EVALUATIERAPPORT BRANDVEILIGHEIDVOORLICHTING VOOR LEERLINGEN IN GROEP 4
Colofon Titel rapport Versie Opdrachtgevers Auteur
: Evaluatierapport Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4 : 1.00 : J. Weijermans, Sectorcommandant (Brandweer Gooi en Vechtstreek) Mr. J.M.G. van Galen MMI, Hoofd Risicobeheersing (Brandweer Flevoland) : J.F. van den Brakel (Afstudeerder Integrale Veiligheidskunde)
Laren, november 2012 ©2012, Brandweer Flevoland & Brandweer Gooi en Vechtstreek Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/ of openbaar worden gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van genoemde brandweerorganisaties. Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 2
Samenvatting De brandweer in Nederland is met de Brandweer over Morgen een nieuw tijdperk ingegaan. Met de visie van de Brandweer over Morgen ontstaat er meer balans in de veiligheidsketen. Naast de bestrijding van branden (repressie) komt er nu meer aandacht te liggen op het voorkomen van branden (preventie). Door steeds meer gestructureerd en proactief aandacht te besteden aan brandpreventie en mensen bewust te maken van brandgevaar wordt de kans op brand en de mogelijke negatieve gevolgen daarvan gereduceerd. Teneinde een goed inzicht te krijgen in de bestaande risicogroepen binnen de regio’s Flevoland en Gooi en Vechtstreek heeft er in 2011 een onderzoek plaatsgevonden door het bedrijf Experian. Mede op basis van concrete woningbrandgegevens in de afgelopen jaren, is hieruit een aantal concrete risicogroepen voortgekomen. Een belangrijke gezamenlijke risicogroep zijn de gezinnen met kinderen tot 12 jaar. Deze uitkomst impliceert overigens niet dat deze kinderen de veroorzaker zouden zijn van deze branden maar wel dat gezinnen met kinderen tot 12 jaar in onze regio’s significant vaker betrokken zijn bij branden. Teneinde deze doelgroep te bereiken, zijn de brandweerorganisaties Gooi en Vechtstreek en Flevoland voornemens om op een gestructureerde wijze voorlichting te gaan geven op de basisscholen. Er wordt momenteel al wel voorlichting gegeven op de scholen, maar deze voorlichtingen zijn vaak: • • •
Reactief (bijvoorbeeld op verzoek van een school) Divers qua inhoud (afhankelijk van kennis en ervaring voorlichter) Niet herhalend van karakter
Alvorens van start te gaan met een gestructureerd basisschool programma wilden de regio’s eerst inzicht krijgen in het effect van brandveiligheidvoorlichting op het kennisniveau van kinderen. Doordat er voor de oudere groepen op de basisschool al specifiek lesmateriaal is ontwikkeld, is er besloten om te kijken naar het effect van voorlichting op leerlingen in groep 4. Op basis van deze vraag zijn de beide regio’s in 2011 een project gestart getiteld “Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4” . Dit met als doel om de effecten te meten van brandveiligheidvoorlichting bij kinderen in een aantal groepen 4. De leerlingen in groep 4 zijn 7 à 8 jaar oud. Dit evaluatierapport beschrijft de resultaten van dit project. Literatuuronderzoek wijst uit dat het goed is om vanaf groep 4 te beginnen met voorlichting. Als het kind circa 7 jaar oud is, bevindt het zich in de zogenaamde “scharnierleeftijd”. Rond de leeftijd van 7 jaar ontwikkelt het geheugen zich en het kind leert metacognitie gebruiken om zich dingen te herinneren. Daarnaast neemt de geheugencapaciteit toe doordat kinderen strategieën gaan ontwikkelen om dingen te onthouden. De “scharnierleeftijd” is het scharnierpunt waar de hersenen verbanden kunnen leggen en inzicht kunnen krijgen in belangrijke begrippen.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 3
Aan het meetproject hebben 9 basisscholen deelgenomen, waarbij per school één of meer groepen 4 waren betrokken. Er werd gewerkt met meetgroepen (die voorlichting kregen) en schaduwgroepen (die geen voorlichting kregen). Tijdens het onderzoek is op drie momenten het kennisniveau op het gebied van brandveiligheidbewustzijn bepaald in zowel de meet- als de schaduwgroepen per school: • Voor de voorlichting (meetmoment 1: de nulmeting) • Kort na de voorlichting (meetmoment 2) • Na circa 2 maanden na de voorlichting (meetmoment 3) Uit het onderzoek blijkt dat leerlingen in groep 4 een effectieve doelgroep zijn om voorlichting aan te geven. Het gemiddelde lange termijn kennisniveau (meting 3) steeg met ca. 11 %. Daarnaast is met het onderzoek aangetoond dat door het geven van voorlichting aan kinderen ook de directe omgeving van het kind wordt bereikt. Een groot aantal ouders/verzorgers heeft hiertoe een vragenlijst ingevuld. Uit de 138 ingevulde vragenlijsten kan de conclusie worden getrokken dat 94% van de respondenten het met zijn/haar kind naar aanleiding van de voorlichting over brandveiligheid heeft gehad. Naast de feitelijke effectmeting, diende het voorlichtingstraject voor beide regio’s tevens als een train-de-trainer traject. Bij elke door Cor Kraaijenhagen (Brandweerman Cor) gegeven voorlichting zijn 1 of 2 potentiële voorlichters aanwezig geweest. Dit heeft een groep van twintig potentiële voorlichters opgeleverd waar de brandweerregio’s straks zelf mee verder kunnen gaan. Alle resultaten in ogenschouw nemende, kan de conclusie worden getrokken dat het project “Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4” een succes is geweest. Het project heeft immers bewezen dat: brandveiligheidvoorlichting een positief effect heeft op het lange termijn kennisniveau en het veiligheidsbewustzijn van de kinderen in de groepen 4 (ca. 11% toename) met het geven van voorlichting ook de directe omgeving van de kinderen wordt bereikt (de doelgroep gezinnen met kinderen tot 12 jaar) Daarnaast heeft het project inzicht gebracht in de ontwikkelingspsychologie van de doelgroep (kinderen van 7 à 8 jaar). Op basis van deze resultaten kan de conclusie worden getrokken dat het voor de brandweerorganisaties meerwaarde heeft om op een gestructureerde wijze brandveiligheidvoorlichting te geven op de basisscholen aan deze leeftijdsgroep.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 4
