Financiële integratie: op weg naar een nieuw toezicht?
Hoofdstuktitel
De financiële integratie in Europa neemt toe, maar er zijn soms nog aanzienlijke verschillen tussen de diverse segmenten van het financiële systeem. Zo bestaat slechts een beperkt aantal èchte panEuropese financiële instellingen, hoewel vele opereren in meerdere landen met verscheidene toezichthouders. Steeds meer financiële instellingen centraliseren hierbij hun essentiële bedrijfsfuncties. In dit licht pleiten zij voor een nieuwe structuur van toezicht op basis van het zogenoemde lead supervision-concept. Dit model biedt duidelijke voordelen, hoewel diverse aspecten verder moeten worden uitgewerkt om lead supervision werkbaar te maken. Verdergaande, Europese oplossingen voor het financiële toezicht lijken nog voorbarig gegeven de huidige stand van de financiële integratie.
DNB
/ Kwartaalbericht Maand 2005
69
Financiële integratie: op weg naar een nieuw toezicht?
Inleiding Onmiskenbaar raken financiële markten, instellingen, sectoren en de landen in Europa steeds meer geïntegreerd. Financiële integratie heeft belangrijke voordelen voor Europese burgers, bedrijven en financiële instellingen. Een nadeel ervan is echter dat het de transmissie van risico’s kan versterken. Daardoor hebben eventuele schokken grotere, en wellicht grensoverschrijdende, effecten. In dit licht staat de structuur van het, nationaal georganiseerde, toezicht op financiële instellingen in de Europese Unie (eu) met een zekere regelmaat ter discussie. Het achterliggende doel daarvan is veelal de efficiëntie van het toezicht en de financiële integratie te bevorderen. Dit artikel geeft eerst een overzicht van de financiële integratie in Europa naar financiële markten en instellingen. Vervolgens gaat het in op het huidige systeem van prudentieel toezicht in de eu, dat gebaseerd is op het zogenoemde home country control-principe. Ten slotte belicht het de toekomstige vormgeving van het toezicht met speciale aandacht voor lead supervision, een nieuw model dat wordt bepleit door een aantal grote Europese financiële instellingen.
Financiële integratie: stand van zaken Bij de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap in 1957 werd al onderkend dat één geïntegreerde markt voor financiële diensten essentieel is voor Europa. Volgens het Verdrag van Rome is een ‘vrij verkeer van diensten en kapitaal’ zelfs één van de pijlers van de Unie. Financiële integratie draagt bij aan de totstandkoming van meer liquide en efficiëntere financiële markten. Langs deze weg leidt zij tot lagere kapitaalskosten en meer keuzemogelijkheden voor burgers en bedrijven. Ook bevordert zij de diversificatie van activiteiten en risico’s van financiële instellingen. Een en ander leidt tot meer investeringen en instroom van kapitaal, daarmee tot een hogere productiviteit en uiteindelijk tot meer welvaart. Tal van beleidsinitiatieven waren dan ook erop gericht belemmeringen weg te nemen en zo de financiële integratie te bevorderen, zoals de liberalisering van het kapitaalverkeer, het Interne Markt-project (Europa 1992) en meer recent de uitvoering van het Financial Services Action Plan. De belangrijkste stimulans ging echter uit van de totstandkoming van de Economische en Monetaire Unie (emu) en de invoering van de euro in 1999. Daarnaast heeft ook de snelle vooruitgang in de 70
