FIAT PUNTO 603.46.335 NL CONNECT
D e auto kan zijn uitgerust met het satelliet-navigatiesysteem of met het Connect OBN telematica-infosysteem. De vormgeving en specificaties van deze systemen zijn aangepast aan het interieur en sluiten aan bij het ontwerp van het dashboard. De systemen zijn op een ergonomische positie gemonteerd voor zowel de bestuurder als de passagier en met de symbolen op het front kunnen snel de eenvoudig te gebruiken bedieningsorganen worden herkend. Ieder systeem is voorzien van een diefstalbeveiliging, waardoor het alleen gebruikt kan worden in de auto waarin het systeem tijdens de assemblage door de fabrikant is ingebouwd.
Hierna zijn de bedieningsinstructies van het navigatiesysteem en het Connect OBN opgenomen; het verdient aanbeveling deze zorgvuldig te lezen en altijd onder handbereik te hebben (bijv. in het dashboardkastje). Veel leesplezier en een goede reis.
TIPS EN ALGEMENE INFORMATIE TIPS ......................................................................................................... VERKEERSVEILIGHEID .................................................................... ONTVANGSTOMSTANDIGHEDEN ............................................ ONDERHOUD EN ZORG .............................................................. BELANGRIJKE AANWIJZINGEN .................................................. COMPACT DISC ................................................................................ OPMERKINGEN OVER CD’S ......................................................... ALGEMENE INFORMATIE ............................................................... BELANGRIJKE AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK EN DE VEILIGHEID IN HET VERKEER ....................
8
BEDIENINGSORGANEN BEDIENINGSKNOPPEN OP HET STUUR ..................................
11
WERKING NAVIGATIESYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN ............................. KEUZEMOGELIJKHEID WERKING .............................................. VOLUMEREGELING .......................................................................... DISPLAY ................................................................................................ KLANKKLEURREGELING ...............................................................
13 13 14 14 15
RADIO NAAR DE RADIO LUISTEREN ...................................................... GOLFBAND SELECTEREN .............................................................. AFSTEMMEN OP FM-STATIONS .................................................. STATIONS OPSLAAN ...................................................................... SCAN-FUNCTIE ................................................................................. RDS-FUNCTIE ..................................................................................... REG-FUNCTIE ..................................................................................... PTY-FUNCTIE .....................................................................................
16 16 16 17 19 20 21 21
5 5 5 5 6 6 7 8
TA-FUNCTIE ....................................................................................... TMC-FUNCTIE ................................................................................... SHARX-FUNCTIE ............................................................................... R-TXT-FUNCTIE ................................................................................ TIM-FUNCTIE ...................................................................................... CD-SPELER (CD) CD PLAATSEN/VERWIJDEREN ..................................................... CD-WEERGAVE ................................................................................. CD-SPELER INSCHAKELEN ............................................................ VOLGENDE/VORIGE MUZIEKSTUKKEN SELECTEREN ....... MUZIEKSTUKKEN SNEL VOORUIT-/TERUGSPOELEN ........ MIX-FUNCTIE ..................................................................................... SCAN-FUNCTIE ................................................................................. REPEAT-FUNCTIE .............................................................................. PROGRAM-FUNCTIE ....................................................................... CD NAME-FUNCTIE ......................................................................... CD-WISSELAAR - CDC (indien aanwezig) CD PLAATSEN/VERWIJDEREN ..................................................... CD-WEERGAVE MET CD-WISSELAAR (indien aanwezig) ...... CD-WISSELAAR INSCHAKELEN (indien aanwezig) ................. VOLGENDE/VORIGE MUZIEKSTUKKEN SELECTEREN ....... MUZIEKSTUKKEN SNEL VOORUIT-/TERUGSPOELEN ........ MIX-FUNCTIE ..................................................................................... SCAN-FUNCTIE ................................................................................. REPEAT-FUNCTIE .............................................................................. PROGRAM-FUNCTIE ....................................................................... CD NAME-FUNCTIE .........................................................................
22 23 24 24 25
NAVIGATIESYSTEEM
N AV I G AT I E S Y S T E E M
27 28 28 29 29 29 29 30 30 32 34 34 35 37 37 37 38 39 39 41
3
NAVIGATIESYSTEEM
4
SATELLIET-NAVIGATIESYSTEEM NAVIGATIE STARTEN ..................................................................... BESTEMMING INVOEREN .............................................................. SPECIALE OF VERRE BESTEMMINGEN INVOEREN ........................................................................................... GEBRUIK VAN OPGESLAGEN BESTEMMINGEN .................... POSITIE VAN DE AUTO OPSLAAN ............................................ NAVIGATIESYSTEEM INSCHAKELEN NAVIGATIE STARTEN ..................................................................... NAVIGATIE ONDERBREKEN ........................................................ VAN AUDIOBRON WISSELEN ..................................................... AFSTEMFREQUENTIE WIJZIGEN ................................................. NAVIGATIE NO MAP ....................................................................... DYNAMISCHE ROUTEBEGELEIDING ......................................... TOERISTISCHE INFORMATIE DE AGOSTINI .......................... VOORBEELD VAN HET GEBRUIK VAN DE GIDS ................. WEERGAVE TRAJECT ...................................................................... BESTEMMINGEN OPSLAAN .......................................................... OPGESLAGEN BESTEMMINGEN ARCHIVEREN ...................... OPGESLAGEN GEGEVENS WISSEN ............................................ KORTE NAAM INVOEREN EN WIJZIGEN ............................... WEERGAVE GPS-STATUS EN POSITIE ....................................... FILES VERMIJDEN TIJDENS DE NAVIGATIE ............................. ONDERDELEN VAN HET TRAJECT UITSLUITEN .................. TRAJECT AANPASSEN .................................................................... POSITIEBEPALING VAN DE AUTO ............................................. VERKEERSINFORMATIE ONTVANGEN TIJDENS DE NAVIGATIE ................................................................. GESPROKEN AANWIJZINGEN IN-/UITSCHAKELEN ......................................................................... OPSLAAN LAATSTE 10 BESTEMMINGEN
43 44 51 54 55 56 57 58 58 58 59 60 62 63 63 64 65 66 67 67 68 69 70 72 72
IN-/UITSCHAKELEN ......................................................................... INFORMATIE OVER TRAJECTDUUR IN-/UITSCHAKELEN ......................................................................... HANDMATIGE WEERGAVE POSITIE ......................................... TRAJECT SIMULEREN ......................................................................
72 73 73 74
STANDAARDINSTELLINGEN REGELEN MENU INSTELLINGEN INSCHAKELEN ..................................... 75 DISPLAY INSTELLEN ........................................................................ 75 VOLUMEREGELING BIJ INSCHAKELING, TA-INFORMATIE, BERICHTEN EN SNELHEIDSAFHANKELIJKE VOLUMEREGELING (SVR) .............................................................. 77 KLOKJE INSTELLEN .......................................................................... 79 TAAL SELECTEREN ........................................................................... 81 APPARATUUR IJKEN ........................................................................ 82 SYSTEEM CONTROLEREN ............................................................. 82 IJKEN ...................................................................................................... 84 GPS-INFO ............................................................................................. 85 BEVEILIGING ....................................................................................... 86 TERUGKEREN NAAR STANDAARDINSTELLINGEN ............ 87 DIEFSTALBEVEILIGING ALGEMENE INFORMATIE ............................................................... CODE-CARD ...................................................................................... CODE DIEFSTALBEVEILIGING INVOEREN ..............................
90 90 90
TECHNISCHE GEGEVENS RADIO ................................................................................................... CD-SPELER EN CD-WISSELAAR ................................................... AUDIOSYSTEEM ............................................................................... SATELLIET-NAVIGATIESYSTEEM .................................................. TECHNISCHE GEGEVENS ..............................................................
92 92 93 93 93
TIPS
Ontvangstomstandigheden
Verkeersveiligheid
Tijdens het rijden wisselen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, vooral als u ver verwijderd bent van de zender waarnaar u luistert.
Voordat u gaat rijden, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de verschillende functies van het systeem en in het bijzonder van de autoradio (bijv. het opslaan van stations).
ATTENTIE
Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel uw leven als het leven van anderen in gevaar brengen. Wij raden u dan ook aan om het volume altijd zo te regelen dat geluiden van buiten (bijv. claxons, sirenes van ambulance, brandweer, politie e.d.) hoorbaar blijven.
BELANGRIJK Bij verkeersinformatie kan het volume aanzienlijk toenemen in vergelijking tot de normale weergave.
– het scherm is gevoelig voor krassen, schoonmaakvloeistoffen en UVstraling; – in het scherm binnendringende vloeistof kan het apparaat onherstelbaar beschadigen.
NAVIGATIESYSTEEM
T I P S E N A L G E M E N E I N F O R M AT I E
Maak het display en het bedieningspaneel alleen met een zachte, schone, droge en antistatische doek schoon. Schoonmaak- en glansmiddelen kunnen het front beschadigen.
Voorzorgsmaatregelen en onderhoud Zonder dat er speciale voorzorgsmaatregelen nodig zijn, is een lange levensduur van het speciaal ontworpen systeem gegarandeerd. Wendt u bij storingen tot de Fiat-dealer. Er zijn echter enige aandachtspunten, die zorgvuldig in acht moeten worden genomen, zodat het systeem optimaal blijft werken:
Behandel het display met zorg. Als er scherpe of harde voorwerpen worden gebruikt, kunnen er krassen en beschadigingen op het display ontstaan. Raak het display niet met de vingers aan. Oefen geen druk op het display uit tijdens het reinigen.
5
NAVIGATIESYSTEEM
Belangrijke tips Bij storingen in het systeem mag het systeem uitsluitend door de Fiatdealer gecontroleerd en gerepareerd worden.
– Gebruik alleen CD’s met het merkteken:
CD Als u de CD-speler gebruikt, houd er dan rekening mee dat door de aanwezigheid van vuil of vingerafdrukken op de CD er een onderbreking in de weergave en een slechte geluidskwaliteit kan ontstaan. Hetzelfde gebeurt als per ongeluk de CD wordt gebogen. BELANGRIJK Gebruik geen houders voor audio-CD’s of MP3-CD’s met een formaat van 8 cm, ook niet met behulp van een speciale adapter; het gebruik van dit formaat kan het systeem beschadigen.
– Plak geen stickers op het CDoppervlak en schrijf nooit met een pen of potlood op het weergaveoppervlak van de CD. Neem de CD uit het doosje door in het midden van het doosje te drukken en de CD aan de rand omhoog te trekken.
Bij zeer lage temperaturen bereikt het scherm de optimale lichtintensiteit pas na een bepaalde periode. Als de auto langere tijd bij hoge buitentemperaturen geparkeerd staat, dan kan de automatische thermische beveiliging de werking blokkeren totdat de interieurtemperatuur tot een acceptabele waarde is gedaald.
6
Voor een perfecte weergave geven wij u de volgende tips:
CD verwijderen
CD vastpakken
– Verwijder vingerafdrukken en stof van het CD-oppervlak met een zachte doek. Houd de CD bij de randen vast en reinig de CD vanuit het midden naar de randen. – Gebruik voor het schoonmaken nooit chemische producten (bijv. antistatische sprays of thinner) omdat hierdoor het oppervlak van de CD kan worden beschadigd. – Berg na het beluisteren de CD weer op in het doosje om te voorkomen dat er vlekken of krassen ontstaan die de weergave kunnen verstoren. – Stel de CD’s niet bloot aan warmtebronnen, zonnestraling of vocht om te voorkomen dat de CD’s vervormen.
Pak de CD altijd bij de randen vast. Raak nooit het oppervlak aan. Verwijder eventuele vingerafdrukken en stof van het CD-oppervlak m.b.v. een zachte doek vanuit het midden naar de randen. Fout
Pen Oneffenheden
BELANGRIJK Als u CD’s gebruikt die beschermd zijn tegen kopiëren, kan het enkele seconden duren voordat de CD wordt weergegeven.
Gebruik geen CD’s met krassen, barsten of vervormingen, enz. Het gebruik van dergelijke CD’s kan storingen of schade veroorzaken.
Opmerkingen over CD’s Fout
Plak geen stickers op het CDoppervlak en schrijf nooit met een pen of potlood op het CD-oppervlak.
NAVIGATIESYSTEEM
Nieuwe CD’s kunnen oneffenheden hebben rondom de randen. Als u deze CD’s gebruikt, kunnen ze niet worden weergegeven of kan het geluid overspringen. Verwijder deze oneffenheden aan de randen met bijv. een ballpoint.
Fout
Voor een optimale weergave raden wij aan originele CD’s te gebruiken. Een goede werking is niet gegarandeerd bij het gebruik van een CD R/RW die op een afwijkend formaat is beschreven en/of een maximum capaciteit heeft groter dan 650 MB. BELANGRIJK Gebruik geen in de handel verkrijgbare beschermfolies voor CD’s of CD’s met stabilisatoren enz. omdat deze kunnen vastlopen in het inwendige mechanisme en de CD kunnen beschadigen.
Stel de CD’s niet bloot aan warmtebronnen of direct zonlicht.
Gebruik geen oplosmiddelen, antistatische sprays of ontvetters voor het reinigen van een CD.
Fout
Fout
7
NAVIGATIESYSTEEM
8
ALGEMENE INFORMATIE Belangrijke aanwijzingen voor het gebruik en de veiligheid in het verkeer Met het systeem kunnen de belangrijkste functies in de auto gemakkelijk worden bediend. Het systeem mag alleen worden gebruikt als u de volledige controle over de auto kunt behouden; in geval van twijfel dient u eerst te stoppen voordat u de betreffende handelingen uitvoert.
Met het navigatiesysteem kunt u het reisdoel bereiken; het geeft route-aanwijzingen aan de hand van de op de navigatie-CD opgeslagen route. Het systeem houdt bij het berekenen van de route rekening met alle informatie met betrekking tot de berijdbaarheid, zodat het optimale traject wordt aanbevolen. Er wordt echter geen rekening gehouden met de verkeersomstandigheden, onverwachtse onderbrekingen of ander ongemak. Bij het uitvoeren van elke handeling moet de verkeerswetgeving worden gerespecteerd; ongeacht de adviezen van het navigatiesysteem. Als u van de aanbevolen route moet afwijken, wordt een andere route door het navigatiesysteem berekend en aanbevolen.
ATTENTIE
Het navigatiesysteem is een hulpmiddel voor de bestuurder tijdens het rijden; het geeft door middel van gesproken en grafische aanwijzingen de optimale route aan om de vooraf ingestelde bestemming te bereiken. Bij het uitvoeren van elke door het navigatiesysteem aanbevolen handeling ligt de verantwoordelijkheid voor het rijden met de auto in het verkeer volledig bij de bestuurder die ook de verkeersregels alsmede andere verkeersvoorschriften in acht moet nemen. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
F0I0183m
NAVIGATIESYSTEEM
BEDIENINGSKNOPPEN
fig. 1
9
NAVIGATIESYSTEEM
1 - Toets T: frontpaneel openen 2 - Keuzetoets ù §. De functie van de keuzetoets hangt af van het betreffende menu en van de manier waarop het systeem werkt 3 - Toets AUD: menu klankkleurregeling openen 4 - Toets TA: RDS-TA (Traffic Announcement) in-/uitschakelen 5 - Display 6 - Toets Info i a) als tijdens de routebegeleiding op deze toets wordt gedrukt, wordt de laatste gesproken mededeling van het navigatiesysteem herhaald en wordt de ingevoerde bestemming getoond b): weergave van alle onderdelen van het menu die eindigen met “…” F0I0241m
7 - Toets k: functie “FILE VERMIJDEN” (alternatief traject) inschakelen 8 - Toets T: TIM (Traffic Information Memory) en TMC (Traffic Message Channel) inschakelen 9 - Toets ESC a): menu afsluiten zonder de wijzigingen op te slaan b): naar het vorige scherm/menu terugkeren 10 - Toets MEN: menu instellingen inschakelen 11 - Draaiknop/toets De draaiknop/toets heeft de volgende functies: a) draaien: selecteren van onderdelen die op het display getoond worden b) indrukken: keuze bevestigen (OK-toets) c) langer dan 2 seconden indrukken: keuze tussen 2- of 3-dimensionale weergave van de pictogrammen bij ingeschakeld navigatiesysteem en bevestigen ingevoerde gegevens. 12 - Toets NAV: navigatiesysteem inschakelen
10
fig. 2
13 - Multifunctionele toetsen : de functie van deze toetsen hangt af van de inhoud van het menu 14 - Multifunctionele toetsen : de functie van deze toetsen hangt af van de inhoud van het menu 15 - CD-C: CD-speler (als al een audio-CD is geplaatst) of CD-wisselaar inschakelen 16 - Draaiknop/toets De draaiknop/toets heeft de volgende functies: a) draaien: volumeregeling en overschakeling naar Mute b) even ingedrukt houden (ongeveer 2 seconden): Navigatiesysteem in-/uitschakelen c) kort indrukken (minder dan 2 seconden): Mute 17 - TUN: Radio inschakelen 18 (fig. 2) - CD-lade 19 (fig. 2) - CD-uitwerptoets 20 (fig. 2) - Knipperend lampje CDlade (audio- of navigatie-CD)
Ook op het stuurwiel zijn de bedieningsknoppen van de belangrijkste functies van de autoradio geplaatst, zodat u de autoradio nog eenvoudiger kunt bedienen:
(4) Multifunctionele toets:
(5) Multifunctionele toets:
❒ Radio: oproepen voorkeuzestations (van 1 tot 6).
❒ Radio: oproepen voorkeuzestation (van 6 tot 1);
❒ CD-speler: volgend muziekstuk zoeken;
❒ CD-speler: vorig muziekstuk zoeken;
❒ CD-wisselaar: volgend muziekstuk selecteren.
❒ CD-wisselaar: vorig muziekstuk selecteren.
NAVIGATIESYSTEEM
BEDIENINGSKNOPPEN OP HET STUURWIEL (indien aanwezig) (fig. 3)
(6) Toets voor golfbandkeuze (FM1, FM2, FMT, MW, LW) en keuze audiobron (Radio - CD-speler CD-wisselaar).
(1) Toets verhogen volumeniveau. (2) Toets verlagen volumeniveau. (3) Toets voor Mute-functie.
F0I0141m
fig. 3
11
NAVIGATIESYSTEEM
Toetsen volumeregeling/ inschakeling Mute-functie
Multifunctionele toetsen (4) en (5)
Toets golfbandkeuze en keuze audiobron
De toetsen voor het regelen van het volume (1) en (2) en voor het in-/ uitschakelen van de Mute-functie (3) werken op dezelfde wijze als de overeenkomende toetsen op de autoradio.
Met de multifunctionele toetsen (4) en (5) kunt u voorkeuzestations oproepen en het volgende/vorige muziekstuk selecteren als een CD wordt beluisterd.
Door telkens kort toets (6) in te drukken kunt u kiezen uit de beschikbare golfbanden en audiobronnen.
Druk op toets (4) voor het kiezen van de stations van 1 tot 6 of voor het beluisteren van het volgende muziekstuk op de CD. Druk op toets (5) voor het kiezen van de stations van 6 tot 1 of voor het beluisteren van het vorige muziekstuk op de CD.
12
De beschikbare golfbanden en audiobronnen zijn: FM1, FM2, FMT, MW, LW, CD (*), CDC (**). (*) Alleen als een CD is geladen. (**) Alleen als de CD-wisselaar is aangesloten.
NAVIGATIESYSTEEM IN-/UITSCHAKELEN
In-/uitschakelen bij uitgezette motor
KEUZEMOGELIJKHEID WERKING
Druk ongeveer 1 seconde op de draaiknop/toets (16) om het navigatiesysteem in te schakelen. Het systeem geeft de laatst beluisterde audiobron weer op het vooraf ingestelde volumeniveau.
Het navigatiesysteem kan ook gebruikt worden als de motor uitstaat (contactsleutel in stand STOP).
Ga als volgt te werk om de gewenste bron te selecteren:
BELANGRIJK Als u het systeem uitschakelt en vervolgens weer inschakelt, wordt de bron weergegeven op het volumeniveau van voor de uitschakeling. Als het volumeniveau echter hoger was dan het ingestelde niveau, wordt de audiobron weergegeven op het ingestelde volumeniveau.
Druk ongeveer 1 seconde op de draaiknop/toets (16) om het navigatiesysteem in te schakelen. BELANGRIJK Als de contactsleutel in stand STOP staat, schakelt na ongeveer 1 uur het navigatiesysteem automatisch uit om te voorkomen dat de accu van de auto ontlaadt. Als u de motor start, wordt de tijdslimiet opgeheven.
– druk op de toets TUN (17) om de Radio in te schakelen;
NAVIGATIESYSTEEM
WERKING
– druk op de toets CD-C (15) om de CD-speler of CD-wisselaar (indien aanwezig) in te schakelen; – druk op de toets NAV (12) om het navigatiesysteem in te schakelen. Als een bron is geselecteerd, verschijnt het bijbehorende hoofdmenu/hoofdscherm.
Zie voor het instellen van het volume bij inschakeling “Volumeregeling bij inschakeling TA-informatie, berichten en snelheidsafhankelijke volumeregeling” in het hoofdstuk “Standaardinstellingen regelen”.
13
NAVIGATIESYSTEEM
VOLUMEREGELING
DISPLAY (fig. 5)
ATTENTIE
Volume verhogen: draai de draaiknop/toets (16) rechtsom. Volume verlagen: draai de draaiknop/toets (16) linksom. Tijdens het instellen van het volume, wordt het volumeniveau grafisch op het display weergegeven (deze grafische weergave verschijnt alleen bij het hoofdmenu van de audiobron) (fig. 4).
Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel uw leven als het leven van anderen in gevaar brengen. Wij raden u dan ook aan om het volume altijd zo te regelen dat geluiden van buiten (bijv. claxons, sirenes van ambulance, brandweer, politie e.d.) hoorbaar blijven.
Als de buitenverlichting wordt ingeschakeld, schakelt de nachtverlichting in (omgekeerde kleuren) fig. 6. Als u overdag de koplampen hebt ingeschakeld, kunt u de nachtverlichting uitschakelen, zie de paragraaf “Display instellen” in het hoofdstuk “Standaardinstellingen regelen”.
BELANGRIJK Als u naar een gesproken bericht van het navigatiesysteem luistert, kan het volume onafhankelijk van het standaardvolume van de audiobron gewijzigd worden.
F0I3021i
14
fig. 4
F0I3095i
fig. 5
F0I3222i
fig. 6
U kunt de “bassen” en “hoge tonen” voor iedere audiobron gescheiden instellen. De Balans, Fader en Loudness kunnen niet gescheiden worden geregeld. Stel het geluid als volgt in: 1) Selecteer de gewenste audiobron (Radio, CD-speler of CD-wisselaar, indien aanwezig) met de toets TUN (17), CD-C (15)
3) Draai de draaiknop/toets (11) totdat het gewenste menupunt is geselecteerd.
De gewijzigde waarden kunt u opslaan door draaiknop/toets (11) in te drukken.
4) Druk op draaiknop/toets (11) om het geselecteerde menupunt (“BASSEN”, “HOGE TONEN”, enz.) te bevestigen ( fig. 8 ).
Als u de gewijzigde waarden niet wilt opslaan en u terug wilt keren naar het vorige menu, druk dan op de toets ESC (9).
5) Draai de draaiknop/toets (11) om de gewenste instelling te regelen.
BELANGRIJK Als u op geen enkele toets drukt, verschijnt na 30 seconden automatisch het vorige menu op het display.
NAVIGATIESYSTEEM
KLANKKLEURREGELING
2) Druk op de toets AUD (3); op het display verschijnt het audiomenu voor het instellen van het geluid (fig. 7).
F0I3096i
fig. 7
F0I3097i
fig. 8
15
NAVIGATIESYSTEEM
RADIO NAAR DE RADIO LUISTEREN
GOLFBAND SELECTEREN
Als u de toets TUN ( 17 ) indrukt, verschijnt het hoofdmenu van de Radio (fig. 9) en wordt afgestemd op het laatste station dat u beluisterde voor het uitschakelen. Op de bovenste regel van het display wordt het volgende weergegeven: het station waarop was afgestemd voor de uitschakeling van het navigatiesysteem en de 6 op de golfband opgeslagen stations. Op de onderste regel van het display wordt (behalve bij het AUDIO-menu) het volgende weergegeven: de aanwezigheid van een audio- of navigatie-CD, de golfband waarop is afgestemd (bijv. FM1), de TA-status of de TMC-status.
U kunt programma’s op de FM- of MW-golfband (middengolf) ontvangen (fig. 10). Om de gewenste golfband bij ingeschakelde radio te selecteren, moet u de toets TUN (17) indrukken. Radiostations selecteren Met de multifunctionele toetsen (13 en 14) kunt u de opgeslagen stations selecteren (kort indrukken) of andere stations opslaan (even ingedrukt houden).
F0I3095i
16
fig. 9
AFSTEMMEN OP FM-STATIONS Automatische afstemming 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu voor de radioinstellingen (fig. 11). 2) Druk op de toets (14) bij het opschrift SEARCH totdat de indicatie “$” of “§” (de standaardinstelling is “§”) verschijnt. 3) Druk op de toets § of ù om het automatisch zoeken naar stations te starten.
F0I3000i
fig. 10
F0I3102i
fig. 11
Handmatige afstemming Ga voor het handmatig afstemmen als volgt te werk: 1) Schakel de RDS-functie uit (zie de paragraaf “RDS-functie” in dit hoofdstuk) zodat de frequentie zichtbaar wordt.
STATIONS OPSLAAN Er kunnen maximaal 24 FM-stations verdeeld over vier golfbanden (FM1, FM2, FMT en FMC) en 6 MW-stations worden opgeslagen. Handmatig opslaan Ga voor het handmatig opslaan van stations als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets TUN (17); op het display verschijnt het menu voor de radioinstellingen (fig. 12).
2) Druk bij ingeschakelde radio op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu voor de radioinstellingen (fig. 11).
2) Selecteer de gewenste FM-golfband (FM1, FM2, FMT, FMC) of MW-golfband met toets (13) of (14). Na de keuze wordt automatisch teruggekeerd naar het hoofdmenu van de radio. 3) Stem af op het station door de keuzetoets § of ù (2) in te drukken.
NAVIGATIESYSTEEM
BELANGRIJK Als de TA-functie is ingeschakeld, worden alleen de stations die verkeersinformatie uitzenden, opgeslagen (opschrift TP op het display).
4) Druk op toets (13) of (14) die overeenkomt met de geselecteerde golfband en houd de toets ingedrukt totdat het volume wordt onderdrukt (het signaal dat het station is opgeslagen). De frequentie en de naam van het opgeslagen station verschijnen op het display op de vooraf ingestelde positie.
3) Druk op de toets (14) bij het opschrift SEARCH totdat de indicatie $ verschijnt. 4) Druk op de keuzetoets § of ù (2) om het handmatig zoeken naar stations te starten.
F0I3000i
De frequentie wisselt trapsgewijs met 100 kHz op de FM-golfband en met 9 kHz op de MW-golfband.
fig. 12
17
NAVIGATIESYSTEEM
Automatisch opslaan T-STORE
Ga voor het automatisch opslaan van stations (T-STORE) als volgt te werk:
Automatisch opslaan TMCSTORE
Op de FMT-golfband kunnen automatisch de 6 stations met het sterkste ontvangstsignaal in het gebied waarin u rijdt, worden opgeslagen.
1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets TUN (17); op het display verschijnt het menu voor de radio-instellingen.
Het navigatiesysteem kan op de FMCgolfband automatisch de 6 stations met het sterkste ontvangstsignaal in het gebied waarin u rijdt, opslaan.
Met ingeschakelde TA-functie (Traffic Announcement) worden alleen de 6 stations met het sterkste ontvangstsignaal opgeslagen die verkeersinformatie kunnen uitzenden.
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PAGINA 2.
BELANGRIJK De op de FMC-golfband opgeslagen stations worden vervangen als nieuwe stations worden opgeslagen door middel van TMC STORE.
BELANGRIJK De opgeslagen stations worden vervangen als stations worden opgeslagen met de functie T-STORE.
3) Druk op de toets (14) bij het opschrift T-STORE (fig. 13). Als de functie Travelstore is ingeschakeld, dan wordt op de bovenste regel van het display de voortgang van de procedure, uitgedrukt in procenten, weergegeven. Als de stations zijn opgeslagen, wordt automatisch afgestemd op de FMTgolfband en wordt gevraagd of u de zojuist opgeslagen stations kort wilt beluisteren.
F0I3004i
F0I3005i
BELANGRIJK De functie TMCSTORE kan alleen worden ingeschakeld als reeds eenmaal een navigatieCD is geplaatst van het land waarin wordt gereden. Deze CD moet de TMC-informatie ondersteunen (op het etiket van de CD staat TMC vermeld). Ga voor het automatisch opslaan van stations (TMCSTORE) als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets TUN (17): op het display verschijnt het functiemenu van de radio (fig. 12). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PAGINA 2. 3) Druk op de toets (14) bij het opschrift TMCSTORE (fig. 14).
18
fig. 13
fig. 14
Als de stations zijn opgeslagen, worden alle op de FMC-golfband opgeslagen stations enkele seconden weergegeven. Daarna wordt automatisch afgestemd op het eerste opgeslagen station. BELANGRIJK Het automatisch opslaan van stations met de functie TMCSTORE kan enige tijd in beslag nemen omdat alle op de FMC-golfband te ontvangen TMC-stations worden afgezocht.
SCAN-FUNCTIE Met de SCAN-functie wordt er over de gehele FMC-golfband naar stations gezocht die te ontvangen zijn. Ieder station wordt 10 seconden weergegeven; de SCAN-functie schakelt automatisch uit als de gehele golfband is doorlopen. Bij ingeschakelde TA-functie wordt er alleen naar stations gezocht die verkeersinformatie kunnen uitzenden. Als op één van deze stations wordt afgestemd, verschijnt op de onderste regel van het display het symbool TP of TA als de functie Traffic Announcement is ingeschakeld.
Ga voor het inschakelen van de SCAN-functie als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets TUN (17); op het display verschijnt het menu voor de radioinstellingen. 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PAGINA 2. 3) Druk op de toets (13) bij het opschrift SCAN (fig. 15): het zoeken begint en op het display verschijnt het opschrift SCAN zolang er gezocht wordt (fig. 16): Druk op de toets ESC (9) om de SCAN-functie uit te schakelen; de SCAN-functie wordt onderbroken bij het laatst ontvangen station.
F0I3006i
fig. 15
NAVIGATIESYSTEEM
Als de functie TMCSTORE is ingeschakeld, dan wordt op de bovenste regel van het display de voortgang van de procedure, uitgedrukt in procenten, weergegeven.
F0I3008i
fig. 16
19
NAVIGATIESYSTEEM
TMC SCAN-Functie Met deze functie wordt er over de gehele FMC-golfband naar stations gezocht die te ontvangen zijn. Ga voor het inschakelen van de TMC SCAN-functie als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets TUN (17): op het display verschijnt het functiemenu van de radio (fig. 12). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PAGINA 2. 3) Druk op de toets (13) bij het opschrift TMC-SCAN (fig. 17);
het zoeken begint en op het display verschijnt het opschrift TMC-SCAN zolang er gezocht wordt. Druk op de toets ESC (9) voor het uitschakelen van de TMC SCANfunctie, of om te blijven luisteren naar een station dat tijdens het zoeken gevonden is: de TMC SCANfunctie wordt onderbroken bij het laatst ontvangen station. RDS-FUNCTIE (Radio Data System) Dankzij het Radio Data System wordt de geluidsweergave van stations op de FM-band (frequentiemodulatie) verbeterd.
F0I3007i
F0I3001i
Met het RDS wordt automatisch op de optimale frequentie van het door u beluisterde station afgestemd (alternatieve frequentie). Dit systeem werkt alleen bij stations die deze functie ondersteunen. Hierdoor kan altijd naar hetzelfde station geluisterd worden, zonder dat opnieuw moet worden afgestemd als u in een andere regio komt. Uiteraard moet het station ontvangen kunnen worden in het betreffende gebied. Bij ingeschakelde RDS verschijnen op het display de naam van het station (maximaal 8 tekens) waarop is afgestemd (Program Service) en de status van de verkeersinformatie. Het navigatiesysteem zal de optimale ontvangstfrequentie zoeken van het gewenste station. In-/uitschakelen Ga voor het gebruik van het RDS als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets MEN (10). Op het display verschijnt het menu voor de radioinstelling (fig. 18)
20
fig. 17
fig. 18
FIX
Radio RDS inschakelen. Aangezien bepaalde stations RDS niet alleen gebruiken om hun naam in beeld te krijgen, maar ook voor reclameteksten, kunt u het systeem zo instellen dat alleen de naam van het station op het display verschijnt.
VAR Standaardinstelling waarbij de functie Radio RDS volledig is ingeschakeld. Ook reclameteksten worden op het display weergegeven. OFF De functie Radio RDS wordt uitgeschakeld. De stations worden onderscheiden door middel van de frequentie-aanduiding op het display (bijvoorbeeld: 87.5). Bij deze instelling blijft ook de TA-functie uitgeschakeld.
REG-FUNCTIE Op bepaalde uren van de dag zenden enkele stations regionale programma’s uit. Als de functie is uitgeschakeld en u hebt afgestemd op een regionaal station dat in een bepaald gebied uitzendt, dan zult u als u in een ander gebied komt, het regionale station van dat nieuwe gebied ontvangen. In-/uitschakelen Om de REG-functie in te schakelen, moet op een FM-golfband zijn afgestemd. Ga als volgt te werk:
PTY-FUNCTIE (Program Type) De PTY-functie is verbonden met het RDS. De stations maken via PTY de inhoud (POP, ROCK, enz.) van hun programma’s bekend, waardoor een keuze kan worden gemaakt. Als u bij ingeschakelde PTY-functie een nieuw station selecteert, verschijnt enkele seconden de inhoud van het programma op het display. Als het station daarentegen de PTYfunctie niet ondersteunt, wordt de inhoud niet weergegeven.
NAVIGATIESYSTEEM
2) Druk een of meer keren op de toets (14) bij het opschrift RDS om een van de hierna beschreven menuonderdelen (VAr , FIX of OFF) te selecteren (de standaardinstelling is VAR):
1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu voor de radioinstellingen (fig. 19). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift REG totdat de indicatie ON of OFF verschijnt. De standaardinstelling is OFF (functie uitgeschakeld). Bij ingeschakelde functie wisselt de frequentie alleen als het station niet meer op de huidige frequentie is te ontvangen.
F0I3001i
fig. 19
21
NAVIGATIESYSTEEM
In-/uitschakelen
Alarmberichten ontvangen
Ga voor het in-/uitschakelen van de PTY-functie als volgt te werk:
Bij ingeschakelde PTY-functie kunnen er alarmberichten worden ontvangen (bijvoorbeeld: smogalarm). In dat geval zal op het display een gevaarindicatie verschijnen en wordt de alarmmelding weergegeven op het volumeniveau dat is ingesteld voor de verkeersinformatie.
1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu voor de radioinstellingen (fig. 19). 2) Druk op de toets (14) bij het opschrift PTY totdat de indicatie ON of OFF verschijnt. De standaardinstelling is ON. Bij ingeschakelde PTY-functie verschijnt PTY op het display (fig. 20) als u op een radiostation afstemt.
F0I3003i
22
Om het alarmbericht te onderbreken, moet u de toets MEN (10) of ESC (9) indrukken.
TA-FUNCTIE (TRAFFIC ANNOUNCEMENT) In-/uitschakelen De functie kan alleen worden ingeschakeld als op een FM-golfband is afgestemd. Als naar de CD-speler of de CDwisselaar (indien aanwezig) wordt geluisterd of het navigatiesysteem is ingeschakeld, en de toets TA (4) wordt ingedrukt, schakelt de radio over naar de FM-golfband en schakelt de TA-functie in: de audiobron verandert niet en op het display verschijnt het opschrift “TA”. Bij ingeschakelde TA-functie kan ook verkeersinformatie worden ontvangen als de CD-speler of CD-wisselaar (indien aanwezig) of het navigatiesysteem is ingeschakeld. Als er verkeersinformatie wordt uitgezonden, wordt er automatisch afgestemd op het programma dat verkeersinformatie uitzendt. Na de verkeersinformatie schakelt de autoradio automatisch terug naar de audiobron die u beluisterde. Druk om de TA-functie uit te schakelen op de toets TA (4).
fig. 20
Verkeersinformatie onderbreken Als u bij ingeschakelde TA-functie de verkeersinformatie wilt onderbreken, moet u de toets TA (4) of MEN (10) indrukken, of op een ander station afstemmen.
F0I3009i
fig. 21
TMC-FUNCTIE (TRAFFIC MESSAGE CHANNEL)
Weergave opgeslagen TMCberichten
Met de TMC-functie kan verkeersinformatie worden ontvangen. Het navigatiesysteem analyseert de informatie en “leidt” de bestuurder naar de vooraf ingevoerde bestemming. Niet alle stations ondersteunen de TMC-functie waardoor het kan gebeuren dat er in bepaalde gebieden geen verkeersinformatie wordt ontvangen. Als de functie “Dynamische routebegeleiding” is ingeschakeld (zie “Dynamische routebegeleiding” in het hoofdstuk “Navigatiesysteem inschakelen”), stemt het navigatiesysteem automatisch af op een TMCstation. Als u naar een TMC-station luistert, verschijnt op de onderste regel van het display het opschrift “TMC”. U kunt maximaal 6 TMC-stations opslaan in het FMC-geheugen (zie de paragraaf “Automatisch opslaan TMCSTORE”). Met deze functie is het dus mogelijk de 6 stations met het sterkste ontvangstsignaal in het gebied waarin u rijdt, op te slaan.
Ga voor weergave van de TMCberichten met verkeersinformatie als volgt te werk: 1) Druk op de toets T (8). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift T-INFO (fig. 21). Op het display verschijnt het laatste bericht. Op de bovenste regel van het display wordt het aantal weergegeven berichten getoond en het aantal opgeslagen berichten. Het laatste bericht krijgt nummer 1 toebedeeld. 3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) één van de berichten. 4) Druk na het lezen van de gewenste berichten op de toets T (8) of ESC (9) om het raadplegen te beëindigen. BELANGRIJK TMC-berichten die betrekking hebben op verkeerssituaties op 100 km of meer van de auto worden niet door de TMC-functie verwerkt.
NAVIGATIESYSTEEM
BELANGRIJK Als u met ingeschakelde TA-functie naar de radio luistert en u het ontvangstgebied verlaat van het station dat verkeersinformatie uitzendt of dit station is niet meer te ontvangen, hoort u een waarschuwingssignaal (een “biep”); in dit geval wordt de TP-functie (Traffic Program) automatisch ingeschakeld.
23
NAVIGATIESYSTEEM
SHARX-FUNCTIE
R-TXT-FUNCTIE
Als u op een FM-station hebt afgestemd, kan het ontvangstsignaal zo nu en dan gestoord worden. Dit wordt veroorzaakt door nabij gelegen stations. Met de SHARX-functie kunnen de storingen worden verminderd.
R-TXT (Radiotext) is een weergavefunctie van het Navigatiesysteem voor tekstberichten die door bepaalde RDS-stations wordt verzonden. De functie Radiotext levert niet alleen de naam van het station maar ook informatie over het uitgezonden programma of geeft de titel aan van het weergegeven muziekstuk.
In-/uitschakelen Ga voor het in-/uitschakelen van de SHARX-functie als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu voor de radioinstellingen (fig. 22). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift SHARX totdat de indicatie ON of OFF verschijnt. De standaardinstelling is ON. F0I3001i
24
fig. 22
In-/uitschakelen Ga voor het in-/uitschakelen van de RADIOTEXT-functie als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets MEN (10): op het display verschijnt het menu voor de radioinstellingen (fig. 22). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift R-TXT totdat de indicatie ON of OFF verschijnt. De standaardinstelling is OFF.
Als op het display het opschrift “Radiotext” verschijnt en u wilt bijvoorbeeld op een ander station afstemmen, ga dan als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets TUN (17) of op toets (13) of (14): op het display verschijnt het functiemenu van de radio met uitzondering van de Radiotext-functie. 2) Op een ander station afstemmen: in dit geval verschijnt de Radiotext-functie, indien beschikbaar, op het display.
Het systeem is voorzien van een digitaal spraakgeheugen waarin automatisch maximaal 14 berichten met verkeersinformatie (met een totale duur van maximaal 4 minuten) worden opgeslagen. Afhankelijk van de lengte van de nieuwe berichten worden oudere berichten gewist. BELANGRIJK Berichten die langer dan 4 minuten duren worden niet helemaal opgeslagen. In dat geval verschijnt op het display het opschrift OVERFLOW.
F0I3009i
fig. 23
Als tijdens het luisteren naar een TIM-bericht nieuwe verkeersinformatie wordt uitgezonden, dan wordt het eerste bericht onderbroken en het nieuwe bericht uitgezonden. Berichten met verkeersinformatie opslaan De verkeersinformatie wordt automatisch opgeslagen (maximaal 14 berichten) tijdens het beluisteren van stations die verkeersinformatie kunnen uitzenden of als de TIM-functie is ingeschakeld en het systeem is uitgeschakeld. De berichten kunnen 1 uur of 12 uur in het geheugen blijven opgeslagen (zie de volgende paragraaf “Keuze registratietijd van berichten met verkeersinformatie”).
Als wordt geluisterd naar een station dat geen verkeersinformatie uitzendt en het systeem wordt uitgeschakeld met ingeschakelde TIMfunctie, dan wordt, als het systeem weer wordt ingeschakeld, automatisch gezocht naar een station dat wel verkeersinformatie uitzendt.
NAVIGATIESYSTEEM
TIM-FUNCTIE
Keuze registratietijd van berichten met verkeersinformatie Ga als volgt te werk om bij ingeschakeld apparaat de registratietijd te kiezen van berichten met verkeersinformatie: 1) Druk op de toets T (8): op het display verschijnt het Traffic-menu (fig. 23). 2) Druk op de toets (14) bij het opschrift TIM, totdat de gewenste tijd verschijnt: 1H = het bericht blijft 1 uur opgeslagen; 12H = het bericht blijft 12 uur opgeslagen; of OFF (functie uitgeschakeld).
25
NAVIGATIESYSTEEM
BELANGRIJK Als op het display het Traffic-menu is weergegeven, dan kan de TIM-functie ook worden in-/ uitgeschakeld door de toets T (8) langer dan 2 seconden in te drukken. Als het systeem wordt uitgeschakeld, verschijnt het opschrift “GOODBYE” op het display en de registratietijd van de eerder opgeslagen berichten.
Opgeslagen berichten met verkeersinformatie beluisteren Ga als volgt te werk om de opgeslagen berichten met verkeersinformatie op te vragen: 1) Druk op de toets T (8): op het display verschijnt het Traffic-menu (fig. 23) 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift TIM-INFO: het laatst opgeslagen bericht krijgt het hoogste nummer (nummer 14) toegekend en wordt het eerst weergegeven; daarna worden in aflopende volgorde de andere berichten weergegeven. Het display toont de tijd waarop het bericht dat beluisterd wordt, ontvangen is.
26
Na het beluisteren van het laatste bericht schakelt het systeem automatisch over naar de laatst geselecteerde audiobron (Radio, CD-speler of CD-wisselaar). Als u wilt blijven luisteren naar de laatst geselecteerde audiobron (Radio, CD-speler of CD-wisselaar) zonder weergave van alle berichten met verkeersinformatie, druk dan op de toets T (8) of ESC (9).
U kunt een audio-CD in de ingebouwde speler of in de CD-wisselaar beluisteren (indien aanwezig). Tijdens de CD-weergave verschijnen op het display het nummer van het muziekstuk en de speelduur of alleen het nummer van het muziekstuk (afhankelijk van de gekozen instelling, zie “CD-functie inschakelen” in dit hoofdstuk). In het hoofdmenu van de CD-speler (fig. 24) staan alle nummers van de muziekstukken op de CD en wordt het beluisterde muziekstuk aangegeven. Onder het muziekstuk staat een grafisch symbool dat de speelduur aangeeft. F0I3010i
Op de onderste regel van het display verschijnt een symbool dat aangeeft dat er naar een audio-CD wordt geluisterd en wordt aangegeven of de CD’s in een geprogrammeerde volgorde worden afgespeeld. Tevens worden de huidige audiobron (CD) en de TA- en TMCstatus aangegeven. CD PLAATSEN/VERWIJDEREN Ga voor het plaatsen van de CD als volgt te werk: 1) Druk op toets T (1) om het frontpaneel te openen. 2) Druk op toets ı (19) om een eventueel geplaatste CD te verwijderen. 3) Plaats de audio-CD, met de bedrukte zijde naar boven, in de opening aan de rand van het geopende frontpaneel. 4) Druk de CD voorzichtig in de opening, totdat de CD automatisch in de speler wordt getrokken.
Zodra de CD gelezen is, wordt de weergave automatisch gestart. Op het display verschijnt het hoofdmenu van de CD-speler (fig. 24). Ga voor het verwijderen van de CD als volgt te werk:
NAVIGATIESYSTEEM
CD-SPELER (CD)
1) Druk op toets T (1) om het frontpaneel te openen. 2) Druk op toets ı (19) aan de binnenzijde van het frontpaneel (zie het hoofdstuk“Bedieningsknoppen”); de CD wordt voor de helft uitgeworpen. 3) Pak de CD vast bij de opening in het midden en neem de CD geheel uit de zitting. 4) Sluit het frontpaneel. BELANGRIJK Open het frontpaneel alleen voor het plaatsen/verwijderen van de CD. Als het frontpaneel langer dan 30 seconden geopend is, klinkt er een geluidssignaal. Sluit het frontpaneel om dat signaal te onderbreken.
5) Sluit het frontpaneel. fig. 24
27
NAVIGATIESYSTEEM
CD-WEERGAVE (bij ingebouwde speler)
CD-SPELER INSCHAKELEN
Zodra u een audio-CD hebt geplaatst, wordt de weergave automatisch gestart. Als u naar een andere bron luistert en er zit een CD in de ingebouwde speler, druk dan op de toets CD-C (15). Op het display verschijnt het hoofdmenu van de CD-speler (fig. 24) en de weergave van de CD wordt gestart.
Als de laatst beluisterde CD-bron de CD-wisselaar (indien aanwezig) was en in de CD -wisselaar zit ten minste een audio-CD, ga dan als volgt te werk: 1) Druk op de toets CD-C (15) om het CDC-functiemenu te openen: op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar (fig. 25). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift CD. Op het display verschijnt het hoofdmenu van de CDspeler (fig. 24) en de weergave van de CD wordt gestart.
Weergave speelduur/nummer van muziekstuk in-/uitschakelen Ga als volgt te werk voor de weergave van de speelduur en het nummer van het beluisterde muziekstuk: 1) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van de CD-speler. 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift TIME (fig. 26); op het display verschijnt ON (functie ingeschakeld) of OFF (functie uitgeschakeld). De standaardinstelling is ON.
BELANGRIJK Als er geen CD in de speler zit of als er per ongeluk een navigatie-CD-ROM is geplaatst, zal op het display een waarschuwing verschijnen. F0I3011i
28
fig. 25
BELANGRIJK Als de ingebouwde CD-speler geen audio-CD bevat, verschijnt op het display het symbool S voor het opschrift CD van het functiemenu van de CD-speler.
F0I3012i
fig. 26
Om de verkeersinformatie in of uit te schakelen (zie “TA-functie” in het vorige hoofdstuk) tijdens de werking van de CD-speler, moet u kort de toets TA (4) indrukken; op de onderste regel in het hoofdmenu van de CD-speler verschijnt (functie ingeschakeld) of verdwijnt (functie uitgeschakeld) het symbool TA.
MUZIEKSTUKKEN SNEL VOORUIT-/TERUGSPOELEN
SCAN-FUNCTIE (alle muziekstukken op CD kort beluisteren)
Als u een bepaald gedeelte van het uitgevoerde muziekstuk opnieuw wilt beluisteren, kan dit geselecteerd worden: druk tijdens de weergave op de keuzetoets ù of § (2) en houd de toets ingedrukt; het muziekstuk wordt hoorbaar vooruit-/teruggespoeld.
VOLGENDE/VORIGE MUZIEKSTUKKEN SELECTEREN
MIX-FUNCTIE (willekeurige weergave van de muziekstukken)
Als u een volgend muziekstuk wilt selecteren, moet u kort de keuzetoets § (2) indrukken; als het laatste muziekstuk is bereikt en u opnieuw de keuzetoets § (2) indrukt, wordt het eerste muziekstuk op de CD geselecteerd.
Ga voor de willekeurige weergave van de muziekstukken op de CD als volgt te werk:
Ga als u het begin van alle muziekstukken op een CD wilt beluisteren als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde CD-speler op de toets CD-C (15) om het CDfunctiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CDspeler (fig. 28). 2) Druk op de toets (14) bij het opschrift SCAN. Druk opnieuw op de toets (14) bij het opschrift SCAN om de functie uit te schakelen. De SCAN-functie schakelt automatisch uit als de MIX-functie wordt ingeschakeld. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige scherm.
Als u het muziekstuk wilt herhalen of een vorig muziekstuk wilt selecteren, moet u kort de keuzetoets ù (2) indrukken; als het eerste muziekstuk op de CD is bereikt en u opnieuw de keuzetoets ù (2) indrukt, wordt het laatste muziekstuk op de CD geselecteerd.
1) Druk bij ingeschakelde CD-speler op de toets CD-C (15); op het display verschijnt verschijnt het functiemenu van de CD-speler (fig. 27).
NAVIGATIESYSTEEM
Verkeersinformatie ontvangen
F0I3013i
2) Druk op de toets (14) bij het opschrift MIX. Druk om de MIX-functie uit te schakelen op de toets ESC (9). De MIX-functie schakelt automatisch uit als de SCAN-functie wordt ingeschakeld. fig. 27
29
NAVIGATIESYSTEEM
REPEAT-FUNCTIE (muziekstukken op CD herhalen) Met de functie REPEAT kan een muziekstuk worden herhaald. Ga voor het inschakelen van de REPEAT-functie als volgt te werk: 1) Selecteer bij ingeschakelde CDspeler het gewenste muziekstuk met de keuzetoets ù of § (2). 2) Druk op de toets CD-C (15) om het CD-functiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CD-speler (fig. 29).
Het muziekstuk wordt herhaald totdat de functie REPEAT wordt uitgeschakeld. Op de onderste regel van het hoofdmenu verschijnt het opschrift RPT. Om de REPEAT-functie uit te schakelen, moet u de bij de punten 2) en 4) beschreven handelingen herhalen. De REPEAT-functie schakelt automatisch uit als de MIX- of SCANfunctie wordt ingeschakeld.
3) Druk op de toets (14) bij het opschrift REPEAT (fig. 29).
PROGRAM -FUNCTIE (muziekstukken op volgorde programmeren) U kunt uw favoriete muziekstukken op volgorde programmeren en de weergave van andere uitsluiten. Gewenste volgorde instellen Ga om de gewenste volgorde in te stellen als volgt te werk: Druk bij ingeschakelde CD-speler op de toets CD-C (15) om het CDfunctiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CD-speler (fig. 30).
4) Druk op de toets CD-C (15) om terug te keren naar het hoofdmenu van de CD -SPELER (fig. 24). F0I3014i
30
fig. 28
F0I3015i
fig. 29
F0I3019i
fig. 30
3) Selecteer het eerste muziekstuk dat u wilt invoeren met de keuzetoets ù of § (2). 4) Druk op de toets (13) bij het opschrift ADD om het eerste muziekstuk in te voeren. 5) Selecteer het volgende muziekstuk met de keuzetoets ù of § (2) en druk op de toets (13) bij het opschrift ADD.
F0I3020i
Herhaal deze procedure voor alle in de volgorde op te nemen muziekstukken. De geprogrammeerde volgorde blijft gehandhaafd, ook als de CD wordt uitgenomen. BELANGRIJK De muziekstukken kunnen alleen in oplopende volgorde geprogrammeerd worden(voorbeeld: 1, 4, 7, enz. en niet 3, 1, 4, enz.). Geprogrammeerde muziekstukken wissen Ga voor het wissen van geprogrammeerde muziekstukken als volgt te werk:
Nadat de gewenste muziekstukken zijn geprogrammeerd, moet u de toets (13) bij het opschrift RUN (fig. 31) indrukken. Het laatst geprogrammeerde muziekstuk wordt als eerste weergegeven en op het display verschijnt TPM. Om de geprogrammeerde volgorde te onderbreken maar niet te wissen, moet u de toets (13) bij het opschrift RUN indrukken.
1) Druk bij ingeschakelde CD-speler op de toets CD-C (15) om het CDfunctiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CD-speler (fig. 30).
Een geprogrammeerde volgorde wissen
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM. Op het display verschijnt het CD-programmeermenu (fig. 31).
1) Druk bij ingeschakelde CD-speler op de toetsCD-C (15) om het CDfunctiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CD-speler (fig. 30).
3) Selecteer met de keuzetoets ù of § (2) het muziekstuk dat gewist moet worden. 4) Druk op de toets (13) bij het opschrift SKIP. fig. 31
Geprogrammeerde volgorde afspelen/onderbreken
NAVIGATIESYSTEEM
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM. Op het display verschijnt het CD-programmeermenu fig. 31: Als geen enkel muziekstuk is gekozen, kunnen de functies CLR PRG en RUN niet geselecteerd worden (bij de functies staat het symbool S.