Inhoudsopgave
Colofon ................................................................................................................................................ 2 Samenvatting ...................................................................................................................................... 3 Inhoudsopgave........................................................................................................................................ 5 1 Algemeen ............................................................................................................................................. 7 1.1 Leeswijzer...................................................................................................................................... 7 1.2 Samenvatting beleidsplan ´Brandveiligheidvoorlichting aan leerlingen in groep 4´ .................... 8 2 Interventie ontwikkelen en uitvoeren (Do) ....................................................................................... 10 2.1 Uitwerking Strategie ................................................................................................................... 10 2.2 De uitvoering van de voormeting ............................................................................................... 10 2.3 De interventie ............................................................................................................................. 11 2.3.1 Leerlingen in groep 4 ........................................................................................................... 11 2.3.2 Docenten van de leerlingen in groep 4 ................................................................................ 12 2.3.3 Ouders van de leerlingen in groep 4 .................................................................................... 12 2.3.4 De uitvoering van de voorlichtingen .................................................................................... 12 2.3.4.1 Opbouw van de voorlichting ............................................................................................. 13 2.3.4.2 Inhoud van de voorlichting ............................................................................................... 14 2.3.5 Het opnemen van een van de voorlichting op DVD............................................................. 14 2.3.6 Het train-de-trainertraject ................................................................................................... 15 3 Effectmeting (Check) ......................................................................................................................... 16 3.1 Gemeten resultaten .................................................................................................................... 16 3.2 Bevindingen betrokkenen ........................................................................................................... 17 3.2.1 Docenten .............................................................................................................................. 17 3.2.2 Ouders .................................................................................................................................. 17 3.2.3 Train-de-trainertraject ......................................................................................................... 18 3.2.4 DVD ...................................................................................................................................... 18 3.3 Gemeten effecten ....................................................................................................................... 19 3.3.1 Leerlingen in gemengde klassen .......................................................................................... 19 3.3.2 Ouders/ verzorgers .............................................................................................................. 19 4 Evalueren en aanpassen (Act) ............................................................................................................ 20 4.1 Conclusies ................................................................................................................................... 20 4.1.1 Doelgroep............................................................................................................................. 20 Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 5
4.1.2 Leerlingen in de schaduwgroepen ....................................................................................... 20 4.1.3 Validiteit ............................................................................................................................... 21 4.2 Aanbevelingen ............................................................................................................................ 22 Bibliografie ............................................................................................................................................ 23 Bijlagen.................................................................................................................................................. 24
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 6
1 Algemeen Dit evaluatierapport is een analyse van de resultaten van het project, dat beschreven is in het beleidsplan ´Brandveiligheidvoorlichting aan leerlingen in groep 4’. De samenvatting van dit beleidsplan kunt u lezen in paragraaf 1.2. Tevens wordt in dit hoofdstuk de opbouw van het rapport behandeld in de vorm van een leeswijzer.
