Dhr. A.J.M. Strik Humanitaire hulpverlener, een wereldbaan voor een professional
Rede uitgesproken bij de installatie als Buitengewoon Lector in Humanitarian Assistance aan Stenden hogeschool te Leeuwarden op 6 maart 2009.
Hooggeachte heren van het College van Bestuur, Hooggeleerde en zeer geleerde aanwezigen, Beste dames en heren,
Inleiding Het doel van een inaugurale rede is meervoudig. De nieuwe lector krijgt de gelegenheid zichzelf te presenteren, maar ook zijn lectoraat, het werkplan en het onderzoeksprogramma. In de mij ter beschikking gestelde tijd zal ik u een overzicht geven van het veld van humanitaire hulpverlening, al zal dit overzicht beperkt zijn. In een „tour d‟ horizon‟ zal ik kort ingaan op een aantal ontwikkelingen, de organisaties, de huidige opvattingen en concepten van het humanitaire werkveld. Over de wereld van de humanitaire hulp is de laatste jaren veel gesproken en geschreven. Zij heeft niet direct een goed imago. De effectiviteit en zelfs de onbaatzuchtigheid van hulporganisaties wordt regelmatig in de media in twijfel getrokken. Hulpacties en ontwikkelingshulp verlopen moeizaam en traag; lang niet alle hulp komt bij de getroffenen en behoeftigen aan. In mijn rede wil ik aangeven hoe ik tegen het veld van de humanitaire hulpverlening aankijk. waar mijns inziens nog ruimte is voor nader onderzoek of verdere studie. Ik ben mij daarbij bewust dat ik een redelijk ingewikkeld gebied betreed dat zich bovendien snel ontwikkelt en waarin nog lang niet alles is uitgewerkt, bestudeerd en geanalyseerd.
Historische ontwikkelingen in het HA gebied De humanitaire hulpverlening, zoals wij die in de westerse christelijke geschiedenis en waarden kennen, is veelal gebaseerd op het verhaal van de Samaritaan. De passages in de het Nieuwe Testament van de Bijbel worden door de meeste mensen gelezen als: goed zijn voor de medemens, de medemens in nood helpen. Ik ben geen Schriftgeleerde of theoloog, maar in feite was de passage bedoeld om de discrepantie aan te geven tussen uitvoering van wetten en het handelen onder de omstandigheden zoals geschilderd in het verhaal. Het gaat dus meer over wie gemachtigd of wettelijk verplicht is te helpen dan daadwerkelijk over de hulp en ondersteuning aan de getroffen persoon. Een man uit Samaria handelde naar de geest van de wet, niet naar de letter. De boodschap “zorg voor de medemens in nood” heeft echter door de eeuwen heen de nadruk gekregen in dit Bijbelse verhaal.
In de middeleeuwen is er het gebruik om een aalmoes te geven en zien we een beperkte vorm van georganiseerde medemenselijkheid terug in de initiatieven, veelal van religieuze organisaties, om armenhuizen en ziekenverblijven te bouwen. Overigens dient te worden opgemerkt dat de beter gesitueerden het inderdaad als een normaal en geaccepteerd verschijnsel zagen om aalmoezen te schenken, maar om vervolgens die arme zieke persoon te laten liggen. Er werd niet daadwerkelijk gezocht naar de oorsprong van menselijk ellende of naar maatregelen die betreffende situaties konden doen wijzigen. Eerst in veel later jaren beginnen de staten en verantwoordelijke overheidsinstanties, voor hun burgers in een zeer beperkte vorm enige sociale voorzieningen te organiseren. Met de hernieuwde opleving van de christelijke religies en de behoefte aan zending, zien we ook op dat gebied meer activiteiten en organisatie ontstaan. De Christelijke missionarissen en hun ondersteunende organisaties nemen vanaf de 19e eeuw ook internationaal in omvang en activiteiten toe. Zij combineerden veelal hun zendingswerk met voorzieningen in de geneeskunde, onderwijs, en ontwikkelingshulp. De staatsgeoriënteerde contacten tussen volkeren en werelddelen waren in eerste plaats ontdekkingsreizen en hadden een kolonialiserende en handelsgeoriënteerde doelstelling. De opbouw van het Britse Imperium en de verdeling van Afrika onder de grootmachten van Europa in de Berlijnse Conferentie van 1884 zijn daar duidelijke voorbeelden van. In de tweede helft van de 20e eeuw nam naast een beperkt aantal interstatelijke oorlogen zoals de beide wereldoorlogen en de Koude Oorlog, ook het aantal intrastatelijke conflicten aanzienlijk toe. In de 2000 jaar geschiedenis van het Europese continent is gevochten om uiteindelijk grenzen te vinden die voor de mensen herkenbaar zijn en dus een veilig gevoel geven. De liniaalrechte grenzen getrokken bij de verdeling van Afrika in Berlijn in 1884 evenals de opdeling van staten na de Eerste Wereldoorlog staan hiermee in contrast. De dekolonisatiegolf tijdens de jaren ‟60 tot ‟80 van de vorige eeuw veroorzaakte zeker na het einde van de Koude Oorlog een opleving van geweldsconflicten binnen deze nieuwe staten. De toename van menselijke ellende, werd gelukkig beantwoord door een toename van humanitaire activiteiten door landen en organisaties uit Europa en Noord-Amerika. U kunt zich afvragen of deze aandacht voor het humanitaire werkveld nu een typisch westers-christelijke fenomeen is. Het is in deze westerse cultuur verbonden met het mensbeeld en de opvattingen over een menswaardig bestaan en behandeling. Het valt in ieder geval niet te ontkennen dat de westerse, christelijke wereld duidelijk een leidende en voortrekkende rol heeft gespeeld bij het inrichten en de opbouw van het humanitaire werkveld. De initiatieven op dit gebied in VN verband en de georganiseerde grotere hulpverleningsorganisaties vinden hun oorsprong voornamelijk in West-Europa, de Verenigde Staten en bij de nazaten van de blanke emigranten in andere delen van de wereld. Toch zien we ook heden ten dage voorbeelden van goed gesitueerde en rijke landen, die naar onze waarneming geen of nauwelijks oog schijnen te hebben voor het lijden en de ellende van de medemens. Als schrijnend voorbeeld wil ik noemen de totaal onverschillige reactie van vele rijke islamitische regeringen op de situatie in Darfur. De westerse kapitalistische wereld met haar rijkdom en militaire macht heeft voor een groot aantal landen de mogelijkheid geschapen zich daadwerkelijk en op grote schaal te gaan bemoeien met deze materie. Ik gebruik opzettelijk het woord bemoeien. Ook van ons kleine Nederland zijn in onze geschiedenis duidelijke voorbeelden aan te geven. Denkt u aan de Gouden Eeuw met de VOC, het koloniale tijdperk en de inzet bij vredesmissies. Zonder direct een waardeoordeel te geven, herken ik daarin toch de leidende karakteristieke elementen van ons nationale optreden: het opgeheven vingertje van de dominee, de schoolmeester en de handelsman, maar ook de behoefte onze verantwoordelijkheid te nemen.
