Hoofdkantoor Jaarbeursplein 22 Postbus 2875 3500 GW UTRECHT
Leden Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal t.a.v. mevrouw drs. E. de Kler Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG
Datum Briefnr.
16-05-2013 589047 WD/HP
Betreft Onderwerp Inlichtingen
Algemeen Overleg Governance in het onderwijs Lisa Westerveld
Geachte leden van de Vaste Commissie, Op 27 mei vergadert u over governance en medezeggenschap in het onderwijs. Voor de beroepsgroep die wordt vertegenwoordigd door de Algemene Onderwijsbond zijn dit belangrijke onderwerpen. Daarom sturen wij met onze reactie twee uitgebreide bijlagen mee. De eerste bijlage biedt een aantal concrete verbeteringen ten aanzien van het huidige stelsel van medezeggenschap, de tweede bijlage gaat in op het governancemodel. Algemeen De onderwijssector kenmerkt zich door een grote betrokkenheid van personeel bij de kwaliteit. Dit komt onder meer tot uiting in de actieve deelname aan de medezeggenschap. Helaas merken wij dat bestuurders en bewindspersonen deze betrokkenheid niet serieus nemen. Dit blijkt uit het ontbreken van bevoegdheden in wetten, maar ook uit de houding richting het personeel. Recente voorbeelden zijn de brandbrief omtrent de Code goede medezeggenschap en de Commissie gedragscode bestuurders onder voorzitterschap van Femke Halsema. Een zetel voor een vertegenwoordiger van het personeel ontbreekt in deze commissie. Medezeggenschap Leden van de medezeggenschapsraad nemen vooral zitting vanwege het belang van goed onderwijs voor de leerlingen. Dat blijkt uit het vorig jaar uitgebrachte onderzoeksrapport in het kader van de evaluatie van de Wet medezeggenschap op scholen. Dat is een opmerkelijk verschil met het bedrijfsleven, waar deelname aan ondernemingsraden vooral wordt gemotiveerd vanuit belangenbehartiging van werknemers. Mede daarom vragen wij u: waarom is de juridische positie van de medezeggenschap in het onderwijs zwakker geregeld dan voor het bedrijfsleven? En waarom wordt de medezeggenschap in het onderwijs keer op keer door de politiek genoemd, maar worden geen maatregelen genomen waardoor de medezeggenschap daadwerkelijk een rol kan spelen? Samen met andere organisaties heeft de AOb de afgelopen jaren meermalen gevraagd om positieverbetering van de medezeggenschap. Daarbij ging het onder meer om juridische knelpunten in de Wet medezeggenschap op scholen (WMS), waardoor de positie van de MR wordt verzwakt. In de bijlage bij deze brief schetsen wij nogmaals welke verbeteringen naar onze opvatting noodzakelijk zijn om daadwerkelijk tot een versterking van de medezeggenschap in het onderwijs te komen.
