F
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 1
Ander werk van Daniel Kehlmann in vertaling Ik en Kaminski (roman, 2004) Het meten van de wereld (roman, 2006) Roem (roman, 2009)
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 2
Daniel Kehlmann
F Roman vertaald door gerda meijerink
Amsterdam · Antwerpen Em. Querido’s Uitgeverij bv 2013
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 3
Oorspronkelijke titel F Copyright © 2013 Rowohlt Verlag GmbH, Reinbek bei Hamburg Copyright vertaling © 2013 Gerda Meijerink / Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag Anneke Germers / Anzinger Wüschner Rasp Foto auteur Billy & Hells isbn 978 90 214 4989 0 / nur 302 www.querido.nl
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 4
DE GROTE LINDEMANN
Jaren later, ze waren allang volwassen en ieder verstrikt in zijn eigen ongeluk, wist geen van Arthur Friedlands zonen nog wiens idee het eigenlijk was geweest om die middag naar een hypnotiseur te gaan. Het was het jaar 1984 en Arthur had geen beroep. Hij schreef romans die geen uitgever wilde hebben en verhalen die af en toe in tijdschriften verschenen. Iets anders deed hij niet, maar zijn vrouw was oogarts en verdiende geld. Op de heenweg sprak hij met zijn dertienjarige zo nen over Nietzsche en kauwgummerken, ze kibbelden over een animatiefilm die in de bioscoop liep en over een robot ging die ook de Verlosser was, ze stelden hy pothesen op waarom Yoda zo raar praatte en vroegen zich af of Superman sterker was dan Batman. Eindelijk stopten ze voor een rijtjeshuis in een straat in een bui tenwijk. Arthur drukte twee keer op de claxon, secon den later vloog een huisdeur open. Zijn oudste zoon Martin had de afgelopen twee uur voor het raam gezeten en op hen gewacht, duizelig van ongeduld en verveling. De ruit was door zijn adem beslagen, met zijn vinger had hij gezichten getekend, ernstige lachende en ook een paar met wijd openge sperde monden. Telkens weer had hij het glas schoon 5
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 5
geveegd en toegekeken hoe zijn adem het met een dun waas bedekte. De wandklok had getikt en getikt, waarom duurde het zo lang? Weer een auto, en weer was het een andere, en weer een, en nog steeds waren ze er niet. En opeens stopte er een auto en toeterde twee keer. Martin rende de gang door, langs de kamer waarin zijn moeder zich had teruggetrokken om Arthur niet te hoeven zien. Veertien jaar was het geleden dat hij gemakkelijk en snel uit haar leven was verdwenen, maar het zat haar nog steeds dwars dat hij kon bestaan zonder haar nodig te hebben. Martin liep de trap af, de gang door, het huis uit en de straat over – zo snel dat hij een aanstormende auto niet zag. Remmen piepten naast hem, maar hij zat al op de passagiersstoel, ver borg zijn hoofd in zijn handen, en nu pas sloeg zijn hart een slag over. ‘Goeie god,’ zei Arthur zacht. De auto die Martin bijna had gedood was een rode vw Golf. De bestuurder claxonneerde zinloos, mis schien omdat hij vond dat het niet gepast was na zo’n incident helemaal niets te doen. Toen gaf hij gas en reed door. ‘Goeie god,’ zei Arthur nog een keer. Martin wreef over zijn voorhoofd. ‘Hoe kun je zo stom zijn?’ vroeg een van de tweeling op de achterbank. Martin had het gevoel alsof zijn leven zich had op gesplitst. Hij zat hier, maar tegelijkertijd lag hij op het asfalt, roerloos en in een verwrongen houding. Zijn lot 6
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 6