In de internationale politiek komt dit element van bemoeienis duidelijk voor. Soms krijg ik het idee dat bij hulpverlening het onderliggende streven van veel westerse landen is om overal ter wereld hun vorm van bestuur en economie - lees democratie en kapitalisme - over te dragen, zelfs op te leggen aan andere landen. Geschiedenis, cultuur, religie, wensen en incasseringsvermogen van de betreffende bevolking lijken dan soms op een tweede plaats te komen. En dit alles geschiedt vaak onder de noemer van humanitaire hulpverlening en ontwikkelingshulp. Hoewel de gehele humanitaire cultuur en het humanitaire werkveld nog doordrongen is van die westerse christelijke invalshoek, beginnen er nu duidelijke veranderingen op te treden. De concepen „capacity building‟ en „nationbuilding‟ als de nieuwe speerpunten van hulp, maar ook de academische discussie over de noodzaak dat “het Noorden moet leren van het Zuiden” zijn hier tekenen van.
Gebruik termen en definities In een gebied waarin veel ontwikkelingen plaatsvinden en waarbij ook politieke en emotionele aspecten een belangrijke rol spelen, is het van belang dat begrippen en definities helder zijn. Ik wil gaarne een aantal begrippen aan u toe lichten
Definities humanitaire termen. Humanitarisme wordt omschreven als het streven naar en de behandeling van alle mensen met respect en waardigheid. Een afgeleid begrip humanitarian action, beschrijft het gedachtegoed achter noodhulp, hulpverlening bij humanitaire rampen en diverse aspecten van ontwikkelingshulp. Naast deze wetenschappelijke term wordt humanitarian assistance of humanitaire hulpverlening meer in operationele zin gebruikt. Humanitaire hulpverlening is dan te definieren als de hulp en de activiteiten gericht op het redden van mensenlevens, het verzachten van menselijk lijden, behoud en bescherming van menselijke waardigheid gedurende en volgend op een conflict of natuurramp, ongeacht de situatie en omstandigheden, onafhankelijk en zonder discriminatie jegens de ontvangers. In Nederland maakt het Ministerie van Buitenlandse Zaken gebruik van de term noodhulp om een onderscheid te maken met ontwikkelingshulp. 1. Ramp Men spreekt van een ramp als een verantwoordelijke organisatie of een regering in een situatie waarin sprake is van een ernstige verstoring van de openbare veiligheid, omvangrijke schade in een groot gebied en met een groot maatschappelijk gevolg, niet meer zijn primaire verantwoordelijkheid voor zijn onderdanen of gastonderdanen (vluchtelingen) kan uitvoeren. Redenen daarvoor kunnen zijn dat deze regering onvoldoende middelen heeft of tijdelijk organisatorisch wordt overweldigd door de materiële omvang van de gebeurtenis. Ook kan het zijn dat de regering niet bereid is, om zijn verantwoordelijkheid en zorg uit te strekken naar zijn eigen onderdanen of de gastonderdanen. 2. Humanitaire ramp Van een humanitaire ramp wordt gesproken als een gebeurtenis leidt tot een zodanige ontwrichting van de infrastructuur in de wijdste zin des woords, dat er langdurig niet kan worden voorzien in de basisbehoeften van grote groepen mensen in het getroffen gebied.Hierbij moeten we op de eerste plaats een verschil maken tussen door natuur veroorzaakte rampen en aan politieke geweldsconflicten gerelateerde situaties.
Bij natuurrampen denken we aan overstromingen, aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, tsunami‟s en extreme weersomstandigheden die veelal gepaard gaan met verlies van veel mensenlevens en ontwrichting van de sociale structuur van de bevolking in het getroffen gebied. Een door mensenhanden veroorzaakte humanitaire ramp is verbonden met een politiek, sociaal, economisch geweldsconflict waarbij mensen ongewild in het conflict bekneld raken of bewust dan wel onbewust doelwit worden van het politieke spel. Dit kunnen oorlogssituaties zijn, maar ook sociaal veroorzaakte problemen. Bijvoorbeeld een hongeropstand Een cruciaal verschil bij de diverse soorten humanitaire rampen is het aspect veiligheid en de bewegingsvrijheid van de hulpverlener. Voor een hulpverlener is dit onderscheid uiteraard heel belangrijk en bepalend voor zijn planvorming..
Het humanitaire continuüm In de humanitaire hulpverlening zijn verschillende fasen te onderkennen. Deze fasering strekt zich uit van het redden van levens tot het herstructureren en adequaat inrichten van sociale en bestuurlijke structuren.
Reddingsfase In de reddingsfase of rescue phase gaat het primair om het redden van mensenlevens, het bereikbaar maken van slachtoffers voor de hulpverlening. U moet hierbij met name denken aan de primaire reactie op een natuurramp. Als eerste zullen mensen uit de directe omgeving hierbij betrokken zijn, evenals de Search and Rescue eenheden van het getroffen land, indien aanwezig. Search and Rescue organisaties zijn snel inzetbare, specifiek getrainde en veelal gespecialiseerde eenheden die het getroffen gebied in kaart brengen, mensen onder het puin vandaan of uit het water halen en hen verzamelen op geconcentreerde locaties. Ondersteuning van buitenlandse teams vindt regelmatig plaats, maar die kunnen vaak eerst na enige dagen aanwezig zijn. Soms wordt ondersteuning vanuit het buitenland niet gewenst om politieke redenen of vanwege de moeilijkheid om een en ander goed te organiseren. De reddingsfase duurt in principe slechts enkele dagen, simpelweg omdat mensen niet lange tijd extreme weersomstandigheden of een totaal gebrek aan water fysiek kunnen overleven. Het is een fase waarin met name ook sprake is van zelfredzaamheid van de getroffen bevolking. Noodhulpfase Na de reddingsfase volgt de fase van noodhulp of „relief‟. Deze fase kan een of meerdere maanden duren. In deze fase is het primaire doel om de mensen die bereikbaar zijn of zijn geworden, in leven te houden. De belangrijkste attributen en basisbehoeftes om de slachtoffers in leven te houden en de sociale samenhang te herstellen zijn water, voedsel, medische steun, onderdak en veiligheid. Internationale hulporganisaties, niet-gouvernementele organisaties (NGO´s) en andere landen kunnen hierbij een belangrijke rol spelen Het organisatorische opnamevermogen van betreffend gebied speelt hierbij echter een belangrijke rol. Bij de aardbeving in Pakistan (2005) dienden alle hulpmiddelen door de lucht te worden aangevoerd en was er slechts één vliegveld beschikbaar. Ook de politieke relatie tussen betreffend land en de hulporganisaties is belangrijk. zie de weigering van de regering van Myanmar om NGO‟s en VN-organisaties toe te laten tijdens de overstroming in 2008.
