke inleg (veelal maandelijks) op in mindering worden gebracht die vanaf het vorige onderzoek tot het huidige onderzoek is verricht. Ad II Is de afkoop van kapitaalverzekeringen, levensverzekeringen, pensioenverzekeringen, lijfrentes, koopsompolissen, beleggingsspaarplannen enz. niet mogelijk, dan kan belanghebbende daar niet redelijkerwijs over beschikken en behoort het niet tot het vermogen. Wanneer de spaar- of verzekeringsvorm dan overgaat tot uitbetaling tijdens de bijstandsperiode moet er uiteraard wel rekening worden gehouden met de vrijkomende middelen. Indien het bedrag in een keer wordt uitbetaald dient dit gerekend te worden tot het vermogen. Wel dient de periodieke inleg buiten beschouwing te worden gelaten voor zover die gedurende de bijstandsverlening heeft plaatsgevonden. Wordt er uitbetaald in maandelijkse bedragen (zoals bij lijfrente) dan gaat het om een inkomensvoorziening en moet het volledig met de uitkering worden verrekend. De vrijlating is niet van toepassing omdat het niet gaat om inkomsten uit arbeid. Let op! Wanneer de cliënt de bewuste verzekering of spaarvorm heeft afgesloten op een moment waarop deze in alle redelijkheid kon weten dat hij of zij in de toekomst op bijstand aangewezen zou raken, is er uiteraard wel sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Dit aspect zal bij de bijstandsaanvraag moeten worden beoordeeld. Dit is met name aan de orde bij een koopsompolis omdat deze is gebaseerd op een kapitaalstorting. Meer informatie over kapitaalverzekeringen, lijfrente enzovoort (maar ook aandelen, obligaties en dergelijke) is te vinden in Hoofdstuk 4 (middelentoets), paragraaf 3 (vermogen), onderdeel 4 (bezittingen), onderdelen 4.3 en 4.4 van het Handboek Wet werk en bijstand. Schulden aan familie Met schulden aan familie mag rekening worden gehouden wanneer er een onderhandse akte is, waaruit de terugbetalingsverplichting blijkt. Bij het ontbreken van een onderhandse akte of twijfel over het bestaan van een schuld aan familie (de schuld is bijvoorbeeld precies gelijk aan het aanwezige vermogen) mag, met redenen omkleed, nadere informatie worden gevraagd aan de cliënt (zoals bewijsstukken van de overmaking van het geld, bewijzen van de periodieke aflossing). Meer informatie over schulden aan familie is te vinden in Hoofdstuk 4, paragraaf 3 (vermogen), onderdeel 5 (schulden) onder 5.4 van het Handboek Wet werk en bijstand.
31
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Aantonen schulden Het bestaan van schulden moet altijd met bewijsstukken worden aangetoond. Het hele vermogen (zowel het positieve gedeelte als het negatieve gedeelte) moet namelijk worden vastgesteld. Meer informatie over schulden is te vinden in Hoofdstuk 4, paragraaf 3 (vermogen), onderdeel 5 (schulden) van het Handboek Wet werk en bijstand. Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm Wanneer tijdens de periode van bijstandsverlening de leefvorm van de belanghebbende wijzigt (bijvoorbeeld: een alleenstaande ouder wordt alleenstaande of gehuwden gaan scheiden) dan kan dit tevens gevolgen hebben voor het vermogen. 1.
De hoogte van de vermogensgrens is gelijk aan de actuele vermogensgrens die geldt voor de nieuwe leefvorm van de belanghebbende (alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin).
2.
Stel het vermogen opnieuw vast (bezittingen minus schulden). Voorkom daarbij onbillijkheden en houd daarom in ieder geval rekening met het volgende: Het deel van het vermogen dat is ontstaan tijdens de bijstandsperiode door ontvangen rente en besparingen dient gelet op de vrijlatingsbepalingen buiten beschouwing te blijven. Bij alleenstaande ouders die alleenstaanden worden is het onder omstandigheden aanvaardbaar dat een deel van het vermogen wordt overgedragen aan de (niet meer ten laste komende) kinderen waardoor het vermogen van de bijstandsgerechtigde alleenstaande lager wordt. Maak van deze mogelijkheid gebruik indien bij de oorspronkelijke vermogensvaststelling rekening is gehouden met vermogensbestanddelen van (ten laste komende) kinderen. De systematiek van de WWB schrijft dit immers voor als de kinderen tot het gezin behoren. Een redelijke wetstoepassing brengt echter met zich mee dat, zodra de betreffende kinderen niet langer tot het gezin in de zin van de WWB behoren, bij de vermogensvaststelling van de ouder niet langer rekening wordt gehouden met de vermogensbestanddelen van die kinderen. Dit is slechts dan anders indien er voorafgaande aan de bijstandsverlening een vermogensoverheveling heeft plaatsgevonden van de ouder naar de kinderen met als kennelijk doel om het recht op bijstand (langer) te waarborgen.
Voorbeeld Mevrouw Peters vraagt op 1 januari 1999 bijstand aan. Op die dag wordt haar zoon Kees 12 jaar. Mevrouw Peters heeft een spaarrekening met € 3.630,24. Het saldo van de spaarrekening van zoon Kees bedraagt € 2.268,90. Mevrouw Peters krijgt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Haar vermogen wordt vastgesteld op € 5.899,14 (de som van de saldi op de beide spaarrekeningen). Op 1 januari 2005 wordt Kees 18 jaar. Mevrouw Peters wordt vanaf die datum aangemerkt als alleenstaande. Op grond van bovenstaande regels geldt dat de toepasselijke vermogensgrens wijzigt in de actuele vermogensgrens voor een alleenstaande: € 5.105,-- (bedrag geldt per 1 januari 2005). De banksaldi zijn nog steeds aanwezig dus de hoogte van vermogen blijft in beginsel gelijk, namelijk € 5.899,14. Gevolg is dat er sprake is van een vermogensoverschot dat mevrouw Peters zou moeten interen. Echter, het is redelijk om het vermogen van mevrouw Peters te verlagen met € 2.268,90. Dit bedrag komt immers toe aan zoon Kees, want het stond bij aanvang van de bijstandsverlening op zijn spaarrekening. Het vermogen van mevrouw Peters bedraagt daarom € 3.630,24 en blijft onder de (nieuwe) van toepassing zijnde vermogensgrens. Interen is nu niet nodig.
Zie hoofdstuk 4 Middelentoets, paragraat 3 vermogen, onderdeel Vrijgelaten vermogen: WWB en jurisprudentie onder voorbeeldbeleid uit het Handboek WWB Schulinck,
32
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Algemeen gebruikelijke bezittingen in natura (auto, inboedel) Bezittingen die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn, behoren niet tot het vermogen (artikel 34 lid 2 onder a WWB). Het onderstaande stuk gaat in op een aantal van deze bezittingen. auto In de huidige samenleving is het gebruik van een auto en/of motorfiets als algemeen gebruikelijk te beschouwen. Dit geldt zeker voor het platteland waar het bijna noodzakelijk is om over een motorvoertuig te beschikken om te kunnen re-integreren naar de arbeidsmarkt. Voor de vermogensvaststelling wordt dan ook een deel van de waarde van auto(s) en/of motorfiets(en) buiten beschouwing gelaten. Het vrij te laten deel van de totale waarde van een auto(s) en/of motorfiets(en) voor het hele gezin wordt vastgesteld op € 6.850,--. Voor de vaststelling van de waarde van het motorvoertuig gaat de IGSD uit van de ANWB/BOVAGkoerslijst. Dit betekent dat bij motorvoertuig(en) met een totale waarde van méér dan € 6.850,-- het meerdere als vermogen moet worden aangemerkt. Let op! De waarde van caravans, aanhangers, boten e.d. wordt volledig meegenomen en niet als algemeen gebruikelijk beschouwd. Inboedel Een gebruikelijke inboedel wordt niet als vermogen in aanmerking genomen. Wanneer bezit belanghebbende een auto, motorfiets, boot, caravan of aanhangwagen Op grond van constante jurisprudentie geldt dat een auto, motor, boot, caravan of aanhangwagen tot het vermogen van de belanghebbende behoort, indien hij daar daadwerkelijk de beschikking over heeft dan wel redelijkerwijs over kan beschikken. Ook als het voertuig zich in het buitenland bevindt kan belanghebbende als eigenaar redelijkerwijs beschikken over de waarde van de auto door deze te (doen) verkopen (zie CRvB 08-06-2007, nr. 06/4153 WWB). Dus ook als het kenteken niet op zijn naam staat. Staat een kenteken op naam van de belanghebbende dan rechtvaardigt dit volgens de CRvB de veronderstelling dat die auto een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij daadwerkelijk de beschikking heeft dan wel redelijkerwijs kan beschikken. Levert hij geen toereikend tegenbewijs dan kan de waarde van de auto derhalve worden betrokken bij de vermogensvaststelling (zie CRvB 23-01-2001, nr. 99/771 NABW, CRvB 15-03-2005, nr. 03/1624 NABW en CRvB 19-10-2010, nr. 08/4725 WWB). Dit tegenbewijs zou bijvoorbeeld kunnen worden geleverd middels een aankoopnota of getuigenverklaringen. In het voorliggende geval dient de belanghebbende dan wel zorg te dragen voor de overschrijving van het kenteken op naam van de werkelijke eigenaar. Indien een belanghebbende jaarlijks een parkeervergunning voor zijn auto aanvraagt, blijkt hieruit dat belanghebbende ook feitelijk over deze auto beschikt. Het feit dat de verzekeringspolissen op een andere naam staan en de omstandigheid dat de aanschaf niet door belanghebbende is verricht, doet hieraan niet af (zie CRvB 19-10-2010, nr. 08/4725 WWB). Zie hoofdstuk 4 Middelentoets, paragraaf bezittingen, onderdeel 4.2 voorbeelden: kan beschikken van het Handboek WWB. Vermogensvaststelling tijdens verlening van algemene bijstand Voor de vaststelling van het vermogen tijdens de bijstandsverlening heeft de wetgever gekozen voor een onduidelijk en ingewikkeld systeem. Dit komt doordat sommige bepalingen van artikel 34 WWB leiden tot een toepassing waarbij steeds naar het actuele vermogenssaldo moet worden 33
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland gekeken (lid 1 aanhef en onderdeel a, lid 2 aanhef en onderdeel a, c, d en e) en andere bepalingen juist weer zouden moeten leiden tot een staffelmethode (lid 1 aanhef en onderdeel b, lid 2 aanhef en onderdeel b en lid 4). Bij aanvang van de bijstandsverlening geeft dit geen problemen, maar bij de vaststelling van het vermogen tijdens de bijstand wel. Daar komt bij dat wettekst en parlementaire geschiedenis elkaar op onderdelen tegenspreken. Het vaststellen van het vermogen tijdens de bijstandsverlening conform de tekst van artikel 34 WWB is daardoor niet mogelijk. Het dagelijks bestuur van de IGSD kiest daarom voor de volgende praktische methode om het vermogen tijdens de bijstandsverlening vast te stellen. Het dagelijks bestuur van de IGSD bepaalt steeds het actuele vermogenssaldo. Indien dit saldo minder bedraagt dan de van toepassing zijnde actuele vermogensgrens bestaat er recht op bijstand. Dit is ook de wijze waarop de CRvB omging met artikel 51 Algemene bijstandswet (zie CRvB 1105-2004, nr. 02/90 NABW). Bij de methode van de IGSD leidt de besteding van vermogen tot een lager vermogenssaldo. Formeel is deze uitleg van artikel 34 WWB niet de bedoeling geweest van de wetgever. In de praktijk zal het verschil door het al dan niet meetellen van bestedingen bij de vermogensstelling tijdens de bijstand doorgaans niet tot heel verschillende uitkomsten leiden, zodat deze methode in het geheel toch toelaatbaar moet worden geacht, temeer daar de afwijkingen in het voordeel van belanghebbende zijn. Zie hoofdstuk 4 middelentoets, paragraaf 3 ‘Wijze waarop het college vermogen moet vaststellen, onderdeel 3.2. Vaststellen vermogen tijdens de verlening van algemene bijstand en richtlijn B149 van het Handboek WWB van Schulinck. Zou de methode van de IGSD niet toegepast worden, dan betekent dit dat het aangaan van nieuwe schulden tijdens de bijstandsverlening wel tot een lager vermogen leidt, maar het interen op of besteden van geld op een bankrekening niet. Ter verduidelijking een voorbeeld: a. een klant vervangt zijn kapotte koelkast met behulp van een geldlening b. een klant vervangt zijn koelkast met geld van zijn (spaar)rekening. In de visie van de wetgever leidt a wel tot een lager vermogen en b niet. De methode van de IGSD leidt zowel in a als b tot een lager vermogen. Hieronder wordt nader ingegaan op de wijze waarop de IGSD het vermogen vaststelt tijdens de verlening van algemene bijstand. Ontvangsten sinds de vorige vaststelling Als de belanghebbende tijdens de bijstandsverlening vermogen ontvangt, dan moet het college (lees: dagelijks bestuur) dit ontvangen vermogen meenemen bij het bepalen van het nieuwe vermogenssaldo, voor zover dit niet is vrijgelaten. Belangrijke voorbeelden van ontvangen vermogen zijn: •
Het ontvangen van een gift die niet geheel of gedeeltelijk wordt vrijgelaten.
•
Het ontvangen van een erfenis.
•
Het ontvangen van een uitkering krachtens een (levens)verzekering (zie CRvB 18-02-2003, nr. 00/2982 NABW).
•
Het winnen van een prijs.
Nieuwe schulden sinds de vorige vaststelling Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat er in de WWB, mede op grond van jurisprudentie over 34
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland de Abw, voor gekozen is om rekening te houden met schulden ongeacht of die bij aanvang van de bijstand aanwezig zijn, dan wel tijdens de bijstandsverlening zijn ontstaan (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 61-64 en TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 10 alsmede CRvB 02-05-2000, nr. 98/5326 NABW en CRvB 02-01-2001, nr. 99/373 NABW). Bestedingen/interen Besteding van/interen op contant geld of geld dat op bank- en spaarrekeningen staat heeft tijdens de bijstand in de methode van de IGSD invloed op het vermogenssaldo. Met andere woorden: een daling van het banksaldo na aanvang van de bijstand leidt tot een daling van het vermogen. Waardevermindering en waardevermeerdering van bezittingen Zaken die tijdens de bijstandsverlening in waarde verminderen (bijvoorbeeld auto's) of vermeerderen (bijvoorbeeld aandelen) leiden tot een wijziging van het vermogenssaldo. Dit kan worden afgeleid uit de WWB en uitspraken van de CRvB. Indexering vrij te laten vermogen De normen voor het vrij te laten vermogen worden regelmatig aangepast. Welke vermogensvrijlating moet je nu aanhouden bij een vermogenstoename? Je gaat uit van de vermogensvrijlating die op dat moment geldt. Je trekt het eerder vastgestelde vermogen af van de nieuwe vermogensgrens en kijkt of het vermogen boven dat bedrag uitkomt. (Handboek Werk en Inkomen Stimulansz). Met ingang van welke datum stelt de IGSD het (nieuwe) vermogen vast. Bij erfenissen vanaf het moment dat de klant daar aanspraak op kan maken. Dus vanaf de datum van overlijden van de erflater. Wel houdt de IGSD bij de intrekking c.q. beëindiging van de bijstand/inkomensvoorziening rekening met het feit dat een klant niet meteen over zijn erfenis kan beschikken omdat de nalatenschap eerst moet worden afgewikkeld. Bij het winnen van een prijs uit een loterij vanaf de trekkingsdatum. Bij boedelscheidingen vanaf de datum van verlating, maar niet eerder dan de ingangsdatum van de uitkering. Ook hier houdt de IGSD rekening met het feit dat een boedelscheiding enige tijd in beslag neemt. Zolang een belanghebbende echter niet (redelijkerwijs) kan beschikken over zijn aandeel in de boedel, kan de waarde van dit aandeel niet als vermogen in aanmerking worden genomen. Na een boedelscheiding kunnen met toepassing van artikel 58 lid 1 onderdeel f onder 1° WWB de kosten van bijstand worden teruggevorderd, omdat vanaf het moment van het gescheiden gaan leven reeds een aanspraak bestaat op een deel van de onverdeelde boedel. Hoe gaat de IGSD hier concreet mee om: Voorbeeld 1 Bij aanvang van de algemene bijstand (1/1/2011) bedraagt het vermogen van het gezin Jakobse € 4.500,--, opgebouwd uit een auto van € 3.500,-- (waarde auto is € 10.350) en een spaarrekening met een saldo van € 1.000,--. De toepasselijke vermogensgrens bedraagt bij aanvang € 9.950,--. Omdat het vermogen onder de toepasselijke vermogensgrens ligt (en er is ook voldaan aan de overige wettelijke voorwaarden) bestaat er recht op algemene bijstand.
Op 1/1/2012 heeft het gezin aanspraak op een ontvangsten uit een erfenis vanwege overlijden van de laatste erflater. Op 5/4/2012 ontvangt het gezin een erfenis van € 9.000,--. De actuele vermogensgrens bedraagt inmiddels € 10.250,--. De hoogte van netto bijstandsuitkering is € 950,00 per maand vanaf 1/1/2012. Een jaar later is de auto in waarde gedaald. De auto is geen € 10.350 waard maar € 9.000,00. 35
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Van de uitkering is in 2011 € 200,00 gespaard waardoor op de spaarrekening per 1/1/2012 een bedrag staat van € 1.200,00. Het vermogen is dan per 1/1/2012: waarde auto € 2.150 (€ 9.000,00 minus € 6.850,00) spaarrekening € 1.000 (€ 1.200,00 minus € 200,00, gespaard van de uitkering) erfenis € 9.000 totaal € 12.150 vermogensgrens € 10.250 boven vermogensgrens € 1.900 De uitkering liep door tot aan de uitbetaling van de erfenis. De over de periode van 1 januari 2012 tot 5 april 2012 verleende uitkering bedraagt meer dan € 1.900,00. Dat betekent dat de IGSD de uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot en met 29 februari 2012 (tweemaal € 950,00) terugvordert (artikel 58 lid 1 onder f ten eerste WWB) en de uitkering continueert.
Voorbeeld 2 Bij aanvang van de bijstand bedraagt het vermogen van het gezin Jakobse € 4.500,--, opgebouwd uit een auto van € 3.500,-- (waarde auto is € 10.350) en een spaarrekening met een saldo van € 1.000,--. De toepasselijke vermogensgrens bedraagt bij aanvang € 9.950,--. Omdat het vermogen onder de toepasselijke vermogensgrens ligt (en er is ook voldaan aan de overige wettelijke voorwaarden) bestaat er recht op algemene bijstand. Op 1/1/2012 heeft het gezin aanspraak op een ontvangsten uit een erfenis vanwege overlijden van de laatste erflater. Op 5/4/2012 ontvangt het gezin een erfenis van € 9.000,--. Bovendien is er een schuld ontstaan van € 6.000,--. De actuele vermogensgrens bedraagt inmiddels € 10.250,--. De hoogte van netto bijstandsuitkering is € 950,00 per maand vanaf 1/1/2012. Een jaar later is de auto in waarde gedaald. De auto is geen € 10.350 waard maar € 9.000,00. Van de uitkering is in 2011 € 200,00 gespaard waardoor op de spaarrekening per 1/1/2012 een bedrag staat van € 1.200,00.
Het vermogen is dan per 1/1/2012: waarde auto € 2.150 + (€ 9.000,00 minus € 6.850,00) spaarrekening € 1.000 +(€ 1.200,00 minus € 200,00, gespaard van de uitkering) erfenis € 9.000 + schuld € 6.000 totaal € 6.150 vermogensgrens € 10.250 onder vermogensgrens € 4.100
Voorbeeld 3 Bij aanvang van de bijstand bedragen de schulden van het gezin Jacobse meer dan de bezittingen. Er is een negatief vermogen van € 20.000,--. Het vrij te laten vermogen wordt niet aangesproken. Omdat het vermogen onder de toepasselijke vermogensgrens ligt (en er is ook voldaan aan de overige wettelijke voorwaarden) bestaat er recht op algemene bijstand.
Na een jaar ontvangt het gezin een erfenis van € 25.000,--. De actuele vermogensgrens bedraagt op dat moment € 10.250,--. De vermogensmutatie tijdens de bijstand bedraagt € 25.000,--. De som van het vermogenssaldo bij aanvang van de bijstand en de vermogensmutatie tijdens de bijstand bedraagt € 5.000,-- (- € 20.000,-- plus € 25.000,--). Dit bedrag is lager dan de actuele vermogensgrens. Er bestaat nog steeds recht op algemene bijstand. Het restant van het vrij te laten 36
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland vermogen bedraagt € 10.250,-- minus € 5.000,-- = € 5.250,--.
Voorbeeld 4 Bij aanvang van de bijstand bedraagt het vermogen van het gezin Jakobse € 4.500,--, opgebouwd uit een auto van € 3.500,-- (waarde auto is € 10.350) en een spaarrekening met een saldo van € 1.000,--. De toepasselijke vermogensgrens bedraagt bij aanvang € 9.950,--. Omdat het vermogen onder de toepasselijke vermogensgrens ligt (en er is ook voldaan aan de overige wettelijke voorwaarden) bestaat er recht op algemene bijstand. Op 1/1/2012 heeft het gezin aanspraak op een ontvangsten uit een erfenis vanwege overlijden van de laatste erflater. Op 5/4/2012 ontvangt het gezin een erfenis van € 9.000,--. De actuele vermogensgrens bedraagt inmiddels € 10.250,--. De hoogte van netto bijstandsuitkering is € 950,00 per maand vanaf 1/1/2012. Een jaar later is de auto in waarde gedaald. De auto is geen € 10.350 maar € 9.000,00 waard. Bovendien is het saldo op de spaarrekening op 1/1/2012 afgenomen tot € 100,00.
Het vermogen is dan per 1/1/2012: waarde auto
€ 2.150 (€ 9.000,00 minus € 6.850,00)
spaarrekening
€
erfenis
€ 9.000
totaal
€ 11.150
vermogensgrens
€ 10.250
boven vermogensgrens €
100
900
De uitkering liep door tot aan de uitbetaling van de erfenis. De over de periode van 1 januari 2012 tot 5 april 2012 verleende uitkering bedraagt minder dan € 900,00. Dat betekent dat de IGSD de uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2012 ter hoogte van € 900,00 terugvordert (artikel 58 lid 1 onder f ten eerste WWB) en de uitkering continueert.
Voorbeeld 5 Als voorbeeld 4 maar nu ontvangt het gezin € 50.000,00 Het vermogen is dan per 1/1/2012: waarde auto
€ 2.150 (€ 9.000,00 minus € 6.850,00)
spaarrekening
€
100
erfenis
€ 50.000
totaal
€ 52.250
vermogensgrens
€ 10.250
boven vermogensgrens € 42.000 De uitkering liep door tot aan de uitbetaling van de erfenis. De over de periode van 1 januari 2012 tot 5 april 2012 verleende uitkering bedraagt € 2.976,67. Dat betekent dat de IGSD de uitkering over de periode van 1 januari 2012 tot en met 4 april 2012 geheel terugvordert (artikel 58 lid 1 onder f ten eerste WWB) en de uitkering met ingang van 5 april 2012 beëindigt / intrekt. Het gezin zal op het vermogensoverschot moeten interen voordat er weer recht op algemene bijstand ontstaat.
37
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Interen op vermogen Vraagt belanghebbende bijstand aan, na op zijn vermogen te hebben ingeteerd, dan beoordeelt de IGSD of belanghebbende verantwoord heeft ingeteerd op zijn vermogen. De WWB kent hier geen norm voor. De IGSD hanteert hiervoor de interingsnorm van anderhalf keer de toepasselijke bijstandsnorm. De IGSD verhoogt de interingsnorm met het gemis aan huur- en zorgtoeslag. De IGSD houdt ook rekening met inkomsten die belanghebbende gedurende de interingsperiode geniet. Met eventuele bijzondere uitgaven kan ook rekening worden gehouden. Denk bijvoorbeeld aan vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Deze uitgaven leiden tot een lager vermogen. Onderstaande berekeningsmethode geeft het gemeentelijk beleid weer: € .... × 1½
Toepasselijke bijstandsnorm per maand Inkomsten
=
€ .... + € .... -
Gemis aan zorgtoeslag
€ .... +
Gemis aan huurtoeslag
€ .... + € .... (A)
Wachttijd in maanden = vermogen boven het vrij te laten vermogen gedeeld door A. Vermogen te hoog vanwege achteraf verkregen middelen Het kan gebeuren dat iemand door achteraf verkregen middelen boven de vrijlatingsgrens uitkomt. De interingsnorm dient niet te worden gehanteerd bij het intrekken van het recht op bijstand (CRvB 02-03-2010, nr. 08/642 WWB).
38
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 7
Bijstand en eigen woning, woonschip of woonwagen
Regeling: Wet werk en bijstand Onderwerpen: -
Inleiding
-
Vermogen
-
Vorm
-
Waardebepaling
-
Notaris
-
Voorwaarden
-
Hernieuwde bijstandsverlening binnen twee jaar Bijzondere bijstand en eigen woning
Inleiding In de Algemene bijstandswet (artikel 20) gold dat als belanghebbende eigenaar was van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning en er recht op algemene bijstand bestond, die bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van een hypotheek werd verstrekt. In de WWB wordt gesteld dat die bijstand de vorm een geldlening heeft. Nadere regels, met betrekking tot bijvoorbeeld rente en aflossing, ontbreken. Om zekerheid te hebben omtrent vorm en de rente en aflossing van deze geldlening dient er een uitvoeringsrichtlijn opgesteld te worden. Vermogen Onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering. Artikel 50 WWB bepaalt dat de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, recht heeft op bijstand voorzover tegeldemaking (verkoop), bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet van belanghebbende kan worden verlangd. Het college mag van deze belanghebbende echter wel verlangen dat hij eerst probeert om een (extra) hypotheek te vestigen bij een reguliere kredietinstelling, voordat zij overgaat tot het verlenen van bijstand onder verband van een krediethypotheek (CRvB 22-04-2008, nr. 06/7331 WWB). Bij de beoordeling van de vraag of verdere bezwaring van een woning redelijkerwijs van een belanghebbende kan worden gevergd, komt overigens geen gewicht toe aan de wens van de belanghebbende om de overwaarde aan te wenden als aanvulling op een toekomstige oudedagsvoorziening of noodzakelijk onderhoud in de toekomst (CRvB 16-06-2009, nr. 07/6025 WWB). Indien twee of meer banken/financiële instellingen niet bereid zijn een hypothecaire geldlening aan belanghebbende te verstrekken, stelt de IGSD zich op het standpunt dat het (verder) bezwaren van de eigen woning in redelijkheid niet verwacht kan worden De algemene bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening indien: -
de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het nettominimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid WWB;
-
voorzover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen bedoeld in artikel 34, tweede lid onderdeel d WWB.
Het in de woning aanwezige vermogen wordt vastgesteld aan de hand van de WOZ-waarde. Deze 39
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland waarde wordt verminderd met de hypothecaire geldschuld en vermeerderd met de contante waarde van de kapitaalverzekering, welke verzekering dient tot aflossing van de hypothecaire geldlening in de toekomst en die daartoe verpand is aan de hypotheeknemer (CRvB 01-07-2009, nr. 08/2784). Bij de vraag of een krediethypotheek gevestigd moet worden, wordt alleen rekening gehouden met het in aanmerking te nemen vermogen dat gebonden is aan de zelfbewoonde eigen woning. Het saldo van de bezittingen en schulden (vermogen), die niet op de woning drukken, worden daarbij niet betrokken. Datzelfde geldt voor het vaststellen van de hoogte van de krediethypotheek (CRvB 22-06-2009, nr. 09/879). Het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid WWB voorzover dit minder bedraagt dan het bedrag genoemd in artikel 34, tweede lid 2 onderdeel d WWB, wordt niet als vermogen in aanmerking genomen. Deze vrijlating geldt onafhankelijk van die van het bescheiden vermogen zoals genoemd in artikel 34, tweede lid onderdeel b WWB. Indien er geen sprake is van een eigen woning, maar van een eigen woonschip of woonwagen, geldt op grond van artikel 3 lid 6 WWB in samenhang met artikel 34 lid 2 WWB dezelfde vrijlating van het vermogen. Overigens is het, voor de mogelijkheid van het verstrekken van een geldlening onder verband van een hypotheek, noodzakelijk dat het betreffende woonschip of woonwagen, als registergoed te boek staat dan wel als onroerende zaak moet worden aangemerkt. Voor woonschepen geldt dat indien het schip op grond van artikel 8:790, eerste lid BW in het kadaster staat ingeschreven, het als een registergoed aan te merken is. Daarnaast is van belang dat op het woonschip een woonbestemming rust; indien het schip naast wonen gebruikt wordt ten behoeve van het beroep/bedrijf, bijvoorbeeld vrachtschepen en binnenvaartschepen, is in eerste instantie het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 van toepassing. Vestiging van hypotheek op een woonschip (woonwagen) is eveneens aan de orde indien het woonschip (de woonwagen) een onroerende zaak is. Onroerend zijn de grond [...] alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken (artikel 3:3 BW). De vraag of de vereniging duurzaam is, moet aan de hand van objectieve maatstaven worden beoordeeld. Van belang is of het woonschip (de woonwagen) naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. De kennelijke bedoeling van de bouwer, de omvang en de constructie spelen een rol bij de vraag of het woonschip (de woonwagen) bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. De verkeersopvattingen kunnen in aanmerking worden genomen bij de vraag of een woonschip (woonwagen) duurzaam met de grond is verenigd (zie HR 31-10-1997 (Portocabin), NJ 1998, 97). Zie voor een voorbeeld waarin een (quasi) woonschip als onroerende zaak werd aangemerkt Gerechtshof Amsterdam 23-04-1999, nr. 98/0065. Zie hoofdstuk 9 (vormen van bijstand), paragraaf 2 (lening en borgtocht), onderdeel 6 (zekerheden). Op grond van artikel 48, derde lid WWB kan het college aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan de bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen. Vorm De regeling dient zo eenvoudig mogelijk te worden opgesteld. Voor het stellen van zekerheid wordt de geldlening verstrekt onder verband van een hypotheek. Is dat niet mogelijk omdat het a. geen registergoed betreft en b geen onroerende zaak is, dan wordt een recht van pand gevestigd als zekerheid voor de nakoming van de rente- en aflossingsverplichtingen welke zijn verbonden aan de bijstand in de vorm van een geldlening. Dit alles met inachtneming van artikel 50, tweede lid WWB. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het reeds ingetrokken Besluit Krediethypotheek Bijstand van 12 april 1995, staatsblad 204, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 september 2000, staatsblad 408. 40
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Belanghebbenden dienen hun medewerking te verlenen aan het vestigen van een krediethypotheek. Werken zij uiteindelijk niet mee aan het vestigen van de hypotheek - en zij komen dus de opgelegde verplichtingen niet na - dan zal de bijstand worden beëindigd wegens het bezit van een te veel aan vermogen. Zij dienen daartoe vooraf een intentieverklaring te ondertekenen. Er zal namelijk een notariële akte moeten worden opgemaakt en de akte zal ondertekend moeten worden. Ondertussen zal bijstandsverlening noodzakelijk zijn en zal vast moeten staan dat zij medewerking verlenen aan de op een later tijdstip te vestigen hypotheek. Bij de toekenning van de bijstand zal dit voor belanghebbenden duidelijk moeten zijn en onderdeel moeten zijn van de beschikking die zij op hun aanvraag zullen ontvangen. Waardebepaling De geldlening in ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden. Ter vaststelling van de waarde van de woning wordt in beginsel aansluiting gezocht bij de meest actuele WOZ-waarde van het pand. Een taxatie kan daarmee in beginsel achterwege blijven. Geeft een klant aan dat de WOZ-waarde niet juist is, dan kan hij de waarde laten taxeren door een beëdigd taxateur. Ook de IGSD kan de woning laten taxeren door een beëdigd taxateur, indien de WOZ-waarde bijvoorbeeld afwijkt van het bedrag waarvoor de klant de koopwoning te koop heeft staan. De kosten van de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek alsmede de bijkomende kosten komen ten laste van belanghebbenden. Aangezien de kosten van de woningtaxatie en het vestigingen van de hypotheek niet zijn te beschouwen als algemeen noodzakelijke kosten, moet de eventuele bijstand die voor deze kosten wordt verleend, nu het Besluit krediethypotheek niet meer bestaat, worden beschouwd als bijzondere bijstand. Zie het laatste onderdeel van dit hoofdstuk. Zie hoofdstuk 9 (vormen van bijstand), paragraaf 2 (lening en borgtocht), onderdeel 3 (eigen woning, woonwagen en woonschip). Notaris De kosten van de hypotheekakte kunnen van notaris tot notaris verschillen. Zij mogen zelf hun eigen tarieven vaststellen. Belanghebbenden dienen zelf aan te geven bij welke notaris zij de hypotheekakte willen laten passeren. Dit kan in de intentieverklaring verwerkt worden. Wanneer er zowel algemene als bijzondere bijstand nodig is, hoeft er maar één hypotheekakte te worden opgesteld. Om de regeling zo eenvoudig mogelijk in de uitvoering te maken, wordt er gekozen voor het vestigen van een hypotheek als de hypotheek minimaal € 5.000,00 bedraagt. Is de te vestigen hypotheek lager dan dit bedrag dan wordt er afgezien van het vestigen van een hypotheek. De bijstand wordt dan om niet verstrekt of in de vorm van een geldlening met inachtneming van artikel 50, tweede lid WWB. Een kosten-/batenplaatje is op zich niet relevant, omdat de cliënt de kosten van de hypotheekakte voor zijn rekening neemt. Door de WOZ-waarde van de woning te hanteren kan er voortvarend gehandeld worden. De taxateur blijft immers buiten beeld en de WOZ-waarde van de woning is bij de gemeente zelf bekend. Voorwaarden Aan de geldlening zullen een aantal voorwaarden verbonden moeten worden. Deze voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte c.q. overeenkomst van geldlening: Aflossen 1.
aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar; 41
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland 2.
de aflossing vindt plaats vanaf het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats;
3.
het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.
4.
Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de WWB dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in Hoofdstuk 3 van genoemde wet wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbenden een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangen.
5.
Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stellen burgemeester en wethouders, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.
6.
Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld onder punt 5 wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbenden komende, bijzondere bestaanskosten;.deze worden in mindering gebracht op het inkomen.
7.
Indien belanghebbenden tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig zijn in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens wettelijke rente verschuldigd.
Rente 8.
Indien door toepassing van punt 4 tot en met 6 na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks een rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.
9.
De rente, bedoeld onder punt 8, is de wettelijke rente verminderd met 3%.
10. Indien belanghebbenden naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kunnen betalen, doch niet kunnen aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. 11. Indien belanghebbenden naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kunnen betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. 12. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd. Verkoop 13. Bij verkoop of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van punt 10 en 11 bijgeschreven rente, terstond opeisbaar. 14. Bij verkoop van de woning kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van de belanghebbende, dan wel wegens werkaanvaarding elders door de belanghebbende, na toepassing van punt 13, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat de belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning. 15. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden. 16. Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder 42
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek. 17. Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen. Hernieuwde bijstandsverlening binnen twee jaar Indien in een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek. Bij een niet al te lange onderbreking van de bijstandsverlening moet ervan worden uitgegaan dat de nieuwe bijstandsbehoeftigheid niet los kan worden gezien van die daarvoor. Daarom is geregeld dat in gevallen waarin geen sprake is van een duurzame onderbreking, de laatste berekening van het bedrag van de maximale geldlening wordt gehanteerd. Voor zover het maximale bedrag van de geldlening nog niet is aangesproken, hetzij door een voortijdige beëindiging van de bijstand, hetzij door inmiddels verrichte aflossingen, wordt de te verlenen bijstand ten laste daarvan geboekt. Is het maximale bedrag wel volledig aangesproken dan wordt de bijstand verder om niet verleend. Bijzondere bijstand en eigen woning Op grond van artikel 20, vierde lid van de Abw was het mogelijk bijzondere bijstand te verstrekken in de vorm van een geldlening (eventueel onder verband van een krediethypotheek) bij een overwaarde in de woning. In artikel 50 WWB (het equivalent van artikel 20 Abw) is deze bepaling echter niet teruggekeerd. En omdat artikel 48, eerste lid WWB bepaalt dat bijstand om niet wordt verstrekt, tenzij de wet anders bepaalt, kan de bijzondere bijstand (behoudens de gevallen als bedoeld in artikel 48, tweede lid en artikel 51 WWB) in dit geval niet in de vorm van een geldlening (eventueel onder verband van krediethypotheek) worden verstrekt. De overwaarde van de woning dient daarom meegenomen te worden bij de vaststelling van de draagkracht van belanghebbende bij het al dan niet toekennen van de bijzondere bijstand. Zie hiervoor hoofdstuk 1 Algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening in het deel bijzondere bijstand van deze Leidraad. Voor de kosten van de woningtaxatie en het vestigingen van de krediethypotheek kan de IGSD bijzondere bijstand verlenen ongeacht de overwaarde. Deze kosten moeten dan wel samenhangen met het vestigen van een krediethypotheek.