leek nog niet helemaal beslist, beide waren nog moge lijk, en heel even had ook hij een tweelingbroer, eentje die buiten langzaam verbleekte. ‘Hij had er geweest kunnen zijn,’ zei een van de jon gens nuchter. Arthur knikte. ‘Maar klopt dat wel? Als God nog iets met hem voor heeft. Wat dan ook. Dan kan hem niks overkomen.’ ‘Maar God hoeft helemaal niets voor te hebben. Het volstaat als hij het weet. Als God weet dat hij wordt overreden, wordt hij overreden. Als God weet dat hem niks overkomt, overkomt hem niks.’ ‘Maar dat kan niet kloppen,’ zei de andere. ‘Dan zou het niks uitmaken wat je doet. Papa, waar zit de fout?’ ‘God bestaat niet,’ zei Arthur. ‘Daar zit de fout. Ze zwegen allemaal, toen startte Arthur de motor en reed weg. Martin voelde dat zijn hartslag rustiger werd. Een paar minuten nog en hij zou het weer van zelfsprekend vinden dat hij leefde. ‘En op school?’ vroeg Arthur. ‘Hoe gaat het?’ Martin nam zijn vader van opzij op. Arthur was een beetje aangekomen, zijn haar, vroeger nog niet grijs, zat zoals altijd zo in de war dat het leek alsof het nog nooit was gekamd. ‘Wiskunde vind ik moeilijk, ik kan blijven zitten. Frans is nog steeds een probleem. En gels niet meer, gelukkig.’ Hij sprak snel om zo veel mogelijk te zeggen voordat Arthur zijn belangstelling verloor. ‘In Duits ben ik goed, voor natuurkunde heb ben we een nieuwe docent, met scheikunde is het zoals altijd, maar met experimenten –’ 7
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 7
‘Iwan,’ vroeg Arthur, ‘hebben we de kaartjes?’ ‘In je zak,’ antwoordde een van de tweeling, en nu wist Martin tenminste wie van de twee Iwan was en wie Eric. Hij keek naar ze in de achteruitkijkspiegel. Zoals al tijd kwam iets aan hun gelijkenis hem verkeerd voor, overdreven, in strijd met de natuur. En toch zouden ze er pas een paar jaar later mee beginnen zich identiek te kleden. Die fase, waarin ze er plezier in schepten zich niet van elkaar te onderscheiden, zou pas eindi gen toen ze achttien waren, toen ze korte tijd zelf niet meer zeker wisten wie van hen wie was. Daarna zou den ze regelmatig het gevoel hebben dat ze zichzelf een keer waren kwijtgeraakt en sindsdien het leven van de ander leidden; zoals Martin nooit meer helemaal af zou komen van de verdenking dat hij die middag op straat was gestorven. ‘Zit niet zo stom te loeren,’ zei Eric. Martin draaide zich om en greep naar Erics oor. Bijna had hij het te pakken, maar zijn broer dook weg, greep zijn arm en draaide hem met een ruk om. Martin gaf een schreeuw. Eric liet los en stelde vrolijk vast: ‘Hij gaat zo hui len.’ ‘Klootzak,’ zei Martin met trillende stem. ‘Gore klootzak.’ ‘Klopt,’ zei Iwan. ‘Hij gaat zo huilen.’ ‘Klootzak.’ ‘Je bent zelf een klootzak.’ ‘Jij bent een klootzak.’ 8
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 8
‘Nee, jij.’ Toen konden ze niets meer bedenken. Martin staar de uit het raam tot hij er zeker van was dat er geen tranen meer kwamen. Over de etalageruiten langs de straat gleed het spiegelbeeld van de auto: vertekend, uitgerekt, tot een halve cirkel gekromd. ‘Hoe gaat het met je moeder?’ vroeg Arthur. Martin aarzelde. Wat moest hij daarop antwoor den? Arthur had die vraag al helemaal aan het begin gesteld, zeven jaar geleden, bij hun eerste ontmoeting. Hij had zijn vader heel groot gevonden, maar ook moe en afwezig, als omgeven door een lichte nevel. Hij had zich beschroomd gevoeld tegenover die man, maar te gelijk, zonder dat hij kon zeggen waarom, ook mede lijden met hem gehad. ‘Hoe gaat het met je moeder?’ had de vreemde man gezegd, en Martin had zich afgevraagd of dat werkelijk de man was die hij zo vaak in zijn dromen had ontmoet, altijd in dezelfde zwarte regenjas, altijd zonder gezicht. Maar pas op die dag in de ijssalon, terwijl hij in zijn beker vruchtenijs met chocoladesaus zat te poken, had Martin eindelijk beseft hoezeer hij ervan genoten had geen vader te hebben. Geen voorbeeld, geen leidsman en geen druk, alleen de vage voorstelling van iemand die op zekere dag misschien zou opduiken. En dat zou hij nu zijn? Zijn tanden stonden niet erg recht, zijn haar zat in de war, op zijn boord zat een vlek, en zijn handen zagen er verweerd uit. Het was een man die ook een ander had kunnen zijn, een man die er net zo uitzag als een van de vele mensen op straat, in de trein, ergens. 9