Reconstructiefase In de volgende fase van reconstructie of rehabilitatie is het doel om wederom structuur te brengen in de samenleving. Daarbij moet u denken aan medische verzorging, onderwijs maar ook functionerende diensten als communicatie, infrastructuur, politie en brandweer. Het is daarbij in eerste instantie de bedoeling terug te keren naar de situatie van voor de ramp. Deze fase kan meerdere maanden duren. Al deze fasen zijn slechts hoofdaanduidingen van de activiteiten. Ze kunnen elkaar in tijd en plaats overlappen. Zo zal de noodhulpfase zo mogelijk gelijktijdig met de reddingsfase beginnen. Het is zelfs mogelijk dat dit proces deels wordt teruggedraaid. Denkt u maar aan de tweede aardbeving in de Chinese provincie Sichuan. Bij een humanitaire ramp ten gevolge van een conflictsituatie kan het verloop van de gevechten of wijziging van de politieke situatie ook een tegengestelde beweging veroorzaken. Het humanitaire hulpverleningsproces wordt dan weer teruggeduwd naar de beginfase van relief of zelfs rescue. Zo mogelijk wordt vanaf het begin van de reconstructiefase gestart met activiteiten die men ook als ontwikkelingshulp kan betitelen. Het betreft hier activiteiten die een situatie creëren die beter is dan voor de ramp, door de bevolking veiliger levensomstandigheden te bieden. Een goede samenwerking met de lokale organisaties en autoriteiten is daarbij een voorwaarde om de resultaten van deze steun duurzaam te laten zijn. De rol en deelname van de NGO´s en internationale organisaties kan dan ook in de loop van deze overgangsperiode worden afgebouwd. In formele zin valt de fase van ontwikkelingshulp niet meer onder humanitaire hulpverlening. Omdat het gehele humanitaire domein, een veelomvattend gebied is, wil ik deze materie in mijn rede langs een drietal lijnen gaan benaderen. De academische benadering oftewel Humanitarian studies; organisatie en beleidsconcepten, en uitvoering oftewel professionele hulpverlening.
Humanitarian studies De academische wereld kent van oudsher een indeling in vakgebieden Met name in de laatste decennia ten gevolge van de toepassing van de wetenschap werd het steeds duidelijker dat meer sprake zou kunnen en moeten zijn van een multidisciplinaire aanpak in plaats van een rigide vakindeling. Tot op dit moment zijn de humanitaire studies nog vaak ondergebracht bij politieke of pociale wetenschappen Er vindt nu een gedachtewisseling plaats in hoeverre aspecten als Global warming, economie, armoedebestrijding, mensenrechten, migratieproblematiek, waterbeheer, en accountancy een wezenlijk onderdeel zouden moeten uitmaken van het grote veld van humanitaire studies. Het toont wel een trend aan van erkenning en begrip. De humanitaire problematiek wordt meer en meer als een samenhangend wereldprobleem gezien, terecht een probleem van goede en zorgvuldige huishouding op wereldniveau. Een aantal nieuwe denkstromingen zijn momenteel onderwerp van nadere academische uitwerking. Ik wil u er een paar noemen. Het grootschalig financieel ondersteunen van regeringen van ontwikkelingslanden wordt niet door een ieder meer als het ultieme redmiddel gezien. Kleinschaliger ondersteuning zou in veel gevallen meer en duurzamer effect kunnen hebben.
Ook de Millennium Development Goals (MDG), volgens sommigen een grote stap voorwaarts, worden door anderen slechts gezien als de zoveelste westerse poging om te bepalen wat andere continenten nodig hebben en zou als haalbaar project gedoemd zijn te mislukken. In zijn boek “The White Man‟s Burden” beargumenteert de econoom, William Easterley dat, gelet op het bedrag van 2300 miljard $ dat de laatste vijftig jaar aan humanitaire hulp en ontwikkellingshulp is besteed, er weinig effecten zijn gerealiseerd. Ook Marshallhulpachtige plannen werken volgens hem niet bij een economisch ver achtergebleven gebied. Wat in West Europa en Japan direct na de 2e wereldoorlog aansloeg, is geen garantie voor andere landen. Een goed bestuur en interne organisatie zou van meer belang zijn dan de mate van armoede en achterstand. Wat betreft de haalbaarheid van Milleniumdoelen moge overigens tekenend zijn dat er nu meer wordt gerapporteerd over het verkleinen van het tekort dan het daadwerkelijk behalen van de doelstellingen in 2015. Een ander groot gebied dat nog nader dient te worden bestudeerd en uitgewerkt is de combinatie van een aantal verschijnselen. De uitbreiding van het aantal natuurrampen door de geschatte toename van weersafhankelijke verstoringen, de groeiende migratiestromen van platteland naar stedenagglomeraties vooral aan de kwetsbare kuststroken, de minder wordende bereikbaarheid van drinkbaar water en het effect van moderne technologische ontwikkelingen op bestaande sociale structuren.. Een integrale benadering van deze vergroting van de problematiek en een hechte samenwerking en coordinatie tussen de actoren in het veld kan hierbij behulpzaam zijn. Huidige politiek-economische ontwikkelingen dienen eveneens te worden geanalyseerd en op juiste waarde te worden geschat. Te denken valt hierbij aan wat sommigen nu al menen te onderkennen: een tweede Scramble for Africa, het graaiend gevecht om Afrika. China pleegt zeer grote investeringen o.a. op gebied van infrastructuur in de grondstofrijke gebieden van Afrika, de VS heeft een civiel-militair Afrika Commando (AFRICOM) opgericht, India is zijn diplomatie en handelsbetrekkingen met Afrika aanzienlijk gaan uitbreiden. Vragen, die voorliggen richten zich op de effecten van deze ontwikkelingen op de eigen Afrikaanse economische toekomstmogelijkheden. Congo komt nu al onder druk te staan doordat de Chinese contracten uitgingen van stabiele en vooral hoge grondstof prijzen. Is het AFRICOM, zoals US aangeeft alleen bestemd om een betere samenwerking te brengen met Afrikaanse partners en daarmee politieke stabiliteit en economische groei te laten plaatsvinden of is er ook een eigen US agenda aan verbonden? Blijft India zich beperken tot zijn “Focus: Afrika” programma van bevordering handelsbetrekkingen of is dit slechts een eerste stap? Ook de aansluiting tussen humanitaire hulpverlening, en ontwikkelingshulp, waarbij een relatie bestaat met capacitybuilding of „nation building‟ vraagt om verdere studie. De effectiviteit en duurzaamheid van de inzet van veel mankracht en financiële middelen vraagt nadrukkelijk om heldere en uitvoerbare concepten voor deze aansluiting. Daarnaast wordt een oplossing gevraagd voor de zo veel besproken maar niet wijzigende problematiek van langs elkaar heen werkende politieke, militaire en hulpverleningsorganisaties.
Ik wil kort ingaan op een tweetal van de voornoemde gebieden: de financiering en de civielmilitaire samenwerking.
Financiering Aan de financiële ondersteuning door grote organisaties als de World Bank (WB) en het International Monetary Fund (IMF). maar ook door individuele landen, zijn soms
voorwaarden verbonden. De WB en het IMF stelt voorwaarden op financiële gronden, zoals begrotingshuishouding en stabiliteit. Donorlanden verstrekken vaak in bilaterale verdragen een voorwaardelijke financiële steun, waarbij het ontvangend land in ruil voor geld bijvoorbeeld materiaal in het land van de donor moet aanschaffen. Het ontvangende land wordt dus indirect opgelegd wat met het geld te doen. Tegelijkertijd met deze financiële donaties worden door veel donorlanden nog steeds de handelsbeperkingen gehandhaafd en de grondstofprijzen gedicteerd. Als de uiteindelijke doelstelling van de donoren is het ontvangende land te helpen een zelfstandige economie en staatshuishouding op te zetten, dan kan men zich afvragen in hoeverre dit mogelijk is met het huidige systeem.. Voorwaardelijke overeenkomsten, en handhaving van handelsbeperkingen zijn naar mijn mening niet echt bevorderlijk. Ook moeten we niet vergeten dat organisaties en vooral donorregeringen de behoefte en noodzaak voelen om hun ontwikkelings- en noodhulpgeld op tijd „weg te zetten‟. De regeringen van veel westerse landen hebben immers een begrotingsmethodiek die voorschrijft dat financiële middelen, die niet worden besteed voor het einde van het fiscale jaar, verloren zijn. In deze methodiek legt een minister niet graag uit aan het parlement dat hij zijn vaak zwaar bevochten begrotingsgeld niet heeft besteed. Evenzo zal een hulporganisatie zich tijdig moeten verantwoorden naar zijn donor, zijnde regering, stichting en de samenleving. Zeker voor de komende periode van economisch minder florissante tijden in de wereld zal dit naar verwachting tot heftige discussies kunnen leiden.