informatica en telecommunicatie bijgedragen aan de financiële integratie. Inmiddels zijn de zogenoemde wholesale-financiële markten in het eurogebied sterk geïntegreerd, met name de ongesecureerde geldmarkten (waar transacties niet met onderpand worden gedekt), zoals de interbancaire markt. De geldmarktrentes in het eurogebied zijn volledig geconvergeerd en 30% van de dagelijkse transacties in deze markten is grensoverschrijdend.1 De integratie van de gesecureerde geldmarkten, zoals de repomarkt, is echter minder ver gevorderd. Een oorzaak hiervan is de nog gefragmenteerde infrastructuur voor de afwikkeling van effectentransacties. Doordat internationale effectentransacties via verschillende nationale systemen moeten lopen, met elk hun eigen technische, fiscale en juridische vereisten, wordt een efficiënte afwikkeling belemmerd. Hierdoor zijn de kosten ervan nog steeds aanzienlijk hoger dan die van nationale transacties. Toch worden de laatste jaren ook bij de integratie van deze systemen vorderingen geboekt, vooral als gevolg van fusies tussen clearing-huizen en settlement-organisaties. De publieke sector (waaronder centrale banken) bevordert dit proces, onder meer door harmonisatie van wet- en regelgeving. De obligatiemarkten in het eurogebied zijn sterk geïntegreerd, getuige de convergentie van de obligatierendementen. Met de invoering van de euro is een eurogedenomineerde obligatiemarkt ontstaan, waar het emissievolume de gezamenlijke emissies in de oorspronkelijke, in nationale valuta’s gedenomineerde, obligatiemarkten inmiddels overtreft. De correlatie van aandelenrendementen in de landen van het eurogebied is sterk toegenomen en institutionele beleggers houden in toenemende mate buitenlandse aandelen aan in hun portefeuilles.2 Hoewel ook de aandelenmarkten in het eurogebied derhalve steeds meer geïntegreerd raken, gaat dit minder ver dan in de geld- en obligatiemarkten. Een belangrijke voorwaarde voor een echt geïntegreerde Europese aandelenmarkt is (verdere) integratie van de eerder genoemde infrastructuur voor het afwikkelen van internationale effectentransacties. In tegenstelling tot de wholesale-markten blijft de integratie van de retail-markten, zoals voor hypothecair en consumptief krediet, nog achter. Dit blijkt onder andere uit de uiteenlopende rentevoeten op deze kredietvormen per land en het feit dat de grensoverschrijdende retail-kredietverlening nog zeer beperkt is. Geografische, culturele en taalbarrières, maar ook verschillen in fiscaliteit en regelgeving ten aanzien van consumentenbescherming tussen landen, zijn hiervoor in belangrijke mate verantwoordelijk. DNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
Financiële integratie: op weg naar een nieuw toezicht?
Dit onderscheid in de mate van integratie tussen het wholesale- en retail-segment is ook zichtbaar in het betalingsverkeer. Hoogwaardige, wholesale-transacties vinden plaats in geïntegreerde systemen, zoals het door het Europese Stelsel van Centrale Banken ontwikkelde target en het door de bancaire sector opgezette Euro 1systeem. Van de betalingstransacties in target is 24% inmiddels grensoverschrijdend. Het retail-betalingsverkeer is daarentegen nog sterk gefragmenteerd, met name doordat gemeenschappelijke standaarden lange tijd ontbraken. Pas de laatste jaren hebben banken zich toegelegd op het ontwikkelen van pan-Europese betaalproducten en -systemen. Een eerste resultaat hiervan is het step 2-systeem, waarin retail-betalingen van circa 1400 banken efficiënt worden verwerkt. Voor consumenten en bedrijven zal er vanaf 2008 een geïntegreerde betaalmarkt moeten zijn, waarin in principe één betaalrekening volstaat voor het hele eurogebied. Een ander aspect van de financiële integratie in de eu is de internationalisatiegraad van de sector. Zo bedroeg in 2003 het aandeel van buitenlandse banken in de bancaire