43
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 8 Norm, toeslag en vermogen bij niet rechthebbende echtgenoten Regeling: Wet werk en bijstand Onderwerpen: -
Norm en toeslag bij niet rechthebbende echtgenoot
-
Inkomstvrijlating niet rechthebbende echtgenoot
-
Vermogen bij niet rechthebbende echtgenoot
-
Ondertekening formulieren
Norm en toeslag bij niet-rechthebbende echtgenoot Situatie waarin slechts één echtgenoot rechthebbende is De norm van de rechthebbende echtgenoot is gelijk aan de norm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden (artikel 24 WWB). De rechthebbende echtgenoot wordt wel geacht de kosten te kunnen delen met zijn niet rechthebbende echtgenoot en komt voor een toeslag van 10% in aanmerking op grond van artikel 3 lid 2 Toeslagenverordening Wet werk en bijstand). Dit is in het volgende geval geen 10% maar 20% van de gehuwdennorm indien: -
de partner illegale vreemdeling is. Wanneer de illegale vreemdeling echter niet over inkomsten beschikt en daar redelijkerwijs ook niet over kan beschikken (hetgeen veelal het geval zal zijn) dan kan hij zijn aandeel in de kosten niet voldoen. Feitelijk is er dan geen sprake meer van het kunnen delen van kosten. In dat geval is het redelijk om toch de maximale toeslag van 20% toe te kennen. Indien de illegaal in Nederland verblijvende partner over inkomsten beschikt moet hier rekening mee worden gehouden.
Inkomstvrijlating niet rechthebbende echtgenoot De vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder n WWB kan alleen op het inkomen van de rechthebbende echtgenoot worden toegepast en niet op het inkomen van de niet rechthebbende echtgenoten. Bovendien geldt de vrijlating alleen voor rechthebbende echtgenoten van 27 jaar of ouder (artikel 31 lid 5 WWB). Voor de wijze waarop en in welke mate het inkomen wordt gekort op de norm, wordt verwezen naar het Handboek WWB. Vermogen bij niet-rechthebbende echtgenoten De vermogensgrens voor de echtgenoten tezamen is van toepassing (artikel 34 lid 3 onder c WWB). Het vermogen van de niet-rechthebbende echtgenoot dient volledig te worden meegenomen. Ondertekening formulieren Ook de niet rechthebbende echtgenoot dient aanvraag-, heronderzoeks- en rechtmatigheidsonderzoeksformulieren etc. te ondertekenen en gegevens te verstrekken relevant voor de uitkering van de rechthebbende echtgenoten. Voor jongeren die een opleiding of scholing volgen binnen het regulier onderwijs is van belang dat zij onmiddellijk doorgeven wanneer zij hun opleiding beëindigen/staken. Dit heeft gevolgen voor de bijstandsuitkering van rechthebbende echtgenoten.
44
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 9
Wijziging norm bij opname in een inrichting
Zie hiervoor hoofdstuk 18 Vaste lasten bij opname in inrichting in het deel bijzondere bijstand van de Leidraad Wet werk en bijstand.
45
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 10
Maatregel of geldlening wegens tekortschietend besef
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Onderwerpen: -
Verrekening bestuurlijke boete met uitkering door UWV of SVB bij recidive
-
Verrekening bestuurlijke boete met IOAW/IOAZ door het Dagelijks Bestuur bij recidive
-
Te snel interen op vermogen
-
Onderbedeling bij echtscheiding, verkoop woning beneden waarde en te late of geen aanvaarding voorliggende voorziening
Verrekening bestuurlijke boete door UWV of SVB bij recidive met uitkering Indien het UWV of SVB belanghebbende een bestuurlijke boete oplegt bij recidive, dan zijn zij verplicht deze bestuurlijke boete te verrekenen met de uitkering die zij aan belanghebbende verstrekken, zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. Belanghebbende kan het UWV of SVB alleen nog op grond van dringende redenen verzoeken daar wel rekening mee te houden. Belanghebbenden die daardoor een beroep moeten doen op bijstand, omdat zij niet meer over voldoende middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, legt het Dagelijks Bestuur van de IGSD een maatregel op wegens een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, conform de Maatregelenverordening WWB. Voor de hoogte en duur van deze maatregel wordt verwezen naar deze verordening. Daarnaast legt het Dagelijks Bestuur belanghebbende de verplichting op een verzoek in te dienen bij het UWV of SVB om op grond van dringende redenen de beslagvrije voet wel in aanmerking te nemen (artikel 55 WWB). Indien belanghebbende deze verplichting niet nakomt dan legt het Dagelijks Bestuur een maatregel op conform de maatregelenverordening. Indien belanghebbende ook na deze maatregel nog een beroep moet doen op de WWB verstrekt het Dagelijks Bestuur deze bijstand in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48, tweede lid, onderdeel b, WWB. Volgend op de maatregel ontvangt belanghebbende de eerste maand de volledig voor hem geldende bijstandsnorm in de vorm van een geldlening (voorzover daar geen beslag op ligt). Vanaf de tweede maand verrekent het Dagelijks Bestuur van de IGSD deze geldlening met de bijstand door maandelijks tien procent van de bijstand in te houden ter aflossing van deze geldlening. Zie hiervoor hoofdstuk 6 van de beleidsregels terugvordering en verhaal. Verrekening bestuurlijke boete met IOAW/IOAZ door het Dagelijks Bestuur bij recidive Hiervoor geldt hetzelfde als hierboven staat omschreven. Te snel interen op vermogen Doet belanghebbende een beroep op bijstand omdat hij te snel op zijn vermogen heeft ingeteerd, dan is sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. In dergelijke situaties overweegt de IGSD belanghebbende een maatregel op te leggen van 100 procent gedurende een maand (artikel 14 lid 3 onder b in samenhang met artikel 16 lid 1 onder d Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2010). Het kan zijn dat enkel de maatregel van verlaging van de bijstandsuitkering of langdurigheidstoeslag, in bepaalde omstandigheden niet of onvoldoende effectief is. De IGSD verstrekt de bijstand dan in de vorm van een geldlening (artikel 48 lid 2 onder b WWB) gedurende een periode die gelijk is aan de periode waarin belanghebbende geen beroep had hoeven te doen op bijstand als hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had getoond. 46
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland De WWB verzet zich er niet tegen dat in geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening een verlaging op de bijstand wordt toegepast en dat daarnaast de bijstand -gedurende een aan dat tekortschietend besef te relateren periode- in de vorm van een geldlening wordt toegekend. Wel dient uit oogpunt van evenredigheid bij een dergelijke cumulatie van sancties wel voldoende acht te worden geslagen op het totale effect ervan voor de bijstandsgerechtigde (CRvB 20 maart 2007, nrs. 06/515 NABW en 06/517 NABW). Voorbeeld: Belanghebbende teert te snel in op zijn vermogen en doet per 1 januari een beroep op bijstand. Belanghebbende had zes maanden later een beroep op bijstand kunnen doen als hij voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan had getoond. De IGSD kent dan bijstand toe met ingang van 1 januari, waarbij de bijstand over de periode van 1 februari gedurende vijf maanden in de vorm van een geldlening wordt toegekend (artikel 48 lid 2 onder b WWB). Verder legt de IGSD met ingang van 1 januari een maatregel op van 100% gedurende één maand (artikel 15 lid 2 onder h Maatregelenverordening). Concreet betekent dit dat belanghebbende in januari geen bijstand ontvangt en vanaf februari tot en met juni bijstand in de vorm van een geldlening. Vanaf juli moet de bijstand om niet verleend worden. Wel stemt de IGSD zowel de maatregel als de bijstand in de vorm van een geldlening af op -
de ernst van de gedraging,
-
de mate waarin de gedraging belanghebbende kan worden verweten en
-
de omstandigheden waarin hij verkeert.
Bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid moet behalve van de maatregel ook van het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening worden afgezien. Dat betekent dus dat de bijstand om niet verleend moet worden en geen maatregel wordt opgelegd. Vanzelfsprekend kunnen ook dringende redenen een rol spelen bij het te nemen van het besluit. Onderbedeling bij echtscheiding, verkoop woning beneden waarde en te late of geen aanvaarding voorliggende voorziening Belanghebbende zal veelal eerder een beroep op bijstand doen in situaties waarin sprake is van -
onderbedeling bij echtscheiding,
-
verkoop van woning beneden de waarde en
-
te late of geen aanvaarding van een voorliggende voorziening.
In dergelijke situaties is sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Het opleggen van uitsluitend een maatregel van 100% gedurende een maand, zal in veel gevallen niet in verhouding staan tot de periode waarin belanghebbende geen beroep op bijstand zou hebben gedaan. Reden waarom de IGSD in dergelijke situaties ook gebruik maakt van de bevoegdheid om bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken (artikel 48 lid 2 onder b WWB). Hoe de IGSD hier mee omgaat, is te lezen in hoofdstuk 6 Vermogen onder het kopje ínteren op vermogen. Een voorbeeld ter verduidelijking betreffende het aanvaarden van een koopprijs voor een woning, die (ver) beneden de verkoopwaarde ligt, terwijl je weet dat je op korte termijn op de bijstand aangewezen bent. Een alleenstaande man van 45 jaar, zonder ten laste komende kinderen, is eigenaar van een woning. De getaxeerde waarde van de woning
is € 130.000,-. Hij verkoopt het huis echter voor 47
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland een bedrag van € 80.000,- aan een vriend. Ten tijde van de verkoop wist de eigenaar dat hij binnen 3 maanden afhankelijk zou worden van een bijstandsuitkering op grond van de WWB. Daarnaast waren er geen omstandigheden op grond waarvan aannemelijk was dat hij de woning niet voor een bedrag dichter bij de getaxeerde waarde had kunnen verkopen. Ook zijn er geen andere redenen gebleken om aan te nemen dat er geen sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18 lid 2 WWB. Op grond van artikel 14 lid 3 sub a van de Maatregelenverordening WWB 2010 (gemeente Westerveld) dient het college in deze situatie een maatregel op te leggen. Artikel 16 lid 1 sub d van de Maatregelenverordening bepaalt dat, nu het een gedraging van de vierde categorie betreft, de bijstandsuitkering gedurende 1 maand volledig (100%) ingehouden mag worden. In de onderhavige situatie wordt, gelet op de hoogte van de ‘benadeling’ en de mate van verwijtbaarheid, enkel het opleggen van een maatregel niet voldoende geacht. Daarom kan, aanvullend op de maatregel, besloten worden om de uitkering als geldlening te verstrekken (artikel 48 lid 2 sub b WWB). Voor de berekening van de periode waarvoor de bijstand in de vorm van een lening verstrekt zal worden, wordt uitgegaan van de periode die hij, indien de woning wel voor een juiste prijs verkocht zou zijn, nog zonder bijstand had kunnen leven. Hierbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat men in normale omstandigheden 1,5 keer de norm per maand zou interen op het vermogen. Tevens dient rekening te worden gehouden met eventuele inkomsten van de man, aangezien dit zou kunnen betekenen dat de man langer zonder bijstand had kunnen leven. In het onderhavige voorbeeld wordt er echter vanuit gegaan dat de man verder geen inkomsten heeft gehad. In de onderhavige situatie is de woning met een ‘verlies’ van € 50.000,- verkocht. De hypotheek bedroeg € 80.000,-. De bijstandsnorm voor een alleenstaande, zonder ten laste komende kinderen, bedraagt op grond van artikel 21 WWB jo artikel 3 lid 1 Toeslagenverordening WWB 2010, € 913,06 per maand. De vrijlating van het vermogen voor een alleenstaande bedraagt € 5.480,- (artikel 34 lid 3 sub a WWB). De rekensom wordt derhalve als volgt: € 50.000 - € 5.480 = € 44.520. In dit geval had de man 1,5 x de norm = € 1369,59 per maand in kunnen teren. De man had van dit bedrag derhalve nog (afgerond) 32 maanden kunnen leven zonder afhankelijk te worden van een bijstandsuitkering (€44.520: 1369,59) . Rekening houdend met de reeds opgelegde maatregel van 100% inhouden van de uitkering gedurende 1 maand, betekent dit dat de bijstand gedurende maximaal 31 maanden verstrekt kan worden in de vorm van een geldlening.
48
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 11
Bestuurlijke boetes
Regelingen: WWB, IOAW, IOAZ en het Boetebesluit socialezekerheidswetten Onderwerpen: -
Het begrip onverwijld in het kader van de inlichtingenplicht
-
Bestuurlijke boetes bij nulfraude o
Termijn van orde
o
Waarschuwing
o
Hoogte bestuurlijke boete bij nulfraude
-
Hoogte bestuurlijke boete
-
Hoogte bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid
-
Verzoek van andere gemeente tot pseudoverrekening recidiveboete.
Het begrip onverwijld in het kader van de inlichtingenplicht De artikelen 17 eerste lid, WWB, 13, eerste lid, IOAW en 13, eerste lid, IOAZ omschrijven de inlichtingenplicht. Daarin staat het begrip onverwijld. Onder onverwijld verstaat het Dagelijks Bestuur het volgende: Onder onverwijld moet worden verstaan uiterlijk binnen 30 dagen, gerekend vanaf het moment waarop het te melden feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan, dan wel kenbaar werd voor belanghebbende. Via het mutatieformulier dient belanghebbende deze feiten en/of omstandigheden aan het Dagelijks Bestuur van de IGSD door te geven. Bestuurlijke boetes bij nulfraude Er is sprake van nulfraude indien de schending van de inlichtingenplicht niet tot een benadelingsbedrag leidt (artikelen 18a, derde lid, WWB, 20a, derde lid, IOAW en 20a, derde lid, IOAZ). Termijn van orde Het Dagelijks Bestuur van de IGSD hanteert een termijn van orde in het volgende geval: -
Verklaring wisselende inkomsten Belanghebbenden met wisselende inkomsten dienen maandelijks een verklaring wisselende inkomsten in te leveren. Tegelijkertijd met de toezending van deze verklaring ontvangen zij bericht over de datum waarop de verklaring uiterlijk ingeleverd moet worden.
In alle overige gevallen hanteert het Dagelijks Bestuur geen termijn van orde. Voor hersteltermijnen en besluiten tot opschorting wordt verwezen naar de beleidsregels terugvordering en verhaal. Waarschuwing 1. Het Dagelijks Bestuur ziet in het kader van de WWB, IOAW en IOAZ in beginsel af van het opleggen van een bestuurlijke boete bij nulfraude en volstaat met een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt: a.
binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven (artikel 18a lid 4 WWB, artikel 20a lid 4 IOAW en artikel 20a lid 4 IOAZ),
b.
binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop aan de
c.
binnen een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop aan belanghebbende
belanghebbende een bestuurlijke boete is opgelegd wegens nulfraude en/of, een bestuurlijke boete is opgelegd wegens fraude. 49
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
2. Bij samenloop van meerdere perioden als bedoeld in het eerste lid onderdelen a, b en c is de periode die nog het langste duurt bepalend voor het feit of een schriftelijke waarschuwing opgelegd kan worden. 3. De ernst van de gedraging kan er toe leiden dat het Dagelijks Bestuur van de IGSD in een individueel geval wel een boete oplegt. 4. Onder verplichtingen wordt in dit kader verstaan de verplichtingen als bedoeld in artikel 18a WWB, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ. Toelichting beleidsregel waarschuwing: Eerste lid Onderdeel a Komt overeen met de wettelijke bepalingen in de WWB, IOAW en IOAZ. Onderdeel b De termijn van twee jaar komt overeen met de termijn genoemd in artikel 18a lid 4 WW, artikel 20a lid 4 IOAW en artikel 20a lid 4 IOAZ. Wanneer het niet is toegestaan om te volstaan met een schriftelijke waarschuwing indien belanghebbende nog geen twee jaar geleden al een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen, dan mag dat zeker niet wanneer een boete wegens nulfraude is opgelegd in plaats van een schriftelijke waarschuwing. Onderdeel c Door een termijn van vijf jaar te hanteren, sluit de IGSD aan bij de termijn die geldt bij recidive. Fraudeert een belanghebbende binnen vijf jaar opnieuw dan krijgt hij een boete van 150% van het benadelingsbedrag. Is sprake van nulfraude binnen vijf jaar nadat eerder een bestuurlijke boete wegens fraude is opgelegd, dan legt de IGSD een boete op wegens nulfraude. Tweede lid Dit lid kan het beste worden uitgelegd aan de hand van een voorbeeld. Belanghebbende is op 15 maart 2013 een schriftelijke waarschuwing opgelegd wegens nulfraude. Op grond van het eerste lid onderdeel a gaat de termijn van twee jaar lopen vanaf 15 maart 2013 tot en met 14 maart 2015. Echter op 6 juni 2014 legt de IGSD dezelfde belanghebbende een bestuurlijke boete op wegens fraude. Op grond van het eerste lid onderdeel c gaat de termijn lopen vanaf 6 juni 2014 tot en met 5 juni 2019. De laatste termijn duur het langst. Deze is immers pas op 5 juni 2019 afgelopen in plaats van 14 maart 2015. Voor het bepalen of een schriftelijke waarschuwing opgelegd mag worden is de datum van 5 juni 2019 dan bepalend. Vanaf 6 juni 2019 is weer een schriftelijke waarschuwing mogelijk bij nulfraude. Derde lid Het is denkbaar dat de gedraging dermate ernstig is dat niet met een waarschuwing volstaan kan worden. Hierbij valt onder andere te denken aan situaties waarin de IGSD door snelle afhandeling van bijvoorbeeld IB-signalen, voorkomt dat sprake is van ten onrechte of teveel ontvangen uitkering. Vierde lid Het gaat hier om verplichtingen omschreven in artikel 18a WWB, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ die bij schending daarvan een bestuurlijke boete of waarschuwing opleveren. 50
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoogte bestuurlijke boete bij nulfraude De hoogte van de bestuurlijke boete is bij nulfraude in beginsel gelijk aan het bedrag genoemd in artikel 2, derde lid, Boetebesluit socialezekerheidswetten. Op 1 januari 2013 is dat € 150,00. Hoogte bestuurlijke boete De hoogte van de bestuurlijke boete is wettelijk voorgeschreven. Van belang in dit kader is dat de hoogte van de bestuurlijk boetes op een veelvoud van € 10,00 naar boven afgerond moet worden (artikel 2, tweede lid, Boetebesluit socialezekerheidswetten). Hoogte bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid Het Dagelijks Bestuur van de IGSD legt in beginsel een bestuurlijke boete op gelijk aan 50% van het boetebedrag, indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid als omschreven in artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Onder boetebedrag verstaat het Dagelijks Bestuur de bestuurlijke boete die zou zijn opgelegd indien geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. Voorbeeld 1: Stel belanghebbende ontvangt € 1.001,00 ten onrechte aan bijstand als gevolg van fraude. Is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid dan is de bestuurlijke boete € 1.010,00 (afronding op een veelvoud van tien euro naar boven) Is sprake van verminderde verwijtbaarheid dan is de bestuurlijk boete de helft van € 1.010,00 is € 505,00. Afgerond op een veelvoud van tien euro is dat € 510,00. Voorbeeld 2: Stel er is sprake van nulfraude waarbij sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De minimumboete bedraagt € 150,00. Vijftig procent daarvan is € 75,00. Naar boven afgerond is dat € 80,00. Verzoek van andere gemeente tot pseudoverrekening recidiveboete Het Dagelijks Bestuur van de IGSD die de uitkering verstrekt, moet in beginsel gehoor geven aan het verzoek van een andere gemeente tot pseudoverrekening. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgens de regels van zijn gemeentelijke verordening). Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het Dagelijks Bestuur van de IGSD verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. Op grond van artikel 60b lid 2 WWB 2013 is het Dagelijks Bestuur van de IGSD bevoegd aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Dergelijke verzoeken handelt het Dagelijks Bestuur van de IGSD af, analoog aan de regels die in de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 zijn vastgelegd.
51
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 12
Specifieke verplichtingen belanghebbende jonger dan 27 jaar
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Onderwerp: -
Specifieke verplichtingen belanghebbende jonger dan 27 jaar gedurende aanvraag
-
Het kunnen volgen van een opleiding binnen het regulier onderwijs.
-
Het niet kunnen volgen van een opleiding binnen het regulier onderwijs
-
Specifieke verplichtingen belanghebbende jonger dan 27 jaar gedurende uitkering.
Specifieke verplichtingen belanghebbende jonger dan 27 jaar gedurende aanvraag Bij de melding voor een aanvraag algemene bijstand zal het UWV de belanghebbende jonger dan 27 jaar (jongere) op zijn verplichtingen moeten wijzen en hem meedelen wat van hem verwacht wordt. Gerekend vanaf de datum van melding voor een aanvraag algemene bijstand is de jongere gedurende vier weken verplicht om: a.
er alles aan te doen om werk te vinden (artikel 9 lid 1 onder a WWB)
b.
zijn mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs te onderzoeken. Ten aanzien van de laatste verplichting dient de jongere de IGSD documenten te verstrekken die de IGSD kunnen helpen bij de beoordeling of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het reguliere onderwijs (artikel 41 vijfde en zesde lid WWB). Onderdeel b treedt naar verwachting pas op 1 juli 2012 in werking.
Gedurende deze vier weken heeft de jongere geen recht op ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling (artikel 7 lid 3 onder b WWB). Ook mag hij gedurende deze periode geen aanvraag indienen, tenzij hij een echtgenoot heeft van 27 jaar of ouder (artikel 41 lid 4 WWB). Na afloop van deze vier weken beoordeelt de IGSD in hoeverre de jongere aan zijn verplichtingen heeft voldaan (artikel 43 vierde en vijfde lid WWB). Ad a. Jongere moet er alles aan doen om werk te vinden (artikel 9 lid 1 onder a WWB) Dit houdt in dat de jongere verplicht is om: -
zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV
-
minimaal drie sollicitaties per week te verrichten
-
zich in te schrijven bij vijf uitzendbureaus
-
zijn/haar Curriculum Vitae te uploaden bij minimaal 3 vacaturesites.
De jongere moet zijn activiteiten registreren door het volgende bij te houden: Naam bedrijf/uitzendbureau/contactpersoon/vestigingsplaats/telefoonnummer/datum/manier van solliciteren/resultaat. De jongere krijgt een brief van het UWV waarin deze verplichtingen staan opgenomen. Daarnaast krijgt hij/zij dit tijdens een centrale bijeenkomst met andere jongeren te horen die hij/zij verplicht is te volgen nadat hij/zij zich voor een aanvraag gemeld heeft. De IGSD legt op grond van de maatregelenverordening een maatregel op als de jongere zijn verplichting onvoldoende is nagekomen om - naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden en/of - zich niet als werkzoekende heeft ingeschreven bij het UWV. Blijkt echter uit houding en gedragingen ondubbelzinnig dat de jongere zijn verplichting op grond van artikel 9 lid 1 WWB niet wil nakomen, ook nadat hij op de consequenties is gewezen, dan heeft hij in het geheel geen recht op algemene bijstand (artikel 13 lid 2 onder d WWB). 52
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Meldt de jongere zich vervolgens opnieuw voor een aanvraag, dan gelden bovengenoemde verplichtingen weer gedurende vier weken. Ad b. Jongere moet zijn mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs onderzoeken. Dit onderdeel treedt naar verwachting op 1 juli 2012 in werking samen met de beoogde wijzigingen in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Indien de jongere na vier weken (en na geboden hersteltermijn) geen of onvoldoende documenten heeft verstrekt, die de IGSD kunnen helpen bij de beoordeling of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het reguliere onderwijs, dan kan de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling worden gesteld. In de situatie waarin de jongere deel uit maakt van een gezin dat bestaat uit twee of meer meerderjarigen, handelt de IGSD op de volgende wijze. De IGSD neemt dan een besluit waarin het zijn aanvraag afwijst omdat de IGSD zijn recht op algemene bijstand niet kan vaststellen. De IGSD kan immers niet vaststellen of de jongere een opleiding kan volgen binnen het regulier onderwijs. De jongere wordt dan een niet rechthebbend gezinslid. Het kunnen volgen van een opleiding binnen het regulier onderwijs. Ongeacht de latere inwerkingtreding van de verplichting van de jongere om zijn mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs te onderzoeken, zal de IGSD bij nieuwe aanvragen moeten nagaan of de jongere een opleiding kan volgen binnen het reguliere onderwijs. Dit om zowel het recht op ondersteuning richting arbeidsmarkt als het recht op algemene bijstand te kunnen bepalen (artikel 7 lid 3 onder b WWB en artikel 13 lid 2 onder c WWB). Uitgangpunt is dat een jongere werkt of een opleiding volgt. Blijkens de Memorie van Toelichting onder aanscherping voorwaarden en sancties voor jongeren dienen gemeenten een uitkering zonder meer te weigeren bij een belanghebbende jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden heeft binnen het regulier onderwijs en deze onvoldoende heeft benut. De IGSD acht een jongere in principe in staat een opleiding te kunnen volgen binnen het regulier onderwijs. Dit geldt zowel voor de jongere: 1. zonder startkwalificatie als, 2. met startkwalificatie (HAVO-, VWO-, of MBO2-niveau). ad 1. de jongere heeft geen startkwalificatie Het gaat hier om jongeren die hun opleiding beëindigd hebben zonder diploma of een diploma hebben gehaald lager dan HAVO-, VWO- of MBO2-niveau. Van hen wordt verwacht dat ze alsnog een diploma halen waarmee ze een startkwalificatie krijgen. Zonder startkwalificatie is er nagenoeg geen duurzaam arbeidsmarktperspectief voor de jongere. Jongeren die zonder startkwalificatie toch aan het werk komen, verrichten vaak werk via uitzendbureaus en zijn zolang ze jong zijn relatief goedkoop. Zodra ze ouder en dus duurder voor werkgevers worden, zijn ze minder aantrekkelijk voor de markt en dus extra kwetsbaar. Gaat het om een jongere die zijn opleiding zonder diploma heeft beëindigd, dan is informatie over deze jongere bekend bij de consulent Leren en Werken (RMC functionaris). Mede met behulp van deze informatie kan de Consulent Leren en Werken of een ander consulent van het Jongerenloket beoordelen wat de scholingsmogelijkheden zijn van deze jongere. Geeft de jongere desondanks aan dat hij geen scholing kan volgen dan dient hij dat aannemelijk te maken. Zie over het aannemelijk maken, hetgeen op de volgende bladzijde is aangegeven onder het kopje ‘Het niet kunnen volgen van een opleiding binnen het regulier onderwijs’. 53
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Heeft de jongere deze startkwalificatie behaald dan gaat hetgeen onder ad 2 staat gelden, tenzij de jongere aangeeft dat niet te kunnen en dat aannemelijk weet te maken. Jongeren die vervolgens een opleiding binnen het regulier onderwijs volgen in verband waarmee ze geen aanspraak op studiefinanciering hebben, kunnen recht hebben op algemene bijstand als ze aan alle overige voorwaarden voldoen die daarvoor gelden. Zij hebben dan geen aanspraak op ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 WWB.
Ad 2. de jongere heeft een startkwalificatie De jongeren kan dan: a. na MBO2-niveau een MBO opleiding volgen op niveau drie b. na de HAVO een HBO of MBO4-niveau opleiding volgen c. na het VWO een HBO of Wetenschappelijk Onderwijs (Universiteit of Hogeschool) volgen De jongere heeft in verband met bovengenoemde studies ook aanspraak op studiefinanciering. Dat betekent dat de jongere zowel geen recht op ondersteuning richting arbeidsmarkt heeft als geen recht op algemene bijstand (artikel 7 lid 3 onder b WWB en artikel 13 lid 2 onder c WWB). Kan een jongere een opleiding volgen binnen het regulier onderwijs, maar heeft hij als gevolg van het voortijdig beëindigen van een eerdere studie geen recht meer of nog maar gedeeltelijk recht op studiefinanciering dan behoort dat tot zijn eigen verantwoordelijkheid. Van belang in dit kader is of de jongere met het doen van een vervolgopleiding een beter arbeidsmarktperspectief heeft/krijgt. Als de jongere alleen een startkwalificatie heeft, is dat nagenoeg altijd het geval. In de volgende situaties leidt het volgen van een vervolgopleiding in zijn algemeenheid niet tot een beter arbeidsmarktperspectief: -
De jongere heeft na zijn startkwalificatie op MBO2-niveau al een opleiding op MBO3niveau succesvol afgerond.
-
De jongere heeft na zijn HAVO diploma al een opleiding op HBO- of MBO4-niveau succesvol afgerond.
-
De jongere heeft na zijn VWO diploma een opleiding op WO- of HBO-niveau succesvol afgerond.
De jongere heeft dan een opleiding gevolgd die hij gelet op zijn vooropleiding redelijkerwijs kan volgen. Het niet kunnen volgen van een opleiding binnen het regulier onderwijs Als een jongere aangeeft dat hij geen (verdere) opleiding kan volgen en dit aannemelijk weet te maken, is hij niet van het recht op algemene bijstand uitgesloten op grond van artikel 13 lid 2 onder c WWB. Dat doet de jongere door de IGSD gegevens en/of informatie te verstrekken, waaruit de IGSD dat kan herleiden. Verstrekt de jongere geen of onvoldoende gegevens en/of informatie, ook niet nadat hij in de gelegenheid is gesteld zijn verzuim te herstellen, dan stelt de IGSD de aanvraag buiten behandeling op grond van artikel 4:5 Awb. In de situatie waarin de jongere deel uit maakt van een gezin dat bestaat uit twee of meer meerderjarigen, handelt de IGSD op de volgende wijze. De IGSD neemt dan een besluit waarin het zijn aanvraag afwijst omdat de IGSD zijn recht op algemene bijstand niet kan vaststellen. De IGSD kan immers niet vaststellen of de jongere een opleiding kan volgen binnen het regulier onderwijs. De jongere wordt dan een niet 54
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland rechthebbend gezinslid. Ingangsdatum studie of scholing Het komt voor dat de jongere wel een opleiding of studie kan volgen binnen het regulier onderwijs, maar pas op een latere datum kan instromen/beginnen. Ontving de jongere al eerder studiefinanciering dan bestaat in sommige situaties recht op een overbrugging6 vanuit de studiefinanciering. Zie hiervoor de voorliggende voorzieningen, hoofdstuk 2 Overige regelingen, paragraaf 9 WTOS en WSF 2000, onderdeel 3. WSF 2000. Is voor de jongere geen overbrugging mogelijk vanuit de studiefinanciering dan kan in individuele situaties tot de datum waarop de studie begint algemene bijstand worden toegekend, indien aan alle overige voorwaarden voor een bijstandsuitkering wordt voldaan. Specifieke verplichtingen belanghebbende jonger dan 27 jaar gedurende uitkering De jongere zal gelet op artikel 9 lid 1 WWB aan zijn plan van aanpak moeten meewerken. Doet hij dat niet of komt hij die verplichting anderszins onvoldoende na, dan is sprake van een maatregelwaardige gedraging. Blijkt echter uit houding en gedragingen ondubbelzinnig dat hij zijn verplichting op grond van artikel 9 lid 1 WWB niet wil nakomen, ook nadat hij op de consequenties is gewezen, dan heeft hij in het geheel geen recht op algemene bijstand (artikel 13 lid 2 onder d WWB) gerekend vanaf de datum waarop dit geconstateerd is.
6
Er is sprake van een overbrugging als de jongere in de periode tussen zijn oude en zijn nieuwe opleiding financiering krijgt. Een overbrugging duurt maximaal vier maanden. Een overbrugging vanuit tegemoetkoming scholieren is een gift. Een overbrugging vanuit studiefinanciering is afhankelijk van de studiefinanciering die de jongere voor de overbrugging ontving. Dus als de jongere vóór de overbrugging een prestatiebeurs of een lening heeft, dan heeft hij dat ook tijdens de overbrugging. 55
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 13
Zelfstandige activiteiten (op bescheiden schaal)
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) en Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004) Onderwerpen: -
Aanleiding
-
Algemeen
-
Zelfstandige activiteiten
-
Overdracht naar het Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz)
-
Toestemming verlenen, verlengen, weigeren
-
Inkomstenbelasting
-
De WWB en kunstenaars
-
Beschikking BS-regeling
Aanleiding Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) 2004 is per 1 januari 2004 in de plaats gekomen van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz)). Kernbepalingen met betrekking tot de bijstandsverlening aan zelfstandigen waren tot die datum te vinden in de Algemene Bijstandswet (Abw). De specifieke uitwerking staat in het Bbz.2004. Bijstandsverlening aan zelfstandigen is een activeringsinstrument en beoogt instroom in de WWB te voorkomen en uitstroom uit de WWB te bevorderen. Het Bbz richt zich op gevestigde zelfstandigen, startende zelfstandigen, oudere zelfstandigen, beëindigende zelfstandigen en op uitkeringsgerechtigden die een eigen bedrijf zouden willen starten. Algemeen Er zijn ook cliënten die bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten voor eigen risico verrichten of willen gaan verrichten waarbij het (nog) niet duidelijk is of deze wel tot de doelgroep van het Bbz behoren. Deze werkloze cliënt moet worden onderscheiden van de zelfstandige. Een zelfstandige kan voor bijstandsverlening een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004(Bbz 2004). In het kader van de bijstand kan het verrichten van zelfstandige activiteiten door een werkloze, onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan. Zo wordt een bijdrage geleverd aan het herstel van het zelf voorzien in de kosten van het bestaan, een van de doelstellingen van de bijstandswet. Het vermogen, noodzakelijkerwijs vastgelegd ten behoeve van de zelfstandige activiteiten, wordt vrijgelaten. De activiteiten moeten een bescheiden karakter hebben. Het verrichten van bedrijfs- of beroepsmatige activiteiten met behoud van uitkering op een schaal die uitgaat boven een bescheiden schaal is niet toegestaan vanwege de duurzame inkomensgarantie aan de werkloze en het concurrentievervalsende effect. Er dient in eerste instantie altijd gekeken te worden of uitstroom naar zelfstandig ondernemerschap mogelijk is. De bescheiden-schaal-regeling (BS-regeling) is niet van toepassing op kunstenaars die aan de criteria van de Wet werk en inkomen kunstenaars (Wwik) voldoen. Cliënten die op een nog kleinere schaal bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden verrichten dan genoemd in deze regeling worden als marginale zelfstandige aangemerkt. Zie hiervoor hoofdstuk 1 Inkomensregelingen onder Bbz 2004 paragraaf 3 wanneer WWB en wanneer Bbz-uitkering onderdeel 3.2 marginale zelfstandigen Handboek WWB van Schulinck. Jurisprudentie: JABW
Datum
Vz. Rechtspraak, R.v.S.
1987/319
19-06-1987
Raad van State
1990/105
30-01-1990
Raad van State
1994/21
07-10-1993
Raad van State
1994/152
08-03-1994 56
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Centrale Raad v. Beroep
1995/172
12-12-1994
Rechtbank Roermond
1998/25
19-11-1997
Centrale Raad v. Beroep
2000/101
16-05- 2000
Zelfstandige activiteiten Een zelfstandige is de cliënt van 18 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 1 sub m WWB, die voor de voorziening in de kosten van het bestaan is aangewezen op arbeid in bedrijf of beroep (art. 1 Bbz 2004). Een zelfstandige is tenminste 1225 uren op kalenderjaarbasis werkzaam in zijn onderneming of 875 uren indien zijn partner 525 uren bijstand (=hulp) verleent. Dit aantal uren dient cliënt aannemelijk te maken en niet te bewijzen. Voor het voldoen aan het urencriterium tellen uren besteed aan opleiding, reistijd woon/werkverkeer, administratie, en dergelijke mee. Binnen het kader van de bijstandswet kan het verwerven van inkomen uit beroep of bedrijf in beginsel worden toegestaan aan een werkloze cliënt. Het verrichten van zelfstandige activiteiten dient te voldoen aan de volgende uitgangspunten: -
de werkzaamheden zijn van bescheiden schaal;
-
de IGSD verleent vooraf toestemming;
-
cliënt blijft volledig beschikbaar voor arbeid in dienstbetrekking en voldoet aan alle andere voorwaarden als werkloze;
-
de activiteiten zijn niet concurrentievervalsend;
-
cliënt moet een deugdelijke boekhouding bijhouden.