Een van de alternatieven voor economische steun in macro-vorm is het verstrekken van microkrediet. Er wordt met dit concept beoogd kleine zelfstandigen een eerste startmogelijkheid te geven. Ook hier lijkt het cultuur- en omgevingsafhankelijk of deze vorm van steun succesvol kan zijn. Al zijn het soms simpele vragen: kan het krediet het beste aan mannen of juist aan vrouwen worden gegeven? Moet hier iets tegenover staan, hoeveel en wat? De econoom Muhammad Yunus heeft in 2006 de Nobelprijs van de Vrede gewonnen omdat hij met zijn Grameenbank in Bangladesh begonnen is deze vorm van kredietverstrekking uit te voeren. In een artikel in NRC van 14 februari jl. worden enige vraagtekens gezet bij de werkwijze van deze bank. Nog steeds zou de rente over dit krediet ca 20 % bedragen, al is dat minder dan de gebruikelijke 70 % in betreffende landen, maar toch. Ook de toepasbaarheid en effect van het microkrediet systeem buiten kleinschalige productie bedrijfjes en zonder relatie met (overheids) investeringen in onderwijs, gezondheid en infrastructuur zou beperkt zijn. Later in mijn rede zal ik erop terugkomen hoe ik hier denk met het lectoraat op aan te sluiten. Civiel-militaire samenwerking De samenwerking tussen humanitaire organisaties en militairen is al jaren een bron van discussie en onenigheid. Verwijten gaan soms over en weer en informatie wordt elkaar onthouden. Overeenkomstig de procedures en richtlijnen binnen een militaire organisatie zijn voor een commandant de opdracht of missie en het mandaat de belangrijkste hoekstenen voor zijn optreden. Er vindt echter vooraf en tijdens een missie weinig politieke, economische, militaire en humanitaire afstemming plaats over de eindoelstelling van de missie zoals blijkt uit operaties in onder meer de Balkan, Irak, Afghanistan, Congo, Somalië. De militaire commandant wordt dan vaak overladen met verantwoordelijkheden buiten zijn mandaat. Om zijn opdracht te kunnen uitvoeren en ook een bijdrage te kunnen leveren aan de gehele missie, voelt de commandant zich gedwongen te proberen om coordinerend op te treden
Enige vorm van coördinatie wordt door allen onderschreven, maar in werkelijkheid in veel gevallen niet effectief uitgevoerd. Iedereen wil coördineren, niemand wil gecoördineerd worden. Een belangrijke reden voor de hulporganisaties is het behoud van hun eigen identiteit, aangezien dit cruciaal is voor hun fondsenwerving. Een militaire commandant heeft naast de directe uitvoering van zijn opdracht, de veiligheid van zijn mensen bovenaan staan. Het grote verschil tussen civiele hulporganisaties en militaire organisaties is daarbij de politieke en parlementaire controle. In de militaire wereld is al jaren een Civil – Military Cooperation (CIMIC) concept van kracht. Van oorsprong was de doelstelling om burgers weg te houden van het gevechtsveld en te beschermen voor oorlogsgeweld dan wel hen te organiseren voor ondersteunende taken . In de laatste jaren heeft CIMIC zich ontwikkeld tot een onderdeel van de militaire organisatie, primair gericht op de opdracht en de missie van de commandant. Het CIMIC-werk richt zich daarbij - naast een liaison- of verbindingsfunctie met de civiele lokale en internationale actoren in het veld - op het bijdragen aan het aspect veiligheid voor de eigen militaire eenheden door zogenaamde „hearts and minds‟ activiteiten. Ik kan mij voorstellen dat in een geweldsconflict in een onveilig gebied de discussie zich voordoet welke rol militairen in het humanitaire werkveld moeten of kunnen vervullen. Ik heb meer problemen als dezelfde discussie zich voordoet als militairen worden ingezet bij een natuurramp. Juist militairen weten dat hun materieel en organisatie niet het meest geschikt is voor humanitaire operaties. Wel hebben ze bepaalde kwaliteiten en mogelijkheden die goed gebruikt kunnen worden, zoals een herkenbare bevelsstructuur, snel inzetbare communicatiesystemen en logistieke organisaties. De VN heeft in de Oslo Guidelines in 1992 een zeer stringente aanwijzing opgenomen dat militairen en civiele verdedigingsorganisaties eigenlijk alleen mogen en zouden moeten worden ingezet bij natuurrampen en alleen nog in noodgevallen. Mijns inziens een weinig behulpzame zet van de VN. Er zit beweging in dat VN–concept, onder meer na de Tsunami (winter 2004) en de aardbeving in Pakistan (najaar 2005). Bij deze natuurrampen werd immers snel duidelijk dat juist de inzet van militaire middelen, in combinatie met NGO‟s en gecoördineerd door het betreffende land, een majeur effect heeft gehad. In 2006 heeft een groep van hulpverleningsorganisaties in de Tsunami Evaluation Coalition, een gezamenlijk en eerlijk rapport opgesteld. Het effect van de inzet van aanwezige rampenorganisaties en lokale en internationale legereenheden wordt hierin vermeld. Uit eigen ervaring in Pakistan heb ik gezien dat de VN niet in staat was geweest de benodigde hulpmiddelen tijdig aan te voeren naar Islamabad zonder de luchtbrug van de NATO, en dat zonder de helicopters van met name de VS deze hulpgoedereen niet op tijd bij de slachtoffers in de bergen waren aangekomen. Veel werk en veel discussie zal nog nodig zijn om modellen voor informatie uitwisseling,coördinatie en samenwerking voor dit probleemgebied te ontwerpen. Het past echter niet in de humanitaire beginselen dat de omvang en kwaliteit van de hulp aan de slachtoffers onder druk staat van deze discussie. Misschien dat het lezen van de eerder genoemde passage in de Bijbel een eerste stap zou kunnen zijn.
Organisaties en beleidsconcepten Zoals al aangegeven is er met name tijdens de dekolonisatieperiode en zeker na de Koude Oorlog een toename geweest van het aantal organisaties dat zich bezighoudt met humanitaire hulpverlening. De wereld werd kleiner door de ontwikkeling van de technologische middelen en met name door de media kwamen de humanitaire rampen eenvoudig de huiskamer binnen.