Ga om de geprogrammeerde volgorde te wissen als volgt te werk:
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM. Op het display verschijnt het CD-programmeermenu (fig. 31). 3) Druk op de toets (14) bij het opschrift CLR PRG.
31
NAVIGATIESYSTEEM
Alle geprogrammeerde volgordes wissen
CD NAME-FUNCTIE (naam aan cd toekennen)
Naam invoeren
Ga om alle volgordes uit het geheugen te wissen als volgt te werk:
Met deze functie kunnen CD’s van een naam (met een lengte van maximaal 7 karakters) worden voorzien.
1) Draai de draaiknop/toets (11) om de eerste letter van de naam te selecteren die u aan de CD wilt geven: de geselecteerde letter wordt rechts op het display getoond (fig. 34).
1) Druk bij ingeschakelde CD-speler op de toets CD-C (15) om het CD-functiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CD-speler (fig. 30). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM. Op het display verschijnt het CD-programmeermenu (fig. 31). 3) Druk op de toets (14) bij het opschrift CLR ALL. 4) Er verschijnt een vraag op het display; selecteer JA met de draaiknop/toets (11). 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
32
Ga voor het toekennen van een naam als volgt te werk: 1) Druk op de toets CD-C (15); op het display verschijnt het functiemenu van de CD-speler. 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift NAME (fig. 32); op het display verschijnt het menu CD Name. 3) Druk op de toets (13) bij het opschrift EDIT (fig. 33): op het display verschijnt de speller (fig. 34).
Ga als volgt te werk:
2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken: de letter wordt in de bovenste regel ingevoerd. 3) Voer de overige letters van de naam op dezelfde wijze in. Als de volledige naam is ingevoerd, moet u de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt houden of het symbool ¯ selecteren en de draaiknop/toets (11) indrukken. De naam wordt op deze wijze opgeslagen en vervolgens wordt het CDfunctiemenu opgeroepen. De naam van de CD verschijnt in het gebied van de functies van het hoofdmenu van de CD-speler.
Als u tijdens het invoeren van de naam een letter wilt wissen, moet u op de toets ESC (9) drukken of het symbool ¯ selecteren en de draaiknop/toets (11) indrukken.
Naam van geselecteerde CD wissen
Namen van alle CD’s wissen
Ga als volgt te werk: 1) Roep het menu CD Name op zoals hiervoor beschreven. 2) Druk op de toets (14) bij het opschrift CLR NAME: de naam wordt gewist, ook als u opnieuw de speller oproept. Om het menu te verlaten, moet u het symbool ¯ selecteren of langer dan 2 seconden de draaiknop/toets (11) indrukken.
F0I3224i
fig. 32
Ga als volgt te werk om de opgeslagen namen van alle CD’s te wissen: 1) Roep het menu CD Name op zoals hiervoor beschreven. 2) Druk op de toets (14) bij het opschrift CLR ALL; op het display verschijnt de vraag om te bevestigen. Als u de namen van de CD’s wilt wissen, selecteer dan JA met de draaiknop/toets (11). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken: als u daarentegen de namen niet wilt wissen, druk dan op de toets ESC (9).
F0I3248i
fig. 33
NAVIGATIESYSTEEM
Letter wissen
F0I3018i
fig. 34
33
NAVIGATIESYSTEEM
CD-WISSELAAR - CDC (indien aanwezig) CD PLAATSEN/VERWIJDEREN CD’s in CD-wisselaar plaatsen: plaats voorzichtig de CD’s met de bedrukte zijde naar boven in de houders van de CD-wisselaar, en duw de houders tot aan de weerstand; de CD’s worden automatisch in de speler getrokken. CD’s uit CD-wisselaar verwijderen: druk op de genummerde toets naast de houder van de CD die u wilt verwijderen en houd deze ingedrukt.
CD-WEERGAVE met CD-wisselaar (indien aanwezig) Ga als volgt te werk: 1) Druk op de toets CD-C (15); op het display verschijnt de laatst ingeschakelde CD-bron. 2) Druk opnieuw op de toets CD-C (15); op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar. 3) Druk op de toets (13) bij het opschrift CD. BELANGRIJK Als er geen CD in de CD-wisselaar zit, zal op het display een waarschuwing verschijnen naast de positie van de CD.
34
BELANGRIJK Als u een CD kiest die niet aanwezig is, dan wordt automatisch de volgende CD weergeven. BELANGRIJK Als in de CD-wisselaar een navigatie-CD-ROM aanwezig is, of als een CD verkeerd geplaatst of onleesbaar is, en u wilt deze beluisteren, dan kan deze CD niet worden weergegeven en er verschijnt geen enkele bericht op het display. BELANGRIJK Iedere keer als een CD wordt geplaatst of verwijderd, wordt het geluid van de beluisterde CD 2 seconden onderdrukt.
Ga als volgt te werk: 1) Druk op de toets CD-C (15); op het display verschijnt de laatst ingeschakelde CD-bron. Als de ingebouwde CD-speler een audio-CD bevat, druk dan opnieuw op de toets CD-C (15). Op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar. 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift CDC. CD-WISSELAAR INSCHAKELEN (indien aanwezig) Als de laatst beluisterde CD-bron de CD-wisselaar was, ga dan als volgt te werk: Druk op de toets CD-C (15); de weergave van de laatst beluisterde CD of de eerst beschikbare CD in de CD-wisselaar wordt automatisch gestart.
Ga als volgt te werk als er een audio-CD in de ingebouwde CDspeler zit: 1) Druk bij ingeschakelde CD-speler op de toets CD-C (15) om het CD-functiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CD-speler (fig.35). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift CD. Op het display verschijnt het hoofdmenu van de CD-wisselaar (fig. 36): op de bovenste regel wordt het nummer van het muziekstuk en de speelduur getoond en in het midden de namen van de eerste 5 in de CDwisselaar geplaatste CD’s. Bovendien verschijnt een menupunt waarmee u naar de tweede pagina van het menu kunt gaan.
BELANGRIJK Als in de CD-wisselaar geen audio-CD aanwezig is, of als de geplaatste CD’s verkeerd geplaatst of onleesbaar zijn, en u wilt deze beluisteren, dan kunnen deze CD’s niet worden weergegeven; op het display verschijnt het opschrift SCAN of een waarschuwing als na inschakeling van het navigatiesysteem de CD-wisselaar is ingeschakeld met een lege houder of een houder die ten minste één audio-CD bevat.
F0I3022i
NAVIGATIESYSTEEM
CD-WEERGAVE MET CD-wisselaar (indien aanwezig)
F0I3023i
BELANGRIJK Als de laatst beluisterde CD-bron de ingebouwde speler was, en de audio-CD nog in de speler zit, wordt automatisch die CD weergegeven.
fig. 35
fig. 36
35
NAVIGATIESYSTEEM
BELANGRIJK Als de CD-wisselaar niet is aangesloten of niet werkt, verschijnt op het display naast het opschrift CDC het symbool S en wordt de keuze die met de toets (13) gemaakt is, niet uitgevoerd. U kunt de aanduiding van de speelduur uitschakelen. Zie hiervoor “Weergave speelduur/nummer van het muziekstuk in-/uitschakelen” in dit hoofdstuk. Op het display vindt u naast de toetsen (13 en 14) de nummers van de eerste vijf CD’s van de CD-wisselaar. Op de onderste regel van het display verschijnen:
Om van het hoofdmenu van de CDwisselaar naar het functiemenu van de CD-wisselaar te gaan, moet de toets CD-C (15) worden ingedrukt: op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar (fig.35). Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige scherm. Functiemenu CD-wisselaar (indien aanwezig) openen
Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige scherm.
– een symbool voor de ingeschakelde functies (MIX, SCAN, RPT);
CD selecteren
– een symbool voor de status van de TA-functie (verkeersinformatie); – een symbool voor de status van de TMC-functie.
Als bij ingeschakelde CD-wisselaar met meer dan 5 CD’s de gewenste CD niet op het display wordt weergegeven, moet u de volgende pagina van het hoofdmenu openen door de toets (13 of 14) bij de indicatie CD6CD10 of CD1-CD5 in te drukken. BELANGRIJK Als de ingebouwde CD-speler geen audio-CD bevat, verschijnt op het display het symbool S voor het opschrift CDC van het functiemenu van de CD-wisselaar, en kan de CD-wisselaar niet worden ingeschakeld.
Om bij ingeschakelde CD-wisselaar het instellingenmenu van de CD-wisselaar (fig. 37) te openen, moet de toets MEN (10) worden ingedrukt.
– een symbool dat aangeeft of er een audio-CD of navigatie-CD in de ingebouwde speler zit;
– een symbool voor de beluisterde audiobron;
36
Functiemenu CD-wisselaar (indien aanwezig) openen
F0I3103i
Ga voor het selecteren van een CD als volgt te werk: 1) Druk op de toets CD-C (15); op het display verschijnt het hoofdmenu van de CD-wisselaar. 2) Druk op de toets (13 of 14) bij de gewenste CD-indicatie. fig. 37
Ga voor de weergave van het nummer van het beluisterde muziekstuk als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde CD-wisselaar (indien aanwezig) op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van de CD-wisselaar (fig. 38). 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift TIME; op het display verschijnt ON (functie ingeschakeld) of OFF (functie uitgeschakeld). Verkeersinformatie tijdens het beluisteren van een CD
VOLGENDE/VORIGE MUZIEKSTUKKEN SELECTEREN Als u een volgend muziekstuk wilt selecteren, moet u kort de keuzetoets § (2) indrukken; als het laatste muziekstuk is bereikt en u opnieuw de keuzetoets § (2) indrukt, wordt het eerste muziekstuk op de CD geselecteerd. Als u het muziekstuk wilt herhalen of een vorig muziekstuk wilt selecteren, moet u kort de keuzetoets ù (2) indrukken; als het eerste muziekstuk op de CD is bereikt en u opnieuw de keuzetoets ù (2) indrukt, wordt het laatste muziekstuk op de CD geselecteerd.
Om de verkeersinformatie in of uit te schakelen (zie “TA-functie” in het hoofdstuk “Radio”) tijdens de werking van de CD-wisselaar (indien aanwezig), moet kort de toets TA (4) worden ingedrukt: op de onderste regel van het hoofdmenu van de CD-speler verschijnt (functie ingeschakeld) of verdwijnt (functie uitgeschakeld) het symbool TA.
F0I3028i
MUZIEKSTUKKEN SNEL VOORUIT-/TERUGSPOELEN Als u een bepaald gedeelte van het uitgevoerde muziekstuk opnieuw wilt beluisteren, kan dit geselecteerd worden: druk tijdens de weergave op de keuzetoets ù of § (2) en houd de toets ingedrukt; het muziekstuk wordt hoorbaar vooruit-/teruggespoeld.
NAVIGATIESYSTEEM
Weergave speelduur/nummer van muziekstuk in-/uitschakelen
BELANGRIJK Na ongeveer 30 seconden verdwijnt het functiemenu van de CD-wisselaar (indien aanwezig) als er geen enkele handeling wordt uitgevoerd, en keert u terug naar het hoofdscherm van de CD-speler. MIX-FUNCTIE (willekeurige weergave van de muziekstukken) Met de functie MIX kunt u alleen de muziekstukken van de huidige CD of alle muziekstukken van alle CD’s in de CD-wisselaar (indien aanwezig) op willekeurige volgorde afspelen. Ga voor het inschakelen van deze functie als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde CD-wisselaar op de toets CD-C (15); op het display verschijnt verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar.
fig. 38
37
NAVIGATIESYSTEEM
2) Druk op de toets (14) bij het opschrift MIX (fig. 39); op de onderste regel van het display verschijnt het opschrift MIX. 3) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van de CD-wisselaar (fig. 40). 4) Druk op de toets (14) bij het opschrift MIX om de gewenste optie te selecteren: – CD voor de willekeurige weergave van de muziekstukken op de CD die u op dat moment beluistert; – MAG voor de willekeurige weergave van alle muziekstukken van alle CD’s in de CD-wisselaar. Druk opnieuw op de toets (14) bij het opschrift MIX om de functie uit te schakelen.
SCAN-FUNCTIE (alle muziekstukken op CD kort beluisteren) Als de SCAN-functie is ingeschakeld, worden alle muziekstukken, vanaf het muziekstuk dat op het moment beluisterd wordt, kort (ongeveer 10 seconden) weergegeven. Ga als volgt te werk als u alle muziekstukken op de CD kort wilt beluisteren: 1) Druk bij ingeschakelde CD-wisselaar (indien aanwezig op de toets CDC (15); op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar. 2) Druk op de toets (14) bij het opschrift SCAN; op de onderste regel van het display verschijnt het opschrift SCAN (fig. 41). 3) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van de CD-wisselaar (fig. 40).
4) Druk op de toets (14) bij het opschrift SCAN om de gewenste optie te selecteren: – CD voor het kort beluisteren van de muziekstukken op de CD die u op het moment beluistert; – MAG voor het kort beluisteren van alle muziekstukken van alle CD’s in de CD-wisselaar. Druk opnieuw op de toets (14) bij het opschrift SCAN om de functie uit te schakelen. De SCAN-functie schakelt automatisch uit als de MIX- of REPEAT-functie wordt ingeschakeld. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige scherm.
F0I3024i
F0I3026i
De MIX-functie schakelt automatisch uit als de SCAN- of REPEATfunctie wordt ingeschakeld. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige scherm.
38
fig. 39
fig. 40
Met de functie REPEAT kan een muziekstuk of een CD worden herhaald. Inschakelen 1) Selecteer tijdens het beluisteren van de CD het gewenste muziekstuk of de gewenste CD met de keuzetoets ù of § (2). 2) Druk bij ingeschakelde CD-wisselaar (indien aanwezig) op de toets CD-C (15); op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar. 3) Druk op de toets (14) bij het opschrift REPEAT (fig. 42); op de onderste regel van het display verF0I3025i schijnt het opschrift RPT.
4) Druk om de REPEAT-functie in te schakelen op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van de CD-wisselaar (fig. 40). 5) Druk op de toets (13) bij het opschrift RPT om de gewenste optie te selecteren: – TRK voor herhaling van het muziekstuk dat op het moment beluisterd wordt; – CD voor herhaling van de gehele CD. Het muziekstuk of de CD wordt herhaald totdat de functie REPEAT wordt uitgeschakeld. Op de onderste regel van het hoofdmenu verschijnt het opschrift RPT.
PROGRAM -FUNCTIE (muziekstukken op volgorde programmeren) U kunt uw favoriete muziekstukken op volgorde programmeren en de weergave van andere uitsluiten. Gewenste volgorde instellen
NAVIGATIESYSTEEM
REPEAT-FUNCTIE (muziekstukken op CD herhalen)
Ga om de gewenste volgorde in te stellen als volgt te werk: Druk bij ingeschakelde CD-wisselaar (indien aanwezig) op de toets CD-C (15) om het CDC-functiemenu te openen; op het display verschijnt het functiemenu van de CDwisselaar.
Uitschakelen Druk om de REPEAT-functie uit te schakelen op de toets ESC (9).
F0I3027i
De REPEAT-functie schakelt automatisch uit als de MIX- of SCANfunctie wordt ingeschakeld. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige scherm.
fig. 41
fig. 42
39
NAVIGATIESYSTEEM
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM (fig. 43). Op het display verschijnt het CD-programmeermenu. Als geen enkel muziekstuk is gekozen, kunnen de functies CLR PRG en RUN niet geselecteerd worden (bij de functies staat het symbool S.
Geprogrammeerde muziekstukken wissen
3) Selecteer het eerste muziekstuk dat u wilt invoeren met de keuzetoets ù of § (2).
Ga voor het wissen van geprogrammeerde muziekstukken als volgt te werk:
BELANGRIJK De muziekstukken kunnen alleen in oplopende volgorde geprogrammeerd worden (voorbeeld: 1, 4, 7, enz. en niet 3, 1, 4, enz.).
1) Druk bij ingeschakelde CD-wisselaar (indien aanwezig) op de toets CD-C (15); op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar.
4) Druk op de toets (13) bij het opschrift ADD.
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM (fig. 43). Op het display verschijnt het CD-programmeermenu (fig.44).
5) Selecteer met de keuzetoets ù of § (2) het volgende muziekstuk en druk op de toets (13) bij het opschrift ADD om het muziekstuk toe te voegen. Herhaal deze procedure voor alle in de volgorde op te nemen muziekstukken. De op deze manier geprogrammeerde volgorde blijft gehandhaafd, ook als de CD wordt uitgenomen.
40
BELANGRIJK Als de CD weer in het apparaat wordt geplaatst, verschijnt in het hoofdmenu van de CDspeler een asterisk naast de aanduiding van de naam van de CD.
Geprogrammeerde volgorde afspelen/onderbreken Nadat de gewenste muziekstukken zijn geprogrammeerd, moet u de toets (13) bij het opschrift RUN (fig. 44) indrukken. Het laatst geprogrammeerde muziekstuk wordt als eerste weergegeven en op het display verschijnt TPM. Om de geprogrammeerde volgorde te onderbreken maar niet te wissen, moet u de toets (13) bij het opschrift RUN indrukken. BELANGRIJK Bij ingeschakelde TPM-functie is het niet mogelijk om een andere CD te selecteren. Om een andere CD te selecteren moet de TPM-functie worden uitgeschakeld.
3) Selecteer met de keuzetoets ù of § (2) het muziekstuk dat gewist moet worden.
F0I3029i
4) Druk op de toets (13) bij het opschrift SKIP (fig. 44).
fig. 43
Ga om de geprogrammeerde volgorde te wissen als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde CD-wisselaar (indien aanwezig) op de toets CD-C (15); op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar. 2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM (fig. 43) om het programmeermenu van de CD-wisselaar te openen (fig. 44).
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift PROGRAM (fig. 43) om het programmeermenu van de CD-wisselaar te openen (fig.44). 3) Druk op de toets (14) bij het opschrift CLR ALL. 4) Er verschijnt een vraag op het display; selecteer JA met de draaiknop/toets (11). 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
3) Druk op de toets (13) bij het opschrift RUN (fig. 44).
CD NAME-FUNCTIE (naam aan cd toekennen) Met deze functie kunnen CD’s van een naam (met een lengte van maximaal 7 karakters) worden voorzien. Ga voor het toekennen van een naam als volgt te werk: 1) Druk op de toets CD-C (15); op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar (fig. 43).
NAVIGATIESYSTEEM
Een geprogrammeerde volgorde wissen
2) Druk op de toets (13) bij het opschrift NAME (fig. 45); op het display verschijnt het menu CD Name. 3) Druk op de toets (13) bij het opschrift EDIT (fig. 46): op het display verschijnt de speller (fig. 47).
4) Druk op de toets (14) bij het opschrift CLR PRG (fig. 44).
Naam invoeren Volgordes en namen van de CD’s uit het geheugen wissen
Ga als volgt te werk: F0I3032i
Ga als volgt te werk om alle geprogrammeerde volgordes en de namen van de CD’s uit het geheugen te wissen: 1) Druk bij ingeschakelde CD-wisselaar (indien aanwezig) op de toets CD-C (15); op het display verschijnt het functiemenu van de CD-wisselaar. fig. 44
1) Draai de draaiknop/toets (11) om de eerste letter van de naam te selecteren die u aan de CD wilt geven: de geselecteerde letter wordt rechts op het display getoond (fig. 47).
41
NAVIGATIESYSTEEM
2) Druk op de draaiknop/toets (11) om de keuze te bevestigen: de letter wordt in de bovenste regel ingevoerd. 3) Voer de overige letters van de naam op dezelfde wijze in. Als de volledige naam is ingevoerd, moet u de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt houden of het symbool ¯ selecteren en de draaiknop/toets (11) indrukken. De naam wordt op deze wijze opgeslagen en vervolgens wordt het CDfunctiemenu opgeroepen (fig. 43). De naam van de CD verschijnt in het gebied van de functies van het hoofdmenu van de CD-speler.
Letter wissen
Namen van alle CD’s wissen
Als u tijdens het invoeren van de naam een letter wilt wissen, moet u op de toets ESC (9) drukken of het symbool ¯ selecteren en de draaiknop/toets (11) indrukken.
Ga als volgt te werk om de opgeslagen namen van alle CD’s te wissen:
Naam van geselecteerde CD wissen Ga als volgt te werk: 1) Roep het menu CD Name (fig. 46) op zoals hiervoor beschreven. 2) Druk op de toets (14) bij het opschrift CLR NAME: de naam wordt gewist, ook als u opnieuw de speller oproept. Om het menu te verlaten, moet u het symbool ¯ selecteren of langer dan 2 seconden de draaiknop/toets (11) indrukken.
F0I3247i
42
fig. 45
1) Roep het menu CD Name (fig. 46) op zoals hiervoor beschreven. 2) Druk op de toets (14) bij het opschrift CLR ALL; op het display verschijnt de vraag om te bevestigen. Als u de namen van de CD’s wilt wissen, selecteer dan JA met de draaiknop/toets (11). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken: als u daarentegen de namen niet wilt wissen, druk dan op de toets ESC (9).
F0I3017i
fig. 46
F0I3018i
fig. 47
Met het satelliet-navigatiesysteem kunt u snel en in alle veiligheid uw bestemming bereiken. Als het systeem is ingeschakeld, begeleiden de gesproken aanwijzingen u naar de bestemming. Op het display worden de routeaanwijzingen, de afstand en de geschatte tijd tot de bestemming weergegeven. De positie van de auto wordt bepaald met behulp van de elektronische signalen van de snelheidsmeter en de gyroscoop, en door de signalen die uitgezonden worden door de satellieten van het GPS (Global Positioning System). Het navigatiesysteem vergelijkt de gegevens met het op de navigatie-CDROM opgeslagen cartografische mate-
riaal en berekent de route tot aan de bestemming. NAVIGATIE STARTEN Ga als volgt te werk om de navigatie te starten: 1) Plaats de CD-ROM van het land waarin u rijdt. 2) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem (fig. 48). 3) Als een CD-ROM is geplaatst en het hoofdmenu van het navigatiesysteem actief is, verschijnt op het display de mededeling die in (fig. 49) staat.
F0I3033i
F0I3245i
De mededeling kan ook worden weergegeven als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, de CDROM is geplaatst, het NAVIGATIEmenu (fig. 48) actief is en het systeem wordt uitgeschakeld.
NAVIGATIESYSTEEM
S AT E L L I E T- N AV I G AT I E S Y S T E E M
BELANGRIJK De weergaveduur van de mededeling hangt af van de tijd die nodig is om de CD-ROM te lezen (tussen de 6 en 8 seconden). Als een CD-ROM is geplaatst en het navigatiemenu actief is, dan is de mededeling de gehele periode zichtbaar, terwijl de mededeling ongeveer 2 seconden zichtbaar is als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid. Deze manier van weergeven komt overeen met de voorschriften. F0I3034i 4) Voer de bestemming in (zie de volgende paragraaf).
fig. 48
fig. 49
fig. 50
43
NAVIGATIESYSTEEM
BESTEMMING INVOEREN De bestemming kan zijn: – een stad; – het centrum van de stad of stadsdelen in grote steden; – een straat of hoofdstraat; – een huisnummer (indien aanwezig op navigatie-CD); – een kruising; een bestemming kan ook worden ingevoerd als een speciale bestemming: – verkeersknooppunten; – stations; – vliegvelden; – ziekenhuizen, enz.
Ga voor het invoeren van een bestemming als volgt te werk: 1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. INV. (fig. 50) en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het opschrift STAD (fig. 51) en bevestig de keuze door de draaiknop in te drukken; het invoermenu voor het invoeren van de naam van de bestemming verschijnt.
fig. 51
Het invoermenu bestaat uit 5 delen: 1 - lijst met symbolen, alle letters, spaties, speciale karakters en cijfers 2 - invoerlijst met het eerste onderdeel van de alfabetische lijst dat voor het grootste deel overeenkomt met de in het invoerveld ingevoerde letters 3 - invoerveld (schrijfveld) 4 - zoomveld waarin het geselecteerde karakter wordt vergroot 5 - besturingssymbolen
F0I3035i
44
Bestemming invoeren met behulp van het invoermenu (Speller) (fig. 52)
F0C3036i
fig. 52
Ga als volgt te werk om een naam in het invoermenu in te voeren: 1) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste karakter. 2) Bevestig het karakter door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Het geselecteerde karakter verschijnt in het invoerveld 3. Als een karakter wordt geselecteerd, bijv. de letter O 4, dan toont het display automatisch het eerste onderdeel van een lijst met bestemmingen die met die letter beginnen. Als meerdere letters van de naam van de bestemming worden ingevoerd, kan het zoeken worden versneld. Plaats om direct inzage in de lijst te krijgen, de cursor op het symbool j en druk de draaiknop/toets (11) in of houd de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt.
Als echter na het invoeren van de naam in veld 2 het gewenste onderdeel uit de invoerlijst wordt weergegeven, dan kunt u de cursor op het symbool j plaatsen en de draaiknop/toets (11) indrukken of de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt houden. Op het display verschijnt de alfabetische lijst met bestemmingen. Speciale karakters invoeren Ga als volgt te werk als het nodig is om voor het invoeren van de naam van de stad speciale karakters (Ä,Ö,Ü) te gebruiken, die niet op het display worden weergegeven:
Karakters wissen Ga als volgt te werk voor het wissen van foutief ingevoerde karakters: 1) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het symbool ¯. 2) Druk op de draaiknop/toets (11) of op de toets ESC (9).
NAVIGATIESYSTEEM
Naam van bestemming invoeren (fig. 52)
Bestemming uit lijst selecteren Schakel de gewenste keuze als volgt in: 1) Selecteer met de draaiknop/toets (11) de gewenste bestemming. 2) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
1) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het symbool (pijl omhoog/omlaag). 2) Druk op de draaiknop/toets (11). Iedere keer als u op de draaiknop/toets (11) drukt, wordt een nieuw speciaal karakter getoond.
45
NAVIGATIESYSTEEM
Lijsten raadplegen (fig. 50) Omdat op het display maar 5 regels verschijnen, zijn enkele lijsten verdeeld over meerdere schermen. Bij dit soort lijsten verschijnt rechtsonder op het display de pijl om aan te geven dat de lijst doorloopt. Om de lijst te raadplegen, moet u de draaiknop/toets (11) in de gewenste richting draaien. Op de voorlaatste regel (aan de onder- of bovenkant) bevindt zich een pijl of . Als u de draaiknop/toets (11) verder draait, worden de andere regels van de lijst weergegeven.
Lijsten pagina voor pagina raadplegen Om bij lange lijsten snel een bestemming te vinden, kunt u de lijsten pagina voor pagina raadplegen. Ga voor het raadplegen van de lijsten als volgt te werk: 1) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op de pijl die rechtsonder op het display wordt weergegeven. 2) Druk de draaiknop/toets (11) in om de volgende/vorige pagina te raadplegen; op deze wijze wordt de volgende of vorige pagina van de lijst weergegeven en blijft de cursor op de pijl staan.
3) Als de gewenste pagina is bereikt, kunt u de gewenste bestemming selecteren en bevestigen door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Bestemming “STAD” invoeren Ga voor het invoeren van een stad als volgt te werk: 1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. INV. (fig. 50). 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel STAD (fig. 54). 4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de bestemming.
F0I3037i
F0I3038i
5) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste karakter.
46
fig. 53
fig. 54
7) Voer dezelfde procedure uit voor de andere letters van de naam. 8) Tijdens het invoeren van de naam verschijnt in de invoerlijst (2fig. 52) de naam uit de lijst met bestemmingen die voor het grootste deel overeenkomt met de ingevoerde letters. Plaats de cursor op het symbool j en druk de draaiknop/toets (11) in of houd de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt. Op het display verschijnt de alfabetische lijst met bestemmingen. 10) Draai de draaiknop/toets (11) om in de invoerlijst de naam van de gewenste stad te zoeken. 11) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
Druk op de toets ESC (9) als u de stad als gewenste bestemming niet wilt bevestigen; op deze manier keert u terug naar het invoermenu (Speller) (fig. 52). Na het selecteren van de stad gaat de invoer door en kan een keuze worden gemaakt uit de volgende opties: STRAAT, CENTRUM, OMGEVING BEST. BELANGRIJK Dit is afhankelijk van de op de navigatie-CD beschikbare gegevens. Als de gegevens van een onderdeel van de bestemming ontbreken, verschijnt op het display het symbool S naast het betreffende onderdeel en kan het niet worden geselecteerd. “STRAAT” Het is mogelijk de gewenste straatnaam in te voeren. Het selecteren van een straat als bestemming is afhankelijk van de grootte van de geselecteerde stad en van de gegevens die op de navigatieCD zijn opgeslagen.
Na het bevestigen van de straat gaat de invoercyclus verder met de volgende opties: – DOORGAAN: na het selecteren van deze optie volgt; – KRUISING; door het selecteren van dit onderdeel is het mogelijk om als bestemming de kruising van de hiervoor geselecteerde straat met een dwarsstraat te kiezen; in dit geval verschijnt een alfabetische lijst waarin de gewenste kruising kan worden geselecteerd;
NAVIGATIESYSTEEM
6) Bevestig het karakter door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Het geselecteerde karakter verschijnt in het invoerveld (3-fig. 52).
– HUISNUMMER: door het selecteren van dit onderdeel is het mogelijk om het huisnummer van de hiervoor geselecteerde straat als bestemming in te voeren. “CENTRUM” Het is mogelijk om het centrum van een stad of een stadsdeel (bij een grote stad) te selecteren.
47
NAVIGATIESYSTEEM
“SPECIALE BEST.” Het is mogelijk om direct speciale bestemmingen, zoals verkeersknooppunten, stations, industrieterreinen, enz. in de omgeving van de gekozen stad te selecteren. Na de selectie keert het systeem automatisch terug naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem. Selecteer voor het starten van de routebegeleiding het onderdeel ROUTEBEGELEIDING (fig. 48) en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Het systeem berekent in korte tijd het traject en begint met het geven van visuele (pictogrammen) en gesproken route-aanwijzingen. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
Bestemming “STRAAT” invoeren Als er al een bestemming is ingevoerd, kan een straat in de betreffende stad als bestemming worden opgegeven. Ga hiervoor als volgt te werk:
4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de bestemming. 5) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste karakter.
1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. INV. (fig. 50).
6) Bevestig het karakter door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Het geselecteerde karakter verschijnt in het invoerveld.
2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
7) Voer dezelfde procedure uit voor de andere letters van de naam.
3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel STRAAT (fig. 55); op het display verschijnt het invoermenu voor het invoeren van de naam van de straat (fig. 56)
8) Tijdens het invoeren van de naam verschijnt in de invoerlijst de naam uit de lijst met bestemmingen die voor het grootste deel overeenkomt met de ingevoerde letters.
F0I3039i
48
fig. 55
F0I3042i
fig. 56
10) Draai de draaiknop/toets (11) om in de invoerlijst de naam van de gewenste straat te zoeken. 11) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
BELANGRIJK Dit is afhankelijk van de op de navigatie-CD beschikbare gegevens. Als de gegevens van een onderdeel van de bestemming ontbreken, verschijnt op het display het symbool S naast het betreffende onderdeel en kan het niet worden geselecteerd. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu. Bestemming “HUISNUMMER” invoeren Ga voor het invoeren van een huisnummer als volgt te werk: 1) Voer eerst de straatnaam in zoals hiervoor is beschreven.
F0I3040i
F0I3041i
2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel HUISNUMMER (fig. 57); op het display verschijnt een lijst met beschikbare huisnummers (fig. 58). 3) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste nummer.
NAVIGATIESYSTEEM
9) Plaats de cursor op het symbool j en druk de draaiknop/toets (11) in of houd de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt. Op het display verschijnt de alfabetische lijst met bestemmingen.
4) Bevestig het nummer door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het geselecteerde nummer. 5) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) langer dan twee seconden in te drukken. BELANGRIJK Dit is afhankelijk van de op de navigatie-CD beschikbare gegevens. Als de gegevens van een onderdeel van de bestemming ontbreken, verschijnt op het display het symbool S naast het betreffende onderdeel en kan het niet worden geselecteerd. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
fig. 57
fig. 58
49
NAVIGATIESYSTEEM
Bestemming “KRUISING” invoeren Ga voor het invoeren van een kruising als volgt te werk: 1) Voer de straatnaam in zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel KRUISING (fig. 57); op het display verschijnt de lijst met kruisingen (fig. 59). BELANGRIJK Als er in het geheugen meer dan 5 kruisingen beschikbaar zijn, kan het zoeken versneld worden (zie “Naam van bestemming invoeren” in dit hoofdstuk).
3) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op de gewenste kruising. 4) Bevestig de kruising door de draaiknop/toets (11) in te drukken. BELANGRIJK Dit is afhankelijk van de op de navigatie-CD beschikbare gegevens. Als de gegevens van een onderdeel van de bestemming ontbreken, verschijnt op het display het symbool S naast het betreffende onderdeel en kan het niet worden geselecteerd. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
Bestemming “CENTRUM OF STADSDEEL” invoeren Ga voor het invoeren van een centrum als volgt te werk: 1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. INV. (fig. 60). 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de bestemming. 3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel CENTRUM (fig. 61); op het display verschijnt het invoermenu voor het invoeren van de stad (zie “Bestemming Stad invoeren” in dit hoofdstuk).
F0I3043i
50
fig. 59
F0I3034i
fig. 60
5) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste centrum of stadsdeel. 6) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt verschijnt het geselecteerde centrum of stadsdeel. 7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
BELANGRIJK Dit is afhankelijk van de op de navigatie-CD beschikbare gegevens. Als de gegevens van een onderdeel van de bestemming ontbreken, verschijnt op het display het symbool S naast het betreffende onderdeel en kan het niet worden geselecteerd. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu. SPECIALE OF VERRE BESTEMMINGEN INVOEREN Het betreft hier alfabetisch gerangschikte rubrieken met speciale bestemmingen zoals verkeersknooppunten, stations, industrieterreinen, tankstations, parkeergarages, enz. De speciale bestemmingen kunnen op 4 verschillende manieren worden gezocht:
F0I3044i
– STAD (in de richting van de bestemming): weergave van speciale bestemmingen die betrekking hebben op de vooraf geselecteerde bestemming;
fig. 61
– VERRE BEST. (verre bestemmingen): weergave van bestemmingen die geen betrekking hebben op de vooraf geselecteerde bestemming. De beschikbare rubrieken zijn verbonden met het land dat op de CD staat opgeslagen; – OMGEVING BEST. (omgeving van de bestemming): weergave van speciale bestemmingen (bijvoorbeeld: stadions, enz.) die aanwezig zijn in de omgeving van de vooraf geselecteerde bestemming;
NAVIGATIESYSTEEM
4) Voer de stad in en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt de lijst met centra en stadsdelen.
– OMG. ACT. POS. (omgeving actuele positie): weergave van speciale bestemmingen dicht bij de actuele positie van de auto. BELANGRIJK Om toegang tot de lijsten met deze rubrieken te krijgen, moet al een bestemming zijn ingevoerd zoals: STAD of STRAAT, CENTRUM of KRUISING.
51
NAVIGATIESYSTEEM
Bestemming “STAD” invoeren Ga als volgt te werk: 1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. INV. (fig. 62). 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de bestemming.
5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Op het display verschijnt de in de rubriek aanwezige lijst.
Bestemming “VERRE BEST” invoeren
6) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de gewenste bestemming in de lijst.
1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. INV. (fig. 62).
7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
Ga als volgt te werk:
2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de bestemming. 3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel SPECIALE BEST. (fig. 63); op het display verschijnt het menu SPECIALE BEST. (speciale bestemmingen) fig. 64)
3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel SPECIALE BEST. (fig. 63); op het display verschijnt het menu speciale bestemmingen. 4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel STAD (fig. 64). F0I3034i
52
fig. 62
F0I3045i
fig. 63
F0I3046i
fig. 64
5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Op het display verschijnt de in de rubriek aanwezige lijst. 6) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de gewenste bestemming in de lijst. 7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
Bestemming “OMGEVING BEST.” invoeren Ga als volgt te werk: 1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. INV. (fig. 62). 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de bestemming. 3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel SPECIALE BEST.(fig. 63); op het display verschijnt het menu speciale bestemmingen. 4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel OMGEVING BEST. (fig. 66).
F0I3047i
Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu. Bestemming “OMG. ACT. POS.” invoeren Ga als volgt te werk: 1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. INV. (fig. 62).
NAVIGATIESYSTEEM
4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel VERRE BEST. (fig. 65).
2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de bestemming. 3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel SPECIALE BEST. (fig. 63); op het display verschijnt het menu speciale bestemmingen.
5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Op het display verschijnt de in de rubriek aanwezige lijst.
F0I3048i
6) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de gewenste bestemming in de lijst. 7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. fig. 65
fig. 66
53
NAVIGATIESYSTEEM
4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel OMG. ACT. POS. (fig. 67). 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Op het display verschijnt de in de rubriek aanwezige lijst. 6) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de gewenste bestemming in de lijst. 7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
GEBRUIK VAN OPGESLAGEN BESTEMMINGEN Het is mogelijk om eerder opgeslagen bestemmingen te gebruiken; hiervoor zijn drie geheugencategorieën beschikbaar: – LAATSTE 10: weergave van de laatste 10 bestemmingen. De bestemmingen worden automatisch in het geheugen LAATSTE 10 opgeslagen als de optie LAATSTE 10 in het DSC NAVI-menu wordt geactiveerd. Zie de paragraaf “Bestemmingen opslaan” in het hoofdstuk “Navigatiesysteem inschakelen”;
Ga als volgt te werk om een vooraf opgeslagen bestemming te gebruiken: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel GEHEUGEN BEST. (fig. 68)
– ACT. POS. INV.: de positie van de auto wordt opgeslagen en kan worden geselecteerd als gewenste bestemming; F0I3049i
– ALFAB. VOLG. (alfabetische volgorde): de bestemmingen worden in alfabetische volgorde opgeslagen;
F0I3050i
– HANDMATIGE VOLG.: de opgeslagen bestemmingen worden weergegeven in de volgorde waarin ze zijn ingevoerd.
54
fig. 67
fig. 68
4) Selecteer met draaiknop/toets (11) de gewenste bestemming. 5) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
POSITIE VAN DE AUTO OPSLAAN Ga om de huidige positie van de auto op te slaan als volgt te werk: 1) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel onderdeel GEHEUGEN BEST. (fig. 68) 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de bestemming.
F0I3051i
fig. 69
3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel ACT. POS. INV. (fig. 70). 4) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. BELANGRIJK Deze procedure is alleen mogelijk als de navigatie-CD in het apparaat zit.
NAVIGATIESYSTEEM
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu GEHEUGEN BEST. (fig. 69)
Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
F0I3052i
fig. 70
55
NAVIGATIESYSTEEM
N AV I G AT I E S Y S T E E M I N S C H A K E L E N NAVIGATIE STARTEN Voor het starten van de navigatie moeten de bestemming (zie “Bestemming invoeren” in het hoofdstuk “Satelliet-navigatiesysteem”) en de opties voor het traject zijn ingevoerd. Ga als volgt te werk: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem (fig. 71). 2) Selecteer met draaiknop/toets (11) het onderdeel NAV. STARTEN. 3) Druk op de draaiknop/toets (11); op het display verschijnt het menu routebegeleiding (fig. 72).
Het traject wordt berekend. De berekening kan enkele seconden duren afhankelijk van de afstand tot de bestemming; op het display wordt gedurende deze periode BEREKENING of HERBEREKENING (als de bestemming daarvoor al was ingevoerd) weergegeven. Onder de tijdsindicatie wordt de afstand tot de bestemming weergegeven. Op de bovenste regel van het menu routebegeleiding verschijnt de naam van de straat waarin u op dat moment rijdt of de naam van de straat waar moet worden afgeslagen.
F0I3053i
56
fig. 71
BELANGRIJK Als het door het navigatiesysteem aangegeven traject wordt verlaten, verschijnt op het display OFF ROAD of OFF MAP (onvoldoende positiegegevens). Op het display worden de routeaanwijzingen naar de bestemming weergegeven. Er kan gekozen worden tussen een 2- (fig. 72) of 3-dimensionale (fig. 73) weergave. De gewenste weergave kan worden geselecteerd door de draaiknop/ toets (11) ongeveer 3 seconden in te drukken totdat de weergave wijzigt.
F0I3054i
fig. 72
F0I3055i
fig. 73
Als de Mute-functie van de mobiele telefoon is ingeschakeld, verschijnt “PHONE” op het display. Tijdens de navigatie NO MAP kunt u bovendien naar een audio-CD luisteren door gebruik te maken van de ingebouwde CD-speler. In dit geval verschijnt op het display het nummer en de speelduur van het muziekstuk waarnaar u luistert.
NAVIGATIE ONDERBREKEN Ga als volgt te werk om de navigatie te onderbreken: 1) Druk op de toets ESC (9) of voer een nieuwe bestemming in, of voer de procedure uit om de positie van de auto te bepalen (zie de paragraaf “Positiebepaling van de auto” in dit hoofdstuk). Als op de toets ESC (9) wordt gedrukt, verschijnt op het display de vraag of de navigatie moet worden onderbroken (fig. 74).
NAVIGATIESYSTEEM
Op het display wordt op grafische wijze de afstand weergegeven tot het punt waarop moet worden afgeslagen en de tijd die nodig is om de bestemming te bereiken of de geschatte aankomsttijd (zie de paragraaf “Informatie tijdens het traject in-/uitschakelen” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnt bovendien de status van de verkeersinformatie (TA-functie) en de TMC-status (Traffic Message Channel). Het display geeft aan welke audiobron is ingeschakeld en geeft de naam of de frequentie van het gekozen station weer (zie de paragraaf “RDS-functie” in het hoofdstuk “Radio”). Als de CD-wisselaar (indien aanwezig) is ingeschakeld, verschijnt op het display het nummer van de huidige CD, het nummer van het muziekstuk of het nummer dat daaraan is gegeven, en de speelduur van het muziekstuk.
2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) JA. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
F0I3056i
fig. 74
BELANGRIJK Als het apparaat tijdens de navigatie wordt uitgeschakeld, blijven de gegevens voor de navigatie gedurende 30 minuten in het geheugen opgeslagen. Gedurende deze periode is het mogelijk de navigatie te hervatten. Na 30 minuten moeten de gegevens opnieuw worden ingevoerd om de routebegeleiding te hervatten.
57
NAVIGATIESYSTEEM
VAN AUDIOBRON WISSELEN
AFSTEMFREQUENTIE WIJZIGEN
Bij ingeschakeld navigatiesysteem kan op ieder moment van audiobron worden gewisseld door het indrukken van de toets TUN (17) of de toets CD-C (15). Op het display verschijnt het hoofdmenu van de radio, de CD-speler of de CD-wisselaar (indien aanwezig).
Bij ingeschakeld navigatiesysteem kunt u direct de frequentie van het radiostation dat u beluistert veranderen door één van de toetsen (13 of 14) in te drukken.
Selecteer een ander station of een ander muziekstuk. BELANGRIJK Het is niet mogelijk om de ingebouwde CD-speler te gebruiken als het navigatiesysteem is ingeschakeld. Druk op de toets NAV (12) om terug te keren naar het navigatiemenu.
58
BELANGRIJK Voor het selecteren van stations met de multifunctionele toetsen (13 of 14) moeten de stations eerst zijn opgeslagen (zie de paragraaf “Stations opslaan” in het hoofdstuk “Radio”).
NAVIGATIE NO MAP De navigatie NO MAP wordt ingeschakeld als na het invoeren van de bestemming en het starten van de navigatie, de navigatie-CD wordt uitgenomen. Tijdens de navigatie NO MAP kunt u de ingebouwde CD-speler gebruiken voor audio-doeleinden. Bij ingeschakelde navigatie NO MAP verschijnt op het display NO MAP en de afstand (hemelsbreed) tot de bestemming. BELANGRIJK Als de navigatie-CD weer wordt ingestoken, kan het enige minuten duren voordat het navigatiesysteem de parameters met betrekking tot de positie van de auto weer heeft ingesteld; gedurende deze periode verschijnt op het display OFF ROAD of OFF MAP (bij onvoldoende positiegegevens). Op plaatsen met veel gebouwen en een dicht wegennet kan de positie van de auto foutief worden weergegeven, totdat het systeem de juiste positie heeft bepaald.
4) Druk op de draaiknop/toets (11) totdat op het display het opschrift DYNAMISCH verschijnt.
Tijdens de “Dynamische routebegeleiding” analyseert het navigatiesysteem de verkeersinformatie en verwerkt deze bij de berekening van het traject.
5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel DOORGAAN.
De verkeersinformatie wordt uitgezonden door RDS-stations met TMC (Traffic Message Channel). Ga als volgt te werk om de functie “Dynamische routebegeleiding” in te schakelen:
6) Druk op de draaiknop/toets (11). Het systeem keert terug naar de status “Navigatie starten” (zie de paragraaf “Navigatie starten” in dit hoofdstuk) en de instellingen blijven ongewijzigd totdat er een andere instelling wordt doorgevoerd.
BELANGRIJK Om de “Dynamische routebegeleiding” in te schakelen tijdens “Navigatie starten”, stemt het navigatiesysteem automatisch af op een TMC-station. Als er nog geen TMC-station op de FMC-golfband is opgeslagen, dan worden de TMCstations gezocht. Dit kan lang duren omdat alle banden worden doorlopen. Gedurende deze tijd kan er niet naar de radio worden geluisterd.
NAVIGATIESYSTEEM
DYNAMISCHE ROUTEBEGELEIDING (indien aanwezig)
1) Druk op de toets NAV (10); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel OPTIES TRAJECT (fig. 75). F0I3060i
F0I3059i
3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel TRAJECT (fig. 76).
fig. 75
fig. 76
59
NAVIGATIESYSTEEM
TOERISTISCHE INFORMATIE DE AGOSTINI (indien aanwezig) Tijdens de navigatie kunt u toeristische informatie ontvangen. De informatie is onderverdeeld in de volgende rubrieken: cultuur en handel, overnachten, restaurants, diensten, shopping, vrije tijd en toerisme. Het display toont in het hoofdmenu van het navigatiesysteem de naam van de reisgids De Agostini; ga als volgt te werk om toegang te krijgen tot deze informatie: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem (fig. 77).
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het hoofdmenu van de reisgids (fig. 78). 4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel “Stad selecteren” en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) de volgende onderdelen (fig.79): – Gebied bestemming…: als u toeristische informatie wenst in de omgeving van de laatst opgeslagen bestemming; – Gebied positie: als u informatie wenst in de omgeving van de plaats waar u zich op dat moment bevindt;
2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) in het hoofdmenu van het navigatiesysteem “De Agostini s...” (fig. 77).
60
– Stad invoeren: als u een nieuwe bestemming wilt selecteren of een stad waarover u toeristische informatie wenst onafhankelijk van de bestemming. Als u deze laatste keuze selecteert, voer dan in het invoermenu de naam van de stad in waarover u informatie wenst (zie “Bestemming invoeren” in het hoofdstuk “Satelliet-navigatiesysteem”). 6) Na het kiezen van de bestemming verschijnt op het display opnieuw het hoofdmenu van de reisgids (fig. 78). Selecteer met de draaiknop/toets (11) één van de volgende rubrieken:
F0I3049i
fig. 77
F0I3050i
fig. 78
– Overnachten (luxe hotels, middenklasse hotels, enz.) – Restaurants (luxe, middenklasse, eenvoudig, andere gelegenheden, enz.) – Diensten (autogarages, ambassades/consulaten, toeristenbureaus, enz.); – Shopping (voedingsmiddelen, huis/kantoor, schoonheid, mode, vrije tijd, enz.); – vrije tijd (vermaak, natuur, enz.); – toerisme (religieuze instellingen, gebouwen, vestingen, monumenten, schilderachtige plekjes, enz.)
BELANGRIJK Enkele onderdelen staan onder meerdere rubrieken omdat ze op verschillende manieren kunnen worden ingedeeld. 7) Druk de draaiknop/toets (11) in om de rubriek van uw keuze te bevestigen en kies op dezelfde wijze als bij punt 6) “het onderwerp” (bijvoorbeeld het Colosseum) waarover u informatie wenst. Op het display verschijnt de informatie over het gekozen onderwerp. Als u na het lezen van de informatie op de draaiknop/toets (11) drukt, verschijnt het menu navigatie starten voor de reisgids (fig. 80).
Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
8) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel “Routeberekening” en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
F0I3251i
fig. 79
Als u terug wilt keren naar het hoofdmenu van de reisgids, selecteer dan “Standaardscherm”. Als u informatie wenst over andere onderwerpen in dezelfde rubriek, selecteer dan “Vorig onderw...” (voor de vorige onderwerpen) of “Volgend onderw...” (voor de volgende onderwerpen); bijvoorbeeld, in de rubriek “Musea” kunt u het vorige of volgende museum selecteren.
NAVIGATIESYSTEEM
– Cultuur en handel (cultuur en handel: bibliotheken, culturele centra, jaarbeurzen, musea, enz.);
F0I3252i
fig. 80
61
NAVIGATIESYSTEEM
VOORBEELD VAN HET GEBRUIK VAN DE GIDS
6) Voer de naam van de stad Rome in met behulp van het invoermenu.
Ga als volgt te werk als u het Colosseum in Rome wilt bezoeken:
7) Na het invoeren van de naam verschijnt het hoofdmenu van de reisgids op het display (fig. 80). Doorloop het scherm met de draaiknop/toets (11) en selecteer het onderdeel “Toerisme”.
1) Plaats de CD-ROM Reisgids De Agostini in de CD-speler van het satelliet-navigatiesysteem. 2) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem (fig 77). 3) Selecteer “De Agostini s…”. 4) Selecteer het onderdeel “Stad selecteren” (fig. 78). 5) Selecteer “Gebied bestemming” (fig. 79).
62
8) Selecteer “Gebouwen”. 9) Selecteer “Paleizen”. 10) Selecteer “Colosseum”; op het display verschijnt de informatie over dat gebouw. 11) Doorloop de informatie met de draaiknop/toets (11).
12) Druk na het lezen van de informatie op de draaiknop/toets (11); op het display verschijnt het menu navigatie starten voor de reisgids (fig. 80). 13) Selecteer “Routeberekening” om de navigatie naar het Colosseum te starten. Na het kiezen van de Routeberekening is het navigatiesysteem klaar om u naar het Colosseum te leiden. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
Op het display kan een weergave gegeven worden van het traject WEERGAVE TRAJECT dat berekend is door het navigatiesysteem. Ga als volgt te werk om toegang te krijgen tot deze informatie: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel WEERGAVE TRAJECT (fig. 81). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt een lijst met beschikbare trajecten (fig. 82). Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
Het is mogelijk de huidige of vorige bestemming met een korte naam op te slaan. Ga als volgt te werk om de gewenste bestemming in het geheugen op te slaan: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem (fig. 81). 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel GEHEUGEN BEST. (fig. 83). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu GEHEUGEN BEST. (fig. 84).
F0I3057i
fig. 81
4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel BEST. OPSLAAN (fig. 84). 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Als naam wordt de volledige naam van de ingevoerde bestemming voorgesteld. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
F0I3058i
fig. 82
NAVIGATIESYSTEEM
BESTEMMINGEN OPSLAAN
WEERGAVE TRAJECT
F0I3050i
fig. 83
63
NAVIGATIESYSTEEM
Naam van bestemming invoeren en wijzigen Ga als volgt te werk om in het geheugen van de bestemmingen een naam te wijzigen of in te voeren: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel GEHEUGEN BEST. (fig. 83). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu GEHEUGEN BEST. (fig. 84). 4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel NAAM WIJZIGEN (fig. 85).
5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het invoermenu. 6) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste karakter. 7) Bevestig het karakter door de draaiknop/toets (11) in te drukken; het geselecteerde karakter wordt in het invoerveld weergegeven. Herhaal de laatste twee handelingen tot de volledige naam is ingevoerd. 8) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden in te drukken of selecteer het symbool j en druk op de draaiknop/toets (11).
fig. 84
Het is mogelijk de lijst met bestemmingen in het geheugen te ordenen. Deze lijst kan worden opgeroepen als er een bestemming wordt ingevoerd. Ga voor het ordenen als volgt te werk: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel GEHEUGEN BEST. (fig. 86).
Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
F0I3104i
64
OPGESLAGEN BESTEMMINGEN ARCHIVEREN
F0I3098i
fig. 85
F0I3050i
fig. 86
4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel BEST. ORDENEN (fig. 87) 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 6) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de bestemming die u wilt verplaatsen. 7) Bevestig de bestemming door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 8) Verplaats de bestemming naar de nieuwe positie met de draaiknop/ toets (11).
F0I3101i
9) Bevestig de nieuwe positie door de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu. OPGESLAGEN GEGEVENS WISSEN Het is mogelijk om de laatste 10 opgeslagen bestemmingen, een enkele bestemming of alle bestemmingen, uit het geheugen te wissen. BELANGRIJK Om de gegevens uit het geheugen te wissen is het noodzakelijk dat de navigatie-CD zich in de CD-speler bevindt.
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu GEHEUGEN BEST. (fig. 87). 4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel BEST. WISSEN (fig. 88) en bevestig de keuze door de knop in te drukken; op het display verschijnen de volgende opties:
NAVIGATIESYSTEEM
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu GEHEUGEN BEST.