1/10
(Financieel) toezicht Voor de AOb is het is onduidelijk welke voordelen het huidige systeem heeft ten opzichte van een systeem waarin onderwijsinstellingen direct onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van OCW vallen. Wij verzoeken de Kamer om hier eens goed naar te kijken en een fundamentele discussie te houden over de voor- en nadelen van verschillende governancesystemen. Om in ieder geval een financiële garantie te bieden voor het verzorgen van goed onderwijs, zou vanuit het ministerie van OCW moeten per sector een percentage van de bekostiging moeten worden vastgelegd dat exclusief is bestemd voor het primaire proces. Om een voorbeeld te geven: in het primair onderwijs kan dat percentage met gemak op 85 procent worden gesteld. Op die manier weten we in ieder geval zeker dat het belastinggeld dat is bedoeld voor onderwijs hoofdzakelijk wordt besteed aan vakbekwaam onderwijspersoneel, goed lesmateriaal en kleine klassen. De misstanden van de afgelopen periode hebben laten zien dat meer controle op onderwijsbestuurders helaas noodzakelijk is. Dit begint al met het interne toezicht. Daarnaast is het hard nodig de financiële kennis van bestuurders en toezichthouders te verbeteren. In bijlage twee vindt u een lijst met verbeterpunten voor de verschillende organen. Mocht u naar aanleiding van onze reactie meer informatie willen of met mij van gedachten willen wisselen over deze onderwerpen, dan kunt u contact opnemen via Lisa Westerveld (06-22991579). Met vriendelijke groet,
Walter Dresscher Voorzitter AOb
2/10
Bijlage 1) Medezeggenschap Code goede medezeggenschap Tijdens het Kamerdebat in mei vorig jaar over de evaluatie van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) heeft de minister de Kamer een plan van aanpak toegezegd, op te stellen door het LAKS en de personeels-, ouder- en werkgeversorganisaties. Dit plan van aanpak, waarin tevens is aangesloten op een aantal specifieke verzoeken van de Kamer, is inmiddels gereed. De kern van dit plan vormt de Code goede medezeggenschap. De achterliggende gedachte voor de Code is dat er steeds sprake is van gedeelde belangen. Namelijk: goed onderwijs, goede leerprestaties en het verbeteren van de onderwijskwaliteit. De Code heeft tevens tot doel om te komen tot een kwaliteitsverbetering van de medezeggenschap en richt zich daarom op alle bij de medezeggenschap betrokken partijen: niet alleen het schoolbestuur, maar ook de medezeggenschapsraden, de deelraden en de geledingen van deze raden. De werkgeversorganisaties hebben in de laatste fase kenbaar gemaakt dat er geen sprake kan zijn van een „code‟, noch van gedragsregels. Regels zijn naar hun opvatting uit den boze: men wilde slechts spreken van een „Document goede medezeggenschap‟, dat hierdoor een vrijblijvende handreiking wordt. Het meningsverschil tussen de organisaties voor personeel, ouders en leerlingen enerzijds en de PO-Raad en VO-raad anderzijds over de status van de „code‟ vormt op dit moment een praktisch beletsel om gezamenlijk uitvoering te kunnen geven aan het plan van aanpak. Daarom hebben de organisaties de staatssecretaris verzocht om steun voor een meer dwingend karakter van de Code goede medezeggenschap1. Omdat de staatssecretaris deze oproep volledig lijkt te negeren, heeft de AOb samen met een aantal andere organisaties een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Verbeter de WMS In het door de Stichting Onderwijsgeschillen gepubliceerde advies Doeltreffender en meer effect2 wordt aanbevolen om de Wet medezeggenschap op scholen op drie punten te verbeteren. De AOb ondersteunt dit advies. Samen met de andere bonden, de organisaties van werkgevers, de ouderorganisaties en het LAKS, hebben wij hierover al in het voorjaar van 2012 een gezamenlijke brief naar de minister gezonden3. Daarbij gaat het om de volgende punten waarmee de positie van de medezeggenschap wordt verbeterd: 1. Een wettelijk recht voor de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR) op bekostiging van rechtsbijstand en de inschakeling van externe deskundigen, waarmee wordt aangesloten bij de regeling in de Wet op de ondernemingsraden4. Rechtsbijstand voor de (G)MR is een basisvoorwaarde om waar nodig naleving van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) door het bevoegd gezag te eisen. Voor de gang naar de Ondernemingskamer (artikel 36 WMS) is namelijk de bijstand van een advocaat wettelijk vereist. Op grond van artikel 28 WMS is de (G)MR echter afhankelijk van afspraken die het bevoegd gezag hierover met de raad maakt. Deze omissie komt ook naar voren in de evaluatie van de WMS. Uit dit rapport bleek namelijk dat voor driekwart van de medezeggenschapsraden geen regeling voor de kosten van rechtsbijstand is getroffen. 1