Vooral de grotere organisaties hebben zich voorzien van een hoofdkantoor van waaruit leiding wordt gegeven in min of meer strakke vorm aan de uitvoering te velde. De extensieve groei van de organisaties stelt andere eisen aan de organisatie, Deze nieuwe eisen hebben reeds geleid tot aanpassingen bij veel organisaties, hun interne structuren en procedures. Echter dit geldt nog niet voor alle organisaties. Binnen de VN is een aantal grotere humanitaire organisaties ontstaan, die geheel zelfstandig kunnen opereren. Het enige coördinatieorgaan, de Office for Coordinaton of Humanitarian Affairs (OCHA), bevindt zich in de staf van de Secretaris-Generaal. Het mandaat van OCHA tot coordinatie en leiding geven is echter minimaal en de zelfstandige positionering van de organisaties maakt een gecoördineerde aanpak tussen deze organisaties zelfs zeer moeilijk. Ook de individuele belangen en capaciteiten van de medewerkers is hierbij van belang. Het is een gegeven, dat zeker in een internationale politieke organisatie in sommige gevallen politieke redenen, zijnde participatie van vertegenwoordigers uit alle landen, bij het benoemen en aanstellen op functies wordt meegewogen. De VN wordt ook regelmatig getroffen door berichten dat medewerkers onder de vlag van VN betrokken zijn geraakt bij ongecontroleerd gebruik van fondsen danwel bij wangedrag te velde. Het zijn niet alleen sensatiezoekende journalisten die dit soort spannende verhalen naar voren brengen, ook meer serieuze journalisten en schrijvers verhalen hiervan. Linda Polman geeft in haar boek „De Crisiskaravaan‟ hiervan enige schrijnende voorbeelden. Daar waar de VN met zijn organisaties neerstrijkt, zien we dikwijls onmiddellijk een bloei van de betere hotel-, restaurant- en prostitutiesector. Als voorbeeld: de Balkan, Ethiopie en Sudan. Ook dat is een vorm van economie, maar - lijkt mij - niet het soort waaraan betreffend land op dat moment als eerste behoefte heeft. De roep om accountability neemt toe. Zeker onder de huidige financiële recessie zullen donoren zoals bedrijven, instellingen en overheden voorzichtiger om willen gaan met het ter beschikking stellen van fondsen. Was men tot nu toe dan niet voorzichtig? Antwoord: niet altijd.. Wat humanitaire organisaties leveren voor het gedoneerde geld wordt niet altijd daadwerkelijk getoetst. Overheden zijn vaak niet bij machte of bereidwillig om daadwerkelijk politieke verantwoordelijkheid te dragen voor wat er precies in het veld geschiedt. Welke resultaten en effecten in het veld door de NGO‟s worden behaald en hoe, blijft vaak ook buiten de discussie in het parlement. Het werd en wordt nog steeds niet door alle politieke partijen altijd als politiek correct gevonden daar een minister hard over aan de tand te voelen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het ook ingewikkeld is om echt resultaten aan te geven. Zo meldt ook de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2006 dat het moeilijk is om de resultaten van individuele hulpactiviteiten te beoordelen. De aangeleverde verantwoordingen van de hulporganisaties zijn te globaal en het personeel op de Ambassades in het veld is onvoldoende in aantal en onvoldoende geschoold om dit werk volledig te kunnen doen. Vele NGO‟s en Internationale Organisaties (IO‟s) mogen van hun donoren bovendien zelf een evaluatieonderzoek doen. Daartoe worden veelal consultants ingehuurd die met een paar dagen bezoek aan het veld een beoordeling indienen over betreffend project bij de hulpverleningsorganisatie. Het komt niet zelden voor dat de evaluator pas wordt betaald nadat het rapport is aangeleverd. U kunt zich voorstellen wat de conclusies van een dergelijk rapport zijn. Als de evaluatie een intern onderzoek betreft en er tekortkomingen zijn geconstateerd, blijkt het lerend vermogen van de organisaties niet altijd of onvoldoende aanwezig. Jaar in, jaar uit
worden dezelfde fouten en missers gemeld in deze onderzoeken en evaluaties, zonder dat er enige verbetering schijnt op te treden. Bij mijn persoonlijke contacten met hulpverleners is een merkbare frustatie over deze gang van zaken voelbaar. Ik wil echter niet aangeven dat het bij alle organisaties schort aan verantwoording en evaluatie. Een goed georganiseerde organisatie heb ik duidelijk niet op het oog. Ook de groeiende mondigheid van de ontvangers, zal onvermijdelijk op termijn meer duidelijkheid geven over de effectiviteit van de hulpverleningsorganisaties en invulling van hun activiteiten. De perceptie van de donoren en zeker de ontvangers over de aangeboden humanitaire hulp en ontwikkelingshulp wordt daarnaast mede gevormd door de activiteiten en het gedrag van de hulpverleners zelf. Dure hotels en uitgebreide voorzieningen, te laag of juist veel te hoog betaalde lokale medewerkers, verkwisting van geld, middelen en voedsel kunnen niet bijdragen aan een verbetering of duurzame verbetering van de levenswijze en standaard van de mensen en landen in nood. En dit besef begint ook post te vatten bij de ontvangers van de hulp zelf. Het is gewenst deze accountability vorm te geven in een transparante en betrouwbare vorm van administratieve vastlegging en verantwoording. Men zal wel oog moeten hebben voor de realiteit en moeten voorkomen dat er een administratieve situatie gaat ontstaan die uitmondt in bureaucratische, onwerkbare en weinig kosteneffectieve procedures. Naar mijn mening slaat de VN op dit moment door. Een uitgebreide administratieve regeling staat er borg voor dat zelfs voor het aanvragen van eenvoudig materiaal zoals een paar potloden dit via 6 formulieren tot aan New York moet gaan. Zoals ik u eerder heb aangegeven bestaat er een aantal fasen in de hulpverlening die min of meer aan elkaar aansluit, dan wel elkaar overlapt. Het moeilijkste, maar ook belangrijkste gebied is waar de humanitaire hulpverlening over zou kunnen en moeten gaan naar ontwikkelingshulp. Door goedbedoelde, maar niet altijd gecoördineerde activiteiten van zowel organisaties als overheden ontstaan vaak ongewenste situaties. De slachtoffers worden in feite tegengewerkt of zijn op zijn minst niet gemotiveerd om naar de volgende fase te gaan. Hierdoor bestaat het gevaar van het veroorzaken van afhankelijkheid van steun van buiten, zelfs voor primaire levensbehoeften. Voorbeelden van deze creatie van afhankelijkheid van humanitaire steun zijn er te over. Volgens een publicatie van het World Food Programme (WFP), van oktober 2008 wordt 59% van de financiele middelen besteed aan “verlengde projecten voor relief en recovery”. Daarbij wordt bijvoorbeeld voedsel gebracht naar de Federally Administrated Tribal Area‟s van Pakistan, een actie gestart na een hongersnood in de bergen van Noord west Pakistan in 1969. Deze bijna dagelijkse voedseltransporten vinden nog steeds plaats, terwijl niet naar een duurzame agrarische oplossing wordt gezocht of misschien een verhuizing van betreffende bevolkingsgroep naar een veel vruchtbare omgeving in de buurt werd overwogen. Ergens kan dit niet de bedoeling zijn. Als de hulp na zoveel jaren nog geen effect heeft, zal men naar een alternatief moeten uitzien Het besef dat de humanitaire hulpverlening zouden moeten aansluiten op de verdere inrichting van een veilig, sociaal, menswaardig bestaan en levensomstandigheden is neergeschreven.in het concept Do No Harm, in andere documenten wordt daarbij verwezen naar het Linking Relief, Rehabilitation and Development (LRRD) concept Volgens deze concepten zou humanitaire hulpverlening, uitgevoerd in de beginfase van relief en noodhulp, moeten garanderen dat latere activiteiten in het continuüm niet worden geschaad of tegengegaan Het moge duidelijk zijn dat deze benaderingen veel goeds in zich hebben. Echter, het risico blijft aanwezig dat dit toch weer westers gedreven concepten gaan worden als deze verder worden ontwikkeld zonder duidelijk overleg met en instemming van de lokale organisaties en vooral van de lokale overheden.