– WISSEN LAATSTE 10: laatste 10 bestemmingen wissen; – ENKELE BEST.: een enkele bestemming wissen; – ALLE BEST.: alle bestemmingen wissen.
Ga voor het wissen als volgt te werk: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
F0I3099i
2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel GEHEUGEN BEST. (fig. 86).
fig. 87
fig. 88
65
NAVIGATIESYSTEEM
66
5) Kies de gewenste optie: WISSEN LAATSTE 10, ALLE BEST. en ENKELE BEST., en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Als u één van de eerste twee opties kiest, worden de bestemmingen automatisch gewist. Als u de derde optie kiest, moet u als volgt te werk gaan: 6) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de bestemming die u wilt wissen. 7) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 8) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel WISSEN (wissen) of ANNULEREN (niet wissen). Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
KORTE NAAM INVOEREN EN WIJZIGEN Ga als volgt te werk voor het wijzigen van een korte naam van een opgeslagen bestemming of voor het geven van een korte naam aan een bestemming: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel GEHEUGEN BEST. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu GEHEUGEN BEST. 4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel BESTEMMING WIJZIGEN (fig. 89). 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt een lijst met op alfabetische volgorde alle bestemmingen die in het geheugen zijn opgeslagen. 6) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de bestemming waarvan u de naam wilt wijzigen; op het display verschijnt het invoermenu (speller).
7) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste karakter. 8) Bevestig het karakter door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Het geselecteerde karakter verschijnt in het invoerveld. 9) Voer dezelfde procedure uit voor de andere letters van de naam. 10) Plaats de cursor op het symbool j en druk de draaiknop/toets (11) in of houd de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt.
F0I3100i
fig. 89
Ga als volgt te werk voor weergave van het huidige aantal te ontvangen GPS-satellieten en de positie van de auto:
FILES VERMIJDEN TIJDENS DE NAVIGATIE Tijdens de navigatie kunnen files of geblokkeerde weggedeeltes vermeden worden.
2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel INFO GPS.
BELANGRIJK Dit is afhankelijk van de op de navigatie-CD beschikbare gegevens. Als de gegevens van een onderdeel van de bestemming ontbreken, verschijnt op het display het symbool S naast het betreffende onderdeel en kan het niet worden geselecteerd.
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
Ga voor het inschakelen van deze functie als volgt te werk:
Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
1) Druk op de toets k (7); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN (fig. 90)
1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
2) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het onderdeel FILE. Op het display verschijnt het menu FILE en de cursor staat dichtbij het punt SLUITEN (fig. 91). 3) Druk op de draaiknop/toets (11). 4) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het onderdeel VANAF. 5) Geef met de draaiknop/toets (11) aan op welke afstand vanaf uw positie de omleiding moet beginnen. 6) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het onderdeel EINDE.
F0I3064i
fig. 90
NAVIGATIESYSTEEM
WEERGAVE GPS-STATUS EN POSITIE
F0I3065i
fig. 91
67
NAVIGATIESYSTEEM
7) Geef met de draaiknop/toets (11) aan op welke afstand vanaf uw positie de omleiding moet eindigen. 8) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op OK en bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu routebegeleiding en het nieuwe traject wordt berekend: tijdens deze fase verschijnt op het display het opschrift NIEUWE BEREK. Ga voor het uitschakelen van deze functie als volgt te werk: 1) Druk op de toets k (7); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN (fig. 90).
ONDERDELEN VAN HET TRAJECT UITSLUITEN Het is mogelijk enkele delen van het berekende traject uit te sluiten. Dit is vooral nuttig als u verkeersinformatie ontvangt waarin melding wordt gemaakt van zeer druk verkeer of werk in uitvoering op het berekende traject dat u wilt afleggen. Ga voor het uitsluiten van onderdelen als volgt te werk: 1) Druk op de toets k (7); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN (fig. 90).
BELANGRIJK Lange trajecten, die niet onderverdeeld kunnen worden in korte trajectgedeeltes, worden aangeduid met het symbool “+”. Voor weergave van deze lange trajectgedeeltes, moeten de onderdelen geselecteerd worden met het symbool “+” en de draaiknop/toets langer dan 2 seconden worden ingedrukt. Korte trajectgedeeltes, die niet worden onderverdeeld, worden aangeduid met het symbool “–”.
2) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het onderdeel FILE; op het display verschijnt het menu FILE en de cursor staat dichtbij het punt EINDE.
F0I3077i
3) Druk op de draaiknop/toets (11). 4) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het onderdeel VERWIJDEREN. 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
68
2) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het onderdeel TRAJ. WIJZIGEN (fig. 92): op het display verschijnt de lijst met trajecten waarin u het traject dat u wilt uitsluiten, kunt selecteren.
fig. 92
De trajectgedeeltes die niet uitgesloten kunnen worden (bijv. omdat geen alternatief traject berekend kan worden), worden aangeduid met het symbool S.
4) Druk op de draaiknop/toets (11): op het display verschijnt een cirkel voor het geselecteerde gedeelte. 5) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het laatste trajectgedeelte dat u uit de lijst wilt verwijderen (het is raadzaam een lang trajectgedeelte te verwijderen). 8) Druk op de draaiknop/toets (11); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem, het traject wordt opnieuw berekend en op het display verschijnt het opschrift NIEUWE BEREK.
Verwijderen/wijzigen van het trajectgedeelte Ga als volgt te werk: 1) Druk op de toets k (7); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN (fig. 90). 2) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het onderdeel TRAJ. WIJZIGEN (fig. 92): op het display verschijnt de vraag of het trajectgedeelte verwijderd of gewijzigd moet worden: – als u een trajectgedeelte wilt verwijderen, selecteer dan VERWIJDEREN; op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem, het traject wordt opnieuw berekend en op het display verschijnt het opschrift NIEUWE BEREK. – als u een trajectgedeelte wilt wijzigen, selecteer dan WIJZIGEN en herhaal de handelingen die vermeld zijn bij de punten 3), 4), 5) en 6).
TRAJECT AANPASSEN Het is mogelijk het traject op ieder moment aan uw eigen wensen aan te passen, ook bij ingeschakelde navigatie. Voer hiervoor de volgende parameters in: – TRAJECT: het is mogelijk het snelste of het kortste traject te selecteren of te kiezen voor “Dynamische routebegeleiding” (DINAMIC) met TMC (zie de paragraaf “Dynamische routebegeleiding” in dit hoofdstuk). Als deze optie wordt gekozen, worden alle andere mogelijkheden (SNELWEG, VEERPONTEN en TOLGELDEN) niet meer op het display getoond. Het navigatiesysteem berekent het snelste traject waarbij rekening wordt gehouden met de verkeersinformatie en stemt automatisch af op een TMC-station;
NAVIGATIESYSTEEM
3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het eerste trajectgedeelte dat u uit de lijst wilt verwijderen (het is raadzaam een lang trajectgedeelte te verwijderen).
– SNELWEG (snelweg): tijdens de navigatie kan gekozen worden om gebruik te maken van snelwegen; – VEERPONTEN: keuze om gebruik te maken van veerponten; – TOLWEGEN: keuze om tolwegen voor de navigatie uit te sluiten.
69
NAVIGATIESYSTEEM
BELANGRIJK Als u de optie SNELWEG VERMIJDEN (fig. 94) kiest, en u door het vermijden van de snelwegen veel langere afstanden af moet leggen, dan programmeert het systeem toch de snelwegen. Hetzelfde geldt voor de VEERPONTEN en TOLWEGEN. Ga voor het kiezen van de opties voor het traject als volgt te werk: 1) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel OPTIES TRAJ. (fig. 93). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu OPTIES TRAJ. (fig. 94).
4) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op de optie die u wilt instellen. 5) Druk op de draaiknop/toets (11) om de instelling te wijzigen. Ga als volgt te werk om het menu voor het selecteren van opties voor het traject af te sluiten: 1) Druk op de toets ESC (9); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem, of plaats de cursor met de draaiknop/ toets (11) op DOORGAAN (fig. 94). 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; als de “Routebegeleiding” niet actief is, verschijnt op het display het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
F0I3060i
70
fig. 93
BELANGRIJK Als de opties voor het traject tijdens de navigatie worden gewijzigd, berekent het navigatiesysteem automatisch het nieuwe traject. De opties blijven geactiveerd totdat ze opnieuw worden gewijzigd. POSITIEBEPALING VAN DE AUTO Met deze functie kan de huidige positie van de auto (bijvoorbeeld: naam van de straat waarin u rijdt) worden weergegeven met een verwijzing naar het NOORDEN. Als deze functie is ingeschakeld, wordt de navigatie onderbroken.
F0I3066i
fig. 94
F0I3069i
fig. 95
1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel POSITIE (fig. 95). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op toets ESC (9) om de functie uit te schakelen en terug te keren naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
Positie opslaan Ga om de huidige positie van de auto op te slaan als volgt te werk: 1) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel ACT. POS. INV. (fig. 96). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken en selecteer met dezelfde draaiknop/ toets het onderdeel NAAM om deze op te slaan; op het display verschijnt het invoermenu (fig. 97) voor het invoeren van de naam van deze positie. 4) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het gewenste karakter.
F0I3067i
F0I3070i
5) Bevestig het karakter door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Het geselecteerde karakter wordt in het invoerveld weergegeven. 6) Bevestig het karakter door de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden in te drukken en voer de overige karakters op dezelfde wijze in. 7) Bevestig de naam door de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden in te drukken of selecteer en bevestig het symbool j.
NAVIGATIESYSTEEM
Ga voor het bepalen van de huidige positie als volgt te werk:
BELANGRIJK Deze procedure is alleen mogelijk als de navigatie-CD in het apparaat zit. De zojuist ingevoerde naam wordt automatisch in het geheugen opgeslagen. Ga als volgt te werk als u geen naam aan de huidige positie wilt geven: 1) Selecteer met de draaiknop/toets (11) niet het onderdeel NAAM (zoals hiervoor is beschreven) maar het onderdeel DOORGAAN. 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het hoofdmenu en er wordt geen enkele naam opgeslagen.
fig. 96
fig. 97
71
NAVIGATIESYSTEEM
VERKEERSINFORMATIE ONTVANGEN TIJDENS DE NAVIGATIE
GESPROKEN AANWIJZINGEN IN-/UITSCHAKELEN
Het is mogelijk tijdens de navigatie verkeersinformatie te ontvangen; de mogelijkheid om verkeersinformatie te ontvangen kan, onafhankelijk van de beluisterde audiobron, worden in-/uitgeschakeld. Druk voor het in-/uitschakelen van deze functie op de toets TA (4): de TA-functie wordt ingeschakeld.
Bij de navigatie wordt gebruik gemaakt van gesproken aanwijzingen. De gesproken aanwijzingen leveren informatie over de af te leggen afstand tot de punten waar moet worden afgeslagen. Gesproken aanwijzingen in-/uitschakelen: 1) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel TAAL (fig. 98).
F0I3071i
72
fig. 98
3) Druk op de draaiknop/toets (11); op het display verschijnt ON (gesproken aanwijzingen inschakelen) of OFF (gesproken aanwijzingen uitschakelen). De standaardinstelling is altijd ON.
OPSLAAN LAATSTE 10 BESTEMMINGEN IN-/UITSCHAKELEN U kunt de functie voor het opslaan van de laatste 10 bestemmingen inschakelen: met deze functie worden de laatste 10 bestemmingen automatisch opgeslagen. Ga als volgt te werk om de functie voor het opslaan van de laatste 10 bestemmingen in of uit te schakelen: 1) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem. 2) selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel LAATSTE 10 (fig. 99)
F0I3072i
fig. 99
4) Druk op de toets ESC (9) om het navigatiemenu te verlaten. INFORMATIE OVER TRAJECTDUUR IN-/UITSCHAKELEN Met deze functie is het mogelijk te kiezen tussen de informatie over de resterende rijtijd tot de gewenste bestemming, de geschatte aankomsttijd en de exacte tijd.
Ga als volgt te werk om de informatie over de duur van het traject in of uit te schakelen: 1) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem.
Met het navigatiesysteem kan handmatig de huidige positie van de auto bepaald worden als er geen GPS-signaal ontvangen kan worden.
2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel TIJDINFO (fig. 100).
Ga als volgt te werk om handmatig de huidige positie aan te geven:
3) Druk op de draaiknop/toets (11) om de indicatie Q (resterende rijtijd) of X (exacte aankomsttijd op de ingevoerde bestemming) of R (geschatte aankomsttijd op de ingevoerde bestemming) te selecteren. Druk op toets ESC (9) om de functie uit te schakelen en terug te keren naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
F0I3073i
fig. 100
HANDMATIGE WEERGAVE POSITIE
F0I3074i
fig. 101
NAVIGATIESYSTEEM
3) Druk op draaiknop/toets (11); op het display verschijnt ON (functie ingeschakeld) of OFF (functie uitgeschakeld). De standaardinstelling is ON.
1) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel ACT. POS. HANDM. (fig. 101). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het invoermenu met de vraag de huidige positie van de auto in de volgende volgorde aan te geven: stad, straat, kruising (zie “Naam van bestemming invoeren” in het hoofdstuk “Satelliet-navigatiesysteem”).
73
NAVIGATIESYSTEEM
4) Als de positie volledig is aangegeven, moet u de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden indrukken of het symbool j selecteren en bevestigen; op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. BELANGRIJK Bij enkele kruisingen (bijv. kruisingen van rechte straten met ringvormige straten) is het niet mogelijk om de positie van de auto aan te geven.
TRAJECT SIMULEREN Met het audio/navigatiesysteem kan een traject gesimuleerd worden. Het apparaat simuleert het traject en geeft op realistische wijze zichtbare en gesproken route-aanwijzingen en akoestische signalen. Ga voor het starten van de simulatie als volgt te werk: 1) Druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem of in het scherm routebegeleiding op de toets MEN (10); op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel DEMONSTRATIE (fig. 102).
F0I3075i
F0I3076i
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; de simulatie wordt geactiveerd. 4) Selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem met de draaiknop/toets (11) het onderdeel onderdeel TOER. TRAJ. of ENKELE BEST. 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 6) Voer de bestemming in (zie “Bestemming invoeren” in het hoofdstuk “Satelliet-navigatiesysteem”) op het display verschijnt het scherm routebegeleiding met het onderdeel “DEMO” (fig. 103) . BELANGRIJK De simulatie wordt automatisch beëindigd als de ingestelde bestemming bereikt is of als u een werkelijke navigatie start. BELANGRIJK Als er geen GPS-signaal kan worden ontvangen, moet de positie van de auto handmatig worden ingevoerd. De navigatie NO MAP is niet mogelijk tijdens de simulatie.
74
fig. 102
fig. 103
In het menu INSTELLINGEN kunnen de standaardinstellingen van het navigatiesysteem aangepast worden aan de persoonlijke wensen. Bovendien kunnen de functies die specifiek betrekking hebben op het audio- en navigatiesysteem, in het instellingenmenu van de verschillende bronnen geregeld worden. MENU INSTELLINGEN INSCHAKELEN Om het menu INSTELLINGEN te activeren, moet eerst het hoofdmenu van de verschillende functies met de volgende toetsen worden geopend:
Als het hoofdmenu van een van de verschillende bronnen op het display wordt weergegeven of als u al in een functiemenu zit, druk dan twee keer op de toets MEN (10): op het display verschijnt het het menu INSTELLINGEN (fig. 104).
Ga voor het selecteren en instellen van een menu-onderdeel als volgt te werk:
Als het menu INSTELLINGEN van een audiobron of als het menu NAVIGATIE al was ingeschakeld, druk dan één keer op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN.
2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
Op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN met een lijst opties (fig.104).
In het menu INSTELLINGEN van het display kan de automatische aanpassing van het display aan het donker worden uitgeschakeld door de lichtsterkte en het contrast voor de dag en nacht gescheiden te regelen. Bovendien kan de kijkhoek voor de route-aanwijzingen op het display worden ingesteld.
• druk op de toets TUN (17) voor het hoofdmenu van de radio;
F0I3078i
• druk op de toets CD-C (15) voor het hoofdmenu van de CD-speler of CD-wisselaar (indien aanwezig);
1) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op het onderdeel dat u wilt instellen.
NAVIGATIESYSTEEM
S TA N D A A R D I N S T E L L I N G E N R E G E L E N
Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu. DISPLAY INSTELLEN
• druk op de toets NAV (12) voor het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
fig. 104
75
NAVIGATIESYSTEEM
Display automatisch aan het donker aanpassen Ga als volgt te werk om de automatische aanpassing van het display aan het donker uit te schakelen (bijvoorbeeld als u altijd met ingeschakelde koplampen rijdt):
Herhaal de procedure als u de automatische aanpassing weer wilt inschakelen.
1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven.
Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel DISPLAY.
Kijkhoek instellen
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel DAG/ NACHT (fig. 105).
F0I3082i
76
5) Druk op de draaiknop/toets (11) om ON (functie ingeschakeld) of OFF (functie uitgeschakeld) te selecteren. De standaardinstelling is ON.
fig. 105
Ga als volgt te werk om de kijkhoek van het display in te stellen: 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel DISPLAY. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel HOEK (fig. 105). 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 6) Draai de draaiknop/toets (11) om de kijkhoek in te stellen. 7) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
Overvloei-effect
Ga als volgt te werk om de lichtsterkte (voor de dag of nacht) van het display te wijzigen:
Ga als volgt te werk om het overvloei-effect te regelen:
1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven.
1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven.
2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel DISPLAY.
2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel DISPLAY (fig. 104).
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel LICHTSTERKTE (fig. 105).
4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel SPECIAL (fig. 106).
5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
5) Druk op de draaiknop/toets (11) om één van de 3 verschillende overvloei-effecten te kiezen. De standaardinstelling is 0 (geen effect).
6) Plaats de cursor met de draaiknop/toets (11) op DAG of NACHT om de lichtsterkte te regelen.
VOLUMEREGELING BIJ INSCHAKELING, TA-INFORMATIE, BERICHTEN EN SNELHEIDSAFHANKELIJKE VOLUMEREGELING (SVR) Vanuit het menu INSTELLINGEN kunt u het volume regelen bij inschakeling van de apparatuur (INSCHAK.), het min. volume instellen voor de verkeersinformatie (TAMIN), de gesproken aanwijzingen en de akoestische signalen (NAV-MIN), en de standaardwaarde instellen van de snelheidsafhankelijke volumeregeling (SVR).
NAVIGATIESYSTEEM
Lichtsterkteregeling display
BELANGRIJK Het geluidsvolume van het systeem heeft voorrang boven het in het menu INSTELLINGEN ingestelde volume als de waarde ervan hoger is dan het minimum volume.
F0I3083i
7) Bevestig de instelling door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
fig. 106
77
NAVIGATIESYSTEEM
BELANGRIJK Het minimum volume is bedoeld als grenswaarde: als bij het uitschakelen van het navigatiesysteem het geluidsvolume lager was dan het minimum volume, wordt als het apparaat weer wordt ingeschakeld, het in het menu INSTELLINGEN ingestelde niveau gehandhaafd; als het volume bij uitschakeling hoger was, wordt als het apparaat weer wordt ingeschakeld, het minimum volume ingesteld.
ATTENTIE
Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel uw leven als het leven van anderen in gevaar brengen. Wij raden u dan ook aan om het volume altijd zo te regelen dat geluiden van buiten (bijv. claxons, sirenes van ambulance, brandweer, politie e.d.) hoorbaar blijven.
78
Ga voor de volumeregeling als volgt te werk: 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel VOLUME (fig. 107). 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) de gewenste optie (fig. 108): – INSCHAK. (volume bij inschakeling);
– NAVI-MIN (minimum volume route-aanwijzingen); – SVR (snelheidsafhankelijke volumeregeling); – TELEFOON (minimum volume telefoon). 5) Bevestig de gekozen optie door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 6) Stel de waarde in door de draaiknop/toets (11) te draaien. 7) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
– TA-MIN (minimum volume verkeersinformatie TA); F0I3085i
fig. 107
F0I3084i
fig. 108
Tijdweergave selecteren
Met het onderdeel klokje in het menu INSTELLINGEN kan de zomertijd, de tijdweergave (12/24 uur) en de tijdzone (MiddenEuropese tijd) worden in-/uitgeschakeld. Deze instellingen zijn noodzakelijk omdat het navigatiesysteem het verschil tussen de systeemtijd en de tijd afkomstig van de GPS-satellieten kan berekenen, en dus de werkelijke duur van de navigatie.
Ga als volgt te werk om de tijdweergave in 12 of 24 uur weer te geven: 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel KLOKJE. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
6) Bevestig de gekozen optie door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 7) Druk op de draaiknop/toets (11) om een keuze te maken tussen de 12- of 24-uursweergave. 8) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) langer dan twee seconden in te drukken.
NAVIGATIESYSTEEM
KLOKJE INSTELLEN
Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel INSTELLINGEN. 5) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel TIJDWEERGAVE.
F0I3087i
fig. 109
79
NAVIGATIESYSTEEM
Tijdzone selecteren Ga voor het wijzigen van de tijdzone als volgt te werk: 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel KLOKJE. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel INSTELLINGEN. 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel TIJDZONE. 6) Bevestig de gekozen optie door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 7) Draai de draaiknop/toets (11) om de tijdzone in te stellen (bijvoorbeeld -2, -1, 0, +1, +2, enz.). 8) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
80
Zomertijd in-/uitschakelen
Gebruikersklokje in-/uitschakelen
Als u de zomertijd in-/uitschakelt, wordt de tijd van het systeem automatisch aangepast. Ga voor het in-/ uitschakelen van de zomertijd als volgt te werk:
Ga voor het in-/uitschakelen van het gebruikersklokje als volgt te werk: 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven.
1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven.
2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel KLOKJE.
2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel KLOKJE.
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel GEBRUIKERSKLOKJE.
4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel INSTELLINGEN. 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel ZOMERTIJD.
5) Druk herhaaldelijk op de draaiknop/toets (11); op het display verschijnt ON (functie ingeschakeld) of OFF (functie uitgeschakeld).
6) Druk op de draaiknop/toets (11); op het display verschijnt ON (functie ingeschakeld) of OFF (functie uitgeschakeld).
F0I3086i
De tijd van het systeem wordt automatisch aangepast en op het display verschijnt afhankelijk van de gemaakte keuze ON of OFF.
fig. 110
Ga voor het in-/uitschakelen van het statusklokje als volgt te werk: 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel KLOKJE. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel WEERGAVE. 5) Druk op de draaiknop/toets (11); op het display verschijnt ON (functie ingeschakeld) of OFF (functie uitgeschakeld).
Exacte tijd instellen
TAAL SELECTEREN
Ga voor het handmatig instellen van de exacte tijd (bijv. als er geen signalen van de GPS-satellieten worden ontvangen) als volgt te werk: 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel KLOKJE. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel INSTELLINGEN. 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel SYSTEEMTIJD. 6) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken: de tijd wordt in diapositief weergegeven. 7) Stel met de draaiknop/toets (11) de uren in. 8) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken: de minuten worden in diapositief weergegeven. 9) Stel met de draaiknop/toets (11) de minuten in. 10) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
U kunt de taal van het display instellen. Voor de Engelse taal bestaan de varianten “metrisch” (afstandsaanduiding in kilometers) en “imperial” (afstandsaanduiding in mijlen). 1) Open het menu INSTELLINGEN (fig. 104) zoals hiervoor is beschreven. 2) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel TAAL. 3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken: op het display verschijnt de lijst met beschikbare talen. 4) Selecteer met de draaiknop/toets (11) de gewenste taal. 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. De nieuwe taal wordt geladen. Als de taal geladen is en de navigatie-CD is geplaatst, hoort u een gesproken bevestiging.
NAVIGATIESYSTEEM
Statusklokje in-/uitschakelen
81
NAVIGATIESYSTEEM
Het navigatiesysteem keert terug naar het menu Instellingen. BELANGRIJK In enkele landen (Denemarken, Zweden en Portugal) worden de gesproken route-aanwijzingen in de Engelse taal gegeven, terwijl de visuele aanwijzingen op het display aan ieder land afzonderlijk zijn aangepast.
APPARATUUR IJKEN
SYSTEEM CONTROLEREN
In het menu INSTALLATIE kunt u het apparaat ijken: U heeft de volgende mogelijkheden:
Het is mogelijk het systeem te controleren. Tijdens deze controle wordt de GPS-antenne, de correcte signaal-overdracht van de achteruit en de correcte aansluiting van het systeem op de auto gecontroleerd.
– SYST. CONTR. – IJKEN – GPS-INFO. BELANGRIJK Het is niet mogelijk het systeem te ijken als het symbool S voor het opschrift INSTALLATIE staat.
1) Open het menu INSTELLINGEN zoals hiervoor is beschreven (zie de paragraaf “Menu instellingen inschakelen” in dit hoofdstuk). 2) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel INSTALLATIE (fig. 111)
Vertrouw de ijking van het systeem in principe toe aan de Fiat-dealer. F0I3080i
82
fig. 111
IJken na het verwisselen van de banden
4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
4) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel SYST. CONTR.
Na het verwisselen van een band kan het nodig zijn het navigatiesysteem opnieuw te ijken.
5) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel IJKEN.
5) Kies tussen SENSOR TEST, INTERNAL TEST en GEGEVENS IJKEN: op het display verschijnen de onderdelen en de betreffende testresultaten.
Ga voor het ijken als volgt te werk:
Na de controle verschijnt automatisch het installatiemenu. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
7) Voer de gevraagde handelingen uit.
2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN. 3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel INSTALLATIE (fig. 111).
F0I3089i
fig. 112
6) Selecteer en bevestig het onderdeel BAND VERWISSELEN (fig. 113).
NAVIGATIESYSTEEM
3) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
F0I3088i
fig. 113
83
NAVIGATIESYSTEEM
IJKEN
8) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
Systeem handmatig controleren
Op het display verschijnt het invoermenu waarin u de lengte van het traject moet invoeren (fig. 114).
U kunt het systeem handmatig controleren. Om deze handeling uit te voeren moet een afstand van 100 meter worden afgelegd bij een snelheid van maximaal 30 km/h. Let op de exacte lengte van het traject. Ga als volgt te werk: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN.
1) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel START.
1) Selecteer het eerste cijfer van de afstand met de draaiknop/toets (11).
2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
2) Bevestig het cijfer door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
3) Leg de 100 meter af volgens de hiervoor beschreven aanwijzingen.
3) Voer de overige cijfers op dezelfde manier in.
4) Stop na 100 meter, selecteer en bevestig BEVESTIGEN met de draaiknop/toets (11) of ONDERBR. om de procedure te onderbreken of ESC (9) om te annuleren.
4) Bevestig de afstand door de cursor op het symbool j te plaatsen met de draaiknop/toets (11). 5) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel INSTALLATIE (fig. 111).
F0I3092i
4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel IJKEN (fig. 112). 6) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 7) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel HANDM.
84
Op het display verschijnt de vraag om het traject af te leggen. Ga voor het ijken als volgt te werk:
fig. 114
Ga als volgt te werk voor weergave van het huidige aantal te ontvangen GPS-satellieten en de positie van de auto: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN.
4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken; op het display verschijnt het menu INSTALLATIE (fig. 116). 5) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel INFO GPS. 6) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Druk op de toets ESC (9) om terug te keren naar het vorige menu.
3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel INSTALLATIE (fig. 115)
“NIEUWE INSTALL.” ijken Ga als volgt te werk: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN.
NAVIGATIESYSTEEM
GPS-INFO
3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel INSTALLATIE (fig. 115). 4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 5) Selecteer en bevestig het onderdeel IJKEN. 6) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
F0I3080i
F0I3088i
7) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel NIEUWE INSTALL. (fig. 117) 8) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 9) Druk na het uitvoeren van de gevraagde handelingen op de draaiknop/toets (11).
fig. 115
fig. 116
85
NAVIGATIESYSTEEM
Ga voor het onderbreken van de procedure als volgt te werk: 1) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel ANNUL. 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken: het voorgaande onderdeel van de INSTALLATIE wordt weergegeven. Het systeem zal een test uitvoeren. Hiervoor moet een afstand tussen 8 en 15 km worden afgelegd en de GPS-ontvangst goed zijn. Voordat het ijken wordt gestart, vraagt het apparaat of eventueel oude ijkresultaten moeten worden verwijderd en om de verwijdering van die resultaten te bevestigen.
BELANGRIJK Tijdens de eerste 25% van de controleprocedure van het systeem of als de optie NIEUWE INSTALL. is geselecteerd, kan de navigatie niet worden geactiveerd. BELANGRIJK De afstand die voor het ijken moet worden afgelegd, hangt af van verschillende factoren, zoals de GPS-ontvangstkwaliteit en de navigatie. De kilometeraanduiding is slechts een gemiddelde waarde. Deze kan lager of hoger zijn bij slechte ontvangstomstandigheden.
BEVEILIGING Diefstalbeveiliging in-/uitschakelen Na het selecteren van het onderdeel VEILIGHEID in het menu INSTELLINGEN kan de diefstalbeveiliging worden in-/uitgeschakeld. Als de diefstalbeveiliging is ingeschakeld, kan het systeem, als de accu losgekoppeld is geweest, alleen worden ingeschakeld als de beveiligingscode wordt ingevoerd (zie “Code invoeren” in het hoofdstuk “Diefstalbeveiliging”). BELANGRIJK Het navigatiesysteem beschikt niet over een andere diefstalbeveiliging: wij raden u daarom aan de code te activeren. Ga voor het in-/uitschakelen van de code als volgt te werk:
F0I3091i
1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN
86
fig. 117
4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel CODE. 6) Druk de draaiknop/toets (11) in om ON of OFF te selecteren. De standaardinstelling is OFF (beveiligingscode uitgeschakeld). In ieder geval wordt om de code gevraagd.
Afschriklampje in-/uitschakelen In het menu CODE-SETUP kan het afschriklampje worden in-/uitgeschakeld. Ga voor het in-/uitschakelen van het lampje als volgt te werk: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem. 2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN (Setup).
6) Druk de draaiknop/toets (11) in om ON of OFF te selecteren. De standaardinstelling is ON (afschriklampje ingeschakeld). TERUGKEREN NAAR STANDAARDINSTELLINGEN (RESET) Het is mogelijk naar de standaardinstellingen van het navigatiesysteem terug te keren: 1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
7) Selecteer het symbool j met de draaiknop/toets (11).
3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel VEILIGHEID (fig. 118).
8) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN.
5) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel LED (fig. 119).
3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel RESET (fig. 120).
F0I3081i
F0I3246i
NAVIGATIESYSTEEM
3) Selecteer met de draaiknop/toets (11) het onderdeel VEILIGHEID (fig. 118).
4) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Op het display verschijnen de volgende schermen afhankelijk van de situatie A, B of C:
fig. 118
fig. 119
Situatie A) Als een navigatie-CD is geplaatst, verschijnt op het display de vraag of u alle waarden van het navigatiesysteem wilt wissen (reset); alle opgeslagen bestemmingen en opties worden gewist.
87
NAVIGATIESYSTEEM
Ga als volgt te werk om het gehele geheugen te wissen: 1) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de optie JA. 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Waarden in het geheugen onveranderd houden: 1) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de optie NEE.
Situatie B) Op het display verschijnt de vraag of u de instellingen van de CD-speler wilt wissen. Ga als volgt te werk om het gehele geheugen te wissen: 1) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de optie JA. 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) langer dan twee seconden in te drukken.
2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) in te drukken.
Waarden in het geheugen onveranderd houden: 1) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel EINDE. 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) langer dan twee seconden in te drukken. Situatie C) Op het display verschijnt de vraag of u alle geselecteerde opties in het menu INSTELLINGEN en alle volume-instellingen van alle audiobronnen wilt wissen. Ga als volgt te werk om het gehele geheugen te wissen:
Als er geen navigatie-CD is geplaatst, verschijnt op het display onmiddellijk de volgende vraag.
1) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) de optie JA. 2) Houd de draaiknop/toets (11) langer dan 2 seconden ingedrukt om de keuze te bevestigen. F0I3079i
88
fig. 120
1) Selecteer met de draaiknop/toets (11) de optie NEE. 2) Bevestig de keuze door de draaiknop/toets (11) langer dan twee seconden in te drukken.
Gevoeligheid instellen voor het automatisch zoeken naar stations U kunt de gevoeligheid instellen voor het automatisch zoeken naar stations. Ga als volgt te werk:
BELANGRIJK Als de optie JA, ook in één van de drie fases, wordt geselecteerd, wordt het gehele geheugen gewist (reset), schakelt het apparaat automatisch uit en wordt het opnieuw gestart.
1) Druk op de toets NAV (12); op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
BELANGRIJK Als de optie NEE in alle fases wordt geselecteerd, wordt automatisch teruggekeerd naar het menu INSTELLINGEN.
3) Selecteer met de draaiknop/ toets (11) het onderdeel FM-SEEK (fig. 121).
2) Druk op de toets MEN (10); op het display verschijnt het menu INSTELLINGEN.
BEST: het automatisch zoeken wordt alleen onderbroken bij stations met een goede ontvangstkwaliteit (bijv. ontvangst zonder storingen). Kies deze instelling als u reist in een gebied waar zich veel stations bevinden. SENS: het automatisch zoeken wordt onderbroken bij stations met een minder goede ontvangstkwaliteit. Kies deze instelling als u reist in een gebied waar zich niet veel stations bevinden.
NAVIGATIESYSTEEM
Waarden in het geheugen onveranderd houden:
4) Druk herhaaldelijk op de draaiknop/toets (11) om het onderdeel BEST of SENS. te selecteren. F0I3090i
De standaardinstelling is BEST.
fig. 121
89
NAVIGATIESYSTEEM
D I E F S TA L B E V E I L I G I N G ALGEMENE INFORMATIE
CODE-CARD
CODE INVOEREN
Het navigatiesysteem is uitgerust met een diefstalbeveiliging die bestaat uit een geheime 4-cijferige code.
Dit document (fig. 122) is het eigendomsbewijs van het satellietnavigatiesysteem.
Als het navigatiesysteem wordt ingeschakeld nadat de voeding onderbroken is geweest (accu of apparatuur losgekoppeld, doorgebrande zekering, enz.), verschijnt op het display de vraag om de geheime code in te voeren (fig. 123).
De diefstalbeveiliging zorgt ervoor dat het satelliet-navigatiesysteem onbruikbaar wordt als het bij diefstal uit het dashboard wordt weggenomen.
Op dit document staan het model, het serienummer en de geheime code aangegeven. BELANGRIJK Bewaar dit document zorgvuldig, zodat u bij diefstal van het systeem de gegevens aan de bevoegde instantie kunt overleggen. Het document is noodzakelijk bij werkzaamheden waarbij de accu of de voeding wordt losgekoppeld. Als de accu of de voeding weer wordt aangesloten, vereist het satelliet-navigatiesysteem dat de geheime code wordt ingevoerd. F0I3093i
90
fig. 122
F0I3094i
fig. 123
1) Selecteer het eerste cijfer van de code met de draaiknop/toets (11). 2) Bevestig het eerste cijfer door de draaiknop/toets (11) in te drukken. 3) Voer de overige drie cijfers van de code op dezelfde wijze in. Ga als volgt te werk als u een verkeerd cijfer hebt ingevoerd: 1) Plaats de cursor op het symbool ¯ (fig. 123) met de draaiknop/toets (11).
BELANGRIJK Als er een verkeerde code is ingevoerd, kan de code opnieuw worden ingevoerd. Om de voorkomen dat de code geïdentificeerd kan worden door middel van verschillende pogingen, blokkeert het systeem een uur na de derde foutieve invoer. Voor een volgende poging moet het navigatiesysteem eerst een uur ingeschakeld blijven. Als het systeem tijdens deze wachttijd wordt losgekoppeld van de accu, gaat de wachttijd opnieuw in; deze wachttijd is altijd een uur.
Diefstalbeveiliging uit-/inschakelen Het is mogelijk de diefstalbeveiliging uit te schakelen; zie de paragraaf “Beveiliging” in het hoofdstuk “Standaardinstellingen regelen”.
NAVIGATIESYSTEEM
Ga voor het invoeren van de code als volgt te werk:
2) Bevestig het wissen door de draaiknop/toets (11) in te drukken. Als de gehele code is ingevoerd, moet de cursor op het symbool j worden geplaatst en bevestigd worden met de draaiknop/toets (11). Hierna schakelt het systeem in en wordt afgestemd op de radio.
91
NAVIGATIESYSTEEM
TECHNISCHE GEGEVENS Het navigatiesysteem heeft een vermogen van max. 4 x 40W en een subwoofer met een piekvermogen van 100W, die in de bagageruimte is gemonteerd; hierna zijn de functies en technische gegevens beschreven.
– Functie PTY: weergave, indien door de stations uitgezonden, van de inhoud van hun programma’s (POP, ROCK, enz.).
RADIO
– SCAN-functie: kort beluisteren van alle te ontvangen stations op de geselecteerde golfband.
– PLL-tuner (Phase Locked Loop) voor de golfbanden FM/MW. – RDS (Radio Data System) met de functies TA (Traffic Announcement), EON (Enhanced Other Network), Radiotext (informatie over het programmatype of informatie over uitgezonden muziekstuk) en REG (Regionale Programma’s). – Alternatieve frequentie zoeken in RDS (Radio Data System). – Automatische/handmatige afstemming op stations. – Handmatig opslaan van 30 stations: 24 op de FM-golfband (6 op FM1; 6 op FM2; 6 op FMT; 6 op FMC) en 6 op de MW-golfband. – Voorkeuzestations kort beluisteren.
92
– SHARX-functie: verminderen van storingen op de FM-golfband.
– TIM-functie (Traffic Information Memory): automatische opslag van 14 gesproken berichten met verkeersinformatie met een totale tijdsduur van maximaal 4 minuten. – TMC-functie (Traffic Message Channel): luisteren naar verkeersinformatie. – AUTOSTORE-functie: automatisch opslaan van 6 stations op de gekozen FM-golfband. – Automatische stereo/mono-weergave. – T-STORE-functie (Travelstore): de zes stations met het sterkste ontvangstsignaal worden automatisch op de FMgolfband opgeslagen.
CD-SPELER EN CD-wisselaar (indien aanwezig) – Muziekstuk selecteren (vooruit/achteruit). – Snel vooruit-/terugspoelen. – MIX-functie: willekeurige weergave van de muziekstukken. – SCAN-functie: eerste 10 seconden van alle muziekstukken op CD weergeven. – REPEAT-functie: muziekstuk herhalen. – Programmeren van de weergavevolgorde van de muziekstukken. – CD Name-functie: naam toekennen aan de CD’s. Wendt u voor de installatie en de bijbehorende aansluiting uitsluitend tot de Fiat-dealer.
SATELLIET-NAVIGATIESYSTEEM
TECHNISCHE GEGEVENS
– Gesproken aanwijzingen over het te volgen traject.
Luidsprekers
– Weergave op het display van route-aanwijzingen, de afstand en de geschatte tijd die nodig is om de ingevoerde bestemming te bereiken.
– 2 tweeter luidsprekers (A-fig. 124) met elk een piekvermogen van 40W;
– Mogelijkheid om speciale of verre bestemmingen in te voeren. AUDIOSYSTEEM – Gescheiden regeling bassen/hoge tonen.
– Mogelijkheid om bestemmingen op te slaan.
Het systeem bestaat uit:
– 2 woofer luidsprekers (A-fig. 125) met elk een piekvermogen van 40W;
NAVIGATIESYSTEEM
ATTENTIE Op een multimedia-CD staan naast audiotracks ook gegevens geregistreerd. Als dit type CD wordt afgespeeld kunnen er harde piepgeluiden ontstaan, waardoor niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar komt, maar waardoor ook de eindversterker en de luidsprekers beschadigd kunnen worden.
– 2 full-range luidsprekers achter (C-fig. 126) (indien aanwezig) met een diameter van 100 mm en met elk een piekvermogen van 30W; – 1 subwoofer (indien aanwezig), in de bagageruimte (fig. 127), met een piekvermogen van 100W.
– Balansregeling kanalen rechts/ links en voor/achter. – LOUDNESS-functie instellen.
F0I0142m
fig. 124
F0I0203m
fig. 125
F0I0144m
fig. 126
93
NAVIGATIESYSTEEM
CD-wisselaar
Antenne
Zekeringen
De auto kan zijn uitgerust met een 5-CD-wisselaar in de middenconsole.
De antenne is op het dak van de auto geplaatst.
Het navigatiesysteem wordt beveiligd door een zekering (A-fig. 129) van 10A.
GPS-satellietantenne
Het subwoofer-systeem (indien aanwezig) wordt beveiligd door een zekering van 10A (fig. 127).
Het navigatiesysteem wordt gecompleteerd door een GPS-satellietantenne (afgebeeld in fig. 128) die bij de achteruitkijkspiegel is geplaatst.
F0I0078m
94
fig. 127
F0I0253m
fig. 128
F0I0007m
fig. 129
TIPS EN ALGEMENE INFORMATIE INLEIDING ........................................................................................... TIPS ......................................................................................................... VERKEERSVEILIGHEID ...................................................................... ONTVANGSTOMSTANDIGHEDEN ............................................ ONDERHOUD EN ZORG .............................................................. BELANGRIJKE AANWIJZINGEN .................................................. COMPACT DISC ................................................................................ OPMERKINGEN OVER CD’S ......................................................... ALGEMENE INFORMATIE ............................................................... BELANGRIJKE AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK EN DE VEILIGHEID IN HET VERKEER ............................................................................... BEDIENINGSKNOPPEN BEDIENINGSKNOPPEN OP HET STUUR .................................. WERKING CONNECT OBN IN-/UITSCHAKELEN ...................................... KEUZEMOGELIJKHEID WERKING .............................................. VOLUMEREGELING .......................................................................... SIM-KAART PLAATSEN/VERWIJDEREN ..................................... TEXT TO SPEECH (TTS) ................................................................. TEKSTEN INVOEREN M.B.V. LIJST ............................................... KLANKKLEURREGELING ............................................................... EQUALIZER ......................................................................................... RADIO NAAR DE RADIO LUISTEREN ...................................................... FREQUENTIE SELECTEREN/
98 98 98 99 99 99 100 101 102
102 105 107 107 108 109 110 111 112 113 115
STATIONS OPSLAAN ...................................................................... AFSTEMMEN OP FM-STATIONS .................................................. GEVOELIGHEID INSTELLEN VOOR HET AUTOMATISCH ZOEKEN NAAR STATIONS . STATIONS OPSLAAN ...................................................................... RDS-FUNCTIE ..................................................................................... REG-FUNCTIE ................................................................................... PTY-FUNCTIE ..................................................................................... HIGHCUT-FUNCTIE ......................................................................... SHARX-FUNCTIE ............................................................................... EON-FUNCTIE ................................................................................... TA-FUNCTIE ....................................................................................... TELEFOON ALGEMENE INFORMATIE ............................................................... TELEFOON INSCHAKELEN ........................................................... PIN-CODE INVOEREN .................................................................... SIM-KAART ONTGRENDELEN ..................................................... TELEFOONNUMMERS KIEZEN .................................................... INKOMENDE TELEFOONGESPREKKEN ................................... ANTWOORDAPPARAAT AFSTANDSBEDIENING ANTWOORDAPPARAAT ................ WACHTSTAND ................................................................................. WACHTSTAND/WISSELGESPREK ............................................. HANDSFREE VERBINDING ............................................................ VOLUMEREGELING GESPREKKEN ............................................ GEBRUIK VAN DE LIJSTEN MET OPROEPEN .......................... BELLEN NAAR HET BUITENLAND .............................................
115 115
CONNECT OBN
CONNECT OBN
116 117 118 119 120 121 121 122 122 124 124 124 125 126 128 129 130 130 131 132 132 134
95
CONNECT OBN
96
TELEFOONBOEK .............................................................................. NAMEN/NUMMERS UIT HET TELEFOONBOEK WIJZIGEN ............................................................................................ ANTWOORDAPPARAAT ............................................................... PERSOONLIJKE NUMMERS ............................................................ BERICHTEN (SMS) ............................................................................. BERICHTENBEHEER ......................................................................... BROADCAST ...................................................................................... BERICHTINSTELLINGEN ................................................................. TELEFOONINSTELLINGEN ............................................................ TELLERS INSTELLEN ......................................................................... BEVEILIGING ....................................................................................... NETWERK KIEZEN ........................................................................... VOORKEURSLIJST BEWERKEN .................................................... GEBRUIKERSGROEPEN INSTELLEN ........................................... BELTOON INSTELLEN ................................................................... NUMMERWEERGAVE INSTELLEN ............................................... VOLUMEREGELING TELEFOON .................................................. WEERGAVE IMEI-CODE .................................................................. SATELLIET-NAVIGATIESYSTEEM INLEIDING .......................................................................................... NAVIGATIE STARTEN ..................................................................... BESTEMMING INVOEREN .............................................................. SPECIALE OF VERRE BESTEMMINGEN INVOEREN ........................................................ GEBRUIK VAN OPGESLAGEN BESTEMMINGEN .................... BESTEMMINGEN INVOEREN M.B.T. DE LAATSTE POSITIE VAN DE AUTO .........................
135 137 141 143 144 149 153 157 161 165 167 170 171 173 174 174 175 176 177 178 178 181 186 186
INGESCHAKELD NAVIGATIESYSTEEM ROUTEBEGELEIDING ...................................................................... 188 POSITIEBEPALING ............................................................................. 190
BESTEMMINGEN OPSLAAN .......................................................... TRAJECT AANPASSEN ................................................................... POSITIEBEPALING VAN DE AUTO ........................................... GESPROKEN AANWIJZINGEN IN-/UITSCHAKELEN ......................................................................... PROFIEL AUTO INSTELLEN .......................................................... GRAFISCHE WEERGAVE REGELEN ........................................... NAVIGATIE NA INVOEREN TRAJECT ....................................... LAATSTE 10 BESTEMMINGEN OPSLAAN IN-/UITSCHAKELEN ......................................................................... UITSCHAKELTIJD REGELEN VAN DE NAVIGATIE ...................................................................... TRAJECT SIMULEREN ..................................................................... WEERGAVE GEOGRAFISCHE POSITIE VAN DE AUTO .................................................................................. LANDENCODE VOOR DE NAVIGATIE ....................................
190 193 194
199 200
WAP - INTERNET WAP INSCHAKELEN ........................................................................ WEERGAVE WAP-PAGINA’S ......................................................... WAP-PAGINA’S LEZEN ................................................................... WAP-PAGINA’S LADEN .................................................................. PAGINA-OPTIES ............................................................................... “FAVORIETEN” .................................................................................. BROWSER-GEHEUGEN (CACHE) WISSEN .............................. EEN WAP-VERBINDING VERBREKEN ....................................... WAP-BROWSER INSTELLEN ......................................................... WAP-PROFIELEN ............................................................................. TEKSTMODELLEN .............................................................................
201 202 202 202 204 204 206 206 207 209 213
195 195 196 196 197 198 199
bCONNECT-DIENSTEN ALGEMENE INFORMATIE ............................................................. 215 CONNECT OBN/SIM-KAART ACTIVEREN ............................. 217
CD-SPELER (CD) ALGEMENE INFORMATIE ............................................................... CD-SPELER INSCHAKELEN/CD PLAATSEN ............................. CD VERWIJDEREN .......................................................................... VOLGENDE/VORIGE MUZIEKSTUKKEN SELECTEREN ....... SNEL MUZIEKSTUKKEN ZOEKEN ............................................. WEERGAVE VAN EEN MUZIEKSTUK ........................................ MIX-FUNCTIE .................................................................................... REPEAT-FUNCTIE ............................................................................ CD TEXT-FUNCTIE ......................................................................... CD NAME-FUNCTIE ....................................................................... PROGRAM-FUNCTIE .......................................................................
233 233 234 234 234 235 235 236 236 237 239
CD/MP3-SPELER ALGEMENE INFORMATIE ............................................................. 241 MP3-SPELER ........................................................................................ 241
MIX-FUNCTIE .................................................................................... REPEAT-FUNCTIE .............................................................................. ID3-TAG-FUNCTIE ............................................................................ CD NAME-FUNCTIE ....................................................................... PROGRAM-FUNCTIE ....................................................................... CD-WISSELAAR-CDC (indien aanwezig) ALGEMENE INFORMATIE ............................................................... CD PLAATSEN/VERWIJDEREN .................................................... CD-WISSELAAR INSCHAKELEN ................................................. VOLGENDE/VORIGE CD SELECTEREN ................................... VOLGEND/VORIG MUZIEKSTUK SELECTEREN ................... SNEL VOLGEND/VORIG MUZIEKSTUK ZOEKEN .............................................................................................. WEERGAVE VAN EEN MUZIEKSTUK ....................................... MIX-FUNCTIE .................................................................................... REPEAT-FUNCTIE ............................................................................ CD NAME-FUNCTIE ....................................................................... PROGRAM-FUNCTIE ...................................................................... STANDAARDINSTELLINGEN REGELEN ALGEMENE INFORMATIE ............................................................... MENU “ALGEMENE INSTELLINGEN” INSCHAKELEN ......... DISPLAY INSTELLEN ....................................................................... PROGRAMMEERBARE TOETS ..................................................... KLOKJE INSTELLEN ........................................................................ TAAL SELECTEREN ......................................................................... SYSTEEM CONTROLEREN ............................................................. TERUGKEREN NAAR STANDAARDINSTELLINGEN ........... BEVEILIGING ...................................................................................... EXTERNE AUDIOBRON ................................................................ STAND-BY GPS .................................................................................. TECHNISCHE GEGEVENS.......................................................
244 245 246 246 246
CONNECT OBN
NIEUW PROFIEL ................................................................................ 218 PERSOONLIJK NUMMER ............................................................... 219 GEBRUIK VAN HET CONNECT OBN ..................................... 220 “MEDISCHE ASSISTENTIE” ............................................................ 220 “TECHNISCHE ASSISTENTIE” ...................................................... 223 VERZOEK OM “MEDISCHE ASSISTENTIE” OF “TECHNISCHE ASSISTENTIE” NIET VERZONDEN ................................................ 224 INFOMOBILITY-DIENSTEN ............................................................ 224 “bCONNECT”-DIENSTEN .............................................................. 225 “FOLLOW ME” ................................................................................... 226 CONNECT-CODE OPROEPEN .................................................. 230 FUNCTIE OPROEPEN OVER DE STATUS VAN HET CONNECT OBN ......................................... 231 WEERGAVE BESTAANDE SIM-PROFIELEN ............................. 231 TERUGKEREN NAAR STANDAARDINSTELLINGEN (RESET VAN HET SYSTEEM) ......................................................... 232
247 247 247 248 248 248 248 249 250 251 252 255 255 256 257 258 259 260 261 261 263 263 264
97
CONNECT OBN
T I P S E N A L G E M E N E I N F O R M AT I E INLEIDING
Noodoproep
Het Connect OBN met geïntegreerde autoradio en telefoon voldoet aan de wettelijke veiligheidsnormen en aanbevelingen.
Om maximale veiligheid te garanderen kan met de telefoon altijd een noodoproep (112) worden verzonden, ook zonder SIM-kaart.
De werking van de in de autoradio geïntegreerde telefoon is gebaseerd op de GSM standaard voor mobiele telefonie. Deze standaard is ontwikkeld voor het gebruik van mobiele telefoons in Europa en in andere landen en wordt ondersteund door vele landen in de wereld (bijv. VDE DIN 0848).
U kunt bellen en gebeld worden als het Connect OBN is ingeschakeld, u zich binnen het dekkingsgebied van het GSM Dual Band netwerk bevindt en de sterkte van het ontvangstsignaal voldoende is. Om deze redenen kan een verbinding niet onder alle omstandigheden gegarandeerd worden. Vertrouw niet uitsluitend op het gebruik van de telefoon voor het verzenden van noodoproepen die van levensbelang zijn, zoals een verzoek om medische hulp.
Met deze telefoon kunnen dezelfde telefoonverbindingen worden gemaakt die met een mobiele telefoon mogelijk zijn. Om te kunnen telefoneren moet u in het bezit zijn van een SIM-kaart, dient u zich binnen het dekkingsgebied van het GSM Dual Band netwerk te bevinden en moet de sterkte van het ontvangstsignaal voldoende zijn.
98
TIPS Verkeersveiligheid Voordat u gaat rijden, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de verschillende functies van het systeem en in het bijzonder van de autoradio (bijv. het opslaan van stations). ATTENTIE
Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel uw leven als het leven van anderen in gevaar brengen. Wij raden u dan ook aan om het volume altijd zo te regelen dat geluiden van buiten (bijv. claxons, sirenes van ambulance, brandweer, politie e.d.) hoorbaar blijven.
Tijdens het rijden wisselen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, vooral als u ver verwijderd bent van de zender waarnaar u luistert. BELANGRIJK Bij verkeersinformatie kan het volume aanzienlijk toenemen in vergelijking tot de normale weergave. Voorzorgsmaatregelen en onderhoud Zonder dat er speciale voorzorgsmaatregelen nodig zijn, is een lange levensduur van het speciaal ontworpen systeem gegarandeerd. Wendt u bij storingen tot de Fiat-dealer.
Maak het display en het bedieningspaneel alleen met een zachte, droge en antistatische doek schoon. Schoonmaak- en glansmiddelen kunnen het front beschadigen.
Belangrijke aanwijzingen Bij storingen in het systeem mag het systeem uitsluitend door de Fiatdealer gecontroleerd en gerepareerd worden. Bij zeer lage temperaturen bereikt het scherm de optimale lichtintensiteit pas na een bepaalde periode.