Brief d.d. 12 april 2013, nr. 5887763, met cc naar de Kamer, tevens bijgevoegd. Deze publicatie is tevens in februari 2012 aan de Tweede Kamer aangeboden. 3 Brief d.d. 21 mei 2012 van CNV Onderwijs gericht aan de minister van OCW, met afschrift naar de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 4 In het advies wordt voorgesteld om, overeenkomstig artikel 22 WOR, artikel 28 WMS lid 2 als volgt aan te passen: De kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de medezeggenschapsraad, daaronder begrepen scholingskosten, komen ten laste van het bevoegd gezag. De kosten van het raadplegen van deskundigen en het voeren van rechtsgedingen door de medezeggenschapsraad komen slechts ten laste van het bevoegd gezag, indien hij van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld. 2
3/10
De optie die in het evaluatiedebat van mei vorig jaar door enkele Kamerleden werd genoemd, namelijk om in de wet een verplichting voor het bestuur vast te leggen tot het afsluiten van een rechtsbijstandverzekering, geeft het risico op een vicieuze cirkel. Tevens beperkt zo‟n verzekering de ruimte voor de raad om naar eigen inzicht de juiste juridische ondersteuning aan te trekken, alsmede de omvang van die ondersteuning. Het is naar onze opvatting ten principale onjuist om de door een MR noodzakelijk geachte rechtsgang in een dergelijke situatie, zoals door de minister werd gesuggereerd, afhankelijk te maken van de bereidheid van de onderwijsinspectie om al dan niet het bestuur op diens wettelijke verplichting aan te spreken. Nog daargelaten dat een dergelijke tussenstap tot ongewenste vertraging en onomkeerbare gevolgen kan leiden. 2. Breng nalevingsgeschillen onder bij de – voor de MR meer laagdrempelige geschillencommissie medezeggenschap. Door de ontvankelijkheid van de uit te breiden voor nalevingsgeschillen kan de huidige zware en vaak dure procedure bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam vaak worden voorkomen. Tevens raakt dit punt 1: bij de gang naar de Ondernemingskamer moet de raad zich verplicht laten bijstaan door een advocaat. 3. Eveneens in aansluiting op de WOR: als het bevoegd gezag het instemmingsrecht van de (G)MR negeert, dient de raad het recht te hebben om de nietigheid van het besluit in te roepen. Hoewel de hiervoor genoemde verbeteringen uitgebreid zijn onderbouwd in het door de Stichting Onderwijsgeschillen gepubliceerde advies, en breed werden ondersteund door alle organisaties van ouders, personeel, leerlingen en bestuur, zijn deze aanbevelingen niet overgenomen door de toenmalige minister. In plaats daarvan werd aan de Kamer het hiervoor aangehaalde plan van aanpak toegezegd, op te stellen door de organisaties. Dit biedt echter geen oplossing voor zaken die in de wet niet goed zijn geregeld. Een campagne gericht op de verbetering van de praktijk van de medezeggenschap is slechts effectief als de wettelijke basis goed is. Regel het enquêterecht ook voor het funderend onderwijs In zijn brief geeft de staatssecretaris aan de mogelijkheid en wenselijkheid te willen verkennen om medezeggenschapsorganen de bevoegdheid te geven een enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer in te dienen bij mogelijk wanbeleid. Dit lijkt ons een goede zaak. In de afgelopen jaren hebben zich meermalen voorvallen voorgedaan waarbij het enquêterecht voor alle belanghebbenden een snellere oplossing had kunnen bieden indien het van toepassing was geweest. Wel wordt naar onze opvatting te stellig aangegeven dat vakbonden reeds bevoegd zijn om zich te wenden tot de Ondernemingskamer. Deze bevoegdheid van de vakbond is op grond van het Burgerlijk Wetboek slechts geregeld voor sectoren waar de Wet op de ondernemingsraden van toepassing is. Daarom heeft de AOb er reeds eerder voor gepleit om het enquêterecht ook voor het funderend onderwijs wettelijk te regelen. Hierop heeft de minister indertijd laten weten geen aanleiding te zien om voor het primair en voortgezet onderwijs de wet op dit punt te wijzigen 5. Vanwege de grote autonomie van schoolbesturen en de daarmee gepaard gaande risico‟s is het nu tijd dat ook het funderend onderwijs en de sector hbo gelijk worden gesteld aan de sectoren waar de WOR al van toepassing is. Zorg voor een wettelijke oplossing rond de samenloop WOR/WMS Sinds enkele jaren is de WOR van toepassing op bve-instellingen die onder de WEB vallen. Voor verticale scholengemeenschappen (een onderwijsinstelling met vo en bve in één bekostigingseenheid) is de wetgeving duidelijk: de WEB regelt dat ook voor deze instelling de WOR van toepassing is. Voor alle andere scholen in het vo die onder de WVO vallen, geldt de WMS. Een groot aantal besturen binnen de bve-sector is ook bestuur van aparte voscholen met een eigen brin-nummer. Dit betreft vooral scholen voor vmbo. Voor 5
Kamerstuk 1328; antwoord op Kamervragen gesteld door het lid Van der Ham, antwoord 7.