Ook het concept van zelfredzaamheid en capacitybuilding zal nader moeten worden uitgewerkt en door de organisaties worden geoperationaliseerd. Dit betreft onder meer voorbereidende maatregelen door lokale overheden en organisaties om bij te verwachten natuurrampen zelf adequaat met eigen middelen te kunnen reageren. Voor de hulpverlener dus geen rol van blanke schoolmeester of dwingende “adviseur”, maar de rol van een ondersteunende medewerker. Complementaire concepten, die relevant zijn, maar zich deels aan de rand van de humanitaire hulpverlening bevinden, zijn Security Sector Reform (SSR) en Disarmement, Demobilization, Rehabilitation and Reintegration DDR(R). Bij SSR worden meerdere aspecten op het veiligheidsgebied met elkaar in verband gebracht. Inrichting, organisatie en adequate opleiding van leger, politie en justitie zijn daarbij de beoogde doelstellingen. Met het creëren van een gegarandeerde en beheerste veiligheidsituatie kunnen potentiële conflicten worden voorkomen dan wel kan een effectieve basis voor humanitaire hulpverlening en ontwikkelingshulp worden neergelegd. DDR(R) beoogt na een intrastatelijk conflict of burgeroorlog de strijdende partijen onder begeleiding en gecoördineerd terug te brengen tot de status quo en de betreffende personen en groepen een nieuwe kans te geven door opleiding en integratie in de sociale structuren.. Accountability, Evaluatie en Lessons learned Een algemeen geaccepteerd concept voor elke organisatie is het beoordelen van de uitvoering van haar beleid en meer in detail haar projecten, zowel ter verantwoording naar de opdrachtgever of donor als om de organisatie efficiënter en effectiever te maken. Hoewel bij de donoren - tot nu toe - hun verantwoordelijkheidsgevoel voor de medemens groter is dan de ideologie van hun vaak nationalistische populistische tegenstanders, wordt toch meer dan in het verleden transparantie gevraagd aan de hulpverleningsorganisaties. De praktijk wijst uit dat bij de financiële verantwoording en de evaluaties bij veel, zo niet alle hulpverleningsorganisaties nog het nodige schort. Als voorbeeld: het Feinstein International Centre van de Tufts University (Boston), heeft in december 2008 een onderzoek uitgevoerd om een inschatting te maken van de behoefte aan financiële middelen voor hulpverlening en ontwikkelingswerk op de lange termijn. Het blijkt dat het gewoon aan voldoende betrouwbare financiële gegevens uit het verleden ontbreekt, om met enige zekerheid uitspraken te kunnen doen over toekomstige behoeften aan financiele middelen. Nog iets over het aspect „lerend vermogen‟ van de organisatie. Vele niet-humanitaire organisaties en bedrijven kennen een uitgewerkt systeem voor evaluaties, Lessons learned en periodieke of permanente screening van taak, middelen en resultaten. Binnen de humanitaire hulporganisaties is dit niet altijd van toepassing. Uit de frustratie van veel hulpverleners blijkt dat áls er al een evaluatie van een project of programma plaatsvindt, dit geen daadwerkelijke aanpassingen van de geconstateerde tekortkomingen tot gevolg heeft. Een rapport wordt geschreven, en dan? Naast de meestal al opgelegde evaluatieverplichting is het gewenst dat iedere organisatie een vorm van Lesson Learned methodiek opstelt. Dit ondersteunt het lerend vermogen van de organisatie. Wordt er dan niets geleerd? Ik zou het niet zo willen stellen. Op bepaalde gebieden zien we een verbetering in de samenwerking en afstemming van noodhulp en projecten, bijvoorbeeld dankzij de coördinerende instanties van VN (OCHA) en EU (ECHO). Waar het mij om gaat is een structurele en effectieve inbedding van de elementen evaluatie en het Lesson Learned concept in humanitaire organisaties.
Professionalisering De aansluiting op de derde lijn in mijn betoog, de behoefte aan het professionaliseren van het humanitaire werkveld, volgt eigenlijk uit beide voorgaande onderwerpen. Het is hoog tijd om in de organisatie en werkwijzen van het humanitaire werkveld niet te blijven staan bij het Samaritaanse gedachtegoed maar definitief voorwaarts te gaan naar professionalisering van dit werkveld. De Samaritaanse gedachte wil ik geenszins verlaten. Echter, het groeiend inzicht in het complexe multi-disciplinaire karakter van potentiële humanitaire problemen en de ervaringen met daadwerkelijke situaties doet de roep om professionaliteit, zowel in de academische wereld als in het werkveld, steeds luider klinken. Het eerder genoemde TEC rapport heeft het ook in haar aanbevelingen opgenomen. Ik zou het als volgt willen verwoorden. De vele gemotiveerde en hardwerkende mensen in de humanitaire organisaties die een groot deel van hun leven onder vaak moeilijke omstandigheden doorbrengen om mensen overal in de wereld een menswaardig bestaan te bieden, maar vooral de mensen in nood, hebben recht op een goede en adequate ondersteuning. De complexiteit van het huidige en zeker het toekomstige humanitaire veld vraagt, nee eist, professionals. Van het hogere managementniveau wordt geëist dat zij in staat is om leiding te geven aan ingewikkelde processen. Zij moet in staat zijn duidelijke en functionele organisatiestructuren te ontwerpen, beleid te maken gericht op duurzame ondersteuning en het zelfstandig maken van betreffende doelgroepen, aansturing te garanderen van hun organisatie-elementen over grotere afstanden. De internationale academische wereld met zijn aanbod aan Masters en PhD‟s zal hierin een bijdrage moeten kunnen leveren. Ook overheden en grote donoren zullen erop moeten gaan toezien dat de leidinggevenden van deze organisaties gaan bestaan uit managers van deze kwaliteit. Een belangrijk segment voor de professionalisering bevindt zich in het midden en lagere managementsegment van de organisatie. Dit deel van de organisatie vinden we primair terug in de uitvoering van projecten en programma‟s. De mensen uit deze managementlaag dienen in staat te zijn om in soms fysiek en geestelijk moeilijke omstandigheden hun werk te doen en leiding te geven aan de activiteiten te velde. De humanitaire principes zullen daarbij altijd de voornaamste richtlijn zijn. Deze groep leidinggevenden dient zelf ter zake kundig te zijn, zijn vak te verstaan en ook in zijn gedrag bij te dragen aan het beoogde doel: een normalisering van de situatie en een menswaardige sociale levensstructuur.. De wens om meer lokale medewerkers te rekruteren is begrijpelijk, verstandig en zal ik zeker niet afwijzen. De realiteit moet echter niet uit het oog worden verloren. Het opleidingsniveau en de onderwijsstructuren in de betreffende landen zijn veelal nog onvoldoende. In de Millennium Development Goals wordt niet voor niets gesproken over de doelstelling: alle kinderen een lagere school opleiding. De primaire opleidingsbehoefte van veel landen ligt daarnaast veelal bij geneeskunde, onderwijs, landbouw, handel en industrie. Het is voor de nabije toekomst „wishful thinking‟ om te verwachten dat uit betreffende landen alleen voldoende adequaat opgeleid humanitair kader kan worden gerekruteerd om de behoefte aan professionele hulpverleners te kunnen afdekken. De praktijk wijst uit en om het duidelijk te zeggen: ingezetene zijn van een Afrikaans land of een niet blanke huidskleur alleen, maakt je nog geen goede professionele hulpverlener. De behoefte aan verbetering van de kwaliteit en effectiviteit van de hulpverlening is eerder een bewijs dat er een gebrek bestaat in de opleiding van zowel het leidinggevend personeel uit het blanke noorden als het donkere zuiden. Het is mijns inziens niet behulpzaam als een NGO zich b.v. alleen zou concentreren op het aanleveren van blanke artsen en de gehele verzorging, logistiek en andere (lagere) managementzaken zou overlaten aan matig of niet opgeleide lokale medewerkers. HRM, human resource management, zowel voor hulporganisaties als overheden moet in het humanitaire werkveld dan ook meer zijn dan het
inhuren van lokale ondersteunende werkkrachten. De keuze van dit lokale personeel dient daarnaast te zijn gefundeerd op kennis van de historische en culturele achtergronden van het specifieke conflictgebied, inbegrepen de financieel economische omstandigheden. Als voorbeeld van een onjuiste aanpak: het inhuren van tolken tijdens het conflict op de Balkan zonder acht te slaan op hun etnische achtergrond waardoor communicatie met een vertegenwoordiger van een ander etnicitiet onnodig werd bemoeilijkt of inhuur tegen een zodanig hoog salaris dat artsen en leraren, die hiervoor werden gerekruteerd, hun voor de wederopbouw van het land noodzakelijke functies verlieten.