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 9
‘Hoe oud ben je precies?’ Martin had geslikt en het hem toen gezegd: zeven. ‘En dat is je pop?’ Martin had even nodig om te begrijpen dat hij naar mevrouw Müller had gevraagd. Zoals altijd had hij haar meegenomen, hij hield haar onder zijn arm, zon der erover na te denken. ‘Hoe heet ze?’ Martin zei het hem. ‘Rare naam.’ Martin wist niet wat hij moest zeggen. Mevrouw Müller had altijd zo geheten, dat was gewoon haar naam. Hij voelde dat hij een snotneus had. Hij keek om zich heen, maar mama was niet meer te zien. Ze had zwijgend de ijssalon verlaten toen Arthur was bin nengekomen. Hoe vaak Martin later ook aan die dag terugdacht en hoezeer hij ook zijn best deed hun gesprek uit de duisternis van zijn geheugen op te diepen, het lukte gewoon niet. Het kwam waarschijnlijk doordat hij zich dat gesprek eerder te vaak had voorgesteld en doordat de dingen die ze werkelijk tegen elkaar hadden gezegd meteen daarna waren samengevloeid met de gesprek ken die hij al die jaren had gefantaseerd: had Arthur echt gezegd dat hij geen beroep had en zijn leven sleet met over het leven na te denken, of was het alleen maar dat Martin dat antwoord later, toen hij meer over zijn vader wist, het enige passende vond? En was het mo gelijk dat Arthur op de vraag waarom hij hem en zijn moeder alleen had gelaten inderdaad had geantwoord 10
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 10
dat wie zich overgaf aan gevangenschap, aan het kleine leven, aan middelmatigheid en wanhoop, geen ander kon helpen omdat hij zelf ook niet geholpen kon wor den, dat zo iemand kanker kreeg, dat zijn hart vervet te, dat hij niet lang zou leven en wegrotte terwijl zijn lichaam nog ademde? Van Arthur kon je verwachten dat hij een jongen van zeven zo’n antwoord gaf. Maar het leek Martin onwaarschijnlijk dat hij werkelijk de moed had gehad die vraag te stellen. Pas drie maanden later was zijn vader teruggeko men. Die keer had hij Martin van thuis opgehaald, in een auto met twee beangstigend veel op elkaar lijken de jongens op de achterbank. Op het eerste moment had Martin ze voor optisch bedrog gehouden. Op hun beurt hadden de twee jongens hem even met grote en meteen daarna met alleen nog matige nieuwsgierig heid opgenomen, ze waren helemaal geconcentreerd op zichzelf, gevangen in het raadsel van hun verdub beling. ‘We denken constant hetzelfde.’ ‘Ook als het ingewikkelde dingen zijn. Helemaal hetzelfde.’ ‘Als iemand ons iets vraagt, valt ons hetzelfde ant woord in.’ ‘Zelfs als het het verkeerde is.’ Toen hadden ze met een en dezelfde stem gelachen, en Martin waren de rillingen over de rug gelopen. Vanaf dat moment hadden zijn vader en zijn broers hem regelmatig opgehaald. Ze hadden in een acht baan gezeten, aquaria met slaperige vissen bezocht, in 11
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 11