Behandel het display met zorg. Als er scherpe of harde voorwerpen worden gebruikt, kunnen er krassen en beschadigingen op het display ontstaan. Raak het display niet met de vingers aan. Oefen geen druk op het display uit tijdens het reinigen.
CONNECT OBN
Ontvangstomstandigheden
Als de auto langere tijd bij hoge buitentemperaturen geparkeerd staat, dan kan de automatische thermische beveiliging de werking blokkeren totdat de interieurtemperatuur tot een acceptabele waarde is gedaald.
Er zijn echter enige aandachtspunten, die zorgvuldig in acht moeten worden genomen, zodat het systeem optimaal blijft werken: – het scherm is gevoelig voor krassen, schoonmaakvloeistoffen en UVstraling; – in het scherm binnendringende vloeistof kan het Connect OBN onherstelbaar beschadigen.
99
CONNECT OBN
CD Als u de CD-speler gebruikt, houd er dan rekening mee dat door de aanwezigheid van vuil of vingerafdrukken op de CD er een onderbreking in de weergave en een slechte geluidskwaliteit kan ontstaan. Hetzelfde gebeurt als per ongeluk de CD wordt gebogen. BELANGRIJK Gebruik geen houders voor audio-CD’s of MP3-CD’s met een formaat van 8 cm, ook niet met behulp van een speciale adapter; het gebruik van dit formaat kan het systeem beschadigen. Voor een perfecte weergave geven wij u de volgende tips: – Gebruik alleen merk-CD’s:
– Gebruik voor het schoonmaken nooit chemische producten (bijv. antistatische sprays of thinner) omdat hierdoor het oppervlak van de CD kan worden beschadigd. – Berg na het beluisteren de CD weer op in het doosje om te voorkomen dat er vlekken of krassen ontstaan die de weergave kunnen verstoren.
100
Verwijder eventuele vingerafdrukken en stof van het CD-oppervlak m.b.v. een zachte doek vanuit het midden naar de randen.
Fout
– Stel de CD’s niet bloot aan warmtebronnen, zonnestraling of vocht om te voorkomen dat de CD’s vervormen. – Plak geen stickers op het CDoppervlak en schrijf nooit met een pen of potlood op het weergaveoppervlak van de CD. Neem de CD uit het doosje door in het midden van het doosje te drukken en de CD aan de rand omhoog te trekken. CD verwijderen
– Verwijder vingerafdrukken en stof van het CD-oppervlak met een zachte doek. Houd de CD bij de randen vast en reinig de CD vanuit het midden naar de randen.
Pak de CD altijd bij de randen vast. Raak nooit het oppervlak aan.
Nieuwe CD’s kunnen oneffenheden hebben rondom de randen. Als u deze CD’s gebruikt, kunnen ze niet worden weergegeven of kan het geluid overspringen. Verwijder de oneffenheden aan de randen met behulp van een ballpoint, enz.
CD vastpakken
Pen Oneffenheden
Opmerkingen over CD’s Plak geen stickers op het CDoppervlak en schrijf nooit met een pen of potlood op het CD-oppervlak.
Gebruik geen CD’s met krassen, barsten of vervormingen, enz. Het gebruik van dergelijke CD’s kan storingen of schade veroorzaken.
CONNECT OBN
Voor een optimale weergave raden wij aan originele CD’s te gebruiken. Een goede werking is niet gegarandeerd bij het gebruik van een CD R/RW die op een afwijkend formaat is beschreven en/of een maximum capaciteit heeft groter dan 650 MB.
Fout
Fout
BELANGRIJK Gebruik geen in de handel verkrijgbare beschermfolies voor CD’s of CD’s met stabilisatoren enz. omdat deze kunnen vastlopen in het inwendige mechanisme en de CD kunnen beschadigen. BELANGRIJK Als u CD’s gebruikt die beschermd zijn tegen kopiëren, kan het enkele seconden duren voordat de CD wordt weergegeven.
Gebruik geen oplosmiddelen, antistatische sprays of ontvetters voor het reinigen van een CD.
Fout
Stel de CD’s niet bloot aan warmtebronnen of direct zonlicht.
Fout
101
CONNECT OBN
ALGEMENE INFORMATIE Belangrijke aanwijzingen voor het gebruik en de veiligheid in het verkeer Met het systeem kunnen de belangrijkste functies in de auto gemakkelijk worden bediend. Om gevaarlijke situaties voor u en de andere weggebruikers te voorkomen, moet bij het gebruik op de volgende punten worden gelet: ❒ het systeem mag alleen worden gebruikt als u de volledige controle over de auto kunt behouden; in geval van twijfel bij het gebruik van de functies dient u eerst te stoppen voordat u de betreffende handelingen uitvoert; ❒ het gebruik van de mobiele telefoon is verboden in de nabijheid van explosieve stoffen.
102
Met het navigatiesysteem kunt u het reisdoel bereiken; het geeft routeaanwijzingen aan de hand van de op de navigatie-CD opgeslagen route. Het systeem houdt bij het berekenen van de route rekening met alle informatie met betrekking tot de berijdbaarheid, zodat het optimale traject wordt aanbevolen. Er wordt echter geen rekening gehouden met de verkeersomstandigheden, onverwachtse onderbrekingen of ander ongemak. Bij het uitvoeren van elke handeling moet de verkeerswetgeving worden gerespecteerd; ongeacht de adviezen van het navigatiesysteem. Als u van de aanbevolen route moet afwijken, wordt een andere route door het navigatiesysteem berekend en aanbevolen.
ATTENTIE
Het navigatiesysteem is een hulpmiddel voor de bestuurder tijdens het rijden; het geeft door middel van gesproken en grafische aanwijzingen de optimale route aan om de vooraf ingestelde bestemming te bereiken. Bij het uitvoeren van elke door het systeem aanbevolen handeling ligt de verantwoordelijkheid voor het rijden met de auto in het verkeer volledig bij de bestuurder die ook de verkeersregels alsmede andere verkeersvoorschriften in acht moet nemen. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
F0I0178m
CONNECT OBN
BEDIENINGSKNOPPEN
fig. 1
103
CONNECT OBN
1 - Draaiknop/toets ON/OFF De draaiknop/toets heeft de volgende functies: a) draaien: volumeregeling b) even ingedrukt houden (ongeveer 2 seconden): Connect OBN in-/ uitschakelen 2 - Toets d : frontpaneel openen 3 - Groene toets bConnect •: toegang tot Telematica-diensten van Targa Infomobility 4 - Toets f: satelliet-navigatiesysteem inschakelen 5 - Toets *: om het Connect OBN aan de eigen wensen aan te passen (zie “Programmeerbare toets” in het hoofdstuk “Standaardinstellingen regelen”) 6 - Toets C: karakters wissen, terugkeren naar het hoofdscherm van het actieve menu 7 - Toets c a) kort indrukken: TTS-functie inschakelen (zie “Text to speech” in het hoofdstuk “Werking”), waarmee teksten, e-mail of SMS-berichten gelezen kunnen worden
104
b) even ingedrukt houden (ongeveer 2 seconden): Mute inschakelen (volume op nul zetten)
11 - Toets b: telefoonboek (bij ingeschakelde Telefoon) of symbolenlijst bij WAP activeren
8 - Toets @ www ó: WAP inschakelen
12 - Toets a: telefoon inschakelen
9 - Toets OK: invoer van een nummer/tekst bevestigen of Pauze-functie inschakelen bij CD-weergave
13 - Toets e: terug naar de vorige pagina’s in het actieve menu (iedere keer dat de toets wordt ingedrukt, keert u terug naar de vorige pagina)
10 - Toetsenbord a) N/O: om de cursor in de menu’s en de lijsten omhoog of omlaag te verplaatsen, een andere frequentie te selecteren (bij ingeschakelde Radio), een andere CD te selecteren (bij ingeschakelde CDwisselaar) of een andere kaart te selecteren (bij ingeschakelde CD/ MP3-speler) b) ÷/˜: om de cursor in de menu’s en de lijsten naar links of rechts te verplaatsen, een andere frequentie te selecteren (bij ingeschakelde Radio), een ander muziekstuk te selecteren (bij ingeschakelde CD-speler, CD/MP3-speler en CDwisselaar) of snel de muziekstukken vooruit/achteruit af te spelen (bij ingeschakelde CD-speler, CD/MP3speler en CD-wisselaar)
14 - Display 15 - Toets FM AM: golfband selecteren bij ingeschakelde Radio 16 - Toets SOURCE: audiobron selecteren: Radio, CD/MP3-speler, CD-wisselaar, externe audiobron (indien aangesloten) 17 - Toets MENU: menu van de geselecteerde audiobron oproepen (Radio, CD-speler, CD/MP3-speler, CD-wisselaar of externe audiobron, indien aangesloten)
19 (fig. 2) - Led voor signalering van een in de CD-lade geladen CD (audio- of navigatie-CD) 20 (fig. 2) - SIM-kaart-opening (om Telefoon, Navigatiesysteem, WAP of Targa Infomobility-diensten te activeren)
BEDIENINGSKNOPPEN OP HET STUURWIEL (indien aanwezig) (fig. 3)
(4) Multifunctionele toets: ❒ Radio: oproepen voorkeuzestations (van 1 tot 6);
Ook op het stuurwiel zijn de bedieningsknoppen van de belangrijkste functies van de autoradio geplaatst, zodat u de autoradio nog eenvoudiger kunt bedienen:
❒ CD-speler: volgend muziekstuk selecteren;
(1) Toets verhogen volumeniveau;
❒ MP3-speler: volgend muziekstuk selecteren.
(2) Toets verlagen volumeniveau;
❒ CD-wisselaar: volgend muziekstuk selecteren;
CONNECT OBN
18 (fig. 2) - Toets ˚: CD verwijderen
(3) Toets voor Mute-functie;
F0I0161m
fig. 2
F0I0141m
fig. 3
105
CONNECT OBN
(5) Multifunctionele toets: ❒ Radio: oproepen voorkeuzestation (van 6 tot 1); ❒ CD-speler: selecteren;
vorig
muziekstuk
❒ CD-wisselaar: vorig muziekstuk selecteren; ❒ MP3-speler: vorig muziekstuk selecteren. (6) Keuzetoets audiobron (Radio, CD-speler, CD/MP3-speler, CD-wisselaar)/telefoon of navigatiesysteem inschakelen.
Toetsen volumeregeling/ inschakeling Mute-functie De toetsen voor het regelen van het volume (1) en (2) en voor het in-/ uitschakelen van de Mute-functie (3) werken op dezelfde wijze als de overeenkomende toetsen op de autoradio. Multifunctionele toetsen (4) en (5) Met de multifunctionele toetsen (4) en (5) kunt u voorkeuzestations oproepen en het volgende/vorige muziekstuk selecteren als een CD wordt beluisterd. Druk op toets (4) voor het kiezen van de stations van 1 tot 6 of voor het beluisteren van het volgende muziekstuk op de CD. Druk op toets (5) voor het kiezen van de stations van 6 tot 1 of voor het beluisteren van het vorige muziekstuk op de CD.
106
Keuzetoets audiobron/ inschakeling telefoon of navigatiesysteem Druk kort een aantal malen op toets (6) om een audiobron te selecteren of de telefoon of het navigatiesysteem in te schakelen. De beschikbare audiobronnen zijn: Radio, CD (*), CD MP3 (**) CDC (***). (*) Alleen als een CD is geladen (**) Alleen als een MP3-CD is geladen (***) Alleen als de CD-wisselaar is aangesloten.
CONNECT OBN IN-/UITSCHAKELEN
In-/uitschakelen bij uitgezette motor
KEUZEMOGELIJKHEID WERKING
Druk voor het inschakelen van het Connect OBN op de draaiknop/ toets ON/OFF (1); de laatst beluisterde audiobron wordt op het ingestelde volume weergegeven. Druk voor uitschakeling van het Connect OBN op de draaiknop/ toets ON/ OFF (1).
Het Connect OBN kan ook gebruikt worden als de motor uitstaat (contactsleutel in stand STOP).
Druk voor het selecteren van de gewenste audiobron op de toets SOURCE (16).
Druk voor inschakeling van het Connect OBN op de draaiknop/toets ON/OFF (1).
Druk voor inschakeling van het navigatiesysteem op de toets f (4).
Zie voor het instellen van het volume bij inschakeling “Volumeregeling bij inschakeling TA-informatie, berichten en snelheidsafhankelijke volumeregeling” in het hoofdstuk “Standaardinstellingen regelen”.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in stand STOP staat, schakelt na een tijd tussen 0 en 60 minuten, het Connect OBN automatisch uit om te voorkomen dat de accu van de auto ontlaadt. Als u de motor start, wordt de tijdslimiet opgeheven. Als u gedurende deze tijd een telefoongesprek voert, schakelt het Connect OBN automatisch uit na beëindiging van het gesprek. Zie voor het regelen van de automatische uitschakeltijd, de paragraaf “Stand-by GPS” in het hoofdstuk “Standaardinstellingen regelen”.
CONNECT OBN
WERKING
Druk voor inschakeling van de telefoon op de toets a (12). Druk voor toegang tot de Targa Infomobility-diensten op de groene toets bConnect • (3). Als een bron/functie is geselecteerd, verschijnt het bijbehorende hoofdmenu/hoofdscherm.
107
CONNECT OBN
VOLUMEREGELING Volume verhogen: draai de draaiknop/toets ON/OFF (1) rechtsom. Volume verlagen: draai de draaiknop/toets ON/OFF (1) linksom. Tijdens het instellen van het volume, wordt het volumeniveau grafisch op het display weergegeven (deze grafische weergave verschijnt alleen bij het hoofdmenu van de audiobron). BELANGRIJK Als u naar een gesproken bericht van het navigatiesysteem luistert, kan het volume onafhankelijk van het standaardvolume van de audiobron gewijzigd worden.
Beperking van het inschakelvolume BELANGRIJK Als u het Connect OBN uitschakelt en vervolgens weer inschakelt, wordt de bron weergegeven op het volumeniveau van voor de uitschakeling. Als het systeem werd uitgeschakeld met een volumeniveau dat hoger was dan het ingestelde niveau, dan wordt bij inschakeling de audiobron op het maximaal ingestelde volumeniveau weergegeven.
Bovendien kan het maximale volume worden ingesteld dat het Connect OBN bij inschakeling moet weergeven. Ga als volgt te werk: 1) houd de toets MENU (17) langer dan 2 seconden ingedrukt: op het display verschijnt het menu “Algemene instellingen” (fig. 4); 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Volume”; 3) bevestig de keuze door de toets OK (9) in te drukken: op het display verschijnt het menu “Volume” (fig. 5); 4) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Inschakelen” (fig. 5);
BELANGRIJK U kunt het volume instellen waarbij het Connect OBN moet worden ingeschakeld (zie de volgende paragraaf).
5) bevestig de keuze door de toets OK (9) in te drukken;
F0I2000i
108
fig. 4
F0I2001i
fig. 5
7) druk na de instelling op de toets OK (9) om de keuze te bevestigen; of 8) druk op de toets e (13) om het scherm te verlaten; Druk op de toets C (6) om terug te keren naar het vorige menu. Het nieuwe volumeniveau wordt automatisch opgeslagen.
Mute-functie Druk voor inschakeling van de Mute-functie (volume op nul zetten) langer dan 2 seconden op de toets c (7): op het display verschijnt het opschrift “MUTE”. Druk voor uitschakeling van de Mute-functie kort op de toets c (7) of draai de draaiknop/toets ON/OFF (1): het volume keert terug naar het daarvoor ingestelde niveau.
SIM-KAART PLAATSEN/VERWIJDEREN Voor het inschakelen van de functies Telefoon, WAP, Navigatiesysteem en om toegang te krijgen tot de Targa Infomobility-diensten, moet een geldige SIM-kaart in de daarvoor bestemde opening zijn gestoken.
CONNECT OBN
6) regel het volume met de toetsen (÷/˜) van het toetsenbord (10);
Ga voor het plaatsen van de SIMkaart als volgt te werk: 1) druk op de draaiknop/toets ON/OFF (1) om het Connect OBN uit te schakelen; 2) druk op de toets d (2) om het frontklepje te openen;
ATTENTIE
Een te hoog volume tijdens het rijden kan zowel uw leven als het leven van anderen in gevaar brengen. Wij raden u dan ook aan om het volume altijd zo te regelen dat geluiden van buiten (bijv. claxons, sirenes van ambulance, brandweer, politie e.d.) hoorbaar blijven.
3) plaats de SIM-kaart volledig in de daarvoor bestemde opening (20-fig. 2) totdat hij blokkeert; 4) sluit het frontklepje. Ga voor het verwijderen van de SIM-kaart als volgt te werk: 1) druk op de draaiknop/toets ON/ OFF (1) om het Connect OBN uit te schakelen; 2) druk op de toets d (2) om het frontklepje te openen; 3) druk de kaart naar de achterkant van het apparaat en verwijder ver-
109
CONNECT OBN
volgens de SIM-kaart voorzichtig uit de opening (20-fig. 2). TEXT TO SPEECH (TTS) Met deze functie kunt u bij WAP Internet of ingeschakelde Telefoon, WAP-pagina’s, tekstberichten (SMS) of namen/nummers uit het telefoonboek laten voorlezen. De taal die is ingesteld voor TTS wordt ook gebruikt voor de gesproken berichten tijdens de navigatie. Als u een WAP-pagina, een SMSbericht of een invoer in het telefoonboek wilt laten voorlezen, druk dan op de toets c (7). Als u tijdens de navigatie kort op de toets c (7) drukt, wordt de laatst gesproken opdracht herhaald.
Regeling volume, toon en snelheid TTS Ga als volgt te werk: 1) houd de toets MENU (17) langer dan 2 seconden ingedrukt: op het display verschijnt het menu “Algemene instellingen”; 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Reg. Stem” (fig. 6) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu voor het regelen van het stemgeluid;
5) druk na het instellen op de toets OK (9) om de waarden op te slaan; of 5) druk op de toets e (13) om de wijzigingen te wissen. Druk op de toets C (6) om terug te keren naar het vorige menu.
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel dat u wilt regelen “Volume”, “Intonatie” of “Snelheid” (fig. 7) en druk vervolgens op de toets OK (9);
BELANGRIJK Als de voor de TTS ingestelde taal niet overeenkomt met bijvoorbeeld die van de WAPpagina die u raadpleegt, kunnen zich voorleesfouten voordoen.
110
4) stel met de toetsen (÷/˜) van het toetsenbord (10) de gewenste waarden in;
F0I2002i
fig. 6
F0I2155i
fig. 7
Om de taal van TTS te wijzigen moet de betreffende programmaCD van het Connect OBN gedownload worden. Het downloaden kan 20 minuten duren. De beschikbare talen voor de TTS-functie zijn: Italiaans, Duits, Engels, Frans, Spaans en Nederlands. 1) houd de toets MENU (17) langer dan 2 seconden ingedrukt: op het display verschijnt het menu “Algemene instellingen”; 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Taal” (fig. 8); 3) bevestig de keuze door de toets OK (9) in te drukken: op het display verschijnt het menu “Taal” (fig. 9); 4) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Gesproken” (fig. 9);
5) bevestig de keuze door de toets OK (9) in te drukken: op het display verschijnt het verzoek de CD te plaatsen en te downloaden; 6) plaats de CD: als de gegevens geladen zijn, verschijnt er een lijst met de beschikbare talen voor TTS; 7) selecteer de gewenste taal en druk vervolgens op de toets OK (9) om de keuze te bevestigen; 8) om de nieuwe taal te laden die u aan de toets c (7) toekent, moet u de toets OK (9) selecteren en vervolgens indrukken: de gegevens van de CD worden geladen.
De teksten die nodig zijn voor de navigatie, de SMS-berichten en voor de namen in het telefoonboek, worden ingevoerd met behulp van karaktertabel. De karaktertabel bestaat uit drie delen (fig. 10): (1) symbolenlijst met alle letters, symbolen/speciale tekens en cijfers; (2) opdrachtsymbolen; (3) invoerregel teksten/nummers.
Na het instellen wordt verzocht de gebruikte CD te verwijderen; verwijder de CD. Het Connect OBN schakelt automatisch uit. Als het systeem weer wordt ingeschakeld, wordt de zojuist ingestelde TTS-taal weergegeven.
F0I2003i
fig. 8
TEKSTEN INVOEREN M.B.V. LIJST
CONNECT OBN
TTS-taal instellen
F0I2107i
fig. 9
F0I2004i
fig. 10
111
CONNECT OBN
Letters selecteren Ga als volgt te werk om letters met behulp van de tabel in te voeren: 1) plaats de cursor m.b.v. het toetsenbord (10) op het gewenste symbool; 2) bevestig de keuze door de toets OK (9) in te drukken: het geselecteerde symbool verschijnt in de regel (3-fig. 10); 3) voer de gehele naam op deze wijze in en druk vervolgens langer dan 2 seconden op de toets OK (9) om de naam te bevestigen.
Een speciaal karakter selecteren Ga als volgt te werk om speciale karakters te gebruiken die niet op het display staan: 1) plaats de cursor m.b.v. het toetsenbord (10) op het symbool y (2-fig. 10);
KLANKKLEURREGELING U kunt de “bassen” en “hoge tonen” voor iedere audiobron gescheiden instellen. De Balans, Fader en Loudness kunnen niet gescheiden worden geregeld. Stel het geluid als volgt in:
2) druk op de toets OK (9): iedere keer als u op de toets drukt, wordt er een nieuw speciaal karakter in de tabel getoond.
1) druk op de toets SOURCE (16) om de audiobron te selecteren waarvan u het volume wilt regelen;
Letters wissen
2) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnen de functies van de ingeschakelde audiobron;
Druk voor het wissen van een letter op de toets OK (9) of selecteer het symbool j en druk op de toets OK (9).
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “FM TONE” (fig. 11): op het display verschijnt het menu voor het instellen van het geluid (fig. 12);
F0I2005i
112
fig. 11
F0I2006i
fig. 12
5) stel met de toetsen ÷/˜ van het toetsenbord (10) de waarden in en druk vervolgens op de toets OK (9); 6) druk na het instellen op de toets OK (9) om de waarden op te slaan; of
EQUALIZER
Equalizer instellen
Het Connect OBN is voorzien van een 5-bandsequalizer die voor iedere audiobron apart kan worden ingesteld. Voor de equalizer zijn de volgende banden beschikbaar: ❒ SUBLOW EQ 32 - 50 Hz ❒ LOW EQ 63 - 250 Hz
6) druk op de toets e (13) om de wijzigingen te wissen.
❒ MID EQ 315 - 1250 Hz
Druk op de toets C (6) om terug te keren naar het vorige menu.
❒ HIGH EQ 8000 - 12500 Hz
❒ MID/HIGH EQ 1600 - 6300 Hz Voordat u de equalizer instelt is het raadzaam de waarden van de volumeregeling en de geluidsverdeling te resetten (zie vorige paragrafen).
Ga als volgt te werk: 1) druk op de toets SOURCE (16) voor het selecteren van de gewenste audiobron; 2) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de ingeschakelde audiobron; 3) selecteer het onderdeel “FM TONE” (fig. 11) en druk op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu voor het instellen van het geluid (fig. 13); 4) selecteer het onderdeel “Equaliz.” en druk op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu met de frequentieband (fig. 14);
F0I2008i
fig. 13
CONNECT OBN
4) selecteer met het toetsenbord (10) het gewenste onderdeel en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2009i
fig. 14
113
CONNECT OBN
5) selecteer de frequentieband die u wilt instellen en druk op de toets OK (9): op het display verschijnt het scherm voor het instellen van de band (fig. 15);
in en druk vervolgens op de toets OK (9);
Tips voor het instellen van de equalizer
10) stel de andere banden op dezelfde manier in.
Begin het instellen vanuit “Mid/ High” en eindig met de lage tonen.
6) selecteer het onderdeel “Frequentie” en druk op de toets OK (9);
Druk op de toets C (6) om terug te keren naar het vorige menu.
7) stel met de toetsen ÷/˜ van het toetsenbord (10) de frequentie in en druk vervolgens op de toets OK (9); 8) selecteer het onderdeel “Gain” en druk op de toets OK (9); 7) stel met de toetsen ÷/˜ van het toetsenbord (10) het niveau
De uitgevoerde instellingen worden automatisch opgeslagen.
Geluidseffect/Probleem
Uit te voeren handeling
De lage tonen worden te zwak weergegeven
Versterk de bassen door de frequentie te regelen: van 50 tot 100 Hz Niveau van +4 tot +6
Storingen in de weergave van de lage tonen
Regel de frequentie van de bassen: van 125 naar 400 Hz Niveau: ongeveer –4
Het geluid wordt te schel en niet in stereo weergegeven
Regel de frequentie van het middengebied: van 1000 naar 2500 Hz Niveau: van –4 naar –6
Slechte ontvangst en geen helder geluid
Regel de frequentie van de hoge tonen: ongeveer 12500 Hz Niveau: van +2 naar +4
F0I2010i
114
fig. 15
NAAR DE RADIO LUISTEREN Druk op de toets SOURCE (16) totdat op het display het hoofdmenu van de radio verschijnt (fig. 16). Op het display worden de 6 op de geselecteerde golfband opgeslagen stations weergegeven (het Connect OBN stemt automatisch af op het station dat beluisterd werd voordat het systeem werd uitgeschakeld) en op de onderste regel (linksonder) de ingeschakelde golfband (bijv. FM1).
FREQUENTIE SELECTEREN/ STATIONS OPSLAAN
AFSTEMMEN OP FM-STATIONS
U kunt radiostations ontvangen op de golfbanden FM, MW en LW (AM). Voor de FM-golfband zijn drie geheugens (FM1, FM2 en FMT) beschikbaar; voor de MW- en AM-golfband is slechts één geheugen beschikbaar.
Automatische afstemming
In ieder geheugen kunnen 6 radiostations worden opgeslagen. Druk voor het selecteren van een golfband bij ingeschakelde radio op de toets FM AM (15) totdat op het display de frequentie of het gewenste geheugen verschijnt.
F0I2011i
fig. 16
F0I2150i
fig. 17
CONNECT OBN
RADIO
Ga als volgt te werk: 1) druk langer dan 2 seconden op een toets van het toetsenbord (10): op het display verschijnt het menu “Zoekwijze” (fig. 17); 2) druk op de toets N of O van het toetsenbord (10) om op hogere/lagere frequentie te zoeken (fig. 18); het Connect OBN stemt af op het radiostation met de beste ontvangstfrequentie en op het display verschijnt het menu “Zoekwijze”; 3) ga door met zoeken of druk op de toets OK (9) om weer naar het radiostation te luisteren en terug te keren naar het hoofdmenu van de radio (fig. 16). F0I2151i
fig. 18
115
CONNECT OBN
Programma-afstemming (alleen FM) Ga als volgt te werk: 1) druk langer dan 2 seconden op een toets van het toetsenbord (10): op het display verschijnt het menu “Zoekwijze” (fig. 17); 2) druk op de toets ˜ of ÷ van het toetsenbord (10) om vooruit/achteruit te zoeken; het Connect OBN stemt af op het te ontvangen programma van het dichtstbijzijnde radiostation (tijdens het zoeken verschijnt op het display het opschrift “Programma zoeken”); 3) ga door met zoeken of druk op de toets OK (9) om weer naar het radiostation te luisteren en terug te keren naar het hoofdmenu van de radio (fig. 16).
Handmatige afstemming Ga als volgt te werk: 1) druk langer dan 2 seconden op een toets van het toetsenbord (10): op het display verschijnt het menu “Zoekwijze” (fig. 17); 2) Druk op de toets ˜ of ÷ van het toetsenbord (10) om op hogere/lagere frequentie te zoeken; tijdens het zoeken verschijnt op het display het opschrift “Handmatig zoeken” (fig. 19); 3) ga door met zoeken of druk op de toets OK (9) om weer naar het radiostation te luisteren en terug te keren naar het hoofdmenu van de radio (fig. 16).
GEVOELIGHEID INSTELLEN VOOR HET AUTOMATISCH ZOEKEN NAAR STATIONS U kunt de gevoeligheid instellen voor het automatisch zoeken naar stations. Ga als volgt te werk: 1) Druk bij ingeschakelde radio op de toets MENU (17): op het display verschijnt het “Functiemenu” van de radio; 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de radio (fig. 20);
BELANGRIJK Voor de handmatige afstemming moet de RDS-functie zijn ingeschakeld.
BELANGRIJK Om de programmaafstemming te gebruiken, moet de RDS-functie zijn ingeschakeld. F0I2152i
116
fig. 19
F0I2015i
fig. 20
STATIONS OPSLAAN
– Best: het automatisch zoeken wordt alleen onderbroken bij radiostations met een goede ontvangstkwaliteit. Kies deze instelling als u reist in een gebied waar zich veel radiostations bevinden.
Handmatig opslaan
– Sens: het automatisch zoeken wordt onderbroken bij stations met een minder goede ontvangstkwaliteit. Kies deze instelling als u reist in een gebied waar zich weinig radiostations bevinden. Druk twee maal op de toets e (13) om naar het hoofdmenu van de radio terug te keren. De uitgevoerde instellingen worden automatisch opgeslagen.
Er kunnen maximaal 18 FM-stations verdeeld over drie golfbanden (FM1, FM2 en FMT), 6 MW- en 6 AM-stations worden opgeslagen.
Ga voor het handmatig opslaan van stations als volgt te werk: 1) selecteer het gewenste FMgeheugen (FM1, FM2, FMT) of de MW- of AM-golfband. 2) stem af op het gewenste radiostation (zie de paragraaf “Afstemming op FM-stations”). Als is afgestemd op het station dat u wilt opslaan, verschijnt na het indrukken van de toets OK (9) het hoofdmenu van de radio met bovenin het geselecteerde station;
Automatisch opslaan (Travel Store) Op de FMT-golfband kunnen automatisch de 6 stations met het sterkste ontvangstsignaal in het gebied waarin u rijdt, worden opgeslagen.
CONNECT OBN
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Zoeken:” (fig. 20) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat achter het opschrift FM de gewenste gevoeligheid (“Sens” of “Best”) verschijnt.
BELANGRIJK De opgeslagen stations worden vervangen als stations worden opgeslagen met de functie Travel Store. Ga voor het automatisch opslaan Travel Store als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde radio op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de radio (fig. 20); 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Travel Store” (fig. 21) en druk vervolgens op de toets OK (9).
3) selecteer met het toetsenbord (10) het geheugen waarin het radiostation moet worden opgeslagen; F0I2016i
4) houd de toets OK (9) ingedrukt totdat u geen radiostation meer hoort of totdat in het geheugen de frequentie of de naam (indien beschikbaar) van het radiostation verschijnt. fig. 21
117
CONNECT OBN
Als de functie Travelstore is ingeschakeld, verschijnt op het display het opschrift “T-STORE”. Als de stations zijn opgeslagen, wordt automatisch afgestemd op het eerste station dat op de FMT-golfband is opgeslagen. Opgeslagen stations oproepen Ga als volgt te werk: 1) selecteer een geheugen of de gewenste frequentie; 2) selecteer met het toetsenbord (10) het gewenste radiostation en druk vervolgens op de toets OK (9). Er wordt afgestemd op het geselecteerde radiostation (indien te ontvangen). Als het niet mogelijk is het radiostation te ontvangen of als de RDS-functie is ingeschakeld, wordt er automatisch naar een ander station gezocht.
118
RDS-FUNCTIE (Radio Data System) Dankzij het Radio Data System wordt de geluidsweergave van stations op de FM-band (frequentiemodulatie) verbeterd. Met het RDS wordt automatisch op de optimale frequentie van het door u beluisterde station afgestemd (alternatieve frequentie). Hierdoor kan altijd naar hetzelfde station geluisterd worden, zonder dat opnieuw moet worden afgestemd als u in een andere regio komt. Uiteraard moet het station ontvangen kunnen worden in het betreffende gebied.
Functie in-/uitschakelen Ga voor het inschakelen van de RDS-functie als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde radio op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van de radio (fig. 22); 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de radioinstellingen (fig. 23);
Bij ingeschakeld RDS verschijnen op het display de naam van het station (maximaal 8 tekens) waarop is afgestemd (Program Service) en de status van de verkeersinformatie. Het Connect OBN zal de optimale ontvangstfrequentie zoeken van het gewenste station.
F0I2012i
fig. 22
Variab. = RDS-functie ingeschakeld met de teksten van de radiostations; Vast = indicatie vast weergegeven met de tekst van de radiostations; OFF = RDS-functie uitgeschakeld. Druk twee maal op de toets e (13) om naar het hoofdmenu van de radio terug te keren. De uitgevoerde instellingen worden automatisch opgeslagen.
F0I2013i
fig. 23
REG-FUNCTIE Op bepaalde uren van de dag zenden enkele stations regionale programma’s uit. Als de functie is uitgeschakeld en u hebt afgestemd op een regionaal station dat in een bepaald gebied uitzendt, dan zult u als u in een ander gebied komt, het regionale station van dat nieuwe gebied ontvangen.
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “REG” (fig. 24) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display de gewenste instelling staat (ON of OFF). Druk twee maal op de toets e (13) om naar het hoofdmenu van de radio terug te keren.
CONNECT OBN
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “RDS” en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat achter het opschrift “RDS” het opschrift verschijnt van de gewenste instelling (“Variab.”, “Vast”, “OFF”).
De uitgevoerde instellingen worden automatisch opgeslagen.
Functie in-/uitschakelen Ga voor het inschakelen van de “REG”-functie als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde radio op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de radio (fig. 22); 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Instellingen” (fig. 22) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de radioinstellingen (fig. 23);
F0I2014i
fig. 24
119
CONNECT OBN
PTY-FUNCTIE (PROGRAM TYPE) De PTY-functie is verbonden met het RDS. De stations maken via PTY de inhoud (POP, ROCK, enz.) van hun programma’s bekend, waardoor een keuze kan worden gemaakt. Als u bij ingeschakelde PTY-functie een nieuw station selecteert, verschijnt enkele seconden de inhoud van het programma op het display. Als het station daarentegen de PTY-functie niet bezit, wordt de inhoud niet weergegeven.
120
De beschikbare PTY-programmatypes zijn: NEWS Nieuwsuitzendingen AFFAIRS Actualiteitenprogramma’s INFO Informatieprogramma’s SPORT Sportuitzendingen EDU. Educatieve programma’s DRAMA Hoorspelen en lezingen CULTURE Culturele programma’s SCIENCE Wetenschappelijke programma’s VARIED Diverse andere programma’s POP M. Popmuziek ROCK M. Rockmuziek EASY M. Easy listening
LIGHT M. Licht-klassieke muziek CLASSICS Klassieke muziek OTHER M. Andere muziekprogramma’s WEATHER Weerberichten FINANCE Economisch nieuws CHILDREN Kinderprogramma’s SOCIAL Sociale informatie RELIGION Religieuze/filosofische programma’s PHONE IN Inbel-programma’s (anders dan de functie “Phone In” die alleen kan worden ingeschakeld als er een handsfree mobiele telefoon is aangesloten) TRAVEL Toeristische informatie LEISURE Vrije tijd en hobby’s JAZZ Jazzmuziek COUNTRY Countrymuziek NATION M Nationale programma’s OLDIES Golden Oldies FOLK M Folkmuziek DOCUMENT Radiodocumentaires TEST ALARM (PTY 31) Alarmberichten ontvangen Als een van deze programmatypes is ingeschakeld, verschijnt op het display een icoon gevolg door de naam van het programma.
Functie in-/uitschakelen Ga voor het inschakelen van de PTYfunctie als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde radio op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de radio (fig. 22); 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Instellingen” (fig. 22) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de radioinstellingen (fig. 21); 3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “PTY” (fig. 25) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display de gewenste instelling staat (ON of OFF). Druk twee maal op de toets e (13) om naar het hoofdmenu van de radio terug te keren. De uitgevoerde instellingen worden automatisch opgeslagen. F0I2017i
fig. 25
De functie Highcut verbetert het volume bij slechte ontvangst van radiostations. De hoge tonen worden automatisch vermindert en als gevolg daarvan ook het volume. Functie in-/uitschakelen Ga voor het inschakelen van de Highcut-functie als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde radio op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de radio (fig. 22);
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Highcut” (fig. 26) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display de gewenste instelling staat (ON of OFF). Druk twee maal op de toets e (13) om naar het hoofdmenu van de radio terug te keren. De uitgevoerde instellingen worden automatisch opgeslagen.
SHARX-FUNCTIE Als u op een FM-station hebt afgestemd, kan het ontvangstsignaal zo nu en dan gestoord worden. Dit wordt veroorzaakt door nabij gelegen stations. Met de SHARX-functie kunnen de storingen worden verminderd.
CONNECT OBN
HIGHCUT-FUNCTIE
Functie in-/uitschakelen Ga voor het in-/uitschakelen van de SHARX-functie als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde radio op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de radio (fig. 22);
2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Instellingen” (fig. 22) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de radioinstellingen;
2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Instellingen” (fig. 22) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de radioinstellingen;
F0I2018i
fig. 26
121
CONNECT OBN
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “SHARX” (fig. 27) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display de gewenste instelling staat (ON of OFF). Druk twee maal op de toets e (13) om naar het hoofdmenu van de radio terug te keren. De uitgevoerde instellingen worden automatisch opgeslagen.
EON-FUNCTIE (Enhanced Other Network)
TA-FUNCTIE (Traffic Announcement)
Met de EON-functie kunt u automatisch op radiostations afstemmen die verkeersinformatie uitzenden. Vele FM-programma’s zenden regelmatig verkeersinformatie uit die betrekking heeft op hun ontvangstgebied. Programma’s met verkeersinformatie zenden een herkenningssignaal uit dat door het Connect OBN wordt geanalyseerd. Na het beluisteren van de verkeersinformatie, wordt automatisch afgestemd op het daarvoor beluisterde radiostation.
Functie in-/uitschakelen Ga voor het in-/uitschakelen van de TA-functie als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde radio op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de radio (fig. 22); 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Instellingen” (fig. 22) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de radioinstellingen; 3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “TA” (fig. 28) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display de gewenste instelling staat (ON of OFF). Druk twee maal op de toets e (13) om naar het hoofdmenu van de radio terug te keren.
F0I2019i
122
fig. 27
F0I2020i
fig. 28
De uitgevoerde instellingen worden automatisch opgeslagen.
Bovendien klinkt er in de volgende gevallen een akoestisch signaal: 1) als u tijdens het beluisteren van een TA-station het ontvangstgebied verlaat; 2) als u naar een CD luistert en u het ontvangstgebied verlaat van het TA-station en vervolgens bij het automatisch zoeken geen enkel ander TA-station wordt gevonden; 3) als u van een TA-station overschakelt naar een station dat geen verkeersinformatie uitzendt.
Volumeregeling TA
Druk op de toets C (6) om terug te keren naar het vorige menu.
Ga als volgt te werk: 1) druk langer dan 2 seconden op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu met de standaardinstellingen van het Connect OBN (fig. 29);
Het nieuwe volumeniveau wordt automatisch opgeslagen.
CONNECT OBN
BELANGRIJK De TA-functie is alleen ingeschakeld als in het hoofdmenu van een audiobron het opschrift TA onder aan het display verschijnt. Als er verkeersinformatie wordt ontvangen verschijnt op het display een symbool en wordt het volume op het minimum niveau ingesteld.
2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Volume” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Volume” (fig. 30); 3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “TA” (fig. 30) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) regel met de toetsen ÷/˜ van het toetsenbord (10) het volume; druk na het instellen op de toets OK (9) om de keuze te bevestigen.
Schakel in deze gevallen de voorrang voor de uitzending van verkeersinformatie uit of stem af op een station dat dit soort informatie uitzendt.
F0I2000i
fig. 29
F0I2001i
fig. 30
123
CONNECT OBN
TELEFOON ALGEMENE INFORMATIE
TELEFOON INSCHAKELEN
PIN-CODE INVOEREN
Met deze telefoon kunnen dezelfde telefoonverbindingen worden gemaakt die met een mobiele telefoon mogelijk zijn. Om te kunnen telefoneren moet u in het bezit zijn van een SIM-kaart, dient u zich binnen het dekkingsgebied van het GSM Dual Band netwerk te bevinden en moet de sterkte van het ontvangstsignaal voldoende zijn.
Als een geldige SIM-kaart is ingevoerd en u de telefoon wilt inschakelen, druk dan op de toets a(12).
De PIN-code (Personal Identification Number) verhindert een ongeoorloofd gebruik van de diensten met de SIM-kaart, en moet worden ingevoerd als het Connect OBN langer dan 30 minuten is uitgeschakeld.
Op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de PIN-code (fig. 32). Als u het verzoek tot het invoeren van de PIN-code uitschakelt, verschijnt het hoofdmenu van de telefoon (fig. 31).
BELANGRIJK De diensten van het netwerk die in dit deel beschreven worden (bijv. het oproepsignaal) worden door de telefoon geregeld maar de beschikbaarheid hangt af van het netwerk en van het soort contract dat is afgesloten met de service provider.
BELANGRIJK Noteer de PIN-code en maak hem niet aan andere personen bekend.
BELANGRIJK Als de voedingsspanning onder een vooraf ingestelde minimumwaarde komt, kan de kwaliteit van de telefoonverbinding niet gegarandeerd worden. Als de motor tijdens een telefoongesprek wordt gestart, kan de verbinding worden verbroken.
124
De PIN-code en de PUK-code (Personal Unlock Key) worden aan u bekend gemaakt op het moment dat u de SIM-kaart aanschaft. U kunt de PIN-code wijzigen (zie de paragraaf “PIN-code wijzigen” in dit hoofdstuk). Het verzoek tot het invoeren van de PIN-code kan worden uitgeschakeld.
F0I2022i
fig. 31
1) selecteer met het toetsenbord (10) het eerste cijfer van de PINcode en druk ter bevestiging op de toets OK (9); 2) voer op dezelfde manier de overige cijfers van de code in; 3) selecteer na het invoeren van de cijfers het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9) of houd de toets OK (9) langer dan 2 seconden ingedrukt.
BELANGRIJK Als 3 keer achter elkaar een verkeerde PIN-code wordt ingevoerd, wordt de SIMkaart geblokkeerd: u kunt de blokkering van de kaart opheffen door de PUK-code in te voeren (zie de volgende paragraaf “Ontgrendel SIMkaart”). Als de PIN-code op de juiste wijze is ingevoerd, schakelt het Connect OBN in en verschijnt het hoofdmenu van de telefoon.
SIM-KAART ONTGRENDELEN Als 3 keer achter elkaar een verkeerde PIN-code wordt ingevoerd, wordt de SIM-kaart geblokkeerd: u kunt de blokkering van de SIM-kaart opheffen door de PUK-code (Personal Unlock Key) in te voeren.
CONNECT OBN
Ga als volgt te werk als op het display het opschrift “PIN-code invoeren” (fig. 32) verschijnt:
Deze 8-cijferige code wordt aan u bekend gemaakt op het moment dat u de SIM-kaart aanschaft. BELANGRIJK De PUK-code kan niet worden gewijzigd. Als u een geblokkeerde SIM-kaart in de GSM-module plaatst, verschijnt op het display het verzoek de PUKcode in te voeren. Ga als volgt te werk als op het display het opschrift “PUK-code invoeren” (fig. 33) verschijnt:
F0I2133i
fig. 32
F0I2134i
fig. 33
1) selecteer met het toetsenbord (10) het eerste cijfer van de PUKcode en druk ter bevestiging op de toets OK (9);
125
CONNECT OBN
2) voer op dezelfde manier de overige cijfers van de code in;
TELEFOONNUMMERS KIEZEN
Handmatig kiezen
3) selecteer na het invoeren van de cijfers het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het verzoek de PIN-code in te voeren;
U kunt op drie verschillende manieren een telefoonnummer kiezen:
1) selecteer in het hoofdmenu van de telefoon (fig. 35) met het toetsenbord (10) het onderdeel “Selecteer” en druk vervolgens op de toets OK (9);
4) voer de code in en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het volgende scherm (fig. 34); 5) voer opnieuw de PIN-code in en druk vervolgens op de toets OK (9).
Ga als volgt te werk:
– handmatig kiezen; – telefoonnummer uit telefoonboek kiezen; – kiezen uit de lijst met laatst gebelde nummers (uitgaande/inkomende oproepen en beantwoorde oproepen);
2) rechts op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het telefoonnummer (fig. 36); 3) selecteer met het toetsenbord (10) het eerste cijfer van het telefoonnummer en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) voer op dezelfde manier de overige cijfers van het telefoonnummer in;
F0I2135i
126
fig. 34
F0I2022i
fig. 35
F0I2023i
fig. 36
BELANGRIJK Voor telefoongesprekken via het GSM-netwerk moet het telefoonnummer altijd vooraf worden gegaan door het netnummer, ook als een mobiel nummer wordt ingevoerd. Alleen de servicenummers en de nummers van het antwoordapparaat kunnen zonder netnummer worden ingevoerd.
Letters/symbolen m.b.v. tabel invoeren
Telefoonnummer uit telefoonboek kiezen
Ieder cijfer uit de tabel met cijfers selecteert op volgorde verschillende letters/symbolen: na het laatste teken verschijnt opnieuw het eerste teken.
U kunt een in het telefoonboek opgeslagen telefoonnummer oproepen (zie voor meer informatie de paragraaf “Telefoonboek”).
Bij de afzonderlijke cijfers horen de volgende letters of tekens:
Op naam zoeken
11 2ABC2Äà 3DEF3É 4GHI4ì 5JKL5 6MNO6Ñöò 7PQRS7ß
CONNECT OBN
5) druk na het invoeren van het telefoonnummer op de toets a (12): het ingevoerde nummer wordt gebeld.
Ga als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde telefoon op de toets b(11): op het display verschijnt het menu “Op naam zoeken” (fig. 37) met een alfabetische lijst; 2) selecteer met het toetsenbord (10) de eerste letter van de naam en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het telefoonboek op de betreffende positie;
8TUV8üù 9WXYZ9 00#@ Voorbeeld: selecteer vier maal nummer 7 om de “S” in te voeren.
F0I2024i
fig. 37
127
CONNECT OBN
3) selecteer met de toetsen N en O van het toetsenbord (10) de gewenste naam; 4) als de geselecteerde naam verschijnt, druk dan op de toets a (12). Kiezen uit de lijst met laatst gebelde nummers U kunt kiezen uit de lijst met laatst gebelde nummers (verzonden oproepen), uit de lijst met nummers die gebeld hebben of uit de lijst met beantwoorde nummers. Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon (fig. 35) op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer met het toetsenbord (10) het menu van de lijsten met oproepen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu met de lijsten met oproepen;
4) op het display verschijnt de gekozen lijst met oproepen: de in het telefoonboek opgeslagen nummers worden aangegeven met de bijbehorende namen;
INKOMENDE TELEFOONGESPREKKEN
5) selecteer met het toetsenbord (10) het gewenste nummer en druk vervolgens op de toets OK (9);
Bij inkomende telefoongesprekken klinkt er een akoestisch signaal en verschijnt er een bericht op het display. Er kunt kiezen uit verschillende beltonen (zie de paragraaf “Beltoon instellen” in dit hoofdstuk).
6) op het display verschijnt het nummer en een cijfertabel;
Handmatig beantwoorden
Druk voor het handmatig beant7) als het geselecteerde nummer verschijnt, druk dan op de toets a woorden van een oproep op de toets a (12) of selecteer het onder(12): het ingevoerde nummer wordt deel “Accepteer” (fig. 38) en druk gebeld. vervolgens op de toets OK (9). U kunt de lijst met laatst gebelde nummers snel inzien door de toets a BELANGRIJK Het akoestische signaal bij een inkomend telefoonge(12) in het hoofdmenu van de telesprek kan worden uitgeschakeld (zie foon (fig. 35) in te drukken. de paragraaf “Volumeregeling beltoBELANGRIJK In de lijsten met nen” in dit hoofdstuk). inkomende oproepen en in die van beantwoorde oproepen, kunnen alleen die nummers worden opgeslagen die door nummerweergave aan u bekend zijn gemaakt. F0I2153i
3) selecteer met het toetsenbord (10) de lijst met oproepen waaruit u een nummer wilt kiezen en druk vervolgens op de toets OK (9);
128
fig. 38
Inkomende gesprekken kunnen automatisch worden aangenomen na de derde keer overgaan (zie de paragraaf “Automatische beantwoording” in dit hoofdstuk). Telefoongesprek weigeren Als u het gesprek niet wilt aannemen, druk dan tijdens de oproep op de toets e (13) of selecteer op het display het onderdeel “Weigeren” (fig. 38) en druk vervolgens op de toets OK (9). Degene die u belt hoort een in gesprekstoon of wordt, als er een gesprek wordt gevoerd, doorverbonden naar een ander nummer. Gesprek beëindigen Druk voor het beëindigen van een gesprek op de toets a (12) of op de toets C (6): op het display verschijnt het hoofdmenu van de telefoon.
ANTWOORDAPPARAAT AFSTANDSBEDIENING ANTWOORDAPPARAAT Tijdens een telefoongesprek kunnen DTMF-signalen worden verzonden of kan, in het systeemgeheugen, een telefoonnummer worden geregistreerd. Beide opties kunnen met dezelfde functie worden geselecteerd. Als het telefoongesprek is beëindigd, zijn de ingevoerde cijfers beschikbaar om te worden opgeslagen, bewaard of gewist. BELANGRIJK Als na gebruik van het nummer (opgeslagen, bewaard of gewist) een nieuw nummer is ingevoerd bij een ander telefoongesprek, of nadat het systeem is uitgeschakeld, dan zijn de daarvoor ingevoerde cijfers niet meer beschikbaar.
Ga als volgt te werk: 1) druk tijdens het gesprek op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “Digits” (fig. 39) en druk vervolgens op de toets OK (9): rechts op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van een telefoonnummer;
CONNECT OBN
Automatisch beantwoorden
3) voer met behulp van de lijst het telefoonnummer in. Na ieder ingevoerd nummer volgt een akoestisch signaal waarmee een apparaat kan worden bediend (bijvoorbeeld een antwoordapparaat); 4) na beëindiging van het gesprek verschijnt het ingevoerde nummer op het display. Druk op de toets a(12) als u dat nummer wilt bellen of druk op de toets C (6) als u het nummer wilt wissen.
F0I2154i
WACHTSTAND
fig. 39
129
CONNECT OBN
Tijdens een telefoongesprek kan een andere oproep worden beantwoord. De eerste gesprekspartner wordt gedurende het gesprek met de tweede gesprekspartner in de wachtstand gezet. Als er al twee gesprekken actief zijn en u ontvangt een derde oproep, dan wordt het op dat moment gevoerde gesprek beëindigd. U kunt gelijktijdig maximaal twee gesprekken voeren.
Inkomend gesprek
BELANGRIJK De functie “Wachtstand” kan worden in- en uitgeschakeld in het menu telefooninstellingen.
Telefoongesprek weigeren
Als u tijdens een telefoongesprek een andere oproep ontvangt, dan hoort u een akoestisch signaal. Als u de tweede oproep wilt ontvangen, selecteer dan op het display het onderdeel “Accepteer” (fig. 38) en druk vervolgens op de toets OK (9): de eerste gesprekspartner wordt in de wachtstand gezet.
Selecteer op het display het onderdeel “Weigeren” (fig. 38) en druk vervolgens op de toets OK (9). Degene die u belt hoort een in gesprekstoon.
WACHTSTAND/ WISSELGESPREK Via de wachtstand kan tijdens een gesprek verbinding worden gemaakt met een tweede gesprekspartner. De twee gesprekspartners staan niet met elkaar in verbinding. Wachtstand Ga als volgt te werk als u in verbinding staat met de eerste gesprekspartner: 1) selecteer op het display het onderdeel “Wachtstand” (fig. 40) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel en een weergave van het telefoonnummer; 2) voer met behulp van de cijfertabel het telefoonnummer in of selecteer een nummer uit het telefoonboek;
F0I2156i
130
fig. 40
De eerste gesprekspartner wordt in de wachtstand gezet. Wisselgesprek Via het wisselgesprek kan van de eerste naar de tweede gesprekspartner worden overgeschakeld. Selecteer op het display het onderdeel “Wissel” (fig. 41) en druk vervolgens op de toets OK (9): er wordt overgeschakeld naar de tweede gesprekspartner. Tijdens een wisselgesprek kan ook een derde oproep worden beantwoord: als u deze laatste aanneemt, wordt de verbinding met de vorige gesprekspartner verbroken.
HANDSFREE VERBINDING
Handsfree verbinding met een gesprekspartner verbreken
Via de handsfree verbinding tussen meerdere personen kan een verbinding tot stand worden gebracht tussen alle gesprekspartners.
Ga als volgt te werk om de handsfree verbinding met een gesprekspartner te verbreken:
Als de twee verbindingen tot stand zijn gebracht zoals beschreven in de vorige paragraaf, selecteer dan het onderdeel “Conferentie” (fig. 41) en druk vervolgens op de toets OK (9): de handsfree verbinding wordt tot stand gebracht. Handsfree verbinding verbreken Als u de handsfree verbinding wilt verbreken, selecteer dan op het display het onderdeel “Ophangen” en druk vervolgens op de toets OK (9): de gevoerde gesprekken worden beëindigd.
1) druk tijdens het conferentiegesprek op de toets b(11): de nummers of de namen van de gesprekspartners die deelnemen aan het conferentiegesprek worden op het display weergegeven;
CONNECT OBN
3) druk na het invoeren van het nummer op de toets a (12): het ingevoerde nummer wordt gebeld.