Als we dan voor het midden en lager management van een humanitaire hulporganisatie meer in praktische taal spreken, dan gaat het bij de professionalisering van deze groep om de volgende aspecten: -
kennis en begrip van: politieke, sociale en economische oorzaken en achtergronden van een conflict; het verband tussen weersafhankelijke verstoringen van natuur en milieu en de mogelijke effecten op de sociale en economische levensomstandigheden; religieuze invloeden en culturele verworvenheden en belangen; optreden van verschillende actoren in het humanitaire werkveld met hun eigen agenda of doelstelling; kortom de complexiteit van het humanitaire werkveld;
-
vaardigheid in plannen van projecten en programma‟s, zowel operationeel als financieel; proactief kunnen reageren op wijzigende situaties; werken met tekorten; beheersen van planning als proces;
-
logistiek in al zijn deelaspecten: kennis van en vaardigheid in organiseren van transport, kennis van voorraadbeheersing, opslag- en bewaarfaciliteiten;
-
kennis en gebruik van bestaande en nieuwe technische middelen voor communicatie binnen en buiten de eigen organisatie en voor de uitvoering van het werk; van ICT vaardigheid tot rijbewijs tot gebruik constructiemiddelen;
-
communicatie niet alleen in taal en geschrift, maar ook in sociale contacten gebaseerd op cultural awareness van het betreffende gebied; samenwerking in internationale teams; heldere en duidelijke rapportages opstellen op het gebied van beoordeling van de situatie, evaluatie van projecten en programma‟s en verantwoording van beschikbaar gestelde middelen;
-
vaardigheid in educatie: opleiding en begeleiding van lokale collega‟s en medewerkers;
-
veiligheid, zowel eigen gezondheid en hygiëne, als ook fysieke veiligheid door gedrag en te nemen maatregelen;
-
als laatste, maar niet minder belangrijk, het beschikken over een sterk incasseringsen aanpassingsvermogen; mentale en fysieke weerbaarheid om in moeilijke, sterk wisselende en onzekere omstandigheden in staat te blijven op effectieve wijze het werk te doen.
Een aantal van deze genoemde aspecten van de beoogde professionalisering hebben een specifiek humanitaire invalshoek. Zo kan de logistiek niet altijd geheel volgens de gebruikelijke bedrijfseconomische regels worden gevolgd. Immers bij een reactie op bijvoorbeeld een natuurramp zal het voor een effectieve bevoorrading nodig zijn eerst de locatie en de bereikbaarheid van de slachtoffers vast te stellen. Een te zeer aangepast en nauwkeurig bevoorradingssysteem in de beginfase zal vaak geen effect hebben. Dit betekent
dat ook enige vorm van verlies of spoiling in het systeem moet worden ingebracht. Bij de inzet van technische middelen zal er altijd naar worden gestreefd te beschikken over de meest geavanceerde middelen. Echter, de lokale omstandigheden kunnen anders voorschrijven en bijvoorbeeld iedere vorm van elektriciteitsbronnen uitsluiten. Enige technische kennis en met name inventiviteit bij het inzetten van beschikbare, meer primitieve middelen, is dikwijls een vereiste.
Opleiding Humanitarian Assistance Management (HAM) Een korte uitstap naar de HAM-opleiding, die Stenden hogeschool voornemens is volgend jaar te starten, is hier op zijn plaats. In het accreditatievoorstel zoals aangeboden aan NVAO wordt een opleiding beschreven, vierjarig, internationaal, bachelorniveau. Precies de opleiding benodigd om een bijdrage te leveren aan de professionalisering van het midden en lager management. Ik durf te stellen dat voor de uitvoerende managementniveaus, een academicus met een korte humanitaire introductiecursus niet opweegt tegen een opgeleide, geoefende en praktijkgerichte medewerker met bachelorniveau. Er zal weinig verschil van mening zijn dat het aspect veiligheid van hulpverleners en psychische of mentale weerbaarheid tijdens de opleiding de nodige aandacht krijgt. In de humanitaire wereld lijkt het alsof het niet een hoge prioriteit heeft. In publicaties van hulpverleningsorganisaties, jaarverslagen en bij informatie over werving van medewerkers wordt niet of nauwelijks gesproken over uitvalpercentages of slachtoffers. Zelfs over het toegenomen gevaar van hulpverleners wordt niet altijd transparant gecommuniceerd. Ook kan ik niet constateren dat er substantiële ondersteunende activiteiten zijn of worden ontplooid door de hulpverlenersorganisaties. Het verschijnsel PTSS, post traumatisch stress syndroom, wordt in de wetenschap als veelvuldig voorkomend verschijnsel erkend. Zo veel aandacht als aan dit gebied wordt besteed in defensieonderdelen zo weinig is dit zichtbaar in de wereld van de hulporganisaties. Het is aan Stenden hogeschool om, gesteund door onderzoek op dit gebied, ook hier de juiste aandacht aan te besteden.