de bossen aan de rand van de stad gewandeld, ze had den gezwommen in naar chloor ruikende zwembaden vol kindergeschreeuw en zonlicht. Aan Arthur had je altijd kunnen merken hoeveel moeite het hem kostte, nooit was hij er echt met zijn hoofd bij geweest, en ook de tweeling had niet goed verborgen gehouden dat ze alleen meegingen omdat het moest. Hoewel Martin dat heel goed besefte, waren het de mooiste dagen van zijn leven geweest. Bij de laatste keer had Arthur hem een kleurige kubus cadeau gedaan waarvan je de zij den kon draaien, een nieuw stuk speelgoed dat juist op de markt was gekomen. Al snel daarna had Martin er uren mee doorgebracht, hij had er dagen mee kunnen doorbrengen, hij was er helemaal aan verslaafd. ‘Martin!’ Weer draaide hij zich om. ‘Slaap je?’ Hij vroeg zich af of hij nog een keer zou toeslaan, maar hij liet het er liever bij. Het had geen zin, Eric was sterker. Jammer, dacht Eric. Hij had Martin graag een klap voor zijn kop gegeven. Terwijl hij niets tegen hem had, het maakte hem alleen woedend dat zijn broer zo sloom was, zo stil en bedeesd. Bovendien nam hij hem nog steeds het moment van zeven jaar geleden kwalijk, toen hun ouders hen ’s avonds naar de woon kamer hadden gehaald om iets heel belangrijks mee te delen. ‘Gaan jullie scheiden?’ had Iwan gevraagd. Hun ouders hadden geschrokken het hoofd geschud 12
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 12
en gezegd: Nee, nee, echt niet, nee! En Arthur had ge zegd dat Martin bestond. Eric was zo verbluft geweest dat hij meteen had be sloten te doen alsof hij het grappig vond, maar juist toen hij adem wilde halen om te gaan lachen, begon Iwan naast hem te giechelen. Zo ging het dus als je één was en tegelijkertijd twee, en als geen gedachte ooit helemaal van jou alleen was. ‘Het is geen grapje,’ had Arthur gezegd. Maar waarom nu pas, had Eric willen vragen. Maar Iwan was hem weer te vlug af geweest: ‘Waarom nu pas?’ De dingen waren soms ingewikkeld, had Arthur ge antwoord. Hulpeloos had hij naar hun moeder geke ken, maar zij zat er met gekruiste armen bij en zei dat ook volwassenen niet altijd verstandig zijn. De moeder van de andere jongen, had Arthur uit gelegd, was niet goed over hem te spreken, ze had niet gewild dat hij zijn zoon zag, en hij had zich erbij neer gelegd, eerlijk gezegd veel te grif, het had de dingen eenvoudiger gemaakt, en pas onlangs was hij van me ning veranderd. En nu zou hij Martin gaan ontmoeten. Nooit eerder had Eric hun vader zenuwachtig ge zien. Wie zat er op die Martin te wachten, dacht hij, en hoe had Arthur zoiets belachelijks kunnen aandoen? Eric had al jong geweten dat hij anders wilde zijn dan zijn vader. Hij wilde geld verdienen, hij wilde serieus worden genomen, hij wilde niet iemand zijn met wie men heimelijk medelijden had. Daarom had hij op de eerste dag op de nieuwe school de grootste 13
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 13
jongen van de klas aangevallen, zonder waarschuwing natuurlijk, de verrassing had hem het nodige voordeel verschaft: hij had hem op de grond geduwd, was toen op hem geknield, had hem bij zijn oren gepakt en zijn hoofd drie keer tegen de grond gebeukt, tot hij zijn verzet voelde verlammen. Daarna pas, omwille van het effect, had hij hem een welgemikte stomp op zijn neus gegeven, een bloedende neus miste nooit effect. En inderdaad, de grote jongen, met wie Eric meteen medelijden had, was in tranen uitgebarsten. Eric had hem laten opstaan en de ander was er snotterend van door gegaan, een rood kleurende zakdoek tegen zijn gezicht. Sindsdien was de hele klas bang voor Eric, en niemand merkte hoe bang hij zelf was. Want het kwam alleen op vastberadenheid aan, dat wist hij al. En of het nu leraren waren, of andere leer lingen of ook zijn ouders, ze waren het nooit eens met zichzelf, allemaal dubbelhartig en halfslachtig, wat ze ook deden. Iemand die werkelijk recht op zijn doel af ging, werd door niemand tegengehouden. Dat was zo zeker als het zeker was dat twee maal vijf tien oplever de, of dat je omringd was door geesten wier schimmen heel soms in het schemerlicht zichtbaar werden. ‘Ik ben verkeerd gereden,’ zei Arthur. ‘Niet wéér,’ zei Eric. ‘Dat is gewoon een trucje,’ zei Iwan. ‘Omdat je geen zin hebt.’ ‘Natuurlijk heb ik geen zin. Maar een trucje is het niet.’ Arthur stopte langs het trottoir en stapte uit. War 14