De winst uit de zelfstandige activiteiten wordt bepaald aan de hand van de jaarstukken. De winst wordt berekend met toepassing van de algemeen gebruikelijke boekhoudkundige principes, zoals: a. realisatiebeginsel d.w.z. opbrengst verantwoorden op het moment van ontvangst of facturering; b. confrontatiebeginsel d.w.z. toerekenen van de kosten van een bepaald product naar de periode waarin de opbrengst werd gerealiseerd; c. transactiebeginsel d.w.z. het verantwoorden van de uitgaven en ontvangsten als kosten en opbrengsten in de periode waarop ze betrekking hebben. In de dagelijkse praktijk is meestal sprake van de toepassing van het kasstelsel en factuurstelsel. Een eenmaal gekozen stelsel kan niet zomaar worden gewijzigd. Cliënt dient maandelijks zo nauwkeurig mogelijk op zijn inkomstenformulier op te geven hoeveel hij verdient. De cliënt kan hierover overleggen met zijn consulent zelfstandigen. Na afloop van het boekjaar wordt aan de hand van de jaarstukken en de belastingaangifte bepaald hoe hoog de jaarwinst was en het eventuele verschil met de reeds gekorte bedragen wordt teruggestort aan cliënt dan wel teruggevorderd. Het is niet toegestaan om een verlies van een voorafgaand jaar te verrekenen met de winst in een volgend jaar, de zgn. verliescompensatie. Overdracht naar het Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz) Een werkloze cliënt zal binnen de IGSD reeds een vaste consulent hebben. De consulent verstrekt, gevraagd of ongevraagd, informatie van algemene aard die van belang is voor het voorzien in eigen onderhoud. Individuele voorlichting of onderhandeling over de toestemming vindt plaats door de consulent zelfstandigen van het Rbz. Aanmelding bij het Rbz voor toepassing van Bbz, de Bescheidenschaalregeling of de voorbereidingsperiode Bbz en/of het vaststellen van (bedrijfs)vermogen vindt via een verwijzing (bijvoorkeur met bijvoeging van het dossier) plaats. De voorbereidingsperiode is bedoeld om uitkeringsgerechtigden binnen de WWB, de mogelijkheid te bieden, zich te oriënteren op het ondernemerschap of zelfstandige beroepsuitoefening. Deze periode kan maximaal voor de duur 57
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland van 1 jaar worden toegekend. De cliënt dient hiervoor vooraf toestemming bij de consulent zelfstandigen te vragen. Zolang er nog geen beslissing is genomen of de cliënt bij het Rbz thuishoort wordt de cliënt nog niet overgedragen naar één van de consulenten zelfstandigen. Toestemming verlenen, verlengen, weigeren De IGSD verleent in beginsel haar toestemming aan een cliënt die wil starten met zelfstandige activiteiten op bescheiden schaal. De toestemming is verbonden met een groot aantal voorwaarden en wordt in principe verleend voor maximaal 20 uur per week. Indien cliënt het niet eens is met de op te leggen voorwaarden wordt de toestemming geweigerd. De cliënt kan tegen de weigering bezwaar maken. Overigens kan de cliënt ook bezwaren hebben tegen een aantal van de voorwaarden. De toestemming wordt in beginsel geweigerd als een cliënt aanvankelijk zijn zelfstandige activiteiten voor de IGSD verzweeg (bijvoorbeeld een illegale autohandel). Van dit beginsel wordt afgeweken als cliënt voldoende concreet vertrouwen weet op te wekken inzake het naleven van de voorwaarden. Het overtreden van voorwaarden leidt (kan leiden) tot beëindiging van de periodieke bijstand afhankelijk van de ernst van de overtreding. Cliënt krijgt (in beginsel) de toestemming voor één jaar. Deze periode kan worden verlengd. Er zijn gezien vanuit de cliënt twee verschillende doelstellingen mogelijk bij het gebruik van de bescheiden-schaal regeling. Ten eerste kan een werkloze beogen zich op enig moment definitief te vestigen als zelfstandige en heeft daartoe een reële kans. Indien cliënt de beoogde overstap naar de zelfstandigheid, al of niet met hulp van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, niet kan maken zal de toestemming in beginsel worden ingetrokken. De toestemming wordt niet ingetrokken als de zelfstandige activiteiten zicht bieden op arbeid in loondienst de zgn. springplankfunctie. In bepaalde gevallen (maatwerk) kan het voorkomen dat het gewenst is om de 20 uur per week uit te smeren over een kortere periode. Die gevallen doen zich in principe uitsluitend voor in combinatie met toestemming voor de voorbereidingsperiode o.g.v. het Bbz. De klant heeft in die fase geen sollicitatieplicht. Het instituut (o.a. IMK, Gibo) dat als extern deskundige is ingeschakeld om de klant te ondersteunen/trainen en adviseren bij het opstellen van een concept-ondernemingsplan dient een voorstel in bij de consulent zelfstandigen om de BS voorwaarden voor een kortere periode, maar met meer uren in te zetten. Dit is met name bedoeld om meer inzicht te krijgen in de exploitatie kansen van de nieuwe onderneming en/of de aspirant-ondernemer zelf. Hiervoor geldt een periode van hooguit maximaal 26 weken. Hierdoor blijft de klant beneden de 1225 uur (uitgaande van 40 uur per week). De tweede insteek kan zijn dat cliënt zelfstandige activiteiten opzet ter ontwikkeling of behoud van zijn sociale vaardigheden zonder dat er vooruitzicht bestaat op volledig herstel van het voorzien in de eigen bestaanskosten c.q. zelfstandigheid. Voor deze groep van cliënten kan de toestemming jaarlijks worden verlengd mits de activiteiten een inkomen opleveren en zo een bijdrage leveren aan het verminderen van de bijstand, het zgn. inverdieneffect. Zo kan de BS-regeling met name voor oudere- en/of gedeeltelijk arbeidsongeschikte bijstandsgerechtigde als sociaal activeringsinstrument worden ingezet. Deze groep heeft vaak een gedeeltelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling. In die gevallen kan ook worden afgeweken van het 20 uur beginsel. Wel moet een boekhouding worden bijgehouden en de inkomsten moeten beperkt blijven (zie BS-regel). Cliënt dient de inkomsten uit deze activiteiten bij een eventuele belastingaangifte op te voeren als bijverdiensten. Er bestaat geen mogelijkheid tot het claimen van zelfstandigen aftrek. De consulent zelfstandigen neemt dit mee als één van de voorwaarden in de beschikking. 58
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Inkomstenbelasting De bescheiden-schaler is een bijstandsgenietende waarvoor de IGSD de inkomstenbelasting en premies betaalt (art 19 lid 4 WWB). Het is soms mogelijk om een teruggave inkomstenbelasting te krijgen. Cliënt is verplicht de teruggaaf aan de IGSD te melden. Afhankelijk van de oorzaak van de teruggaaf zal een bedrag worden teruggevorderd. Indien cliënt over een bepaald belastingjaar gebruik maakte van de zelfstandigenaftrek en uitkering genoot, onderzoekt de casemanager wat het feitelijk gewerkte aantal uren is geweest. Blijkt het aantal gewerkte uren hoger dan de bij beschikking toegestane uren, wordt de bijstand beëindigd. Tevens zal onderzocht moeten worden in hoeverre de bijstand teruggevorderd moet worden. Niet alleen met betrekking tot de belastingteruggaaf maar ook als het aantal uren blijkt af te wijken van hetgeen aan de IGSD is opgegeven op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier. De WWB en kunstenaars De Wet werk en inkomen kunstenaars (Wwik) komt per 1 januari 2012 te vervallen. Voor mensen in de Wwik geldt geen overgangsregeling. Dat betekent dat inwoners uit Steenwijkerland en Westerveld die een beroep deden op de Wwik en over onvoldoende middelen beschikken vanaf 1 januari 2012 weer een beroep op de WWB moeten doen inclusief de verplichtingen die daaraan zijn verbonden. Kunstenaars die een beroep op de BS-regeling willen doen, dienen vooraf toestemming te vragen bij de IGSD. Het Rbz adviseert de IGSD hierover. De IGSD beoordeelt vervolgens het verzoek en geeft een beschikking af met daarin de voorwaarden, waaronder activiteiten kunnen worden ontplooid. Bij de beoordeling van de toestemming wordt rekening gehouden met de uitkomsten van de het re-integratieadvies of het vervolggesprek van het UWV. Bij het ontbreken van een reintegratieadvies wordt deze eventueel opgevraagd en meegenomen bij de afweging. Het verzoek tot toestemming van een kunstenaar voor toegang tot de BS-regeling loopt via het Rbz. Beschikking BS-regeling Verleent de IGSD toestemming dan legt de IGSD de volgende mededelingen en voorwaarden op: - maximaal 50% van de normale arbeidstijd op jaarbasis mag besteed worden aan zelfstandige activiteiten waardoor het claimen van zelfstandigenaftrek niet mogelijk is; - inkomsten en uitgaven dienen te worden verantwoord in een deugdelijke boekhouding; - na afloop van elk boekjaar dienen, binnen uiterlijk zes maanden, de jaarstukken te worden overgelegd; - de jaarwinst mag in beginsel niet hoger zijn dan € 6.500,-- en eventueel te weinig gekorte inkomsten zullen worden teruggevorderd; - een teruggave van de rijksbelastingdienst op grond van de inkomstenbelasting dient te worden gemeld aan de IGSD en gereserveerd i.v.m. eventuele terugvordering; - cliënt moet volledig beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt en blijven voldoen aan de andere voorwaarden inzake werknemerschap; - voldoen aan wettelijke voorschriften inzake zelfstandigheid voorzover van toepassing zoals aanvragen van een omzetbelastingnummer, inschrijving bij de Kamer van Koophandel en vestigingseisen; - de activiteiten mogen niet concurrentievervalsend zijn zodat een normale prijsstelling verplicht is; - de dagen en uren waarop de activiteiten zijn verricht worden vermeld op het inkomstenformulier; - indien de activiteiten groter worden dan van bescheiden omvang dient een keuze te worden gemaakt tussen het verkleinen van de activiteiten met behoud van werknemerschap en uitbouwen van de activiteiten naar een volwaardig bedrijf of beroep; 59
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Leidraad Wet werk en bijstand Bijzondere bijstand
60
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Onderwerpen: -
Inleiding
-
Moment indiening aanvraag bijzondere bijstand
-
Algemene en bijzondere voorwaarden
-
Wanneer vloeien kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden
-
Kunnen kosten voldaan worden uit de aanwezige middelen
-
Draagkrachtbepalingen
-
Nadere bepalingen voor de draagkrachtberekening
-
Draagkrachtperiode
-
Uitsmeren draagkracht
-
Draagkracht en WSNP
-
Draagkracht en beslag
-
Drempel (artikel 35, tweede lid WWB)
-
Vormen van (bijzondere) bijstand
-
Waarborgsom
-
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan
-
Schuldenlast (artikel 49 WWB)
-
Betaling
-
Beslag (artikel 46, tweede lid, WWB)
Inleiding De algemene voorwaarden voor het recht op bijstand gelden ook voor de bijzondere bijstand. Dat betekent dat bij iedere aanvraag bijzondere bijstand het recht getoetst moet worden aan de artikelen 11 tot en met 16 WWB. Voldoet een klant aan deze algemene voorwaarden dan kan voor uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan bijzondere bijstand worden verleend, voor zover deze uitgaven naar het oordeel van het college niet uit de eigen middelen kunnen worden voldaan. Niet de aard van de kosten is bepalend voor de vraag of kosten bijzonder zijn, maar de individuele bijzondere omstandigheden. De WWB regelt de bijzondere bijstand in artikel 35. Zie paragraaf 1 (recht op bijzondere bijstand), hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck. Moment indiening aanvraag bijzondere bijstand Artikel 44 lid 1 WWB verbiedt bijstandsverlening tegen een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Gelet op de doelstellingen van de bijzondere bijstand (onder andere armoedebestrijding) moet aangenomen worden dat gemeentelijk beleid op basis waarvan met terugwerkende kracht bijzondere bijstand wordt verleend niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Zie paragraaf 1.3 (moment indiening aanvraag bijzondere bijstand), hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck. Een aanvraag om bijzondere bijstand dient bij voorkeur te worden ingediend, vóór dat de kosten zijn gemaakt. Het is toegestaan een aanvraag om bijzondere bijstand binnen één jaar nadat de kosten zijn gemaakt nog in te dienen, uitgezonderd aanvragen bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten die zich incidenteel dan wel periodiek voordoen. Voor deze laatste aanvragen geldt een termijn van vier maanden. Een eventueel bewijsrisico vanwege de late 61
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland aanvraag komt voor rekening van de aanvrager. In veel gevallen is namelijk de noodzaak achteraf niet meer vast te stellen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan: -
Vervanging duurzame gebruiksgoederen (achteraf is immers niet vast te stellen of het oude apparaat aan vervanging toe was)
-
Verhuiskosten
Algemene en bijzondere voorwaarden Voor het beantwoorden van de vraag of recht op bijzondere bijstand bestaat, moeten de volgende vragen beantwoord worden: Algemene voorwaarden (artt. 11 tot en met 16 WWB en art. 40 WWB) 1 2.
Is aanvrager Nederlander of daarmee gelijkgestelde vreemdeling.
Nee. Geen recht
(artikel 11, eerste tot en met derde lid, WWB)
(artikel 16 lid 2 WWB)
Verblijft hij/zij in Nederland (territorialiteitsbeginsel).
Nee. Geen recht, tenzij er zeer
(artikel 11 lid 1 WWB)
dringende redenen* zijn (artikel 16 WWB)
3 4.
Woont hij in de gemeente Steenwijkerland/Westerveld
Nee. Doorzendplicht**.
(artikel 40 WWB).
(artikel 2:3 Awb)
Doen de kosten zich voor (artikel 11 lid 1 WWB)
Nee. Geen recht
Zie paragraaf 1.5 van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck. 5.
6.
Zijn het kosten die in Nederland zijn gemaakt of die betrekking
Nee. Geen recht tenzij er zeer
hebben op kosten die aan Nederland zijn verbonden
dringende redenen* zijn
(territorialiteitsbeginsel). (artikel 11 lid 1 WWB)
(artikel 16 WWB)
Is op aanvrager één van de uitsluitingsgronden van toepassing
Ja. Geen recht tenzij er zeer
(artikel 13 WWB) (bijv. jonger dan 18, detentie, werkstaking enz.).
dringende redenen* zijn (artikel 16 WWB)
7.
Kan aanvrager een beroep doen op een voorliggende voorziening
Ja. Geen recht tenzij er zeer
(artikel 15 WWB).
dringende redenen* zijn (artikel 16 WWB)
8a.
8b
Gaat het om niet noodzakelijke kosten genoemd in art. 14 WWB
Ja. Geen recht tenzij er zeer
(bijzondere bijstand voor: geleden of toegebracht schade, betaling
dringende redenen* zijn
van boete, alimentatie enz.).
(artikel 16 WWB)
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk
Nee. Geen recht tenzij er zeer
(artikel 11 lid 1 WWB)
dringende redenen* zijn
Zie paragraaf 1.6 van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek
(artikel 16 WWB)
Wet werk en bijstand van Schulinck. Bijzondere voorwaarden (artikel 35 lid 1 WWB) 9. 10.
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele
Nee. Geen recht tenzij er
omstandigheden (artikel 35 lid 1 WWB)
dringende redenen zijn
Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen
Ja. Geen recht tenzij er
(artikel 35 WWB)
dringende redenen zijn
* Er is sprake van zeer dringende redenen als er een situatie is die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. ** Aanwezige schriftelijke stukken doorsturen naar juiste gemeente en aanvrager daar gelijktijdig over informeren (artikel 2:3 Awb).
62
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Zie paragraaf 2 van hoofdstuk 3 Recht op bijstand van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck voor de onderdelen 1 en 2 uit de tabel. Zie ook paragraaf 1.4 (Beoordeling aanvraag bijzondere bijstand), hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck. Wanneer vloeien kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden Voor onderdeel 9 van de tabel is van belang een onderscheid te maken tussen: a. incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan (bijvoorbeeld duurzame gebruiksgoederen) b. overige noodzakelijke kosten Ad a. incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan Gaat het om incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten dan moet onderzocht worden of: -
Belanghebbende kon reserveren voor deze kosten. Zo ja, dan kan het college de bijstandsaanvraag afwijzen. Zie bijvoorbeeld CRvB 10-12-2002, nrs. 00/2393 NABW e.a., CRvB 26-09-2006, nrs. 05/1709 NABW e.a. en CRvB 13-10-2009, nr. 07/6727 WWB.
-
Belanghebbende geheel of gedeeltelijk een lening kon afsluiten voor deze kosten. Zie bijvoorbeeld CRvB 28-03-2006, nrs. 05/196 NABW e.a.. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het kunnen afsluiten van een geldlening bij de Gemeenschappelijke Kredietbank als een voorliggende voorziening wordt opgemerkt (artikel 15 WWB).
Aangezien de vraag omtrent de mogelijkheid tot reserveren onderdeel uitmaakt van de beoordeling of er sprake is van bijzondere omstandigheden, kan dit aspect niet meer aan de orde komen bij de middelentoets (onderdeel 10). Als eenmaal is vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden dan speelt de vraag of de belanghebbende heeft gereserveerd of had kunnen reserveren voor de betreffende kosten daarna geen rol meer. Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, in verband met de verplichte aflossing van schulden, is geen bijzondere omstandigheid in het individuele geval op grond waarvan het mogelijk is om bijzondere bijstand te verlenen. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB (zie CRvB 02-11-1999, nr. 98/973 NABW, CRvB 25-04-2006, nr. 05/922 NABW en CRvB 26-10-2010, nrs. 09/2436 WWB e.a.). Zie paragraaf 1.7 van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck Ad b. overige noodzakelijke kosten Van belang is of zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen die de kosten noodzakelijk maken. Is deze vraag met ja wordt beantwoord dan is van belang of de kosten kunnen worden voldaan uit de aanwezige middelen. Kunnen kosten voldaan worden uit de aanwezige middelen De vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, kan in twee gedeelten worden opgesplitst: a.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm?
b.
Kunnen de kosten worden voldaan uit de draagkracht? 63
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Ad. a Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van de component reservering, in beginsel toereikend is. In welke kosten de algemene bijstand nu precies wel en niet voorziet is uiteindelijk ter beoordeling aan de rechter. Een vaste lijst is er niet. Wel noemt paragraaf 1.8.2 van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck een aantal voorbeelden. Ad. b Kunnen de kosten worden voldaan uit de draagkracht. Kunnen de kosten worden voldaan uit de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Zie draagkrachtbepalingen. Draagkrachtbepalingen langdurigheidstoeslag Bij de vaststelling van de draagkracht laat de IGSD de langdurigheidstoeslag buiten beschouwing. Vrijlating middelen en particuliere pensioenen De IGSD past artikel 31 lid 2 WWB ook toe bij aanvragen bijzondere bijstand. Tevens past de IGSD de vrijlating van particuliere pensioenen als bedoeld in artikel 33 lid 5 WWB toe bij aanvragen bijzondere bijstand. Met andere woorden deze middelen rekent de IGSD niet tot de draagkracht. Bij aanvragen bijzonder bijstand voor budgetbeheer past de IGSD de vrijlating van artikel 31 lid 2 WWB, artikel 33 lid 5 WWB en artikel 34 lid 2 WWB niet toe7. vermogen Bij de vaststelling van de draagkracht laat de IGSD buiten beschouwing: a.
bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn als bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel a WWB;
b.
het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens (artikel 34 lid 2 onderdeel b WWB), tenzij het gaat om algemeen noodzakelijke kosten die zich incidenteel dan wel periodiek voordoen. Bij algemeen noodzakelijke kosten die zich incidenteel dan wel periodiek voordoen laat de IGSD een bedrag ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm buiten beschouwing;
c.
spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen (artikel 34 lid 2 onderdeel c WWB), tenzij het gaat om algemeen noodzakelijke kosten die zich incidenteel dan wel periodiek voordoen;
d.
het vermogen gebonden in de eigen woning als bedoeld in art. 34 lid 2 onderdeel d WWB o
Indien de te verlenen bijzondere bijstand op jaarbasis lager of gelijk is aan € 500,00 laat het dagelijks bestuur van de IGSD het vermogen gebonden in de eigen woning buiten beschouwing. Bepalend daarbij is wanneer de kosten zich voordoen, waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd. Voorbeeld: Heeft de aanvrager op 1 maart 2014 de kosten waarvoor hij op 1 april 2014 bijzondere bijstand aanvraagt, dan loopt het jaar vanaf 1 maart 2014 tot en met 28 februari 2015. Overschrijdt de te verlenen bijzondere bijstand op jaarbasis de € 500,00 dan gaat de IGSD als volgt te werk:
7
Besluit Dagelijks Bestuur van de IGSD van 17 april 2014 gepubliceerd op 29 april 2014.
64
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Ontvangt belanghebbende reeds algemene bijstand, dan is de waarde van de eigen woning reeds bij de aanvraag algemene bijstand meegenomen. Bij die aanvraag is dan al gebleken dat het te gelde maken of verder bezwaren van de eigen woning in redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Het ligt voor de hand om bij aanvragen bijzondere bijstand daarbij aan te sluiten.
Bij overige aanvragen bijzondere bijstand hanteert de IGSD de volgende werkwijze. Gelet op artikel 50, eerste lid, WWB is dan van belang in hoeverre van belanghebbende in redelijkheid verwacht kan worden zijn eigen woning te verkopen en/of zijn woning (verder) te bezwaren met een hypothecaire geldlening. Indien twee of meer banken/financiële instellingen niet bereid zijn een hypothecaire geldlening aan belanghebbende te verstrekken, stelt de IGSD zich op het standpunt dat het (verder) bezwaren van de eigen woning in redelijkheid niet verwacht kan worden. Kan ook de verkoop van de eigen woning in redelijkheid niet verwacht worden, dan staat de eigen woning het recht op bijzondere bijstand niet in de weg.
De IGSD rekent het bij aanvang van de bijstand aanwezige vermogen volledig tot de draagkracht, voor zover dit meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens. Inkomen (voorzover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm) In de gemeente Steenwijkerland/Westerveld bedraagt de draagkracht per jaar: bij een ruimte in het inkomen tot
€ 550,00:
bij een ruimte in het inkomen tussen de
€ 550,00 en € 2.750,00:
25%;*
€ 2.750,00:
50%;
bij een ruimte in het inkomen boven de * feitelijk komt dit neer op 25% van maximaal
0%;
€ 2.200,00 (€ 2.750,00 - € 550,00)= € 550,00.
Bij kosten die tot de incidenteel dan wel periodiek voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, hanteert de IGSD een draagkrachtpercentage van 100. Het gaat dan onder andere om: -
verhuiskosten
-
inrichtingskosten
-
woonkosten
-
duurzame gebruiksgoederen
-
kosten babyuitzet
-
toeslagen voor levensonderhoud
-
verwervingskosten
Verder hanteert de IGSD een draagkrachtpercentage van 100 bij: -
eigen bijdragen van kostensoorten die slechts ten dele door de Zvw of AWBZ worden
-
premie arbeidsongeschiktheidsverzekering bij zelfstandigen
-
bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer 8.
vergoed en
In zijn algemeenheid bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor budgetbeheer omdat een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die toereikend en passend wordt
8
Op 17 april 2014 besloot het Dagelijks Bestuur van de IGSD bij aanvragen bijzondere bijstand voor budgetbeheer een draagkrachtpercentage te hanteren van 100%. Dit besluit hangt samen met de beperking van de duur van budgetbeheer in het kader van schuldhulpverlening.
65
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland geacht, te weten de beleidsregels integrale schuldhulpverlening IGSD (artikel 15 WWB) gebaseerd op het beleidsplan Schuldhulpverlening en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. In bijzondere gevallen, indien beëindiging van budgetbeheer daartoe aanleiding geeft, kan de GKB gemotiveerd afwijken van de beleidsregels op grond van de hardheidsclausule.. Bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer kan zich wel voordoen bij inwoners uit Steenwijkerland die vanwege de hoogte van hun inkomen op grond van de Beleidsregels integrale schuldhulpverlening IGSD Steenwijkerland/Westerveld 2013 geen verlenging van budgetbeheer krijgen. Zoals hierboven reeds aangegeven past de IGSD bij dergelijke aanvragen de vrijlating van middelen als omschreven in artikel 32 lid 2 WWB, artikel 33 lid 5 WWB en artikel 34 lid 2 WWB nadrukkelijk niet toe9. Mocht de draagkracht naar verwachting toch onvoldoende zijn, dan toetst de budgetcoach op zelfredzaamheid. Is dat laatst ook niet het geval dan is in beginsel bijzondere bijstand mogelijk. Bijdragen op grond van het gemeentelijk minimabeleid laat de IGSD buiten beschouwing bij het vaststellen van de draagkracht. Nadere bepalingen voor de draagkrachtberekening. Bij aanvragen bijzondere bijstand voor kosten waarbij de IGSD met betrekking tot het inkomen een draagkrachtpercentage hanteert van 100, brengt de IGSD bepaalde kosten die belanghebbende maakt in mindering op het inkomen. Dit zijn de zgn buitengewone uitgaven. Hieronder vallen: -
Het gemis aan zorgtoeslag indien men op grond van het inkomen niet in aanmerking komt
-
Onderhoudsverplichtingen van niet in het gezin levende kinderen of een (ex)echtgenoot;
-
Het gemis aan huurtoeslag indien men op grond van het inkomen niet in aanmerking komt
voor (volledige) zorgtoeslag;
voor (volledige) huurtoeslag (bij eigen woningbezit is dit het gemis aan woonkostentoeslag); -
voor rekening van belanghebbende blijvende studiekosten van eigen kinderen. De aanvullende beurs hangt van het inkomen af dat de ouders van de student hebben (WSF 2000).
Draagkrachtperiode Artikel 35, eerste lid vermeldt, dat burgemeester en wethouders het begin en de duur van de periode bepalen, waarover het vermogen en inkomen in aanmerking wordt genomen. Het draagkrachtjaar wordt in beginsel bepaald op twaalf maanden en gaat in op de eerste dag van de maand waarin de kosten zich voordoen. Aan het draagkrachtjaar kan terugwerkende kracht worden verleend tot maximaal één jaar. Dit om te voorkomen dat cliënt, na elke kostensoort die zich voordoet, een aanvraag moet indienen. Een kortere draagkrachtperiode wordt om uitvoeringstechnische redenen in principe niet toegepast. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een kortere draagkrachtperiode worden toegepast. Indien zich een wijziging in de situatie van belanghebbende voordoet, inkomenswijziging hieronder begrepen, wordt afgeweken van de regel dat de voor één jaar vastgestelde draagkracht in beginsel definitief is. Bij wijziging in de omstandigheden zal de draagkracht binnen het vastgestelde draagkrachtjaar moeten worden herzien. Uitsmeren draagkracht Voordat tot bijstandsverlening kan worden overgegaan, dient eerst de beschikbare ruimte in het vermogen en inkomen te worden aangewend. Indien het - ingeval van periodieke bijzondere 9
Besluit Dagelijks Bestuur van 17 april 2014.
66
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland bijstandsverlening - aannemelijk is dat de bijstandsverlening minimaal één jaar doorloopt, verdient het aanbeveling de draagkracht over twaalf maanden uit te smeren (Haagse methode).
Draagkracht en WSNP Belanghebbenden bij wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, hebben geen draagkracht. In de praktijk beschikken zij over niet meer dan 90% van de bijstandsnorm (CRvB 01-02-2005, nr. 02/93 NABW). Wel behoudt de IGSD zich het recht voor om belanghebbenden verplichtingen op te leggen om de bewindvoerder tot een grotere vrijlating van inkomsten te bewegen of anderszins stappen te ondernemen die dat kunnen bewerkstelligen (Rechtbank Roermond 05-12-2008, nr. AWB 08/50). Zie paragraaf 2.2 onderdeel 3 (in aanmerking te nemen inkomen en vermogen) van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck. Draagkracht en beslag Ligt op (een deel van) het inkomen van een belanghebbende executoriaal beslag waardoor belanghebbende over dat (deel van het) inkomen geen feitelijke bestedingmogelijkheid heeft, noch beschikkingsbevoegd is, noch een mogelijkheid heeft om het hem uit te laten betalen, mag de IGSD bij de berekening van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstand met dat (deel van het) inkomen geen rekening houden, omdat belanghebbende niet redelijkerwijs kan beschikken over dat (deel van het) inkomen (zie CRvB 28-03-2006, nr. 04/5465 NABW). Zie paragraaf 2.2 onderdeel 3 (in aanmerking te nemen inkomen en vermogen) van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck
Drempel (artikel 35, tweede lid) De IGSD geeft geen toepassing aan artikel 35, tweede lid WWB. De IGSD hanteert geen drempelbedrag. Vormen van (bijzondere) bijstand Bijstand (ook bijzondere bijstand) kan slechts in een door de WWB aangegeven beperkt aantal gevallen anders dan om niet verleend worden. Deze staan in paragraaf 6.1 van de Wet werk en bijstand (artt. 48 tot en met 53 WWB). Waarborgsom Als de IGSD bijzondere bijstand verleent voor een door belanghebbende te betalen waarborgsom dan is dat in de vorm van borgtocht of een geldlening. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan Is de bijstandsafhankelijkheid het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dan legt de IGSD in beginsel een maatregel op. Dit op grond van de maatregelenverordening. Is geen maatregel mogelijk op grond van de maatregelverordening of is het volledig weigeren van bijzondere bijstand een te zware sanctie dan verstrekt de IGSD de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht (artikel 48 lid 2 onder b WWB). Schuldenlast (artikel 49 WWB) Met betrekking tot schulden geldt het volgende. Uitgangspunt is dat - bijzondere situaties daargelaten - geen bijstand wordt verleend voor schulden (artikel 13 lid 1 onder f WWB). In afwijking van artikel 13 lid 1 onder f WWB kan bijstand in de vorm van borgtocht worden verleend indien het verzoek tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege de beperkte 67
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland aflossingscapaciteit van belanghebbende en de gemeenschappelijke kredietbank zonder borgtocht geen saneringskrediet verstrekt. Pas als daartoe zeer dringende redenen bestaan en bijstand in de vorm van borgtocht ten behoeve van een saneringskrediet geen uitkomst biedt kan bijstand om niet of in de vorm van een geldlening worden verstrekt. Voor voorbeelden van zeer dringende redenen en meer informatie zie paragraaf 12.2 bijzondere bijstand voor schulden/schuldhulpverlening van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het handboek Wet werk en bijstand. Betaling Tenzij anders aangegeven wordt bijzondere bijstand uitbetaald op het door aanvrager opgegeven rekeningnummer. Betalingen in het kader van het minimabeleid (chronisch zieken e.d.) en/of op grond van de richtlijn sociaal culturele uitgaven moeten overgemaakt worden op het door aanvrager opgegeven rekeningnummer tenzij er sprake is van curatele (bij curatele is een persoon immers niet handelingsbekwaam). Het kan ook voorkomen dat een derde (bijv. een bewindvoerder) uitdrukkelijk heeft verzocht de tegemoetkoming op een ander rekeningnummer over te maken. Iets dergelijks kan zich voordoen als vanuit het budget beheer door de bewindvoerder een "voorschot" is verstrekt in de gevraagde kosten. Beslag (artikel 46, tweede lid WWB) Bijzondere bijstand is niet vatbaar voor beslag. Dit geldt ook voor de toeslagen, die via de bijzondere bijstand worden verstrekt (woonkostentoeslag, toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar, enzovoort).