1.1 Leeswijzer Dit projectplan is opgebouwd conform de projectstructuur in de Nederlandse Vereniging van Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) handreiking “Brandveilig Leven in de praktijk: Hoe zet ik een project op?”. Deze structuur is opgesteld conform de Deming cirkel; een regelkring waarin permanent bewaakt wordt of het beoogde resultaat ook daadwerkelijk bereikt wordt. De cirkel bestaat uit de volgende stappen: • Plan : Plannen (maak een plan met de resultaten die je wilt bereiken) • Do : Interventie ontwikkelen en uitvoeren (voer het plan uit) • Check : Effect meten (vergelijk de resultaten met wat je had willen bereiken) • Act : Evalueren en aanpassen (bij afwijking: neem maatregelen/stuur bij om de resultaten alsnog te bereiken) In het projectplan ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ (Haas, 2011) zijn de fases Plan (geheel) en Do (gedeeltelijk) al beschreven. De fase Plan is niet opnieuw opgenomen in dit evaluatieverslag en kan geraadpleegd worden in het projectplan. In dit evaluatieverslag wordt de rest van de fasen beschreven. Het gaat hierbij om hoe de verdere interventie is ontwikkeld en uitgevoerd (Do), een beschrijving van de concrete effectmeting (Check) en de evaluatie & aanbevelingen van het project (Act).
Figuur 1 Opbouw projectplan/ evaluatie
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 7
1.2 Samenvatting beleidsplan ´Brandveiligheidvoorlichting aan leerlingen in groep 4´ Brandveilig Leven wordt binnen de “Brandweer over Morgen”, daar waar Brandweer Nederland tot 2040 als organisatie naar toe wil, als een speerpunt beschouwd. Brandveilig Leven omvat de activiteiten die tot doel hebben de fysieke en sociale veiligheid van verschillende doelgroepen in hun eigen leefomgeving te verbeteren. Dit gebeurt om het veiligheidsbewustzijn en de rol in het organiseren van de (eigen) veiligheid en zelfredzaamheid te vergroten (NVBR, 2010). Teneinde een goed inzicht te krijgen in de concrete risicogroepen in zowel Flevoland alsook Gooi en Vechtstreek, heeft er in beide regio’s een risicogroepen onderzoek door het bedrijf Experian plaatsgevonden. Basis voor dit onderzoek waren de woningbrandgegevens van de afgelopen 3 tot 4 jaren. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat beide regio’s wat betreft risicogroepen behoorlijk van elkaar afwijken. Dit met uitzondering van één gezamenlijke risicogroep: de gezinnen met kinderen tot 12 jaar. Deze uitkomst impliceert niet dat deze kinderen de veroorzaker zouden zijn van deze branden, maar wel dat gezinnen met kinderen tot 12 jaar in de regio’s Flevoland en Gooi en Vechtstreek significant vaker betrokken zijn bij woningbranden. Kinderen tot 12 jaar kunnen via de basisscholen worden bereikt. Kinderen zijn nog zeer bevattelijk voor andere waarden en normen. Zij zijn over het algemeen geïnteresseerd in de brandweer, staan er voor open om van alles te leren en pikken nieuwe informatie snel op. Daarnaast staan zij nog aan het begin van hun leven en nemen zij het fundament dat zij in hun kinderjaren opbouwen mee in de rest van hun leven. In zowel woon-, werk-, als recreatiesituatie. Wanneer kinderen een andere visie ontwikkelen op hun eigen verantwoordelijkheid, zal dat tevens de basis zijn voor hetgeen zij aan hun kinderen overbrengen. Daarnaast kunnen via de kinderen waarschijnlijk de ouders/verzorgers (en/of directe omgeving) bereikt worden.Mede hierom heeft ook de NVBR schoolgaande kinderen als een belangrijke doelgroep geïdentificeerd. Een aantal regio’s heeft reeds gestructureerde lesprogramma’s voor basisscholen ontwikkeld (bijv. Haaglanden en Drenthe). Brandveiligheidvoorlichting voor een groep met jonge kinderen vindt tot op heden nog maar sporadisch plaats in de regio’s Flevoland en Gooi en Vechtstreek. Het pilot projectplan getiteld “Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4” heeft als doelstelling het effect van brandveiligheidvoorlichting binnen een aantal groepen 