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 14
me zomerlucht stroomde naar binnen, auto’s schoten voorbij, het rook naar benzine. Buiten vroeg hij men sen de weg: een oude vrouw schudde haar hoofd en liep door, een jongen op rolschaatsen stopte niet eens, een man met een grote hoed maakte gebaren naar rechts, links, naar boven en beneden. Een poosje sprak Arthur met een jonge vrouw. Ze hield haar hoofd scheef, Arthur glimlachte, ze wees ergens heen, Arthur knikte en zei iets, ze lachte, toen zei zij iets terwijl hij lachte, toen groetten ze elkaar en zij raakte in het voorbijgaan zijn schouder aan. Nog steeds glimlachend stapte hij in. ‘Heeft ze het je uitgelegd?’ vroeg Iwan. ‘Ze was niet van hier. Maar die man, die wist het.’ Hij sloeg twee keer af, toen zagen ze voor hen de inrit van een parkeergarage. Bezorgd staarde Eric naar het donker. Hij zou nooit iemand kunnen uitleggen hoe erg iedere tunnel, iedere spelonk en iedere afge sloten ruimte voor hem was. Iwan wist het vermoede lijk wel, zoals het ook Eric vaak overkwam dat hij in plaats van zijn eigen gedachten die van zijn tweeling broer dacht en dat er woorden in hem opkwamen die hij niet kende. Ook gebeurde het vaak dat hij zich na het wakker worden dromen herinnerde die een vreem de kleur hadden. Iwans dromen waren bonter dan de zijne, ze waren op een bijzondere manier ruimer, de lucht erin leek beter. En toch konden ze dingen voor elkaar verbergen. Eric had nooit begrepen waarom Iwan bang was voor honden, terwijl honden toch tot de weinige echt ongevaarlijke creaturen behoorden, 15
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 15
hij begreep niet waarom Iwan liever met blonde meis jes praatte dan met donkerharige, en het was hem een raadsel waarom de oude schilderijen, die hem in het museum alleen maar verveelden, bij zijn broer inge wikkelde emoties opriepen. Ze stapten uit. Tl-buizen verspreidden vaal licht. Eric sloeg zijn armen over elkaar en keek naar de grond. ‘Jij gelooft niet in hypnose?’ vroeg Iwan. ‘Ik geloof dat je mensen alles kunt aanpraten,’ zei Arthur. Ze betraden de lift, de deuren gingen dicht, Eric vocht tegen zijn paniek. Wat als de kabel brak? Zoiets was al eens gebeurd, het zou weer gebeuren, ergens, ooit, dus waarom niet hier en nu? Eindelijk stopte de lift, de deuren gingen open, ze liepen naar het theater. de grote lindemann stond op een spandoek, meester van de hypnose. middagvoorstelling. Op een affiche was een onopvallende heer met bril te zien die zichtbaar zijn best deed onheilspellend en doordringend te kijken. Op zijn gezicht lagen scha duwen, de belichting was theatraal, het was een slechte foto. lindemann, stond ernaast, leert u uw dromen te vrezen. Een jongeman controleerde geeuwend hun kaartjes. Ze hadden goede plaatsen, bijna helemaal vooraan, op de derde rij. Het parket was bijna vol, op de rangen zat niemand. Iwan keek naar het overdadig versierde plafond en vroeg zich af hoe je het zou kunnen schil deren. De kunstenaar had handig het oog misleid en 16
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 16