activa van de eu-15 gemiddeld circa 22% (grafiek 1). Bijna drie kwart hiervan komt voor rekening van instellingen uit andere eu-landen. In de eu-15 is het buitenlandse aandeel in de bancaire activa sinds 1997 overigens nauwelijks toegenomen. Bovendien bestaan aanzienlijke verschillen tussen de Lidstaten. In de nieuwe Lidstaten wordt het bankwezen door buitenlandse instellingen gedomineerd (gemiddeld buitenlands aandeel van 70%). De privatiseringen en de openstelling voor buitenlandse investeringen na de omwenteling hebben hierbij een rol gespeeld. Ook in een internationaal financieel centrum als Luxemburg wordt de bancaire sector door buitenlandse instellingen beheerst. Tegelijkertijd hebben buitenlandse banken in landen als Italië, Spanje, maar ook Nederland, slechts een beperkt marktaandeel. Ook de mate waarin financiële instellingen grensoverschrijdend opereren via buitenlandse vestigingen verschilt tussen de Lidstaten. Banken uit kleinere landen, waaronder Nederland, zijn logischerwijs relatief sterk georiënteerd op het buitenland. Banken uit andere landen zijn aanzienlijk minder geïnternationaliseerd. Recente studies constateren dat slechts zeven banken kwalificeren als echte ‘pan-Europese’ instellingen.3 Voor de meeste van de circa 8800 eu-banken is en blijft hun thuismarkt, met andere woorden, essentieel. Dit geldt ook voor de verzekeringssector. Europese levensverzekeraars genereren hun premie-inkomsten met name in hun thuismarkten en het grensoverschrijdende aanbod van levenproducten is nog steeds beperkt. DNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
Grafiek 1 Aandeel buitenlandse instellingen in bancaire activa eu-15 Procenten 25
20
15
10
5
0 1997
Dochters eer
1998
1999
Bijkantoren eer
2000
2001
Dochters niet-eer
2002
2003
Bijkantoren niet-eer
Bron: ecb (2004a). De eer (Europese Economische Ruimte) bestaat uit de eu, Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein.
Hierbij spelen met name fiscale factoren een rol. De schadeverzekeringssector is wat meer internationaal vervlochten, doordat bedrijven hun polissen ook afsluiten in de internationale markt. Het meest geïntegreerde segment is de herverzekeringsector, doordat het hier vrijwel uitsluitend gaat om wholesale-transacties tussen verzekeringsmaatschappijen.4 Internationalisatie van financiële instellingen kan zich ook manifesteren in grensoverschrijdende fusies en overnames. In de aanloop naar, en de eerste jaren van, de emu (1998-2000) was er in het Europese bankwezen een aanzienlijk aantal fusies en overnames. Sindsdien zijn zij echter sterk afgenomen. Op zich is dit niet zo verwonderlijk als men rekening houdt met de concentratiegraden binnen landen, maar opmerkelijk is wel dat vooral binnenlandse fusies en overnames plaatsvonden (grafiek 2). Bij sectoroverschrijdende fusies en overnames, tussen banken en verzekeraars, komt eenzelfde beeld naar voren. De aantallen fusies en overnames en de waarde ervan zijn sterk gedaald sinds 2001. Ook hier blijken de meeste transacties plaats te vinden tussen binnenlandse partijen. Op verzoek van de Informele Ecofin onderzoekt de Europese Commissie thans eventuele belemmeringen voor verdergaande grensoverschrijdende consolidatie in de financiële sector.
71
Financiële integratie: op weg naar een nieuw toezicht?
Grafiek 2 Fusies en overnames in bancaire sector eu-15 Waarde in mrd euro (linkerschaal), aantallen (rechterschaal) 120
120
100
100
80
80
60
60
40
40
20
20 0
0 94
95
Binnenland (waarde)
96
97
Grensoverschrijdend (waarde)
98
99
00
Binnenland (aantallen)
01
02
03
04
Grens0verschrijdend (aantallen)
Bron: ecb (2004a).