68
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 2
Bijzondere bijstand en medische kosten
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Onderwerpen: Paragraaf 1 Algemeen -
Uitgangspunt o
Voorliggende voorzieningen
o
Zeer dringende reden
-
Overgangsrecht
-
Zorgverzekeringen o
Verplichte basisverzekering
o
Aanvullende verzekeringen en tandartsverzekeringen
o
Collectieve zorgverzekering
-
Verplicht eigen risico
-
Vrijwillig eigen risico
-
Verplichte eigen bijdragen o
Verplichte eigen bijdragen en collectieve zorgverzekering voor minima
o
Verplichte eigen bijdragen en aanvullende verzekeringen
o Eigen bijdrage en orthopedisch schoeisel Paragraaf 2 Medische kosten waarvoor bijzondere bijstand mogelijk is o
Brillen en contactlenzen
o
Gehoortoestellen
o
Dieetkosten en voedingssupplementen
o
Kledingslijtage en beddengoed
o
Extra stookkosten
o
Maaltijdvoorziening
o
Kraamzorg en bevallingskosten
o
Kunstgebit
o
Eerstelijns psychologische hulp
o
Reiskosten voor medische behandelingen
o
Reiskosten voor bezoek familie opgenomen in ziekenhuis of inrichting
o Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen Paragraaf 3 Voorbeelden van medische kosten waarvoor de IGSD geen bijzondere bijstand meer verstrekt
o
Steunzolen
o
Alternatieve geneeswijzen
o
Onderhoudskosten en kosten vervanging batterijen/accu’s hulpmiddelen
o
Verzekering en nazorgcontracten hulpmiddelen
o
Reparatiekosten hulpmiddelen (zoals gehoortoestel)
o
Telefoonkosten
o
Geneesmiddelen en zelfzorgmiddelen
o
Kosten psychotherapie en psychologische hulp
o
Tandheelkundige hulp
o
Verhuizing om medische redenen
o
Pedicurekosten
69
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland PARAGRAAF 1 Algemeen Uitgangspunt De IGSD verleent in beginsel geen bijzondere bijstand voor medische kosten. Voorliggende voorzieningen Voor de kosten van medische zorg dienen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd (artikel 15, eerste lid, eerste volzin WWB). Voor prestaties die niet vergoed worden omdat deze zorg op grond van Zvw en de AWBZ als niet noodzakelijk wordt beschouwd, kan de IGSD in beginsel geen bijstand verlenen gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin van de WWB (CRvB 28-10-2008, nr. 07/4525 WWB). Zeer dringende reden Alleen op grond van een zeer dringende reden kan dan nog bijzondere bijstand worden verleend (artikel 16 WWB). Er is sprake van zeer dringende redenen als er een situatie is die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Voorbeeld waarin sprake was van een zeer dringende reden: Aanvraag bijzondere bijstand voor kosten medicinale cannabis om bijwerking te voorkomen van anti HIV-medicatie als misselijkheid en braken (CRvB 26-01-2010, nrs. 08/203 WWB e.a.). Overgangsrecht Aanvragen bijzondere bijstand voor medische kosten ingediend op of voor de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk beoordeelt de IGSD op basis van de oude uitvoeringsrichtlijnen. Zorgverzekeringen Verplichte basisverzekering Een ieder is verplicht een basisverzekering af te sluiten. Inwoners die geen verplichte basisverzekering afsluiten, tonen een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De IGSD legt een maatregel op aan inwoners die als gevolg daarvan bijzondere bijstand aanvragen voor medische kosten. De hoogte van de maatregel is gelijk aan de vergoeding die de inwoner zou hebben ontvangen als hij de verplichte basisverzekering wel had (artikel 14 lid 3 onder h in samenhang met artikel 16 lid 2 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2010). Ook kan overwogen worden om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken (artikel 48, tweede lid, onder b, WWB). Aanvullende verzekeringen en tandartsverzekeringen Belanghebbenden zijn niet verplicht aanvullende verzekeringen en/of tandartsverzekeringen af te sluiten. Heeft een belanghebbende een dergelijke verzekering afgesloten dan is dat voor hem een voorliggende voorziening bij aanvragen bijzondere bijstand voor medische kosten. De premie voor een aanvullende ziektekostenverzekering of tandartsverzekering komt in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Het betreft hier immers vrijwillig te maken kosten (zie CRvB 07-01-2003, nrs. 00/6132 NABW e.a.). Zie hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 4 (medische kosten: algemeen) onderdeel 2 (aanvullend of collectief verzekerd) van het Handboek WWB. Collectieve zorgverzekering Inwoners van de gemeenten Westerveld en Steenwijkerland kunnen gebruik maken van de collectieve zorgverzekering voor minima. Behalve een korting op de premies voor de verplichte basisverzekering, aanvullende verzekering en tandartsverzekering kunnen zij gebruik maken van het gemeentepakket. Voor deelnemers aan de collectieve zorgverzekering voor minima is de collectieve zorgverzekering een voorliggende voorziening bij aanvragen bijzondere bijstand voor 70
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland medische kosten. Verplicht eigen risico Voor het verplicht eigen risico bestaat er op grond van artikel 15 lid 1 WWB geen recht op bijzondere bijstand voor onder het verplicht eigen risico vallende kosten, tenzij er sprake is van zeer dringende redenen. De wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt met betrekking tot de noodzaak om de kosten van het eigen risico te compenseren. Die keuze leidt ertoe dat in beginsel sprake is van een uitputtende bewuste - passende en toereikende - regeling, die een voorliggende voorziening oplevert in de zin van artikel 15 lid 1 WWB (zie CRvB 14-12-2010, nr. 09/5473 WWB en CRvB 21-12-2010, nr. 10/1250 WWB). Zie paragraaf 4.3. (eigen risico) van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek WWB. Vrijwillig eigen risico Hiervoor bestaat geen recht op bijzondere bijstand. Zie paragraaf 4.3. (eigen risico) van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek WWB Verplichte eigen bijdragen Eigen bijdragen van kostensoorten die slechts ten dele door de Zvw worden vergoed komen in beginsel in aanmerking voor bijzondere bijstand. Medische kosten die zijn uitgesloten van vergoeding op grond van de Zvw (bijvoorbeeld de kosten van alternatieve geneeswijzen zoals acupunctuur en kosten van diverse farmaceutische middelen) worden soms toch vergoed op grond van een aanvullende of collectieve verzekering. Daarbij geldt dan meestal een eigen bijdrage. Of deze eigen bijdrage wordt vergoed is afhankelijk van het wel of niet zijn uitgesloten van die medische kosten op grond van de Zvw. Als de kosten buiten het vergoedingenpakket van de Zvw vallen, komen deze eigen bijdragen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Als ze wel binnen het vergoedingenpakket van de Zvw vallen, wordt wel bijzondere bijstand verleend. Ligt aan de verplichte eigen bijdrage een besparingsmotief ten grondslag dan komen deze kosten in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking (zie eigen bijdrage en orthopedisch schoeisel). Zie paragraaf 4.3. (eigen risico) van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand van het Handboek WWB Verplichte eigen bijdragen en collectieve zorgverzekering voor minima Deelnemers aan de collectieve zorgverzekering voor minima (czm) krijgen vrijwel alle verplichte eigen bijdragen vergoed vanuit het gemeentepakket. Dus ook de eigen bijdrage voor thuiszorg vanuit AWBZ of WMO. Verplichte eigen bijdragen en aanvullende verzekeringen Inwoners met een aanvullende ziektekostenverzekering zullen ook veelal de verplichte eigen bijdragen vergoed krijgen. Voor hen is de aanvullende verzekering een voorliggende voorziening. Eigen bijdrage en orthopedisch schoeisel De kosten voor aanschaf van orthopedische schoenen worden gedekt door de ziektekostenverzekering, met uitzondering van de eigen bijdrage. Achtergrond van de eigen bijdrage is dat degene die is aangewezen op orthopedisch schoeisel in de situatie waarin dat niet het geval zou zijn geweest, gewone schoenen had moeten kopen. Het bedrag van de eigen bijdrage is dan ook gelijk aan een gehanteerd normbedrag voor de aanschaf van een paar (gewone, niet aangepaste) schoenen. De kosten vloeien niet voort uit bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35 WWB. De kosten komen dan ook niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, tenzij sprake is van een zeer dringende reden (CRvB 28-04-2009, nrs. 08/715 WWB e.a.). Zie paragraaf 5.9 (orthopedisch schoeisel) van hoofdstuk 7 bijzondere bijstand van het Handboek WWB van Schulinck. 71
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland PARAGRAAF 2 Medische kosten waarvoor de IGSD bijzondere bijstand kan verlenen In afwijking van het uitgangspunt genoemd in paragraaf 1 kan de IGSD uitsluitend voor specifiek hieronder genoemde kosten bijzondere bijstand verlenen. Brillen en contactlenzen De kosten van brillen kunnen met toepassing van de regels omtrent de draagkracht worden vergoed wanneer aan onderstaande voorwaarden is voldaan. Vergoeding wordt slechts verleend na overlegging van bewijsstukken. Wel moet uit een oogmeting van de opticien blijken dat een bril of de vervanging van een bril noodzakelijk is. Er moet een gespecificeerde nota van de opticien worden overgelegd. Uitgegaan wordt van de volgende kosten: Bril maximaal € 200,00 (inclusief montuur) Voorbeeld 1: als de kosten van een bril € 150,00 zijn en de vergoeding van de zorgverzekeraar bedraagt € 50,00 dan is de bijstand niet hoger dan € 100,00. Voorbeeld 2: als de kosten van een bril € 500,00 zijn en de vergoeding van de zorgverzekeraar bedraagt € 50,00 dan is de bijstand niet hoger dan € 150,00. Het staat belanghebbende vrij een duurdere bril aan te schaffen. Voor € 200,00 moet belanghebbende echter in staat worden geacht een bril (inclusief montuur) te kunnen aanschaffen die net zo adequaat is. Bij duurdere brillen komen de meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking tenzij belanghebbende de noodzaak van de meerkosten aantoont (bijvoorbeeld voorschrift oogarts, optometrist). Indien de meerkosten niet zijn aangetoond, moeten deze worden afgewezen, omdat de noodzaak voor de duurder bril ontbreekt onder vermelding van de wettelijke grondslag (= artikel 35 WWB alsmede de Leidraad Wet werk en bijstand. Frequentie •
De IGSD verleent voor de kosten van een bril (inclusief montuur) ten hoogste eenmaal in een periode van 36 maanden een vergoeding. Dit tijdvak gaat in op de dag van aflevering.
De termijn van 36 maanden geldt niet ingeval de sterkte van ogen is gewijzigd en/of sprake is van bijzondere omstandigheden. In geval van calamiteiten is vergoeding van een nieuwe bril binnen de termijn van 36 maanden bij wijze van uitzondering mogelijk. Betaling Is er een definitieve nota, dan kan de bijstand aan de cliënt worden betaald. Is slechts een pro-forma nota beschikbaar, dan wordt de bijstand betaald aan de opticien. Contactlenzen Contactlenzen worden in beginsel niet als noodzakelijk beschouwd. Belanghebbende mag in plaats van een bril echter wel kiezen voor de aanschaf van contactlenzen (inclusief lenzenvloeistof). Belanghebbenden die daarvoor kiezen, kunnen ten hoogste eenmaal in een periode van 36 maanden een vergoeding ontvangen van maximaal € 200,00.
72
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Gehoortoestellen De kosten van een gehoortoestel komen vanaf 2013 gedeeltelijk in aanmerking voor vergoeding door de zorgverzekeraar op grond van de Zvw, Besluit zorgverzekering en Regeling zorgverzekering. Voor (ge)hoortoestellen is een eigen bijdrage verschuldigd van 25%. Voor deze eigen bijdrage kan vanaf 1 januari 2013 in beginsel bijzondere bijstand verleend worden, indien ook aan de overige voorwaarden voldaan wordt die voor bijzondere bijstand gelden. De bijzondere bijstand voor de wettelijke eigen bijdrage van (ge)hoortoestellen is bepaald op maximaal € 185,00 per apparaat. Voor kosten van (ge)hoortoestellen van voor 1 januari 2013 geldt dat de Zvw een voorliggende voorziening is die toereikend en passend wordt geacht (artikel 15 lid 1 WWB). Voor meer informatie zie paragraaf 5.8 (gehoortoestellen) van hoofdstuk 7 bijzondere bijstand van het Handboek WWB van Schulinck.
Dieetkosten en voedingssupplementen Als aan het volgen van een dieet meer kosten zijn verbonden dan aan normale gezonde voeding, spreken we van dieetkosten. Voor deze meerkosten is bijzondere bijstand mogelijk, indien de medische noodzaak vaststaat en de kosten niet uit de draagkracht voldaan kunnen worden. Voor wat betreft de hoogte van de kosten, sluit de IGSD aan bij de Nibud prijzengids. Een vergoeding wordt in beginsel voor een jaar vastgesteld. Indien belanghebbende na dit jaar nog steeds dieetkosten heeft, dient hij daarvoor wederom een aanvraag in te dienen. Voor meer informatie voer dieetkosten en informatie over voedingssupplementen zie paragraaf 5.5. Diëten en voedingssupplementen van hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand.
Kledingslijtage en beddengoed Kleding Ten aanzien van aanvragen om bijstandsverlening voor de aanschaf van kleding geldt dat iedereen (ook bijstandsgerechtigden) in het algemeen in staat moeten worden geacht deze kosten uit eigen inkomsten te bestrijden. Er kunnen zich echter bijzondere omstandigheden voordoen, waardoor de kosten voor kleding als bijzonder noodzakelijke bestaanskosten kunnen worden aangemerkt. Deze omstandigheden kunnen gelegen zijn in een sociale situatie en/of het onvoorziene karakter van de noodzakelijke kledingaanschaf, bijvoorbeeld: a.
het door ziekte sterk vermageren (of dikker worden), waardoor de aanwezige kleding niet meer past;
b.
meer dan normale kledingslijtage ten gevolge van lichamelijke gebreken, ziekte en dergelijke (voor kledingslijtage als gevolg van extra bewassingskosten zie hieronder)
c.
bij plotselinge opname in het ziekenhuis, waardoor bijvoorbeeld pyjama's en kamerjas aangeschaft moeten worden.
In gevallen als bovenvermeld, is verlening van bijzondere bijstand mogelijk, rekening houdend met de draagkracht. Let op! Indien van bovengenoemde omstandigheden geen sprake is en de aanvrager niet heeft gereserveerd terwijl de aanschaf van kleding niet kan worden uitgesteld (bijvoorbeeld een wintermantel bij strenge kou), dan is slechts bij wijze van hoge uitzondering bijstand mogelijk, welke bijstand wordt verleend in de vorm van een lening op grond van artikel 48, tweede lid onderdeel b van de WWB. 73
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Bewassing en daarmee samenhangende kledingslijtage Voor de kosten van bewassing en ten gevolge van slijtage zijn er geen specifieke (landelijke) voorzieningen. Ter voorkoming van extra bewassing bestaat er op grond van de Regeling zorgverzekering wel recht op incontinentie-absorptiemiddelen. Bewassing Blijkt uit een medisch advies dat belanghebbende als gevolg van ziekte of gebrek hogere kosten voor bewassing heeft dan gebruikelijk, dan is voor deze meerkosten bijzondere bijstand mogelijk, tenzij belanghebbende voldoende draagkracht heeft. Dit is anders als belanghebbende de kosten kan voorkomen door bijvoorbeeld gebruik te maken van incontinentie-absorptiemiddelen. Voor de hoogte van de bewassingskosten hanteert de IGSD de Nibud prijzengids. Kledingslijtage Voor de extra kledingslijtage die ontstaat door bewassing, wint de IGSD advies in bij de GGD. Het gaat hierbij voor het overgrote deel om vergoedingen voor kledingslijtage als gevolg van het gebruik van prothesen en andere hulpmiddelen. Tevens werden op grond van de AAW vergoedingen verstrekt voor extra waskosten voor beddengoed en kleding. Ook voor deze kosten is een GGD-advies vereist. Extra stookkosten De kosten van extra verwarming behoren tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan, indien de medische noodzaak van deze kosten is aangetoond en er geen draagkracht is. De medische noodzaak van de meerkosten wordt middels een medisch advies door de GGD vastgesteld. De GGD dient tevens vast te stellen wat de noodzakelijke temperatuur in de woning dient te zijn. De hoogte van de bijstand dient aan de hand van tabel 25 van het Nibud Prijzenboekje bepaald te worden. Over het algemeen geldt dat het gasverbruik met 7% toeneemt wanneer de thermostaat van de verwarming 1°C hoger wordt gezet. De algemeen gebruikelijke temperatuur is 20°C. De definitieve vaststelling van het bijstandsbedrag geschiedt aan de hand van de eindafrekening. Bij aanzienlijk structureel meerverbruik is periodieke bijstandsverlening in de kosten van de voorschotnota's mogelijk. De periodieke bijstand wordt voor de duur van één jaar verstrekt. In de beschikking wordt vermeld dat de periodieke bijstand een voorwaardelijk karakter draagt, totdat de volgende eindafrekening is ontvangen. Bij elke verlenging is een nieuw onderzoek vereist. Maaltijdvoorziening Maaltijdvoorziening kan tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend als de kosten boven het normale uitgavenpatroon uitstijgen. Als er sprake is van een medische of sociale indicatie is bijstandsverlening in de meerkosten mogelijk. De medische noodzaak dient te blijken uit een medisch advies. Dit geldt echter niet voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 1 sub m WWB hebben bereikt. Bij hen wordt de noodzaak in beginsel door de consulent vastgesteld. Voor de vaststelling van de bijstand kan worden uitgegaan van de tabellen voor de kosten van voeding zoals genoemd in de prijzengids van het Nibud. In deze tabellen wordt rekening gehouden met de leeftijd van de cliënt en de daarop afgestemde normvoeding. Voor het verschil tussen de feitelijke kosten en de genormeerde kosten voor een maaltijd, kan 74
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland bijstand worden verstrekt.
Kraamzorg en bevallingskosten Verzorging in de vorm van kraamzorg is geregeld in artikel 2.12 van het Besluit zorgverzekering. Deze verzorging vindt plaats gedurende ten hoogste tien dagen, te rekenen vanaf de dag van bevalling. Vindt de kraamzorg thuis plaats dan is de moeder een eigen bijdrage verschuldigd (artikel 2.37 lid 1 Regeling zorgverzekering). Voor deze eigen bijdrage is bijzondere bijstand mogelijk als er geen draagkracht is. Vindt de kraamzorg, zonder medische noodzaak, in een instelling plaats dan is er ook een eigen bijdrage verschuldigd voor zowel de moeder als het kind (artikel 2.37 lid 2 Regeling zorgverzekering). Door het ontbreken van de medische noodzaak is voor deze eigen bijdrage geen bijzondere bijstand mogelijk. Wel kan voor de kosten van eigen bijdrage gelijk aan die bij thuis bevallen bijzondere bijstand worden verleend. Kunstgebit Zie paragraaf 3 van dit hoofdstuk onder tandheelkundige hulp Eerstelijns psychologische hulp Zie paragraaf 3 van dit hoofdstuk onder kosten psychotherapie en psychologische hulp Reiskosten voor medische behandelingen In het Besluit Zorgverzekering is een bewuste keuze gemaakt welke kosten van ziekenvervoer noodzakelijk zijn. Kosten van ziekenvervoer die het Besluit Zorgverzekeraar niet vergoedt, komen dan ook niet in aanmerking voor bijzondere bijstand (artikel 15 WWB). Alleen op grond van een zeer dringende reden kan dan nog bijstand worden verleend (artikel 16 WWB). Het Besluit Zorgverzekering vergoedt de kosten per auto (€ 0,27 per kilometer) of met het openbaar vervoer (in de laagste klasse) in de volgende gevallen (artikel 2.14 lid 1 Besluit Zorgverzekering): -
de verzekerde nierdialyses moet ondergaan;
-
de verzekerde oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie moet ondergaan;
-
de verzekerde zich uitsluitend met een rolstoel kan verplaatsen;
-
het gezichtsvermogen van de verzekerde zodanig is beperkt dat hij zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen.
Het Besluit Zorgverzekering kent daarnaast een hardheidsclausule. Als de verzekerde in verband met de behandeling van een langdurige ziekte of aandoening langdurig is aangewezen op vervoer en het niet verstrekken of vergoeden van dat vervoer voor de verzekerde zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kunnen de kosten van vervoer ook vergoed worden (artikel 2.14 lid 3 Besluit Zorgverzekering). Belanghebbenden die in aanmerking komen voor een vergoeding van ziekenvervoer, moeten nog wel een eigen bijdrage betalen. Deze bedraagt per 1 januari 2011 € 92,00 per kalenderjaar (artikel 2.38 Regeling zorgverzekering). Voor de eigen bijdrage kan in beginsel bijzondere bijstand verleend worden. Voor de berekening van de reisafstand en de hoogte van de kilometervergoeding hoofdstuk 12 reiskosten van de Leidraad. 75
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Voor meer informatie over ziekenvervoer (en begeleiding) zie hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 5 (medische kosten: specifiek), onderdeel 10 (reiskosten voor medische behandelingen) van het Handboek WWB van Schulinck. Reiskosten voor bezoek familie opgenomen in ziekenhuis of inrichting Het gaat hierbij om reiskosten in verband met bezoek aan familieleden, die in een ziekenhuis of een andere inrichting buiten de gemeente Steenwijkerland / Westerveld worden verpleegd. Met familieleden wordt bedoeld, familie tot en met de tweede graad inclusief de partners met wie ze gehuwd zijn. Ten aanzien van het aantal bezoeken dat voor bijzondere bijstand in aanmerking komt geldt de volgende regel: -
bij bezoek aan familie die wordt verpleegd in een ziekenhuis c.q. instelling in de regio: één keer per dag;
-
bij bezoek aan familie die wordt verpleegd in een ziekenhuis c.q. instelling buiten de regio: in z'n algemeenheid twee keer per week. Als een medische en/of sociale indicatie daartoe aanleiding geeft kan hier van worden afgeweken.
Voor de berekening van de reisafstand en de hoogte van de kilometervergoeding hoofdstuk 11 Reiskosten van de Leidraad. Ziekenhuizen/instellingen in de regio Steenwijkerland en Westerveld zijn: ziekenhuis te Heerenveen, Leeuwarden, Meppel, Emmeloord, Assen Zwolle en Hoogeveen. Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen Voor de gemeente Westerveld zie de Regeling participatiebijdrage Westerveld. Op 22 januari 2008 besloot de gemeenteraad Steenwijkerland categoriale bijzondere bijstand te verlenen aan chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. Volgens het Sociaal Cultureel Planbureau geven personen met beperkingen ongeveer tweemaal zoveel uit aan ziektegerelateerde kosten dan mensen zonder beperking. Ook mensen met een chronische aandoening geven ongeveer twee keer zoveel uit dan mensen zonder chronische aandoening. Het gaat dan vooral om de zogenaamde “verborgen “kosten. Beperkte mobiliteit en/of verminderde energie noodzaken betrokkenen tot het inroepen van hulp en dienstverlening van familie, buren, vrienden of andere vrijwilligers. Bij verborgen kosten moet bijvoorbeeld gedacht worden aan: -
hogere telefoon- en portikosten i.v.m. het regelen van aangelegenheden rondom de beperking of ziekte;
-
extra kosten in verband met voedingsmiddelen;
-
extra kosten in verband met energieverbruik;
-
extra kledingsslijtage;
-
verhoogde (risico)premies;
-
extra kosten in verband met klusjes rondom huis;
-
mantelzorg;
-
lidmaatschapskosten van belangenverenigingen en/of patiëntenorganisaties.
De WWB biedt de gemeenten de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verlenen aan personen van die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt (artikel 1 sub m WWB) en voor de groep chronisch zieken en gehandicapten. 76
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Dat wil zeggen dat zonder maatwerk voor een groep wordt bepaald dat zij nader te benoemen kosten hebben waar in de algemene bijstand niet voorziet. Die kosten moeten wel verband houden met ziekte of handicap. Bovendien zal men wel aan de gestelde inkomens- en vermogenscriteria moeten voldoen.). Voor wie? Tot de doelgroep van deze regeling behoren alleenstaanden, alleenstaande ouders of gehuwden met een inkomen niet hoger dan 110% (artikel 35 lid 9 WWB) van de voor hen geldende bijstandsnorm, die *: •
en arbeidsongeschiktheidsuitkering ( WAO, WIA of Wajong) ontvangen tegen een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% of
•
een uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ ontvangen en volledig zijn ontheven van de arbeidsverplichting op medische gronden voor een periode van minimaal één jaar of
•
gebruik maken van langdurige thuiszorg voor minimaal 6 maanden of
•
hulpmiddelen ontvangen voor wonen, werk, vervoer ( bijv. WMO-voorziening, gehandicaptenparkeerkaart of anderszins) of
•
de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 1 sub m WWB hebben bereikt of
•
vanwege hun chronische aandoening van het CAK een bedrag krijgen uitgekeerd ter compensatie van het verplicht eigen risico.
* Dat geldt ook voor gehuwden indien één van beide echtgenoten of één van de ten laste komende kinderen aan één van de criteria voldoet en dat geldt ook voor alleenstaande ouders indien één van de ten laste komende kinderen aan één van de criteria voldoet.
Aanvragen kunnen tot 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de kosten betrekking hebben worden ingediend. Hoeveel ? De bijdrage bedraagt € 250,00 per alleenstaande of per gezin. Dus niet per persoon. Met ingang van 1 januari 2010 is de bijdrage € 375,00 per gezin als twee of meer gezinsleden tot de doelgroep van de regeling behoren (Raadsbesluit van 26 januari 2010). Dat kunnen behalve partners ook ten laste komende kinderen zijn waarvoor de ouder(s) de volledige zorg dragen. Bij een inkomen hoger dan 110% van toepasselijke bijstandsnorm bestaat geen recht op de bijdrage voor chronisch zieken en gehandicapten (artikel 35 lid 9 WWB). Voor het overige gelden de draagkrachtregels zoals neergelegd in hoofdstuk 1. PARAGRAAF 3 Voorbeelden van medische kosten waarvoor de IGSD geen bijzondere bijstand (meer) verstrekt. Steunzolen Voor de kosten van medische zorg dienen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd (artikel 15, eerste lid, eerste volzin WWB). Voor prestaties die niet vergoed worden omdat deze zorg op grond van Zvw en de AWBZ als niet noodzakelijk wordt beschouwd, kan de IGSD in beginsel geen bijstand verlenen gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin van de WWB. Voor steunzolen verstrekt de IGSD in beginsel dan ook geen bijzondere bijstand. Alternatieve geneeswijzen De kosten van alternatieve geneeswijzen worden niet vergoed in de AWBZ en Zvw. Voor deze kosten bestaat in beginsel ook geen recht op bijstand. De wettelijke grondslag hiervoor is artikel 15 77
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland lid 1 tweede volzin WWB. De kosten van alternatieve geneeswijzen worden namelijk niet vergoed omdat de werking ervan niet wetenschappelijk is bewezen (CRvB 21-07-2009, nr. 06/6938 WWB). In een andere uitspraak geeft de Centrale Raad van Beroep aan dat in artikel 2.6 van het Besluit zorgverzekering de omvang van de paramedische zorg is omschreven, waarmee een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van deze zorg, waartoe chiropraxie en osteopathie moeten worden gerekend, zodat hiervoor geen (aanvullende) bijstand kan worden verstrekt (CRvB 15-03-2011, nr. 09/3330 WWB, LJN: BP8143). Voor meer informatie zie paragraaf 5.4 (alternatieve geneeswijzen) van hoofdstuk 7 bijzondere bijstand van het Handboek WWB van Schulinck. Overgangsrecht Toekenningen van bijzondere bijstand voor kosten van alternatieve geneeswijzen die de IGSD op of voor de datum van inwerkingtreding van dit onderdeel van de Leidraad gaf, blijven voor belanghebbenden gelden voor de duur/periode waarvoor deze zijn afgegeven. Nieuwe aanvragen en/of vervolg aanvragen wijst de IGSD echter af. Verzekering en nazorgcontracten hulpmiddelen De kosten van verzekering en nazorgcontracten van medische hulpmiddelen zoals gehoortoestellen en dergelijke, kunnen niet worden gerekend tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten zijn toekomstgericht waarbij dan niet duidelijk is of bezwaarde nog in behoeftige omstandigheden verkeert op het moment waarop hij voor de kosten komt te staan (CRvB 25 juni 2002 99/4118 NABW). Onderhoudskosten en kosten vervanging batterijen/accu’s hulpmiddelen De vervanging van batterijen en onderhoudsbeurten zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die zich incidenteel voordoen. Van belang is dan of belanghebbende kon reserveren voor deze kosten. Als dat niet het geval is dan kan daar bijzondere bijstand voor verleend worden. De kosten van vervanging van batterijen of accu’s behoren tot de normale onderhoudskosten en worden om die reden niet vergoed door de zorgverzekeraar. De wetgever acht vergoeding van deze kosten niet noodzakelijk. In de toelichting op de Regeling zorgverzekering gepubliceerd in de Staatscourant stcrt 2005 171 staat hierover het volgende: ‘De hulpmiddelenzorg omvat in principe niet de vergoeding van energiekosten zoals gebruik van elektriciteit, batterijen en oplaadapparatuur. Het middel wordt echter wel gebruiksklaar afgeleverd met inbegrip van eventuele batterijen of oplaadapparatuur. Indien energiekosten bij bepaalde hulpmiddelen wel voor vergoeding in aanmerking komen, is dit uitdrukkelijk vermeld.’ ‘De kosten van vervanging van batterijen of accu’s moeten worden gerekend tot kosten van het normale gebruik en onderhoud van een hoortoestel of oorsuismaskeerder (onderdeel c), welke kosten op grond van artikel 2.9, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering voor rekening van de verzekerde komen. Periodieke onderhoudsbeurten worden eveneens niet geacht tot de aanspraak te behoren. De vervanging van oorstukjes valt echter wel onder de aanspraak.’ Uit Toelichting op artikel 2.14 van de Regeling zorgverzekering gepubliceerd in de Staatscourant stcrt 2005 171. Reparatiekosten hulpmiddelen (zoals gehoortoestel) De kosten van reparatie komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Voor deze kosten van belanghebbende een beroep doen op zijn zorgverzekeraar. In de Toelichting op Regeling zorgverzekering gepubliceerd in de Staatscourant stcrt 2005 171 staat hierover het volgende: ‘Dat het recht op een hulpmiddel een goed functionerend en bij de beperking van de verzekerde passend (dus adequaat) hulpmiddel moet betreffen, spreekt echter voor zich. Dit houdt ook in dat, 78
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland net als bij de Regeling hulpmiddelen 1996, een hulpmiddel vervangen of gewijzigd kan worden. Mocht een hulpmiddel niet meer goed of onvoldoende functioneren, dan is er immers geen sprake meer van een adequaat functionerend hulpmiddel en dient dit hulpmiddel in voorkomende gevallen hersteld of vervangen te worden. Ook kan een reservehulpmiddel aangewezen zijn. De keuze tot vervanging dan wel reparatie van een hulpmiddel is afhankelijk van de doelmatigheidsafweging van de zorgverzekeraar. In sommige gevallen zal het voordeliger zijn een hulpmiddel te laten repareren, in andere gevallen juist weer niet.’ Telefoonkosten Belanghebbenden die aangeven dat zij als gevolg van ziekte of beperking extra telefoonkosten hebben, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Artikel 2.6 eerste lid onder t Regeling Zorgverzekering regelt de hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering als omschreven in artikel 2.26 Regeling zorgverzekering. Daarin is een bewuste keuze gemaakt welke communicatiekosten vergoed worden. Op grond van de tweede volzin van artikel 15, eerste lid, WWB is dan geen bijzondere bijstand meer mogelijk voor telefoonkosten die niet vergoed worden op basis van de Regeling zorgverzekering, tenzij sprake is van een zeer dringende reden. Geneesmiddelen en zelfzorgmiddelen Indien de AWBZ en Zvw de voorgeschreven geneesmiddelen niet vergoeden, bestaat er in beginsel ook geen recht op bijzondere bijstand. Aangenomen moet worden dat er in het kader van de AWBZ en Zvw een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid van deze geneesmiddelen (zie CRvB 15-03-2011, nr. 09/3330 WWB). Artikel 15 lid 1 WWB staat dan in beginsel aan toekenning van bijzondere bijstand in de weg. Alleen op grond van zeer dringende redenen is dan nog bijstand mogelijk (artikel 16 WWB). De AWBZ en Zvw vergoeden in het algemeen alleen de goedkoopste soort medicijnen volledig. Overgangsrecht Toekenningen van bijzondere bijstand voor geneesmiddelen en zelfzorgmiddelen die de IGSD op of voor de datum van inwerkingtreding van dit onderdeel van de Leidraad gaf, blijven voor belanghebbenden gelden voor de duur/periode waarvoor deze zijn afgegeven. Nieuwe aanvragen en/of vervolg aanvragen wijst de IGSD echter af. Zie hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 5 (medische kosten specifiek), onderdeel 6 (geneesmiddelen) van het Handboek WWB van Schulinck. Kosten psychotherapie en psychologische hulp De CRvB oordeelt dat voor de kosten van medische zorg de ZVW en de AWBZ in beginsel als aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorzieningen dienen te worden beschouwd. Psychotherapie behoort tot het zorgpakket van de Zvw, waardoor artikel 15 lid 1 WWB aan de verlening van bijzondere bijstand in de kosten voor psychotherapie bij [H.] in de weg staat, tenzij sprake is van zeer dringende redenen (CRvB 19-10-2010, nr. 10/900 WWB). Kosten van psychologische behandelingen die niet op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) worden vergoed omdat zij niet noodzakelijk worden geacht komen op grond van artikel 15 lid 1 WWB in beginsel niet voor bijzondere bijstand in aanmerking (CRvB 01-02-2011, nr. 08/7316 WWB, LJN: BP 3421). Indien sprake is van zeer dringende redenen is nog bijstand mogelijk (artikel 16 WWB). Het moet dan gaan om een acute medische of psychische noodsituatie. Alleen de eigen bijdrage voor de eerstelijns psychologische hulp komt voor bijzondere bijstand in aanmerking (het gaat om ten hoogste acht zittingen) als er geen draagkracht is. De tweedelijns psychologische hulp wordt volledig vanuit de Zvw vergoed. De vanaf 1 januari 2012 ingevoerde 79
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland eigen bijdrage voor tweedelijns psychologische hulp is met ingang van 1 januari 2013 teruggedraaid. Zie hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 5 (medische kosten specifiek), onderdeel 11 (psychotherapie) van het Handboek WWB van Schulinck. Tandheelkundige hulp De Zorgverzekeringswet dient in beginsel als een voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd voor de kosten van een tandheelkundige behandeling (CRvB 18-01-2011, nr. 09/7017 WWB, LJN: BP2290). De Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelingen voor de kosten van tandheelkundige verzorging zijn een aan de WWB voorliggende, passende en toereikende voorziening, zodat artikel 15 WWB in de weg staat aan bijzondere bijstand voor gebitssanering (CRvB 14-12-2010, nrs. 08/4070 WWB e.a., LJN: BO7288). In artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering is de omvang van de mondzorg neergelegd, waarmee een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van tandheelkundige zorg. Kosten van mondzorg die niet op grond van artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering vergoed worden, komen niet voor (aanvullende) bijstand in aanmerking, tenzij sprake is van zeer dringende reden (CRvB 15-03-2011, nr. 09/3330 WWB, LJN: BP8143). Van de overige, op grond van de Zvw, noodzakelijke geachte tandheelkundige hulp is alleen voor volwassenen een eigen bijdrage verschuldigd voor een kunstgebit (een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- en/of de onderkaak) (artikel 2.4 Regeling zorgverzekering). Voor deze kosten is in beginsel bijzondere bijstand mogelijk, indien er geen draagkracht aanwezig is. Is belanghebbende aanvullend verzekerd en vergoedt deze aanvullende verzekering (een deel van) de kosten, dan is (voor dat deel) geen bijzondere bijstand mogelijk. Verhuizing om medische redenen Inwoners die als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen hebben met het voeren van een huishouden, kunnen bij de gemeente een beroep op doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Daar kunnen zij een financiële tegemoetkoming krijgen in de verhuis- en inrichtingskosten dan wel een woningaanpassing. De WMO is in dit kader een voorliggende voorziening die toereikend en passend geacht moet worden (artikel 15 WWB). Voor bijzondere bijstand is in beginsel dan ook geen plaats. Pedicurekosten Pedicurekosten vallen onder persoonlijke verzorging. De AWBZ vergoedt deze kosten aan mensen in een AWBZ-instelling als hulp nodig is voor persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap (artikel 4 Besluit zorgaanspraken AWBZ). Voor de verschuldigde eigen bijdrage is in beginsel bijzondere bijstand mogelijk (artikel 16d Bijdragebesluit zorg). Binnen de Zorgverzekeringswet en AWBZ is een bewuste keuze gemaakt, wanneer aanspraak gemaakt kan worden op persoonlijke verzorging. Pedicurekosten van diabetici met een diabetische voet komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voor bijzondere bijstand is in beginsel dan ook geen plaats (artikel 15 WWB). Mogelijk kunnen zij een beroep doen op de regeling chronisch zieken, gehandicapten en ouderen.
80
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 3
Woonkostentoeslag bij huurwoningen
Algemeen Woonkosten behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze woonkosten worden in beginsel geacht uit een inkomen ter hoogte van de norm betaald te kunnen worden. Indien deze kosten echter hoger zijn dan hetgeen aan woonkosten betaald kan worden uit de norm, kan de verlening van bijzondere bijstand voor de kosten aan de orde komen.10 Kan een belanghebbende voor zijn woonkosten terecht bij een voorliggende voorziening dan komt hij niet in aanmerking voor bijstand (artikel 15 WWB). Voor woonkostentoeslag hanteert de IGSD een draagkrachtpercentage van 100. Dit betekent dat het inkomen boven de bijstandsnorm en het vermogen volledig aangewend moeten worden voor de hoge woonkosten. In afwijking van hoofdstuk 1 (Algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening) dienen belanghebbenden binnen twee maanden nadat de woonkosten zich hebben voorgedaan een aanvraag bijzondere bijstand in te dienen bij de IGSD. In het Handboek WWB van Schulinck staat omschreven wanneer en of bijzondere bijstand voor huur van woningen, caravans, woonschepen etc. verleend kan worden (zie hoofdstuk 7 bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten: periodiek, onderdeel 2.3. Informatie over huurtoeslag is te vinden in het Handboek WWB van Schulinck onder voorliggende voorzieningen, hoofdstuk 2 Overige regelingen, paragraaf 5 WHT (Wet op de huurtoeslag). Maximale huurgrens In beginsel bestaat er geen recht op huurtoeslag van de Belastingdienst/Toeslagen als de woning een rekenhuur heeft boven de maximale huurgrens.11 In dergelijke gevallen bestaat in het geheel geen aanspraak op huurtoeslag en is de Wet op de huurtoeslag geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 WWB. Met andere woorden aanvragen woonkostentoeslag voor woningen met een huur boven de maximale huurgrens kunnen niet op grond van artikel 15 WWB afgewezen worden. Het verlenen van bijzondere bijstand voor woonkosten is in dat geval alleen mogelijk als er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de dure woning te bewonen. Dergelijke situaties kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij echtscheiding/verlating. In dat geval kan zolang als noodzakelijk maar maximaal voor de duur van één jaar een woonkostentoeslag worden verstrekt. Voorwaarde daarbij is dat men zich voldoende inspanning moet getroosten om zo spoedig mogelijk de beschikking te verkrijgen over goedkopere woonruimte (verhuisplicht). Deze verplichting wordt in de beschikking opgenomen. Zie voor de inhoud van deze verhuisverplichting het einde van dit hoofdstuk. Indien betrokkene in redelijkheid geen goedkopere woonruimte kan verkrijgen, is verlenging van de woonkostentoeslag mogelijk. De te verstrekken woonkostentoeslag is aanvullend op het voor eigen rekening blijvende deel van de woonkosten. Dat deel is gelijk aan het verschil tussen de maximumhuur in de Wet op de
10
Zie Handboek WWB, hoofdstuk 7 bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten van Schulinck.
11
Zie voor uitzonderingen waarin dat wel mogelijk is het Handboek WWB van Schulink onder voorliggende
voorzieningen, hoofdstuk 2 Overige regelingen, paragraaf 5 WHT (Wet op de huurtoeslag), onderdeel 2.12 bijzondere situaties.