2) selecteer de telefoonverbinding die u wilt verbreken en druk vervolgens op de toets MENU (17); 3) selecteer het onderdeel “Ophangen” (fig. 40) en druk vervolgens op de toets OK (9): de verbinding wordt verbroken.
F0I2157i
fig. 41
131
CONNECT OBN
VOLUMEREGELING GESPREKKEN
GEBRUIK VAN DE LIJSTEN MET OPROEPEN
Ga als volgt te werk om de lijsten met oproepen te gebruiken:
Tijdens een telefoongesprek kan het volume van de gesprekstoon worden geregeld door de draaiknop/toets ON/OFF (1) naar links/rechts te draaien om het volume te verlagen/verhogen.
Het Connect OBN beschikt over drie verschillende lijsten met oproepen: uitgaande oproepen, inkomende oproepen en beantwoorde oproepen. U kunt nummers selecteren in de lijsten met oproepen, onderdelen selecteren/opslaan en de lijsten wissen.
1) druk in het hoofdmenu van de telefoon (fig. 35) op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 42);
In het menu beltonen kunt u ook het volume van het handsfree systeem en van de headset selecteren.
BELANGRIJK In de lijsten met ontvangen/beantwoorde oproepen kan alleen een nummer worden opgeslagen als degene die u belt de nummerweergave heeft ingeschakeld.
2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Lijst oproepen” (fig. 42) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de lijsten met oproepen (fig. 43); 3) selecteer met het toetsenbord (10) de gewenste lijst en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) op het display verschijnen de gebelde/ontvangen/onbeantwoorde telefoonnummers (fig. 44).
F0I2032i
132
fig. 42
F0I2033i
fig. 43
F0I2193i
fig. 44
Druk in het hoofdmenu (fig. 31) op de toets MENU (17), selecteer het onderdeel “het Telefoonboek” (fig. 42) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt het volgende scherm (fig. 45). Selecteer het onderdeel “Op naam zoeken”, druk vervolgens op de toets OK (9) en selecteer met behulp van het toetsenbord (10) de naam waarvan u het nummer zichtbaar wilt maken. Na het indrukken van de toets OK (9) wordt het bijbehorende nummer weergegeven.
Een nummer in het telefoonboek opslaan Ga als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17), selecteer het onderdeel “Telefoonboek” (fig. 42), selecteer vervolgens met behulp van het toetsenbord (10) het onderdeel “Voeg nummer toe” (fig. 45) en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) rechts op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het telefoonnummer, terwijl links het opgeslagen nummer voor de invoer wordt getoond (fig. 46); 3) selecteer het symbool j om de invoer van het nummer te bevestigen en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2029i
fig. 45
4) voer de naam in die bij het telefoonnummer hoort, bevestig de afzonderlijke letters met het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9): de bevestigde letters worden aangegeven via de alfabetische lijst (fig. 47); 5) druk na het invoeren van de naam op de toets j om te bevestigen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de vraag of het nummer op de SIM-kaart of in het telefoongeheugen moet worden opgeslagen; 6) selecteer het gewenste geheugen en druk vervolgens op de toets OK (9): de invoer wordt opgeslagen. Als al een invoer met dezelfde naam is opgeslagen, verschijnt op het display een foutmelding.
F0I2026i
fig. 46
CONNECT OBN
Weergave van een nummer uit het telefoonboek
F0I2027i
fig. 47
133
CONNECT OBN
Wissen uit het telefoonboek Ga als volgt te werk: 1) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Lijst wissen” (fig. 48) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display wordt om een bevestiging gevraagd; 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen opnieuw de beschikbare functies van de lijst met oproepen.
F0I2025i
134
fig. 48
BELLEN NAAR HET BUITENLAND
Ga voor het bellen naar het buitenland als volgt te werk:
De internationale standaard GSM maakt het mogelijk om internationaal te bellen.
1) selecteer het internationale toegangsnummer van het gewenste land;
Een noodzakelijke voorwaarde is dat er tussen de service providers een overeenkomst bestaat over internationale gesprekken. Ga bij de service provider na of de SIM-kaart ook gebruikt kan worden onder roaming-omstandigheden. De service provider kan u de lijst van landen ter beschikking stellen met de lokale providers (code en naam van het netwerk) en de verschillende tarieven. BELANGRIJK Om via het Connect OBN internationaal te bellen, dient u tijdig contact op te nemen met uw service provider. Voordat u naar het buitenland vertrekt, moet u er dus voor zorgen dat uw SIM-kaart geschikt is gemaakt voor internationale gesprekken.
2) voer eerst het netnummer in zonder de eerste “0” en vervolgens het telefoonnummer. BELANGRIJK U kunt de eerste twee cijfers van het internationale toegangsnummer vervangen door het symbool “+” (selecteer in de cijfertabel het nummer “0” en houd de toets OK (9) langer dan 2 seconden ingedrukt). Voorbeeld: Internationaal 0039 Italië
toegangsnummer:
Netnummer: 011 Turijn Te bellen nummer: 12…. Kantoor Ingevoerd nummer: +391112706..
Degene die u opbelt vanuit uw eigen land hoeft alleen maar het telefoonnummer van uw telefoon te bellen. Degene die u opbelt vanuit een ander land moet het internationale toegangsnummer van uw land intoetsen. Als u naar een vast nummer belt, moet eerst het netnummer worden ingetoetst en vervolgens het telefoonnummer, en is het niet nodig het internationale toegangsnummer in te toetsen.
In het telefoonboek kunnen maximaal 254 namen/telefoonnummers opgeslagen worden. Namen/telefoonnummers in het telefoonboek invoeren Ga als volgt te werk om namen/telefoonnummers in het telefoonboek op te slaan: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon (fig. 35) op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 49);
BELANGRIJK Als het telefoonboek van de SIM-kaart en van het Connect OBN vol is, kan het onderdeel “Voeg nummer toe” niet geselecteerd worden (voor het onderdeel verschijnt het symbool Á). 4) selecteer met het toetsenbord (10) in de cijfertabel, het eerste cijfer van het telefoonnummer en druk vervolgens op de toets OK (9);
2) selecteer het onderdeel “Telefoonboek” (fig. 49) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van het telefoonboek (fig. 50);
F0I2028i
fig. 49
3) selecteer het onderdeel “Voeg nummer toe” (fig. 50) en druk vervolgens op de toets OK (9): rechts op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het telefoonnummer (fig. 51);
CONNECT OBN
TELEFOONBOEK
Als u zich in het buitenland bevindt
F0I2029i
fig. 50
F0I2026i
fig. 51
135
CONNECT OBN
5) voer de overige cijfers van het telefoonnummer op dezelfde wijze in; 6) selecteer na het invoeren van het nummer symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de naam (fig. 52); 7) voer de naam in die u aan het telefoonnummer wilt toekennen, bevestig de invoer van de afzonderlijke letters met het toetsenbord (10) en druk op de toets OK (9);
F0I2027i
136
fig. 52
BELANGRIJK Selecteer voor het kiezen van speciale karakters het symbool π om de beschikbare karakters weer te geven en kies A of a voor hoofdletters of kleine letters en 1 voor de lijst met cijfers. 8) selecteer na het invoeren van de naam symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9); 9) u kunt kiezen of u het nummer op de SIM-kaart of in het geheugen van het Connect OBN wilt opslaan; 10) selecteer het gewenste geheugen en druk vervolgens op de toets OK (9).
De nieuwe invoer wordt opgeslagen; als al een invoer was opgeslagen met dezelfde naam, verschijnt op het display een foutmelding. BELANGRIJK De maximale lengte van de in het telefoonboek in te voeren namen hangt af van de gebruikte SIM-kaart (gewoonlijk beperkt tot 16 tekens). Het telefoonnummer kan daarentegen een maximale lengte hebben van 20 cijfers.
Weergave van namen/telefoonnummers De namen/nummers uit het telefoonboek kunnen worden weergegeven met het telefoonnummer en met de positie in het geheugen. Ga als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde telefoon op de toets b(11): op het display verschijnt het menu “Op naam zoeken” (fig. 53);
2) selecteer met het toetsenbord (10) de eerste letter van de gewenste naam en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het telefoonboek op de betreffende positie (fig. 54);
5) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Toon invoer” (fig. 55) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen de naam, het telefoonnummer en de positie in het geheugen;
3) selecteer met de toetsen N en O van het toetsenbord (10) de gewenste naam;
6) selecteer het onderdeel “OK” en druk op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met de beschikbare functies voor de invoer.
4) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnen de beschikbare functies voor de naam (fig. 55);
F0I2024i
fig. 53
F0I2030i
fig. 54
CONNECT OBN
NAMEN/NUMMERS UIT HET TELEFOONBOEK WIJZIGEN
F0I2031i
fig. 55
137
CONNECT OBN
Een naam/telefoonnummer uit het telefoonboek wijzigen Ga als volgt te werk: 1) voer de eerste 4 handelingen uit die in de vorige paragraaf beschreven zijn; 2) selecteer het onderdeel “Wijzig invoer” (fig. 55) en druk vervolgens op de toets OK (9): rechts op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het telefoonnummer, terwijl links het opgeslagen nummer voor de invoer wordt getoond (fig. 46); 3) wis het bestaande nummer door op de toets C (6) te drukken en voer met behulp van de cijfertabel een nieuw nummer in; of 4) selecteer het symbool j om het bestaande nummer te bevestigen en druk vervolgens op de toets OK (9); 5) op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de naam;
138
6) wis het bestaande nummer door op de toets C (6) te drukken en voer met behulp van de karaktertabel een nieuwe naam in; 7) selecteer na het invoeren van de naam symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met de beschikbare functies voor de invoer. Een naam/telefoonnummer kopiëren De namen/telefoonnummers van de SIM-kaart kunnen naar het geheugen van het Connect OBN worden gekopieerd en omgekeerd. Als deze handeling wordt uitgevoerd zonder ingestoken SIM-kaart, kunnen de registraties gekopieerd worden als “Vaste nummers” in een gescheiden deel van de SIM-kaart. De “Vaste nummers” kunnen alleen worden gewijzigd/gewist na het invoeren van de PIN2-code.
Ga als volgt te werk: 1) voer de eerste 4 handelingen uit die in de paragraaf “Weergave namen/telefoonnummers” beschreven zijn; 2) selecteer het onderdeel “Kopieer invoer” (fig. 55) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) kies of het nummer naar het geheugen van het Connect OBN of naar de SIM-kaart gekopieerd moet worden, of dat het nummer moet worden opgeslagen als “Vast nummer”; 4) selecteer de gewenste optie en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het telefoonboek.
Telefoonboek wissen
Ga als volgt te werk om één of meerdere namen/nummers uit het telefoonboek te wissen: 1) voer de eerste 4 handelingen uit die in de paragraaf “Weergave namen/telefoonnummers” beschreven zijn; 2) selecteer het onderdeel “Annuleer invoer” (fig. 55) en druk vervolgens op de toets OK (9);
Ga als volgt te werk om het gehele telefoonboek te wissen: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 56); 2) selecteer het onderdeel “Telefoonboek” (fig. 56) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van het telefoonboek (fig. 57);
3) op het display wordt gevraagd of u de naam/het nummer definitief wilt wissen: selecteer het onderdeel “Ja” als u wilt wissen en druk vervolgens op de toets OK (9).
F0I2028i
fig. 56
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Wis tel. boek” (fig. 58) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer met het toetsenbord (10) het telefoonboek (van het Connect OBN of de SIM-kaart) die u wilt wissen en druk vervolgens op de toets OK (9); 5) op het display wordt gevraagd of u het telefoonboek definitief wilt wissen: selecteer het onderdeel “Ja” als u wilt wissen en druk vervolgens op de toets OK (9).
F0I2029i
fig. 57
CONNECT OBN
Namen uit het telefoonboek wissen
F0I2034i
fig. 58
139
CONNECT OBN
Het telefoonboek kopiëren Ga als volgt te werk om het telefoonboek van de SIM-kaart naar het geheugen van het Connect OBN (of omgekeerd) te kopiëren: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 56); 2) selecteer het onderdeel “Telefoonboek” (fig. 56) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van het telefoonboek (fig. 57); 3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Kopieer tel. boek” (fig. 59) en druk vervolgens op de toets OK (9);
4) selecteer met het toetsenbord (10) het telefoonboek (apparaat of SIM-kaart) die u wilt kopiëren en druk vervolgens op de toets OK (9); 5) op het display wordt gevraagd of u het telefoonboek definitief wilt wissen: selecteer het onderdeel “Ja” als u het telefoonboek wilt kopiëren en druk vervolgens op de toets OK (9); of 6) selecteer het onderdeel “Nee” als u het telefoonboek wilt kopiëren en het oorspronkelijke niet wilt wissen en druk vervolgens op de toets OK (9). Als de handeling voltooid is, verschijnt opnieuw het telefoonboek.
F0I2035i
140
fig. 59
F0I2158i
fig. 60
Weergave van de capaciteit van het telefoonboek Met deze functie kan op het display worden weergegeven hoeveel vrije geheugenplaatsen er nog in het telefoonboek aanwezig zijn. Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 56); 2) selecteer het onderdeel “Telefoonboek” (fig. 56) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van het telefoonboek (fig. 57);
4) druk op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw het telefoonboek.
ANTWOORDAPPARAAT Voor de werking van het antwoordapparaat moet het gesprek worden doorgeschakeld naar het nummer van het antwoordapparaat. Als er nog geen enkel nummer is opgeslagen en u de functie antwoordapparaat inschakelt, wordt u verzocht een telefoonnummer in te voeren.
Nummer antwoordapparaat invoeren Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 56);
CONNECT OBN
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Beschikbaar geheugen” (fig. 61) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display wordt de capaciteit van de telefoonboeken weergegeven;
2) selecteer het onderdeel “Telefoonboek” (fig. 56) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van het telefoonboek (fig. 61); 3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Antwoordapparaat” (fig. 62) en druk vervolgens op de toets OK (9): als er nog geen enkel Mailbox-nummer is ingevoerd, wordt er om een bevestiging gevraagd (fig. 63);
F0I2036i
fig. 61
F0I2037i
fig. 62
141
CONNECT OBN
4) selecteer om het nummer in te voeren het onderdeel “Voer in” (fig. 63) of druk op de toets e (13) om terug te keren naar het menu van het telefoonboek; 5) rechts op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het nummer van het antwoordapparaat; 6) selecteer met het toetsenbord (10) het eerste cijfer van het nummer en druk vervolgens op de toets OK (9); 7) voer op dezelfde manier de overige cijfers van het nummer in; 8) selecteer na het invoeren van het nummer symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9); Als de handeling voltooid is, verschijnt opnieuw het telefoonboek.
F0I2159i
142
fig. 63
Nummer antwoordapparaat wijzigen Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 56); 2) selecteer het onderdeel “Telefoonboek” (fig. 56) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van het telefoonboek (fig. 61); 3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Antwoordapparaat” (fig. 62) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het ingevoerde nummer; 4) selecteer het onderdeel “Annuleer” en druk vervolgens op de toets OK (9);
5) druk op de toets C (6) om de bestaande nummers te wissen en voer met behulp van de cijfertabel het nieuwe nummer van het antwoordapparaat in; 6) selecteer na het invoeren van het nummer symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9). Als de handeling voltooid is, verschijnt opnieuw het telefoonboek.
Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 56); 2) selecteer het onderdeel “Telefoonboek” (fig. 56) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van het telefoonboek (fig. 61); 3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Antwoordapparaat” (fig. 62) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het ingevoerde nummer;
PERSOONLIJKE NUMMERS Er kunnen 5 persoonlijke nummers in het geheugen worden opgeslagen en worden opgeroepen. Persoonlijke nummers opslaan Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het menu van het telefoonboek het onderdeel “Persoonlijke nummers” (fig. 64) en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) op het display verschijnt de lijst met persoonlijke nummers: de vrije geheugenplaatsen worden aangegeven met het opschrift “Leeg”;
4) selecteer om het nummer van het antwoordapparaat op te roepen het onderdeel “Selecteer” en druk vervolgens op de toets OK (9): u wordt verbonden met het antwoordapparaat.
3) selecteer de gewenste geheugenplaats en druk vervolgens op de toets MENU (17); 4) selecteer het onderdeel “Wijzig invoer” (fig. 65) en druk vervolgens op de toets OK (9): rechts op het display verschijnt een cijfertabel waarmee het telefoonnummer kan worden ingevoerd; 5) selecteer na het invoeren van het nummer het symbool j om te bevestigen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de naam; 6) voer de naam in die bij het telefoonnummer hoort door de letters met het toetsenbord (10) te selecteren en druk op de toets OK (9);
F0I2038i
fig. 64
CONNECT OBN
Nummer antwoordapparaat oproepen
F0I2160i
fig. 65
143
CONNECT OBN
7) selecteer na het invoeren van het nummer het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9). Als het nummer is opgeslagen, verschijnt de lijst met persoonlijke nummers. Persoonlijke nummers weergeven/wijzigen/wissen Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het menu van het telefoonboek het onderdeel “Persoonlijke nummers” (fig. 64) en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) op het display verschijnt de lijst met persoonlijke nummers: de vrije geheugenplaatsen worden aangegeven met het opschrift “Leeg”; 3) selecteer de gewenste geheugenplaats en druk vervolgens op de toets MENU (17); 4) selecteer de gewenste functie en druk vervolgens op de toets OK (9).
144
Persoonlijke nummers oproepen Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het menu van het telefoonboek het onderdeel “Persoonlijke nummers” (fig. 64) en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) op het display verschijnt de lijst met persoonlijke nummers: de vrije geheugenplaatsen worden aangegeven met het opschrift “Leeg”; 3) selecteer de gewenste geheugenplaats en druk vervolgens op de toets a (12): het ingevoerde nummer wordt gebeld.
BERICHTEN (SMS) Met het Connect OBN kunnen SMS-berichten (Short Message Service) worden verzonden/ontvangen (het aantal berichten dat kan worden opgeslagen hangt af van de gebruikte SIM-kaart). Er kunnen bovendien maximaal 10 SMS-teksten worden opgeslagen. Een nieuw bericht lezen De inkomende berichten worden op het display aangeduid met het symbool ó en worden aangekondigd met een akoestisch signaal (uitschakelbaar). Het symbool ó blijft op het display weergegeven (ook na het inschakelen/uitschakelen van het systeem) totdat alle nieuwe berichten gelezen zijn. Als het symbool ó op het display is weergegeven en er een nieuw bericht binnenkomt, klinkt er opnieuw een akoestisch signaal.
Ga bij de ontvangst van een nieuw bericht als volgt te werk: 1) schakel de telefoon in en druk vervolgens op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 66); 2) selecteer het onderdeel “Lees nieuwe SMS” en druk vervolgens op de toets OK (9): het nieuwe bericht wordt op het display weergegeven;
4) als u het bericht na het lezen wilt wissen, selecteer dan het onderdeel “Wis” met de toetsen ÷/˜ van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het geheugen van de niet gelezen berichten; of 4) als u het bericht na het lezen niet wilt wissen, selecteer dan het onderdeel “Doorgaan” met de toetsen ÷/˜ van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9): het bericht wordt opgeslagen in het geheugen “Ontvangen” van het SMS-menu; vanuit dat menu kan het opnieuw gelezen of gewijzigd worden. Als het geheugen vol is, wordt het oudste bericht overschreven en op het display verschijnt het geheugen van de niet gelezen berichten.
Een bericht verzenden Ga voor het verzenden van een bericht als volgt te werk: 1) schakel de telefoon in en druk vervolgens op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties;
CONNECT OBN
Als het berichtengeheugen op de SIM-kaart vol is (er kunnen geen nieuwe berichten meer worden ontvangen), knippert het symbool ó op het display. Als u ten minste één SMS-bericht wist, verschijnt het symbool ó opnieuw vast op het display (als er nieuwe berichten zijn) of verdwijnt (als er geen nieuwe berichten zijn).
2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 66) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het SMS-menu; 3) selecteer het onderdeel “Schrijf bericht” (fig. 67) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een alfabetische lijst voor het invoeren van de tekst van het bericht (fig. 68);
3) doorloop de tekst met de toetsen N en O van het toetsenbord (10); F0I2039i
fig. 66
F0I2161i
fig. 67
145
CONNECT OBN
4) voer met het toetsenbord (10) de tekst in; 5) selecteer na het invoeren van de tekst symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9); 6) selecteer het onderdeel “Verzend” (fig. 55) en druk vervolgens op de toets OK (9); 7) rechts op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het nummer van de geadresseerde; 8) voer het nummer in met behulp van de lijst of druk op de toets b (11), kies een nummer uit het telefoonboek en druk vervolgens op de toets OK (9); het in het telefoonboek geselecteerde nummer verschijnt in de alfabetische lijst;
F0I2162i
9) als het gewenste nummer wordt weergegeven, selecteer dan het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9); 10) na het verzenden van het bericht, verschijnt er een vraag op het display: selecteer het onderdeel “Bewaar” als u het bericht wilt opslaan en druk vervolgens op de toets OK (9); 11) selecteer het gewenste geheugen (“Uitgaand” of “Modellen”) en druk vervolgens op de toets OK (9); 12) als u het bericht niet wilt opslaan, druk dan op de toets e (13). BELANGRIJK De tekstberichten mogen maximaal 160 karakters bevatten. BELANGRIJK Voor het kiezen van speciale karakters kunt u de karaktertabel omzetten. Selecteer het symbool π om de speciale karakters weer te geven en kies A of a voor de hoofdletters of kleine letters en 1 voor de lijst met cijfers.
Berichten opslaan Er kunnen maximaal 10 berichten in het geheugen worden opgeslagen voor latere verzending. Voordat de berichten verzonden worden, kunnen de teksten van de afzonderlijke berichten altijd gewijzigd worden. Ga voor het opslaan van een bericht als volgt te werk: 1) schakel de telefoon in en druk vervolgens op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 66); 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 66) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het SMS-menu; 3) selecteer het onderdeel “Schrijf bericht” (fig. 67) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een alfabetische lijst voor het invoeren van de tekst van het bericht; 4) voer met het toetsenbord (10) de tekst in en druk vervolgens op de toets OK (9); 5) selecteer het onderdeel “Bewaar” en druk vervolgens op de toets OK (9) om de tekst op te slaan;
146
fig. 68
BELANGRIJK Het is raadzaam een naam voor de tekst te gebruiken die dezelfde inhoud heeft als de tekst om het zoeken te vergemakkelijken.
Een opgeslagen bericht verzenden Ga voor het verzenden van een opgeslagen bericht als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 69); 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 69) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Modellen” (fig. 70) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen de namen van de teksten van de beschikbare berichten. De teksten zonder naam worden aangeduid met het opschrift “Leeg”;
4) selecteer de tekst die u wilt verzenden en druk vervolgens op de toets OK (9): de geselecteerde tekst verschijnt in een karaktertabel voor eventuele wijziging; 5) wijzig zo nodig de tekst, selecteer vervolgens het symbool j en druk op de toets OK (9); 6) selecteer het onderdeel “Verzend” en druk vervolgens op de toets OK (9): 7) rechts op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het telefoonnummer;
F0I2039i
fig. 69
CONNECT OBN
6) selecteer het gewenste geheugen (“Uitgaand” of “Modellen”) en druk vervolgens op de toets OK (9): als u “Modellen” selecteert, verschijnt op het display een alfabetische lijst voor het invoeren van de naam van het model;
F0I2040i
fig. 70
147
CONNECT OBN
8) voer het nummer in met behulp van de cijfertabel of druk op de toets b (11): op het display verschijnt het menu “Op naam zoeken” (fig. 53). Als u op de toets OK (9) drukt, verschijnt het “Telefoonboek” (fig. 54);
Tekst van een bericht wijzigen Ga als volgt te werk:
Tekst van een bericht wissen Ga als volgt te werk:
1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 69);
1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 69);
2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 69) en druk vervolgens op de toets OK (9);
2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 69) en druk vervolgens op de toets OK (9);
10) na het verzenden van het bericht, verschijnt er een vraag op het display: selecteer het onderdeel “Bewaar” als u het bericht wilt opslaan en druk vervolgens op de toets OK (9);
3) selecteer het onderdeel “Modellen” (fig. 70) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen de namen van de teksten van de beschikbare berichten;
3) selecteer het onderdeel “Modellen” (fig. 70) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen de namen van de teksten van de beschikbare berichten;
11) selecteer het gewenste geheugen (“Uitgaand” of “Modellen”) en druk vervolgens op de toets OK (9);
4) selecteer de naam van het model dat u wilt wijzigen en druk vervolgens op de toets MENU (17);
12) als u het bericht niet wilt opslaan, druk dan op de toets e (13).
5) selecteer het onderdeel “Wijzig” (fig. 71) en druk vervolgens op de toets OK (9): de tekst van het bericht verschijnt op het display gevolgd door een alfabetische lijst;
9) als het gewenste nummer wordt weergegeven, selecteer dan het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9);
4) selecteer de tekst die u wilt wissen en druk vervolgens op de toets MENU (17); 5) selecteer het onderdeel “Verwijder” (fig. 71) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnen de namen van de teksten van de beschikbare berichten. F0I2163i
6) wijzig de tekst van het bericht met behulp van de lijst, selecteer vervolgens het symbool j en druk op de toets OK (9): de teksten van de beschikbare berichten worden weergegeven met namen.
148
fig. 71
Nadat een bericht is gelezen, kan het worden opgeslagen (zie de paragraaf “Een nieuw bericht lezen” in dit hoofdstuk). Na het selecteren van de optie “Doorgaan”, worden de berichten opgeslagen in het geheugen “Ontvangen” van het SMS-menu. Het maximaal aantal berichten dat in het geheugen kan worden opgeslagen, hangt af van de gebruikte SIM-kaart. Ga voor het lezen van een bericht als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 69); 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 69) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Ontvangen (4)” of “Uitgaand (2)” (fig. 72) en druk vervolgens op de toets OK (9);
4) de opgeslagen berichten worden op het display weergegeven samen met het telefoonnummer of de naam en met het eerste tekstsymbool; 5) selecteer het bericht dat u wilt lezen en druk vervolgens op de toets OK (9): het bericht wordt op het display weergegeven; 6) doorloop de tekst van het bericht met de toetsen N en O van het toetsenbord (10); 7) als u het bericht na het lezen wilt wissen, selecteer dan het onderdeel “Wis” met de toetsen ÷/˜ van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9). Als u bericht na het lezen niet wilt wissen, selecteer dan met de toetsen ÷/˜ van het toetsenbord (10) het onderdeel “Doorgaan” en druk vervolgens op de toets OK (9), of druk twee keer op de toets e (13). Op het display verschijnt het volgende bericht uit het geheugen.
BERICHTENBEHEER U kunt de opgeslagen berichten beantwoorden, wijzigen, opnieuw verzenden, degene opbellen die het bericht verzonden heeft en het nummer van de zender opslaan.
CONNECT OBN
Een opgeslagen bericht lezen
Bericht wissen Selecteer het bericht dat u wilt wissen (zie de paragraaf “Een opgeslagen bericht lezen”), selecteer het onderdeel “Wis” en druk vervolgens op de toets OK (9). Op het display verschijnt het volgende bericht uit het geheugen. Een bericht beantwoorden U kunt ontvangen berichten beantwoorden in het geheugen “Ontvangen”. Ga als volgt te werk: 1) selecteer het bericht dat u wilt beantwoorden (zie de paragraaf “Een opgeslagen bericht beantwoorden”); F0I2041i
fig. 72
149
CONNECT OBN
2) als het gewenste bericht wordt weergegeven, druk dan op de toets MENU (17);
4) voer de tekst in, selecteer het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9);
3) selecteer het onderdeel “Beantwoord SMS” (fig. 73) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de tekst van het bericht;
5) selecteer het onderdeel “Verzend” en druk vervolgens op de toets OK (9) om het bericht te verzenden: op het display verschijnt een karaktertabel en wordt het nummer van de zender gezocht; 6) selecteer het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9); 7) selecteer na het verzenden van het bericht het onderdeel “Bewaar” en druk vervolgens op de toets OK (9) om het bericht op te slaan, of druk als u het niet wilt opslaan, op de toets e (13) totdat het SMS-menu opnieuw verschijnt;
Een bericht wijzigen U kunt de berichten in beide geheugens opslaan (“Ontvangen” of “Uitgaand”) om ze opnieuw te verzenden of op te slaan. Ga als volgt te werk: 1) selecteer het bericht dat u wilt wissen (zie de paragraaf “Een opgeslagen bericht lezen”); 2) als het gewenste bericht wordt weergegeven, druk dan op de toets MENU (17); 3) selecteer het onderdeel “Wijzig SMS” (fig. 74) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een lijst met letters en de tekst van het bericht;
8) selecteer het gewenste geheugen (“Uitgaand” of “Modellen”) en druk vervolgens op de toets OK (9).
F0I2042i
150
fig. 73
F0I2043i
fig. 74
5) selecteer het onderdeel “Verzend” en druk vervolgens op de toets OK (9) om het bericht te verzenden of selecteer het onderdeel “Bewaar” om het bericht op te slaan. Een opgeslagen bericht verzenden U kunt de opgeslagen berichten meerdere keren verzenden of doorsturen. Ga als volgt te werk: 1) selecteer het bericht dat u wilt verzenden (zie de paragraaf “Een opgeslagen bericht lezen”);
3) selecteer het onderdeel “Verzend SMS” (fig. 75) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een lijst met letters en de tekst van het bericht; 4) rechts op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het telefoonnummer van de geadresseerde; 5) voer eventueel een nieuw nummer in of druk op de toets b(11), kies een nummer uit het telefoonboek en druk vervolgens op de toets OK (9); 6) als het gewenste nummer wordt weergegeven, selecteer dan het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9);
7) selecteer na het verzenden van het bericht het onderdeel “Bewaar” en druk vervolgens op de toets OK (9) om het bericht op te slaan, of druk als u het niet wilt opslaan op de toets e (13) totdat het SMS-menu opnieuw verschijnt;
CONNECT OBN
4) wijzig de tekst, selecteer het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9);
8) selecteer het gewenste geheugen (“Uitgaand” of “Modellen”) en druk vervolgens op de toets OK (9). Zender van een bericht bellen U kunt de persoon die het bericht heeft gestuurd bellen door het telefoonnummer in het bericht te selecteren. Ga als volgt te werk: 1) selecteer het bericht dat u wilt oproepen (zie de paragraaf “Een opgeslagen bericht lezen”);
2) als het gewenste bericht wordt weergegeven, druk dan op de toets MENU (17); F0I2044i
fig. 75
2) als het gewenste bericht wordt weergegeven, druk dan op de toets MENU (17);
151
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “Oproepen” (fig. 76) en druk vervolgens op de toets OK (9): de telefoon wordt ingeschakeld en het systeem probeert een verbinding te maken met het telefoonnummer van de zender. Telefoonnummer van de zender van het bericht opslaan U kunt het nummer van de persoon die het bericht heeft verstuurd in het telefoonboek opslaan (dit is alleen mogelijk als het nummer nog niet in het telefoonboek aanwezig is).
Ga als volgt te werk: 1) selecteer het bericht dat u wilt opslaan (zie de paragraaf “Een opgeslagen bericht lezen”); 2) als het gewenste bericht wordt weergegeven, druk dan op de toets MENU (17); 3) selecteer het onderdeel “Bewaar telefoonnr.” (fig. 77) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het telefoonnummer; 4) selecteer het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de naam die u aan het telefoonnummer wilt toekennen;
F0I2045i
152
fig. 76
F0I2046i
fig. 77
5) voer de naam in, druk op de toets OK (9), selecteer vervolgens het gewenste geheugen en druk opnieuw op de toets OK (9); De naam en het nummer worden opgeslagen. Als er al een registratie is met dezelfde gegevens, verschijnt op het display een foutmelding. Nummers in de berichten selecteren/wijzigen U kunt het telefoonnummer in het bericht selecteren om het op te slaan, te wijzigen of te bellen. Ga als volgt te werk: 1) selecteer het bericht dat u wilt wijzigen (zie de paragraaf “Een opgeslagen bericht lezen”); 2) als het gewenste bericht wordt weergegeven, druk dan op de toets MENU (17);
4) selecteer de nummers die u wilt wijzigen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen de beschikbare opties (“Bewaar telefoonnr.”, “Oproepen”, “Beantwoord SMS” en “Verzend SMS”) voor het geselecteerde nummer.
BROADCAST Dit is een service voor korte berichten die verzonden worden via genummerde “kanalen”. Via de kanalen worden verschillende soorten specifieke berichten verzonden. Neem voor meer informatie contact op met uw service provider, die u ook een lijst met beschikbare kanalen kan leveren. De Broadcastberichten kunnen automatisch worden aangegeven zodra ze ontvangen zijn.
Functie in-/uitschakelen Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 79) en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2047i
fig. 78
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “Nummers ophalen” (fig. 78) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen alle telefoonnummers uit de berichten die het Connect OBN kan herkennen;
F0I2039i
fig. 79
153
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “Diverse berichten” (fig. 80) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Diverse berichten”; 4) selecteer het onderdeel “Accepteer” en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt. Druk na de instelling op de toets e (13) totdat het hoofdmenu van de telefoon verschijnt.
Een nieuw Broadcast-bericht lezen U kunt een bericht in het opslaan: als dit vangen, wordt overschreven.
nieuw ontvangen Broadcast-geheugen bericht wordt onthet oude bericht
Ga voor het lezen van het bericht als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 79) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Diverse berichten” (fig. 80) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Diverse berichten”;
F0I2048i
154
fig. 80
4) selecteer het onderdeel “Lees nieuwe berichten” en druk vervolgens op de toets OK (9): in het geheugen wordt het Broadcastbericht aangegeven; 5) druk na het lezen van het bericht op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw het menu “Diverse berichten”.
De binnenkomende Broadcastberichten kunnen automatisch worden aangegeven. Als u de automatische indicatie hebt ingeschakeld, wordt tijdens het gebruik van de telefoon het Broadcast-menu weergegeven als er nieuwe berichten zijn ontvangen. Ga als volgt te werk om de automatische indicatie in te schakelen: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 79) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Diverse berichten” (fig. 80) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Diverse berichten”;
4) selecteer het onderdeel “Automatische weerg.” en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt; Druk na de instelling op de toets e (13) totdat het hoofdmenu van de telefoon verschijnt.
Broadcast-berichten inschakelen/wijzigen/wissen U kunt de in de lijst aanwezige Broadcast-berichten in-/uitschakelen, wijzigen (bijv. de naam) of wissen.
CONNECT OBN
Automatische indicatie van Broadcast-berichten
1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 79) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Diverse berichten” (fig. 80) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Diverse berichten”; 4) selecteer het onderdeel “Beschikbare onderwerpen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst “Diverse berichten”: de actieve berichten zijn aangeduid met het symbool ✓;
155
CONNECT OBN
5) selecteer het bericht dat u wilt wijzigen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een menu met de beschikbare functies voor het bericht; 6) selecteer de functie die u wilt gebruiken en druk vervolgens op de toets OK (9).
Nieuwe onderwerpen aan Broadcast toevoegen In “Diverse berichten” kunt u nieuwe onderwerpen aan de lijst toevoegen. Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 79) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Diverse berichten” (fig. 80) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Diverse berichten”;
156
4) selecteer het onderdeel “Nieuw onderwerp” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het ID-nummer van de “Diverse berichten”; 5) voer het ID-nummer van de “Diverse berichten” in dat door de service provider wordt geleverd: op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de naam van het onderwerp van de “Diverse berichten”; 6) voer met behulp van de tabel de naam in die u aan het onderwerp wilt toekennen: op het display verschijnt de lijst met onderwerpen van de “Diverse berichten”. De actieve berichten zijn aangeduid met het symbool ✓.
U kunt de taal kiezen waarin u de berichten van de “Diverse berichten” wilt ontvangen. Als eenmaal een taal is ingesteld, worden de berichten in een andere taal genegeerd. Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties;
4) selecteer het onderdeel “Taal” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met beschikbare talen: de actieve taal is aangeduid met het symbool ✓;
Servicenummer invoeren
5) selecteer de gewenste taal en druk vervolgens op de toets OK (9): de taal wordt gewijzigd en aangeduid met het symbool ✓;
Voor het verzenden van berichten moet het servicenummer van de provider worden ingevoerd. Dit nummer is gewoonlijk op de SIMkaart opgeslagen en wordt automatisch gebruikt.
6) druk op de toets e (13) om terug te keren naar het menu “Diverse berichten”.
Ga als volgt te werk om het servicenummer opnieuw in te voeren of te wijzigen: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties;
3) selecteer het onderdeel “Diverse berichten” (fig. 80) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Diverse berichten”;
2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 81) en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2039i
fig. 81
BERICHTENBEHEER
CONNECT OBN
Taal van Broadcast-berichten kiezen
F0I2049i
fig. 82
3) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 82) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Instellingen” (fig. 83);
157
CONNECT OBN
4) selecteer het onderdeel “SMSservicecentrum” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het servicenummer; het ingevoerde nummer verschijnt naast de cijfertabel; 5) voer eventueel met behulp van de tabel het nieuwe nummer in, selecteer het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw het menu “Instellingen”.
Geldigheid berichten instellen Met deze functie kunt u bepalen hoelang de service provider moet proberen een bericht te verzenden. U kunt een wachttijd van 1 uur tot 7 dagen instellen of de geldigheid bepalen. Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 81) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 82) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Instellingen”;
F0I2164i
158
fig. 83
4) selecteer het onderdeel “Geldigheidsduur” (fig. 83) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een lijst met de tijden die zijn ingesteld door het Connect OBN; de geactiveerde geldigheid is aangeduid met een pijl (fig. 84); 5) selecteer het gewenste tijdsinterval en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt een waarschuwing; of 5) selecteer het onderdeel “Persoonlijk” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van de geldigheid (fig. 85); 6) voer met behulp van de tabel de gewenste geldigheid (in dagen) in: op het display verschijnt opnieuw het menu “Instellingen”.
F0I2165i
fig. 84
F0I2166i
fig. 85
Via een lijst met ingestelde berichttypen (bijv. fax, tekst, e-mail of telex) kan het type van het binnenkomende bericht worden geselecteerd. U kunt ook zelf een berichttype aangegeven (met geldig ID-nummer). Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 81) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 82) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Instellingen”;
4) selecteer het onderdeel “Type bericht” (fig. 83) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met beschikbare berichttypen; het ingestelde berichttype is aangeduid met een pijl (fig. 86); 5) selecteer het gewenste berichttype en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een waarschuwing; of 5) selecteer het onderdeel “Persoonlijk” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het ID-nummer van het berichttype; 6) voer met behulp van de tabel het ID-nummer in: op het display verschijnt opnieuw het menu “Instellingen”.
Indicatie bericht verzonden in-/ uitschakelen U kunt een zichtbare indicatie (bericht op het display) ontvangen als het gelukt is het bericht te verzenden.
CONNECT OBN
Type bericht selecteren
Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 81) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 82) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Instellingen”;
F0I2167i
fig. 86
159
CONNECT OBN
4) selecteer met het onderdeel “Status opvragen” (fig. 83) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display de gewenste instelling staat (ON of OFF).
Formaatstructuur berichten instellen
Druk na de instelling op de toets e (13) om terug te keren naar het “SMS”-menu.
Ga voor het instellen van het gewenste formaat als volgt te werk:
De berichten kunnen worden verzonden in CSD- of GPRS-formaat.
1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties;
4) selecteer het onderdeel “SMSformaat” (fig. 87) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met SMS-formaten; het actieve formaat is aangeduid met een pijl; 5) selecteer het gewenste formaat en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt opnieuw het menu “Instellingen”.
2) selecteer het onderdeel “SMS” (fig. 81) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 82) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Instellingen”;
F0I2168i
160
fig. 87
Automatische beantwoording inkomende gesprekken De telefoon kan zo worden ingesteld dat inkomende gesprekken automatisch worden aangenomen na de derde keer overgaan. Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89);
3) selecteer het onderdeel “Aut. beantwoorden” (fig. 89) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt. Druk na de instelling op de toets e (13) totdat het hoofdmenu van de telefoon verschijnt.
3) selecteer het onderdeel “Gespreksinfo” (fig. 90) en druk vervolgens op de toets OK (9);
Akoestische signalering U kunt een akoestisch signaal inschakelen tijdens een telefoongesprek met vooraf vastgestelde tijdsintervallen. U kunt een tijdsinterval voor de akoestische signalering kiezen tussen 10 en 120 seconden.
F0I2051i
Ga voor het selecteren van de tijdsinterval als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88);
F0I2028i
fig. 88
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89);
CONNECT OBN
TELEFOONINSTELLINGEN
fig. 90
F0I2050i
fig. 89
F0I2170i
fig. 91
161
CONNECT OBN
4) selecteer het onderdeel “Inschakelen” bij het onderdeel “Akoestische timer” en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt. Druk na de instelling op de toets e (13) totdat het hoofdmenu van de telefoon verschijnt. Timer instellen Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89); 3) selecteer het onderdeel “Gespreksinfo” (fig. 90) en druk vervolgens op de toets OK (9);
162
4) selecteer het onderdeel “Waarde timer sec” (fig. 91) en druk vervolgens op de toets OK (9); 5) selecteer de eerste positie van de tijdsaanduiding en druk op de toets N/O van het toetsenbord (10) totdat de gewenste instelling verschijnt; 6) ga op dezelfde wijze te werk bij alle andere posities in en druk vervolgens op de toets OK (9). Druk na de instelling op de toets e (13) totdat het hoofdmenu van de telefoon verschijnt. Tarievenindicatie/gespreksduur instellen Tijdens een telefoongesprek kunnen de kosten of de gespreksduur worden aangegeven; hiervoor moet van te voren de valuta en het te betalen tarief ingesteld worden (zie de paragraaf “Teller instellen” in dit hoofdstuk).
Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89); 3) selecteer het onderdeel “Gespreksinfo” (fig. 90) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer het onderdeel “Gespreksduur” of “Kosten” bij het onderdeel “Toon gespreksinfo” (fig. 92) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt. Druk na de instelling op de toets e (13) totdat het hoofdmenu van de telefoon verschijnt. F0I2169i
fig. 92
U kunt de functie “Oproepsignaal” in-/uitschakelen. Als de functie is uitgeschakeld, wordt een nieuwe inkomende oproep doorgeschakeld naar het antwoordapparaat (alleen als het doorschakelen van het gesprek is ingeschakeld) of u hoort een in gesprekstoon. BELANGRIJK De functie “Oproepsignaal” wordt niet door alle providers geleverd. Neem voor meer informatie contact op met uw provider. Ga voor het inschakelen van de functie “Oproepsignaal” als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88);
3) selecteer het onderdeel “Gespreksinfo” (fig. 90) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer het onderdeel “Oproepsignaal” en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt. Als op het display het symbool ? verschijnt, betekent dit dat het Connect OBN nog niet de netwerkstatus heeft opgevraagd. Druk na de instelling op de toets e (13) totdat het hoofdmenu van de telefoon verschijnt. BELANGRIJK Als de functie “Oproepsignaal” is uitgeschakeld, wordt een tweede inkomende oproep doorgeschakeld naar het antwoordapparaat.
Oproepen doorschakelen U kunt verschillende doorschakelfuncties selecteren. 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88);
CONNECT OBN
Oproepsignaal in-/uitschakelen
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89); 3) selecteer het onderdeel “Oproep doorschakelen” (fig. 93) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu voor het doorschakelen van oproepen;
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89);
F0I2052i
fig. 93
163
CONNECT OBN
4) op het display verschijnt het menu met de mogelijke doorschakelfuncties (fig. 94) en daarna een symbool: als het symbool ? verschijnt, betekent dit dat het Connect OBN nog niet de netwerkstatus heeft opgevraagd; u kunt deze status oproepen door het onderdeel “Oproep doorschakelen” te selecteren en vervolgens op de toets OK (9) te drukken; 5) selecteer de gewenste doorschakelfunctie en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt; 6) als u de instelling wilt wijzigen van “OFF” naar “ON”, dan moet u met behulp van een lijst met cijfers het nummer invoeren of het nummer direct uit het telefoonboek selecteren.
F0I2171i
164
fig. 94
Druk na de instelling op de toets e (13) totdat het hoofdmenu van de telefoon verschijnt. Als u de doorschakelstatus wilt weten, selecteer dan in het menu voor het doorschakelen van oproepen het onderdeel “Status opvragen” en druk vervolgens op de toets OK (9). Weergave telefoontarieven/gesprekstijden Als deze functie door uw service provider wordt ondersteund, kunnen de gespreksduur en de telefoonkosten van het laatste gesprek worden weergegeven. Dit geldt zowel voor uitgaande als inkomende gesprekken. Bovendien moet u de kosten per eenheid of per minuut instellen (zie “Tarieven instellen”). Bij enkele prepaid kaarten wordt het verbruikte of resterende beltegoed automatisch op het display weergegeven.
Ga voor weergave van de tarieven/gesprekstijden als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89); 3) selecteer het onderdeel “Kosten en tijd” (fig. 95) en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2053i
fig. 95
5) selecteer de gewenste teller en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met kosten en eenheden; 6) selecteer na het lezen het onderdeel “Annuleer” om de teller op nul te zetten, of selecteer het onderdeel “OK” en druk op de toets OK (9) om terug te keren naar het vorige menu. Druk na de instelling op de toets e (13) totdat het hoofdmenu van de telefoon verschijnt.
F0I2172i
fig. 96
TELLERS INSTELLEN Valuta instellen Voor de weergave van de kosten op het display, kunt u een afkorting invoeren van de valuta van uw land (bijv. Eur). Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89); 3) selecteer het onderdeel “Kosten en tijd” (fig. 95) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 96) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu voor het instellen van de tarieven en tijden;
5) selecteer het onderdeel “Valuta” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een alfabetische tabel voor het invoeren van de afkorting van de valuta; 6) voer met behulp van de tabel de afkorting van de valuta in: op het display verschijnt een alfabetische tabel voor het invoeren van de afkorting van de valuta.
CONNECT OBN
4) selecteer het onderdeel “Display” (fig. 96) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met tellers (“Laatste oproep, “Alle uitgaande”, “Alle inkomende”);
Tarieven instellen U kunt de kosten per minuut of per eenheid instellen. Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89);
165
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “Kosten en tijd” (fig. 95) en druk vervolgens op de toets OK (9);
Beltegoed instellen
4) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 96) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu voor het instellen van de tarieven en tijden;
1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88);
5) selecteer het onderdeel “per eenheid” of “per minuut” en druk vervolgens op de toets OK (9): de cursor komt achter “per eenheid” of “per minuut” te staan; 6) selecteer de eerste positie van de tijdsaanduiding, druk op de toets N/O van het toetsenbord (10) totdat de gewenste waarde verschijnt en druk vervolgens op de toets OK (9); 7) ga bij alle posities op dezelfde manier te werk en druk vervolgens op de toets e (13): op het display verschijnt het menu voor de instellingen van de kosten en de gespreksduur.
166
Ga als volgt te werk:
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89); 3) selecteer het onderdeel “Kosten en tijd” (fig. 95) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 96) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu voor het instellen van de tarieven en tijden;
5) selecteer “Eenheid” bij het onderdeel “Beltegoed”: de cursor komt achter het onderdeel “Eenheid” te staan; 6) selecteer de eerste positie van de tijdsaanduiding, druk op de toets N/O van het toetsenbord (10) totdat de gewenste waarde verschijnt en druk vervolgens op de toets OK (9); 7) ga bij alle posities op dezelfde manier te werk en druk vervolgens op de toets e (13): op het display verschijnt het menu voor de instellingen van de kosten en de gespreksduur.
Verzoek tot invoeren PIN-code
Om het Connect OBN te beveiligen tegen onbevoegd gebruik, kan bijvoorbeeld het verzoek tot het invoeren van de PIN-code en de blokkering van gesprekken worden ingeschakeld.
Als u het verzoek tot het invoeren van de PIN-code inschakelt, moet u bij iedere inschakeling van het Connect OBN of bij het eerste gebruik van de telefoon, de PINcode invoeren. Om het verzoek in of uit te schakelen, moet de PIN-code op de juiste wijze worden ingevoerd.
Alle handelingen voor het beveiligen van het Connect OBN moeten worden uitgevoerd in het menu “Veiligheid” in het menu van de telefooninstellingen. Ga als volgt te werk om het menu “Veiligheid” in te schakelen:
BELANGRIJK Bij enkele SIM-kaarten kan het verzoek om de PIN-code in te voeren niet worden gewijzigd. In dat geval kunt u het verzoek tot het invoeren van de PIN-code niet in-/uitschakelen.
1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties (fig. 88);
Ga als volgt te werk om het verzoek tot het invoeren van de PINcode in of uit te schakelen: 1) selecteer het onderdeel “Gebruik van de PIN” (fig. 98) en druk vervolgens op de toets OK (9);
CONNECT OBN
BEVEILIGING
2) het display toont de status van het verzoek om de PIN-code en een lijst met cijfers: voer de PIN-code in en begin bij het eerste cijfer; 3) selecteer na het invoeren van de PIN-code het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) op het display verschijnt het menu “Veiligheid” en de status van het verzoek om de PIN-code is gewijzigd.
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 89); F0I2054i
3) selecteer het onderdeel “Veiligheid” (fig. 97) en druk vervolgens op de toets OK (9).
fig. 97
F0I2173i
fig. 98
167
CONNECT OBN
Gesprekken blokkeren Met deze functie kunt u alle uitgaande, inkomende gesprekken, internationale gesprekken, behalve uw eigen nummers (bijv. nationale gesprekken) en alle in het buitenland gevoerde gesprekken (bij Roaming) blokkeren. Ga voor het blokkeren van gesprekken als volgt te werk: 1) selecteer in het menu “Veiligheid” het onderdeel “Blokkeer gesprekken” (fig. 98) en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) op het display verschijnt het menu “Blokkeer gesprekken” (fig. 99): na de blokkeermogelijkheden is de status aangegeven. Als op het display het symbool ? verschijnt, betekent dit dat het Connect OBN nog niet de netwerkstatus heeft opgevraagd; F0I2174i
168
fig. 99
3) selecteer de gewenste blokkering en druk vervolgens op de toets OK (9): als het symbool ? wordt weergegeven en u drukt op de toets OK (9), wordt de status opgevraagd; op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van het kenmerk van het netwerk; 4) voer het kenmerk in en begin bij het eerste cijfer; 5) selecteer na het invoeren van het kenmerk van het netwerk het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu voor het blokkeren van gesprekken. Status van alle geblokkeerde gesprekken opvragen Selecteer in het menu “Blokkeer gesprekken” het onderdeel “Status opvragen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu met de blokkeermogelijkheden.
PIN-code wijzigen Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het menu “Veiligheid” het onderdeel “Wijzig PIN” (fig. 98) en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van de oorspronkelijke PIN-code; 3) voer de PIN-code in en begin bij het eerste cijfer; 4) selecteer na het invoeren van de oorspronkelijke PIN-code het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9); 5) op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van de nieuwe PIN-code; 6) voer met behulp van de cijfertabel de nieuwe PIN-code in;
8) op het display verschijnt een cijfertabel waarmee de nieuwe PINcode opnieuw kan worden ingevoerd; voer nogmaals de nieuwe PIN-code in; 9) na deze procedure verschijnt opnieuw het menu “Veiligheid” op het display. PIN2-code wijzigen De PIN2-code is noodzakelijk voor het inschakelen van bepaalde functies, zoals het wissen van een vast nummer. Selecteer voor het wijzigen van de PIN2-code het onderdeel “Wijzig PIN2” (fig. 98) in het menu “Veiligheid”,druk op de toets OK (9) en ga vervolgens te werk zoals beschreven in de vorige paragraaf “PIN-code wijzigen”.
Telefoon blokkeren Er kunnen verschillende blokkeerfuncties worden ingeschakeld: zo kunt u alle uitgaande gesprekken blokkeren met uitzondering van de vaste nummers (deze laatste bevinden zich in een gescheiden deel van de SIM-kaart en kunnen alleen worden geblokkeerd na het invoeren van de PIN2-code). U kunt bovendien de nummerherhaling en de telefoonboeken van het Connect OBN en de SIM-kaart blokkeren. Voor het in-/uitschakelen van de blokkeringen moet de PIN2-code worden ingevoerd. BELANGRIJK Als bij de SIM-kaart geen PIN2-code wordt geleverd, wordt voor de functies waarvoor een PIN2-code noodzakelijk is, de toegangscode gebruikt (zie de paragraaf “Veiligheid” in het hoofdstuk “Standaardinstellingen regelen”).