Huidige vormgeving toezicht in de eu Het huidige systeem van toezicht in Europa is gebaseerd op het principe van home country control, dat werd ingevoerd in het kader van het Europa 1992project. Eén van de doelstellingen ervan was de financiële integratie te bevorderen door de toegang van financiële instellingen tot buitenlandse markten te vergemakkelijken. Een tweede hoofddoelstelling was de effectiviteit van het toezicht te versterken, door minimumvoorwaarden te stellen en door de reikwijdte van het toezicht op geconsolideerde basis te vergroten. Home country control houdt in dat een financiële instelling onder het solvabiliteitstoezicht staat van de toezichthouder van het land waar zij juridisch gevestigd is en haar vergunning heeft verkregen (home country). Op basis van deze vergunning (Europees paspoort) kan zij vervolgens activiteiten ontplooien in de gehele eu, door grensoverschrijdende dienstverlening, danwel door bijkantoren te openen in andere landen, zonder extra solvabiliteitstoezicht door de autoriteiten in de gaststaat (host country-toezichthouders). In plaats daarvan vallen de bijkantoren onder het geconsolideerde toezicht van de thuisstaattoezichthouder. Deze structuur draagt bij aan een efficiënter toezicht. Home country control geldt zowel in het bank- als verzekeringswezen. Het speelt echter een belangrijkere rol in het bancaire dan 72
in het verzekeringstoezicht, omdat het eerste sterk is gebaseerd op het consolidatiebeginsel. Het verzekeringstoezicht is tot nu toe veel meer gericht geweest op de (juridisch) afzonderlijke dochterinstellingen. In de praktijk zijn financiële instellingen echter ook actief in andere landen via dochterbedrijven. Dit zijn aparte juridische entiteiten waaraan de host countrytoezichthouder een vergunning verleent. Deze gaststaattoezichthouder verricht tevens het solvabiliteitstoezicht op de buitenlandse dochter. Tegelijkertijd speelt ook de thuisstaattoezichthouder hierbij een rol, doordat deze het geconsolideerde toezicht uitoefent en de financiële situatie van de gehele groep beoordeelt, inclusief al haar juridische entiteiten. In feite zijn de gaststaat- en de thuisstaattoezichthouders gezamenlijk verantwoordelijk voor het solvabiliteitstoezicht op buitenlandse dochterbedrijven.5 Tussen beide autoriteiten is dan ook nauwe samenwerking geboden. Ondanks het Europese paspoort maken Europese banken nog steeds gebruik van dochterbedrijven om zich in andere eu-landen te ontplooien. De gemiddelde marktaandelen van buitenlandse dochters en dito bijkantoren zijn ongeveer even groot. Sinds de start van de emu komt de toename van het buitenlandse aandeel zelfs vooral voor rekening van dochtervestigingen (zie grafiek 1). Wel zijn er aanzienlijke verschillen tussen landen. Zo zijn de buitenlandse banken in de Londense City veelal actief via bijkantoren die zich bezighouden met corporate finance en private banking, terwijl in de nieuwe Lidstaten vooral buitenlandse dochterinstellingen gevestigd zijn. Een aantal factoren kan de blijvende aantrekkelijkheid van buitenlandse dochterbedrijven verklaren. Omdat een dochter een aparte juridische entiteit is, behoudt zij een eigen management en kan zij haar lokale naam aanhouden, hetgeen uit marketingoverwegingen aantrekkelijk kan zijn. Ook fiscale motieven, de grotere flexibiliteit om bepaalde bedrijfsonderdelen af te stoten en de mogelijkheid om (aansprakelijkheids)risico’s te beperken kunnen overwegingen zijn om te kiezen voor een dochterinstelling.6 Behalve dat het home country control-principe niet direct van toepassing is bij dochterbedrijven, worden ook andere beperkingen ervan zichtbaar. Home country control wordt als bezwaarlijk ervaren door gaststaattoezichthouders als een bijkantoor van een buitenlandse instelling systeemrelevant voor de eigen markt is. Dit wil zeggen dat de soliditeit en het ongestoord functioneren van het bijkantoor essentieel zijn voor de stabiliteit van het financiële stelsel in het gastland. Om die reden willen gaststaatautoriteiten inzicht hebben in het bijkantoor en het toezicht niet zonder meer uit handen DNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
Financiële integratie: op weg naar een nieuw toezicht?