een gewelf voorgewend dat er niet was. Hoe moest je zoiets tekenen als je wilde laten zien dat daar in wer kelijkheid geen andere ruimte was maar slechts illusie? In de boeken stond zoiets niet. Niemand kon je helpen. Geen boek, geen docent. Alles wat belangrijk was moest je zelf leren, en als dat niet lukte, was je leven naar de maan. Iwan vroeg zich vaak af hoe mensen die niets bijzonders konden het le ven eigenlijk uithielden. Hij zag dat zijn moeder graag een ander leven wilde en dat zijn vader altijd ergens an ders was met zijn gedachten. Hij zag dat zijn docenten op school treurige kleine zielen waren, en natuurlijk wist hij van de verschijningen die Eric kwelden. Altijd als hij in een van Erics dromen terechtkwam, bevond hij zich op een donkere en benauwde plek waar je niet wilde zijn. Hij zag ook Martin, die te zwak was en te veel alleen met zijn moeder. Iwan zuchtte. Hypnose interesseerde hem niet, het liefst was hij weer thuis om te kunnen tekenen. Eindelijk beter tekenen, dat was het enige dat telde, iets anders wilde hij niet. Het licht werd zwakker, het geroezemoes ebde weg. Het gordijn ging open. Lindemann stond op het po dium. Hij was gezet en bijna kaal, wat door de paar haren die over zijn hoofd waren gelegd nog meer opviel, en hij droeg een zwarte hoornen bril met dikke glazen. Zijn pak was grijs, in zijn borstzak zat een groen doek je. Zonder te groeten, zonder buiging begon hij met zachte stem te praten. Hypnose, zei hij, was geen slaap, het was een toe 17
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 17
stand van naar binnen gericht waken. Niet willoos heid, maar zelfmachtiging. Vandaag zou men verba zingwekkende dingen zien, maar niemand hoefde zich zorgen te maken, want zoals bekend kon geen mens tegen zijn wil gehypnotiseerd worden, en niemand was er ooit door hypnose toe gebracht iets te doen dat hij in het diepst van zijn hart niet bereid was te doen. Hij zweeg even en glimlachte, alsof hij een moeilijk te vatten grap had gemaakt. Een smalle trap leidde van het podium naar de zaal. Lindemann daalde de trap af, zette zijn bril recht, keek om zich heen en liep door het middenpad. Blijkbaar overwoog hij wie hij uit het publiek naar het podium zou halen. Iwan, Eric en Martin bogen hun hoofd. ‘Maak je maar niet ongerust,’ zei Arthur. ‘Hij neemt alleen volwassen mensen.’ ‘Dan misschien jou.’ ‘Bij mij werkt het niet.’ Er stonden grote gebeurtenissen te wachten, zei Lindemann. Wie niet wilde meedoen, hoefde niets te vrezen, op hem werd geen druk uitgeoefend, hij werd ontzien. Hij bereikte de laatste rij, liep verbazend rap terug en sprong op het podium. Om te beginnen, zei hij, iets lichts, een grapje slechts, een kleinigheid. De hele eerste rij, kom naar boven, alstublieft! Gemompel ging door de zaal. Goed zo, zei Lindemann, de eerste rij. Iedereen. Snel, alstublieft! ‘Wat doet hij als iemand weigert?’ fluisterde Martin. ‘Als iemand gewoon blijft zitten, wat dan?’ 18
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 18
Alle mensen op de eerste rij stonden op. Ze fluister den met elkaar en keken onwillig om zich heen, maar ze gehoorzaamden en klommen het podium op. ‘In een rij gaan staan!’ commandeerde Lindemann. ‘Elkaars handen vasthouden.’ Aarzelend deden ze het. Ze zouden elkaar nu niet meer loslaten, zei Lin demann terwijl hij langs de rij liep, dat wilde je niet, daarom deed je het niet, en omdat je niet wilde, kon je niet, en omdat je niet kon, was het niet verkeerd te be weren dat je aan elkaar vastzat. Terwijl hij sprak raakte hij hier en daar een hand aan. Heel stevig, zei hij, de handen heel stevig, heel stevig, niemand uitgezonderd, niemand kon loslaten, heel stevig, onverbrekelijk. Wie wilde, mocht het nu proberen. Niemand liet los. Lindemann draaide zich om naar het publiek, er klonk aarzelend applaus. Iwan boog zich voorover om de gezichten op het podium beter te kunnen zien. Besluiteloos zagen ze eruit, afwezig en als verstard in een verkramping van hun wil. Een klei ne man klemde zijn kaken op elkaar, een dame met een haarknot had trillende handen, alsof ze van plan was zich los te trekken maar daarvoor de greep van haar buurman en die van haarzelf te stevig vond. Hij zou tot drie tellen, zei Lindemann, dan zouden alle handen elkaar loslaten. ‘Dus één. En twee. En...’ Hij hief langzaam zijn hand, zei: ‘Drie!’ en knipte met zijn vingers. Onzeker, bijna met tegenzin, lieten ze los. Bedrem meld keken ze naar hun handen. ‘Nu weer snel gaan zitten,’ zei Lindemann. ‘Vlug 19