4/10
deze besturen is sprake van twee medezeggenschapsregimes: de WOR voor de instellingen die onder de WEB vallen en de WMS voor de vo-scholen die onder de WVO vallen. In de praktijk leidt dit vaak tot medezeggenschapsconstructies die botsen met het voor de scholen geldende medezeggenschapregime (WOR/WMS). Bovendien leidt het tot onduidelijkheid ten aanzien van de rol en bevoegdheden van de medezeggenschap op het centrale niveau. Dit laatste was ook bij Amarantis het geval. Waar er voor het bestuur twee medezeggenschapsregimes van toepassing zijn, kan dit tevens leiden tot juridische problemen. De WOR en WMS kennen namelijk elk een eigen geschillenregeling. Indien er sprake is van één bestuur, brengt dit wel met zich mee dat er op veel terreinen sprake is van één beleid. Vanuit de gedachte „medezeggenschap volgt de (inrichting van de) zeggenschap‟ is het zeer gewenst dat er één medezeggenschapsregime is, in elk geval op het centrale niveau. De AOb vindt daarom dat vo-instellingen die samen met een mbo-instelling onder een rechtspersoon vallen, uitgezonderd moeten worden van de WMS. Voor deze instellingen zou de WOR moeten gelden. Ten aanzien van de medezeggenschap van ouders/leerlingen moet worden aangesloten bij hetgeen rond de deelnemersraad in de WEB is geregeld. Gelijkwaardige positie (G)MR bij medezeggenschapsreglement en –statuut In de artikelen 22 en 24 WMS wordt een reeks van zaken genoemd die het bevoegd gezag en de raad binnen het medezeggenschapsstatuut en -reglement met elkaar moeten afspreken. Dit betreft onder meer de organisatie van de verkiezingen, de wijze van informatieverstrekking, de onderlinge informatieverstrekking tussen de raden, en de advies- en instemmingstermijnen. In feite gaat het bij dit reglement om een overeenkomst tussen de raad en het bevoegd gezag waarin de nadere invulling van de medezeggenschap geregeld wordt. De (G)MR heeft echter geen gelijkwaardige positie ten opzichte van het bevoegd gezag bij de wens tot wijziging van het medezeggenschapsreglement/-statuut. Een wijziging van het reglement of statuut, al dan niet na een uitspraak van de geschillencommissie, kan volgens de WMS alleen tot stand komen nadat het bevoegd gezag hiertoe formeel een voorstel heeft gedaan. Zo‟n voorstel kan weliswaar ook het gevolg zijn van een initiatiefvoorstel van de (G)MR, maar als het bevoegd gezag een dergelijk initiatiefvoorstel niet overneemt, biedt de wet aan de (G)MR geen verdere mogelijkheden. Om de raad specifiek voor de totstandkoming van het statuut en reglement in een gelijke positie te brengen, stellen wij daarom voor om in artikel 33 van de wet WMS op te nemen dat de geschillencommissie een rol krijgt in dit proces. Indien het bevoegd gezag een initiatiefvoorstel tot wijziging van de (G)MR naast zich neerlegt, moet die commissie dat besluit toetsen. Regel de medezeggenschap zorgvuldig Helaas krijgt wetgeving rond medezeggenschap niet altijd voldoende aandacht van het ministerie en de wetgever. Bovendien is er een voorkeur om vooral schoolbesturen ruimte te geven om de medezeggenschap vorm te geven. Dit blijkt onder meer uit de gebrekkige