geven. Dit bezwaar heeft aan betekenis gewonnen met de toetreding van de nieuwe Lidstaten, omdat het bankwezen daar grotendeels in buitenlandse handen is. Tegelijkertijd centraliseren financiële instellingen in toenemende mate essentiële functies, zoals hun treasury of hun risicomanagement, over de landsgrenzen heen. Dit betekent dat belangrijke beslissingen niet langer binnen dochterbedrijven worden genomen en dat de gaststaattoezichthouders daarover niet meer volledig geïnformeerd zijn. Deze ontwikkeling pleit juist voor verdergaande centralisatie van het toezicht bij de thuisstaattoezichthouder. Tegen deze achtergrond heeft een intensieve discussie tussen de bankentoezichthouders plaatsgevonden in het kader van de totstandkoming van de nieuwe Richtlijn Kapitaaltoereikendheid (hiermee wordt het Bazelse Kapitaalakkoord dat de grondslag vormt voor het solvabiliteitstoezicht op banken, omgezet in Europese regelgeving). De uitkomst van deze discussie is dat de nieuwe Richtlijn de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de home- en host country-toezichthouders grotendeels ongewijzigd laat. Tegelijkertijd onderkent de Richtlijn dat in verband met de voortschrijdende financiële integratie en de centralisatie van het risicomanagement bij banken thuisstaat- en gaststaattoezichthouders nauw dienen samen te werken. Om deze samenwerking te bevorderen, wordt de rol van de consoliderende (home country-)toezichthouder versterkt. Zo wordt deze verantwoordelijk voor de planning en coördinatie van de toezichtactiviteiten en de uitwisseling van informatie tussen de betrokken toezichthouders. Als een bank een intern model wil gebruiken om haar risico’s en daarmee de vereiste solvabiliteit te berekenen, dienen de consoliderende toezichthouder en alle betrokken eu-gaststaattoezichthouders te beslissen over de goedkeuring daarvan. Als zij na zes maanden nog geen overeenstemming hebben bereikt, kan de consoliderende toezichthouder zelfstandig besluiten. Op dit specifieke punt van modelvalidatie treedt dus een verschuiving op van de bevoegdheid van de gaststaat- naar de thuisstaattoezichthouder. De sterkere rol van de consoliderende toezichthouder in de nieuwe Richtlijn past in het streven naar een interne markt en is dan ook een belangrijke verbetering ten opzichte van het huidige raamwerk.
Discussie over de Europese toezichtstructuur Het mag duidelijk zijn dat financiële instellingen die in meerdere landen opereren, vaak met verscheidene toeDNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
zichthouders te maken hebben, ook in de interne markt. Instellingen dienen aan elk van hen te rapporteren, maar niet alle toezichthouders hebben overzicht over de groep als geheel. Dit is volgens de European Financial Services Round Table (efr) een belangrijk obstakel voor verdere grensoverschrijdende integratie van de financiële sector in de eu.7 Als een alternatief voor de huidige structuur van toezicht heeft de efr het lead supervision-model ontwikkeld. Onder het lead supervision-concept wordt de home country-toezichthouder verantwoordelijk voor het prudentiële toezicht, dat wil zeggen het solvabiliteits- en liquiditeitstoezicht over een gehele financiële groep en alle onderdelen daarvan, ongeacht hun juridische structuur. Dit houdt ook het toezicht op de buitenlandse dochters in die eerst onder het solvabiliteitstoezicht van de gaststaat vielen. In deze hoedanigheid bepaalt de lead supervisor zelfstandig onder meer de rapportagevereisten voor de gehele groep, valideert hij interne modellen op groeps- en op lokaal niveau, beslist hij in het kader van de supervisory review (onderdeel van het nieuwe solvabiliteitstoezicht), besluit hij over inspecties bij banken en coördineert hij de vergunningverlening. Met name de gaststaattoezichthouders op buitenlandse dochters verliezen derhalve formele bevoegdheden aan de lead supervisor. Dit is een essentieel kenmerk van het lead supervision-model, dat daarom nauwkeurig dient te worden onderscheiden van het geconsolideerde toezicht dat in het kader van het home country control plaatsvindt. De discussie over lead supervision speelt overigens minder in het verzekerings- dan in het bankentoezicht, dat zoals hiervoor beschreven tot nu toe veel meer is gericht op de individuele (zelfstandige) dochterinstellingen. Tegelijkertijd kijken toezichthouders op verzekeringsgroepen in toenemende mate naar de ontwikkelingen op groepsniveau, in plaats van alleen naar die in de afzonderlijke groepsonderdelen. Dit vloeit voort uit de eu-Richtlijn aanvullend toezicht (1998), maar het is ook duidelijk zichtbaar in de lopende discussie over het nieuwe Europese solvabiliteitstoezicht op verzekeraars (Solvency ii). Lead supervision voor verzekeringsmaatschappijen is derhalve niet onmogelijk, evenmin als mutatis mutandis voor financiële conglomeraten. Lead supervision heeft belangrijke voordelen. In de eerste plaats past het bij het streven naar één interne markt. Lead supervision betekent een einde aan de verschillende nationale toezichtregimes, zeker op het niveau van de individuele instelling, en dwingt tot verdergaande convergentie van toezicht. Een en ander geeft de financiële instellingen, ten tweede, een aan73
Financiële integratie: op weg naar een nieuw toezicht?