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 19
naar beneden, vlug!’ Hij klapte in zijn handen. De vrouw met de knot zag bleek en liep wankelend. Lindemann pakte haar voorzichtig bij haar elleboog, leidde haar naar de trap en sprak zachtjes op haar in. Toen hij haar losliet, bewoog ze zich zekerder, daalde het trapje af en bereikte haar stoel. Dat was een klein experimentje geweest, zei Linde mann, een grapje aan het begin. Nu iets serieus. Hij liep naar de rand van het podium, zette zijn bril af en kneep spiedend zijn ogen samen. ‘Die meneer daar ginds in pullover, en de meneer daar vlak achter, en u, jongedame, kom naar boven, alstublieft!’ Gekweld glimlachend klom het drietal het podi um op. De vrouw zwaaide naar iemand, Lindemann schudde afkeurend zijn hoofd, ze hield ermee op. Hij ging naast de voorste staan, een lange man met een baard, en hield een hand voor zijn ogen. Hij fluisterde iets in zijn oor en riep opeens: ‘Slaap!’ De man viel om, Lindemann ving hem op en legde hem op de grond. Toen ging hij naar de vrouw ernaast en het zelfde gebeurde. Evenzo bij de andere man. Ze lagen roerloos. ‘En nu gelukkig zijn!’ Dat moest hij uitleggen, zei Lindemann. Hij wend de zich tot de zaal, nam zijn bril af, trok de groene pochet uit zijn borstzak en begon de bril schoon te maken. Genoegzaam bekend, zei hij, waren de domme suggesties die middelmatige hypnotiseurs, prutsers en grootdoeners zonder talent, zoals je ze in ieder pro fessie in groten getale tegenkomt, hun proefpersonen 20
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 20
influisterden: ijzige kou bijvoorbeeld, of hitte, een verstijfd lichaam, fantasieën over vliegen of vallen, om maar niet te spreken van het allerwegen populaire vergeten van de eigen naam. Hij stokte en keek pein zend omhoog. Warm is het hier, vindt u niet? Vreselijk warm. Was er iets aan de hand? Hij bette zijn voor hoofd. Zulke dwaasheden, zoals gezegd, kon je vaak genoeg meemaken, hij zou ze gewoon overslaan. Lie ve hemel, wat een hitte! Iwan streek zijn natte haar van zijn voorhoofd. De warmte leek in golven op te stijgen van de vloer, de lucht was vochtig. Ook Erics gezicht glom. Overal wapperden programmaboekjes om lucht. Maar er kon ongetwijfeld iets aan gedaan worden, zei Lindemann. Geen probleem, ongetwijfeld werd er al aan gewerkt, het theater had bekwame technici. Zo meteen zouden ze de voortreffelijke airconditioning in werking stellen. Waarschijnlijk was het al zover. Hier boven kon je het zoemen van de verkoelende instal latie al horen. Hij voelde al een windvlaag, zei hij. Hij zette zijn kraag op. Maar nu tochtte het toch wel heel erg. De installatie was verbazingwekkend krachtig. Hij blies in zijn handen en stapte van de ene voet op de andere. Koud was het hier, erg koud, werkelijk al erg koud. ‘Wat wil-ie nou?’ vroeg Arthur. ‘Merk je het niet?’ fluisterde Iwan. Zijn adem steeg in dampwolkjes op, zijn voeten waren gevoelloos ge worden, inademen ging moeilijk. Martins tanden klapperden. Eric snoot zijn neus. 21
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 21