wijze waarop medezeggenschap rond passend onderwijs nu is geregeld in de WMS. Een voorbeeld hiervan betreft het niet van toepassing zijn van artikel 44 WMS bij de oprichting van de eerste ondersteuningsplanraad. Dit artikel regelt voor een nieuwe school of bestuur dat er een voorlopige raad moet worden verkozen die overleg voert over en instemming verleent aan het eerste medezeggenschapsreglement. Verzuimd is artikel 44 van overeenkomstige toepassing te verklaren voor de eerste ondersteuningsplanraad. Hierdoor ontstaan op dit moment bij de verschillende samenwerkingsverbanden in oprichting allerlei „werkgroepjes‟ die vaak niet voldoen aan de voorwaarden die de WMS stelt. Dit raakt de legitimiteit van de raad, de inhoud van het medezeggenschapsreglement en –statuut. Daarnaast zou het later gevolgen kunnen hebben voor de legitimiteit van het eerste ondersteuningsplan. Tevens 5/10
heeft deze omissie in de wet als gevolg dat niet duidelijk is volgens welke procedure het eerste medezeggenschapsreglement en –statuut moeten worden vastgesteld. Dit geldt eveneens voor de door het bestuur te volgen procedure ingeval er geen overeenstemming wordt bereikt over de inhoud van het medezeggenschapsreglement. Vanwege het voorgaande hebben de organisaties OCW verzocht deze omissie middels een Variawet te repareren. Hierop liet OCW weten dat “een nieuw wetsvoorstel de hele wetgevingsprocedure dient te doorlopen. De kans dat nieuwe wetgeving gereed is op het moment dat de ondersteuningsplanraad moet gaan functioneren (uiterlijk 1 februari 2014), is zeer klein”. Nadien is echter vanuit de Eerste Kamer om een andere aanpassing van het wetsvoorstel verzocht, namelijk het schrappen van de regel dat de leden van de OPR “uit en door” de leden van de MR‟en worden gekozen. Opmerkelijk genoeg heeft dit verzoek vanuit de Eerste Kamer wel via een Variawet inmiddels tot een aanpassing van de WMS geleid (Staatsblad nr. 88, 2013, 8 maart 2013). Eveneens is nagelaten in de WMS de bevoegdheid te regelen van de geledingen van de ondersteuningsplanraad ten aanzien van de door het bestuur beschikbaar te stellen faciliteiten. Dit betreft het instemmingsrecht van de afzonderlijke geledingen van een MR en een GMR wanneer het gaat om de regeling van de faciliteiten die specifiek van belang zijn voor een afzonderlijke geleding van de raad (WMS, art. 12, 13 en 14): vaststelling of wijziging van de regeling, bedoeld in artikel 28, voor zover die betrekking heeft op personeel [ouders/leerlingen]. Weliswaar dient de – vastgestelde - faciliteitenregeling uiteindelijk in het medezeggenschapsstatuut te worden vastgelegd, maar aan de vaststelling van dit statuut is geen vereiste instemming per geleding van de raad gekoppeld. Wij voorzien dat deze omissie tot ongewenste situaties kan leiden, met name als het gaat om de voor het personeel in de OPR beschikbaar te stellen werktijd, of de wenselijkheid van het toekennen van vacatiegelden aan ouders. Tevens is verzuimd in de wet op te nemen dat ook de ondersteuningsplanraad adviesrecht heeft op de competentieprofielen van het intern toezicht op het bestuur van een samenwerkingsverband (WMS, artikel 11 sub q: vaststelling van de competentieprofielen van de toezichthouders en het toezichthoudend orgaan). Deze adviesaangelegenheid is indertijd voor de (G)MR in de WMS opgenomen samen met het recht op een bindende voordacht voor één lid van de raad van toezicht. Dit voordrachtsrecht is overigens wel aan de OPR toegekend. Een ander voorbeeld van de houding van OCW ten aanzien van de medezeggenschap in het onderwijs betreft een vorig jaar bij de Kamer ingediend wetsvoorstel (nr. 32 895) bedoeld ter implementatie van de Richtlijn 2008/104/EG van het Europese Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid. Dat wetsvoorstel betrof een wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet op de ondernemingsraden. De middels het wetsvoorstel doorgevoerde wijziging van de Wet op de ondernemingsraden luidt als volgt: „Aan artikel 31b van de Wet op de ondernemingsraden wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. De ondernemer verstrekt, mede ten behoeve van de bespreking van de algemene gang van zaken van de onderneming, tevens ten minste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad schriftelijk algemene gegevens inzake de op grond van een uitzendovereenkomst in de onderneming werkzame personen en doet daarbij tevens mondeling of schriftelijk mededeling ten aanzien van de te verwachten ontwikkelingen wat betreft het aantal op basis van een uitzendovereenkomst werkzame personen in het komende jaar.‟ Deze toevoeging aan de WOR regelt een actieve informatieplicht van de werkgever, waarmee uitvoering wordt gegeven aan artikel 8 van de Richtlijn. Daarin is bepaald dat de inlenende onderneming, wanneer zij aan werknemersvertegenwoordigers informatie verstrekt over de arbeidssituatie in de onderneming, passende informatie verstrekt over de inzet van uitzendkrachten in de onderneming.
6/10
Vanuit de AOb is aan het ministerie van OCW de gevraagd waarom niet eenzelfde informatieplicht aan de WMS wordt toegevoegd. In een reactie6 heeft het ministerie laten weten dat een aanvulling op de WMS niet noodzakelijk is omdat het doel van de richtlijn ook kan worden bereikt middels artikel 8, tweede lid, onderdeel d, van de WMS. Daarbij gaat het om „de uitgangspunten die het bevoegd gezag hanteert bij de uitoefening van zijn bevoegdheden’. Naar onze opvatting slaat OCW met deze uitleg de plank mis. Ook op grond van de wetsgeschiedenis ontbreekt er onzes inziens een basis om te stellen dat de hier aangehaalde wetsbepaling ook de plicht omvat tot actieve verstrekking van specifieke informatie over uitzendarbeid. Een actieve (ongevraagde) informatieverstrekking is ook voor het onderwijs relevant, omdat in deze sector veelvuldig gebruik wordt gemaakt van uitzendovereenkomsten en payrollconstructies. De laatste jaren is er sprake van een aanzienlijke toename van flexwerk, een ontwikkeling die een negatieve impact kan krijgen op de kwaliteit van het onderwijs. Informatieverstrekking aan medezeggenschapsraden over de omvang van uitzendarbeid is daarom gewenst voor het bespreekbaar maken van de omvang en randvoorwaarden binnen de onderwijsinstelling.