81
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland huurtoeslag (WHT) en de daarbij behorende maximale huurtoeslag. De CRvB oordeelde dat geen sprake meer was van noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, in het geval waarin iemand gedurende anderhalf jaar in een dure woning bleef wonen zonder zich voldoende in te spannen om passende woonruimte te vinden, terwijl hij niet (meer) over vaste inkomsten beschikte. Volgens de CRvB had de belanghebbende vanuit het oogpunt van toepassing van de WWB onnodig hoge woonkosten gemaakt (zie CRvB 27-02-2001, nrs. 99/739 en 01/269 NABW). Zie ook CRvB 28-02-2006, nr. 05/379 WWB. Aftoppingsgrens De huurder van een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrens (maar onder de maximale huurgrens) ontvangt geen huurtoeslag indien hij - binnen een jaar nadat hij woningzoekende is geworden - het gebruik had kunnen houden of krijgen van een woning die beter paste bij zijn persoonlijke en financiële omstandigheden (artikel 12 lid 1 WHT). Dit is anders als de gemeente aan de belastingdienst verklaart dat de woning passend is. De belastingdienst vraagt gemeenten in dergelijke situaties altijd om een passendheidsadvies. Reageert de gemeente niet dan gaat de belastingdienst er vanuit dat de woning passend is. Geeft de gemeente een negatief passendheidsadvies dan bestaat geen recht op huurtoeslag omdat een financiële bijdrage in de kosten van het huren van de woning in het kader van de WHT dan als een niet noodzakelijke bijdrage wordt beschouwd (artikel 12 lid 2 WHT). Op grond van artikel 15 WWB bestaat dan ook geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten, tenzij sprake is van zeer dringende redenen (artikel 16 WWB). Woonvorm De gekozen woonvorm is mede bepalend voor de aanspraak op huurtoeslag. In de WHT staat omschreven waar een woning of woonwagen aan moet voldoen. Bij caravans op een niet erkende standplaats, woonschepen of bewoning van een kamer bestaat in het geheel geen aanspraak op de WHT. Van een voorliggende voorziening kan in dergelijke gevallen in het geheel niet worden gesproken. In zo'n geval biedt artikel 15 WWB geen grond om een aanvraag om bijzondere bijstand voor de woonkosten af te wijzen (CRvB 25-04-2000, nr. 98/5173 NABW en CRvB 06-072004, nr. 02/791 NABW). Mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 35 WWB, bestaat er recht op bijzondere bijstand voor de woonkosten. Het college zal in voorkomende gevallen zelf (onder meer) de noodzaak van de kosten moeten vaststellen. Daarbij is het volgende van belang. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening van de belanghebbende om aanspraken op aan de WWB voorliggende voorzieningen, waaronder een bijdrage in woonkosten op grond van de Wet op de huurtoeslag, geldend te maken(LJN: AO1143, Centrale Raad van Beroep, 01/1316 NABW + 01/2572 NABW). Belanghebbenden die er voor kiezen om in een niet subsidiabele woning, woonwagen of woonschip te wonen waardoor zij hogere woonlasten moeten betalen dan uit de bijstandsnorm (of een vergelijkbaar inkomen) voldaan kunnen worden, maken kosten die voorkomen hadden kunnen worden (vermijdbaar waren). Het gaat niet aan om het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet subsidiabele woning op de bijstand af te wentelen. Zij hadden immers voor een woonvorm kunnen kiezen waarvoor wel aanspraak op huurtoeslag bestaat. Daarmee staat de noodzaak van de kosten niet vast en bestaat dus ook geen recht op bijzonder bijstand. In het onderzoek naar de noodzaak dient dus onderzocht te worden onder welke omstandigheden belanghebbenden in een niet subsidiabele woning zijn gaan wonen. Indien belanghebbende bijvoorbeeld bij aanvang van de huur van de niet subsidiabele huurwoning over voldoende inkomsten en/of vermogen beschikte en vervolgens als gevolg van lagere inkomsten en/of vermogen de huur niet meer kan betalen, is van belang in hoeverre dit voorzienbaar was. Is het voorzienbaar dan verleent de IGSD gedurende 1 jaar 82
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48 lid 2 onder b WWB. De voorwaarde daarbij is dat men zich voldoende inspanning moet getroosten om zo spoedig mogelijk de beschikking te verkrijgen over goedkopere woonruimte (verhuisplicht). Zie voor de inhoud van deze verhuisverplichting het einde van dit hoofdstuk. Indien betrokkene in redelijkheid geen goedkopere woonruimte kan verkrijgen, is verlenging van de woonkostentoeslag in de vorm van een geldlening mogelijk. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk en vloeien de kosten voort uit bijzondere omstandigheden en wordt voldaan aan de overige eisen aan artikel 35 WWB dan verleent de IGSD gedurende 1 jaar bijzondere bijstand voor de woonkosten. Ook hier is de voorwaarde daarbij is dat men zich voldoende inspanning moet getroosten om zo spoedig mogelijk de beschikking te verkrijgen over goedkopere woonruimte (verhuisplicht). Zie voor de inhoud van deze verhuisverplichting het einde van dit hoofdstuk. Indien betrokkene in redelijkheid geen goedkopere woonruimte kan verkrijgen, is verlenging van de woonkostentoeslag mogelijk. Woonkosten na (echt)scheiding Het komt voor dat een (ex-)echtgenoot van een bijstandscliënt, vooruitlopend op de boedelscheiding, geheel of gedeeltelijk de woonkosten betaalt. Het bedrag dat door de onderhoudsplichtige aan belanghebbende aan woonkosten wordt betaald, wordt beschouwd als alimentatie. Gevolg is dat belanghebbende een woning bewoont waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten zijn verbonden. Op grond van artikel 27 WWB in samenhang met artikel 5 van de Toeslagenverordening WWB verlaagt de IGSD dan de toeslag of de norm met 10 procent van de gehuwdennorm. Bij woonkosten boven de maximumhuur voor huurtoeslag moet, ondanks de betaling van de onderhoudsplichtige, aan de bijstandsverlening toch de verplichting worden verbonden om te zien naar goedkopere huisvesting. Dit om het beroep/afhankelijkheid in omvang en termijn te beperken. In een dergelijke situatie staat de omvang van de woonlasten niet in redelijke verhouding tot het inkomen. Dubbele korting Een belanghebbende met een onderverhuurder ontvangt naast een lagere toeslag of norm op grond van de Toeslagenverordening vaak ook een lagere huurtoeslag wegens onderverhuur. Het kan voorkomen dat beide verlagingen samen meer bedragen dan de werkelijke inkomsten die met een en ander verband houden (huur of kostgeld). Bij wijze van individualisering moet dit gecompenseerd worden (zie CRvB 07-05-2002, nr. 99/3200 NABW). Artikel 18 lid 1 WWB vormt de basis voor de individualisering. Zonder kostganger / onderverhuurder
Met kostganger / onderverhuurder
Verschil
Toeslag / norm (WWB)
Lagere toeslag /norm (WWB)
€
+
Huurtoeslag (WHT)
Lagere huurtoeslag (WHT)
€
+
Totaal per maand
€
+
Minus inkomsten uit onderhuur/kostgeld per maand
€
-
Is uitkomst positief dan bijstand verlenen o.g.v. art. 18 lid 1 WWB
€
Vaststelling hoogte woonkosten Voor het berekenen van de hoogte van de woonkostentoeslag maakt de IGSD gebruik van het berekeningsformulier woonkostentoeslag huurders dat Schulinck hanteert in het Handboek WWB. Ook de proefberekening van de belastingdienst kan gebruikt worden voor de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand. Zie hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten: periodiek, onderdeel 2.5 hoogte van de woonkostentoeslag uit het Handboek WWB van Schulinck. 83
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Verhuisplicht Indien de IGSD in het besluit tot toekenning van woonkostentoeslag de verhuisplicht oplegt, dan houdt deze plicht het volgende in: Belanghebbende dient zich binnen tien werkdagen na de verzenddatum van het besluit tot toekenning als woningzoekende in te schrijven bij ten minste de volgende wooncorporaties: -
Omnia Wonen
-
Actium
-
Wetland Wonen Groep
-
Woonconcept
Verder mag belanghebbende zich in zijn zoektocht naar een goedkopere woning niet beperken tot woningen in de gemeenten Westerveld en Steenwijkerland. Afhankelijk van individuele omstandigheden kan daar van worden afgeweken.
84
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 4
Woonkostentoeslag eigen woning
Algemeen Bewoners van een eigen woning kunnen ook in aanmerking komen voor een woonkostentoeslag. Daarmee wordt bereikt dat zij, nu er voor deze categorie geen recht bestaat op huurtoeslag, hetzelfde deel van hun inkomen aan woonkosten voldoen als huurders. Voor woonkostentoeslag hanteert de IGSD een draagkrachtpercentage van 100. Dit betekent dat het inkomen boven de bijstandsnorm en het vermogen volledig aangewend moeten worden voor de hoge woonkosten. In afwijking van hoofdstuk 1 (Algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening) dienen belanghebbenden binnen twee maanden nadat de woonkosten zich hebben voorgedaan een aanvraag bijzondere bijstand in te dienen bij de IGSD. Hoge woonkosten Indien de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag dient bij de beoordeling of de woonkosten uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeien onderzocht te worden of: a.
voorzienbaar was dat belanghebbende zijn woonlasten binnen één jaar niet meer kon voldoen en,
b.
wat hij in die periode gedaan heeft om zijn woning te verkopen (wanneer makelaar ingeschakeld, reële vraagprijs woning etc.).
Is bijzondere bijstand noodzakelijk dan kan de woonkostentoeslag in beginsel slechts gedurende maximaal één jaar worden verstrekt. Voorwaarde daarbij is dat belanghebbende zijn eigen woning verkoopt en omziet naar goedkopere huisvesting waarvan de kosten beneden de maximumhuur voor huurtoeslag liggen (verhuisplicht). Verlenging van de woonkostentoeslag is mogelijk, indien de betrokkene aan kan tonen dat hij in redelijkheid zijn eigen woning niet heeft kunnen verkopen en geen goedkopere woonruimte heeft kunnen verkrijgen. Voor de inhoud van de verhuisplicht zie het einde van dit hoofdstuk. Belastingteruggaaf wegens hypotheekrente-aftrek In alle gevallen waarin de IGSD bijzondere bijstand verleent voor de kosten van een eigen woning, legt de IGSD aan belanghebbenden de verplichting op om bij de belastingdienst een voorlopige teruggaaf aan te vragen vanwege de hypotheekrente-aftrek (artikel 55 WWB). Bij belanghebbenden die geen voorlopige teruggaaf aanvragen, moet een maatregel overwogen worden (artikel 18 lid 2 WWB in samenhang met artikel 14 lid 3 onder d Maatregelenverordening) en/of overwogen worden om de bijstand in de vorm van geldlening te verstrekken vanwege een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 48 lid 2 onder b WWB). De belastingaftrek wegens hypotheekrente-aftrek is inkomen in de zin van de WWB indien de IGSD voor de woonkosten bijzondere bijstand verleent (artikel 31 lid 2 onder f WWB). Ontvangt belanghebbende de belastingteruggave wegens hypotheekrente-aftrek achteraf dan vordert de IGSD deze terug voor zover de aftrek betrekking heeft op de periode waarover bijzondere bijstand voor de woonkosten is verleend (artikel 58 WWB). Premies/subsidies De door het Rijk verstrekte premies op de aankoop van een woning zijn bedoeld als een tegemoetkoming in de verschuldigde bedragen voor rente en aflossing. Deze premies dienen voorzover ze moeten worden toegerekend aan de verschuldigde rentelasten, op het bedrag van de woonkosten 85
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland en niet op de woonkostentoeslag in mindering te worden gebracht. De toerekening dient plaats te vinden aan de hand van de verhouding van de voor een bepaald jaar verschuldigde bedragen voor rente en aflossing. Met de premies/subsidies wordt rekening gehouden als ze betrekking hebben op een periode van bijstandsverlening. Procedures Ter vaststelling van de woonkosten dienen bewijsstukken aanwezig te zijn, zoals: kopie van de eigendomsakte van de woning, de hypotheekakte, actuele stand van de hypotheekschuld, rentenota, betalingsbewijzen, voorlopige teruggaaf wegens hypotheekrente-aftrek. Hoogte woonkostentoeslag (berekening woonkostentoeslag) Voor het berekenen van de hoogte van de woonkostentoeslag maakt de IGSD gebruik van het Berekeningsformulier woonkostentoeslag eigenaren dat Schulinck hanteert in het Handboek WWB. Zie hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten: periodiek, onderdeel 2.5 hoogte van de woonkostentoeslag uit het Handboek Wet werk en bijstand. Voor de berekening van woonkostentoeslag verstaat de IGSD onder woonkosten: •
•
•
De rente die verband houdt met de woning. o
Het gaat hier meestal om hypotheekrente. Verder geldt dat jaarlijks te ontvangen rijkssubsidie die betrekking heeft op de verschuldigde hypotheekrente hierop in mindering moet worden gebracht. Hetzelfde geldt voor de voorlopige belastingteruggaaf wegens hypotheekrente-aftrek.
o
Hypotheekrente voor leningen anders dan voor de woning, bijvoorbeeld voor een auto of caravan, mogen niet worden meegeteld.
o
De aflossing van de hypotheek telt niet mee, dit geldt dus ook voor de premies van zogenaamde spaarhypotheken.
Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals: o
rioolrechten;
o
eigenaarsdeel waterschapslasten;
o
erfpachtcanon;
o
premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen);
o
eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel).
Een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud o
Alleen kosten van groot onderhoud komen in aanmerking voor woonkostentoeslag. Bedoeld zijn de onderhoudskosten die in geval van bewoning van een huurhuis voor rekening van de verhuurder komen (bijvoorbeeld buitenschilderwerk).
o
Kosten van klein onderhoud moeten worden voldaan uit de bijstandsnorm of het daarmee vergelijkbare inkomen. Voor kosten van ingrijpende reparaties moet afzonderlijk bijstand worden verleend.
Als richtlijn voor de kosten van groot onderhoud gelden de bedragen die zijn opgenomen in het Handboek Wet werk en bijstand onder normen en bedragen (onderhoudskosten eigen woning. Deze zijn door het ministerie van VROM vastgesteld. Afwijking van deze bedragen kan alleen in 86
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland bijzondere omstandigheden. Niet als een bijzondere omstandigheid kan gelden dat de betrokkene een zeer grote woning bewoont en derhalve hogere onderhoudskosten heeft. De bovengemiddelde kosten zijn niet noodzakelijk en komen daarom niet in aanmerking voor bijstandsverlening.
Verhuisplicht Indien de IGSD in het besluit tot toekenning van woonkostentoeslag belanghebbende de verplichting oplegt zijn eigen woning te verkopen en om te zien naar een goedkopere woning dan houdt deze plicht het volgende in: Belanghebbende dient zich binnen tien werkdagen na de verzenddatum van het besluit tot toekenning a.
zijn woning te koop aan te bieden via een erkende makelaar tegen een reële prijs
-
onder reële prijs verstaat de IGSD een prijs om en nabij de Woz-waarde van de woning
b.
als woningzoekende in te schrijven bij ten minste de volgende wooncorporaties:
-
Omnia Wonen
-
Actium
-
Wetland Wonen Groep
-
Woonconcept
Verder mag belanghebbende zich in zijn zoektocht naar een goedkopere woning niet beperken tot woningen in de gemeenten Westerveld en Steenwijkerland. Afhankelijk van individuele omstandigheden kan daar van worden afgeweken. Indien belanghebbende na een jaar zijn woning niet verkocht heeft en een nieuwe aanvraag indient, moet hij aangeven waarom zijn woning nog niet verkocht is en welke acties door hem en zijn makelaar zijn ondernomen om de woning te verkopen: -
hoeveel bezichtigingen zijn er geweest,
-
is er geadverteerd met de woning en hoe vaak
-
hoeveel biedingen zijn gedaan en waarom zijn deze afgewezen
87
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 5
Verhuis- en (woning)inrichtingskosten
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Onderwerpen: -
Verhuiskosten o
-
Transportkosten
o
Dubbele woonlasten
o
Waarborgsom
Woninginrichtingskosten o
Inrichtingskosten vreemdelingen die rechtsgeldige verblijfstitel krijgen en zich
o
Inrichtingskosten die verband houden met een verhuizing
o
Eerste woninginrichtingskosten
o
Normbedragen woninginrichting
vanuit AZC in werkgebied IGSD vestigen
-
Vorm van de bijstand
Verhuiskosten Bijzondere bijstand voor verhuiskosten moet aangevraagd worden in de gemeente van vertrek, met uitzondering van de dubbele woonlasten (bijv. huur) die daarmee verband houden. Om bijzondere bijstand voor verhuiskosten te kunnen verlenen dienen de 10 vragen beantwoord te worden genoemd in hoofdstuk 1 (algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening). Van belang is dat de aanvraag voorafgaand aan de verhuiskosten ingediend moet worden. Dit om de noodzaak te kunnen vaststellen. De noodzaak van verhuizing kan bijvoorbeeld vaststaan in de volgende gevallen: -
belanghebbende verhuist om medische redenen. De WMO is in dit kader echter een voorliggende voorziening (zie hoofdstuk 2)
-
belanghebbende is gedwongen om de woning op korte termijn te ontruimen op grond van een rechterlijke uitspraak
-
belanghebbende verhuist naar een goedkopere woning omdat hij bij zijn besluit tot toekenning van bijzondere bijstand voor woonkosten de verplichting opgelegd kreeg te verhuizen naar een goedkoper woning
-
belanghebbende ontvangt een (bijstands)uitkering en vindt vervolgens een baan waarmee hij in zijn onderhoud kan voorzien dan wel invulling geeft aan het maximaal aantal uren dat hij arbeidsgeschikt is, waarvoor hij drie uur of meer per dag moet reizen (woonwerkverkeer). Een uitzondering geldt voor belanghebbenden bij wie langere reistijden gebruikelijk waren in het oude beroep.
-
belanghebbende moet verhuizen omdat hij structureel ernstig bedreigd en/of getreiterd wordt. Bedreigingen moeten blijken uit aangiftes bij politie
-
belanghebbende moet als gevolg van echtscheiding/verlating de voormalige echtelijke woning verlaten (vaak blijkt dit ook uit verkregen urgentie van wooncorporaties)
-
belanghebbende moet verhuizen als gevolg van woningverbetering of krotopruiming. Wooncorporaties vergoeden in dergelijke situaties de verhuis- en inrichtingskosten
Vervolgens moet onderzocht worden of sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. 88
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland De kosten van verhuizen behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die men in beginsel geacht wordt te voldoen uit het inkomen op bijstandsniveau door hiervoor te reserveren of een lening af te sluiten (zie CRvB 20-05-2003, nr. 00/5765 NABW). Pas als zich in het individuele geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het reserveren voor deze kosten of het sluiten van een lening niet mogelijk is en deze kosten niet uit de overige aanwezige draagkracht voldaan kan worden, is bijzondere bijstand mogelijk. Hiervan zou sprake kunnen zijn indien de verhuizing onvoorzienbaar was (zie CRvB 20-05-2003, nr. 00/5765 NABW). Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Zie voor de draagkrachtbepalingen hoofdstuk 1 (algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening). Tot de verhuiskosten kunnen worden gerekend: -
de transportkosten;
-
de kosten van tijdelijke opslag (maximaal twee maanden);
-
de administratiekosten
-
dubbele woonlasten gedurende één maand
-
waarborgsom
De kosten dienen te worden aangetoond door middel van nota's. Transportkosten Belanghebbende mag zelf kiezen op welke wijze hij wil verhuizen. Belanghebbende verhuist zelf Ten aanzien van de transportkosten verstrekt de IGSD alleen bijzondere bijstand voor het huren van een verhuisbusje of aanhangwagen/boedelbak. Belanghebbende laat zich verhuizen door professioneel erkende verhuizer In dat geval komen alleen die transportkosten voor bijzondere bijstand in aanmerking die te maken hebben met: -
het inladen van de huisraad in de verhuiswagen
-
het vervoer naar de nieuwe woning
-
het uitladen van de huisraad uit de verhuiswagen.
Kosten voor het in- en uitpakken van verhuisdozen, het demonteren en monteren van kasten etc. komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Belanghebbende wordt geacht dat zelf te kunnen doen met familie, vrienden of kennissen. Belanghebbenden dienen minimaal drie offertes van professioneel verhuizers over te leggen. Ervaring leert dat het prijsverschil tussen professionele verhuizers groot is. De IGSD gaat voor de bijzondere bijstand uit van de goedkoopste verhuizer. Dubbele woonlasten Is sprake van een noodzakelijke verhuizing en heeft belanghebbende als gevolg daarvan dubbele woonlasten dan voor de woonlasten van de nieuwe woning bijzondere bijstand worden verstrekt 89
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland van maximaal 1 maand. Bij een verhuizing binnen de gemeente of vestiging vanuit een andere gemeente kan in de woonkosten van de nieuwe woning gedurende maximaal 1 maand bijzondere bijstand worden verstrekt, indien sprake is van dubbele lasten. Uit het bovenstaande vloeit voort dat bij een verhuizing naar een andere gemeente geen bijzondere bijstand wordt verstrekt in de dubbele woonlasten. Deze dient belanghebbende aan te vragen bij die gemeente waar hij zich vestigt. Waarborgsom Als de IGSD bijzondere bijstand verleent voor een door belanghebbende te betalen waarborgsom dan is dat in de vorm van borgtocht of een geldlening. (Woning)inrichtingskosten Volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden de kosten van woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Zie hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 16 woonkosten: incidenteeel, onderdeel inrichtingskosten (duurzame gebruiksgoederen) van het Handboek WWB van Schulinck. Hieronder wordt een onderscheid gemaakt tussen: -
Inrichtingskosten vreemdelingen die rechtsgeldige verblijfstitel krijgen en zich vanuit AZC in werkgebied IGSD vestigen
-
Inrichtingskosten die verband houden met een verhuizing
-
Eerste woninginrichtingskosten
Tot slot worden normbedragen gegeven voor de volledige woninginrichting en de vorm waarin de bijstand wordt verleend. Inrichtingskosten vreemdelingen die rechtsgeldige verblijfstitel krijgen en zich vanuit AZC in werkgebied IGSD vestigen Ook voor hen geldt dat de kosten van woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Zij zullen de woning meestal volledig moeten inrichten. Hebben zij een inkomen gelijk aan de voor hen toepasselijke bijstandsnorm, dan zijn zij vaak niet in staat zijn om voor alle inrichtingskosten een lening af te sluiten bij de Gemeenschappelijke Kredietbank (GKB). Dit omdat de aflossingscapaciteit onvoldoende is. Bij het verstrekken van geldleningen aan bijstandsgerechtigden gaat de GKB uit van een aflossingscapaciteit van zes procent van de bijstandsnorm gedurende maximaal 36 maanden. 90
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Voor dat deel waarvoor de GKB geen geldlening verstrekt vanwege het ontbreken van voldoende aflossingscapaciteit, kan de IGSD bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekken ten behoeve van inrichtingskosten. De IGSD verleent dan vanwege het ontbreken van voldoende aflossingscapaciteit uitstel van betaling van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening: -
gedurende de periode dat belanghebbende over een inkomen op bijstandsniveau beschikt doch,
-
niet langer dan de aflossingsperiode van de GKB-lening (is maximaal drie jaar).
Tussentijdse normwijzigingen en indexeringen van uitkeringen laat de IGSD buiten beschouwing bij toepassing van deze regeling. Bij gezinsuitbreiding of huwelijk/samenwoning en de eventuele inrichtingskosten die daarbij horen, kan belanghebbende een nieuwe aanvraag bijzondere bijstand indienen. De IGSD beoordeelt dan of de kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Beschikt belanghebbende gedurende deze periode over een inkomen hoger dan voor hem toepasselijke bijstandsnorm dan dient hij 50 procent van dit meerinkomen aan te wenden ter aflossing van de geldlening. Na afloop van deze aflossingsperiode zet de IGSD de (resterende) bijstand in de vorm van een geldlening om in bijstand om niet. Aan de omzetting van de lening in bijstand om niet verbindt de IGSD de volgende voorwaarden: -
belanghebbende moet de betalingsverplichtingen verbonden aan de GKB-lening en de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening stipt nakomen.
-
belanghebbende moet de geldlening bij de GKB volledig hebben afgelost
Voorbeeld 1: Voor de inrichting is € 5.000 nodig. De toepasselijke bijstandsnorm is € 900,00. De aflossingscapaciteit is dan € 54,00 per maand. De GKB verstrekt dan maximaal een geldlening van € 1.944,00 (inclusief te betalen rente). Stel belanghebbende krijgt van de GKB € 1.600,00 en moet daarover over 36 maanden € 344,00 aan rente betalen dan verstrekt de IGSD aan bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening € 3.400 (€ 5.000 minus € 1.600,00). Komt belanghebbende zijn aflossingsverplichting na en lost hij de GKB-lening volledig af dan zet de IGSD de bijzondere bijstand om in bijstand om niet. Voorbeeld 2.: Net als in voorbeeld 1. Nu gaat belanghebbende in de negende maand aan het werk en verdient daarmee € 1.100,00 per maand. Van de € 200,00 van het meerinkomen dient hij € 100,00 aan te wenden ter aflossing van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Dat betekent dat hij 27 maanden x € 100,00 op de bijzondere bijstand moet aflossen. Komt belanghebbende zijn aflossingsverplichting bij de GKB en IGSD na en lost hij de GKB-lening volledig af dan zet de IGSD de resterende bijzondere bijstand ter hoogte van € 700,00 om in bijstand om niet. Inrichtingskosten die verband houden met een verhuizing. Bijzondere bijstand voor inrichtingskosten moet aangevraagd worden in de gemeente van vestiging. Allereerst is van belang dat belanghebbende zijn oude woning ook zal hebben ingericht (doen de kosten zich voor). Als al sprake is van inrichtingskosten dan zijn deze veelal beperkt tot verf, behang, vloerbedekking en gordijnen. Bovendien kunnen zaken als vloerbedekking en gordijnen 91
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland vaak overgenomen worden van de vorige bewoners. Wil de IGSD vervolgens bijzondere bijstand verstrekken voor inrichtingskosten die verband houden met een verhuizing, dan moet de noodzaak tot verhuizing vaststaan. Is dat niet het geval dan moet de aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten om die reden al afgewezen worden. Is de verhuizing voorzienbaar dan geldt dat ook voor de daarmee samenhangende inrichtingskosten. Ook in dat geval zal de aanvraag bijzondere bijstand om die reden al afgewezen worden. Is de verhuizing en daarmee samenhangende inrichtingskosten niet voorzienbaar en kan belanghebbende deze kosten niet (geheel) uit zijn vermogen of inkomen voldoen door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf, dan kan de IGSD bijzondere bijstand verlenen op dezelfde wijze als omschreven bij inrichtingskosten vreemdelingen. Eerste woninginrichtingskosten Mensen die het ouderlijk huis verlaten worden in principe geacht de kosten van de eerste woninginrichting zelf te dragen. Het betreffen immers kosten die voorzienbaar zijn. Normbedragen woninginrichting Bij het inrichten van een complete woning mag worden verondersteld dat er een aantal zaken van vorige bewoners kan worden overgenomen, en dat eventueel een deel van de aangeschafte goederen niet nieuw maar gebruikt zijn. Wel gaat de IGSD er bij inrichtingskosten vanuit dat huishoudelijke apparatuur en matrassen nieuw aangeschaft moeten worden. Afhankelijk van de huishoudgrootte gelden maximumbedragen. Voor de hoogte van de bedragen wordt verwezen naar tabel 1. Voor kamerbewoners is het maximumbedrag de helft van het bedrag dat voor alleenstaanden geldt. Kamerbewoners hebben minder inrichtingskosten omdat zij niet een hele woning hoeven in te richten.
92
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Tabel 1 Inventarisatiepakketten naar huishoudtype Huishoudelijke
matrassen
apparatuur
Overige
Inrichtingskosten
inrichtingskosten
maximaal
Alleenstaande
€ 1.510,--
€ 100,--
€ 2.694,--
€ 4.304,--
alleenstaande ouder met 1
€ 1.510,--
€ 200,--
€ 3.117,--
€ 4.827,--
€ 1.510,--
€ 300,--
€ 3.689,--
€ 5.499,--
€ 1.510,--
€ 400,--
€ 4.076,--
€ 5.986,--
€ 1.510,--
€ 500,--
€ 4.468,--
€ 6.478,--
€ 1.510,--
€ 180,--
€ 3.204,--
€ 4.894,--
(echt)paar met 1 kind
€ 1.510,--
€ 280,--
€ 3.968,--
€ 5.758,--
(echt)paar met 2 kinderen
€ 1.510,--
€ 380,--
€ 4.163,--
€ 6.053,--
(echt)paar met 3 kinderen
€ 1.510,--
€ 480,--
€ 4.927,--
€ 6.917,--
(echt)paar met 4 kinderen
€ 1.510,--
€ 580,--
€ 5.455,--
€ 7.545,--
kind alleenstaande ouder met 2 kinderen alleenstaande ouder met 3 kinderen alleenstaande ouder met 4 kinderen (echt)paar
In het individuele geval kan het noodzakelijk zijn dat meer huishoudelijke apparatuur of overige inrichtingskosten nodig is dan vermeld in tabel 1. In dat geval sluit de gemeente voor wat betreft de hoogte van de (maximale) bijzondere bijstand aan bij de prijzengids van het Nibud. De hoogte van de maximumbedragenvoor inrichtingskosten is als volgt samengesteld: -
In tabel 2 staat de huishoudelijke apparatuur die noodzakelijk wordt geacht. De in de Nibud prijzengids opgenomen laptop, printer, draagbare audioset en scheerapparaat zijn daarin weggelaten. De wekkerradio is daaraan toegevoegd. Voor de hoogte van de bedragen is aansluiting gezocht bij de Nibud prijzengids (2011 – 2012).
-
Voor de prijzen van de matrassen in tabel 3 is aansluiting gezocht bij de Nibud prijzengids.
-
De overige inrichtingskosten zijn als volgt berekend: o
De in de Nibud prijzengids gehanteerde inventarispakketten minus
o
De huishoudelijke apparatuur die het Nibud hanteert minus
o
de richtprijzen van de benodigde matrassen.
o
De uitkomst vermenigvuldigen met 60% (afronden naar boven op hele euro’s).
Verondersteld mag worden dat een aantal zaken van vorige bewoners kan worden overgenomen, en dat eventueel een deel van de aangeschafte goederen niet nieuw maar gebruikt zijn.
93
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Tabel 2 Huishoudelijke apparatuur prijzen zijn gebaseerd op de Prijzengids NIBUD 2011-2012 Prijs
Aantal per huishouden
kookplaat gas (4 pits met oven)
€ 280,--
1
koelkast met vriesvak
€ 245,--
1
Wasmachine
€ 390,--
1
Koffiezetapparaat
€ 50,--
1
Waterkoker
€ 30,--
1
Strijkijzer
€ 35,--
1
Stofzuiger
€ 120,--
1
TV lcd 55 cm
€ 225,--
1
Audioset
€ 120,--
1
Wekkerradio
€ 15,--
1
Artikel
Totale prijs
€ 1.510,--
Tabel 3 Meubilair slaapkamer prijzen zijn gebaseerd op de Prijzengids NIBUD 2011-2012 Artikel
Aantal
Prijs
matras 1 pers.
€ 100,--
matras 2 pers.
€ 180,--
1 volw.
2 volw.
1
kind 1
1
Vorm van bijstand Indien bijzondere bijstand voor verhuiskosten noodzakelijk wordt geacht dan verstrekt de IGSD deze om niet. Uitgezonderd de waarborgsom. In het laatste geval verstrekt de IGSD bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening (artikel 48 lid 2 onderdeel c WWB). Is bijzondere bijstand voor (woning)inrichtingskosten noodzakelijk dan verstrekt de IGSD voor zover het duurzame gebruiksgoederen betreft de bijstand (artikel 51 WWB): - in de vorm van borgtocht en/of - in de vorm van een geldlening. Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijstand om niet worden verstrekt. Voor wat betreft de inrichtingskosten is van belang dat de CRvB verf en behang niet als duurzame gebruiksgoederen aanmerkt. Eventuele bijzondere bijstand moet dan ook om niet worden verleend. Vloerbedekking en gordijnen merkt de CRvB wel aan als duurzame gebruiksgoederen (CRvB 17-02-2004, nr. 01/5559 NABW). Verleent de IGSD bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening dan dienen in de toekenningsbeschikking, naast de bestemming en de hoogte van het bedrag van de lening, de volgende punten te worden vermeld: -
maandelijkse termijnen van terugbetaling;
-
ingangsdatum van de eerste aflossing;
-
wijze van terugbetaling (in de meeste gevallen middels inhouding op de bijstandsuitkering);
-
de voorwaarden waaronder het aflossingsbedrag kan wijzigen;
-
de voorwaarden waaronder de lening in zijn geheel opeisbaar zal zijn. 94
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
De looptijd van de geldlening is in beginsel maximaal 36 maanden. Belanghebbende wordt geacht zes procent van de voor hem geldende bijstandsnorm ter aflossing van de geldlening aan te wenden. Van het deel van het inkomen dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm dient 50% ter aflossing van de geldlening te worden aangewend. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de beslagvrije voet. Zie hoofdstuk 6 (aflossing bijstand in de vorm van een geldlening) van de Beleidsregels inzake terugvordering en verhaal.
95
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 6
Duurzame gebruiksgoederen
Voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen die voor het eerst aangeschaft worden, wordt verwezen naar hoofdstuk 5 verhuis- en (woning)inrichtingskosten. Dit hoofdstuk gaat specifiek in op de vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Voor de beoordeling van de aanvraag dienen de vragen vermeld onder algemene en bijzondere voorwaarden van hoofdstuk 1 (algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening) te worden beantwoord. De belangrijkste in dit kader daarvan zijn: -
Doen de kosten zich voor
-
Kan belanghebbende een lening afsluiten bij de GKB (voorliggende voorziening)
-
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk
-
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden de kosten voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten wordt men in beginsel geacht te voldoen uit het inkomen op bijstandsniveau door hiervoor te reserveren of een lening af te sluiten. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Is bijzondere bijstand voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk, dan verstrekt de IGSD de bijstand (artikel 51 WWB): - in de vorm van borgtocht en/of - in de vorm van een geldlening. Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijstand om niet worden verstrekt. Voor de aflossing van de geldlening en de inhoud van de toekenningsbeschikking zie hoofdstuk 5 (verhuiskosten en woninginrichtingskosten onder vorm van bijstand). Hoogte bijzondere bijstand Gaat het om vervanging van duurzame gebruiksgoederen genoemd in de tabellen 2 en 3 van hoofdstuk 5 (verhuis- en (woning)inrichingskosten) dan gaat de IGSD uit van de bedragen die Nibud hanteert in de prijzengids Nibud. Voor de vervanging van overige duurzame gebruiksgoederen gaat de IGSD in beginsel uit van 60% van de prijzen die de Nibud prijzengids hanteert. Deze duurzame gebruiksgoederen hoeven veelal niet nieuw aangeschaft te worden. Inwoners van de gemeente Westerveld kunnen een beroep doen op de Regeling participatiebijdrage Westerveld. De participatiebijdrage en eventuele toeslagen op grond van deze regeling, mogen onder andere besteed worden aan de vervanging/aanschaf duurzame gebruiksgoederen. Tot slot kunnen mensen die drie jaar of langer een inkomen op bijstandsniveau ontvangen een langdurigheidstoeslag aanvragen. Dit kunnen zij ook aanwenden ter vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Zie hiervoor hoofdstuk 8.
96
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 7
Babyuitzet
Kosten voor een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten wordt men in beginsel geacht te voldoen uit het inkomen op bijstandsniveau door hiervoor te reserveren of een lening af te sluiten. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Wanneer er binnen het gezin al meer kinderen zijn, is het denkbaar dat een aantal zaken al (of nog) aanwezig zijn. Indien bijzondere bijstand voor een babyuitzet in het individuele geval toch noodzakelijk wordt geacht dan sluit de IGSD voor de hoogte van de bijzondere bijstand aan bij het Basispakket babyuitzet uit de Nibud prijzengids. Indien de bijzondere bijstand tevens noodzakelijk wordt geacht voor (onderdelen van) het in de Nibud prijzengids genoemde aanvullend pakket babyuitzet dan gaat de IGSD voor de hoogte van de bijzondere bijstand uit van 60% van de daarin genoemde normbedragen. Zaken genoemd in dit aanvullend pakket kunnen voor een groot deel tweedehands worden aangeschaft, waardoor niet alles nieuw gekocht hoeft te worden. Is bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet noodzakelijk, dan verstrekt de IGSD de bijstand voor zover het duurzame gebruiksgoederen betreft (artikel 51 WWB): - in de vorm van borgtocht en/of - in de vorm van een geldlening. Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijstand om niet worden verstrekt. Voor de aflossing van de geldlening en de inhoud van de toekenningsbeschikking zie hoofdstuk 5 (verhuiskosten en woninginrichtingskosten onder vorm van bijstand). Zie ook hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 9 kinderen (tot 18 jaar), onderdeel 2 Babyuitzet uit het Handboek WWB van Schulinck.