Het lectoraat Uit mijn betoog zal u duidelijk zijn geworden, dat ik mijn lectoraat wil gaan richten juist op de ontwikkelingen binnen het humanitaire veld. Door een goed contact op te bouwen vanuit het lectoraat met de academische wereld en de hulporganisaties zelf en door het goed volgen van literatuur en media zijn probleemgebieden snel te onderkennen. Deze problemen dienen bij voortduring nader te worden onderzocht en opgelost om hen als verbeterings doelstellingen in de opleiding en in het werkveld mee te nemen. Een lectoraat kent in het algemeen een aantal doelstellingen; kennisontwikkeling, professionalisering van docenten, kwaliteit van het onderwijs en circulatie van kennis. Dat ik mij vanuit het lectoraat betrokken voel bij de opleiding Humanitarian Assistance Manager zal niemand verbazen. Ik zal met deze opleiding dan ook een nauw contact onderhouden. Wat betreft de onderzoekslijnen neem ik mij voor, een bijdrage te leveren aan de professionaliteit van het humanitaire werkveld. en ik wil mij daarbij richten op de volgende hoofdaandachtsgebieden, die ik zal toelichten met enige deelaspecten: -
aansluiting van het humanitaire werkveld op ontwikkelingshulp; de huidige concepten van Do No Harm, opbouw van zelfredzaamheid of lokale capacitybuilding, maar ook
de economische benaderingen als het microkrediet dienen nader op hun bruikbaarheid worden onderzocht; -
inbreng van cultural awareness en lokale gegevens in de planningsmethodiek en het ontwerp van projecten; het afzetten van “de westerse bril” en leren van de lokale bevolking wat zij willen en onder welke omstandigheden zij zich gerespecteerd en veilig voelen;
-
coordinatie en samenwerking met diverse actoren in het humanitaire werkveld; verdere studie en uitwerking van het door de VN gepromote concept van gezamenlijke planning en uitvoering; onderzoek naar de mogelijkheden van informatieuitwisseling tussen de actoren tijdens een vredesmissie; studie naar methodieken die het mogelijk maken om de overgave/overname van projectverantwoordelijkheden eenvoudig te doen verlopen;
-
psychische en fysieke belasting van de hulpverleners; studie naar de belasting van hulpverleners en de huidige wijze van voorbereiding op een humanitaire hulpverlenings activiteit; vergelijkend onderzoek met de wijze waarop dit in militaire eenheden is georganiseerd;
-
accountability en evaluatie van hulpverlenings projecten en toepassing van het Lessons Learned principe ofwel verbetering van het zelflerend vermogen van humanitaire organisaties; studie naar huidig toegepaste verantwoordings- en evaluatie methodes en mogelijkheden voor bureaucratie arme, efficiente alternatieven; studie naar een eenvoudig Lessons Learned model voor humanitaire organisaties als bijdrage aan het zelflerend vermogen van deze organisaties.
Aangezien Humanitarian Assistance nog een nieuw en qua bezetting klein lectoraat betreft, zal ik mij moeten beperken en niet proberen alles in een keer aan te pakken. Van belang is een goede aansluiting te zoeken met de academische wereld. Binnen Nederland zullen de huidige contacten met Universiteit van Groningen maar ook andere Universiteiten als Wageningen, Utrecht, het Instituut Clingendael en de Nederlandse Defensie Academie daartoe als ingang worden benut. Middels deze organisaties en hun netwerken, zoals het Network on Humanitarian Action (NOHA), zal ook de internationale academische wereld kunnen worden benaderd. Het lectoraat zal aansluiting op de humanitarian studies houden, teneinde de resultaten zo mogelijk te operationaliseren en deze bruikbaar te maken voor het onderwijs en de toepassing binnen hulpverleningsorganisaties. Daar waar een directe relatie is te onderkennen met het onderwijs, ligt de verbinding met de HAM opleiding van Stenden voor de hand. Samenwerking met kennis- en opleidingsinstituten van Defensie, zoals de Centre‟s of Excellence voor Civil-Military Cooperation en Command and Controll, alsmede de School voor Vredesoperaties worden eveneens meegenomen. Voor wat betreft de hulpverleningsorganisaties, is het de doelstelling van het lectoraat om daar waar studies kunnen worden geoperationaliseerd, deze via haar nationale en internationale contacten aan te bieden aan het humanitaire werkveld.
Samenwerking met andere lectoren. Een neven aspect, en niet onbelangrijk binnen de strategie van Stenden university en het Institute of Applied Research is de relatie met de andere lectoraten. Misschien is er niet een directe relatie met het lectoraat Mariene Wetlands Studies van dhr Revier, tenzij op afzienbare tijd ook de noordelijke provincies als potentieel humanitair rampengebied worden aangemerkt. Duidelijker zie ik wel een relatie met het lectoraat Mens en Organisatie van Dhr
Bekman, het lectoraat van Dhr Anthonio over Leadership and Change Management en het aspect duurzaamheid in het lectoraat Service Studies van Mevr Cavagnaro. In deze lectoraten bevinden zich deels overlappende, deels complementaire aandachtsvelden van onderzoek. Ook de andere lectoraten van Stenden hebben deelaspecten in zich die op enigerlei wijze terugkomen in het multi-disciplinaire veld van humanitaire hulpverlening. In ieder geval doen zich veel mogelijkheden voor om synergie van onderzoek en toepasbaarheid te bereiken Ik heb dan ook het volste vertrouwen dat in goede samenwerking met alle collegae lectoren binnen het Insititute for Applied Research van Stenden, veelvuldig en in goed overleg een multi-lectorale benadering gevonden kan worden voor verder onderzoek, kenniscirculatie en ondersteuning van het onderwijs. De synergie, die daar kan ontstaan, zal zeker bijdragen aan de kwaliteit van de resultaten.
AFSLUITING Kom ik tot de afsluiting van mijn inaugurale rede. Onze wereld is kleiner geworden en tegelijk ontstaan er meer problemen in de huishouding van deze wereld. Vanuit de natuur, en door sociale, politieke en economische ontwikkelingen, komen de humanitaire omstandigheden van veel mensen meer dan voorheen onder druk te staan. Als mensen in nood zijn, moet je geen discussie aangaan over wetgeving en verantwoordelijkheden, je moet helpen, je mag niet werkeloos toekijken. Natuurlijk worden in de media alleen de slechte zaken uitvergroot, want dat is per slot van rekening nieuws. De geslaagde projecten en activiteiten zijn minder interessant. Ondanks dat veel dingen niet goed gaan en vele zaken absoluut beter kunnen, wordt er in ieder geval door veel goed gemotiveerde mensen en organisaties gereageerd op humanitaire problemen. Er is een tendens om iets te doen. Desalniettemin, en meer dan voorheen, zijn nu gecoördineerde acties en een professionalisering van het werkveld vereist om de humanitaire waarden op deze wereld voor alle mensen ook in de toekomst te bewerkstelligen en zeker te stellen. Een lectoraat gericht op de professionalisering van de humanitaire hulpverlening is dan een juiste keuze als wij vanuit de internationale strategie van Stenden hogeschool willen bijdragen aan deze uitdaging. Als laatste en ter afsluiting van mijn rede wil ik nog een tweetal personen specifiek danken. Dank aan mevrouw Ann Mannen, Dean van Leisure Management. Zij is al jaren de drijvende kracht achter het project van de opleiding voor Humanitarian Assistance Management. Haar betrokkenheid en empathie voor het onderwerp, een humane behandeling en humane omstandigheden voor alle mensen op de wereld, is ook voor mij inspirerend geweest bij de aanloop naar dit lectoraat. Dank ook aan de heer Klaas Wybo van der Hoek, lid van het College van Bestuur, voor zijn durf en inzicht om deze internationale behoefte aan een opleiding op bachelorniveau in een project neer te zetten. Maar in het bijzonder voor zijn vertrouwen om mij te vragen het lectoraat te gaan invullen. Ik ben daardoor vereerd en neem deze grote uitdaging dan ook volgaarne aan.