6
WJZ/376689 7/10
Bijlage 2) Suggesties verbeteren financieel toezicht De AOb heeft meerdere malen aan de bel getrokken en oplossingen aangedragen voor het versterken van de governancestructuur. Helaas is daar vooralsnog weinig mee gedaan door de bewindspersonen. Wel wil het ministerie van OCW afspraken maken met de sectororganisaties voor bestuurders en toezichthouders over de versterking van de mechanismen voor zelfcorrectie binnen de sectoren. De AOb vindt het niet meer dan logisch om ook het onderwijspersoneel te betrekken bij dit overleg. Een van de grote hindernissen is de lange doorlooptijd tussen het moment waarop een probleem gesignaleerd wordt en het moment waarop uiteindelijk wordt ingegrepen. Dit dient verkort te worden. Daarnaast vinden wij dat het financieel toezicht proactief moet zijn. Op dit moment wordt vaak pas ingegrepen naar aanleiding van negatieve publiciteit in de media, in plaats van op basis van een preventieve aanpak. Bovendien dient er betere controle te zijn op de inkomsten en uitgaven van beleidsprioriteiten (zoals genoemd in de regelingen prestatiebox). Dit kan het beste plaatsvinden door een zwaardere vorm van verantwoording in de jaarrekening, waarbij in ieder geval per beleidsprioriteit alle inkomsten en uitgaven verantwoord moeten worden. Hieronder per orgaan een aantal concrete verbeterpunten: College van bestuur - De financiële continuïteit van scholen dient beter bewaakt te worden door schoolbesturen. De talloze problemen in de praktijk dwingen ons die vrijwel volledige vrijheid in te perken. Eerder in deze brief zijn suggesties gedaan om de medezeggenschap te versterken zodat zij het bestuur beter kunnen controleren. - De financiële deskundigheid bij schoolbesturen dient verbeterd te worden. De tekortschietende bedrijfsvoering, waardoor men nu te laat reageert op krimp of onvoldoende zicht heeft op de financiën en risico‟s, dient verbeterd te worden. - In afspraken over governance, prestatieafspraken en de financiering van het onderwijs, bijvoorbeeld op het ministerie van OCW, dient ook het personeel een stem te hebben. Dit moet geen een-tweetje zijn tussen ministerie en schoolbesturen. Graag willen wij op dit punt een toezegging van de minister. - De spelregels opgenomen in de governancecodes moeten beter worden nageleefd. Meer aandacht voor monitoring en evaluatie is noodzakelijk. De Tweede Kamer zou een jaarlijkse evaluatie moeten ontvangen en bespreken. - Het college van bestuur dient de jaarrekening en meerjarenbegroting tijdig (bijvoorbeeld binnen een maand) te bespreken met de medezeggenschapsraad/ondernemingsraad en deze stukken tevens te publiceren op zijn website. - In de jaarrekening dient meer verantwoording afgelegd te worden over financiële risico‟s. De continuïteitsparagraaf in het jaarverslag waarin aandacht is voor meerjarig perspectief is een goede zaak. Deze verantwoording zou vorm moeten krijgen op basis van een aantal kwalitatieve normen zoals groepsgrootte, ratio leerkracht/leerling, aantal bevoegde leerkrachten. Raad van toezicht - Een raad van toezicht dient zich voldoende daadkrachtig en geheel onafhankelijk op te stellen ten opzichte van het college van bestuur. Daarom zou gekeken moeten worden naar een bredere werving en selectie van nieuwe leden van deze raden. - De raad van toezicht moet, naast de informatie die hij krijgt van het college van bestuur, beschikken over andere informatiebronnen zoals de informatie 8/10
-
van de controller. Raden van toezicht vertrouwen nu te veel (en vaak uitsluitend) op informatie van het college van bestuur. De raad van toezicht dient periodiek te overleggen met de controller. De financiële deskundigheid van de raad van toezicht dient verbeterd te worden. Richtlijnen op het gebied van scholing zijn hierbij nodig.