97
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 8
Langdurigheidstoeslag
De langdurigheidstoeslag kan vanaf 1 juli 2013 niet meer over meerdere jaren worden toegekend door een wijziging van artikel 36 WWB. Artikel 44 WWB is vanaf 1 juli 2013 ook van toepassing op de langdurigheidstoeslag. Strikte toepassing van artikel 44 WWB kan ertoe leiden dat klanten naar verloop van tijd één of meerdere langdurigheidstoeslagen mislopen, waardoor zij over een lager inkomen komen te beschikken. Om dit te voorkomen is bij de langdurigheidstoeslag aansluiting gezocht bij het beleid dat geldt bij aanvragen bijzondere bijstand. Ook voor dergelijke aanvragen geldt artikel 44 WWB en heeft de IGSD in het beleid de mogelijkheid opgenomen deze met terugwerkende kracht toe te kennen. Indien belanghebbende voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking komt, kan deze met ingang van de peildatum worden toegekend, voor zover de peildatum niet meer dan één jaar voor de melddatum van de aanvraag ligt. De langdurigheidstoeslag valt vanaf 1 januari 2009 onder de bijzondere bijstand. De langdurigheidstoeslag is vanaf die datum geregeld in artikel 36 WWB en de verordening langdurigheidstoeslag. Het begrip langdurig laag inkomen De verordening langdurigheidstoeslag vult het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ in als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. In de toelichting op artikel 3 van deze verordening staat: ‘Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.). Onder marginale overschrijdingen wordt verstaan een overschrijding tot 1 procent boven de bijstandsnorm. Daarmee voorkomt de gemeente dat inwoners die een inkomen hebben waarmee de bijstandsnorm marginaal wordt overschreden als gevolg daarvan niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen.’ Bij de beoordeling van het recht op een langdurigheidstoeslag laat de IGSD een marginale overschrijding van 1% op jaarbasis buiten beschouwing. Een overschrijding die gemiddeld niet hoger is dan 1 procent op jaarbasis gerekend vanaf de peildatum, beoordeelt de IGSD als een langdurig laag inkomen. Voorbeeld: Peildatum 1 juli 2011. Stel de bijstandsnorm is 1000 euro. Over een heel jaar is dat 12.000 euro. Is de overschrijding gerekend vanaf de peildatum 1 juli 2011 tot 1 juli 2010 niet hoger dan 120 euro dan is sprake van een marginale overschrijding. Zie voor een verdere toelichting hoofdstuk 8 Langdurigheidstoeslag uit het Handboek WWB van Schulinck.
98
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 9
Begrafenis- of crematiekosten
De kosten van een begrafenis of crematie behoren tot de passiva (schulden) van de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen. Pas als de overledene niet of onvoldoende verzekerd was tegen begrafenis- of crematiekosten en de schulden van de nalatenschap hoger zijn dan de bezittingen, kunnen de erfgenamen ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand aanvragen, voor zover het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in deze kosten te kunnen voldoen en zij tot de familieleden behoren op wie verhaal gezocht zou kunnen worden krachtens de Wet op de lijkbezorging. Middelen om een begrafenis te kunnen bekostigen zijn onder andere: a.
Verzekeringen op het leven, zoals begrafenis- en levensverzekeringen, ongevallenverzekering.
b.
Lidmaatschap van een speciale vereniging, bijvoorbeeld crematievereniging.
c.
Overlijdensuitkering wanneer de overledene een uitkering ontving krachtens de Ziektewet (ZW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Algemene ouderdomswet (AOW) of anderszins.
d.
Spaargelden (en overig vermogen), minus het vrij te laten bescheiden vermogen.
e.
Nalatenschap.
NB: Bij echtgenoot/partner is het onder d gestelde niet van toepassing, dus wordt ook rekening gehouden met het vrij te laten bescheiden vermogen. Bij het ontbreken van voldoende middelen komen tekorten ten laste van de nagelaten betrekkingen, de erven. Meestal zijn dat de overgebleven partner en de eigen kinderen van de overledene. Als de nagelaten betrekkingen over onvoldoende middelen beschikken om hun evenredig aandeel in de kosten te voldoen, dan kunnen zij bij de gemeente waar zij wonen een aanvraag indienen voor bijstand voor deze voor hen "bijzondere kosten van bestaan" (waarbij met draagkracht rekening moet worden gehouden). Zijn er geen nagelaten betrekkingen, dan komen de kosten voor rekening van degene die de erfenis afwikkelt, die de opdracht ook heeft gegeven aan de begrafenisondernemer. De opdrachtgever is dan aansprakelijk voor de betaling van de kosten. Het moet gaan om noodzakelijke begrafeniskosten. Daarbij gaat de IGSD uit van de uitvaartkosten omschreven in de prijzengids van het Nibud. De prijzengids maakt onderscheid tussen algemene kosten, begrafeniskosten en crematiekosten. Tevens gaat de IGSD bij de verlening van bijzondere bijstand uit van de totaalbedragen die de prijzengids hanteert voor uitvaartkosten. Niet van belang is of voor de afzonderlijke kosten vermeld onder algemene kosten, begrafeniskosten en crematiekosten iets meer of minder betaald is dan de prijzengids hanteert. Als het totaalbedrag maar niet wordt overschreden. Voor begrafeniskosten gaat het in 2011 dan om een totaalbedrag van € 9.781,-- (tabel 1). Voor crematiekosten gaat het dan in 2011 om een totaalbedrag van € 6.346,-- (tabel 2). Voorbeeld: Ouder komt te overlijden en heeft geen partner. Ouder heeft drie kinderen. In de nalatenschap zit een bedrag van € 2.000,00. Er was geen uitvaartverzekering afgesloten. Één van de kinderen ontvangt een bijstandsuitkering van de IGSD. De andere kinderen wonen in andere gemeenten. De ouder wordt begraven. Het maximumbedrag voor begrafeniskosten bedraagt € 9.781,--. De 99
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland uitvaartkosten bedragen uiteindelijk € 9.300,--. Na aftrek van € 2.000,-- blijft € 7.300,-- over. Per kind is dat € 2.433,33. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt ten hoogste € 2.433,33. Uit de uitvaartkosten moet blijken dat het gaat om kosten vermeld in de Nibud prijzengids. Tabel 1 Begrafeniskosten (2012) De totale algemene kosten bedragen (tabel 3)
€ 5.046,--
De totale begrafeniskosten bedragen (tabel 4)
€ 4.820,--
Totale uitvaartkosten
€ 9.866,--
Tabel 2 Crematiekosten (2012) De totale algemene kosten bedragen (tabel 3)
€ 5.046,--
De totale crematiekosten bedragen (tabel 5)
€ 1.385,--
Totale uitvaartkosten
€ 6.431,--
Tabel 3 Samenstelling algemene kosten
akte van overlijden basistarief uitvaartverzorger overbrenging van overledene naar rouwcentrum of woonhuis verzorging van overledene bloemstuk op kist rouwauto twee volgauto’s opbaren in rouwcentrum, incl. condoleancebezoek opbaren thuis kist (spaanplaat eikenfineer) drukwerk (100 rouwkaarten zonder porto) koffie met cake (100 personen) advertentie in regionaal dagblad Tabel 4 Samenstelling begrafeniskosten
begraafkosten begraafplaats ma/vr extra kosten voor bijzetten in bestaand graf gebruik aula begraafplaats gebruik condoleanceruimte begraafplaats grafrechten algemeen graf1 Grafsteen Tabel 5 Samenstelling crematiekosten
crematorium (crematie, aula, bijzetting asbus) as verstrooien bij crematorium as bewaren in nis in crematorium (kosten 1 jaar)
100
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Als er geen nabestaanden bekend zijn, zoals het geval kan zijn bij zwervers, drenkelingen enzovoort, kunnen de begrafeniskosten worden betaald op grond van de Wet op de lijkbezorging. In de kosten van begrafenis van een allochtoon in het geboorteland kan, mede gelet op het aan de WWB ten grondslag liggende principe dat de bijstand gebonden is aan een verblijf hier te lande, geen bijstand worden verleend. Het is mogelijk een onderscheid te maken naar de kosten van een begrafenis, die aan Nederland zijn verbonden en de kosten die voortgekomen zijn uit het vervoer naar en de begrafenis in het geboorteland. Bij gescheiden echtelieden kan zich de situatie voordoen dat formeel beiden aansprakelijk zijn voor de helft van de kosten, maar dat een der partijen weigerachtig is te betalen. Omdat er altijd sprake is van een spoedeisende situatie zal de andere partij opdracht (moeten) geven tot begraven of cremeren. Die partij is daarmee aansprakelijk voor de kosten. In die situatie mag er voor worden gekozen de helft van de kosten “om niet” te verstrekken en de andere helft in de vorm van een geldlening. De lening is gebaseerd op artikel 48, tweede lid WWB (redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende over voldoende middelen zal beschikken). De aanname is dat de andere partij(en) hun deel in de kosten alsnog zullen bijdragen. De lening dient dan ineens te worden afgelost. Als naderhand blijkt dat de partij weigerachtig blijft en niet tot betalen overgaat, kan alsnog worden besloten om ook het deel geldlening om te zetten in bijstand “om niet”. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat het hier gaat om een uitzonderingssituatie. De regel is dat niet meer bijstand wordt verstrekt dan het verplichte aandeel van de bijstandsgerechtigde in de totale kosten. Zie voor een nadere toelichting op uitvaartkosten hoofdstuk 7 paragraaf 6 van het Handboek WWB van Schulinck.
101
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 10
Kinderopvang
Uitvoeringsrichtlijn kosten kinderopvang Regeling:
Wet werk en bijstand, Wet inburgering en Wet Kinderopvang
Onderwerpen -
Algemeen
-
Beleidsvrijheid gemeenten inzake kinderopvangkosten
-
Beleidsregels KOA-regeling
-
Beleidsregels flankerend beleid kinderopvang
-
Bijzondere bijstand kosten kinderopvang bij studerende en/of schoolgaande ouders
-
Kinderopvang sociaal medische indicatie
-
Tussenschoolse opvang
Algemeen De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, verder te noemen Wet kinderopvang (Wko), is met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. De tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van gemeenten en UWV is per 1 januari 2013 komen te vervallen. De tegemoetkoming die gemeenten en UWV in dit kader op aanvraag verstrekten, is vanaf 1 januari 2013 in de kinderopvangtoeslag opgenomen. Aanvragen voor kinderopvangtoeslag handelt de belastingdienst af. Voor klanten tevens ouder die gaan werken, studeren of een re-integratietraject of inburgeringstraject gaan volgen, is van groot belang dat de consulent Werk/Inkomen hen direct wijst op de Wet kinderopvang. Aanvragen voor kinderopvangtoeslag kent de Belastingdienst namelijk niet met terugwerkende kracht toe. De aanvraag moet vóór de maand of uiterlijk in de maand waarop het recht op kinderopvangtoeslag bestaat worden ingediend (artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b, Wko). Voor verplichte inburgeraars is voor het recht op kinderopvangtoeslag verder van belang dat zij de inburgeringscursus volgen bij een gecertificeerde instelling (www.blikopwerk.nl/inburgeren). Werkwijze Consulent Werk en Consulent Inburgering bij Wet kinderopvang De consulent Werk/Inburgering dient de doelgroepouders (die een re-integratietraject of verplichte inburgeringscursus volgen) persoonlijk te informeren dat zij doelgroepouder zijn en over welke periode zij recht op toeslag hebben. Verder dient de consulent een ouder erop te wijzen dat hij/zij de toeslag moet stopzetten aan het einde van een traject om te voorkomen worden dat de toeslag later moet worden terugbetaald. De klant dient van de consulent Werk/Inburgering een doelgroepverklaring te ontvangen waarin staat dat en gedurende welke maanden hij/zij een reintegratietraject of inburgeringstraject volgt. Loopt de inburgering via DUO dan is het DUO verplicht deze verklaring af te geven.
102
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Beleidsvrijheid gemeenten inzake kinderopvangkosten Op een aantal terreinen hebben gemeenten nog beleidsvrijheid. Hieronder staan die beschreven. 1. Binnen de doelgroepen die de Wet kinderopvang noemt, hebben gemeenten nog één bevoegdheid om in aanvulling op de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming te verlenen (artikel 1.13 Wko, de zogenaamde KOA-regeling). 2. Verder hebben gemeenten de vrijheid om naast de doelgroepen omschreven in de Wet kinderopvang eigen doelgroepen aan te wijzen. In de Wko is namelijk geen uitputtende regeling getroffen voor het verlenen van subsidies in de kosten van kinderopvang. Dit moet de gemeente dan wel bij verordening regelen. In de re-integratieverordening van beide gemeenten is hierover een bepaling opgenomen. Het Dagelijks Bestuur van de IGSD is op grond van deze verordeningen bevoegd hierover nadere uitvoeringsregels vast te stellen (Flankerend beleid). Daarnaast heeft de gemeente Steenwijkerland specifiek een verordening over kinderopvang op grond van sociaalmedische redenen. 3. Daarnaast rekent de Wet kinderopvang een aantal zaken niet tot kinderopvang (artikel 1.1, tweede lid, Wko), waarvoor de IGSD wel een vergoeding kan verlenen, zoals: -
Tussenschoolse opvang (artikel 1.1, tweede lid, onderdeel a, Wko) en
-
Ouderbijdrage peuterspeelzaal (artikel 1.1, tweede lid, onderdeel b, Wko). Zie hoofdstuk 14 (Bijstand in de kosten peuterspeelzaal) Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
103
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Beleidsregels KOA-regeling 1. Het Dagelijks Bestuur van de IGSD maakt als volgt gebruik van de bevoegdheid van artikel 1.13 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen: Beleidsregel 1 1.
Het Dagelijks Bestuur van de IGSD verleent op aanvraag een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aan inwoners van de gemeente Steenwijkerland en de gemeente Westerveld die als doelgroepouders worden aangemerkt.
2.
Als doelgroepouder worden aangemerkt: a.
tienermoeders die met behoud van uitkering scholing of opleiding volgen (artikel 1.6, eerste lid, onderdeel e, Wko),
b.
studerende ouders (artikel 1.6, eerste lid, onderdeel j, Wko),
c.
uitkeringsgerechtigden van de IGSD die een re-integratietraject volgen (artikel 1.6, eerste lid, onderdeel c, Wko) en,
d. inwoners met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet die een reintegratietraject volgen (artikel 1.6, eerste lid, onderdeel c, Wko). Beleidsregel 2 De aanvraag dient te worden ingediend op een daartoe door het Dagelijks Bestuur van de IGSD beschikbaar gesteld aanvraagformulier kinderopvang. Beleidsregel 3 Het Dagelijks Bestuur verleent de tegemoetkoming met ingang van de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, doch niet eerder dan het re-integratietraject, de studie, scholing of opleiding begint. Beleidsregel 4 1.
Het Dagelijks Bestuur van de IGSD verleent de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang niet voor dat deel van de kosten, waarvoor de klant een beroep had kunnen doen op de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst maar dat niet of te laat doet.
2.
Geen recht op een tegemoetkoming bestaat indien tevens geen recht op kinderopvangtoeslag van de belastingdienst bestaat.
3.
Het totaal van de tegemoetkoming van de IGSD en de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst bedraagt niet meer dan de kosten van kinderopvang en is niet hoger dan het maximumuurtarief dat de Wet kinderopvang hanteert (artikel 1.13 Wko in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, Wko).
4.
Het aantal uren waarvoor het Dagelijks Bestuur van de IGSD de tegemoetkoming verleent, is niet hoger dan het aantal uren waarvoor de ouder kinderopvangtoeslag ontvangt van de belastingdienst.
104
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Beleidsregel 5 1.
Belanghebbenden die in aanmerking willen komen voor een tegemoetkoming zijn verplicht het Dagelijks Bestuur van de IGSD onverwijld te informeren over: a.
De (voorlopige) beschikkingen die zij in het kader van kinderopvangtoeslag van de
b.
Het (tussentijds) stopzetten of beëindigen van re-integratietrajecten, scholing,
belastingdienst ontvangen, opleiding of studie, c.
Een verhuizing en,
d. Een wijziging in de gezinssamenstelling. 2.
Onder onverwijld verstaat het Dagelijks Bestuur binnen 30 dagen nadat zich één van de feiten genoemd in het vorige lid zich heeft voorgedaan.
Beleidsregel 6 Het Dagelijks Bestuur van de IGSD beëindigt de tegemoetkoming indien: -
Belanghebbenden niet meer als doelgroepouder wordt aangemerkt.
-
Belanghebbende geen inwoner meer is van de gemeente Steenwijkerland of de gemeente Westerveld.
Beleidsregel 7 Deze regeling kan worden aangehaald als Beleidsregels KOA-regeling Beleidsregel 8 Deze regeling treedt één dag na publicatie in werking en werkt terug tot 1 januari 2013.
Toelichting Beleidsregels KOA-regeling Deze beleidsregels geven invulling aan de bevoegdheid neergelegd in artikel 1.13 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De beleidsregels beogen de belemmeringen die de kosten van kinderopvang met zich meebrengen weg te nemen, teneinde doelgroepouders in staat te stelen een re-integratietraject, scholing of studie te volgen. Toelichting beleidsregels Beleidsregel 1. Met de doelgroepouders worden in de beleidsregel ouders bedoeld waar artikel 1.13 Wko naar verwijst, uitgezonderd ouders voor wie kinderopvang om sociaal medische redenen noodzakelijk is.. Inwoners uit Steenwijkerland voor wie kinderopvang om sociaal-medische redenen noodzakelijk is, kunnen zich wenden tot de gemeente Steenwijkerland (afdeling WMO). Op basis van de Verordening kinderopvang 2010 beoordeelt de gemeente deze aanvragen. Inwoners uit de gemeente Westerveld bij wie kinderopvang om sociaal medische redenen noodzakelijk is voor ouder of kind (artikel 1.6, eerste lid, onderdelen k en l, Wko) kunnen een beroep op bijzondere bijstand doen. De overige beleidsregels spreken voor zich.
105
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Beleidsregels flankerend beleid kinderopvang In de re-integratieverordeningen hebben de gemeenten Steenwijkerland en Westerveld een bepaling ten aanzien van flankerend beleid opgenomen. Daarin staat nadrukkelijk dat de vergoeding voor de kosten van kinderopvang mogelijk is in het kader van arbeidsinschakeling. Het gaat om artikel 17 Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand van Steenwijkerland en artikel 18 Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Westerveld. Op basis van het tweede lid van genoemde artikelen is het Dagelijks Bestuur van de IGSD bevoegd hierover beleidsregels op te stellen. Beleidsregel 1 1. Het Dagelijks Bestuur van de IGSD verleent op aanvraag aan inwoners uit de gemeente Westerveld en Steenwijkerland een vergoeding voor de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang: a. In aanvulling op de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst en de tegemoetkoming van artikel 1.13 Wko (doelgroepouders), voor zover de kosten van kinderopvang meer bedragen dan de door de wetgever gehanteerde maximum uurprijs, met uitzondering van studerende ouders als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel j, Wko en, b. In aanvulling op de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst aan i. uitkeringsgerechtigden van de IGSD die inburgeringsplichtig zijn en een inburgeringscursus volgen als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel g Wko en, ii. uitkeringsgerechtigden van de IGSD met inkomsten uit arbeid. 2. In afwijking van het eerste lid verleent het Dagelijks Bestuur van de IGSD geen vergoeding voor de eigen bijdrage van kinderopvang aan belanghebbenden jonger dan 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs (kunnen) volgen. Beleidsregel 2 De aanvraag dient te worden ingediend op een daartoe door het Dagelijks Bestuur van de IGSD beschikbaar gesteld aanvraagformulier kinderopvang. Beleidsregel 3 Het Dagelijks Bestuur verleent de vergoeding voor de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang met ingang van de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, doch niet eerder dan het re-integratietraject, de studie, het werk, de scholing of opleiding begint. Beleidsregel 4 1.
Het Dagelijks Bestuur van de IGSD verleent de vergoeding voor de kosten van kinderopvang niet voor dat deel van de kosten, waarvoor de klant een beroep had kunnen doen op de kinderopvangtoeslag van de belastingdienst maar dat niet of te laat doet.
2.
Geen recht op een vergoeding bestaat indien tevens geen recht op kinderopvangtoeslag van de belastingdienst bestaat.
3.
Het aantal uren waarvoor het Dagelijks Bestuur van de IGSD de vergoeding verleent, is niet hoger dan het aantal uren waarvoor de ouder kinderopvangtoeslag ontvangt van de belastingdienst.
106
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Beleidsregel 5 1.
Belanghebbenden die in aanmerking willen komen voor een vergoeding zijn verplicht het Dagelijks Bestuur van de IGSD onverwijld te informeren over: a.
De (voorlopige) beschikkingen die zij in het kader van kinderopvangtoeslag van de
b.
Het (tussentijds) stopzetten of beëindigen van re-integratietrajecten, werk, scholing,
belastingdienst ontvangen, opleiding of studie, c.
Een verhuizing en,
d. Een wijziging in de gezinssamenstelling. 2.
Onder onverwijld verstaat het Dagelijks Bestuur binnen 30 dagen nadat zich één van de feiten genoemd in het vorige lid zich heeft voorgedaan.
Beleidsregel 6 Het Dagelijks Bestuur van de IGSD beëindigt de vergoeding indien: -
Belanghebbende niet meer als doelgroepouder als bedoeld in artikel 1.13 Wko wordt
-
Belanghebbende geen inwoner meer is van de gemeente Steenwijkerland of de gemeente
aangemerkt. Westerveld -
Belanghebbende geen inburgeringscursus meer volgt als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid,
-
Belanghebbende geen uitkering meer ontvangt van de IGSD.
onderdeel g Wko
Beleidsregel 7 Deze regeling kan worden aangehaald als Beleidsregels flankerend beleid kinderopvang. Beleidsregel 8 Deze regeling treedt één dag na publicatie in werking en werkt terug tot 1 januari 2013. Toelichting Beleidsregels Flankerend beleid Deze beleidsregels zijn gebaseerd op de Reïntegratieverordeningen van de gemeenten Westerveld en Steenwijkerland. Veruit de meeste kinderopvangcentra in de regio hanteren hogere prijzen dan het door de wetgever in de Wko gehanteerde maximumuurtarief. De beleidsregels beogen de belemmeringen die de kosten van kinderopvang met zich meebrengen weg te nemen, teneinde doelgroepouders die meer moeten betalen dan het maximum uurtarief in staat te stelen een reintegratietraject, scholing of studie te volgen. Daarnaast is voor uitkeringsgerechtigden met een inburgeringstraject geen beroep mogelijk op artikel 1.13 Wko en de beleidsregels KOA-regeling. Dit betekent dat zonder regeling de eigen bijdrage dermate hoog is dat dit een belemmering vormt voor deelname aan dit traject. Uitkeringsgerechtigden die in aanvulling op inkomsten uit arbeid een uitkering ontvangen kunnen ook niet in aanmerking komen voor een aanvulling op grond van artikel 1.13 Wko. Dit betekent dat zonder regeling de eigen bijdrage dermate hoog is dat werken niet loont. Toelichting beleidsregels Beleidsregel 1 Jongeren tot 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, mag het Dagelijks Bestuur van de IGSD niet ondersteunen bij arbeidsinschakeling (artikel 7 lid 3 WWB) en komen dus ook niet in aanmerking voor het flankerend beleid op grond van de Reïntegratieverordeningen. Ook niet als zij met behoud van uitkering regulier onderwijs volgen. Studerenden in zijn algemeenheid hebben geen aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling gelet op artikel 10 WWB.
107
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Bijzondere bijstand kosten kinderopvang bij studerende en/of schoolgaande ouders Studerenden ouders die voor de kosten van kinderopvang meer kwijt zijn, dan het door de wetgever in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaal gehanteerde maximumuurtarief, kunnen in aanvulling op de tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang als bedoeld in de beleidsregels KOA-regeling in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. De kinderopvangtoeslag, de tegemoetkoming op basis van de beleidsregels KOA-regeling en de bijzondere bijstand, kunnen samen nooit meer bedragen dan de kosten van kinderopvang, waarbij voor de kosten van kinderopvang uit wordt gegaan van het aantal uren dat de belastingdienst hanteert voor de kinderopvangtoeslag. Hetzelfde geldt voor ouders jonger dan 27 jaar die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen. Kinderopvang op sociaal medische indicatie Inwoners uit Steenwijkerland voor wie kinderopvang noodzakelijk is op grond van sociaalmedische indicatie, kunnen naar het gemeentehuis van Steenwijkerland worden doorverwezen. Aanvragen kunnen daar worden ingediend bij de afdeling die aanvragen behandelt in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Zie hiervoor paragraaf 2 van de Verordening kinderopvang 2010. Aanvragen bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang op grond van sociaal-medische redenen moeten gelet op artikel 15 WWB worden afgewezen.
Tussenschoolse opvang De tussenschoolse opvang (het overblijven van schoolgaande kinderen) is buiten de reikwijdte van de Wet kinderopvang gehouden. Als de overblijfkosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijvoorbeeld een uitstroomtraject of inburgeringstraject dan kunnen deze kosten vergoed worden vanuit het participatiebudget op grond van artikel 17 Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand. Het maakt dan niet uit of het gaat om kosten voor het overblijven op school of om opvang bij een opvangouder in de middagpauze. Voor de hoogte van de vergoeding moet worden aangesloten bij de feitelijke kosten zoals de school die hanteert. Bij overblijven elders is dat ook de norm waarvan moet worden uitgegaan.
108
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 11
Buitengewone verwervingskosten en reiskosten traject
Buitengewone verwervingskosten zijn kosten die in het individuele geval noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de betreffende inkomsten te kunnen verwerven. Het moet - in tegenstelling tot de algemene onkosten in verband met inkomstenverwerving - gaan om werkelijk gemaakte, aantoonbare onkosten. Om mensen hetzij rechtstreeks, hetzij via een traject uit te laten stromen naar werk kan het nodig zijn aanvullend ondersteunende voorzieningen in te zetten om dit doel te bereiken. De twee belangrijkste voorzieningen in dit kader zijn reiskosten en kosten voor kinderopvang. Voor de laatste kosten zie hoofdstuk 10 Kinderopvang. Tevens kan gedacht worden aan bedrijfskleding. Wettelijke kaders. Het wettelijk kader voor het verstrekken van een vergoeding voor reiskosten en kosten voor de kinderopvang artikel 17 Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand van Steenwijkerland of artikel 18 Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand van Westerveld. Gemeentelijk beleid. Voorkomen moet worden dat een werkloze die reiskosten en/of kosten voor bedrijfskleding moet maken die niet of onvoldoende door de werkgever vergoed worden, algemeen geaccepteerde arbeid niet zou accepteren. Verder moet voorkomen worden dat een belanghebbende geen re-integratietraject of inburgeringstraject kan volgen vanwege de reiskosten. Het gaat hier om reiskosten voor zover de enkele reisafstand tussen de woonplaats en de werkplek/re-integratieplek/inburgeringsplek meer dan 10 kilometer bedraagt. Voor reiskosten woon-werkverkeer en/of bedrijfskleding is van belang of de werkgever deze vergoedt. Kan belanghebbende geen vergoeding van zijn werkgever krijgen dan de IGSD hiervoor een vergoeding uit het participatiebudget toekennen. Doelgroep. Op bovenstaande vergoeding die bekostigd worden uit het participatiebudget kunnen alleen personen een beroep doen die een gehele of aanvullende uitkering in kader van de WWB/WIJ, IOAW of IOAZ ontvangen. Hoogte vergoeding en reisafstand Voor de berekening van de reisafstand en de hoogte van de reiskostenvergoeding wordt aangesloten bij hoofdstuk 12 van de Leidraad. Let op! In principe vindt vergoeding plaats vanuit het participatiebudget. Valt een belanghebbende niet onder de doelgroep als hierboven omschreven, dan vindt vergoeding vanuit de bijzondere bijstand plaats als daar recht op bestaat. Zie voor meer informatie hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 11 reiskosten, onderdeel 5 woonwerkverkeer van het handboek Wet werk en bijstand.
109
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 12
Reiskosten
Algemeen Op allerlei manieren kan iemand in het dagelijks leven te maken krijgen met reiskosten. Een deel van de bijstandsnorm is dan ook bestemd voor deze reiskosten. In de bijstandsnorm is een component opgenomen voor zogenaamde kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Dit zijn de kosten van het onderhouden van sociale en maatschappelijke contacten, bijvoorbeeld familiebezoek, bezoek aan huisarts, tandarts, het bezoeken van diverse instanties of allerlei telefonische contacten. Reiskosten behoren hier ook toe, met andere woorden reiskosten behoren als regel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Zie voor reiskosten naar familie opgenomen in ziekenhuis of inrichting en reiskosten voor medische behandelingen hoofdstuk 2 bijzondere bijstand en medische kosten van de Leidraad. Minimale reisafstand Uitgangspunt is dat de IGSD in beginsel geen bijzondere bijstand verleent voor reiskosten indien de enkele reisafstand tien kilometer of minder bedraagt. Deze kan per fiets worden afgelegd. Bedraagt de enkele reisafstand meer dan tien kilometer en bestaat recht op bijzondere bijstand voor reiskosten, dan vergoedt de IGSD ook de eerste tien kilometer. Berekening reisafstand Voor de berekening van de enkele reisafstand maakt de IGSD gebruik van de ANWB routeplanner. Daarbij kiest de IGSD voor de kortste route, waarbij de enkele reisafstand op hele kilometers naar boven wordt afgerond. Hoogte bijzondere bijstand Is bijzondere bijstand voor reiskosten noodzakelijk dan gaat de IGSD voor het berekenen van de kosten uit van: -
de goedkoopste wijze van openbaar vervoer (bus of trein 2e klas) of
-
gebruik van auto.
Bij gebruik van auto wordt uitgegaan van een kilometervergoeding van maximaal € 0,19. Voor personen die op de dag voorafgaand aan de invoering van de gewijzigde Leidraad om medische, sociale of andere redenen in aanmerking kwamen voor een kilometervergoeding van € 0,27 geldt de volgende afbouwregeling. Zij blijven € 0,27 per kilometer ontvangen gedurende de periode dat de bijzondere bijstand aan hen is toegekend. Bij toekenning op een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten, vergoedt de IGSD niet meer dan € 0,19 per kilometer bij gebruik van een auto of de kosten van goedkoopste wijze van openbaar vervoer (bus of trein 2e klas). Enkele bijzondere situaties Hieronder staan enkele bijzondere situaties omschreven en de mogelijkheid tot verlening van bijzondere bijstand. Reiskosten van elders verpleegden in verband met weekendverlof Wanneer cliënten elders worden verpleegd, is het in het kader van de behandeling soms noodzakelijk dat, voorafgaand aan ontslag uit de inrichting (bijvoorbeeld psychiatrische inrichting), de patiënt in de weekenden al naar huis mag. Dit weekendverlof dient om de overgang naar zelfstandigheid (resocialisatie) te bevorderen. Een vergoeding via de zorgverzekeraar is mogelijk voorzover de behandelend arts een schriftelijke noodzakelijkheidsverklaring afgeeft aan de zorgverzekeraar. Hetzelfde geldt voor personen die gedurende een dagdeel zorg ontvangen in een instelling. In beide gevallen moet het gaan om zorginstellingen waarin cliënten 110
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland a. ondersteunende begeleiding of b. activerende begeleiding ontvangen. Ondersteunende begeleiding omvat ondersteunende activiteiten in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie. Activerende begeleiding omvat door een instelling te verlenen activerende activiteiten gericht op: -
het herstel of het voorkomen van verergering van gedrags- of psychische problemen; of
-
het omgaan met de gevolgen van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap.
Voor zover cliënten een eigen bijdrage in de vervoerskosten zijn verschuldigd kan voor deze eigen bijdrage bijzondere bijstand worden toegekend. Indien de patiënt afgehaald of teruggebracht moet worden, is er voor de eventuele vervoerskosten van de begeleider ook bijstand mogelijk. De IGSD weigert de bijzondere bijstand in die gevallen waarin belanghebbenden geen vergoeding Zie de artikelen 2 lid 1 onder f, 6 en 10 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Voor meer informatie zie het Handboek Wet werk en bijstand, Voorliggende voorzieningen, hoofdstuk 2 overige regelingen, paragraaf 2.2. AWBZ, onderdeel 7.1 AWBZ pakket Reiskosten bij bezoek gedetineerde gezinsleden Er is bijzondere bijstand mogelijk voor de cliënt, voorzover het gaat om reiskosten in verband met bezoek aan gedetineerde gezinsleden (ook pleegkinderen) en andere familieleden in de 1e of 2e graad. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijstand gaan we uit van het volgende aantal bezoeken: -
eenmaal per week voor één persoon of
-
eenmaal per twee weken voor twee personen.
Mits een medische en/of sociale indicatie hiervan aanwezig is kan van het aantal bezoeken worden afgeweken. Reiskosten wegens een bezoek aan een in het buitenland gedetineerde echtgenoot behoren volgens vaste jurisprudentie niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan. In het algemeen geldt dat de kosten van reizen naar het buitenland, voorzover ze niet uit het bedrag ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden voldaan, de grens overschrijden van hetgeen voor de toepassing van de bijstandswet als noodzakelijk kan worden beschouwd. Zie onder andere JABW 1988/71, JABW 1990/183, JAWB 1990/293. Reiskosten van gedetineerden Deze reiskosten worden vergoed door het ministerie van Justitie en is een voorliggende voorziening op de WWB. Reiskosten in verband met gerechtelijke procedures Wanneer een cliënt reiskosten moet maken in het kader van een noodzakelijke gerechtelijke procedure (bijvoorbeeld procedures die betrekking hebben op vermindering van de bijstand of een echtscheidingsprocedure al dan niet in samenhang met een alimentatieprocedure) kan bijzondere bijstand in de reiskosten worden verstrekt. Indien de Raad voor de rechtsbijstand een cliënt een 111
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland toevoeging (van een advocaat) toekent, dan acht de Raad voor de rechtsbijstand de procedure noodzakelijk. De IGSD dient hierbij in beginsel aan te sluiten. Als een belanghebbende geen toevoeging heeft, zal de IGSD zelf de noodzakelijkheid van de kosten moeten beoordelen. Zie over rechtsbijstand hoofdstuk 7 bijzondere bijstand, paragraaf 7 bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand van het Handboek WWB van Schulinck. Reiskosten bij bezoekregeling/omgangsregeling na echtscheiding Hiervoor is in principe geen bijzondere bijstand mogelijk. Zaken als omgangsregeling (inclusief reis en verblijf) en alimentatie moeten ouders vanaf 1 maart 2009 in een ouderschapsplan regelen. Daartoe zijn zij wettelijk verplicht. Voor een nadere toelichting over de bezoekregeling zie het Handboek Wet werk en bijstand, hoofdstuk 7, paragraaf 7.11 (reiskosten), onderdeel 3, omgangsregeling ouder-kind. Reiskosten uit huis geplaatste kinderen Kinderen kunnen om uiteenlopende redenen uit huis geplaatst zijn. Kinderen die in een hulpverleningsinstelling verblijven, om andere dan medische redenen, mogen in veel gevallen wel in weekends en in de vakanties naar huis. In de noodzakelijke reiskosten met betrekking tot dit thuisbezoek van het kind en eventueel meereizende begeleiding is bijzondere bijstand mogelijk. Reiskosten bezoek aan familie in het buitenland Reiskosten verbonden aan bezoeken van familie in het buitenland behoren niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan en komen dan ook nooit voor bijstandsverlening in aanmerking. Ongeacht of de familie naar het buitenland is gegaan of dat de cliënt uit het buitenland in Nederland is komen wonen. De meest voorkomende bezoeken in deze richting betreffen familieomstandigheden in het buitenland, huwelijk, overlijden, detentie enzovoort. Reiskosten gezinshereniging Reiskosten die worden gemaakt om te komen tot een gezinshereniging met vanuit het buitenland afkomstige gezinsleden, behoren niet tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan. Ook hier geldt dat bijstandsverlening voor buitenlandse reizen nooit mogelijk is (artikel 7 WWB/territorialiteitsbeginsel). Reiskosten woon-werkverkeer Zie voor deze kosten hoofdstuk 11 (buitengewone verwervingskosten) van de Leidraad Wet werk en bijstand. Reiskosten in verband met studie Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB). Voor de kosten van scholing of opleiding geldt dat de WTOS of WSF 2000 een passende en toereikende voorliggende voorziening is. Dat geldt ook voor de reiskosten als belanghebbende een beroep kan doen op de WSF 2000. Zie voor reiskosten en de WTOS hoofdstuk 13 van de Leidraad.