Ga voor het blokkeren van de telefoon als volgt te werk: 1) selecteer in het menu “Veiligheid” het onderdeel “Blokkeer telefoon” en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) op het display verschijnt het menu “Blokkeer telefoon” (fig. 100): na de blokkeermogelijkheden van de telefoon, wordt de status aangegeven. Als op de SIM-kaart geen enkel vast nummer staat, wordt het onderdeel “Alleen vaste nummers” (fig. 100) aangeduid met het symbool Á en kan niet worden geselecteerd;
CONNECT OBN
7) selecteer na het invoeren van de nieuwe PIN-code het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9);
3) selecteer de blokkering van de telefoon die u wilt in-/uitschakelen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van de PIN2code; 4) voer met behulp van de tabel de PIN2-code in en begin bij het eerste cijfer; F0I2175i
BELANGRIJK Enkele SIM-kaarten zijn niet voorzien van een PIN2code: in dat geval kan de code niet worden gewijzigd.
fig. 100
169
CONNECT OBN
5) selecteer na het invoeren van de PIN2-code het symbool j en druk vervolgens op de toets (OK) (9); op het display verschijnt het menu “Blokkeer gesprekken” en wordt de geselecteerde blokkering gewijzigd; 6) ga bij alle telefoonblokkeringen die u wilt instellen/opheffen op dezelfde wijze te werk. Kenmerk van het netwerk wijzigen Het kenmerk van het netwerk wordt door uw service provider verstrekt en dient bijvoorbeeld om gesprekken te blokkeren. Selecteer voor het wijzigen van het kenmerk van het netwerk het onderdeel “Wijzig password netwerk” (fig. 98), druk op de toets OK (9) in het menu “Veiligheid” en ga vervolgens te werk zoals beschreven in de vorige paragraaf “PIN-code wijzigen”.
NETWERK KIEZEN Met deze functie kan een ander netwerk worden gekozen dan het standaard GSM netwerk. Hiervoor moet uw provider wel een Roamingovereenkomst hebben met de andere netwerkbeheerders. Uit een lijst met netwerken kunt u uw favoriete netwerk kiezen. Dit kan nuttig zijn als u met het Connect OBN in het buitenland verblijft, aangezien de tarieven van de netwerkbeheerders aanzienlijke verschillen kunnen vertonen. Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van de telefoon op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties;
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Netwerk” (fig. 101) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met beschikbare netwerken (fig. 102). Zoekwijze netwerk instellen Met deze functie kunt u de wijze (automatisch of handmatig) kiezen waarop het netwerk moet worden geselecteerd. Selecteer hiervoor in de lijst met beschikbare netwerken het onderdeel “Zoekwijze” (fig. 102) en druk op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling op het display staat.
F0I2055i
170
fig. 101
F0I2176i
fig. 102
Met deze functie kunt u handmatig een netwerk kiezen uit een lijst met beschikbare netwerken. Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het menu “Netwerk” het onderdeel “Beschikbare netwerken” (fig. 102) en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) op het display verschijnt de lijst met beschikbare netwerken: De netwerken die niet beschikbaar zijn, worden aangeduid met het symbool Á en kunnen niet worden geselecteerd; 3) selecteer het gewenste netwerk en druk vervolgens op de toets OK (9). Het Connect OBN probeert verbinding te maken met het geselecteerde netwerk: als de verbinding niet tot stand kan worden gebracht, verschijnt op het display een foutmelding. Selecteer in dit geval een ander netwerk.
Weergave van het geselecteerde netwerk
VOORKEURSLIJST BEWERKEN
Met deze functie kan de lijst met de in het Connect OBN opgeslagen netwerken op het display worden weergegeven.
Als de wijze voor het kiezen van een netwerk is ingesteld op “Auto”, wordt er een netwerk geselecteerd uit de voorkeurslijst tijdens het verblijf in het buitenland. U kunt netwerken in de lijst wissen/invoeren volgens de voorkeurslijst.
Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het menu “Netwerk” het onderdeel “Netwerklijst” (fig. 102) en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) op het display verschijnt de lijst met alle opgeslagen netwerken; 3) doorloop de lijst met de toets N of O van het toetsenbord (10); 4) druk na het raadplegen van de lijst op de toets e (13).
CONNECT OBN
Handmatig een netwerk kiezen
Een netwerk uit de voorkeurslijst wissen Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het menu “Netwerk” het onderdeel “Favoriet netwerk” (fig. 102) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met favoriete netwerken; 2) selecteer het netwerk dat u wilt wissen en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) het geselecteerde netwerk wordt weergegeven met de aanduiding van het land en de identificatie van het netwerk; 4) selecteer het onderdeel “Verwijder” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met favoriete netwerken.
171
CONNECT OBN
Een netwerk in de voorkeurslijst invoeren Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het menu “Netwerk” het onderdeel “Favoriet netwerk” (fig. 102) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met favoriete netwerken;
Ga als volgt te werk:
2) selecteer in de lijst een vrije geheugenplaats en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de netwerklijst;
1) selecteer in het menu “Netwerk” (fig. 102) het onderdeel “Nieuw netwerk” (fig. 102) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt een lijst: als nog geen enkel netwerk is ingevoerd, staat bij de lege geheugenplaatsen het opschrift “Leeg”;
3) selecteer het netwerk dat u wilt kopiëren naar de voorkeurslijst en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met favoriete netwerken.
2) selecteer een vrije geheugenplaats en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een menu voor de identificatie van het land en het netwerk;
Een nieuw netwerk invoeren
3) selecteer het onderdeel “IDcode land” of “ID-code netwerk” en druk vervolgens op de toets OK (9): de cursor komt achter het geselecteerde onderdeel te staan;
In het Connect OBN kunnen maximaal 10 nieuwe netwerken worden opgeslagen. U kunt de noodzakelijke informatie ontvangen zoals de identificatie van het land en het netwerk van uw service provider.
172
U kunt de netwerken wissen zodra ze zijn ingevoerd; selecteer hiervoor het netwerk dat u wilt wissen, druk op de toets OK (9) en selecteer vervolgens het onderdeel “Verwijder”.
4) selecteer de eerste positie van de indicatie, druk op de toets N of O van het toetsenbord (10) totdat de gewenste waarde verschijnt en druk vervolgens op de toets OK (9); 5) ga bij alle posities op dezelfde wijze te werk; 6) druk op de toets OK (9) totdat de selectie van de posities na het onderdeel “ID-code land” of “IDcode netwerk” wordt verwijderd; 7) selecteer het onderdeel “Doorgaan” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een alfabetische lijst voor het invoeren van de naam van het netwerk; 8) voer de naam van het netwerk in door de letters uit de lijst met het toetsenbord (10) te selecteren; druk vervolgens op de toets OK (9); 9) selecteer na het invoeren van de naam het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw het menu “Netwerk” (fig. 102).
Dit is een speciale functie die u door uw service provider kunt laten activeren. Met deze functie kunt u het gebruik van de telefoon beperken tot directe gesprekken met een bepaalde groep gebruikers. BELANGRIJK Wijzig geen enkele instelling als de functie niet is geactiveerd door de service provider. Er kunnen storingen in de werking ontstaan. U kunt de gebruikersgroepen activeren (“Alleen groep één” instellen) of de groep uitschakelen, het gebruik van de telefoon beperken tot een bepaalde groep gebruikers (voorkeursgroep 1) en alle uitgaande gesprekken alleen toestaan voor een bepaalde groep gebruikers (uitgaande gesprekken uitsluiten). U kunt ook een index maken voor een groep gebruikers: neem hiervoor contact op met uw service provider.
Alle instellingen voor een gebruikersgroep moeten worden uitgevoerd in het menu “Gebruikersgroep” (fig. 103). Om de instellingen te wijzigen, moet u over de toegangscode van het Connect OBN beschikken (zie de paragraaf “Veiligheid” in het hoofdstuk “Standaardinstellingen regelen”). Ga voor het uitvoeren van de gewenste instellingen als volgt te werk: 1) druk in het menu “Telefoon” op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties;
3) selecteer het onderdeel “Gebruikersgroep” (fig. 103) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt het menu “Gebruikersgroep” (fig. 104); 4) selecteer de instelling die u wilt inschakelen (ON) of uitschakelen (OFF) en druk vervolgens op de toets OK (9).
CONNECT OBN
GEBRUIKERSGROEPEN INSTELLEN
5) druk na de instellingen op de toets e (13) om terug te keren naar het menu “Telefooninstellingen”. De instelling wordt gewijzigd en op het display verschijnt het menu van de gebruikersgroep.
2) selecteer het onderdeel “Instellingen”: op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen;
F0I2056i
fig. 103
F0I2177i
fig. 104
173
CONNECT OBN
BELTOON INSTELLEN U kunt kiezen uit 7 verschillende beltonen voor inkomende gesprekken. Ga voor het selecteren van de beltoon als volgt te werk: 1) druk in het menu “Telefoon” op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “Instellingen”: op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen (fig. 105);
3) selecteer het onderdeel “Beltonen” (fig. 105) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt het menu “Beltoon” (fig. 106): de geactiveerde beltoon is aangeduid met een pijl; 4) verplaats de cursor om de verschillende beltonen te beluisteren en selecteer de gewenste beltoon; 5) druk na het selecteren van een beltoon op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Telefooninstellingen” (fig. 105). F0I2178i
174
fig. 105
F0I2059i
fig. 107
Met deze functie kunt u kiezen of u wel of niet uw eigen telefoonnummer aan een andere gebruiker bekend wilt maken. U kunt de weergave van uw eigen nummer uitschakelen voor alle gesprekken of alleen voor inkomende gesprekken. Uitschakelen voor alle gesprekken Ga als volgt te werk: 1) druk in het menu “Telefoon” op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “Instellingen”: op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen;
fig. 106
F0I2057i
NUMMERWEERGAVE INSTELLEN
3) selecteer bij het onderdeel “Verberg eigen nr.” het onderdeel “Alle gesprekken” (fig. 107) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt (“ON” of “OFF”). Als u “ON” selecteert, wordt het eigen nummer niet bekend gemaakt, terwijl als u “OFF”
4) druk op de toets C (6): op het display verschijnt het hoofdmenu van de telefoon. Uitschakelen voor volgende gesprekken Ga als volgt te werk:
3) selecteer bij het onderdeel “Verberg eigen nr.”, het onderdeel “Volgende oproep” (fig. 108) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt (“ON” of “OFF”). Als u “ON” selecteert, wordt het eigen nummer niet bekend gemaakt, terwijl als u “OFF” selecteert, het nummer wel bekend wordt gemaakt; 4) druk op de toets C (6): op het display verschijnt het hoofdmenu van de telefoon.
VOLUMEREGELING TELEFOON Met deze functie kunt u het volume regelen voor het gebruik van de telefoon (handsfree), voor de headset (indien aangesloten) en de beltoon.
CONNECT OBN
selecteert, het nummer wel bekend wordt gemaakt; als op het display het symbool ? verschijnt vraagt het systeem, als u voor de eerste keer op de toets OK (9) drukt, eerst de huidige status van het netwerk op;
Ga als volgt te werk: 1) houd de toets MENU (17) langer dan 2 seconden ingedrukt: op het display verschijnt het menu met de standaardinstellingen van het Connect OBN (fig. 109); 2) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Volume” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu voor het instellen van het geluid (fig. 110);
1) druk in het menu “Telefoon” op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu van de telefoonfuncties; 2) selecteer het onderdeel “Instellingen”: op het display verschijnt het menu van de telefooninstellingen;
F0I2058i
fig. 108
F0I2000i
fig. 109
175
CONNECT OBN
3) selecteer met het toetsenbord (10) het onderdeel “Handsfree” of “SVR” (fig. 110) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) regel het volume met de toetsen N en O van het toetsenbord (10); 5) druk na het uitvoeren van de gewenste instellingen op de toets OK (9) om de waarden op te slaan; of 5) druk op de toets e (13) om de wijzigingen te wissen; 6) druk op de toets C (6) om terug te keren naar het vorige menu.
WEERGAVE IMEI-CODE (International Mobile Equipment Identity) Dit is de internationale identificatiecode van mobiele telefoons; deze code vermeldt het serienummer van het Connect OBN en de code van de fabrikant en van het land. De IMEI-code wordt tijdens de fabricage ingesteld en staat op de Card vermeld die bij het Connect OBN wordt geleverd. BELANGRIJK Bij diefstal van het Connect OBN, moet u de IMEI-code aan de bevoegde instanties overleggen.
Ga voor weergave van de IMEIcode op het display als volgt te werk: 1) schakel het Connect OBN uit door op de draaiknop/toets ON/OFF (1) te drukken; 2) druk op de toetsen FM AM (15) en @ www ó (8) en houd ze ingedrukt; schakel het Connect OBN in door de draaiknop/toets ON/OFF (1) in te drukken: de IMEI-code verschijnt op het display (fig. 111); 3) druk na het lezen en eventueel registreren van de code op de toets OK (9) om het Connect OBN in te schakelen.
F0I2060i
176
fig. 110
F0I2179i
fig. 111
INLEIDING Met het Connect OBN kunt u snel en in alle veiligheid uw bestemming bereiken. Als het systeem is ingeschakeld, begeleiden de gesproken aanwijzingen de bestuurder naar de bestemming. Op het display worden de route-aanwijzingen, de afstand, de geschatte reistijd, de aankomsttijd of de reisduur getoond. De positie van de auto wordt bepaald met behulp van de elektronische signalen van de snelheidsmeter en de gyroscoop, en door de signalen die uitgezonden worden door de satellieten van het GPS (Global Positioning System). Als het Connect OBN met behulp van het GPS een positie kan bepalen, dan kunt u via internet aan uw service-provider een routeberekening te vragen. Daarvoor moet eerst de bestemming worden bepaald.
Voor het bepalen en invoeren van de bestemming hebt u, buiten de mogelijkheid de plaats, het adres met de straat en het huisnummer of een kruising direct aan te wijzen, de beschikking over lijsten met speciale bestemmingen (Interessante punten). De lijsten met “Interessante punten” worden ook verstrekt door de service provider en zijn dus aan veranderingen onderhevig. Typische bestemmingen van de lijsten met Interessante punten zijn bijvoorbeeld hotels, openbare gebouwen, tankstations, garages, enz.
Omdat de trajecten worden aangevraagd en geladen door middel van de zendinstallatie, moet voor het gebruik van het navigatiesysteem een SIM-kaart worden ingevoerd en moet de telefoon gebruiksklaar zijn. In dit geval is het mogelijk een SIMkaart te gebruiken die door de service provider is geactiveerd (zie hoofdstuk “bConnect-diensten”) of een niet geactiveerde SIM-kaart. Als een niet geactiveerde SIM-kaart wordt gebruikt, wordt voor het opvragen van een traject het geactiveerde WAP-profiel gebruikt (zie de paragraaf “WAP-profielen” in het hoofdstuk “WAP-Internet”).
CONNECT OBN
S AT E L L I E T- N AV I G AT I E S Y S T E E M
BELANGRIJK Het gebruik van het satelliet-navigatiesysteem kan extra kosten met zich meebrengen: neem voor meer informatie over de tarieven contact op met uw service provider.
177
CONNECT OBN
NAVIGATIE STARTEN Druk bij ingeschakeld Connect OBN op de toets f (4). Op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem (fig. 112): als al een bestemming is ingevoerd, kan gekozen worden uit de opties “Route opvragen” of “Geen best. ingevoerd!” Als al een traject is ingevoerd, kan de navigatie naar de bestemming direct worden gestart. Als daarentegen geen enkele bestemming is ingevoerd, dan kan kan alleen de optie “Nieuwe bestemming” worden geselecteerd en een nieuwe bestemming worden ingevoerd.
BESTEMMING INVOEREN De bestemming kan zijn: – een stad; – het centrum van de stad of stadsdelen in grote steden; – een straat of hoofdstraat; – een huisnummer (indien aanwezig op navigatie-CD); een bestemming kan ook worden ingevoerd als een speciale bestemming (Interessant punt): – verkeersknooppunten; – stations; – vliegvelden; – ziekenhuizen, enz.
F0I2061i
178
fig. 112
De bestemming kan worden ingevoerd vanuit het bestemmingsgeheugen of door het invoeren van de naam van een stad, een stadscentrum, een straat, een huisnummer of door een selectie uit de lijsten “Interessante punten” (bijv. knooppunten van snelwegen, stations, enz.). Voor het invoeren van de bestemming kan gebruik worden gemaakt van een invoermenu, waarmee op eenvoudige wijze de stad, de straat, het huisnummer, de postcode en het land kunnen worden ingevoerd. BELANGRIJK Tijdens de navigatie moet voor de identificatie van het land de landencode worden ingevoerd (bijv. “NL” voor Nederland) (zie de paragraaf “Landencode” in het hoofdstuk “Navigatie starten”).
Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 113); 2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 113) en druk vervolgens op de toets OK (9);
4) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 115) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt het menu voor het invoeren van de nieuwe bestemming (fig. 116); 5) selecteer het menu-onderdeel waarin u de gegevens wilt invoeren en druk vervolgens op de toets OK (9) (het invoeren van de naam is optioneel en dient alleen om de bestemming in het geheugen te identificeren);
3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 114) en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2062i
fig. 113
6) op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de gegevens. In de bovenste regel kunt u de naam invoeren die u aan de bestemming wilt geven. Voor het invoeren van de naam van de stad en de straat zijn gewoonlijk de eerste drie letters voldoende; 7) voer met behulp van de tabel de gegevens van de bestemming in; 8) selecteer na het invoeren van alle gegevens het onderdeel “Route opvragen” (fig 113) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display wordt om een bevestiging gevraagd;
F0I2063i
fig. 114
CONNECT OBN
Een nieuwe bestemming invoeren
F0I2137i
fig. 115
179
CONNECT OBN
9) als u de routebegeleiding naar de ingevoerde bestemming wilt laden, selecteer dan het onderdeel “Ja” en druk vervolgens de toets OK (9): het Connect OBN brengt via GSM een verbinding met de service provider tot stand en levert de gegevens over het traject; BELANGRIJK Als er voor de gewenste bestemming meer mogelijkheden zijn, krijgt de gebruiker een lijst waaruit een keuze kan worden gemaakt. 10) selecteer eventueel de gewenste bestemming uit de lijst en druk vervolgens op de toets OK (9). BELANGRIJK Deze handeling kan worden herhaald totdat de bestemming op de juiste wijze is ingevoerd.
F0I2138i
180
fig. 116
Het traject wordt geladen en de voortgang daarvan wordt op het display aangegeven. Het is nu mogelijk automatisch de routebegeleiding te starten (zie de paragraaf “Navigatie na het invoeren van het traject” in het hoofdstuk “Navigatie starten”). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding. BELANGRIJK Als een traject meer geheugenruimte nodig heeft dan beschikbaar is in het Connect OBN (bijv. bij trajecten die langer zijn dan ongeveer 1000 km), dan wordt slechts een gedeelte van het traject geladen en gestart. Ongeveer 10 minuten voor het einde van het deeltraject wordt u verzocht het volgende deel te laden. Roep in dat geval de bestemming op uit het geheugen van de laatste 10 bestemmingen en start de opnieuw de routebegeleiding.
Een bestaande bestemming wijzigen Met deze functie kunnen de gegevens van de laatste bestemming worden opgeroepen en gewijzigd: Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 113); 2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 113) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Controleer bestemming” (fig. 114) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een menu voor het invoeren van de bestemming en worden de gegevens (indien aanwezig) van de laatste bestemming aangegeven (fig. 116); 4) selecteer het menu-onderdeel waarin u de gegevens wilt invoeren en druk vervolgens op de toets OK (9);
6) voer met behulp van de tabel de gegevens van de bestemming in; 7) selecteer na het invoeren van alle gegevens het onderdeel “Route opvragen” (fig 113) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display wordt om een bevestiging gevraagd; 8) als u de routebegeleiding naar de ingevoerde bestemming wilt laden, moet u het onderdeel “Ja” selecteren en vervolgens de toets OK (9) indrukken: het Connect OBN brengt een verbinding met de service provider tot stand en levert de gegevens over het traject; BELANGRIJK Als er voor de gewenste bestemming meer mogelijkheden zijn, krijgt de gebruiker een lijst waaruit een keuze kan worden gemaakt.
9) selecteer eventueel de gewenste bestemming uit de lijst en druk vervolgens op de toets OK (9).
SPECIALE OF VERRE BESTEMMINGEN INVOEREN
BELANGRIJK Deze handeling kan worden herhaald totdat de bestemming op de juiste wijze is ingevoerd.
Het betreft hier alfabetisch gerangschikte rubrieken met speciale bestemmingen zoals verkeersknooppunten, stations, industrieterreinen, tankstations, parkeergarages, autogarages, enz.
Het traject wordt geladen en de voortgang daarvan wordt op het display aangegeven. Het is nu mogelijk automatisch de routebegeleiding te starten (zie de paragraaf “Navigatie na het invoeren van het traject” in het hoofdstuk “Navigatie starten”). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding.
CONNECT OBN
5) op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de gegevens. In de bovenste regel kunt u de naam invoeren die u aan de bestemming wilt geven;
Deze rubrieken zijn niet beschikbaar voor alle bestemmingen: de aanwezigheid van de rubrieken hangt af van de op de bestemming aanwezige speciale bestemmingen. De speciale bestemmingen kunnen op 5 verschillende manieren worden gezocht: – “Dichtbij adres” (in de richting van de bestemming): weergave van speciale bestemmingen dicht bij het ingevoerde adres; – “Dichtbij act. positie (omgeving actuele positie): weergave van speciale bestemmingen dicht bij de actuele positie van de auto.
181
CONNECT OBN
– “Dichtbij laatste 10 best.” (omgeving laatste 10): u kunt snel de speciale bestemmingen zoeken die betrekking hebben op een bestemming uit het geheugen laatste 10 bestemmingen (zie de paragraaf “Bestemmingen opslaan” in dit hoofdstuk).
Lijsten bijwerken 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 113);
Een opgeslagen bestemming selecteren
– “Dichtbij persoonlijke best.” (omgeving geheugen persoonlijke bestemmingen): u kunt speciale bestemmingen selecteren die opgeslagen zijn bij een bestemming in het geheugen persoonlijke bestemmingen (zie de paragraaf “Bestemmingen opslaan” in dit hoofdstuk);
2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 113) en druk vervolgens op de toets OK (9);
1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 113);
– “Dichtbij geselect. pos.” (omgeving bestemming): weergave van speciale bestemmingen (bijvoorbeeld: stadions, enz.) in de omgeving van de bestemming waar de auto zich bevindt;
4) selecteer het onderdeel “Interessant punt” (fig. 115) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met de categorieën van de speciale bestemmingen die in het systeem zijn opgeslagen. Bij iedere categorie die andere lijsten bevat staat het symbool “+”;
Bij deze functies kunt u het gebied instellen waarin de speciale bestemmingen gezocht moeten worden. De afstand is instelbaar van 100 meter tot 99,9 km. De automatisch door het systeem ingestelde afstand is 10 km.
182
Ga als volgt te werk:
3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 114) en druk vervolgens op de toets OK (9);
5) selecteer het onderdeel “update” en druk vervolgens op de toets OK (9). Op deze wijze wordt de lijst met de categorieën van de speciale bestemmingen bijgewerkt die zijn opgeslagen in het Connect OBN. Na het bewer-
ken verschijnt opnieuw de lijst met de categorieën van de speciale bestemmingen.
Ga als volgt te werk:
2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 113) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 114) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer het onderdeel “Interessant punt” (fig. 115) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met de categorieën van de speciale bestemmingen die in het systeem zijn opgeslagen. Bij iedere categorie die andere lijsten bevat staat het symbool “+”;
6) selecteer de volgende lijst en ga door of selecteer de gewenste bestemming en druk vervolgens op de toets OK (9). Na het selecteren en bevestigen van een bestemming met de toets OK (9), wordt het traject geladen. Na het laden en het berekenen van het traject, kunt u de routebegeleiding automatisch starten (zie de paragraaf “Routebegeleiding” in het hoofdstuk “Navigatie starten”). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding. BELANGRIJK Het invoeren van de lijsten voor de speciale bestemmingen is afhankelijk van de ingestelde taal en de service provider.
Bereik van het zoekgebied instellen
Bestemming “Dichtbij adres” invoeren
De speciale bestemmingen kunnen worden gezocht en getoond met betrekking tot de diverse categorieën (bijv. “Dichtbij adres”). Hiervoor kunt u het gebied waarbinnen de speciale bestemming moet worden gezocht, instellen tussen 100 meter en 99,9 km. De automatisch door het systeem ingestelde afstand is 10 km.
Om de speciale bestemmingen “Dichtbij adres” te kunnen kiezen, moet eerst minstens een stad, een stadsdeel of een postcode als bestemming zijn ingevoerd, evenals de landencode (bijv. “NL” voor Nederland).
Ga als volgt te werk: 1) selecteer de gewenste speciale bestemming en activeer het menu “Interessant punt” zoals beschreven in de vorige paragraaf; 2) selecteer het onderdeel “Max. afstand”. (fig. 117) en druk vervolgens op de toets OK (9): de cursor komt achter “Max. afstand” te staan; 3) selecteer de eerste positie in het invoerveld, druk op de toets N/ O van het toetsenbord (10) totdat op het display de gewenste waarde verschijnt en druk vervolgens op de toets OK (9);
CONNECT OBN
5) selecteer de categorie van de speciale bestemmingen waaruit u een bestemming wilt kiezen en druk daarna op de toets OK (9): op het display verschijnt een lijst voor het invoeren van de geselecteerde categorie;
Ga als volgt te werk: 1) selecteer de gewenste speciale bestemming en activeer het menu “Interessant punt”; 2) selecteer het onderdeel “Dichtbij adres” (fig. 117) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een menu voor het invoeren van het adres; 3) selecteer het menu-onderdeel waarin u de gegevens wilt invoeren en druk vervolgens op de toets OK (9); F0I2139i
4) ga op dezelfde wijze te werk bij alle andere posities in en druk vervolgens op de toets OK (9). fig. 117
183
CONNECT OBN
4) op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de gegevens; 5) voer met behulp van de tabel de noodzakelijke gegevens in en selecteer vervolgens het onderdeel “Interessant punt opvragen” en druk op de toets OK (9); 6) op het display verschijnt een vraag: selecteer “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9); het Connect OBN brengt een verbinding met de service provider tot stand en levert de gegevens over het traject; BELANGRIJK Als er veel verwijzingen zijn naar de ingevoerde bestemming (bijv. als de naam van de stad meerdere keren is ingevoerd), dan wordt door de service provider een overeenkomstige vraag gesteld. 7) selecteer eventueel de gewenste bestemming uit de lijst en druk vervolgens op de toets OK (9); BELANGRIJK Deze handeling kan worden herhaald totdat de bestemming op de juiste wijze is ingevoerd.
184
8) de lijst wordt geladen en getoond: de beschikbare speciale bestemmingen uit de gewenste categorie worden weergegeven op basis van de afstand tot de ingevoerde bestemming; 9) selecteer de gewenste speciale bestemming en druk vervolgens op de toets OK (9): de speciale bestemming wordt op het display getoond; 10) selecteer het onderdeel “Route opvragen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display wordt om een bevestiging gevraagd; 11) als u de routebegeleiding naar de ingevoerde bestemming wilt laden, selecteer dan het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9). Het traject wordt geladen. Nu kunt u de routebegeleiding automatisch starten (zie de paragraaf “Routebegeleiding” in dit hoofdstuk). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding.
Bestemming “Dichtbij act. pos.” Ga als volgt te werk: 1) selecteer de gewenste speciale bestemming en activeer het menu “Interessant punt”; 2) selecteer het onderdeel “Dichtbij act. pos.” (fig. 117) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het adres en wordt om een bevestiging gevraagd; 3) selecteer het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) de lijst wordt geladen en getoond: de beschikbare speciale bestemmingen uit de gewenste categorie worden weergegeven op basis van de afstand tot de ingevoerde bestemming; 5) selecteer de gewenste speciale bestemming en druk vervolgens op de toets OK (9): de speciale bestemming wordt op het display getoond;
Bestemming invoeren “Dichtbij laatste 10 best.”, “Dichtbij mijn best.”, “Dichtbij geselect. pos.”
7) als u de routebegeleiding naar de ingevoerde bestemming wilt laden, selecteer dan het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9).
De procedure voor deze drie typen speciale bestemmingen is hetzelfde.
Het traject wordt geladen. Nu kunt u de routebegeleiding automatisch starten (zie de paragraaf “Routebegeleiding” in dit hoofdstuk). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding.
1) selecteer de gewenste speciale bestemming en activeer het menu “Interessant punt”;
Ga als volgt te werk:
2) selecteer het onderdeel “Dichtbij laatste 10 best.” (fig. 117) of “Dichtbij act. pos.” of “Dichtbij geselect. pos.” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met de laatste 10 bestemmingen of met de persoonlijke bestemmingen of de gemarkeerde bestemmingen; 3) selecteer de bestemming waarvan u de speciale bestemmingen wilt zien en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) op het display verschijnt de bestemming waarvan u de speciale bestemmingen wenst:
5) selecteer “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9): het traject wordt geladen. Nu kunt u automatisch de routebegeleiding starten (zie de paragraaf “Routebegeleiding” in het hoofdstuk “Ingeschakeld navigatiesysteem”). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding;
CONNECT OBN
6) selecteer het onderdeel “Route opvragen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display wordt om een bevestiging gevraagd;
6) selecteer de gewenste speciale bestemming en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de speciale bestemming; 7) selecteer het onderdeel “Route opvragen” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display wordt om een bevestiging gevraagd; 8) als u de routebegeleiding naar de ingevoerde bestemming wilt laden, selecteer dan het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9). Het traject wordt geladen. Nu kunt u automatisch de routebegeleiding starten (zie de paragraaf “Routebegeleiding” in het hoofdstuk “Ingeschakeld navigatiesysteem”). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding.
185
CONNECT OBN
GEBRUIK VAN OPGESLAGEN BESTEMMINGEN Het is mogelijk om eerder opgeslagen bestemmingen te gebruiken; hiervoor zijn drie geheugencategorieën beschikbaar: – “Laatste 10 best.”: weergave van de laatste 10 bestemmingen. De bestemmingen worden automatisch in het geheugen “Laatste 10” opgeslagen als de optie “Laatste 10 best.” is ingeschakeld. Zie de paragraaf “Bestemmingen opslaan” in het hoofdstuk “Navigatiesysteem inschakelen”; – “Persoonlijke best.”: in het geheugen zijn 10 ruimtes beschikbaar voor de persoonlijke bestemmingen: dat kunnen de laatste bestemmingen zijn of de gemarkeerde bestemmingen;
2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 118) en druk vervolgens op de toets OK (9);
6) als u de routebegeleiding naar de ingevoerde bestemming wilt laden, selecteer dan “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9).
3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 119) en druk vervolgens op de toets OK (9);
Het traject wordt geladen. Nu kunt u automatisch de routebegeleiding starten (zie de paragraaf “Routebegeleiding” in het hoofdstuk “Ingeschakeld navigatiesysteem”). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding.
4) kies uit “Laatste 10 best.” of “Persoonlijke best.” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de gewenste lijst; 5) selecteer uit de lijst de bestemming die u wilt gebruiken en druk vervolgens op de toets OK (9): de geselecteerde bestemming verschijnt samen met een vraag op het display;
Ga als volgt te werk om een bestemmingen uit een van de drie bovengenoemde lijsten op te roepen:
F0I2062i
1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 118);
186
fig. 118
BESTEMMINGEN INVOEREN M.B.T. DE LAATSTE POSITIE VAN DE AUTO U kunt een bestemming invoeren op basis van de daarvoor ingevoerde positie van de auto. U kunt bijvoorbeeld de positie van de auto opslaan bij een toeristische plaats die u later nog eens wilt bezoeken.
U kunt de laatst opgeslagen positie van de auto oproepen voor de routebegeleiding. Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 118); 2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 118) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 119) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer het onderdeel “Selecteer act. pos.” en druk vervolgens op de toets OK (9): de laatste positie van de auto wordt ingevoerd als bestemming en op het display verschijnt een vraag;
Het traject wordt geladen. Nu kunt u automatisch de routebegeleiding starten (zie de paragraaf “Routebegeleiding” in het hoofdstuk “Ingeschakeld navigatiesysteem”). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding. Een geselecteerde bestemming invoeren U kunt een eerder geselecteerde bestemming bij de service provider opvragen door het het onderdeel “Geselecteerde bestemming” te selecteren. Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem; F0I2063i
2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 118) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 119) en druk vervolgens op de toets OK (9);
CONNECT OBN
Positie auto selecteren voor routebegeleiding
4) selecteer het onderdeel “Geselecteerde bestemming” en druk vervolgens op de toets OK (9): via internet wordt de opgeslagen bestemming opgeroepen en daarna worden de gegevens op het display getoond; 5) als u de routebegeleiding naar de ingevoerde bestemming wilt starten, selecteer dan het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9). Het traject wordt geladen. Nu kunt u automatisch de routebegeleiding starten (zie de paragraaf “Routebegeleiding” in het hoofdstuk “Ingeschakeld navigatiesysteem”). Als het traject niet kan worden geladen, verschijnt op het display een foutmelding.
5) als u de routebegeleiding naar de ingevoerde bestemming wilt laden, selecteer dan het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9). fig. 119
187
CONNECT OBN
I N G E S C H A K E L D N AV I G AT I E S Y S T E E M ROUTEBEGELEIDING U kunt na het invoeren van een bestemming en het vaststellen van het traject, automatisch de routebegeleiding starten (zie de paragraaf “Routebegeleiding na het invoeren van het traject” in dit hoofdstuk).
2) selecteer het onderdeel “Navigatie starten” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de aanduiding van de routebegeleiding en wordt het traject berekend. Afhankelijk van de afstand tot de bestemming kan de berekening enige seconden duren.
Ga als volgt te werk als u de routebegeleiding wilt starten naar de laatst ingevoerde bestemming: 1) selecteer in het hoofdmenu van het navigatiesysteem het onderdeel “Navigatie starten” en druk vervolgens op de toets OK (9); of 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 120);
188
F0I2062i
fig. 120
Weergave op het display Het display toont: – aan de rechterzijde: de naam van de straat waarin u op dat moment rijdt of de naam van de straat waar moet worden afgeslagen. In de lijst met symbolen aan de linkerzijde van het weergavegebied worden de zichtbare aanwijzingen voor de bestuurder aangegeven; aan de rechterzijde van het weergavegebied wordt, afhankelijk van de gemaakte keuze, de geschatte rijtijd aangegeven die nodig is om de bestemming te bereiken, de geschatte aankomsttijd en de totale rijtijd;
Op de onderste regel van het weergavegebied wordt de ingeschakelde audiobron aangegeven: tijdens het luisteren naar de radio verschijnt in dit gebied de naam of de frequentie van het station; als daarentegen de CD-wisselaar (indien aanwezig) is ingeschakeld, verschijnt het nummer van de geselecteerde CD en het nummer van het muziekstuk of het nummer van het muziekstuk en de speelduur. Er kan gekozen worden tussen een 2- (2D) of 3-dimensionale (3D) weergave. Zie voor het selecteren van de gewenste weergave de paragraaf “Grafische weergave regelen” in dit hoofdstuk.
Routebegeleiding onderbreken Ga als volgt te werk om de routebegeleiding te onderbreken: 1) druk op de toets e (13) of voer een nieuwe bestemming in of roep de plaatsbepaling op (zie de volgende paragraaf); 2) als de toets e (13) is ingedrukt, verschijnt op het display de vraag om te bevestigen: als u daadwerkelijk de routebegeleiding wilt onderbreken, selecteer dan het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9).
Weergave trajectgegevens Op het display kunnen de gegevens worden weergegeven van de laatst geladen routebegeleiding. Op deze manier worden het vertrekpunt, de bestemming, de lengte van het traject en de geschatte rijtijd weergegeven.
CONNECT OBN
– aan de linkerzijde: in het midden wordt constant de resterende afstand tot de bestemming aangegeven en aan de bovenkant de afstand tot de volgende handeling. Als u dicht bij het punt bent waar u moet afslaan, verschijnt links een verticale streep.
Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem; 2) selecteer het onderdeel “Routebeschrijving” (fig. 121) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen de gegevens van het traject; 3) druk op de toets e (13) om terug te keren naar het hoofdmenu of de routebegeleiding. F0I2115i
fig. 121
189
CONNECT OBN
POSITIEBEPALING
BESTEMMINGEN OPSLAAN
Met deze functie toont het display een kompas waarop het noorden staat aangegeven. Als er geen bestemming is ingevoerd, wordt de afstand niet weergeven.
U kunt de bestemmingen opslaan in de lijst met de laatste 10 bestemmingen of in de lijst met de laatste 10 posities van de auto in het geheugen (“Persoonlijke best.”).
Ga als volgt te werk om de positiebepaling te starten:
In het geheugen van de laatste 10 bestemmingen worden automatisch de laatste 10 bestemmingen van het navigatiesysteem opgeslagen. Als het geheugen vol is en u wilt de navigatie starten naar een nieuwe bestemming, dan wordt automatisch de oudste bestemming gewist. U kunt het automatisch opslaan uitschakelen (zie de paragraaf “Opslaan laatste 10 bestemmingen in-/uitschakelen” in dit hoofdstuk).
1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 122); 2) selecteer het onderdeel “Kompas” (fig. 122) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het onderdeel positiebepaling. Druk op de toets e (13) om de positiebepaling te beëindigen: op het display verschijnt opnieuw het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 122).
F0I2116i
190
fig. 122
Bovendien worden de laatste 10 posities van de auto in het geheugen opgeslagen: u kunt ook het opslaan van de laatste 10 posities van de auto uitschakelen. Als de geheugens van de laatste 10 bestemmingen en laatste 10 posities van de auto ingeschakeld zijn, dan kan de overeenkomende invoer in het menu niet worden geselecteerd (op het display verschijnt het symbool Á). Bestemming opslaan Er kunnen maximaal 10 bestemmingen worden ingeslagen: de bestemmingen worden getoond met de in het geheugen opgeslagen naam. Als u de bestemmingen met een andere naam wilt opslaan, moet eerst de naam worden gewijzigd in de lijst waarin u de bestemming wilt invoeren. Ga als volgt te werk om de gewenste bestemming in het geheugen op te slaan: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 120);
4) selecteer het onderdeel “Laatste 10 best.” (fig. 124) en druk vervolgens op de toets OK (9); 5) op het display verschijnt de lijst met opgeslagen bestemmingen; 6) selecteer de gewenste bestemming en druk vervolgens op de toets MENU (17);
7) op het display verschijnt het menu met de beschikbare functies voor de gekozen bestemming;
Een bestemming wissen
8) selecteer het onderdeel “Naar persoonlijke best.” (fig. 125) en druk vervolgens op de toets OK (9); de bestemming wordt gekopieerd en daarna verschijnt opnieuw de daarvoor geselecteerde lijst.
1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 120);
BELANGRIJK Als het geheugen “Naar persoonlijk best.” vol is, verschijnt op het display een waarschuwing en wordt de bestemming niet gekopieerd. Wis een opgeslagen bestemming in “Naar persoonlijk best.”.
Ga als volgt te werk:
CONNECT OBN
2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 120) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 123) en druk vervolgens op de toets OK (9);
2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 120) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 123) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer de lijst “Persoonlijke best.” of “Laatste 10 best.” waaruit u een bestemming wilt wissen en druk vervolgens op de toets OK (9); 5) op het display verschijnt de gewenste lijst;
F0I2063i
fig. 123
F0I2180i
fig. 124
F0I2181i
fig. 125
191
CONNECT OBN
6) selecteer de gewenste bestemming en druk vervolgens op de toets MENU (17); 7) op het display verschijnt een menu met de beschikbare functies voor de gekozen bestemming; 8) selecteer het onderdeel “Annuleer invoer” (fig. 126) en druk vervolgens op de toets OK (9); 9) selecteer het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9): de bestemming wordt gewist en daarna verschijnt opnieuw de daarvoor geselecteerde lijst. Alle bestemmingen wissen Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 120);
2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 120) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 123) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer de lijst “Persoonlijke best.” of “Laatste 10 best.” waaruit u een bestemming wilt wissen en druk vervolgens op de toets OK (9);
9) selecteer het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9): de bestemming wordt gewist en daarna verschijnt opnieuw de daarvoor geselecteerde lijst. Adres van een bestemming wijzigen
6) selecteer de gewenste bestemming en druk vervolgens op de toets MENU (17);
Met deze functie kunt u nieuwe bestemmingen bepalen door de opgeslagen bestemmingen te wijzigen. De navigatie naar een gewijzigde bestemming start nadat het traject is geladen in het geheugen van de laatste 10 bestemmingen en de oorspronkelijke bestemming niet is overschreven.
7) op het display verschijnt een menu met de beschikbare functies voor de gekozen bestemming;
Ga voor het wijzigen van het adres van een bestemming als volgt te werk:
8) selecteer het onderdeel “Wis. lijst best.” (fig. 127) en druk vervolgens op de toets OK (9);
1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 120);
5) op het display verschijnt de gewenste lijst;
F0I2182i
F0I2183i
2) selecteer het onderdeel “Bestemming selecteren” (fig. 120) en druk vervolgens op de toets OK (9);
192
fig. 126
fig. 127
4) selecteer het onderdeel “Laatste 10 best.” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de geselecteerde lijst; 5) selecteer de bestemming die u wilt wijzigen en druk vervolgens op de toets MENU (17); 6) op het display verschijnt een menu met de beschikbare functies voor de gekozen bestemming; bij bestemmingen met een adres kan alleen het adres worden gewijzigd, terwijl bij gemarkeerde bestemmingen alleen de naam kan worden gewijzigd; 7) selecteer het onderdeel “Controleer adres” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de gegevens; 8) voer de nieuwe gegevens in en bevestig de invoer door de toets OK (9) langer dan 3 seconden in te drukken, druk vervolgens op de toets e (13) om terug te keren naar de lijst met adressen. U kunt nu het zojuist veranderde adres selecteren en de route opvragen door de toets OK (9) in te drukken.
9) op het display wordt om bevestiging gevraagd: 8) als u de routebegeleiding naar de ingevoerde bestemming wilt starten, selecteer dan het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9).
– “Verkeersinfo”: u kunt verkeersinformatie ontvangen voor het aanpassen van een gekozen traject.
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bestemming” (fig. 123) en druk vervolgens op de toets OK (9);
TRAJECT AANPASSEN U kunt het traject op ieder moment aan uw eigen wensen aanpassen, ook tijdens de routebegeleiding. Stel hiervoor de volgende parameters in: – “Kort/Snel”: u kunt kiezen uit het snelste of het kortste traject; – “Snelwegen”: u kunt de mogelijkheid kiezen om van autosnelwegen gebruik te maken; – “Stadscentra”: u kunt de mogelijkheid in-/uitschakelen om door het centrum van steden te rijden; – “Veerponten”: u kunt het gebruik van veerponten in-/uitschakelen;
F0I2117i
– “Tolwegen”: u kunt tolwegen uitsluiten bij de navigatie naar de bestemming; – “Tunnel”: u kunt het gebruik van tunnels in-/uitschakelen; fig. 128
193
CONNECT OBN
BELANGRIJK Na het ontvangen van de verkeersinformatie wordt het traject niet opnieuw berekend.
3) selecteer het onderdeel “Opties traject” (fig. 129) en druk vervolgens op de toets OK (9);
Ga voor het instellen van de trajectopties als volgt te werk:
4) selecteer de optie die u wilt wijzigen (fig. 130) en druk op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt;
1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 128);
5) druk op de toets C (6) om terug te keren naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 86) en druk vervolgens op de toets OK (9);
fig. 129
Met deze functie kan op elk moment, ook tijdens de navigatie, de actuele positie van de auto worden opgeslagen. Deze functie is nuttig als u bijvoorbeeld tijdens het rijden een plaats passeert die u later nog eens wil bezoeken. Ga voor het bepalen van de huidige positie als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 131);
F0I2118i
194
POSITIEBEPALING VAN DE AUTO
F0I2184i
fig. 130
F0I2119i
fig. 131
3) op het display verschijnt een vraag: 9) selecteer het onderdeel “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de naam van de plaats; 4) Voer met behulp van de tabel de naam van de plaats in, selecteer het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
GESPROKEN AANWIJZINGEN IN-/UITSCHAKELEN Bij de navigatie wordt gebruik gemaakt van gesproken aanwijzingen. De gesproken aanwijzingen leveren informatie over de tijdens het rijden uit te voeren handelingen. Ga als volgt te werk om de gesproken aanwijzingen in- of uit te schakelen: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 128); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 128) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het instellingenmenu van het navigatiesysteem;
F0I2120i
fig. 132
3) selecteer het onderdeel “Reg. Stem” (fig. 132) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Reg. Stem” (fig. 133); 4) selecteer de gewenste gesproken aanwijzing en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling op het display verschijnt. 5) druk op de toets C (6) om terug te keren naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem. PROFIEL AUTO INSTELLEN Met deze instelling berekent het Connect OBN de geschatte aankomsttijd en de resterende rijtijd.
F0I2185i
fig. 133
CONNECT OBN
2) selecteer het onderdeel “Opslaan act. pos.” (fig. 131) en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2121i
fig. 134
195
CONNECT OBN
Ga als volgt te werk om de informatie over de duur van het traject in of uit te schakelen: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 128); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 128) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Profiel auto” (fig. 134) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt het menu voor de keuze van het type auto (“Gemiddelde/langzame/snelle auto” of “Vrachtwagen”): de huidige instelling wordt aangeduid met een pijl.
GRAFISCHE WEERGAVE REGELEN
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Tijdens de navigatie kunt u de volgende instellingen regelen (en weergeven op het display):
1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 128);
– 2- (2D) of 3-dimensionale (3D) weergave van de informatie met betrekking tot de navigatie; – weergave rijtijd: u kunt kiezen tussen de aanduiding X (exacte aankomsttijd op de ingevoerde bestemming), Q (resterende rijtijd) of R (geschatte aankomsttijd op de ingevoerde bestemming).
3) selecteer het onderdeel “Grafische weergave” (fig. 135) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu voor het regelen van de weergave op het display; 4) selecteer het onderdeel (“Route-aanwijzingen” of “Rijtijd”) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt;
F0I2122i
196
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 128) en druk vervolgens op de toets OK (9);
fig. 135
5) druk op de toets C (6) om terug te keren naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
Na het invoeren van een bestemming kunt u bepalen hoe het systeem zich gedraagt na het laden van het traject. Het is mogelijk om de navigatie automatisch te starten (“ON”), er kan om een bevestiging worden gevraagd voor vertrek (“Bevestig”) of het hoofdmenu van het navigatiesysteem kan worden weergegeven na het laden van het traject (“No”). Ga als volgt te werk om de navigatie te starten: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 128); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 128) en druk vervolgens op de toets OK (9);
3) selecteer het onderdeel “Nav. na download” (fig. 136) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt een menu waarmee een keuze uit de instellingen kan worden gemaakt (de ingeschakelde instelling wordt aangeduid met een pijl); 4) druk op de toets OK (9) om de navigatie te starten of druk op de toets C (6) om terug te keren naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
OPSLAAN LAATSTE 10 BESTEMMINGEN IN-/UITSCHAKELEN U kunt de functie voor het opslaan van de laatste 10 bestemmingen inschakelen: met deze functie worden de laatste 10 bestemmingen automatisch opgeslagen. Ga als volgt te werk om de functie voor het opslaan van de laatste 10 bestemmingen in of uit te schakelen: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 128); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 128) en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2123i
fig. 136
CONNECT OBN
NAVIGATIE NA INVOEREN TRAJECT
F0I2124i
fig. 137
197
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “Laatste 10 best.” (fig. 137) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt; 4) druk op de toets C (6) om terug te keren naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
UITSCHAKELTIJD NAVIGATIE INSTELLEN
Ga voor het instellen als volgt te werk:
Met deze functie kunt u regelen hoe lang het navigatiesysteem ingeschakeld moet blijven, nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid. Als het navigatiesysteem is ingeschakeld, kunt u opnieuw de navigatie naar de bestemming ontvangen, na het uit- en inschakelen van het Connect OBN.
1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 128);
De op deze manier ingestelde tijd wordt opgeteld bij de uitschakeltijd, die is ingesteld in het instellingenmenu van het Connect OBN (zie de paragraaf “Stand-by GPS” in het hoofdstuk “Standaardinstellingen regelen”. U kunt een tijd instellen tussen 0 en 90 minuten.
F0I2125i
198
fig. 138
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 128) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Standby GPS” (fig. 138) en druk vervolgens op de toets OK (9): de cursor komt achter het onderdeel “Standby GPS” te staan;
5) druk op de toets OK (9): de cursor verschuift een positie; 6) voer het tweede cijfer in met de toetsen N en O van het toetsenbord (10); 7) druk op de toets OK (9) en vervolgens op de toets C (6) om terug te keren naar het hoofdmenu van het navigatiesysteem.
TRAJECT SIMULEREN Met het Connect OBN kan een traject gesimuleerd worden: het apparaat simuleert het traject en geeft op realistische wijze zichtbare en gesproken route-aanwijzingen en akoestische signalen. De simulatie wordt gestart op grond van de laatste bestemming die in het geheugen is ingevoerd.
Ga voor het starten van de simulatie als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 128);
CONNECT OBN
4) voer het eerste cijfer in met behulp van de toetsen N/O van het toetsenbord (10);
2) selecteer het onderdeel “Virtuele rit” (fig. 139) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de routebegeleiding. De simulatie wordt automatisch beëindigd als de ingestelde bestemming bereikt is of als u een werkelijke navigatie start.
F0I2126i
fig. 139
F0I2127i
fig. 140
199
CONNECT OBN
WEERGAVE GEOGRAFISCHE POSITIE VAN DE AUTO
LANDENCODE VOOR DE NAVIGATIE
Met deze functie kan de geografische positie van de auto in lengte- en breedtegraden worden weergeven.
In de volgende tabel staan de landencodes vermeld van de belangrijkste Europese landen.
Ga als volgt te werk: 1) druk in het hoofdmenu van het navigatiesysteem op de toets MENU (17): op het display verschijnt het functiemenu van het navigatiesysteem (fig. 128); 2) selecteer het onderdeel “Actuele positie GPS” (fig. 140) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de actuele geografische positie van de auto (“Lengte” en “Breedte”); 3) druk op de toets e (13) om de weergave van de positie te beëindigen.
200
Oostenrijk
A
België
B
Denemarken
DK
Frankrijk
F
Duitsland
D
Groot-Brittannië
GB
Ierland
IRL
Italië
I
Luxemburg
L
Nederland
NL
Republiek San Marino
RSM
Spanje
E
Zwitserland
CH
BELANGRIJK De navigatie naar de bestemmingen is niet gegarandeerd voor alle landen uit de lijst.
Met de functie WAP (Wireless Application Protocoll) kan via GPRS of CSD (ook tijdens een rit) een verbinding tot stand worden gebracht met het Internet en op ieder moment de gewenste informatie worden opgevraagd of de berichten in het postvak (E-Mail) controleren. In het WAP-menu worden gewoonlijk tekstpagina’s weergegeven zonder afbeeldingen of andere multimedia-objecten. De kosten van de WAP-service hangen af van de service provider: om toegang te krijgen tot de service provider, moet er bovendien een profiel beschikbaar zijn dat de identificatiegegevens van het Connect OBN bevat. De profielen van de meeste service providers zijn al opgeslagen (zie de paragraaf “WAPprofielen” in dit hoofdstuk).
WAP INSCHAKELEN Ga als volgt te werk: 1) druk op de toets @ www ó (8): op het display verschijnt het laatst geselecteerde WAP-profiel (fig. 141). Als geen enkel profiel is opgeslagen, voer dan een nieuw profiel in en activeer het profiel zoals beschreven in de paragraaf “Een WAP-profiel selecteren/activeren”.
2) op het display verschijnt het actieve profiel en is het onderdeel “Homepage” gemarkeerd (fig.142). Druk op de toets OK (9) om de WAP-verbinding te maken met de in het profiel ingestelde Homepage.
CONNECT OBN
WA P - I N T E R N E T
BELANGRIJK De configuratieparameters van de diverse netwerk providers zijn verschillend en kunnen bij de netwerk provider worden opgevraagd;
F0I2064i
fig. 141
F0I2186i
fig. 142
201
CONNECT OBN
WEERGAVE WAP-PAGINA’S De WAP-pagina’s worden op schermgrootte weergegeven en kunnen worden geraadpleegd met de toets N of O van het toetsenbord (10). WAP-PAGINA’S LEZEN U kunt de inhoud van de WAPpagina’s laten voorlezen via de functie TTS (Text To Speech) (zie de paragraaf “Text To Speech” in het hoofdstuk “Werking”).
WAP-PAGINA’S LADEN
WAP-pagina direct invoeren
Nadat een verbinding tot stand is gebracht in het WAP-menu, wordt de eerste in het profiel aangegeven pagina geladen en op het display weergegeven. Er zijn verschillende mogelijkheden om een WAP-pagina te laden.
U kunt direct een WAP-adres invoeren via een alfabetische lijst.
Startpagina oproepen In het WAP-profiel is een standaardpagina ingesteld die snel en eenvoudig kan worden opgeroepen door het onderdeel “Home page” in het Wap-functiemenu te selecteren. Ga voor het oproepen van de startpagina als volgt te werk: 1) schakel de WAP-functie in zoals hiervoor beschreven;
Ga als volgt te werk: 1) schakel de WAP-functie in zoals beschreven in de paragraaf “WAPfunctie inschakelen”; 2) als de WAP-Browser is ingeschakeld, druk dan op de toets MENU (17): op het display verschijnt het WAP-functiemenu (fig. 143); 3) selecteer het onderdeel “Ga naar …” (fig. 143) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een alfabetische lijst voor het invoeren van het WAPadres;
2) selecteer het onderdeel “Homepage” (fig. 142) en druk vervolgens op de toets OK (9): de pagina wordt geladen en daarna op het display weergegeven.
202
F0I2065i
fig. 143
5) selecteer na het invoeren van de naam het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): de WAPpagina wordt geladen. Na het laden wordt de pagina op het display weergegeven.