(G)MR / OR - De financiële deskundigheid van de (G)MR/OR dient verbeterd te worden. Hiervoor dient OCW extra geld beschikbaar te stellen dat wordt geoormerkt voor dit doel, zodat de medezeggenschap daar zelf over kan beschikken. - De medezeggenschap overlegt met het college van bestuur over de begroting. In dit overleg zouden ook de beleidsrijke meerjarenbegroting (incl. investering in huisvesting), toekomstscenario‟s (o.a. krimp), risicomanagement en benchmarkgegevens (eigen kengetallen in relatie tot de gehele sector en streefwaarden van de inspectie) moeten worden meegenomen. - Wettelijk wordt verankerd dat de medezeggenschapsraad periodiek overleg voert met de raad van toezicht. Dit zou moeten worden uitgebreid met een periodiek overleg met de controller. - Geef de MR instemmingsrecht op de begroting. Het argument van het ministerie van OCW, dat hierdoor de MR niet meer onafhankelijk zou kunnen controleren omdat ze medeverantwoordelijk zouden worden voor het bestuur, is niet steekhoudend. Suggesties voor het verbeteren van extern financieel toezicht Onderwijsinspectie - De onderwijsinspectie moet meer sanctiemogelijkheden krijgen om tijdig in te grijpen bij dreigend financieel wanbeleid en wanbeheer. - Er dient meer transparantie te zijn bij de inspectie als het gaat om financiële kwesties. De inspectie moet de namen van besturen die onder verscherpt financieel toezicht staan (geïntensiveerd en intensief financieel toezicht) op de website publiceren in aparte lijsten en bij de afzonderlijke schoolbeoordelingen. Net zoals ze dat nu doet als het gaat om de onderwijskwaliteit. - Graag willen wij meer duidelijkheid over de escalatieladder: wordt er bijvoorbeeld ook een lijst gepubliceerd van zwakke scholen? Naar onze mening is dit wenselijk, want als risico‟s sneller worden gesignaleerd, kan ook eerder worden ingegrepen. - Bij de onderwijsinspectie dient een vliegende financiële brigade ingesteld te worden die financieel zwakke scholen ondersteunt (cf. de vliegende brigade bij onderwijskundig zwakke scholen en financiële serviceteams van de PORaad). De onderwijsinspectie moet de controle op financiële documenten (jaarrekening, meerjarenbegroting) versnellen. Momenteel dienen scholen voor 1 juli de jaarrekening van het voorgaande jaar in bij het ministerie van OCW. Pas na een half jaar maakt het ministerie die openbaar. Dit betekent dat eventuele misstanden pas na een jaar bekend zijn en het (politieke) debat erg laat kan worden gevoerd. Externe accountant - De managementletters van de accountant (waarin onder meer staat hoe de bedrijfsvoering kan worden verbeterd) dienen ook verstrekt te worden aan de (G)MR/OR. De belangrijkste conclusies zouden openbaar moeten zijn. - Bestuur en medezeggenschap zouden overleg moeten voeren aan de hand van de managementletter van de accountant aan het schoolbestuur. Er is nu vaak alleen aandacht voor de goedkeurende verklaring van geen bezwaar (m.a.w. zijn boekhoudkundig de zaken goed verwerkt). 9/10
-
-
De accountant dient zich geheel onafhankelijk op te stellen ten opzichte van zijn opdrachtgever (het CvB). De accountant stelt zich niet altijd geheel onafhankelijk op, maar hecht soms te veel belang aan een goede relatie met de opdrachtgever, hetgeen er toe leidt dat niet alle financiële problemen tijdig benoemd worden in de rapportage (managementletter). Een beperking van de aanstellingstermijn zou een goede eerste stap zijn. De accountant dient (mogelijke) financiële problemen tijdig te benoemen in zijn rapportages. Momenteel ontbreekt het soms aan een tijdige signalering van problemen vanwege de klantrelatie met het bestuur.
Ministerie van OCW In vrijwel alle voorgaande verbeterpunten ligt een uitdrukkelijke taak voor het ministerie van OCW. Uitdrukkelijk willen wij de minister vragen haar verantwoordelijkheid te nemen en maatregelen te treffen ter verbetering van medezeggenschap en governance. Daarnaast zou het goed zijn als schoolbesturen in alle sectoren met financiële problemen gebruik zouden kunnen maken van financiële serviceteams, zoals dat nu al gebeurt in het primair onderwijs.
10/10