zienlijke verlichting van de toezichtlasten. Eén verantwoordelijke toezichthouder voor een groep voorkomt bijvoorbeeld verschillende en mogelijk doublerende rapportagevereisten, inspecties of modelvalidaties. In de derde plaats biedt het lead supervision-model de thuisstaattoezichthouder de mogelijkheid om het toezicht op de eigen, in zijn land gevestigde internationaal opererende instellingen te intensiveren. dnb is onder zekere voorwaarden voorstander van het lead supervision-model. Het spreekt voor zich dat er een of meer nieuwe eu-Richtlijn(en) nodig is (zijn), op basis waarvan gaststaatautoriteiten de formele verantwoordelijkheden voor dochters in hun landen kunnen overdragen aan de lead supervisor. Ook zullen nationale wetten, met name binnen het vennootschapsrecht, verder moeten worden geharmoniseerd. In de tweede plaats is actieve betrokkenheid van de gaststaattoezichthouders onmisbaar, zeker wanneer buitenlandse instellingen systeemrelevant zijn in de gaststaat. Hierbij is in ieder geval adequate informatievoorziening aan de gaststaatautoriteiten cruciaal, bijvoorbeeld door de lead supervisor te verplichten om frequent en tijdig noodzakelijke informatie aan hen te verstrekken. Ook kunnen de gaststaattoezichthouders bepaalde taken voor de lead supervisor uitvoeren (zoals inspecties bij de vestigingen in het gastland). De efr pleit in dit verband voor het vormen van ‘colleges’, ofwel netwerken van toezichthouders onder leiding van de lead supervisor. Dit alles neemt niet weg dat het lead supervision-model een overdracht inhoudt van bevoegdheden van de gaststaattoezichthouders naar de lead supervisor. Om dergelijke, politieke redenen lijkt het vooralsnog op weerstanden te stuiten in andere landen. De optimale, meest wenselijke vorm van het model zal daarom verder moeten worden uitgewerkt. Een derde voorwaarde betreft de harmonisatie van depositogarantiestelsels. Deposito’s bij buitenlandse dochterbedrijven vallen immers onder het garantiestelsel van het gastland, hoewel de lead supervisor verantwoordelijk is voor het toezicht. Om deze inconsistentie weg te nemen, zouden de deposito’s bij dochters ook onder de garantieregeling van de thuisstaat kunnen worden gebracht, maar de vraag is of deze bereid is om buitenlandse depositohouders schadeloos te stellen. Andere mogelijkheden zijn de oprichting van een eudepositogarantiesysteem, of een tweeledig stelsel, met een Europees systeem voor de pan-Europese banken, terwijl de huidige garantiestelsels voor nationaal opererende banken bestemd blijven. Dergelijke Europese oplossingen lijken (voorlopig) niet erg realistisch, gezien de verschillen tussen de nationale depositoga74
rantieregelingen. Bij – een overigens op zichzelf al wenselijke – harmonisatie ligt het voor de hand dat de Nederlandse ex-post gefinancierde collectieve garantieregeling8 wordt aangepast naar een meer ex-ante gefinancierd stelsel zoals in de meeste eu-landen gebruikelijk is.