4 te meten. Dit als opmaat naar een goed gefundeerd en gestructureerd basisschoolprogramma in beide regio’s (programma: Basisschool en brandweer). Het projectplan beschrijft de wijze waarop het (inmiddels voltooide) onderzoek plaats zal vinden: “De concrete metingen zullen op uniforme wijze middels vragenlijsten plaatsvinden op ten minste4 basisscholen in Gooi en Vechtstreek en 5 basisscholen in Flevoland. Hierbij zal een zo groot mogelijke diversiteit aan basisschooltypen worden nagestreefd. Uitgangspunt is dat alle geselecteerde scholen over ten minste 2 groepen 4 beschikken: de ene groep krijgt een voorlichting, de andere groep niet. Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 8
Mocht het in de praktijk niet haalbaar blijken om voldoende scholen te vinden die voldoen aan dit profiel, dan zal er ook met scholen met slechts 1 groep 4 worden gewerkt. De brandveiligheidkennis in beide groepen zal voorafgaand aan de voorlichting, direct na afloop ervan, als ook na ca. 2 maanden worden getoetst. De voorlichtingen zullen worden gegeven door Cor Kraaijenhagen, ook wel Brandweerman Cor genoemd (brandweer Utrecht). Cor heeft jarenlang ervaring met het geven van voorlichtingen aan kinderen en zijn lesprogramma “Brandmeester” ten behoeve van basisscholen alsook de BSO (buitenschoolse opvang) wordt als zeer succesvol beschouwd. Naast de concrete metingen van de brandveiligheidkennis bij de genoemde leerlingen, biedt dit voorlichtingprogramma tevens de gelegenheid om collega’s te identificeren die in de toekomst voorlichtingen op basisscholen kunnen gaan geven.”
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 9
2 Interventie ontwikkelen en uitvoeren (Do) In dit hoofdstuk wordt de uitwerking van de strategie, de uitvoering van de voormeting en de interventie zelf beschreven.
2.1 Uitwerking Strategie De uitwerking van de strategie in het beleidsplan is enigszins aangepast aan de acties die tijdens het project zijn ondernomen. Zo zijn er vragenlijsten voor zowel de docenten, als voor de ouders/ verzorgers gedurende het project toegevoegd. Dit om uit deze gegevens extra informatie te kunnen halen over de resultaten van het project. Zie voor de aangepaste uitwerking van de strategie ook bijlage 1 van dit document. Hierin zijn alle stappen benoemd.
2.2 De uitvoering van de voormeting Er is bij de uitwerking van de strategie besloten dat er een voormeting (de nulmeting) werd afgenomen bij zowel de meetgroep als de schaduwgroep. Op deze manier kon er gekeken worden naar het verschil in kennisniveau van de leerlingen van groep 4 gedurende het project. De nulmeting gaf het basiskennisniveau van de kinderen weer, alvorens zij al dan niet een voorlichting kregen en/of al vragenlijsten hadden ingevuld. De nulmeting is uitgevoerd door middel van de vragenlijst in bijlage 2. Bij de vervolgmetingen (meetmoment 2 en 3) was er sprake van dezelfde vragen en antwoorden, alleen is de volgorde van zowel de vragen alsook de mogelijke antwoorden aangepast. Er waren dus 3 inhoudelijk gelijke, doch optisch verschillende vragenlijsten die door de leerlingen moesten worden ingevuld. De vragenlijsten sloten aan bij de in de voorlichting besproken thema’s rondom brandveiligheid: het herkennen, voorkomen en/of beperken van brandgevaarlijke situaties. De vragenlijsten zijn, voorafgaand aan de start van het project, door externe deskundigen (onderwijskundigen en het onderzoeksbureau Tabula Rasa welke gespecialiseerd is in gedragsverandering en communicatie) bekeken, om ervoor te zorgen dat de vragen duidelijk zouden zijn voor de kinderen.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 10
2.3 De interventie In deze paragraaf wordt beschreven hoe de interventie is georganiseerd en hoe deze is uitgevoerd. De interventie is opgesplitst in de verschillende kopjes die in de strategie ook benoemd zijn: De leerlingen (doelgroep), de docenten, de ouders, de voorlichting, de DVD en het train-detrainertraject.