112
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 13
Reiskosten kinderen tot 18 jaar voor het volgen van onderwijs
Op grond van artikel 15, eerste lid van de WWB bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Reiskosten kinderen basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs Ouders van kinderen die naar een dergelijke school gaan kunnen voor hun reiskosten een beroep doen op het leerlingenvervoer. Via www.wetten.nl kunnen de verordeningen van de beide gemeenten geraadpleegd worden, te weten: - Verordening leerlingenvervoer gemeente Steenwijkerland 2009 en - Verordening leerlingenvervoer gemeente Westerveld. De plaatselijke verordeningen moet als een voorliggende voorziening worden beschouwd die toereikend en passend is als het gaat om reiskosten naar school. Reiskosten kinderen tot 18 jaar op hoger beroepsonderwijs of universiteit Voor hen vormt de WSF 2000 een voorliggende voorziening. Ook voor wat betreft de reiskosten. Begint het kind op 1 september met zijn studie dan ontvangt het kind vanaf 1 oktober studiefinanciering. Vanaf die datum heeft het kind ook recht op het studentenreisproduct. Voor de eerste maand is in beginsel dan ook bijzondere bijstand mogelijk, indien de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer bedraagt. Voor het berekenen van de reisafstand en de hoogte van de bijzondere bijstand zie hoofdstuk 11 reiskosten. Reiskosten kinderen tot 18 jaar regulier voortgezet onderwijs Het gaat om kinderen die scholing volgen op het wetenschappelijk onderwijs (VWO), hoger algemeen voortgezet onderwijs (HAVO), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (MAVO) of voorbereidend beroepsonderwijs (VMBO). Allereerst is van belang dat deze kinderen de schoolboeken en leermiddelen gratis krijgen. Daarnaast ontvangen ouders van deze kinderen geen tegemoetkoming ouders meer op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Daarvoor in de plaats is het kindgebonden budget verhoogd. Voor het wel of niet verlenen van bijzondere bijstand, geldt het zelfde als hieronder onder reiskosten kinderen tot 18 jaar overig onderwijs vermeld staat. Reiskosten kinderen tot 18 jaar overig onderwijs Ouders van deze kinderen kunnen uitsluitend een tegemoetkoming ouders ontvangen op grond van de WTOS als het kind gaat naar: a.
het middelbaar beroepsonderwijs (MBO)
b.
het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo)12
c.
het particulier voortgezet onderwijs
Deze tegemoetkoming ouders is een vergoeding voor schoolkosten. Bij de toekenning wordt geen rekening gehouden met individuele omstandigheden, zoals de afstand huis - school. Wanneer een kind dicht bij school woont heeft deze geen reiskosten. Wanneer een scholier wel verder van school woont en noodzakelijkerwijs gebruik dient te maken van het openbaar vervoer krijgt hij te maken met reiskosten. Het niet volledig vergoeden van alle studiekosten (dus inclusief de reiskosten) heeft een financiële achtergrond (CRvB 27-01-2009, nr. 07/5172 WWB). Dit opent de mogelijkheid tot bijstandsverlening in de reiskosten.
12
Het vavo is eigenlijk een vangnet voor jongeren die vastlopen in het gewone onderwijs
113
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Wanneer een aanvraag om bijstand in de reiskosten wordt ingediend dient een individualiserend rapport te worden opgesteld. Ten aanzien van de noodzaak dient wel te worden gekeken naar de mogelijkheid om de studie zo dicht mogelijk bij de woonplaats te volgen, waarvan ook individualiserend (gemotiveerd) kan worden afgeweken. Voorwaarde is wel dat de enkele reisafstand tussen woonadres en school (kortste weg) meer dan 10 kilometer moet bedragen om aanspraak te kunnen maken op bijzondere bijstand. Hiermee wordt het recht op bijstand derhalve afstandsafhankelijk gemaakt. Zie hoofdstuk 12 (reiskosten) voor de bepaling van de afstand en de berekening van de hoogte van de bijzondere bijstand. Er wordt uitgegaan van de meest goedkope en adequate manier van reizen: een maandkaart van bus of trein (2e klas). Met de invoering van de ov-chipkaart worden abonnementen naar verwachting afgeschaft. Tijdens vakanties is een strippenkaart / ov-chipkaart mogelijk voordeliger. Zie voorliggende voorzieningen hoofdstuk 2 overige regelingen, paragraaf 9 WTOS en WSF 2000, onderdeel 2 18-minner van het Handboek WWB en hoofdstuk 7 bijzondere bijstand, paragraaf 9 kinderen (tot 18 jaar), onderdeel 4 schoolkosten van het Handboek Wet werk en bijstand.
114
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 14
Bijstand in de kosten peuterspeelzaal
Voor de ontwikkeling van jonge kinderen is de peuterspeelzaal belangrijk als opstap naar de basisschool. Gebleken is dat de kosten voor de peuterspeelzaal vaak een belemmering zijn om een kind daar naar toe te brengen. Om de mogelijkheid om kinderen naar de peuterspeelzaal te laten gaan te vergroten, kan aan gezinnen met een laag inkomen een tegemoetkoming in de kosten van de peuterspeelzaal worden verstrekt. Voor wie? Ouders met kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar met een bijstandsuitkering of met een netto maandinkomen uit werk of een andere uitkering niet hoger dan 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm. Aanvragen kunnen tot 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de kosten betrekking hebben worden ingediend. Uitbetaling vindt plaats na overlegging van nota’s. Hoeveel? De bijdrage is met ingang van 1 januari 2008 gelijk aan de kosten van de peuterspeelzaal (Raadsbesluit van 22 januari 2008). Bij de bepaling van de draagkracht wordt het volledige inkomen voor zover dat meer bedraagt dan 110% van de geldende bijstandsnorm als draagkracht aangemerkt. Voor het overige gelden de draagkrachtregels zoals neergelegd in hoofdstuk 1 (algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening) van de Leidraad. Voorbeeld: Stel 110% van de geldende bijstandsnorm is € 1.000,00 en het gezinsinkomen bedraagt € 1.200,00 per maand. De draagkracht is dan 12 x € 200,00 is € 2.400,00.
115
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 15
Bijstand in de kosten voortgezet onderwijs
Schoolgaande kinderen zijn duur en scholieren in het voortgezet onderwijs helemaal. Ouders met kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar worden jaarlijks geconfronteerd met een hoge bijdrage in de huur of aanschaf van studieboeken en dergelijke. Maar er zijn ook andere kosten die ouders jaarlijks moeten maken voor de schoolgaande kinderen. De Tegemoetkoming in de studiekosten van het ministerie is dan niet toereikend. Voor inwoners van de gemeente Steenwijkerland van 18 jaar en ouder, die leven van een inkomen op of net boven het sociaal minimum vormen deze kosten over het algemeen een zware last. Derhalve is inkomensondersteuning voor deze kosten als noodzakelijk te beschouwen. In het onderstaande is onderscheid gemaakt tussen kinderen die voor het eerst het voortgezet onderwijs bezoeken en kinderen die al op het voortgezet onderwijs zitten. De bijdrage in de kosten voortgezet onderwijs is bedoeld voor: •
de aanschaf van lesbenodigdheden (calculator, agenda, tas, woordenboeken);
•
kosten schoolexcursies;
•
regen- en sportkleding;
•
enzovoort.
Voor wie? Ouders met kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar die het voltijds voortgezet onderwijs of Middelbaar beroepsonderwijs volgen met een netto maandinkomen niet hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Aanvragen kunnen tot 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de kosten betrekking hebben worden ingediend. Uitbetaling vindt plaats na overlegging van nota’s. Hoeveel? De maximale bijdrage bedraagt met ingang van met ingang van 1 januari 2014 € 183,00 per kind per kalenderjaar (2010: € 167,00, 2011: € 169,00, 2012: € 173,00, 2013: € 178,00). De bijdrage wordt jaarlijks geïndexeerd (Raadsbesluit 22 januari 2008). Op grond van het besluit van het Dagelijks Bestuur van de IGSD van 1 maart 2010 vindt bij indexering van het bedrag een afronding naar boven plaats op hele euro’s. Bij de bepaling van de draagkracht wordt het volledige inkomen voor zover dat meer bedraagt dan 110% van de geldende bijstandsnorm als draagkracht aangemerkt. Voor het overige gelden de draagkrachtregels zoals neergelegd in hoofdstuk 1. Voorbeeld: Stel 110% van de geldende bijstandsnorm is € 1.000,00 en het gezinsinkomen bedraagt € 1.200,00 per maand. De draagkracht is dan 12 x € 200,00 is € 2.400,00. Kinderen die voor het eerste jaar het (voltijds) voorgezet onderwijs bezoeken. In het eerste jaar dat een kind het voltijds voortgezet onderwijs bezoekt moeten er veel eenmalige kosten worden gemaakt. Hierbij valt te denken aan zaken die voor meerdere jaren bij aanvang op het voortgezet onderwijs aangeschaft moeten worden, zoals een schooltas, woordenboeken, rekenmachine, fiets, regenpak enzovoort. Met ingang van het schooljaar 2008 - 2009 kan voor deze eenmalige kosten bijzondere bijstand worden verleend.
116
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Voor wie? Ouders met een bijstandsuitkering of met een netto maandinkomen uit werk of een andere uitkering niet hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, met één of meer kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar die voor het eerst het voortgezet onderwijs bezoeken. Aanvragen kunnen tot 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de kosten betrekking hebben worden ingediend. Uitbetaling vindt plaats na overlegging van nota’s. Deze regeling geldt niet voor kinderen die voor het eerst het Middelbaar beroepsonderwijs volgen. Hoeveel? De hoogte van de vergoeding bedraagt voor het schooljaar 2014-2015 € 399,00 per kind (2010-2011: € 364,00, 2011-2012: € 369,00, 2012-2013: € 378,00, 2013-2014: € 388,00). De bijdrage wordt jaarlijks geïndexeerd. Op grond van het besluit van het Dagelijks Bestuur van de IGSD van 1 maart 2010 vindt bij indexering van het bedrag een afronding naar boven plaats op hele euro’s. Bij de bepaling van de draagkracht wordt het volledige inkomen voor zover dat meer bedraagt dan 110% van de geldende bijstandsnorm als draagkracht aangemerkt. Voor het overige gelden de draagkrachtregels zoals neergelegd in hoofdstuk 1 (algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening) van de Leidraad.
117
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 16
Bijstand voor een PC voor gezinnen met schoolgaande kinderen
Voor gezinnen met kinderen in het voortgezet onderwijs is het hebben van een computer veelal noodzakelijk omdat steeds meer scholen van de kinderen vragen dat zij werkstukken maken op de pc. Daarnaast wordt internet een steeds belangrijker naslagwerk en informatiebron voor schoolgaande kinderen met name in het voortgezet onderwijs. Met andere woorden een computer wordt in de meeste gezinnen inmiddels als een algemeen gebruikelijke voorziening gezien. Ook vanuit de rijksoverheid wordt dit beeld herkend en bevestigd. Door het toekennen van bijzondere bijstand voor een computer wordt de digitale tweedeling in de maatschappij tegengegaan en blijven de kinderen niet achter op school. Met ingang van 1 januari 2008 kan daarom aan gezinnen met minimaal één ten laste komend kind dat het voortgezet onderwijs (of MBO) volgt en dat de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt bijzondere bijstand verstrekt worden voor een computer met toebehoren ( printer , scanner, software etc,). Beleidsregel 1 PC-regeling Het dagelijks bestuur verleent op aanvraag aan belanghebbende een bijdrage in de kosten van aanschaf van een computer of laptop ten behoeve van zijn ten laste komend(e) schoolgaande kind(eren) van maximaal € 450,00 per kind indien: a. zijn schoolgaande kind of de schoolgaande kinderen naar het Voortgezet Onderwijs of het Middelbaar Beroepsonderwijs gaat of gaan, b. hij inwoner is van de gemeente Steenwijkerland, c. hij over een inkomen beschikt niet hoger dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm: i. in het kalenderjaar van zijn aanvraag vanaf 1 januari tot de datum van aanvraag en, ii. in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van zijn aanvraag, d. hij de volledige zorg heeft voor dat kind of de kinderen voor wie de computer(s) of labtop(s) bestemd is of zijn en, e. hij ten behoeve van dat kind of die kinderen niet eerder een bijdrage in de kosten van aanschaf van een computer of laptop ontving. Beleidsregel 2 Overgangsbepaling PC-regeling Belanghebbenden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze beleidsregels reeds een bijdrage in de kosten van aanschaf van een computer kregen op basis van de oude regeling, kunnen ook een beroep doen op de nieuwe PC-regeling omschreven in beleidsregel 1, mits ten behoeve van het kind, waarvoor zij de bijdrage aanvragen, niet eerder een bijdrage in de kosten van aanschaf van een computer is verleend op basis van de oude regeling.
118
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 17
Toeslagen voor levensonderhoud
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Onderwerpen: -
Bijstand jongeren van 18 tot en met 20 jaar in een inrichting (artikel 13 lid 2 onder a WWB)
-
Toeslagen voor alleenstaande ouders in een inrichting
-
Toeslag voormalige alleenstaande ouder
-
Toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar (artikel 12 WWB)
-
Bijstandsverlening ten behoeve van het kind van minderjarige alleenstaande ouders
-
Co-ouderschap
Bijstand jongeren van 18 tot en met 20 jaar in een inrichting (artikel 13, tweede lid WWB) Jongeren van 18 tot en met 20 jaar hebben geen recht op algemene bijstand voor verblijf in een inrichting. In het algemeen zal van de ouders een bijdrage in de kosten van verblijf in de inrichting worden gevraagd. Als in verband met bijzondere omstandigheden de ouders niet of niet volledig kunnen bijdragen in de eventueel te maken kosten, kan hiervoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Dit geldt zowel voor de persoonlijke uitgaven als voor andere noodzakelijke kosten. Rekening moet worden gehouden met het feit dat ouders in deze situatie onderhoudsplichtig zijn. Als aanvullende bijzondere bijstand wordt verleend omdat de jongere niet in staat is de ouderlijke onderhoudsplicht te effectueren, hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid deze op de ouders te verhalen. Zie hiervoor het gestelde onder procedure toekenning bijzondere bijstand. Voor meer informatie zie Handboek Wet werk en bijstand, hoofdstuk 7, paragraaf 7.8, onderdeel 3, Jongeren in de inrichting. Hoogte van de bijstand (artikel 23 WWB) De hoogte van de eventueel te verstrekken norm voor 18- tot en met 21-jarigen is dezelfde als voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijft. Er wordt een vermogens/inkomenstoets uitgevoerd. De ruimte in het inkomen is de draagkracht (100% draagkracht). Toeslagen voor alleenstaande ouders in een inrichting Artikel 23 van de WWB voorziet in de bijstandnorm bij verblijf in een inrichting. De norm voor een alleenstaande ouder is gelijk aan de norm voor een alleenstaande. De situatie kan zich voordoen dat een alleenstaande ouder tezamen met het kind in een inrichting verblijft. In dergelijke gevallen zijn de kosten die de belanghebbende voor het kind moet maken, meestal zodanig dat de kinderbijslag daartoe een toereikende vergoeding biedt. Derhalve kan worden volstaan met het normbedrag voor een alleenstaande. Voor de gevallen dat hogere kosten dienen te worden gemaakt, is er aanleiding om de bijstand daarop af te stemmen door aanvulling met bijzondere bijstand. Draagkracht is eveneens gelijk aan de ruimte in het inkomen (100% draagkracht). Toeslag voormalige alleenstaande ouder Ouders van wie de norm alleenstaande ouder gewijzigd wordt in de norm alleenstaande kunnen een beroep doen op de uitvoeringsrichtlijn toeslag voormalige alleenstaande ouder. De uitvoeringsrichtlijn is 7 oktober 2009 vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van de IGSD Steenwijkerland en Westerveld en is op dinsdag 10 november 2009 gepubliceerd op de gemeentepagina van de Steenwijkerland Expres. De richtlijn wordt hieronder weergegeven.
119
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Uitvoeringsrichtlijn toeslag voormalige alleenstaande ouders 2012. Op 11 november 2008 nam de gemeenteraad van Steenwijkerland een motie aan om de terugval in inkomsten uit uitkering van voormalige alleenstaande ouders op te vangen als - het jongste inwonende kind 18 jaar wordt en schoolgaand is en - deze regeling te laten gelden tot het jongste kind 21 jaar wordt. Alleenstaande ouders die met een terugval in inkomen te maken krijgen, omschreven in de op 11 november 2008 aangenomen motie van de gemeenteraad, kunnen in aanmerking komen voor een toeslag voormalige alleenstaande ouder in de vorm van bijzondere bijstand (artikel 35 WWB) op grond van deze uitvoeringsrichtlijn. Beleidsregel 1 Begrippen a. voormalige alleenstaande ouder
b. jongst inwonende kind
c. inkomen jongst inwonende kind
- de belanghebbende met een uitkering ingevolge de WWB van wie de norm wijzigt/is gewijzigd van de norm alleenstaande ouder in de norm alleenstaande vanwege het feit dat het jongst inwonende kind a. 18 jaar wordt dan wel b. anderszins geen ten laste komend kind meer is - het jongste thuiswonende kind waardoor de uitkering ingevolge de WWB van de voormalige alleenstaande ouder wijzigt/is gewijzigd van de norm alleenstaande ouder in de norm alleenstaande. inkomen als bedoeld in de Wet werk en bijstand
Beleidsregel 2. Voorwaarden 1. De voormalige alleenstaande ouder heeft recht op de toeslag voormalige alleenstaande ouder als aan alle volgende voorwaarden is voldaan: a. de voormalige alleenstaande ouder is inwoner van de gemeente Steenwijkerland, b. het jongst inwonende kind van belanghebbende is 18 jaar of ouder maar jonger dan 21, 2. In afwijking van het eerste lid onderdeel b, mag het jongst inwonende kind jonger dan 18 jaar zijn als het een studie volgt waarvoor het recht heeft op studiefinanciering (WSF 2000). Beleidsregel 3. Hoogte toeslag voormalige alleenstaande ouder De toeslag voormalige alleenstaande ouder is gelijk aan de maximale toeslag als bedoeld in artikel 25 lid 2 WWB. Beleidsregel 4. Inkomen jongst inwonende kind De IGSD brengt het inkomen waarover het jongst inwonende kind van de voormalige alleenstaande ouder redelijkerwijs kan beschikken niet in mindering op de toeslag voormalige alleenstaande ouder. Beleidsregel 5. Beëindiging toeslag voormalige alleenstaande ouder 1. De IGSD beëindigt de toeslag voormalige alleenstaande ouder in de volgende gevallen: a. de voormalige alleenstaande ouder ontvangt geen uitkering meer op grond van de Wet werk en bijstand van de gemeente Steenwijkerland; b. de voormalige alleenstaande ouder is geen alleenstaande meer; c. het jongst inwonende kind woont niet meer bij de voormalige alleenstaande ouder thuis; d. het jongst inwonende kind van de voormalige alleenstaande ouder bereikt de leeftijd van 21 jaar. 2. In afwijking van het eerste lid onder a blijft de voormalige alleenstaande ouder recht houden op een gehele of gedeeltelijke toeslag voormalige alleenstaande ouder als hij: a. inwoner blijft van de gemeente Steenwijkerland en b. over een inkomen blijft beschikken lager dan de bijstandsnorm die voor hem zou gelden als hij alleenstaande ouder was en voor het overige aan de voorwaarden blijft voldoen die gelden op grond van deze uitvoeringsrichtlijn en de WWB. 120
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Beleidsregel 6. Aanvraag De IGSD verstrekt de toeslag voormalige alleenstaande ouder op aanvraag. Beleidsregel 7. Inwerkingtreding uitvoeringsrichtlijn De uitvoeringsrichtlijn toeslag voormalige alleenstaande ouders 2012 treedt na publicatie in werking en werkt terug tot 1 januari 2012. Toelichting Uitvoeringsrichtlijn voormalige alleenstaande ouder 2012 Algemene toelichting Alleenstaande ouders krijgen te maken met een terugval in inkomen als het jongst inwonende ten laste komende kind 18 jaar oud wordt, schoolgaand of studerend is en bij deze ouder blijft wonen. Naast een lagere bijstandsnorm ontvangt deze ouder ook geen kinderbijslag meer. De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van de WTOS en de studiefinanciering op grond van de WSF 2000 zijn onvoldoende om deze terugval in inkomen volledig op te vangen. Daardoor beschikt de voormalige alleenstaande ouder over een structureel lager inkomen. Hetzelfde geldt voor voormalige alleenstaande ouders met niet studerende kinderen. Op 30 september 2008 nam de Tweede Kamer een motie aan waarin de regering wordt verzocht de WWB aan te passen in gevallen als omschreven in deze uitvoeringsrichtlijn.13 Bovendien acht de IGSD het van belang dat kinderen door scholing een goede kans op de arbeidsmarkt maken. Voor zover de inkomensachteruitgang een financiële belemmering vormt voor het volgen van opleiding of studie, wordt deze door de uitvoeringsregeling weggenomen. Daarnaast geldt deze regeling ook voor overige voormalige alleenstaande ouders die te maken krijgen met een inkomensachteruitgang. Deze ouders zitten in een vergelijkbare financiële positie zitten als ouders met studerende kinderen. Toelichting per artikel Beleidsregel 1. Begrippen De begrippen voormalige alleenstaande ouder en jongst inwonende kind zijn nader omschreven. De uitvoeringsrichtlijn geldt ook voor mensen met een inkomen op bijstandsniveau die in een vergelijkbare situatie terechtkomen als voormalige alleenstaande ouders en voor het overige aan de voorwaarden van de uitvoeringsrichtlijn en de WWB voldoen. Beleidsregel 2. Voorwaarden Lid 1. Onder b. De wijziging in de norm moet een gevolg zijn van het bereiken van de achttienjarige leeftijd van het jongst inwonende kind om voor de toeslag in aanmerking te komen. Als het kind 18 jaar of ouder is, is het geen ten laste komend kind meer (artikel 4 sub e WWB). De leeftijd tot 21 jaar is gekozen omdat ouders tot die leeftijd onderhoudsplichtig zijn voor hun jong meerderjarige kinderen. Lid 2. Kinderen jonger dan 18 jaar met een studie aan een HBO of WO kunnen aanspraak hebben op studiefinanciering. Op de eerste dag van een kalenderkwartaal waarop recht op studiefinanciering bestaat, hebben ouders geen recht meer op kinderbijslag (artikel 7a lid 1 Algemene Kinderbijslagwet). Op grond van artikel 4 sub e WWB is het kind dan geen ten laste komend kind meer en moet de norm van de alleenstaande ouder gewijzigd worden in de norm alleenstaande ouder.
13
Verzamelbrief ministerie van SZW van november 2008. 121
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Beleidsregel 3 De hoogte van de toeslag voormalige alleenstaande ouder is gelijk aan het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 WWB. Per 1 juli 2009 is dat € 259,01 per maand. Beleidsregel 4 Conform de motie van de gemeenteraad houdt de richtlijn geen rekening met inkomsten van het jongst inwonende minderjarige kind. Dat betekent dat inkomsten van het jongst inwonende minderjarige kind niet op de toeslag voormalige alleenstaande ouder in mindering worden gebracht. Beleidsregel 5 Als de voormalige alleenstaande ouder geen recht meer heeft op algemene bijstand van de gemeente Steenwijkerland dan zal ook de toeslag voormalige alleenstaande ouder beëindigd worden. Dit kan anders zijn als de ouder inwoner van Steenwijkerland blijft en de beëindiging van de WWB uitsluitend een gevolg is van inkomsten gelijk aan of iets hoger dan de bijstandsnorm. Dan zal recht blijven bestaan op (een deel van de) toeslag voormalige alleenstaande ouder. Als de voormalige alleenstaande ouder geen alleenstaande meer is dan bestaat geen recht meer op een toeslag. Dit is het geval als de voormalige alleenstaande ouder een kind krijgt of op het moment dat de voormalige alleenstaande ouder in het huwelijk treedt of een gezamenlijke huishouding gaat voeren dan wel anderszins een gezin gaat vormen. Op het moment dat het kind 21 jaar oud wordt, is de ouder niet meer onderhoudsplichtig voor dat kind. Beleidsregel 6 De IGSD verleent de toeslag op aanvraag. Beleidsregel 7 In de uitvoeringsrichtlijn is er voor gekozen om deze tot 1 januari 2012 terug te laten werken. Toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar (artikel 12 WWB) De landelijke basisnorm voor 18- tot 21-jarigen is afgeleid van de kinderbijslagbedragen die voor deze leeftijdscategorie gelden en sluit aan op de onderhoudsplicht van de ouders (artikel 12 van de WWB). Als de noodzakelijke bestaanskosten van de jongere hoger zijn dan die waarin de basisnorm voorziet en de jongere geen beroep op zijn ouders kan doen omdat de middelen van de ouders niet toereikend zijn of omdat hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders niet te gelde kan maken, kan er bij wijze van aanvullende bijstand een toeslag worden verstrekt. De verhaalsmogelijkheid van de gemeente blijft daarbij wel bestaan. Voor een alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar wordt bij de bepaling van de hoogte van toeslag aangesloten bij de bijstandsuitkering die geldt voor een alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder. Dit om te voorkomen dat een jonge alleenstaande ouder in financiële problemen raakt. Voorwaarden voor toeslagverlening bij jongere die niet bij zijn ouder(s) inwoont Alvorens tot aanvullende bijstandsverlening over te gaan, wordt eerst bekeken of de hogere bestaanskosten noodzakelijk zijn. Aangezien er in een thuiswonende situatie geen sprake kan zijn van hogere algemene bestaanskosten dan die waarin de basisnorm voorziet, komt deze toets neer op het beantwoorden van de vraag of het zelfstandig wonen van de jongere noodzakelijk is. De noodzaak van het zelfstandig wonen wordt in ieder geval geacht aanwezig te zijn indien: -
de ouders van de jongere zijn overleden of in het buitenland wonen;
-
de jongere in het kader van de Wet op de Jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst. 122
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Nadat de noodzakelijkheid van de kosten is vastgesteld, wordt bekeken of het onderhoudsrecht te gelde kan worden gemaakt (zie ook hieronder). Een jongere kan bijvoorbeeld geen onderhoudsrecht te gelde maken, als: 1.
er sprake is van een ernstig verstoorde relatie met de ouders;
2.
de ouders geen of onvoldoende draagkracht hebben;
3.
beide ouders overleden zijn.
Voor meer informatie zie Handboek Wet werk en bijstand, hoofdstuk 7, paragraaf 7.8, onderdeel 2 jongeren niet in inrichting. Hoogte bijzondere bijstand De hoogte van de aanvullende toeslag bedraagt maximaal het verschil tussen de norm voor een 21-jarige en de voor de jongere van toepassing zijnde norm (inclusief vakantiegeld). Voor de berekening van de norm voor een 21-jarige is het gemeentelijk toeslagenbeleid van toepassing, zie hiervoor de Toeslagenverordening WWB. Eventuele inkomsten van de jongere zelf dienen op zijn basisnorm in mindering gebracht te worden. Inkomsten hoger dan de basisnorm worden volledig op de toeslag in mindering gebracht. Inkomsten die het karakter hebben van alimentatie/onderhoudsbijdrage dienen verrekend te worden met de toeslag, tenzij bij het bepalen van de hoogte van de toeslag op grond van artikel 12 WWB al rekening is gehouden met de alimentatie/onderhoudsbijdrage (artikel 31 lid 2 onderdeel n WWB). Procedure toekenning bijzondere bijstand (artikel 12 WWB) Een jongere jonger dan 21 jaar die bijzondere bijstand wil, vult het aanvraagformulier bijzondere bijstand in voor inwoners jonger dan 21 jaar, waarin het kind moet aangeven waarom het niet bij zijn ouders kan inwonen (indien van toepassing) en zijn onderhoudsrecht niet te gelde kan maken. Vervolgens schrijft de consulent binnen 5 werkdagen na indiening van de aanvraag de ouder(s) een brief met daarin de mededeling: a.
dat hun kind bijzondere bijstand aanvraagt in aanvulling op zijn bijstandsuitkering
b.
dat zij tot het 21e jaar onderhoudsplichtig zijn voor het kind (artikel 1: Burgerlijk Wetboek)
c.
waarom het kind vindt dat i.
het niet bij zijn ouder(s) kan inwonen (indien van toepassing) en
ii.
het geen beroep op zijn ouders kan doen voor de kosten waarvoor het bijzondere bijstand aanvraagt.
In de brief vraagt de consulent de ouders of a.
ze het eens zijn met hun kind en zo niet wat hun mening is
b.
het kind bij hen in kan wonen,
c.
zij bereid zijn de kosten te betalen, waarvoor het kind bijzondere bijstand aanvraagt.
Aan het eind van de brief deelt de consulent mee dat de ouders er rekening mee moeten houden dat de IGSD de bijzondere bijstand op hen verhaalt. De ouders dienen binnen 7 dagen schriftelijk te reageren. Op basis van de reactie van de ouders en het ingevulde aanvraagformulier beoordeelt de consulent de aanvraag. Bij toekenning van de bijzondere bijstand dient de bijstand te worden verhaald op de ouders, tenzij bij voorbaat duidelijk is dat geen verhaal mogelijk.
123
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Bijstandsverlening ten behoeve van het kind van minderjarige alleenstaande ouders Op 1 april 1997 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak gedaan in een zaak over de verlening van bijstand ten behoeve van het kind van een minderjarige alleenstaande ouder (CRvB, 01-04-1997, nr 96/2358 ABW). De CRvB besliste in dit geval, dat ten behoeve van het kind van een minderjarige alleenstaande ouder, die bij haar ouders inwoonde, bijstand kon worden verleend. Deze zaak speelde weliswaar onder het regime van de oude Algemene Bijstandswet, maar de beslissing van de CRvB heeft haar uitwerking ook binnen de WWB. In soortgelijke situaties kan algemene bijstand worden verleend ten behoeve van het kind van de minderjarige alleenstaande ouder (artikel 16 WWB). Bij de beoordeling of bijstand kan worden verleend ten behoeve van het kind van de minderjarige alleenstaande ouder speelt uiteraard ook een rol of de ouders in het levensonderhoud van hun kind kunnen voorzien. Op grond van het Burgerlijk Wetboek zijn zij immers onderhoudsplichtig jegens hun kind. De grootouders, bij wie de minderjarige alleenstaande ouder veelal inwonend is, zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek niet onderhoudsplichtig jegens hun kleinkind. Voor de hoogte van de uitkering kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de CRvB; daarin wordt aangegeven dat het bedrag dat het verschil vormt tussen de norm voor een alleenstaande ouder en de norm voor een alleenstaande (20% van het nettominimumloon) niet als te laag kan worden bestempeld. Dit bedrag kan uitgangspunt vormen bij de bijstandsverlening ten behoeve van het kind van de minderjarige alleenstaande ouder. Zie ook het Handboek Wet werk en bijstand, hoofdstuk 3 Recht op bijstand, paragraaf 4 (individualisering) onder 2 (enkele specifieke situaties) en vervolgens 3.2 ‘Bijstand voor kinderen van tienermoeders’. Co-ouderschap Net als onder de Abw is co-ouderschap onder de WWB mogelijk. De verzorging en opvoeding van de kinderen geschiedt dan door beide ouders. Wanneer dit het geval is en de kinderen, volgens vaste afspraken, beurtelings bij een van de ouders verblijven, spreken we van een co-ouderschap. De WWB geeft geen handelwijze in situaties waarin sprake is van een co-ouderschap. In de toelichting op artikel 4 WWB wordt de gemeente de ruimte geboden om op grond van de algemene individualiseringsbepaling van artikel 18 WWB zelf de van toepassing zijnde norm in dergelijke gevallen vast te stellen. Het co-ouderschap, dus de gedeelde zorg voor de kinderen, wordt formeel door de rechter vastgesteld. Hoelang een kind bij welke ouder verblijft wordt echter niet vastgelegd. Uit de jurisprudentie (JABW 1993/248 en 1995/257) blijkt dat de feitelijke situatie bepalend is bij het vaststellen van het recht op bijstand. Er moet dus in de praktijk daadwerkelijk een redelijke verdeling zijn van de zorg voor de kinderen. Een co-ouderschap dat wel formeel is vastgelegd, maar waar in de praktijk de kinderen bij een van de ouders verblijven en af en toe een dagje naar de andere ouder gaan, is geen aanleiding om de bijstand af te stemmen op het co-ouderschap. Een dergelijke invulling van het co-ouderschap kan voor wat de WWB betreft gezien worden als een omgangsregeling. Verklaring Om de bijstand af te stemmen op het co-ouderschap moet er een gerechtelijke uitspraak zijn waarin dit is vastgelegd. Daarnaast is een voorwaarde voor het afstemmen van de bijstand op het co-ouderschap een ondertekende verklaring van de ouders (zie bijlage). In deze verklaring worden de feitelijke afspraken over de verdeling van de zorg op papier gezet. Een verklaring in de trant van "we delen de zorg", is niet voldoende. Er moet ook worden vermeld op welke wijze (bijvoorbeeld volgens welke verdeelsleutel) het co-ouderschap wordt ingevuld. Deze verklaring moet de IGSD in het bezit hebben voordat de bijstand wordt aangepast. De uitkeringsconsulent zorgt ervoor dat beide ouders een kopie van de ondertekende verklaring ontvangen. In de beschikking dient te worden vermeld dat elke structurele wijziging direct bij de 124
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland IGSD moet worden gemeld. Voor verklaring zie bijlage VI. Dit is slechts anders indien de ouders een ouderschapsplan hebben ondertekend en de feitelijke situatie nog steeds met dit plan overeenstemt. In het Burgerlijk Wetboek zijn de volgende hoofdpunten opgenomen: Ouder zijn sinds 1 maart 2009 verplicht een ouderschapsplan te voegen bij een verzoek tot echtscheiding, beëindiging van een geregistreerd partnerschap of scheiding van tafel en bed. Deze verplichting geldt ook voor samenwonende ouders die gezamenlijk gezag over hun kinderen uitoefenen. De ouders maken in het ouderschapsplan over drie onderwerpen in ieder geval afspraken: zorgverdeling, kinderalimentatie en informatie-uitwisseling over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen. Feitelijk co-ouderschap Hoewel een co-ouderschap gerechtelijk kan worden vastgelegd, is dit geen garantie voor het aanpassen van de bijstand. Het gaat om de feitelijke invulling van het co-ouderschap. Zelfs een formeel geregeld co-ouderschap kan door de ouders worden ingevuld op een wijze die niets met feitelijk co-ouderschap te maken heeft. Om de uitkering van een bijstandsgerechtigde af te stemmen op het co-ouderschap moet deze gemiddeld minimaal 2/7 van de tijd (bijvoorbeeld het weekend) de kinderen verzorgen. Is dit minder dan is de alleenstaande norm van toepassing. Is het meer dan 5/7 dan is bijstandsgerechtigde aan te merken als een alleenstaande ouder. Bij een regeling waarbij de kinderen slechts een dag per week of af en toe een weekend bij de andere ouder zijn, spreken we van een omgangsregeling en is er geen aanleiding de bijstand hierop aan te passen. Afstemming van de bijstandsnorm Wanneer de co-ouder een bijstandsuitkering ontvangt, wordt de bijstand afgestemd op de feitelijke situatie. Dit betekent dat voor de periode dat het kind of de kinderen bij deze ouder zijn de alleenstaande oudernorm van toepassing is. Voor de dagen dat de kinderen bij de andere ouder zijn is de alleenstaande norm van toepassing. Uiteraard gaat het om de norm die bij de leeftijd van de ouder hoort. Hierna volgen een aantal voorbeelden om de berekening van de bijstand te verduidelijken. De norm die in de berekening genoemd wordt is de landelijke basisnorm. De samengestelde norm wordt daarna eventueel nog verhoogd met een toeslag. Voorbeeld 1 De kinderen verblijven twee dagen per week bij ouder A en vijf dagen per week bij ouder B. Beide ouders zijn zelfstandig wonend, 23 jaar of ouder en hebben een bijstandsuitkering. Ouder A ontvangt: 5/7 x norm alleenstaande
€
2/7 x norm alleenstaande ouder
€ ----------------- +
samengestelde norm
€
toeslag 20%
€ ----------------- +
Bijstand per maand
€ ===========
Ouder B ontvangt: 2/7 x norm alleenstaande
€
5/7 x norm alleenstaande ouder
€ ----------------- +
samengestelde norm
€
toeslag 20%
€ ----------------- + 125
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Bijstand per maand
€ ===========
Voorbeeld 2 De kinderen verblijven evenveel bij ouder A als bij ouder B, bijvoorbeeld afwisselend twee weken bij een van de ouders. Ouder A is bijstandsafhankelijk en kan de kosten van levensonderhoud voor een deel met een medebewoner delen. Ouder A ontvangt: ½ x alleenstaande norm
€
½ x alleenstaande ouder norm
€ ----------------- +
samengestelde norm
€
toeslag 10%
€ ----------------- +
Bijstand per maand
€ ===========
Voorbeeld 3 Er zijn drie kinderen die nooit alle drie tegelijk bij een van de ouders zijn. Er is er altijd minimaal een bij elke ouder. Vanuit het oogpunt van de bijstand zijn beide ouders aan te merken als alleenstaande ouders. Meerkosten Er is geen ruimte voor extra bijstand voor de eventuele meerkosten van het co-ouderschap. Hierbij valt te denken aan de reiskosten, dubbel speelgoed, extra kleding en dergelijke. De wijze van invulling van het co-ouderschap berust op een keuze die de ouders zelf maken. De eventuele problemen van de meerkosten die deze keuze met zich brengt moeten de ouders dan ook zelf oplossen en kunnen niet op de gemeenschap worden afgewend. Wijzigingen Bij kortdurende incidentele wijziging in de verblijfsregeling, bijvoorbeeld in verband met ziekte, vakanties of iets dergelijks wordt de uitkering in principe niet gewijzigd. De ouders moeten dit onderling zelf oplossen. Mocht dit toch op onoverkomelijke problemen stuiten, dan kan er in overleg tussen cliënt en consulent naar een oplossing gezocht worden. Bij frequente wijzigingen met een zekere regelmaat (structureel) moet de uitkering wel worden gewijzigd. Het gemiddelde van de verblijfsduur moet opnieuw worden bepaald om de bijstand hierop af te stemmen. Vrij te laten vermogen Bij de vaststelling van het vermogen wordt het vrij te laten bescheiden vermogen van een co-ouder vastgesteld op dat van een alleenstaande ouder. Voor het vaststellen van aflossingsbedragen gaan we uit van 6% van de totaal te verstrekken bijstand per maand, inclusief de vakantietoeslag. Bijzondere bijstand voor kind Wanneer een kind bijzondere kosten maakt, moet worden vastgesteld welke ouder deze kosten moet dragen en hiervoor eventueel bijzondere bijstand kan aanvragen. Met name wanneer een van de ouders een inkomen boven bijstandsniveau heeft is dit van belang. Bij dergelijke aanvragen moet rekening worden gehouden met de volgende zaken: 1.
bij welke ouder staat het kind op het adres ingeschreven;
2.
welke ouder ontvangt de kinderbijslag;
3.
welke ouder neemt het grootste deel van de zorg op zich en 126
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland 4.
bij welke ouder is het kind verzekerd.