BELANGRIJK U kunt het menu “Favorieten” ook selecteren via het WAP-functiemenu. 3) selecteer het onderdeel “Toon bladwijzers” (fig. 144) en druk vervolgens op de toets OK (9);
Wap-pagina selecteren uit de lijst “Favorieten”
4) selecteer het leesteken waarvan u de WAP-pagina wilt laden en druk vervolgens op de toets OK (9): de beschikbare functies voor het leesteken worden weergegeven;
U kunt de WAP-pagina’s voorzien van een reeks van 15 leestekens (zie de paragraaf “Favorieten” in dit hoofdstuk) zodat de pagina’s uit die lijst snel kunnen worden opgeroepen.
5) selecteer het onderdeel “Opvragen” en druk vervolgens op de toets OK (9): de WAP-pagina wordt geladen. Na het laden wordt de pagina op het display weergegeven.
Een WAP-pagina via een link laden Bij WAP-pagina’s kunnen net zoals bij HTML-pagina’s via links (verbindingen) andere pagina’s worden opgehaald. In de WAP-Browser worden de links altijd onderstreept weergegeven.
CONNECT OBN
4) voer met behulp van de lijst het WAP-adres in;
Doorloop met de toetsen N en O van het toetsenbord (10) de huidige WAP-pagina en selecteer een onderstreepte link. Druk na het selecteren van de gewenste link op de toets OK (9). De WAP-pagina wordt geladen. Na het laden wordt de pagina op het display weergegeven.
Ga als volgt te werk: 1) druk als u OFF LINE bent op de toets @ www ó (8): op het display verschijnt de laatst geselecteerde WAP-functie; 2) druk op de toets b(11): op het display verschijnt het menu “Favorieten”;
F0I2187i
fig. 144
203
CONNECT OBN
PAGINA-OPTIES
“FAVORIETEN”
De WAP-pagina’s bevatten commandobalken die door de provider zijn geleverd en een hulpmiddel zijn bij de navigatie.
In het geheugen kunnen maximaal 15 “Favorieten” worden opgeslagen die vervolgens gebruikt kunnen worden om snel de meest geraadpleegde WAP-pagina’s op te roepen.
Deze balken zijn gekoppeld aan een link waarmee bijvoorbeeld altijd de vorige WAP-pagina kan worden opgeroepen. Als u ON LINE bent en op de toets @ www ó (8) drukt, verschijnt op het display de lijst met verbindingen die geselecteerd kunnen worden.
Nieuwe “Favoriet” opslaan
Om snel een WAP-pagina op te roepen, moet een naam worden toegewezen aan iedere “Favoriet” waarmee deze vervolgens in de lijst wordt weergegeven.
Ga als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde WAPfunctie op de toets MENU (17): op het display verschijnt het WAP-functiemenu (fig. 145); 2) selecteer het onderdeel “Favorieten” (fig. 145) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Favorieten”; BELANGRIJK U kunt het menu “Favorieten” ook oproepen door de toets b(11) in te drukken. 3) selecteer het onderdeel “Nieuwe bladwijzer” (fig. 146) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met beide functies voor de nieuwe “Favorieten”;
F0I2066i
204
fig. 145
F0I2146i
fig. 146
8) selecteer het onderdeel “Adres” (fig. 147) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van het adres. Het adres mag maximaal 204 tekens bevatten;
5) voer met behulp van de karaktertabel de naam in (de gebruikte naam mag maximaal 22 tekens bevatten);
9) selecteer na het invoeren van het adres het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9);
3) selecteer het onderdeel “Toon bladwijzers” (fig. 146) en druk vervolgens op de toets OK (9): De namen van de opgeslagen “Favorieten” worden in een lijst weergegeven;
10) op het display verschijnt opnieuw de lijst met beide functies voor de nieuwe “Favorieten”. Het leesteken wordt met de naam en het adres opgeslagen.
4) selecteer de “Favoriet” die u wilt wijzigen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen de beschikbare functies voor de geselecteerde “Favoriet”;
6) selecteer na het invoeren van de naam het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9); 7) op het display verschijnt opnieuw de lijst met beide functies voor de nieuwe “Favorieten”. De naam wordt opgeslagen;
“Favorieten” wijzigen U kunt de namen of de adressen van opgeslagen “Favorieten” wijzigen. Ga als volgt te werk:
F0I2145i
1) druk bij ingeschakelde WAPfunctie op de toets MENU (17): op het display verschijnt het WAP-functiemenu (fig. 145); 2) selecteer het onderdeel “Favorieten” (fig. 145) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Favorieten”;
fig. 147
BELANGRIJK U kunt het menu “Favorieten” ook oproepen door de toets b(11) in te drukken.
CONNECT OBN
4) selecteer het onderdeel “Titel” (fig. 147) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de naam die u wilt toewijzen aan de “Favoriet”;
5) selecteer het onderdeel “Controleer” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met beide functies voor de “Favorieten”; 6) selecteer het onderdeel “Titel” of “Adres” (fig. 147) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de naam of het adres van de “Favoriet”; 7) wijzig met behulp van de tabel de naam of het adres.
205
CONNECT OBN
“Favorieten” wissen Ga als volgt te werk om één of meerdere opgeslagen “Favorieten” te wissen: 1) selecteer de “Favoriet” die u wilt wissen zoals beschreven in de vorige paragraaf; 2) selecteer het onderdeel “Wis” (fig. 149) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een vraag; 3) als u de “Favoriet” wilt wissen, selecteer dan “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9): het teken wordt gewist en op het display verschijnt opnieuw de lijst “Favorieten”.
BROWSER-GEHEUGEN (Cache) WISSEN
EEN WAP-VERBINDING VERBREKEN
Ga als volgt te werk om het Browser-geheugen (Cache) te wissen:
De verbinding met internet wordt automatisch verbroken, als er gedurende een vooraf ingestelde tijd geen enkele handeling wordt verricht (zie “Verbindingstijd instellen” in de volgende paragraaf).
1) druk bij ingeschakelde WAPfunctie op de toets MENU (17): op het display verschijnt het WAP-functiemenu (fig. 148); 2) selecteer het onderdeel “Wis cache” (fig. 150) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw het WAP-functiemenu (fig. 148). F0I2147i
Ga als volgt te werk als u de verbinding met internet op ieder moment wilt kunnen verbreken: 1) druk bij ingeschakelde WAPfunctie op de toets MENU (17): op het display verschijnt het WAP-functiemenu (fig. 148); 2) selecteer het onderdeel “Verbinding verbreken” (fig. 151) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw het WAP-functiemenu (fig. 148).
fig. 149
F0I2066i
206
fig. 148
F0I2067i
fig. 150
F0I2148i
fig. 151
Met deze functie kan de WAPBrowser van het Connect OBN naar wens worden aangepast. Weergave afbeeldingen WAPpagina in-/uitschakelen Enkele WAP-pagina’s tonen naast tekstberichten ook afbeeldingen. U kunt de weergave van dergelijke afbeeldingen uitschakelen. Ga als volgt te werk:
2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 152) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Instellingen” (fig. 153); 3) selecteer het onderdeel “Toon afbeeldingen” (fig. 153) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display de gewenste instelling verschijnt (“Ja” of “Nee”); 4) druk op de toets e (13): op het display verschijnt opnieuw het WAPfunctiemenu (fig. 152).
1) druk bij ingeschakelde WAPfunctie op de toets MENU (17): op het display verschijnt het WAP-functiemenu (fig. 152);
Het Connect OBN verbreekt automatisch de verbinding met een WAP-pagina, als er gedurende een vooraf ingestelde tijd (timeout) geen enkele handeling wordt verricht. Deze tijd kan worden ingesteld tussen 0 en 999 seconden; ga als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde WAPfunctie op de toets MENU (17): op het display verschijnt het WAP-functiemenu (fig. 152); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 152) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Instellingen” (fig. 154);
F0I2068i
fig. 152
Verbindingstijd instellen
CONNECT OBN
WAP-BROWSER INSTELLEN
F0I2069i
fig. 153
F0I2070i
fig. 154
207
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “Timeout” (fig. 154) en druk vervolgens op de toets OK (9): de cursor komt achter het onderdeel “Timeout” te staan; 4) voer met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) het eerste cijfer in en druk vervolgens op de toets OK (9): de cursor verschuift een positie; 5) voer met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) het tweede cijfer in en druk vervolgens op de toets OK (9): de cursor verschuift een positie; 6) druk op de toets C (6) om terug te keren naar het WAP-functiemenu (fig. 152).
Browser opnieuw instellen Als u met internet bent verbonden en uw WAP-Browser niet goed werkt, kan de Browser worden gereset. Ga als volgt te werk: 1) druk bij ingeschakelde WAPfunctie op de toets MENU (17): op het display verschijnt het WAP-functiemenu (fig. 152); 2) selecteer het onderdeel “Instellingen” (fig. 152) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Instellingen” (fig. 155);
F0I2071i
208
fig. 155
3) selecteer het onderdeel “Reset browser (fig. 155) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw het WAPfunctiemenu (fig. 152). Als de Browser is gereset, verschijnt op het display een waarschuwing.
In de WAP-profielen wordt alle informatie opgeslagen die nodig is om via WAP toegang te krijgen tot internet. In het Connect OBN kunnen maximaal 5 verschillende WAPprofielen worden opgeslagen. U kunt de opgeslagen WAP-profielen selecteren, wijzigen, wissen of bewerken. U kunt een WAP-profiel alleen wijzigen als u niet met internet verbonden bent. De in de WAP-profielen opgeslagen gegevens worden ook tijdens de navigatie gebruikt. Om de verbindingskosten zo laag mogelijk te houden, moet u, als u zich in het buitenland bevindt, altijd een WAP-profiel van de roamingpartner van uw provider gebruiken (u kunt de noodzakelijke gegevens bij uw provider opvragen).
Een WAP-profiel selecteren/inschakelen Ga als volgt te werk: 1) verbreek de verbinding met internet; 2) houd de toets MENU (17) langer dan 2 seconden ingedrukt: op het display verschijnt het menu “Setup”; 3) selecteer het onderdeel “Profielen” (fig. 156) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de WAP-profielen (fig. 157);
5) selecteer het gewenste profiel en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu met de beschikbare functies voor het profiel; 6) selecteer het onderdeel “Inschakelen” (fig. 159) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw de lijst met opgeslagen WAP-profielen.
CONNECT OBN
WAP-PROFIELEN
F0I2106i
4) selecteer het onderdeel “Toon profielen” (fig. 157) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met opgeslagen WAP-profielen (fig. 158). Het op het moment actieve profiel wordt aangeduid met een pijl; fig. 157
Aangezien bij de GRPS-methode voor gegevenstransmissie vaak fouten optreden, is het raadzaam om voor het gebruik van WAP-profielen de CSD-methode te gebruiken of het GPRS alleen als de auto stilstaat.
F0I2073i
fig. 156
F0I2188i
fig. 158
209
CONNECT OBN
WAP-profiel wijzigen U kunt de volgende instellingen van de WAP-profielen wijzigen: – instellingennummer; – type instelling (ISDN of Analoog);
Ga voor het wijzigen van de beschreven instellingen als volgt te werk: 1) roep de lijst met profielen op zoals in de vorige paragraaf beschreven; 2) selecteer het profiel dat u wilt wijzigen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu met de beschikbare functies voor het profiel;
– type verbinding; – gebruikersnaam en password; – IP-adres van de provider; – startpagina; – methode voor gegevenstransmissie (CSD of GPRS). De noodzakelijke aanwijzingen worden verstrekt door uw provider.
F0I2189i
3) selecteer het onderdeel “Controleer profiel” (fig. 159) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnen de mogelijke instellingen van het WAP-profiel. U kunt het instellingennummer en het type instelling selecteren bij het onderdeel “Par. verbinding”, terwijl het IP-adres, het type verbinding, de gebruikersnaam en het password op de pagina “Parameter gateway” staan; 4) selecteer de gewenste instelling en wijzig de instelling met behulp van de lijsten met cijfers en letters; 5) druk na de instellingen op de toets C (6): op het display verschijnt opnieuw het WAP-functiemenu.
210
fig. 159
Een WAP-profiel wissen U kunt in het systeem 5 WAP-profielen opslaan en wijzigen. Als u een nieuw profiel wilt toevoegen moet een al bestaand profiel worden gewist. Ga als volgt te werk: 1) roep de lijst met profielen op zoals beschreven in de paragraaf “WAP-profiel selecteren en inschakelen”; 2) selecteer het profiel dat u wilt wissen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu met de beschikbare functies voor het profiel; 3) selecteer het onderdeel “Wis” (fig. 159) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display wordt om een bevestiging gevraagd; 4) selecteer “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de opgeslagen WAP-profielen. Het op het moment actieve profiel wordt aangeduid met een pijl.
Ga voor het gebruik van de “Wizard” als volgt te werk:
Voor het invoeren van een nieuw profiel kunt u gebruik maken van de “Wizard”, waarmee snel en eenvoudig nieuwe profielen kunnen worden ingesteld. U kunt ook handmatig nieuwe profielen invoeren (“Voeg profiel toe”).
1) verbreek de verbinding met internet; 2) druk bij ingeschakelde WAPfunctie en OFF LINE langer dan 2 seconden op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu “Algemene instellingen” (fig. 156); 3) selecteer het onderdeel “Profielen” (fig. 156) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de WAP-profielen;
F0I2106i
fig. 160
4) selecteer het onderdeel “Wizard” (fig. 160) en druk vervolgens op de toets OK (9): de Wizard wordt geactiveerd en op het display verschijnt een vraag (fig. 161); 5) druk op de toets OK (9) om het onderdeel “OK” te selecteren: op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de naam van het nieuwe profiel (fig. 162);
F0I2128i
fig. 161
CONNECT OBN
Een nieuw profiel invoeren via een “Wizard”
F0I2129i
fig. 162
211
CONNECT OBN
7) voer met behulp van de tabel de naam van het nieuwe profiel in en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een vraag (fig. 163); 8) druk op de toets OK (9) om het onderdeel “OK” te selecteren: op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van het internet-adres (fig. 164); 9) voer met behulp van de tabel het internet-adres in en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een vraag (fig. 165);
11) voer met behulp van de cijfertabel het telefoonnummer van de provider in en druk vervolgens op de toets OK (9); 12) selecteer het type instelling (analoog of digitaal) en verbinding (continu of tijdelijk) en druk vervolgens op de toets OK (9); 13) voer het IP-adres in (bijv. 192.254.160.002) en druk vervolgens op de toets OK (9).
Een nieuw profiel handmatig invoeren U kunt handmatig een nieuw profiel toevoegen door het onderdeel “Voeg profiel toe” te selecteren. De invoerprocedure is dezelfde als die beschreven is in de paragraaf “WAPprofiel wijzigen” (zie vorige paragraaf).
Na de instellingen verschijnt opnieuw het menu van de WAP-profielen op het display.
10) druk op de toets OK (9) om het onderdeel “OK” te selecteren; selecteer de methode voor gegevenstransmissie (CSD of GPRS) en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2130i
212
fig. 163
F0I2131i
fig. 164
F0I2132i
fig. 165
Deze zijn handig als u in een WAPpagina standaardteksten wilt invoeren. Zo kunt u bijvoorbeeld vaak gebruikte e-mail teksten opslaan en ze tijdens een WAP-verbinding gebruiken. Er kunnen maximaal 10 tekstmodellen met een lengte van maximaal 256 tekens worden opgeslagen. Ieder tekstmodel wordt dan met de eerste 21 tekens weergegeven in de lijst.
Een tekstmodel in een WAP-pagina invoeren
Nieuw tekstmodel weergeven/opslaan
Ga als volgt te werk om een tekstmodel in een WAP-pagina in te voeren, bijvoorbeeld als een e-mail:
Om de verbindingskosten zo laag mogelijk te houden, kunt u de tekstmodellen gereedmaken voordat u met internet verbonden bent.
1) als de alfabetische lijst verschijnt voor het invoeren van tekst in een WAP-pagina, druk dan op de toets MENU (17): op het display verschijnt een lijst met beschikbare tekstmodellen; 2) selecteer het tekstmodel dat u wilt gebruiken en druk vervolgens op de toets OK (9): het tekstmodel wordt in de alfabetische lijst ingevoerd;
CONNECT OBN
TEKSTMODELLEN
Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het WAP-functiemenu het onderdeel “Tekstmodellen” (fig. 166) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de tekstmodellen;
3) selecteer na het invoeren van de tekst het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9).
F0I2072i
fig. 166
213
CONNECT OBN
2) selecteer het onderdeel “Nieuw model” (fig. 167) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een karaktertabel voor het invoeren van de tekst;
Een tekstmodel wijzigen
Een tekstmodel wissen
U kunt op ieder moment opgeslagen tekstmodel wijzigen.
U kunt de tekstmodellen die u niet meer gebruikt uit het geheugen wissen
3) voer de tekst met behulp van de karaktertabel in;
1) selecteer in het WAP-functiemenu het onderdeel “Tekstmodellen” (fig. 166) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de tekstmodellen;
4) selecteer na het invoeren van de tekst het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de tekstmodellen. BELANGRIJK De tekstmodellen mogen maximaal 256 tekens bevatten.
Ga als volgt te werk:
2) selecteer het onderdeel “Controleer model” (fig. 167) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met opgeslagen tekstmodellen; 3) selecteer het tekstmodel dat u wilt wijzigen en druk vervolgens op de toets OK (9): het tekstmodel wordt in een alfabetische lijst weergegeven; 4) wijzig de tekst met behulp van de tabel;
F0I2149i
214
fig. 167
5) selecteer na het wijzigen van de tekst het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de tekstmodellen.
Ga als volgt te werk: 1) selecteer in het WAP-functiemenu het onderdeel “Tekstmodellen” (fig. 166) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de tekstmodellen; 2) selecteer het onderdeel “Wis” (fig. 167) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met opgeslagen tekstmodellen; 3) selecteer het tekstmodel dat u wilt wissen en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display wordt om een bevestiging gevraagd; 4) selecteer “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met tekstmodel.
ALGEMENE INFORMATIE Dankzij een verbinding met het bConnect Service Centre, kunt u met het satelliet-navigatiesysteem Connect OBN nuttige informatie ontvangen (bijv. voor het vinden van een hotel, verkeersinformatie, weersvooruitzichten, enz.) of in geval van nood een verzoek om medische of technische assistentie verzenden. Alle verzoeken aan het bConnect Service Centre (“Infomobility”, “Medische assistentie”, “Technische assistentie”) worden geactiveerd door het indrukken van de groene toets bConnect • (3). Als u het gewenste verzoek selecteert, wordt er een SMSbericht naar het servicecentrum verzonden; vervolgens wordt u door een medewerker van bConnect op uw handsfree boordtelefoon teruggebeld. De medewerker staat tot uw beschikking en levert u de gevraagde diensten, hetzij mondeling hetzij via het verzenden van een SMS-bericht. Met de functie “Follow Me” kunt u op speciaal verzoek ook verkeersinformatie ontvangen over het traject dat u aflegt. De frequentie waarmee de ver-
zonden informatie wordt doorgegeven kan worden gewijzigd (zie de paragraaf “Transmissiefrequentie instellen voor informatie over het afgelegde traject” in dit hoofdstuk). De geografische positie van de auto wordt tijdens het verzenden van het verzoek automatisch aan het servicecentrum doorgegeven en wordt bepaald als er ten minste drie GPSsatellieten worden ontvangen; het aantal satellieten dat ontvangen wordt, kan op het display worden afgelezen bij het satellietsymbool. De voorwaarden die noodzakelijk zijn om gebruik te kunnen maken van de diensten van bConnect zijn de volgende: – aanwezigheid van een SIM-kaart die geactiveerd is voor de verbinding met het bConnect Service Centre – activering van de bConnect-diensten BELANGRIJK Als u zich nog niet hebt aangemeld voor de diensten van bConnect OBN, dan zijn de bijbehorende menufuncties niet beschikbaar. Tijdens de aanmelding wordt de in- en
uitschakelprocedure voor de diensten van bConnect OBN aan u uitgelegd. Bel voor informatie over de aanmelding het gratis telefoonnummer 08000998880 (Nederland) of 0800-99424 (België)
CONNECT OBN
b C O N N E C T- D I E N S T E N
BELANGRIJK Als de diensten waarvoor u zich hebt aangemeld nog niet geactiveerd zijn, worden de onderdelen “Medische assistentie” en “Technische assistentie” niet weergegeven. Neem voor het activeren van de diensten contact op met het servicecentrum via het gratis nummer 08000998880 (Nederland) of 0800-99424 (België). BELANGRIJK De toegang tot de diensten is afhankelijk van de geschiktheid van het systeem en de activering van het profiel van de netwerk operator van de in het Connect OBN geplaatste SIM-kaart. Als u een SIMkaart wilt gebruiken van een netwerk operator waarvoor nog geen profiel is geactiveerd, moet u het servicecentrum om activering vragen. Het Connect OBN beheert maximaal 5 verschillende profielen van netwerk operators.
215
CONNECT OBN
BELANGRIJK Voordat u het boordsysteem voor de diensten activeert, is het nuttig om vertrouwd te raken met alle andere functies zoals de werking van de radio, de CD-wisselaar (indien aanwezig), het navigatiesysteem en de telefoon.
Deze functie kan daarom na een ongeval of beschadiging van de auto niet beschikbaar zijn. Bovendien moet u zich binnen het dekkingsgebied van het GSM Dual Band netwerk bevinden en moet de sterkte van het signaal voldoende zijn.
Als u zich in het buitenland bevindt zijn de gratis nummers die u moet bellen voor de verschillende landen de volgende:
Als geen enkele SIM-kaart is geplaatst en u op de groene toets bConnect • (3) drukt, dan wordt de mogelijkheid geboden om de alarmdienst 112 te bellen. Als daarentegen een SIM-kaart is geplaatst maar de diensten van bConnect zijn niet geactiveerd en u drukt op de groene toets • (3), dan wordt de functie ingeschakeld om te bellen naar het “Persoonlijk nummer” (zie de paragraaf “Persoonlijk nummer” in dit hoofdstuk).
BELANGRIJK Roep “112” alleen op als dit echt nodig is. Oneigenlijk gebruik kan strafbaar zijn.
Land
Als de bConnect-diensten eenmaal zijn geactiveerd en u op de groene toets • (3) drukt, dan verschijnt het hoofdmenu bConnect (fig. 168) dat de volgende functies bevat: – Infomobility
216
800564952
Nederland
08000998880
Duitsland
08001833768
Oostenrijk
0800293045
Frankrijk
0800917076
Groot-Brittannië
08000964823
Italiaans Zwitserland
– Technische assistentie
0800835185
Duitstalig Zwitserland 0800835184
F0I2081i
fig. 168
gratis nummer
Franstalig Zwitserland 0800835183
– Medische assistentie
“112” Is het alarmnummer in alle landen die deze dienstverlening ondersteunen. “112” Kan altijd worden opgeroepen, ook als de SIMkaart niet in de daarvoor bestemde opening is geplaatst. U kunt op ieder moment een noodoproep verzenden via “112” ook door de telefoon te gebruiken. Het verzenden van de noodoproep is afhankelijk van de werking van de mobiele telefoon en de correcte elektrische voeding.
Italië
Portugal
800839106
Franstalig België
080099423
Vlaams België
080099424
Luxemburg
80022616
Spanje
900976944
Voor toegang tot de diensten van bConnect en als u voor de eerste keer het boordsysteem inschakelt, moet het servicecentrum om activering worden gevraagd. Voordat u verzoekt om activering, moet u de volgende gegevens kennen. – de Connect-code; – het telefoonnummer van de SIMkaart die u wilt activeren voor het gebruik van de diensten van bConnect. Ga voor weergave van de Connectcode van het OBN-systeem als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17); op het display verschijnt het menu “Instellingen” (fig. 169); 2) selecteer het onderdeel “Connectcode” en druk vervolgens op de toets
OK (9): op het display verschijnt de identificatiecode van het Connect OBN (fig. 170); 3) druk op de toets OK (9) of de toets e (13) om het scherm te verlaten en terug te keren naar het menu “Instellingen”. Nu kunt u het systeem activeren voor de bConnect-diensten en met de handsfree boordtelefoon het gratis nummer 0800-0998880 (Nederland) of 0800-99424 (België) bellen. BELANGRIJK Voer de procedure uit als u zich binnen het dekkingsgebied van het telefoonnetwerk bevindt. 1) druk op de groene toets bConnect
• (3): aangezien het Connect OBN
nog niet geactiveerd is en aan de SIMkaart nog geen enkel profiel is toegekend, verschijnt op het display de indicatie voor het verzenden van een noodoproep via “112” (fig. 171);
F0I2085i
fig. 169
2) druk op de toets e (13): op het display verschijnt het menu “bConnect” met het enige onderdeel “Infomobility” (fig. 172). De onderdelen “Medische Assistentie” en “Technische Assistentie” zijn nog niet weergegeven; 3) druk op de toets £ (12) en bel het gratis nummer 0800-0998880 (Nederland) of 0800-99424 (België) voor activering van het Connect OBN of voor activering van een nieuw telefoonprofiel; 4) een medewerker van het servicecentrum bConnect staat u te woord en regelt de activering. Als de activering succesvol is verlopen, worden in het menu bConnect ook de onderdelen “Medische Assistentie” en “Technische Assistentie” weergegeven. Vanaf dat moment is uw Connect OBN geactiveerd en kunt u uw verzoeken om informatie of assistentie verzenden.
F0I2194i
fig. 170
CONNECT OBN
CONNECT OBN/SIM-KAART ACTIVEREN
F0I2074i
fig. 171
217
CONNECT OBN
BELANGRIJK Er kunnen maximaal 5 SIM-kaarten van 5 verschillende netwerk operators geactiveerd worden. In dit geval moet iedere SIMkaart apart worden geactiveerd. Als u daarentegen meer dan 1 SIM-kaart wilt gebruiken (altijd maximaal 5) maar wel van dezelfde netwerk operator), kunnen alle SIM-kaarten in één keer geactiveerd worden voor de diensten van bConnect.
NIEUW PROFIEL Als u na het activeren van een SIMkaart andere SIM-kaarten van verschillende netwerk operators wilt activeren, kunt u voor uw gebruiksgemak het gratis nummer van het servicecentrum bConnect registreren onder het onderdeel “Nieuw Profiel”. Op deze manier hoeft u het gratis nummer in het menu “Telefoon” niet opnieuw in te toetsen voor een verzoek om activering, maar kunt u het direct uit het menu “Instellingen” oproepen. Ga als volgt te werk om toegang te krijgen tot het onderdeel “Nieuw Profiel”: 1) druk op de groene toets bConnect • (3) (als de diensten niet geactiveerd zijn, wordt de mogelijkheid geboden om het alarmnummer “112” te bellen);
2) druk op de toets e (13) en direct daarna op de toets MENU (17): zo krijgt u toegang tot het menu “Instellingen” van het Connect OBN; 3) selecteer het onderdeel “Nieuw Profiel” (fig. 173) met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9). Voer nu het gratis nummer in dat gebruikt moet worden om contact te leggen met het servicecentrum bConnect en selecteer vervolgens het symbool j om het nummer te bellen. De boordtelefoon belt het nummer en slaat het op onder het onderdeel “Nieuw Profiel”, zodat het opnieuw kan worden opgeroepen.
F0I2075i
218
fig. 172
F0I2076i
fig. 173
1) druk op de groene toets bConnect • (3) (als de diensten niet geactiveerd zijn, wordt de mogelijkheid geboden om het alarmnummer 112 te bellen); 2) druk op de toets e (13) en vervolgens op de toets MENU (17): zo krijgt u toegang tot het menu “Instellingen” van het Connect OBN;
4) druk op de toets OK (9) en voer met behulp van de cijfertabel het nieuwe nummer in. Selecteer na het invoeren het symbool j om te bevestigen; 5) in het menu “Voer nummer in” wordt gevraagd of het ingevoerde nummer moet worden gebeld: druk op de toets OK (9) om de verbinding tot stand te brengen of op de toets e (13) om terug te keren naar het menu “Instellingen”.
3) selecteer het onderdeel “Nieuw Profiel” (fig. 173) met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9). In het menu “Activering” wordt het in gebruik zijnde nummer weergegeven en verschijnt de vraag “Wijzigen?” (fig. 174);
Met het onderdeel “Persoonlijk Nummer” in het menu “Instellingen” van het Connect OBN kunt u voor uw gemak een telefoonnummer opslaan dat in geval van nood gebeld kan worden (medisch of technisch) of wanneer het verzoek om medische of technische assistentie niet verzonden kan worden naar het servicecentrum vanwege het opzeggen of het deactiveren van de diensten door de gebruiker. BELANGRIJK Om te kunnen bellen naar het “Persoonlijk nummer” moet de SIM-kaart op de juiste wijze in de boordtelefoon zijn geplaatst. Ga voor het invoeren van een persoonlijk nummer als volgt te werk: 1) druk op de groene toets bConnect • (3) om toegang te krijgen tot het hoofdmenu van de bConnect-diensten (fig. 175);
F0I2195i
fig. 174
PERSOONLIJK NUMMER
CONNECT OBN
Ga als volgt te werk om het als “Nieuw Profiel” geregistreerde telefoonnummer te wijzigen:
F0I2081i
fig. 175
219
CONNECT OBN
2) druk op de toets MENU (17) om toegang te krijgen tot het menu “Instellingen” (fig. 176); 3) selecteer het onderdeel “Persoonlijk nummer” (fig. 176) met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) voer met behulp van de cijfertabel het persoonlijke nummer in, selecteer het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op deze wijze wordt de verbinding tot stand gebracht; 4) als al een persoonlijk nummer is opgeslagen, wordt dit nummer op het display weergegeven; 5) als u het persoonlijke nummer niet wilt bellen, druk dan op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de bConnect-diensten op te roepen. F0I2077i
220
fig. 176
GEBRUIK VAN HET CONNECT OBN Als het boordsysteem eenmaal is geactiveerd voor het gebruik van de bConnect-diensten en de SIM-kaart bij het servicecentrum volgens de procedures die hiervoor beschreven zijn, kunt u alle telematica-functies van het Connect OBN gebruiken. De status van het systeem en van de SIM-kaart worden weergegeven in het menu “Instellingen” (zie de paragrafen “Functie over de status van het Connect OBN oproepen” en “Weergave bestaande SIM-profielen” in dit hoofdstuk).
“MEDISCHE ASSISTENTIE” Deze functie is beschikbaar als u zich hebt aangemeld voor de bConnect-diensten en als de gebruikte SIM-kaart geactiveerd is voor het gebruik van het servicecentrum. Als u deze functie selecteert en activeert, wordt er naar het servicecentrum een bericht met het verzoek om Medische Assistentie verzonden, samen met de positie van de auto om deze te kunnen lokaliseren. Deze functie is vooral nuttig als u de plek niet kent waar u zich bevindt en u dus niet de juiste positie kunt vaststellen, en u hulp of medische assistentie nodig hebt. Na het verzenden van het verzoek om Medische Assistentie wordt u teruggebeld door een medewerker van het servicecentrum die de noodzakelijke hulp zal bieden.
BELANGRIJK Om de juiste positie van de auto door te geven, moeten er ten minste drie GPS-satellieten worden ontvangen. Het aantal satellieten dat ontvangen wordt, kan op het display worden afgelezen bij het satellietsymbool.
BELANGRIJK Gebruik de functie “Medische assistentie” alleen in echte noodgevallen. Gebruik voor andere situaties, zoals een verzoek om Technische Assistentie, de specifieke functie. BELANGRIJK U kunt altijd m.b.v. de telefoon een noodoproep verzenden via “112”. “112” Is het alarmnummer in alle landen die deze dienstverlening ondersteunen. Het alarmnummer 112 kan altijd worden opgeroepen, ook als de SIM-kaart niet aanwezig is of het beltegoed op is.
BELANGRIJK Het verzenden van de noodoproep “112” en het verzoek om “Medische Assistentie” is afhankelijk van de werking van de mobiele boordtelefoon en de correcte elektrische voeding. Deze functie kan daarom na een ongeval of beschadiging van de auto niet beschikbaar zijn. Bovendien moet u zich binnen het dekkingsgebied van het GSM-netwerk bevinden en moet de sterkte van het signaal voldoende zijn.
CONNECT OBN
U kunt de noodoproep zo instellen dat deze automatisch 20 seconden na het selecteren van het onderdeel “Medische assistentie” (fig. 127) wordt verzonden of handmatig door de toets OK (9) in te drukken. Als in het laatste geval het onderdeel “Medische assistentie” wordt geselecteerd, bevestigt het Connect OBN dat het mogelijk is een oproep te verzenden door de toets OK (11) in te drukken.
F0I2078i
fig. 177
221
CONNECT OBN
Afhankelijk van de status van het Connect OBN en de SIM-kaart kunnen zich op het moment van het verzoek om “Medische assistentie” de volgende situaties voordoen: – diensten van bConnect niet geactiveerd of SIM-kaart niet herkend: de noodoproep wordt direct naar het internationale alarmnummer “112” verzonden; – diensten van bConnect geactiveerd en SIM-kaart niet geregistreerd: de noodoproep wordt naar het “Persoonlijk Nummer” gezonden dat opgeslagen is volgens de procedure die beschreven is in de paragraaf “Persoonlijk nummer”. – diensten van bConnect niet geactiveerd en SIM-kaart geregistreerd: de noodoproep wordt naar het “Persoonlijk Nummer” gezonden dat opgeslagen is volgens de procedure die beschreven is in de paragraaf “Persoonlijk nummer”.
Functie handmatig activeren Ga als volgt te werk: 1) druk op de groene toets bConnect • (3) om toegang te krijgen tot het hoofdmenu van de bConnect-diensten (fig. 177); 2) selecteer in het menu “bConnect” de functie “Medische assistentie” met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9). Op het display verschijnt een bericht (fig. 178); 3) druk als u daadwerkelijk medische hulp wilt op de toets OK (9): u wordt verbonden met het servicecentrum. Druk in het tegengestelde geval op de toets e (13).
Functie automatisch activeren In het menu “Instellingen” van het Connect OBN kan “Automatisch” worden ingesteld door het onderdeel “Wijze” (fig. 179) te selecteren en op de toets OK (9) te drukken. Als u van de handmatige manier naar de automatische wilt gaan (en omgekeerd), druk dan opnieuw op de toets OK (9). Als u de functie “Automatisch” selecteert, wordt het bericht 20 seconden nadat het onderdeel “Medische assistentie” geselecteerd is, verzonden.
F0I2196i
Afhankelijk van de gekozen instelling kan de functie “Automatisch” of “Handmatig” worden geactiveerd (zie de volgende paragraaf).
222
Als het verzoek om “Medische assistentie” wordt verzonden, wordt er een SMS-bericht naar het servicecentrum verzonden. De centrale zal u zo snel mogelijk terugbellen en op het display verschijnt het bericht: “Verzoek verzonden! U wordt teruggebeld”.
fig. 178
F0I2079i
fig. 179
Als de automatische manier is ingesteld, moet u, om de functie “Medische Assistentie” te activeren, op de groene toets bConnect • (3) drukken: op het display verschijnt het volgende bericht: “Na 20 sec. wordt het verzoek om medische assistentie verzonden”. De resterende tijd wordt op het display weergegeven; na het verstrijken van deze tijd, wordt het verzoek automatisch naar het servicecentrum verzonden; Als het verzoek om “Medische assistentie” wordt verzonden, wordt er een SMS-bericht naar het servicecentrum verzonden. De centrale zal u zo snel mogelijk terugbellen en op het display verschijnt het bericht: “Verzoek verzonden! U wordt teruggebeld”. BELANGRIJK De beschikbaarheid van de functie “Medische Assistentie” is afhankelijk van het aanmeldingsprofiel voor de bConnect-diensten.
“TECHNISCHE ASSISTENTIE” Deze functie is beschikbaar als u zich hebt aangemeld voor de bConnect-diensten en als de gebruikte SIM-kaart geactiveerd is voor het gebruik van het servicecentrum. Als u deze functie selecteert en activeert, wordt er naar het servicecentrum een bericht met het verzoek om Technische Assistentie verzonden, samen met de positie van de auto om deze te kunnen lokaliseren.
Ga voor het activeren van het verzoek om “Technische Assistentie” als volgt te werk: 1) druk op de groene toets bConnect • (3) om toegang te krijgen tot het hoofdmenu van de bConnect-diensten (fig. 180);
CONNECT OBN
BELANGRIJK Om het per ongeluk verzenden te voorkomen, moet u op de toets e (13) drukken voordat de 20 seconden verstreken zijn.
2) selecteer het onderdeel “Technische Assistentie” (fig. 180) met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het bericht “Verzoek om Technische Assistentie verzenden?”
Na het verzenden van het verzoek om Technische Assistentie wordt u teruggebeld door een medewerker van het servicecentrum die de noodzakelijke hulp zal bieden. BELANGRIJK Om de juiste positie van de auto door te geven, moeten er ten minste drie GPS-satellieten worden ontvangen. Het aantal satellieten dat ontvangen wordt, kan op het display worden afgelezen bij het satellietsymbool.
F0I2080i
fig. 180
223
CONNECT OBN
3) bevestig het verzoek door de toets OK (9) in te drukken. Druk in het tegengestelde geval op de toets e (13) om terug te keren naar het hoofdmenu en het verzenden te annuleren. Als het Connect OBN het verzoek om “Technische Assistentie” verzend, wordt er een SMS-bericht naar het servicecentrum verstuurd waarin ook de positie van de auto wordt meegezonden. De centrale zal u zo snel mogelijk terugbellen. Op het display verschijnt het volgende bericht: “Verzoek verzonden! U wordt teruggebeld”. Afhankelijk van de status van het Connect OBN en de SIM-kaart kunnen zich op het moment van het verzoek om Technische Assistentie de situaties voordoen die al beschreven zijn bij het verzoek om Medische Assistentie (zie vorige paragraaf).
VERZOEK OM “MEDISCHE ASSISTENTIE” OF “TECHNISCHE ASSISTENTIE” NIET VERZONDEN Zowel bij het verzoek om Technische als om Medische Assistentie verschijnt, als de verzending van het bericht niet juist verloopt, een waarschuwing op het display en wordt gevraagd of het servicecentrum bConnect (*) moet worden gebeld (er kan alleen een verbinding tot stand worden gebracht als u zich binnen het dekkingsgebied bevindt van het GSM Dual Band netwerk) (**). (*) In dit geval is de centrale niet meer in staat de auto te lokaliseren. (**) Het bellen naar de centrale is in de meeste gevallen gratis. In enkele situaties zijn, afhankelijk van de gebruikte operator en de roamingomstandigheden, de kosten voor rekening van de cliënt.
selecteert, wordt er een verzoek om informatie naar het servicecentrum verzonden waarmee informatie en adressen aan de medewerkers van bConnect kunnen worden gevraagd. De medewerker van bConnect belt u terug op de boordtelefoon, zoekt de gewenste informatie op en zendt u een SMS-bericht met de gevraagde informatie of het adres. De medewerkers van bConnect kunnen u informatie en adressen verstrekken over interessante punten (bijv. hotels, restaurants, apotheken, winkelcentra...), belangrijke nummers, weersverwachting tot 72 uur, verkeersinformatie, aankomst- en vertrektijden van treinen, veerponten en vliegtuigen, reserveringen, evenementen, musea, voorstellingen, enz.).
F0I2081i
INFOMOBILITY-DIENSTEN Als u op de groene toets bConnect
• (3) drukt, verschijnt het hoofdmenu van de bConnect-diensten; als u het onderdeel “Infomobility” (fig. 181)
224
fig. 181
– bConnect – Follow Me – Berichten De diensten zijn alleen beschikbaar als u een abonnement of beltegoed bij het bConnect Service Centre hebt. Als u geen abonnement hebt of het bConnect-abonnement is verlopen, verschijnt op het display het bericht dat het verzoek niet kan worden verzonden. Voor informatie over uw cliëntprofiel of om het abonnement weer te laten ingaan, kunt u gratis bellen naar het nummer Customer Care bConnect 0800-0998880 (Nederland) of 0800-99424 (België). Ook als u geen toegang meer hebt tot de bConnect-diensten, kan de eerder opgevraagde informatie die is F0I2082i
fig. 182
opgeslagen als SMS-bericht, altijd worden geraadpleegd.
Ga voor het activeren van het verzoek om “Infomobility” als volgt te werk:
“bCONNECT”-DIENSTEN
1) druk op de groene toets bConnect • (3) om toegang te krijgen tot het hoofdmenu van de bConnect-diensten;
Deze functie is beschikbaar als u zich hebt aangemeld voor de bConnect-diensten en als de gebruikte SIM-kaart door het servicecentrum geactiveerd is voor het gebruik van de diensten. Als u deze functie selecteert en activeert, dan wordt naar het servicecentrum bConnect een bericht verzonden met een verzoek om “Infomobility”. Hierbij wordt ook de positie van de auto doorgegeven om de auto te kunnen lokaliseren en naar informatie te zoeken, waarbij ook informatie wordt gezocht in de buurt van de plaats waar de cliënt zich bevindt. U kunt dan een adres of een Interessant punt opvragen (geldautomaat, restaurant, enz.) dicht bij de huidige positie. Na het verzenden van het verzoek om “Infomobility” wordt u teruggebeld door een medewerker.
CONNECT OBN
De beschikbare functies (fig. 182) zijn:
2) selecteer het onderdeel “Infomobility” (fig. 181) met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) op het display verschijnt het volgende bericht: “Verzoek verzenden?”: druk op de toets OK (9) om te bevestigen; 4) op het display verschijnen de volgende berichten: “Service geactiveerd” en “Verzoek verzonden! U wordt teruggebeld.”; 5) als u het verzoek niet wilt verzenden, druk dan op de toets e (13) om terug te keren naar het hoofdmenu en het verzenden te annuleren. Als het verzoek ontvangen is, wordt u op uw boordtelefoon teruggebeld door een medewerker van het servicecentrum bConnect die u de gewenste informatie zal geven.
225
CONNECT OBN
“FOLLOW ME” Met de functie “Follow me” kunt u een verzoek om verkeersinformatie verzenden over het traject dat u aflegt en tegelijkertijd de laatste verkeersinformatie opvragen. Als u wilt kunt u ook de frequentie aangeven waarmee u verkeersinformatie wilt ontvangen op uw boordsysteem Connect OBN; de functie “Follow me” informeert automatisch ook het servicecentrum over het al afgelegde traject, zodat de informatie toegesneden wordt op het nog af te leggen traject. Deze functie is beschikbaar als u zich hebt aangemeld voor de bConnect-diensten en als de gebruikte SIM-kaart door het servicecentrum geactiveerd is voor het gebruik van de diensten.
Ga als volgt te werk om de functie “Follow me” in te schakelen: 1) druk op de groene toets bConnect • (3) om toegang te krijgen tot het hoofdmenu van de bConnect-diensten; 2) selecteer het onderdeel “Follow Me” (fig. 183) met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Start” (fig. 184) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt het bericht “Verzoek verzenden?”;
4) bevestig het verzenden van het verzoek door de toets OK (9) in te drukken. U wordt zo snel mogelijk door een medewerker teruggebeld. Op het display verschijnen de volgende berichten: “Service geactiveerd” en “Verzoek verzonden! U wordt teruggebeld”; 5) als u het verzoek niet wilt verzenden, druk dan op de toets e (13) om terug te keren naar het hoofdmenu en het verzenden te annuleren.
F0I2083i
226
fig. 183
F0I2197i
fig. 184
1) druk op de groene toets bConnect • (3) om toegang te krijgen tot het hoofdmenu van de bConnect-diensten; 2) de functie “Follow me” wordt gemarkeerd: druk op de toets OK (9); 3) selecteer het onderdeel “Stop” en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt een waarschuwing. BELANGRIJK Als bij het uitschakelen van het systeem de service “Follow me” nog actief is en u op de groene toets bConnect • (3) drukt, dan verschijnt automatisch de optie “Stop” om de functie uit te schakelen.
Transmissiefrequentie instellen voor informatie over het afgelegde traject Met deze functie kunt u de frequentie instellen waarmee het servicecentrum de informatie van de functie “Follow me” moet verzenden.
4) selecteer het onderdeel “Frequentie” (fig. 184) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met de vier mogelijke instellingen voor verkeersinformatie (fig. 185). De op dat moment actieve instelling wordt aangeduid met een pijl >(de standaardinstelling is “Nooit”).
Ga voor het instellen van de frequentie als volgt te werk:
“Nooit”: de positie van de auto wordt nooit doorgegeven;
1) druk op de groene toets bConnect • (3) om toegang te krijgen tot het hoofdmenu van de bConnect-diensten;
“Laag”: de positie van de auto wordt iedere 130 km doorgegeven;
2) selecteer het onderdeel “Infomobility” (fig. 181) en druk vervolgens op de toets OK (9);
CONNECT OBN
Ga als volgt te werk om de functie “Follow me” uit te schakelen:
“Normaal”: de positie van de auto wordt iedere 70 km doorgegeven; “Frequent”: de positie van de auto wordt iedere 35 km doorgegeven;
3) selecteer het onderdeel “Follow Me” (fig. 183) en druk vervolgens op de toets OK (9);
F0I2198i
fig. 185
227
CONNECT OBN
5) als u eenmaal de gewenste instelling hebt geselecteerd, druk dan op de toets OK (9); als u de ingestelde frequentie wilt wijzigen, selecteer dan de nieuwe frequentie en druk vervolgens op de toets OK (9). Op het display verschijnt de nieuwe frequentie. Via SMS ontvangen informatie weergeven en wissen Als u een bericht van een medewerker van bConnect ontvangt, verschijnt op het display het volgende bericht: “Nieuw bericht! Wilt u het lezen?” gevolgd door twee opties: “Ja” en “Nee”. Als u het bericht direct wilt lezen, selecteer dan “Ja” en druk vervolgens op de toets OK (9); als u het bericht later wilt lezen, selecteer dan “Nee” en druk vervolgens op de toets OK (9). Het bericht wordt bewaard en kan later worden gelezen.
228
Alle ontvangen berichten worden bewaard (maximaal 20) tenzij ze worden gewist. Als in het bericht een telefoonnummer staat vermeld (bijv. van een hotel of een ander adres dat bij het servicecentrum is opgevraagd), kunt u dit nummer direct bellen; als in het bericht de plaats van een bestemming is opgenomen, wordt de richting naar en de afstand tot de bestemming aangegeven. BELANGRIJK Serviceberichten van het servicecentrum worden alleen weergegeven en niet opgeslagen.
Weergave van opgeslagen SMS-berichten Ga voor weergave van de opgeslagen berichten als volgt te werk: 1) druk op de groene toets bConnect • (3) om toegang te krijgen tot het hoofdmenu van de bConnect-diensten; 2) selecteer het onderdeel “Infomobility” en druk vervolgens op de toets OK (9); u krijgt toegang tot het menu “Infomobility”; 3) selecteer het onderdeel “Berichten” (fig. 186) en druk vervolgens op de toets OK (9): de opgeslagen berichten worden weergegeven; – Op de bovenste regel verschijnen de datum en de tijd waarop het bericht ontvangen is;
F0I2084i
fig. 186
Een SMS-bericht wissen
4) selecteer het gewenste bericht en druk vervolgens op de toets OK (9); het bericht wordt weergegeven;
1) roep het betreffende bericht op volgens de volgorde die in de vorige paragraaf is aangegeven;
5) doorloop de tekst van het bericht met de toetsen N en O van het toetsenbord (10).
2) selecteer het onderdeel “Wis” en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het bericht:”Bericht wissen?”;
Als in het bericht een telefoonnummer of een positie vermeld staat, verschijnen onder aan het bericht de opties “Tel.nr. en/of “Positie”. Als u het bericht hebt gelezen, druk dan op de toets e (13) om terug te keren naar de lijst met berichten.
Ga voor het wissen van een bericht als volgt te werk:
3) druk op de toets OK (9) om het wissen te bevestigen en terug te keren naar de lijst met berichten, of druk op de toets e (13) als u het bericht niet wilt wissen.
Telefoonnummer uit een SMSbericht bellen Ga als volgt te werk om een telefoonnummer uit een bericht (bijv.: het nummer van een hotel of restaurant dat u bij het servicecentrum bConnect hebt opgevraagd) te bellen:
CONNECT OBN
– Op de onderste regel worden de eerste 12 tekens van de tekst van het bericht weergegeven voor een snelle identificatie;
1) roep het betreffende bericht op volgens de procedure die in de paragraaf “Weergave van opgeslagen SMS-berichten” is beschreven; 2) selecteer met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) het onderdeel “Telefoonnr.” aan het einde van het bericht en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) op het display verschijnt de vraag of u het gekozen nummer wilt bellen; 4) druk op de toets OK (9) om het nummer te bellen of druk op de toets e (13) als u het nummer niet wilt bellen.
229
CONNECT OBN
Weergave van de positie van de bestemming die in het SMSbericht vermeld staat
3) op het display verschijnt het bericht ”Wilt u de bestemming accepteren en de navigatie starten?”;
CONNECT-CODE OPROEPEN
Ga als volgt te werk voor de weergave van de positie van de bestemming die in het bericht vermeld staat (bijv.: van een hotel of restaurant, enz.):
4) druk op de toets OK (9) om verbinding te maken met het bConnect Service Centre om de gevraagde route door te geven (download); op deze manier wordt de route naar het Connect OBN gezonden.
1) druk op de groene toets bConnect • (3);
1) roep het betreffende bericht op volgens de procedure die in de paragraaf “Weergave van opgeslagen SMS-berichten” is beschreven; 2) selecteer met de toetsen N/O van het toetsenbord (10) het onderdeel “Start navigatie”;
Ga als volt te werk voor weergave van de code van het Connect OBN:
2) druk op de toets MEN (17); op het display verschijnt het menu “Instellingen”; 3) selecteer het onderdeel “Connect-code” (fig. 187) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de identificatiecode van het Connect OBN (fig. 188); 4) druk op de toets OK (9) of e (13) om het scherm te verlaten en terug te keren naar het menu “Instellingen”.
F0I2085i
230
fig. 187
F0I2194i
fig. 188
Ga als volgt te werk als u wilt weten of u via het Connect OBN toegang kunt krijgen tot de bConnect-diensten: 1) druk op de groene toets bConnect • (3): op het display verschijnt het hoofdmenu van de bConnect-diensten;
4) op het display wordt de “status” van het Connect OBN weergegeven. Als de status van het Connect OBN is “Geactiveerd”, dan kunt u gebruik maken van de Infomobility-diensten van bConnect. Als de status van het Connect OBN “Niet geactiveerd” is, dan kunt u gratis bellen naar Customer Care 0800-0998880 (Nederland) of 0800-99424 (België) om de diensten te activeren.
WEERGAVE BESTAANDE SIM-PROFIELEN De in het Connect OBN geregistreerde SIM-profielen kunnen worden weergegeven met de bijbehorende nummers van de SIM-kaarten die geactiveerd zijn voor het gebruik van de bConnect-diensten; druk hiervoor op de groene toets bConnect waarna u toegang krijgt tot het menu “Instellingen”.
2) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu “Instellingen”;
Zie voor meer informatie over de verschillende SIM-profielen de paragraaf “Connect OBN/SIM-kaart activeren” in dit hoofdstuk.
3) selecteer het onderdeel “Status” (fig. 189) en druk vervolgens op de toets OK (9);
Ga voor weergave van de bestaande SIM-profielen als volgt te werk:
F0I2086i
fig. 189
CONNECT OBN
FUNCTIE OVER DE STATUS VAN HET CONNECT OBNOPROEPEN
1) druk op de groene toets bConnect • (3): op het display verschijnt het hoofdmenu van de bConnect-diensten; 2) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu “Instellingen”;
231
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “SIMprofielen” (fig. 190) en druk vervolgens op de toets OK (9). Op het display verschijnen de telefoonnummers van de SIM-kaarten die geactiveerd zijn voor het gebruik van de bConnect-diensten. Het op het moment actieve profiel wordt aangeduid met een pijl >. Als geen enkel profiel actief is, dan betekent dit dat het Connect OBN wordt gebruikt zonder SIM-kaart of met een SIMkaart die niet geactiveerd is voor de diensten en er dus geen profiel wordt aangetroffen; 4) druk op de toets OK (9) om het scherm te verlaten en terug te keren naar het menu “Instellingen”.
TERUGKEREN NAAR STANDAARDINSTELLINGEN (RESET) Als de auto van eigenaar verandert, moet alle informatie op het Connect OBN op nul worden gezet, zodat de standaardparameters van de fabrikant weer kunnen worden ingesteld. BELANGRIJK Als u de functie “Reset” gebruikt worden alle opgeslagen berichten van bConnect gewist en ook het ingestelde Persoonlijke Nummer.
F0I2087i
232
fig. 190
F0I2088i
fig. 191
Ga voor het inschakelen van de functie “Reset” als volgt te werk: 1) druk op de groene toets bConnect • (3) en vervolgens op de toets MENU (17): op het display verschijnt het menu “Instellingen”; 2) selecteer het onderdeel “Reset” (fig. 191) en druk vervolgens op de toets OK (9); op het display verschijnt het bericht “Het systeem wordt gereset. Doorgaan?”; 3) druk op de toets OK (9) als u alle parameters van het systeem wilt wissen. Op deze manier worden de standaardinstellingen van het Connect OBN weer hersteld. Druk op de toets e (13) als u terug wilt keren naar het menu “Instellingen”. U kunt het Connect OBN ook opnieuw laten instellen door de medewerkers van bConnect. Bel in dit geval het gratis nummer van het servicecentrum en laat weten dat u de standaardinstellingen van het Connect OBN wilt herstellen.