2.3.1 Leerlingen in groep 4 De motivatie om de voorlichting bij groepen 4 plaats te laten vinden is de scharnierleeftijd waarin een kind zich bevindt op een leeftijd van 7 jaar1. Rond de leeftijd van 7 jaar ontwikkelt ook het geheugen zich, het kind leert metacognitie gebruiken om zich dingen te herinneren. De geheugencapaciteit neemt toe doordat kinderen strategieën gaan ontwikkelen om dingen te onthouden. De scharnierleeftijd is het scharnierpunt waar de hersenen verbanden kunnen leggen en inzicht kunnen krijgen in belangrijke begrippen. Er zijn diverse scholen benaderd door de brandweerorganisaties Gooi en Vechtstreek en Flevoland om deel te nemen aan het project. Er is uiteindelijk op 9 basisscholen begonnen met de uitvoering van de strategie. Aan de hand van de gemaakte strategie met voorlichting- en meetmomenten zijn er afspraken gemaakt met de scholen en Brandweerman Cor (de voorlichter). Per school is voorafgaand aan de voorlichting het eerste meetmoment (de nulmeting) afgenomen bij zowel de meet- als de schaduwgroep. Vervolgens heeft bij de meetgroep de interventie plaatsgevonden (de voorlichting gegeven door brandweerman Cor). Op korte termijn na de interventie is in zowel de meet- als de schaduwgroep het 2e meetmoment afgenomen. Dit om inzichtelijk te krijgen wat de gevolgen waren van het houden van de interventie bij de meetgroep en om te verifiëren of er tussentijds veranderingen waren opgetreden in het kennisniveau van de kinderen in de schaduwgroep. Minstens twee maanden na de interventie werd het 3e meetmoment afgenomen bij de meet- en de schaduwgroep. Hierdoor werden de lange termijn resultaten inzichtelijk gemaakt.
1
Literatuuronderzoek: Delfos. M. F. (1999) Ontwikkeling in vogelvlucht, ontwikkeling van kinderen en adolescenten
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 11
Het tijdspad van de meetmomenten ziet er als volgt uit:
Figuur 2 Tijdspad meetmomenten
2.3.2 Docenten van de leerlingen in groep 4 Voor de docenten van zowel de meet- als de schaduwgroep was er bij elk meetmoment een vragenlijst beschikbaar die zij geacht werden in te vullen. Deze vragenlijst maakte het mede inzichtelijk of het onderwerp brandveiligheid buiten de voorlichting besproken was en/of de vragenlijsten en de gegeven voorlichting aansloten bij de levensfase van het kind.
2.3.3 Ouders van de leerlingen in groep 4 De ouders/ verzorgers ontvingen (via hun kind) circa 2 weken na de voorlichting een laagdrempelige vragenlijst. Deze vragenlijst maakte inzichtelijk of de voorlichting ook thuis was besproken.
2.3.4 De uitvoering van de voorlichtingen Alle voorlichtingen werden gegeven door brandweerman Cor Kraaijenhagen. Brandweerman Cor heeft veel ervaring met het geven van voorlichting aan kinderen (Veiligheidsregio Utrecht, 2010) en hij heeft een goed geconstrueerd verhaal. Het was van belang dat de voorlichtingen van Brandweerman Cor, voor elke klas waaraan hij de voorlichting gaf, op eenzelfde manier uitgevoerd zouden worden.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 12
2.3.4.1 Opbouw van de voorlichting De voorlichting van brandweerman Cor is gebaseerd op een specifieke methode die van belang is bij de overdracht van de kennis en is gebaseerd op jarenlange ervaring. Brandweerman Cor voldoet aan de vaardigheden van een voorlichter die gegeven worden door Brakenhoff & Homminga (1987). • • • • • • •
•
Hij is duidelijk naar de kinderen toe op hun eigen niveau; Hij varieert tussen de middelen die hij gebruikt voor de voorlichting en prikkelt daarbij meerdere zintuigen; Hij is zelf enthousiast in zijn verhaal; Hij vermijdt negatieve kritiek: dit betreft met name de manier waarop de leerlingen feedback krijgen op hun gedrag; Hij laat de kinderen hun eigen verhaal vertellen; Hij leert hoe kinderen veilig kunnen vluchten en hoe zij dit zelf kunnen doen en beoordelen; Hij geeft de kinderen een structuur in brandveiligheid door zijn verhaal en herhaalt af en toe onderwerpen die behandeld zijn door middel van het verhaal dat hij de kinderen laat vertellen aan zijn kleinzoon; Hij stelt de kinderen vragen over onderwerpen waar zij het net over gehad hebben.