‘Nee,’ zei Arthur. ‘Helemaal niks?’ ‘Ik zei toch al dat het bij mij niet werkt.’ Maar nu was het genoeg, zei Lindemann. Voorbij. Einde. Met dergelijke grapjes wilde hij, zoals gezegd, niemands tijd verdoen. Hij zou nu meteen en onver wijld iets interessants gaan doen, namelijk de directe manipulatie van de zielskracht. De drie mensen hier op de grond volgden al de hele tijd zijn instructies op. Ze waren gelukkig. Op dit moment, hier en waar ie dereen bij was, beleefden ze de beste ogenblikken van hun leven. ‘Ga zitten!’ Stijfjes kwamen ze overeind en gingen rechtop zit ten. ‘Nu kijken,’ zei Lindemann tegen de vrouw in het midden. Ze opende haar ogen. Haar boezem ging op en neer. Er zat iets merkwaardigs in hoe ze ademde en hoe haar ogen bewogen. Iwan begreep het niet goed, maar hij vermoedde iets wijds en gecompliceerds. Het viel hem op dat een vrouw op de rij voor hem haar ogen van het podium afwendde. De man naast haar schudde veront waardigd zijn hoofd. ‘Ogen dicht,’ zei Lindemann. De ogen van de vrouw op het podium sloten zich meteen. Haar mond stond open, er liep een sliertje speeksel uit, haar wangen glommen in het licht van de schijnwerpers. Maar helaas, zei Lindemann, was niets er voor al tijd, en het mooie eindigde het allereerst. Zonet leek 22
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 22
het leven nog groot en heerlijk, maar de waarheid was: niets bleef, alles verging, alles stierf weg, zonder onderscheid. Dat verdrongen de mensen bijna altijd. Maar niet nu, nee, niet op dit moment. ‘Nu weten jul lie het.’ De man met de baard kreunde. De vrouw zakte langzaam achterover en sloeg haar handen voor haar ogen. De andere man snikte zacht. Maar, zei Lindemann, toch mocht je blij zijn. Een korte dag tussen twee eindeloos lange nachten was het leven, des te blijer moest je zijn met de lichte minuten en dansen zolang de zon nog scheen. Hij klapte in zijn handen. Gedwee stonden ze op. Lindemann klapte de maat, eerst langzaam, toen sneller. Ze huppelden als mari onetten, zwaaiden met hun ledematen, draaiden met hun hoofd. Het was heel stil, niemand hoestte of kuch te, er leek afgrijzen over de toeschouwers te komen. Je hoorde alleen het gestamp en gehijg op het podium en het kraken van de houten vloer. ‘Nu weer gaan liggen!’ zei Lindemann. ‘En dro men!’ Twee van hen zakten meteen in elkaar, de man links bleef nog staan en maakte tastende gebaren – maar toen knikte ook hij door zijn knieën en hij bewoog niet meer. Lindemann boog zich over hem heen en nam hem aandachtig op. Toen richtte hij zich tot het pu bliek. Nu wilde hij een lastig experiment doen. Slechts en kele hypnotiseurs waren ertoe in staat, het was de hoge 23
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 23
school. ‘Droom diep. Nog dieper, en dieper dan ooit. Droom een nieuw leven. Wees kinderen, leer, word ouder, vecht, lijd en hoop, win en verlies, heb lief en verlies weer, word oud, word zwak, word gebrekkig, en ga dan dood, het gaat zo snel, en als ik het zeg, doen jul lie je ogen open en is het allemaal nooit gebeurd.’ Hij vouwde zijn handen, keerde zich naar het pu bliek en zweeg geruime tijd. Dit experiment, zei hij, slaagde niet altijd. Menig proefpersoon werd wakker en had helemaal niets be leefd. Anderen daarentegen hadden hem verzocht hun herinneringen aan de droom uit te wissen om dat de belevenis te schokkend was geweest om erna tijd en werkelijkheid weer te kunnen vertrouwen. Hij keek op zijn horloge. Maar voorlopig, om de wacht tijd te vullen, een paar simpele dingen. Kinderen in de zaal? Hij ging op zijn tenen staan. Daar, op de vijfde rij, het kleine meisje aan de zijkant, en die jongen op rij drie, die er net zo uitziet als de jongen naast hem. Kom naar boven! Iwan keek naar rechts, naar links, keek achterom. Toen wees hij vragend naar zijn borst. ‘Ja,’ zei Lindemann. ‘Jij.’ ‘Je zei toch dat hij er alleen volwassenen uit haalt,’ fluisterde Iwan. ‘Nou, dan heb ik me vergist.’ Iwan voelde hoe het bloed naar zijn gezicht schoot. Zijn hart bonsde. De andere twee kinderen waren al op weg naar het podium. Lindemann bleef hem strak aankijken. 24
F; Daniel Kehlmann [PS] revisie pag 24