ALGEMENE INFORMATIE Met het Connect OBN kunnen normaal in de handel verkrijgbare CD’s met een diameter van 12 cm worden afgespeeld. Voor een optimale weergave raden wij aan originele CD’s te gebruiken. Als u een CD R/RW gebruikt, dan moet deze van goede kwaliteit zijn en tijdens het opnemen op de laagst mogelijke snelheid zijn beschreven. BELANGRIJK Gebruik geen CD’s met een diameter van 8 cm of met een niet rond profiel (Shape-CD).
CD-SPELER INSCHAKELEN/CD PLAATSEN Zonder CD in het systeem Ga voor het plaatsen van een CD als volgt te werk: 1) druk op de toets d (2): het frontklepje opent; 2) plaats de CD voorzichtig, met de bedrukte zijde naar boven, in de opening aan de rand van het geopende klepje;
4) sluit het frontklepje; de CD-speler wordt ingeschakeld; na het sluiten van het frontklepje start de weergave van de CD. Als de CD is geplaatst na het gebruik van de telefoon, WAP, navigatiesysteem of als de Targa Infomobility-diensten zijn geactiveerd, dan verschijnt op het display opnieuw de ingeschakelde werking en start de weergave van de CD.
CONNECT OBN
CD-SPELER (CD)
BELANGRIJK Belemmer en forceer de CD niet tijdens het plaatsen.
3) druk de CD voorzichtig in de opening, totdat de CD automatisch in de speler wordt getrokken;
233
CONNECT OBN
Met een CD in het systeem
CD VERWIJDEREN
Ga voor het inschakelen van de CD-speler als volgt te werk:
1) druk op de toets d (2): het frontklepje opent;
1) druk op de toets SOURCE (16) totdat op het display de functie CDspeler wordt weergegeven;
2) druk op de toets ˚ (18-fig. 2) (zie het hoofdstuk “Bedieningsknoppen”) en verwijder de CD uit de opening;
2) op het display verschijnt hoofdmenu van de CD-speler 192) en de weergave van de start op het punt waar de CD onderbroken.
Ga als volgt te werk:
het (fig. CD was
3) sluit het frontklepje. BELANGRIJK Open het frontklepje alleen voor het plaatsen/verwijderen van de CD.
Druk voor het selecteren van een volgend muziekstuk op de toets ˜ van het toetsenbord (10) totdat het nummer van het gewenste muziekstuk op het display verschijnt. Druk voor het selecteren van een vorig muziekstuk op de toets ÷ van het toetsenbord (10) totdat het nummer van het gewenste muziekstuk op het display verschijnt. Druk voor het herhalen van het beluisterde muziekstuk opnieuw op de toets ˜ van het toetsenbord (10).
Verkeersinformatie ontvangen Als u verkeersinformatie wilt ontvangen tijdens het beluisteren van een CD, schakel dan de TA-functie in (zie “TA-functie” in het hoofdstuk “Radio”).
SNEL MUZIEKSTUKKEN ZOEKEN
De prioriteit voor de ontvangst van verkeersinformatie wordt ingeschakeld als op het display het opschrift “TA” verschijnt.
234
VOLGENDE/VORIGE MUZIEKSTUKKEN SELECTEREN
F0I2089i
fig. 192
Voor het snel vooruit/achteruit zoeken van muziekstukken, moet u de toets ˜ of ÷ van het toetsenbord (10) ingedrukt houden totdat het zoeken begint.
Weergave onderbreken Druk voor het onderbreken van de weergave van het geselecteerde muziekstuk op de toets SOURCE (16). Er wordt overgeschakeld naar het radiostation dat daarvoor beluisterd werd en de weergave van de CD wordt onderbroken. MIX-FUNCTIE (willekeurige weergave van de muziekstukken) Met deze functie worden de muziekstukken op een CD in willekeurige volgorde weergegeven.
2) selecteer het onderdeel “Mix” (fig. 194) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display het onderdeel CD wordt weergegeven; 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
CONNECT OBN
WEERGAVE VAN EEN MUZIEKSTUK U kunt alle op de CD aanwezige muziekstukken in volgorde weergeven. Ga als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 193); 2) selecteer het onderdeel “Scan” (fig. 193) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display de CD-speler wordt weergegeven; 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
Functie uitschakelen Ga als volgt te werk: 1) selecteer het onderdeel “Mix” in het CD-functiemenu (fig. 194);
Functie inschakelen
2) druk op de toets OK (9) totdat de instelling “OFF” na het opschrift “Mix” verschijnt;
Ga voor de willekeurige weergave van de muziekstukken op de CD als volgt te werk:
3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 194); F0I2090i
fig. 193
F0I2091i
fig. 194
235
CONNECT OBN
REPEAT-FUNCTIE (muziekstukken op CD herhalen)
Functie uitschakelen
Met deze functie kan een muziekstuk herhaald worden.
1) selecteer het onderdeel “Repeat” in het CD-functiemenu (fig. 195);
Functie inschakelen Ga als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 195); 2) selecteer het onderdeel “Repeat” (fig. 195) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display het onderdeel “Muziekstuk” (fig. 195) verschijnt;
CD TEXT-FUNCTIE (weergave CD-tekst)
Ga als volgt te werk:
2) druk op de toets OK (9) totdat het onderdeel “CD” na het opschrift “Repeat” verschijnt; 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
Het is mogelijk om de CD-tekst op het display weer te geven, iedere keer als u een titel vervangt zoals een ononderbroken tekst. Na de weergave van de CD-tekst verschijnt op het display de naam van het muziekstuk. Als de CD geen enkele tekst bevat en u de CD-tekst invoert, verschijnt op het display het opschrift “Geen info over muziekstuk”. BELANGRIJK Na het plaatsen van de CD kan het enkele seconden duren voordat de CD-tekst wordt gelezen door het Connect OBN. Gedurende deze periode wordt de CD niet weergegeven.
F0I2097i
236
Enkele CD’s zijn voorzien van “CD-tekst”; deze tekst kan de naam van de artiest en de titel van het album bevatten.
fig. 195
Ga als volgt te werk:
Ga als volgt te werk:
CD NAME-FUNCTIE (naam aan CD toekennen)
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 196);
1) selecteer het onderdeel “CDtext” in het CD-functiemenu (fig. 196);
Met deze functie kunnen maximaal 20 CD’s van een naam worden voorzien van maximaal 14 tekens.
2) selecteer het onderdeel “CDtext” (fig. 196) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display het onderdeel “ON” (fig. 193) verschijnt;
2) druk op de toets OK (9) totdat het onderdeel “OFF” achter het opschrift “CD-text” verschijnt;
De aan de CD toegekende naam blijft in het geheugen van het Connect OBN opgeslagen, ook als de CD wordt uitgenomen. Als een naam wordt toegekend aan de 21ste CD, dan wordt de naam gewist van de CD die het langst niet is beluisterd.
3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
CONNECT OBN
CD-tekst wissen
Weergave van CD-tekst
Ga voor het toekennen van een naam als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 197); 2) selecteer het onderdeel “Naam” (fig. 197) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu met de CD-naam.
F0I2093i
fig. 196
F0I2094i
fig. 197
237
CONNECT OBN
Naam invoeren Ga als volgt te werk: 1) selecteer het onderdeel “Voer naam CD in” (fig. 198) in het menu van de CD-naam en druk vervolgens op de toets OK (9); 2) als al een naam is toegekend aan de CD, dan verschijnt voor het onderdeel “Voer naam CD in” het symbool Á: op deze manier kan het onderdeel niet meer geselecteerd worden; 3) selecteer het onderdeel “Controleer naam CD” (fig. 198) of wis de bestaande naam; 4) op het display verschijnt een alfabetische lijst voor het invoeren van de naam van de CD;
F0I2199i
238
fig. 198
5) voer de naam in met behulp van de lijst, selecteer de afzonderlijke letters met de toetsen ÷/˜/(N)/(O) van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9); 6) selecteer na het invoeren van de naam het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw het menu met de CD-naam. Naam van geselecteerde CD wissen Selecteer het onderdeel “Wis naam CD” (fig. 198) in het menu van de CD-naam en druk vervolgens op de toets OK (9); de naam van de CD wordt gewist en op het display verschijnt opnieuw het menu met de CD-naam.
Namen van alle CD’s wissen Als u de namen van alle CD’s in de CD-wisselaar wilt wissen, selecteer dan het onderdeel “Wis alle namen” (fig. 198) in het menu van de CDnaam en druk vervolgens op de toets OK (9); het geheugen met de namen van de CD’s wordt gewist en op het display verschijnt opnieuw het menu met de CD-naam.
U kunt uw favoriete muziekstukken op volgorde programmeren en de weergave van andere uitsluiten. De titels kunnen alleen in oplopende volgorde geprogrammeerd worden (bijv. 1, 4, 7) en niet in aflopende volgorde (7, 4, 1). Als u de “Program”-functie voor een CD inschakelt, wordt het onderdeel “CD Name” of “Audio” in het hoofdmenu van de CD-speler met een asterisk gemarkeerd. U kunt de volgorde van de muziekstukken van maximaal 20 CD’s programmeren. Als de volgorde wordt geprogrammeerd van de 21ste CD, dan wordt de volgorde gewist van de CD die het langst niet is beluisterd.
Gewenste volgorde instellen U kunt de gewenste weergavevolgorde alleen starten als geen enkele volgorde is ingeschakeld. Als u aan een bestaande volgorde titels wilt toevoegen, dan moet die volgorde worden onderbroken (zie de paragraaf “Geprogrammeerde volgorde starten/onderbreken”). Ga om de gewenste volgorde in te stellen als volgt te werk: 1) selecteer het muziekstuk dat u als eerste wilt opnemen in de weergavevolgorde; 2) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig.199);
BELANGRIJK De weergavevolgorde van de muziekstukken die geprogrammeerd zijn voor de CD-speler geldt niet voor de CD-wisselaar (indien aangesloten).
3) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 199) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het CD-programmeermenu. 4) selecteer het onderdeel “Voeg toe” (fig. 200) en druk vervolgens op de toets OK (9): het muziekstuk wordt toegevoegd aan de weergavevolgorde en op het display verschijnt opnieuw het CD-programmeermenu. Herhaal deze procedure voor alle in de volgorde op te nemen muziekstukken. De op deze wijze geprogrammeerde volgorde blijft in het geheugen opgeslagen ook nadat de CD uit de speler is verwijderd.
F0I2095i
fig. 199
CONNECT OBN
PROGRAM-FUNCTIE (muziekstukken op volgorde programmeren)
F0I2200i
fig. 200
239
CONNECT OBN
Geprogrammeerde muziekstukken wissen
Geprogrammeerde volgorde starten/onderbreken
play verschijnt het CD-programmeermenu;
Voordat muziekstukken uit de volgorde kunnen worden gewist, moet de volgorde zelf worden gestart.
Ga als volgt te werk om een geprogrammeerde volgorde te starten:
3) selecteer het onderdeel “Wis programma” (fig. 200) en druk vervolgens op de toets OK (9): de geprogrammeerde weergavevolgorde wordt gewist.
Ga als volgt te werk: 1) selecteer het muziekstuk dat u uit de weergavevolgorde wilt wissen; 2) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 199); 3) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 199) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het CD-programmeermenu; 4) selecteer het onderdeel “Overslaan” (fig. 200) en druk vervolgens op de toets OK (9): het muziekstuk wordt uit de weergavevolgorde gewist en op het display verschijnt opnieuw het CD-programmeermenu. Herhaal deze procedure voor alle muziekstukken die u uit de volgorde wilt wissen. De op deze wijze geprogrammeerde volgorde blijft in het geheugen opgeslagen ook nadat de CD uit de speler is verwijderd.
240
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 199); 2) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 199) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het CD-programmeermenu; 3) selecteer het onderdeel “Start” of “Stop” en druk vervolgens op de toets OK (9): de geprogrammeerde weergavevolgorde wordt gestart of gestopt en op het display verschijnt het CD-functiemenu. Een geprogrammeerde volgorde wissen Ga om de geprogrammeerde volgorde te wissen als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 199); 2) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 199) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het dis-
Alle geprogrammeerde volgordes wissen Ga om alle geprogrammeerde volgordes uit het geheugen te wissen als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 199); 2) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 199) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het CD-programmeermenu; 3) selecteer het onderdeel “Wis alles” (fig. 200) en druk vervolgens op de toets OK (9): alle weergavevolgordes worden uit het geheugen gewist. BELANGRIJK Ook de weergavevolgordes voor de MP3-CD’s worden gewist, terwijl dit niet geldt voor de CD-wisselaar (indien aangesloten).
ALGEMENE INFORMATIE Naast het weergeven van normale audio-CD’s kan het Connect OBN ook CD R/RW’s weergeven waarop MP3-bestanden zijn geregistreerd. Voor een optimale weergave raden wij het gebruik aan van CD R/RW’s van goede kwaliteit die tijdens het opnemen op de laagst mogelijke snelheid zijn beschreven.
Fraunhofer IIS and Thomson multimedia. MP3-SPELER Voor een optimale weergave raden wij het gebruik aan van CD R/RW’s van goede kwaliteit (CD’s met een speelduur van circa 74 minuten) die tijdens het opnemen op de laagst mogelijke snelheid zijn beschreven.
Een goede werking is niet gegarandeerd bij het gebruik van een CD R/RW die op een afwijkend formaat is beschreven en/of een maximum capaciteit heeft groter dan 650 MB.
Vermijd dat de CD’s worden opgenomen in meerdere sessies: op een multisessie-CD wordt alleen de eerste herkend.
Door de compressie van bestanden kan de hoeveelheid gegevens ten opzichte van de oorspronkelijke omvang met circa 10% verminderd worden, zonder dat het geluid aan kwaliteit verliest (bij weergave op een frequentie van 128 Kbit/s).
– een “hoofdmap” met/zonder MP3muziekstukken;
Bij lagere frequenties kunnen gecomprimeerde audiobestanden worden gebruikt die nog kleiner zijn; in dit geval verliest het geluid wel aan kwaliteit.
– een “submap” kan andere “submappen” en/of MP3-muziekstukken bevatten.
OPMERKING MPEG Layer-3 audio decoding technology licensed from
Voorbeeld 1 Map 01 Z Map 02 Z Map 03 Track 001 Track 002 Track 003 Track 004 Track 005
Structuur van een MP3-CD:
– onder deze “hoofdmap” bevinden zich andere “mappen” met/zonder “submappen” en/of MP3-muziekstukken;
Iedere map van een MP3-CD wordt ingedeeld zoals is afgebeeld in het volgende schema:
Map 05 Track 001 Track 002 Track 003 Track 004 Track 005 Track 006 Track 007
CONNECT OBN
CD/MP3-SPELER
Map 04 Track 001 Track 002 Track 003 Track 004 Track 005 Track 006 Track 007 Track 008 Track 009 Track 010 Track 011
241
CONNECT OBN
– de “hoofdmap” krijgt altijd het nummer 1 (Map 01); – de eerste “map” krijgt het nummer 2 en de “submappen” van deze map krijgen de nummers 3 en 4; – de volgende “map” krijgt het nummer 5 en de “submappen” van deze map krijgen de nummers 6 en 7;
Omdat CD’s met verschillende software kunnen worden opgenomen, kunnen er verschillen ontstaan in de nummering, en kunnen in de “mappen” alleen “submappen” met Tracks (Voorbeeld 1) of alleen Tracks (Voorbeeld 2) worden gevonden. Voorbeeld 2: Map 01
deze procedure wordt voor alle andere “mappen” op de CD herhaald.
Track 001
In iedere map kunnen maximaal 254 muziekstukken worden opgeslagen. De mappen mogen in maximaal 8 niveau’s zijn ingedeeld.
Track 003
Track 002 Track 004 Track 005 Track 006 Track 007 Track 008 Track 009 Track 010 Track 011 De naam van iedere map kan via software worden toegekend en vervolgens op het display worden weergegeven.
242
Kenmerken en werking bij de weergave van MP3-bestanden:
– de gebruikte CD’s moeten zijn opgenomen volgens de ISO9660specificatie Klasse 1, Klasse 2 of Joilet; – de muziekbestanden moeten de extensie “.mp3” hebben: bestanden met een andere extensie worden niet weergegeven; – de weergavefrequenties zijn: 44.1 kHz, stereo (van 96 tot 320 kbit/s) 22.05 kHz, mono of stereo (van 32 tot 80 kbit/s); – de weergave van muziekstukken met variabele bit-rate is mogelijk. BELANGRIJK De namen van de muziekstukken mogen de volgende tekens niet bevatten: spaties, ‘ (apostroffen), ( en ) (haakjes openen en sluiten). Zorg tijdens het samenstellen van een MP3-CD dat de bestandsnamen deze tekens niet bevatten; als dit wel het geval is, dan kan het Connect OBN de betreffende muziekstukken niet weergeven. De titels van de MP3-muziekstukken kunnen meer informatie bevatten zoals de naam van de artiest, de titel van het muziekstuk en de titel van het album.
De MP3-speler wordt op dezelfde manier ingeschakeld als audio-CDspeler (zie de paragraaf “CD-speler inschakelen/CD plaatsen”) in het vorige hoofdstuk. Volgende/vorige map selecteren Om van de ene map naar de andere te gaan, moet u de toets N of O van het toetsenbord (10) indrukken totdat op het display, na de letter “D”, het nummer van de gewenste map verschijnt. BELANGRIJK Alle “mappen” die geen MP3-muziekstukken bevatten worden overgeslagen en automatisch wordt de volgende “map” geselecteerd.
Volgend/vorig muziekstuk selecteren Druk op de toets ˜ van het toetsenbord (10) om het volgende muziekstuk te selecteren; druk op de toets ˜ van het toetsenbord (10) om het vorige muziekstuk te selecteren totdat het gewenste nummer van het muziekstuk op het display verschijnt. De muziekstukken worden gemarkeerd door de letter T, gevolgd door een oplopend nummer. Druk voor het herhalen van het beluisterde muziekstuk opnieuw op de toets ˜ van het toetsenbord (10).
Weergave van een muziekstuk U kunt alle op de CD aanwezige muziekstukken in volgorde weergeven. Ga als volgt te werk:
CONNECT OBN
MP3-speler inschakelen
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu; 2) selecteer het onderdeel “Scan” en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “CD” of “Directory” (fig. 201) verschijnt; 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
Snel vorig/volgend muziekstuk zoeken Voor het snel zoeken naar het volgende/vorige muziekstuk, moet u de toets ˜ of ˜ van het toetsenbord (10) ingedrukt houden totdat het zoeken begint.
F0I2096i
Tijdens het snel zoeken naar een muziekstuk kunt u het beluisterde muziekstuk blijven beluisteren.
fig. 201
243
CONNECT OBN
Weergave onderbreken Druk voor het onderbreken van de weergave van het geselecteerde muziekstuk op de toets SOURCE (16). Er wordt overgeschakeld naar het radiostation dat daarvoor beluisterd werd en de weergave van de CD wordt onderbroken.
MIX-FUNCTIE (willekeurige weergave van de muziekstukken) Met deze functie worden de muziekstukken op een CD in willekeurige volgorde weergegeven. Functie inschakelen Ga voor de willekeurige weergave van de muziekstukken op de CD als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu;
2) selecteer voor de willekeurige weergave van alle muziekstukken in een “map” het onderdeel “Mix” (fig. 202) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “Directory” verschijnt; of 2) selecteer voor de willekeurige weergave van alle muziekstukken op een MP3-CD het onderdeel “Mix” (fig. 203) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “CD” verschijnt. 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
F0I2090i
244
fig. 202
F0I2091i
fig. 203
Ga als volgt te werk: 1) selecteer het onderdeel “Mix” in het CD-functiemenu (fig. 203); 2) druk op de toets OK (9) totdat de instelling “OFF” na het opschrift “Mix” verschijnt; 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
REPEAT-FUNCTIE (herhaling van een enkel muziekstuk of van hele “mappen”) Met deze functie kan het beluisterde muziekstuk herhaald worden of alle muziekstukken van een geselecteerde “map”. Functie inschakelen Ga als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 204);
Functie uitschakelen Ga als volgt te werk: 1) selecteer het onderdeel “Repeat” in het CD-functiemenu (fig. 204);
CONNECT OBN
Functie uitschakelen
2) druk op de toets OK (9) totdat de instelling “OFF” na het opschrift “CD” verschijnt; 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
2) selecteer voor het herhalen van het beluisterde muziekstuk het onderdeel “Repeat” (fig. 204) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “Muziekstuk” (fig. 204) verschijnt; of
F0I2097i
2) selecteer voor het herhalen van alle muziekstukken in de “map” het onderdeel “Repeat” (fig. 204) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “Directory” (fig. 205) verschijnt;
F0I2098i
3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen. fig. 204
fig. 205
245
CONNECT OBN
ID3-TAG-FUNCTIE (een aanduiding instellen)
Functie in-/uitschakelen
CD NAME-FUNCTIE (naam aan MP3-CD toekennen)
Tijdens de weergave van een MP3CD kunnen op het display lijsten met cijfers en titels worden weergegeven, of de inhoud van de ID3-TAG van het MP3-bestand.
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CD-functiemenu (fig. 206);
Ga als volgt te werk:
2) selecteer het onderdeel “ID3 tag” (fig. 206) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display de gewenste instelling (ON of OFF) verschijnt; 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDspeler op te roepen.
F0I2099i
246
fig. 206
Met deze functie kunnen MP3-CD’s van een naam worden voorzien zoals bij audio-CD’s (zie de paragraaf “CD Name-functie” in het vorige hoofdstuk). PROGRAM-FUNCTIE (muziekstukken op volgorde programmeren) Met deze functie kunnen weergavevolgordes van muziekstukken voor zowel MP3-CD’s als voor audioCD’s worden geprogrammeerd (zie de paragraaf “Program-functie” in het vorige hoofdstuk).
ALGEMENE INFORMATIE Met het Connect OBN kunnen normaal in de handel verkrijgbare CD’s met een diameter van 12 cm worden afgespeeld. Voor een optimale weergave raden wij aan originele CD’s te gebruiken. Als u een CD R/RW gebruikt, dan moet deze van goede kwaliteit zijn en tijdens het opnemen op de laagst mogelijke snelheid zijn beschreven. BELANGRIJK Gebruik geen CD’s met een diameter van 8 cm of met een niet rond profiel (Shape-CD).
CD PLAATSEN/VERWIJDEREN
CD-WISSELAAR INSCHAKELEN
CD’s in CD-wisselaar plaatsen: plaats de CD’s voorzichtig, met de bedrukte zijde naar boven, in de houders van de CD-wisselaar en duw de houders tot aan de weerstand; de CD’s worden automatisch in de speler getrokken.
Druk herhaaldelijk op de toets SOURCE (17) totdat het menu van de CD-wisselaar verschijnt (fig. 207).
CD’s uit CD-wisselaar verwijderen: druk op de genummerde toets naast de houder van de CD die u wilt verwijderen en houd deze ingedrukt.
CONNECT OBN
CD-WISSELAAR-CDC (indien aanwezig)
Verkeersinformatie ontvangen Als u verkeersinformatie wilt ontvangen tijdens het beluisteren van een CD, schakel dan de TA-functie in (zie “TA-functie” in het hoofdstuk “Radio”). De prioriteit voor de ontvangst van verkeersinformatie wordt ingeschakeld als op het display het opschrift “TA” verschijnt.
F0I2100i
fig. 207
247
CONNECT OBN
VOLGENDE/VORIGE CD SELECTEREN
SNEL VORIG/VOLGEND MUZIEKSTUK ZOEKEN
Druk op de toets van het toetsenbord (10) om het volgende muziekstuk te selecteren; druk op de toets van het toetsenbord (10) om het vorige muziekstuk te selecteren totdat het nummer van de gewenste CD op het display verschijnt.
Voor het snel zoeken naar het volgende/vorige muziekstuk, moet u de toets ˜ of ÷ van het toetsenbord (10) ingedrukt houden totdat het zoeken begint.
VOLGEND/VORIG MUZIEKSTUK SELECTEREN Druk op de toets ˜ van het toetsenbord (10) om het volgende muziekstuk te selecteren of druk op de toets ÷ van het toetsenbord (10) om het vorige muziekstuk te selecteren totdat het nummer van het gewenste muziekstuk op het display verschijnt. Druk voor het herhalen van het beluisterde muziekstuk opnieuw op de toets ˜ van het toetsenbord (10).
Tijdens het snel zoeken naar een muziekstuk kunt u het beluisterde muziekstuk blijven beluisteren. WEERGAVE VAN EEN MUZIEKSTUK U kunt alle op de CD aanwezige muziekstukken in volgorde weergeven. Ga als volgt te werk:
2) selecteer voor de weergave van alle muziekstukken op alle CD’s in de CD-wisselaar het onderdeel “Scan” (fig. 208) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “Magazine” verschijnt (fig. 208); of 2) selecteer voor de weergave van alle muziekstukken op de beluisterde CD het onderdeel “Scan” (fig. 208) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “CD” verschijnt (fig. 209); 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDwisselaar op te roepen.
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CDC-functiemenu;
F0I2101i
248
fig. 208
F0I2090i
fig. 209
Druk voor het onderbreken van de weergave van het geselecteerde muziekstuk op de toets SOURCE (16). Er wordt overgeschakeld naar het radiostation dat daarvoor beluisterd werd en de weergave van de CD wordt onderbroken;
MIX-FUNCTIE (willekeurige weergave van de muziekstukken)
3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDwisselaar op te roepen.
Met deze functie worden de muziekstukken op een CD in willekeurige volgorde weergegeven.
Functie uitschakelen Ga als volgt te werk:
Functie inschakelen
1) selecteer het onderdeel “Mix” in het CD-functiemenu (fig. 211);
Ga voor de willekeurige weergave van de muziekstukken op de CD als volgt te werk:
2) druk op de toets OK (9) totdat de instelling “OFF” na het opschrift “Mix” verschijnt;
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CDC-functiemenu (fig. 210);
3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDwisselaar op te roepen.
CONNECT OBN
Weergave onderbreken
2) selecteer voor de willekeurige weergave van alle muziekstukken op alle CD’s in de CD-wisselaar het onderdeel “Mix” (fig. 210) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “Magazine” verschijnt (fig. 210); of F0I2102i
fig. 210
2) selecteer voor de willekeurige weergave van alle muziekstukken op de beluisterde CD het onderdeel “Mix” (fig. 211) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “CD” verschijnt (fig. 211);
F0I2091i
fig. 211
249
CONNECT OBN
REPEAT-FUNCTIE (herhaling van een enkel muziekstuk of van de hele CD) Met deze functie kan het beluisterde muziekstuk herhaald worden of alle muziekstukken van de geselecteerde CD. Functie inschakelen Ga als volgt te werk: 1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CDC-functiemenu (fig. 212);
Functie uitschakelen
of 2) selecteer voor de willekeurige weergave van alle muziekstukken op de beluisterde CD het onderdeel “Repeat” (fig. 212) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “CD” verschijnt (fig. 213); 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDwisselaar op te roepen.
2) selecteer voor het herhalen van het beluisterde muziekstuk het onderdeel “Repeat” (fig. 212) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat op het display “Muziekstuk” verschijnt;
F0I2097i
250
fig. 212
F0I2092i
fig. 213
Ga als volgt te werk: 1) selecteer het onderdeel “Repeat” in het CDC-functiemenu (fig. 212); 2) druk op de toets OK (9) totdat de instelling “OFF” na het opschrift “Repeat” verschijnt; 3) druk op de toets e (13) om opnieuw het hoofdmenu van de CDwisselaar op te roepen.
Naam invoeren
Met deze functie kunnen maximaal 99 CD’s van een naam worden voorzien van maximaal 7 tekens.
1) selecteer het onderdeel “Voer naam CD in” in het menu van de CD-naam en druk vervolgens op de toets OK (9);
De aan de CD toegekende naam blijft in het geheugen van het Connect OBN opgeslagen, ook als de CD wordt uitgenomen. Als een naam wordt toegekend aan de 100ste CD, dan wordt de naam gewist van de CD die het langst niet is beluisterd. BELANGRIJK De namen die worden toegekend aan de in de CD-wisselaar aanwezige CD’s worden niet gelezen door de ingebouwde CDspeler. Ga voor het toekennen van een naam als volgt te werk:
Ga als volgt te werk:
2) als al een naam is toegekend aan de CD, dan verschijnt voor het onderdeel “Voer naam CD in” het symbool Á: op deze manier kan het onderdeel niet meer geselecteerd worden; 3) selecteer het onderdeel “Controleer naam CD” of wis de bestaande CD-naam; 4) op het display verschijnt een alfabetische lijst voor het invoeren van de naam van de CD;
5) voer de naam in met behulp van de lijst, selecteer de afzonderlijke letters met de toetsen ÷/˜/(N)/(O van het toetsenbord (10) en druk vervolgens op de toets OK (9);
CONNECT OBN
CD NAME-FUNCTIE (naam aan CD toekennen)
6) selecteer na het invoeren van de naam het symbool j en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt opnieuw het menu met de CD-naam. Naam van geselecteerde CD wissen Selecteer het onderdeel “Wis naam CD” in het menu van de CD-naam en druk vervolgens op de toets OK (9); de naam van de CD wordt gewist en op het display verschijnt opnieuw het menu van de CD-naam.
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CDC-functiemenu (fig. 214); F0I2094i
2) selecteer het onderdeel “Naam” (fig. 214) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu met de CD-naam.
fig. 214
251
CONNECT OBN
Namen van alle CD’s wissen Als u de namen van alle CD’s in het geheugen wilt wissen, selecteer dan het onderdeel “Wis alle namen” in het menu van de CD-naam en druk vervolgens op de toets OK (9); het geheugen met de namen van de CD’s wordt gewist en op het display verschijnt opnieuw het menu van de CD-naam. BELANGRIJK Als alle namen van de in de CD-wisselaar aanwezige CD’s worden gewist, dan worden ook alle weergavevolgordes gewist.
PROGRAM-FUNCTIE (muziekstukken op volgorde programmeren) U kunt uw favoriete muziekstukken op volgorde programmeren en de weergave van andere uitsluiten. De titels kunnen alleen in oplopende volgorde geprogrammeerd worden (bijv. 1, 4, 7) en niet in aflopende volgorde (7, 4, 1). Als u de “Program”-functie voor een CD inschakelt, wordt het onderdeel “CD Name” of “Audio” in het hoofdmenu van de CD-speler met een asterisk gemarkeerd. U kunt de volgorde van de muziekstukken van maximaal 99 CD’s programmeren. Als de volgorde wordt geprogrammeerd van de 100ste CD, dan wordt de volgorde gewist van de CD die het langst niet is beluisterd.
Gewenste volgorde instellen U kunt de gewenste weergavevolgorde alleen starten als geen enkele volgorde is ingeschakeld. Als u aan een bestaande volgorde titels wilt toevoegen, dan moet die volgorde worden onderbroken (zie de paragraaf “Geprogrammeerde volgorde starten/onderbreken”). Ga om de gewenste volgorde in te stellen als volgt te werk: 1) selecteer het muziekstuk dat u als eerste wilt opnemen in de weergavevolgorde; 2) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CDC-functiemenu (fig.215);
BELANGRIJK De op deze wijze samengestelde weergavevolgordes gelden alleen voor het gebruik van de CD-wisselaar en niet voor de ingebouwde CD-speler.
252
F0I2095i
fig. 215
4) selecteer het onderdeel “Voeg toe” (fig. 216) en druk vervolgens op de toets OK (9): het muziekstuk wordt toegevoegd aan de weergavevolgorde en op het display verschijnt opnieuw het CD-programmeermenu. Herhaal deze procedure voor alle in de volgorde op te nemen muziekstukken. De op deze wijze geprogrammeerde volgorde blijft in het geheugen opgeslagen ook nadat de CD uit de speler is verwijderd.
Geprogrammeerde muziekstukken wissen Voordat muziekstukken uit de volgorde kunnen worden gewist, moet de volgorde zelf worden gestart. Ga als volgt te werk: 1) selecteer het muziekstuk dat u uit de weergavevolgorde wilt wissen; 2) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CDC-functiemenu (fig. 215);
4) selecteer het onderdeel “Overslaan” (fig. 216) en druk vervolgens op de toets OK (9): het muziekstuk wordt uit de weergavevolgorde gewist en op het display verschijnt opnieuw het CD-programmeermenu.
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 215) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het CD-programmeermenu.
Herhaal deze procedure voor alle muziekstukken die u uit de volgorde wilt wissen. De op deze wijze geprogrammeerde volgorde blijft in het geheugen opgeslagen ook nadat de CD uit de speler is verwijderd.
3) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 215) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het CD-programmeermenu;
F0I2200i
fig. 216
253
CONNECT OBN
254
Geprogrammeerde volgorde starten/onderbreken
Een geprogrammeerde volgorde wissen
Alle geprogrammeerde volgordes wissen
Ga als volgt te werk om een geprogrammeerde volgorde te starten:
Ga om de geprogrammeerde volgorde te wissen als volgt te werk:
Ga om alle volgordes uit het geheugen te wissen als volgt te werk:
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CDC-functiemenu (fig. 215);
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CDC-functiemenu (fig. 215);
1) druk op de toets MENU (17): op het display verschijnt het CDC-functiemenu (fig. 215);
2) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 215) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het CD-programmeermenu;
2) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 215) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het CD-programmeermenu;
2) selecteer het onderdeel “Program” (fig. 215) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het CD-programmeermenu;
3) selecteer het onderdeel “Start” of “Stop” en druk vervolgens op de toets OK (9): de geprogrammeerde weergavevolgorde wordt gestart of gestopt en op het display verschijnt het CD-functiemenu.
3) selecteer het onderdeel “Wis programma” (fig. 216) en druk vervolgens op de toets OK (9): de geprogrammeerde weergavevolgorde wordt gewist.
3) selecteer het onderdeel “Wis alles” (fig. 216) en druk vervolgens op de toets OK (9): alle weergavevolgordes worden uit het geheugen gewist. BELANGRIJK Als alle weergavevolgordes van de muziekstukken op de CD’s in de CD-wisselaar worden gewist, dan worden ook de aan de CD’s toegekende namen gewist.
ALGEMENE INFORMATIE In het menu “Algemene instellingen” kunnen de standaardinstellingen van het Connect OBN aangepast worden aan de persoonlijke wensen. De mogelijke instellingen zijn:
❒ “Instellingen af fabriek”: herstel van de standaardinstellingen van de fabrikant van het Connect OBN; ❒ “Externe bron”: externe audiobron in-/uitschakelen;
❒ “Display”: eigenschappen van het display wijzigen;
❒ “Stand-by GPS”: uitschakeltijd van het Connect OBN instellen;
❒ “Volume”: ingestelde volumeniveau regelen;
❒ “Profielen”: WAP-profielen beheren/wijzigen/registreren;
❒ “Reg. Stem”: instelling voor TTS (Text To Speech);
❒ “Beveiliging”: diefstalbeveiliging in-/ uitschakelen en toegangscode wijzigen.
❒ “Programmeerbare toets”: programmeerbare toets van het Connect OBN instellen; ❒ “Klokje”: tijdweergave en tijd van het Connect OBN instellen
CONNECT OBN
S TA N D A A R D I N S T E L L I N G E N R E G E L E N MENU “ALGEMENE INSTELLINGEN” INSCHAKELEN Druk om het menu “Algemene instellingen” (fig. 217) in te schakelen langer dan 2 seconden op de toets MENU (17).
BELANGRIJK Enkele van de hiervoor vermelde instellingen zijn beschreven in het hoofdstuk “Werking”: raadpleeg voor meer informatie dat hoofdstuk.
❒ “Taal”: taal instellen voor de weergave van de berichten op het display en voor TTS (Text To Speech);
F0I2002i
❒ “Installatie”: tekst en menu voor het ijken;
fig. 217
255
CONNECT OBN
DISPLAY INSTELLEN In het menu “Algemene instellingen” van het display kan de automatische aanpassing van het display aan het donker worden uitgeschakeld; regel de lichtsterkte en het contrast gescheiden voor de dag en nacht. Bovendien kan de kijkhoek voor de route-aanwijzingen op het display worden ingesteld. Automatische aanpassing van het display aan het donker Als de automatische aanpassing van het display aan het donker is ingeschakeld, wordt bij het inschakelen van de buitenverlichting, het display aan het donker aangepast (helder schrift op een donkere achtergrond). U kunt kiezen of het display overdag (Dag) of ‘s nachts (Nacht) moet worden gebruikt of dat de aanpassing automatisch moet plaatsvinden (Auto). F0I2190i
256
fig. 218
Ga voor de instelling van het display als volgt te werk: 1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 217) zoals hiervoor beschreven; 2) selecteer het onderdeel “Display” (fig. 217) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het display-menu; 3) selecteer het onderdeel “Inversie” (fig. 218) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt. Lichtsterkteregeling display Ga als volgt te werk om de lichtsterkte (voor de dag of nacht) van het display te wijzigen: 1) roep het menu “Algemene instellingen” (fig. 217) op; 2) selecteer het onderdeel “Display” (fig. 217) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het display-menu;
3) selecteer het onderdeel “Dag” of “Nacht” (fig. 218) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer de gewenste instelling met de toetsen N en O van het toetsenbord (10); 5) druk na de instellingen op de toets OK (9). Overvloei-effect regelen Ga als volgt te werk om het overvloei-effect te regelen: 1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 217); 2) selecteer het onderdeel “Display” (fig. 217) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het display-menu; 3) selecteer het onderdeel “Wijze”(fig. 218) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt.
Ga als volgt te werk om de kijkhoek van het display in te stellen: 1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 217); 2) selecteer het onderdeel “Display” (fig. 217) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het display-menu; 3) selecteer het onderdeel “Kijkhoek” (fig. 219) en druk vervolgens op de toets OK (9); 4) selecteer de gewenste instelling met de toetsen N en O van het toetsenbord (10); 5) druk na de instellingen op de toets OK (9).
Weergave-effect van menu’s instellen Voor de weergave van de afzonderlijke menu’s en schermen op het display kunt u gebruik maken van 8 speciale effecten: kies één van de effecten van 1 tot 8. Als de instelling 0 is, betekent dit dat geen enkel effect wordt gebruikt. Ga voor het regelen van de het weergave-effect als volgt te werk: 1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 217); 2) selecteer het onderdeel “Display” (fig. 217) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het display-menu; 3) selecteer het onderdeel “Update Mode” en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt.
F0I2140i
fig. 219
PROGRAMMEERBARE TOETS Om het Connect OBN aan te passen aan uw eigen wensen, kunt u met de toets * (5) van het Connect OBN een aantal functies selecteren; ga als volgt te werk:
CONNECT OBN
Kijkhoek instellen
1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 220); 2) selecteer het onderdeel “Programmeerbare toets” (fig. 220) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met functies die geselecteerd kunnen worden (de op het moment actieve functie wordt aangeduid met een pijl); 3) selecteer de gewenste functie voor de programmeerbare toets en druk op de toets OK (9). Na de instelling verschijnt automatisch het menu “Algemene instellingen”.
F0I2104i
fig. 220
257
CONNECT OBN
KLOKJE INSTELLEN
Tijdweergave selecteren
Tijdzone selecteren
Met het onderdeel “Klokje” kan de zomertijd, de tijdsaanduiding (12/24 uur) en de tijdzone (Midden-Europese tijd) worden in-/uitgeschakeld. Deze instellingen zijn noodzakelijk voor het systeem om het verschil tussen de systeemtijd en de tijd afkomstig van de GPS-satellieten te berekenen, en dus de werkelijke duur van de navigatie.
Ga als volgt te werk om de tijdweergave in 12 of 24 uur weer te geven:
Ga voor het wijzigen van de tijdzone als volgt te werk:
1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 221);
1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 218);
2) selecteer het onderdeel “Klokje” (fig. 221) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de tijd;
2) selecteer het onderdeel “Tijdzone” (fig. 222) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu van de tijdzone;
3) selecteer het onderdeel “Tijdformaat” (fig. 222) en druk vervolgens op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt (12 of 24 uur).
3) druk op de toets ˜ of ÷ van het toetsenbord (10) om de tijdzone in te stellen (bijv. -2, -1, 0, +1, +2, enz.);
U kunt het klokje ook instellen als u geen tijdsaanduiding van het GPS ontvangt: in dit geval wordt het klokje ingesteld op “00:00” en kan het niet worden gewijzigd.
4) bevestig de keuze door de toets OK (9) in te drukken.
F0I2105i
258
fig. 221
F0I2141i
fig. 222
Handmatig exacte tijd instellen
Als u de zomertijd in-/uitschakelt, wordt de tijd van het systeem automatisch aangepast. Ga voor het in-/uitschakelen van de zomertijd als volgt te werk:
Ga voor het handmatig instellen van de exacte tijd (bijv. als er geen signalen van de GPS-satellieten worden ontvangen) als volgt te werk:
1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 221); 2) selecteer het onderdeel “Zomertijd” (fig. 223) en druk herhaaldelijk op de toets OK (9) om de zomertijd in of uit te schakelen. De systeemtijd wordt automatisch aangepast.
1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 221); 2) selecteer het onderdeel “Systeemtijd” (fig. 223) en druk vervolgens op de toets OK (9): de tijd wordt in diapositief weergegeven; 3) druk herhaaldelijk op de toets N of O van het toetsenbord (10) om de uren in te stellen en druk vervolgens op de toets OK (9);
TAAL SELECTEREN Als u het onderdeel “Taal” selecteert, kunt u de taal selecteren waarmee de berichten op het display en de TTS-instellingen (zie de paragraaf “Text to speech” in het hoofdstuk “Werking”) worden weergegeven.
CONNECT OBN
Zomertijd in-/uitschakelen
Ga voor het instellen van de taal als volgt te werk: 1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 224); 2) selecteer het onderdeel “Taal” en druk vervolgens op de toets OK (9);
4) druk herhaaldelijk op de toets N of O van het toetsenbord (10) om de minuten in te stellen en druk vervolgens op de toets OK (9).
F0I2142i
fig. 223
F0I2003i
fig. 224
259
CONNECT OBN
3) selecteer het onderdeel “Display” (fig. 225) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een lijst met beschikbare talen (de ingestelde taal wordt aangeduid met een pijl) (fig. 226); 4) selecteer de gewenste taal en druk vervolgens op de toets OK (9) om de keuze te bevestigen. Na de instelling verschijnt automatisch het menu “Algemene instellingen”. BELANGRIJK Als u de functie “Automatisch” selecteert en er is nog geen SIM-kaart ingevoerd, dan selecteert het systeem automatisch de Engelse taal.
SYSTEEM CONTROLEREN Het is mogelijk het systeem te controleren. Tijdens deze controle wordt de gyroscoop, het sensorsignaal voor de snelheidsmeter, de snelheid, de rijrichting en de status van de GPS-antenne gecontroleerd.
Na de systeemcontrole verschijnt automatisch het menu “Algemene instellingen”. F0I2113i
Ga als volgt te werk om de gegevens van de test op het display weer te geven: 1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 227);
fig. 227
2) selecteer het onderdeel “Sensor test” (fig. 127) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een lijst met de resultaten van de systeemcontrole (fig. 228 en fig. 229);
F0I2112i
3) druk op de toets e (13). fig. 228
F0I2107i
260
fig. 225
F0I2143i
fig. 226
F0I2111i
fig. 229
Ga als volgt te werk om terug te keren naar de standaardinstellingen:
Als u het onderdeel “Instellingen af fabriek” selecteert, dan kan worden teruggekeerd naar de standaardinstellingen van het navigatiesysteem, de audiobronnen, de diensten van Targa Infomobility, de telefoon en WAP.
1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 230);
BELANGRIJK De lijsten in het geheugen (bijv. de laatste 10 bestemmingen van de navigatie en het telefoonboek van het Connect OBN) worden niet gewist.
2) selecteer het onderdeel “Instellingen af fabriek” (fig. 230) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van de toegangscode (de begincode is 0000 (fig. 231); 3) voer de toegangscode in met behulp van de tabel, selecteer vervolgens het symbool j en druk op de toets OK (9): op het display verschijnt de lijst met beschikbare functies;
BEVEILIGING Na het selecteren van het onderdeel “Beveiliging” in het “Setup”-menu kan de diefstalbeveiliging worden in-/uitgeschakeld of gewijzigd. Als de beveiliging is ingeschakeld kan het systeem, als de accu wordt losgekoppeld, alleen in werking worden gesteld door het invoeren van de beveiligingscode (zie de volgende paragraaf).
CONNECT OBN
TERUGKEREN NAAR STANDAARDINSTELLINGEN
BELANGRIJK Het Connect OBN beschikt niet over een andere diefstalbeveiliging: wij raden u daarom aan de code te activeren.
4) selecteer de instelling die u opnieuw wilt instellen en druk vervolgens op de toets OK (9). Het systeem wordt opnieuw ingesteld en vervolgens verschijnt het Setup-menu (fig. 230).
F0I2108i
fig. 230
F0I2144i
fig. 231
261
CONNECT OBN
Diefstalbeveiliging in-/ uitschakelen Ga als volgt te werk: 1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 230); 2) selecteer het onderdeel “Beveiliging” (fig. 232) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Beveiliging”;
Ga als volgt te werk: 1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 230); 2) selecteer het onderdeel “Beveiliging” (fig. 229) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt het menu “Beveiliging”;
3) selecteer het onderdeel “Mastercode” (fig. 233) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van de Master code;
3) selecteer het onderdeel “Toegangscode wijzigen” (fig. 233) en druk vervolgens op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van de huidige toegangscode;
4) voer de code in met behulp van de tabel, selecteer vervolgens het symbool j en druk op de toets OK (9);
4) voer met behulp van de tabel de huidige code in en begin met het eerste cijfer;
De code wordt in-/uitgeschakeld; de huidige status (ingeschakeld of uitgeschakeld) van de diefstalbeveiliging verschijnt na het opschrift “MasterCode”.
5) voer op dezelfde wijze de andere cijfers van de code in, selecteer vervolgens het symbool j en druk op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van de nieuwe toegangscode;
BELANGRIJK Als drie keer achter elkaar een foutieve code wordt ingevoerd, blijft het Connect OBN ongeveer een uur geblokkeerd.
262
6) voer met behulp van de tabel de nieuwe code in en begin met het eerste cijfer;
Beveiligingscode wijzigen
7) voer op dezelfde wijze de andere cijfers van de code in, selecteer vervolgens het symbool j en druk op de toets OK (9): op het display verschijnt een cijfertabel voor het invoeren van de nieuwe toegangscode; 8) voer de nieuwe code opnieuw in. Als de code is gewijzigd verschijnt automatisch het menu “Beveiliging”.
F0I2191i
fig. 232
F0I2192i
fig. 233
Op het Connect OBN kan een externe audiobron worden aangesloten (bijv. portable CD-speler, MiniDiscspeler of MP3-speler). Een externe audiobron kan worden aangesloten in plaats van de CD-wisselaar. Voor de aansluiting van een externe audiobron moet gebruik gemaakt worden van een daarvoor geschikte aansluitkabel: wendt u tot de Fiat-dealer.
Ga als volgt te werk om een externe audiobron aan te sluiten op het Connect OBN: 1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 234) zoals hiervoor is aangegeven; 2) selecteer het onderdeel “Aux-ingang”: (fig. 234) en druk herhaaldelijk op de toets OK (9) totdat de gewenste instelling verschijnt.
STAND-BY GPS Met deze functie kan de tijd worden ingesteld die het systeem ingeschakeld moet blijven na het uitzetten van de motor. Ga voor het instellen van die tijd als volgt te werk:
CONNECT OBN
EXTERNE AUDIOBRON
1) activeer het menu “Algemene instellingen” (fig. 235); 2) selecteer het onderdeel “Uitschakeltijd” (fig. 235) en druk vervolgens op de toets OK (9); 3) stel met de toets N of O van het toetsenbord (10) de minuten in en druk vervolgens op de toets OK (9).
F0I2109i
fig. 234
F0I2110i
fig. 235
263
CONNECT OBN
TECHNISCHE GEGEVENS Het systeem heeft een vermogen van max. 4 x 40W en een subwoofer met een piekvermogen van 100W, die in de bagageruimte is gemonteerd; hierna zijn de functies en technische gegevens beschreven.
– PTY-functie: weergave, indien door de stations uitgezonden, van de inhoud van hun programma’s (POP, ROCK, enz.).
RADIO
– HIGHCUT-functie: deze functie beperkt de weergave van hoge tonen in relatie tot het ontvangen signaal.
– PLL-tuner (Phase Locked Loop) voor de golfbanden FM/MW. – RDS (Radio Data System) met TA (verkeersinformatie), EON (Enhanced Other Network), REGIONAL (regionale programma’s). – Alternatieve frequentie zoeken in RDS (Radio Data System). – Automatische/handmatige afstemming op stations. – Handmatig opslaan van 30 stations: 18 op de FM-golfband (6 op FM1, 6 op FM2 en 6 op FMT), 6 op de MW-golfband en 6 op de AM-golfband. – Voorkeuzestations kort beluisteren.
264
– SHARX-functie: verminderen van storingen op de FM-golfband.
– SCAN-functie: kort beluisteren van alle te ontvangen stations op de geselecteerde golfband. – AUTOSTORE-functie: automatisch opslaan van 6 stations op de gekozen FM-golfband. – Automatische stereo/mono-weergave. – TRAVEL STORE-functie: de zes stations met het sterkste ontvangstsignaal worden automatisch op de FMgolfband opgeslagen.
COMPACT DISC/ CD MP3/CD-wisselaar (indien aanwezig) – Muziekstuk selecteren (vooruit/ achteruit). – Snel vooruit-/terugspoelen. – MIX-functie: willekeurige weergave van de muziekstukken. – REPEAT-functie: herhalen.
muziekstuk
– PROGRAM-functie: programmeren van de weergavevolgorde van de muziekstukken. – CD NAME-functie: naam toekennen aan de CD’s. – CD TEXT-functie: weergave tekst (naam artiest/titel album). – ID3-TAG-functie (CD/MP3-speler): weergave gegevens MP3-CD.
SATELLIET-NAVIGATIESYSTEEM/INGESCHAKELDE NAVIGATIE – Gesproken aanwijzingen over het te volgen traject. – Weergave op het display van route-aanwijzingen, de afstand en de geschatte tijd die nodig is om de ingevoerde bestemming te bereiken.
AUDIOSYSTEEM
– Mogelijkheid om speciale of verre bestemmingen in te voeren.
– Gescheiden regeling bassen/hoge tonen.
– Mogelijkheid om bestemmingen op te slaan.
– Balansregeling kanalen rechts/links en voor/achter. – LOUDNESS-functie instellen. – 5-bands equalizer.
WAP - INTERNET – WAP-pagina’s inschakelen/weergeven. – Toegang tot internet.
CONNECT OBN
ATTENTIE Op een multimedia-CD staan naast audiotracks ook gegevens geregistreerd. Als dit type CD wordt afgespeeld kunnen er harde piepgeluiden ontstaan, waardoor niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar komt, maar waardoor ook de eindversterker en de luidsprekers beschadigd kunnen worden.
bCONNECT-DIENSTEN Toegang tot de diensten van Targa Infomobility: – “Infomobility”-diensten (bConnect, Follow Me, Berichten). – “Medische assistentie”. – “Technische assistentie”.
TELEFOON – Inclusief handsfree-systeem (door gebruik te maken van de luidsprekers in de auto). – Telefoonboek. – Tekstberichten verzenden/ontvangen (SMS). – Toestaan lezen SIM-kaart – Antwoordapparaat. – Broadcast.
265
CONNECT OBN
TECHNISCHE GEGEVENS
– 2 full-range luidsprekers achter (Cfig. 238) (indien aanwezig) met een diameter van 100 mm en met elk een piekvermogen van 30W;
Luidsprekers Het systeem bestaat uit:
– 1 subwoofer (indien aanwezig), links in de bagageruimte (fig. 239), met een piekvermogen van 100W.
– 2 tweeter luidsprekers (A-fig. 236) met elk een piekvermogen van 40W; – 2 woofer-luidsprekers (B-fig. 237) met een diameter van 165 mm en met elk een piekvermogen van 40W;
F0I0203m
fig. 237 F0I0142m
266
fig. 236
F0I0144m
fig. 238
F0I0078m
fig. 239
De auto kan zijn uitgerust met een CD-wisselaar voor 5 CD’s op de middenconsole.
Antenne radio/telefoon
Zekeringen
De antenne is op het dak van de auto geplaatst.
Het Connect wordt beveiligd door een zekering (A-fig. 241) van 10A.
GPS-satellietantenne Deze bevindt zich in de nabijheid van de achteruitkijkspiegel (fig. 240).
Het subwoofer-systeem (indien aanwezig) wordt beveiligd door een zekering van 10A, afgebeeld in (fig. 239).
CONNECT OBN
CD-wisselaar (indien aanwezig)
Wendt u voor de installatie en de bijbehorende aansluiting uitsluitend tot de Fiat-dealer.
F0I0253m
fig. 240
F0I0007m
fig. 241
267
NOTITIES
Fiat Auto Nederland B.V. B.U. After Sales Importeur voor Nederland: Fiat Auto Nederland b.v. - Singaporestraat 92-100 -1175RA Lijnden Druknummer 603.46.335NL - XI/2003 -1e editie - Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster Eindredactie Satiz - Turijn
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden. Gedrukt op houtvrij milieuvriendelijk papier.