De combinatie van onder andere deze zaken wijst veelal in de richting van één ouder die voor deze kosten wordt aangesproken. Heeft deze ouder een bijstandsuitkering dan kan er eventueel bijzondere bijstand worden aangevraagd. Overgangsregeling De bijstand afstemmen op het co-ouderschap is in de nieuwe situatie dus alleen mogelijk wanneer er een gerechtelijke uitspraak aan ten grondslag ligt of (sinds 1 maart 2009) een ouderschapsplan. In de huidige (oude) situatie wordt dit echter nog toegepast in een aantal gevallen waarin er geen gerechtelijke uitspraak is. Deze "oude gevallen" kunnen worden voortgezet, totdat zich een wijziging in de omstandigheden voordoet die tot een normwijziging leidt. Daarna dient er een beoordeling op grond van het nieuwe beleid plaats te vinden. Onderhoudsbijdrage Een co-ouderschapsregeling verandert niets in de onderhoudsplicht die de ex-partners ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de kinderen hebben. Er dient dan ook op reguliere wijze te worden onderzocht of er sprake van verhaalsmogelijkheden zijn. Indien die mogelijkheden er zijn moet het dossier worden doorgezonden naar de afdeling verhaal. De bijstand wordt door de IGSD op grond van artikel 18 WWB als algemene bijstand verstrekt.
127
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 18
Vaste lasten bij opname in inrichting
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) Artikel 35 WWB, artikel 13 lid 1 onder a en lid 3 WWB Onderwerpen: -
Vaste lasten aanhouden woning bij opname in inrichting
-
Weekend verblijf thuis
-
Vaste lasten aanhouden woning bij detentie
-
Vaste lasten bij gedwongen opname inrichting
Vaste lasten aanhouden woning bij opname in inrichting De kosten van het aanhouden van een woning bij tijdelijk verblijf in een inrichting (anders dan detentie) kunnen aangemerkt worden als bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan. Onder voorwaarden kan voor deze kosten bijstand worden verleend. Onder woonkosten worden in deze paragraaf verstaan: huur- en energielasten (gas, water en licht). Afhankelijk van de individuele omstandigheden komen verder de overige woonlasten in aanmerking die noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de woning aan te houden, zoals bijvoorbeeld inboedelverzekeringen en dergelijke Indien er sprake is van een eigen woning, dient de eigenaar een verzoek in te dienen bij de hypotheekverstrekker voor een tijdelijke opschorting van de hypotheekverplichtingen. Overigens komen de eventueel gestelde aflossingsverplichtingen nimmer voor bijstandsverlening in aanmerking. Gedurende een opname in een inrichting kan het noodzakelijk zijn dat de aanvrager de woonruimte aanhoudt. Bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de vaste lasten van de woning is derhalve mogelijk. Voorwaarde is dat de opname in de inrichting tijdelijk van aard is en dat de belanghebbende na de opname terugkeert naar de woning waarvoor bijzondere bijstand wordt verleend. Dit gelet op de huidige domiciliebepalingen ingevolge de WWB. Wanneer bij het begin van de opname wordt verwacht dat cliënt langer dan een jaar wordt opgenomen, wordt de noodzaak voor het aanhouden van de woonruimte in principe niet aanwezig geacht. Hoe langer het verblijf in een inrichting hoe kleiner de noodzaak om een woning aan te houden. Bijzondere bijstand wordt verleend vanaf het moment waarop de bijstandsnorm daadwerkelijk wordt aangepast, zie onderstaand aanpassingsschema. Na een jaar vindt herbeoordeling van het recht op bijzondere bijstand plaats, indien de opname nog niet is beëindigd. Als de GBA-inschrijving gewijzigd is omdat belanghebbende meeste nachten in de inrichting verblijft, eindigt de noodzaak voor het aanhouden van een woning. Bij de hoogte van de bijzondere bijstand gaat de IGSD bij doorbetaling van vaste lasten zoals gas, water en elektriciteit in beginsel uit van het vastrecht. Wel moet de consulent dit vooraf kortsluiten met de gas-, wateren energieleverancier. De cliënt zal immers maandelijks op voorschotbasis een bedrag moeten betalen aan deze leveranciers dat veel hoger is dan alleen het vastrecht.
128
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Mutatie
Alleenstaande
- een van de echtgenoten - de alleenstaande ouder - laatste kind alleenstaande ouder
Opname in inrichting:
Uitkering handhaven tot en
Uitkering handhaven tot en met de laatste dag
ziekenhuis,
met de laatste dag van de
van de tweede maand volgend op de maand
verzorgingshuis en
tweede maand volgend op de
van opname.
dergelijke.
maand van opname.
Echter: wordt door de opgenomene een
Daarna wijzigen in: periodiek
aanvraag ingediend voor zak- en kleedgeld,
bijzondere bijstand voor de
dan voor de thuisachterblijvende ook direct de
vaste lasten + norm inrichting.
norm wijzigen. De uitkering voor de thuiswonende enige tijd handhaven en tegelijk zak- en kleedgeld verstrekken aan de opgenomene is niet meer toegestaan.
Bijstand voor bijzondere kosten dient in geval van verpleging per de 1e van de maand na overlijden/opname beëindigd te worden. Weekend verblijf thuis Indien een belanghebbende de weekeinden thuis verblijft wordt de uitkering vastgesteld naar het aantal dagen dat iemand in de inrichting verblijft en naar het aantal dagen dat iemand thuis verblijft. Voorbeeld: indien cliënt in het weekend thuis verblijft, bestaat er recht op 5/7 x de norm bij verblijf in een inrichting en 2/7 x de bijstandsnorm voor zelfstandig wonen. In deze situatie wordt de bijzondere bijstand die verstrekt wordt voor de doorbetaling van de vaste lasten onverminderd gecontinueerd. Is cliënt meer dan de helft van de week thuis dan ontvangt hij/zij de volledig geldende bijstandsnorm voor zelfstandig wonen. De bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de vaste lasten vervalt dan uiteraard. Vaste lasten aanhouden woning bij detentie Zie hiervoor het gestelde in hoofdstuk 19. Alleen ingeval van zeer dringende redenen kan met toepassing van artikel 16 WWB bijzondere bijstand worden verleend. Op grond van constante jurisprudentie van de CRvB geldt dat van zeer dringende redenen in het algemeen slechts sprake kan zijn in geval van een acute noodsituatie, te weten een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Van geval tot geval moet dat worden beoordeeld. In veel gevallen is de detentie geruime tijd voorzienbaar en bestaat derhalve de mogelijkheid tot reserveren. Vaste lasten bij gedwongen opname inrichting Personen die gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de BOPZ of op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht zijn uitgesloten van het recht op algemene bijstand, maar kunnen wel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen (artikel 13 lid 1 onder a WWB in samenhang met artikel 13 lid 3 WWB). Dat betekent dat het recht op algemene bijstand van deze personen met ingang van de datum van gedwongen opname eindigt (artikel 13 lid 1 onder a WWB). Voor de doorbetaling van de vaste lasten zie hetgeen onder vaste lasten bij opname in inrichting is geschreven en hoofdstuk 19 van de Leidraad (Bijstand en detentie) onderdeel aanhouden van woning tijdens detentie.. 129
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 19
Bijstand en detentie
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) artikel 13 lid 1 onder a WWB en artikel 35 WWB Onderwerpen: -
Algemeen
-
Bijstand voor legitimatiebewijs ex-gedetineerden
-
Begrip “rechtens zijn vrijheid ontnomen”
-
Reiskosten gedetineerde
-
Kleding ex-gedetineerde
-
Reiskosten bezoek aan gedetineerde
-
Alternatieve straffen
-
Weekendverlof
-
Dagdetentie
-
Elektronisch toezicht
-
Aanhouden van woning tijdens detentie
Algemeen Voor dit onderwerp wordt verwezen naar het Handboek Wet werk en bijstand van Schulinck. Hoofdstuk 3 (Recht op bijstand), paragraaf 6 (gedetineerden) van het handboek gaat uitgebreid in op het recht op bijstand en detentie. Alleen die onderdelen waarop eigen beleid mogelijk is, zijn in de Leidraad opgenomen. Bijstand voor legitimatiebewijs ex-gedetineerden Eenmaal in vrijheid gesteld, kunnen ex-gedetineerden een aanvraag doen voor bijzondere bijstand ten behoeve van een legitimatiebewijs. De kosten voor de aanschaf van de verplichte identiteitsdocumenten zijn kosten die in beginsel uit de eigen middelen dienen te worden voldaan. Gemeenten kunnen echter bij verordening bepalen dat geheel of gedeeltelijk kwijtschelding wordt verleend al naar gelang de betalingscapaciteit van betrokken persoon en conform de fiscale invorderingswet. Voorts hebben de gemeenten de bevoegdheid om in bijzondere individuele omstandigheden en rekening houdend met vorenbedoelde kwijtscheldingsmogelijkheid, voor deze kosten geheel of gedeeltelijk bijzondere bijstand te verlenen. Dit wordt door de gemeente van geval tot geval beoordeeld. Het zich kunnen legitimeren met een geldig identiteitsbewijs is een voorwaarde voor het te gelde kunnen maken van het recht op bijstand. Ingeval bij de aanvraag niet over een geldig legitimatiebewijs wordt beschikt, zal de gemeente op basis van de gemeentelijke werkinstructie door eigen onderzoek of onderzoek van de GBA moeten vaststellen of de identiteit, nationaliteit en/of verblijfsrechtelijke positie kan worden vastgesteld en worden gecontroleerd. Begrip “rechtens zijn vrijheid ontnomen” Voor dit begrip wordt verwezen naar het Handboek WWB van Schulinck, hoofdstuk 3 Recht op bijstand, paragraaf 3.6 gedetineerden, onder 2 bijstand aan gedetineerden.
130
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Reiskosten gedetineerde De reiskosten moeten door het ministerie van Justitie worden vergoed, respectievelijk door de gedetineerde worden gedragen, wanneer: 1.
er sprake is van een experimentele regeling en de gedetineerde in dat kader met verlof gaat;
2.
de gedetineerde in een open inrichting verblijft, omdat hij dan eigen inkomsten heeft;
3.
de gedetineerde in een halfopen inrichting verblijft. In dat geval kan hij de reiskosten boven de € 11,34 declareren bij het ministerie van Justitie;
4.
er sprake is van een weekendverlof. De gedetineerde moet zelf € 11,34 bijdragen, welk bedrag hij van zijn zakgeld moet sparen.
Kleding ex-gedetineerde Kleding, aangevraagd door een gedetineerde bij zijn invrijheidstelling, behoort tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden kan voor kleding bijzondere bijstand worden verstrekt.. Reiskosten bezoek aan gedetineerde Zie hoofdstuk 11 reiskosten van de Leidraad. Alternatieve straffen Het komt steeds vaker voor dat de strafrechter in plaats van een vrijheidsstraf een alternatieve straf oplegt aan de delinquent. Deze alternatieve straffen zijn vaak straffen in de vorm van te verrichten werkzaamheden (bijvoorbeeld 100 uur dienstverlening in een bejaardentehuis). Indien de betrokkene een bijstandsuitkering ontvangt, moet worden bezien in hoeverre toestemming kan worden verleend om deze werkzaamheden met behoud van uitkering te verrichten. Ook dient de betrokkene zorg te dragen voor het tijdig inleveren van zijn mutatieformulier en daarop te vermelden dat hij bezig is met het vervullen van een alternatieve straf. Dit laatste volgt uit artikel 17 lid 1 WWB, op grond waarvan belanghebbende verplicht is mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling. Hij/zij dient wel beschikbaar te blijven voor arbeid, net als bij vrijwilligerswerk. Het verrichten van onbetaalde arbeid als alternatieve straf kan niet leiden tot een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsplicht. Dit betekent dat bezien moet worden of de te verrichten dienstverlening te onderbreken is wanneer werk kan worden aanvaard of wanneer een sollicitatiegesprek moet worden gevoerd. Meestal stemt een rechter of Officier van Justitie wel in met wijziging van de dienstverleningsovereenkomst bij de mogelijkheid werk te aanvaarden. Er is geen sprake van reële beschikbaarheid voor arbeid wanneer de belanghebbende de alternatieve straf door de week overdag vervult, terwijl er mogelijkheden bestaan om dit op andere tijdstippen te doen. In dat geval zal de bijstand geweigerd moeten worden. Weekendverlof Zie het handboek Wet werk en bijstand hoofdstuk 3 (Recht op bijstand), paragraaf 6 gedetineerden, onderdeel 3 (vormen van detentie). Dagdetentie Dagdetentie is een vorm van een penitentiair programma. Bij dagdetentie verblijft de gedetineerde gedurende de avonden, nachten en weekends op zijn huisadres. Alleen overdag verblijft hij in (een dependance van) de penitentiaire inrichting. Daar volgt hij gedurende zes weken een intensief programma ter voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij. Deelnemers aan dagdetentie ontvangen van het Ministerie van Justitie een bewijs van inschrijving. Het bewijs van inschrijving 131
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland vormt de basis voor bijstandsverlening. Men krijgt dit bewijs alleen wanneer ook daadwerkelijk aan de dagdetentie wordt deelgenomen. Gedetineerden die aan deze vorm van een penitentiair programma deelnemen komen op grond van artikel 13 lid 3 WWB en het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid voor bijstandsverlening in aanmerking. De reiskosten die samenhangen met de dagdetentie worden vergoed door het ministerie van Justitie. Op grond van het individualiseringsbeginsel (artikel 18 WWB) kan de hoogte van de bijstand bij dagdetentie worden verlaagd met een bedrag voor voeding op de dagen dat de belanghebbende deelneemt aan de dagdetentie. Voor het bepalen van de hoogte van het bedrag voor de voeding sluit de IGSD aan bij de prijzengids Nibud. Zie het handboek Wet werk en bijstand hoofdstuk 3 (Recht op bijstand), paragraaf 6 gedetineerden, onderdeel 3 (vormen van detentie). Elektronisch toezicht Zie het handboek Wet werk en bijstand hoofdstuk 3 (Recht op bijstand), paragraaf 6 gedetineerden, onderdeel 3 (vormen van detentie). Aanhouden van woning tijdens detentie Zie het handboek Wet werk en bijstand hoofdstuk 3 (Recht op bijstand), paragraaf 6 gedetineerden, onderdeel 3 (vormen van detentie). Op grond van artikel 13 lid 1 onderdeel a WWB kan geen bijstand verstrekt worden voor de kosten van aanhouding van de woning in gevallen waarin iemand rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Een uitzondering geldt voor de volgende twee gevallen (artikel 13 lid 3 WWB): 1. Het is mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken voor doorlopende vaste lasten, kleine persoonlijke uitgaven en de kosten van een ziektekostenverzekering aan personen die vanwege een geestesstoornis gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de BOPZ of op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Zie het handboek WWB van Schulinck (hoofdstuk 3, paragraaf 3.6, onderdeel 2). 2. Ook personen die na ontslag van alle rechtsvervolging zijn opgenomen in een TBS-inrichting op grond van artikel 37b, eerste lid, Sr kunnen nu in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor: - het aanhouden van woonruimte - persoonlijke uitgaven. De geneeskundige verzorging van personen in een TBS-inrichting valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justititie. Op grond van artikel 15 WWB komen deze personen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking voor de premie ziektekostenverzekering. De bijzondere bijstand voor personen in een TBS-inrichting gaat niet eerder in dan a. vanaf de datum van opname in de TBS-inrichting en indien opname niet meteen mogelijk is b. vanaf de datum waarop het vonnis, waarin plaatsing in een TBS-inrichting is bevolen, onherroepelijk is geworden, indien betrokkene enkel in een penitentiaire inrichting verblijft in afwachting van plaatsing (informatie nieuwsbrief ministerie van SZW april/mei 2008).
132
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 20
Bewindvoering, curatele en mentor
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) artikel 35 WWB Onderwerpen: -
Algemeen
-
Bewindvoering in het kader van de WSNP (geregeld in Faillissementswet)
-
Beschermingsbewind (artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek e.v.)
-
Curatele (artikel 1:378 Burgerlijk Wetboek e.v.)
-
Mentor (artikel 1:450 Burgerlijk Wetboek e.v.
Algemeen Informatie over deze onderwerpen is te vinden in hoofdstuk 7 (bijzondere bijstand), paragraaf 7.7 Bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand van het Handboek WWB van Schulinck. Bewindvoering in het kader van de WSNP Indien de rechter een schuldsaneringsbewind heeft uitgesproken staat de noodzaak van dit bewind en daarmee de aan het bewind verbonden kosten in beginsel vast (zie CRvB 10-06-2008, nr. 07/06 WWB). In het kader van de vraag of de salariskosten van de WSNP-bewindvoerder voor bijstandsverlening in aanmerking komen is van belang te beoordelen of deze kosten zich voor een belanghebbende ook daadwerkelijk voordoen. Voor zover het salaris uit de boedel kan worden betaald is in deze kosten voorzien en is er om die reden in beginsel geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Ook niet als deze niet uit de boedel voldaan kunnen worden. In het laatste geval mag de bewindvoerder zijn salariskosten niet in rekening brengen bij belanghebbende. Er bestaat dan ook geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van het salaris van de bewindvoerder. Zie voor een uitgebreide toelichting hoofdstuk 7 (bijzondere bijstand), paragraaf 7.7 Bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand, onderdeel 2.3 WSNP-bewindvoerder van het Handboek WWB van Schulinck. Beschermingsbewind Onderscheid moet gemaakt worden tussen: - de beloning (salaris) van de bewindvoerder en - specifieke kosten die bewindvoerder gemaakt heeft (bijv. reiskosten of portokosten) Artikel 1:447 lid 1 BW ziet op de beloning van de bewindvoerder. Op grond daarvan en gelet op HR 15-01-1988, nr. 7269 heeft de bewindvoerder in beginsel geen recht heeft op een beloning, indien degene wiens goederen onder bewind zijn gesteld een inkomen heeft dat slechts bestaat uit een periodieke uitkering (bijstandsuitkering). Dit is anders indien de kantonrechter de beloning anders regelt. Indien de kantonrechter beschermingsbewind heeft ingesteld en de kosten daarvan heeft vastgesteld in afwijking van artikel 1:447 lid 1 BW, moet het college de noodzaak van de kosten in beginsel aannemen. Voor de specifieke kosten die de bewindvoerder maakt voor een belanghebbende is in principe 133
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland bijzondere bijstand mogelijk. Zie voor een uitgebreide toelichting hoofdstuk 7 (bijzondere bijstand), paragraaf 7.7 Bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand, onderdeel 2.2 Beschermingsbewind van het Handboek WWB van Schulinck. Curatele Voor wat betreft de mogelijkheid van bijzondere bijstand is de situatie vergelijkbaar met beschermingsbewind. Zie voor een uitgebreide toelichting hoofdstuk 7 (bijzondere bijstand), paragraaf 7.7 Bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand, onderdeel 4 Curatele van het Handboek WWB van Schulinck. Mentor Er is geen voorliggende voorziening waar belanghebbende een beroep op kan doen voor de kosten van het mentorschap. In voorkomende gevallen zal het college daarom (afhankelijk van de draagkracht van belanghebbende) bijzondere bijstand moeten verlenen voor de kosten van het mentorschap. Zie voor een uitgebreide toelichting hoofdstuk 7 (bijzondere bijstand), paragraaf 7.7 Bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand, onderdeel 3 Mentor van het Handboek WWB van Schulinck.
134
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 21
Kosten rechtshulp, griffierechten
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) artikel 35 WWB Onderwerpen: -
Algemeen
-
Kosten van rechtsbijstand
-
Kosten dagvaarding
Algemeen In het kader van gerechtelijke procedures en procedures in bezwaar kunnen kosten opkomen. De belangrijkste zijn: kosten van rechtsbijstand door een advocaat, griffierechten en reiskosten. Voorliggende voorzieningen in dit kader zijn: •
Wet op de rechtsbijstand;
•
Rechtsbijstandverzekering (afhankelijk van het feit of belanghebbende deze heeft afgesloten);
•
Wet tarieven in burgerlijke zaken: op grond van deze wet kan driekwart van de eigen bijdrage in civiele zaken (griffierechten) worden kwijtgescholden
Voor informatie hierover zie hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 7 bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand, onderdeel 5 rechtsbijstand van het Handboek WWB van Schulinck. Kosten van rechtsbijstand Als de Raad voor de rechtsbijstand een advocaat toewijst dan staat in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp vast voor het college. Belanghebbende kan dan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand van de eigen bijdrage (mits voldaan wordt aan de overige voorwaarden van bijzonder bijstand) en de bijkomende griffierechten. Geen bijzondere bijstand Ingeval de Raad voor de rechtsbijstand de procedure niet noodzakelijk acht of voldoende draagkracht aanwezig acht bij belanghebbende, is er geen reden voor bijstandsverlening voor de proceskosten. Zie voor meer voorbeelden en uitgebreide toelichting hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 7 bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand, onderdeel 5.1 Wet op de rechtsbijstand van het Handboek WWB van Schulinck. Eigen afweging ten aanzien van bijzondere bijstand Is bijzondere bijstand voor rechtshulp noodzakelijk, maar heeft belanghebbende niet of niet tijdig een toevoeging aangevraagd, dan kan sprake zijn van onvoldoende betoond besef voor de verantwoordelijkheden van het bestaan. Is dat het geval dan verstrekt de IGSD in beginsel de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening (artikel 48 lid 2 onderdeel b WWB). Zie voor meer voorbeelden en uitgebreide toelichting hoofdstuk 7 Bijzondere bijstand, paragraaf 7 bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand, onderdeel 5.1 Wet op de rechtsbijstand van het Handboek WWB van Schulinck.
135
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland Let op! Bij bijstandsverlening voor procedures legt de IGSD belanghebbende de verplichting op te verzoeken om een veroordeling van de wederpartij in de proceskosten. Kosten van rechtshulp en overige daarmee samenhangende kosten waarvoor bijstand is verleend en die vervolgens via de gerechtelijke procedure aan de belanghebbende worden vergoed, dienen aan de IGSD te worden terugbetaald. Kosten dagvaarding De meeste procedures voor een rechter worden gestart door middel van een dagvaarding. Een deurwaarder is nodig voor het uitbrengen van deze dagvaarding bij de gedaagde. Aan het uitbrengen van een dagvaarding zijn kosten verbonden hetgeen per geval kan verschillen. De kosten hangen onder andere af van bijvoorbeeld het aantal gedaagden of de plaats waar de dagvaarding moet worden uitgebracht. De eisende partij dient altijd een voorschotbedrag voor het voeren van een gerechtelijke procedure te voldoen bij zowel de sector kanton als de arrondissementsrechtbank. Het betreft dan de kosten van dagvaarding en griffiekosten. Belanghebbende kan alleen dan voor deze kosten bijzondere bijstand ontvangen indien het dagvaarden strekt tot het verkrijgen van (achterstallig) loon of anderszins daarmee de bijstandsafhankelijkheid wordt verminderd. Indien deze belanghebbende bij uitspraak in het gelijk wordt gesteld, zal, indien gevorderd, de wederpartij worden veroordeeld tot vergoeding van de door eiser gemaakte procedurekosten. Het is daarom van belang dat belanghebbende mededeling doet van de uitspraak. Belanghebbende zal namelijk de verstrekte bijstand dienen terug te betalen (zie hierboven terugvordering) bij veroordeling van de tegenpartij. Overigens geldt hetzelfde indien er sprake is van een incasso kort geding
136
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 22
Eigen bijdrage LBIO
Regeling: Wet werk en bijstand (WWB) artikel 35 WWB Onderwerpen: -
Algemeen
-
Aanpassing norm alleenstaande ouder
-
Eigen bijdrage LBIO
Algemeen De plicht van de ouder(s) om zorg te dragen voor hun kind(eren) blijft bestaan ook als het kind uit huis is geplaatst (artikel 69 tot en met 76 van de Wet op de Jeugdzorg). De bijdrage die de ouder(s) of stiefouder(s) voor de verzorging van hun uit huis geplaatst kind moeten betalen, wordt bepaald door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Gouda op grond van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg. Het LBIO draagt ook zorg voor de inning van de bijdragen. In het algemeen zal het LBIO die ouder aanschrijven die de kinderbijslag of de alimentatie ontvangt. Aanpassing norm alleenstaande ouder Indien het laatste in de bijstand inbegrepen kind volledig wordt opgenomen (residentieel) dient de bijstandsnorm te worden aangepast naar de norm voor een alleenstaande. De ouder heeft dan niet langer meer de volledige zorg voor het kind (artikel 4 lid 1 onderl b van de WWB). Eigen bijdrage LBIO Hieronder wordt onderscheid gemaakt tussen a. ouders met kinderbijslag voor het uit huis geplaatste kind en b. ouders zonder kinderbijslag voor het uit huis geplaatste kind Ad a. Ouders met kinderbijslag voor het uit huis geplaatste kind Ouders met een bijstandsuitkering die kinderbijslag ontvangen, krijgen ook het kindgebonden budget. Beide zijn bedoeld voor de kosten van levensonderhoud van het kind. De kinderbijslag en het kindgebonden budget zijn in principe voldoende om de eigen bijdrage van het LBIO te kunnen betalen. De in de tabel opgenomen LBIO bijdragen bij jeugdzorg gelden ingeval van verblijf gedurende het etmaal (24 uur). De ouderbijdrage bij verblijf gedurende een deel van het etmaal bedraagt de helft van de in de tabel genoemde bedragen. De bedragen in de tabel zijn maandbedragen en hebben betrekking op 2011.
Één kind
0-5 jaar
6 - 11 jaar
12 - 15 jaar
16 - 17 jaar
Kinderbijslag
€ 65,00
€ 78,92
€ 92,85
€ 92,85
Kindgebonden budget
€ 84,00
€ 84,00
€ 103,00
€ 108,00
Subtotaal
€ 149,00
€ 162,92
€ 195,85
€ 200,85
LBIO-bijdrage
€ 69,86
€ 96,06
€ 122,25
€ 122,25
Resteert voor ouder
€ 79,14 (+)
€ 66,86 (+)
€ 73,60 (+)
€ 78,60 (+)
137
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Heeft een ouder meer dan één kind dan is het kindgebonden budget omgerekend per kind lager. De kinderbijslag is samen met het kindgebonden budget ook dan voldoende om de LBIO-bijdrage te kunnen betalen. Ad b. Ouders zonder kinderbijslag voor het uit huis geplaatste kind De uitkering van deze ouders strekt niet meer mede ten behoeve van de uit huis geplaatste kinderen. De kosten van de LBIO-bijdrage zijn in dat geval kosten ter voldoening van alimentatieverplichtingen. Op grond van artikel 14 onderdeel a WWB zijn alimentatieverplichtingen niet-noodzakelijke kosten (zie CRvB 03-02-2004, nr. 01/3689 NABW en CRvB 01-03-2005, nr. 03/1355 NABW. Om die reden bestaat geen recht op bijstand voor deze kosten. Op grond van een aanwijzing van de Minister van VWS wordt de ouderbijdrage in individuele gevallen op voorhand buiten invordering gesteld. Het gaat daarbij om die gevallen waarin de aflossingscapaciteit ontbreekt om de ouderbijdrage te voldoen. Dat is het geval indien de bijdrageplichtige rechtmatig een uitkering ontvangt: •
Naar de norm alleenstaande op grond van artikel 20 lid 1 onderdeel a WWB of artikel 21 onderdeel a WWB;
•
op grond van artikel 23 WWB; of op grond van een andere zak- en kleedgeldvergoeding;
•
op grond van de Regeling verstrekking asielzoekers 2005.
Belanghebbende over het bovenstaande informeren dat het LBIO de bijdrage buiten invordering kan stellen omdat zij onvoldoende draagkracht hebben om de bijdrage te kunnen betalen als belanghebbende:
Als de ouder(s) tot een van deze inkomenscategorieën behoort dient een kopie van de laatste uitkeringsspecificatie te worden opgestuurd naar het hoofd van de afdeling Ouderbijdragen van het LBIO. De ouderbijdrage kan dan op nihil worden gesteld. Ouders die niet tot de bovenstaande categorieën behoren en problemen hebben met de betaling van de ouderbijdrage, kunnen een betalingsregeling treffen. Hierbij let het LBIO op de hoogte van de schuld en de aflossingsmogelijkheid. De aflossingsperiode mag niet langer dan drie jaar duren. Indien echter geen kinderbijslag wordt ontvangen voor het uit huis geplaatste kind, kan het LBIO afwijken van deze periode van drie jaar. Wordt een getroffen betalingsregeling niet of onvoldoende nagekomen dan worden er incassomaatregelen genomen (loonbeslag; incasso via deurwaarder). De brief van het LBIO inzake de hoogte van eigen bijdrage en de brief van de Sociale Verzekeringsbank inzake de reden van het geen ontvangen van kinderbijslag dan wel de hoogte van de KB moet worden overgelegd.
Verdere informatie is tevens te vinden in het Handboek WWB van Schulinck (Hoofdstuk 7, paragraaf 9, onderdeel 3 LBIO-bijdrage residentiële opvang)
138
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 23
Bijzondere bijstand voor de kosten van een identiteitskaart
Iedere Nederlander van 14 jaar en ouder moet zich kunnen legitimeren met een geldig legitimatiebewijs. Ook voor het in aanmerking komen van een uitkering dient men te beschikken over een geldig legitimatiebewijs. Dit levert in de praktijk nog wel eens problemen op, omdat mensen hier niet over beschikken. Op 22 januari 2008 heeft de gemeenteraad daarom besloten om met ingang van 1 januari 2008 voor de kosten van aanschaf van een geldig identiteitsbewijs + pasfoto’s één keer per vijf jaar bijzondere bijstand te verlenen tot een normbedrag van € 50,--. Daar de geldigheidsduur van identiteitsbewijzen met ingang van 9 maart 2014 is verlengd tot tien jaar en de kosten van identiteitskaarten zijn gewijzigd, besloot het Dagelijks Bestuur op 17 april 2014 om voor identiteitsbewijzen (inclusief pasfoto) verleend vanaf 9 maart 2014 per persoon eenmaal in de tien jaar bijzondere bijstand te verstrekken tot een normbedrag van maximaal: a. € 58,00 voor personen van 18 jaar en ouder en b € 37,00 voor kinderen van 14 tot en met 17 jaar. Indien belanghebbende kiest voor een paspoort in plaats van een ID-bewijs dan is de bijzondere bijstand niet hoger dan het normbedrag dat voor een identiteitsbewijs geldt. Voor wie Inwoners van de gemeente Steenwijkerland met een inkomen niet hoger dan 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm. Bij de bepaling van de draagkracht wordt het volledige inkomen voor zover dat meer bedraagt dan 110% van de geldende bijstandsnorm als draagkracht aangemerkt. Voor het overige gelden de draagkrachtregels zoals neergelegd in hoofdstuk 1. Voorbeeld: Stel 110% van de geldende bijstandsnorm is € 1.000,00 en het gezinsinkomen bedraagt € 1.003,00 per maand. De draagkracht is dan 12 x € 3,00 is € 36,00. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt dan maximaal € 14,00. Betaling Betaling vindt plaats na overleg van de nota’s (id-kaart plus pasfoto’s) of een kopie van de aangeschafte identiteitskaart.
139
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 24
Koudetoeslag
Indien het verbruik aan gas over een bepaald jaar als gevolg van extreem koud weer landelijk is toegenomen kan er reden zijn om bijzondere bijstand voor stookkosten te verlenen. Of daar sprake van is, is afhankelijk van berichtgeving hierover vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Om vervolgens te kunnen beoordelen of in het individuele geval recht op bijzondere bijstand bestaat speelt de volgende factor een rol -
wijkt het gasverbruik gemiddeld over het jaar van aanvraag met 20% of meer af van de twee daaraan voorafgaande jaren14
-
nemen de gemiddelde verbruikscijfers die het Nibud in de prijzengids hanteert ook met gemiddeld 20% of meer toe ten opzichte van voorgaande jaren.
Wijkt het energieverbruik in het laatste jaar niet noemenswaardig af (minder dan 20%) van de twee daaraan voorafgaande jaren dan bestaat geen recht op bijzondere bijstand. De bijstandsnorm wordt dan geacht toereikend te zijn.
-
14
Belanghebbende dient bij zijn aanvraag de jaarafrekeningen van zijn energieverbruik
over de drie jaren voorafgaand aan de datum van zijn aanvraag in te dienen. 140
Leidraad Wet werk en bijstand Steenwijkerland
Hoofdstuk 25
Kosten verlengen/wijzigen verblijfsvergunning
De kosten van leges voor verblijfsvergunningen zijn het afgelopen jaar sterk gestegen om ze kostendekkend te maken. Afhankelijk van het soort vergunning kosten ze tussen de € 285,00 en € 890,00. Het hebben en houden van een verblijfsvergunning is van essentieel belang voor het verder voortbestaan in Nederland. In samenhang met de hoogte van de leges kunnen deze kosten dan ook als bijzonder noodzakelijk worden beschouwd wanneer het gaat om een verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten van een (eerste) verblijfsvergunning voor kinderen in het kader van gezinshereniging en de aanvraag is ingediend door de legaal in Nederland verblijvende ouder kan eveneens bijstand worden toegekend. Bijstandsverlening aan personen die een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning doen of asiel aanvragen is niet mogelijk, bij de indiening van de aanvraag moet de vreemdeling immers een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling zijn (artikel 11, tweede en derde lid van de WWB).
Bij de hoogte van de bijzondere bijstand hoeft met ingang van 1 januari 2008 geen rekening meer te worden gehouden met de omstandigheden dat iedereen soms leges moet betalen voor officiële documenten. Met ingang 1 januari 2008 kan ook voor de kosten van aanschaf van een identiteitskaart bijzondere bijstand worden verleend (raadsbesluit van 22 januari 2008). Zie hoofdstuk 23. De volledige kosten komen daarom voor bijzondere bijstand in aanmerking. De draagkrachtregels zijn wel van toepassing. Geen bijzondere bijstand De kosten voor naturalisatie komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Dit zijn geen noodzakelijke kosten van het bestaan.
141