Toezicht in de eu op lange termijn Zoals uit het pleidooi van de efr blijkt, staat de (toekomstige) organisatie van het financiële toezicht in Europa ter discussie. Sommigen pleiten zelfs voor de vorming van een Europese toezichthouder, zij het dat de precieze vorm, het mandaat en de verantwoordelijkheden van een dergelijke autoriteit in de verschillende voorstellen uiteenlopen. De huidige stand van de financiële integratie in Europa rechtvaardigt vooralsnog echter niet per se een Europese oplossing voor het financiële toezicht. Zoals dit artikel uiteen heeft gezet, neemt de financiële integratie in Europa weliswaar toe, maar zijn er nog aanzienlijke verschillen tussen de diverse segmenten van het financiële systeem. In een aantal delen, zoals de bancaire sector, is er nog geen volledig geïntegreerde Europese markt met een groot aantal pan-Europese instellingen. Dit geldt evenzeer voor het verzekeringswezen. Nationaal georiënteerde financiële instellingen vormen de overgrote meerderheid in het financiële systeem, en een Europese toezichthouder zou daarvan wellicht te ver afstaan. Voor een adequaat toezicht is van belang dat de toezichthouder voldoende dicht bij de instellingen onder zijn toezicht staat. In dit licht moet men ervoor waken een nieuwe toezichtstructuur teveel toe te spitsen op de pan-Europese financiële instellingen en daarmee een model te kiezen, waarin het toezicht op de lokale marktpartijen zou worden bemoeilijkt. Ook andere overwegingen spelen een rol bij de gedachtebepaling over een Europese toezichthouder. Zo moet de accountability van een dergelijke toezichthouder duidelijk worden vastgelegd. Nationale toezichthouders leggen verantwoording af aan hun politieke vertegenwoordigers, in het algemeen ministers van Financiën en/of Sociale Zaken. Op voorhand is niet duidelijk aan wie een Europese toezichthouder verantwoording zou moeten afleggen. Ten slotte behoeft centralisatie van het financiële toezicht in de eu niet als een panacee te worden beschouwd. Veel Europese instellingen, waaronder de allergrootste, opereren immers mondiaal, zoals in de Verenigde Staten, in Azië DNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
Financiële integratie: op weg naar een nieuw toezicht?
en/of in Latijns Amerika. Dit geldt zeker voor de grote Nederlandse banken en verzekeraars.
Geraadpleegde literatuur Europese Centrale Bank (2004), Measuring financial integration in the euro area, Occasional paper series, no.14, April 2004. Europese Centrale Bank (2004a), Review of structural developments in the eu banking sector (year 2003), November 2004. Europese Commissie (2004), Financial integration monitor 2004, Commission staff working document, sec (2004) 559. Koskenkyä (2004), Financial integration, Bank of Finland Studies, A:108 - 2004. Schoenmaker en Oosterloo, Cross-border issues in European financial supervision, in David Mayes and Geoffrey Woods (eds), The structure of financial regulation, London, Routledge (nog te verschijnen). 1 Europese Commissie, 2004. 2 ecb, 2004 en Europese Commissie, 2004. 3 Schoenmaker en Oosterloo, nog te verschijnen. 4 Koskenkyä, 2004. 5 De host country-toezichthouder is verantwoordelijk voor het liquiditeitstoezicht op zowel buitenlandse dochters als bijkantoren in zijn jurisdictie. 6 Europese bedrijven kunnen sinds oktober 2004 op grond van een eu-verordening (2157/2001) hun juridische structuur veranderen in een nieuwe rechtsvorm op basis van het eu-recht, de Societas Europaea. Hiermee kunnen zij buitenlandse dochterbedrijven in bijkantoren omzetten. Daardoor verdwijnen juridische en praktische belemmeringen als gevolg van de verschillen in, en de territoriaal beperkte toepassing van, het nationale vennootschapsrecht in 25 jurisdicties. Vooralsnog heeft slechts één Europese financiële instelling aangekondigd deze rechtsvorm aan te nemen. 7 De efr is een groep van Europese multinationale financiële instellingen, merendeels banken, als ook enkele verzekeraars en conglomeraten, waaronder abn amro, aegon, Fortis en ing. 8 De collectieve garantieregeling wordt in Nederland ex post gefinancierd op grond van de werkelijk gemaakte kosten. Als er een beroep op de regeling wordt gedaan, financiert dnb de gelden voor, waarna zij de kosten verhaalt op de bankensector.
DNB
/ Kwartaalbericht Maart 2005
75