Brandweerman Cor kwam elke voorlichting het leslokaal binnen met een grote hutkoffer. Hiermee werd de aandacht van de kinderen meteen getrokken en werden de kinderen nieuwsgierig gemaakt. In deze koffer bevonden zich allemaal voorwerpen die met brandveiligheid te maken hadden. Bij elk voorwerp hoorde een verhaal dat aansloot op het doel van de voorlichting. De voorwerpen in de koffer van brandweerman Cor stimuleerden meerdere zintuigen; kinderen mochten voelen, ruiken, kijken en deelnemen aan de verhalen die bij de voorwerpen hoorden. Brandweerman Cor sloot de voorlichting af met een foto van zijn kleinkind, waarbij aan de leerlingen gevraagd werd of zij zijn kleinzoon iets wilden vertellen over brandveiligheid. Hierin komt de herhaling van het geleerde naar voren; de kinderen doen daadwerkelijk iets met de net verworven kennis en vaardigheden. Als beloning kregen de kinderen na afloop een Brandweerman Cor sleutelhanger mee. Dit is een vorm van ‘intermittant reinforcement’2, het kind wordt in de toekomst herinnerd aan de voorlichting die zij van brandweerman Cor in het verleden hebben gekregen.
2
Kohnstamm, (2002), Kleine ontwikkelingspsychologie: Het jonge kind
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 13
2.3.4.2 Inhoud van de voorlichting De volgende onderwerpen kwamen tijdens elke voorlichting aan bod: • Rookmelder (hoe werkt deze?) • Verbrande schoen (geur en beleving) • Taken brandweer • Branddriehoek (wat heb je nodig voor brand?) • Brandwonden (Eerst water, de rest komt later) • Niet hollen maar rollen (hoe te handelen wanneer je in brand staat) • 1+ 1 = 2 (het telefoonnummer van de hulpdiensten) • Vluchtplan (hoe kom je veilig je huis uit) en zichtbaarheid van je huisnummer • De zus van brandweerman Cor; blijf bij je kooktoestellen (opletten bij het koken, vlam in de pan) • Een gedeeltelijk verbrande teddybeer (niet spelen met vuur) • Laag blijven bij rook (geblindeerd lopen, om te simuleren hoe moeilijk het is om je in een brandsituatie te oriënteren en te verplaatsen) Na de voorlichting kregen de kinderen naast de sleutelhanger een informatieboekje mee. Dit informatieboekje bevatte o.a. informatie voor de ouders/verzorgers thuis.
2.3.5 Het opnemen van een van de voorlichting op DVD Teneinde de wijze van voorlichting met toekomstige basisschoolvoorlichters te kunnen delen, is er een DVD gemaakt met hierop een voorlichting gegeven door Brandweerman Cor. Een van de in het onderzoek betrokken scholen heeft hier enthousiast aan meegewerkt.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 14
2.3.6 Het train-de-trainertraject In het kader van het train-de-trainertraject zijn er bij elke voorlichting potentiële voorlichters uit zowel de regio Flevoland als Gooi en Vechtstreek mee geweest, zodat zij een beeld konden krijgen van de voorlichting zoals Brandweerman Cor hem gaf. Daarnaast kan de eerder genoemde DVD in de toekomst ook nog voor instructie aan toekomstige voorlichters worden gebruikt. In het boek Ontwikkelingspsychologie voor het onderwijs (Brakenhoff & Homminga, 1987) worden aanbevelingen gegeven over de vaardigheden die een goede leerkracht (of voorlichter) moet bezitten. Daarbij wordt door de auteurs opgemerkt dat de meeste docenten door middel van goede en slechte ervaringen een goed onderwijsgedrag ontwikkelen. Naar aanleiding van een onderzoek komen zij tot de volgende aanbevelingen, waaraan een goede voorlichter zou moeten voldoen: • •
• • • • • •
•
Duidelijkheid: de leerkracht doet duidelijke en begrijpelijke afspraken, aangepast aan het begripsniveau van zijn leerlingen; Variatie: de leerkracht beperkt zich niet tot het gebruik van één methode of middel; er komen afwisselende activiteiten voor; luisteren en praten, luisteren en doen, zitten en bewegen; Enthousiasme: uitgedrukt door ritme, stembetuiging, articulatie, houding, gelaatsuitdrukking en gebaren; Taakoriënterend gedrag: dat de leerling ertoe brengt gegeven taken, opdrachten en oefeningen uit te voeren; Vermijden van negatieve kritiek: dit betreft met name de manier waarop de leerlingen feedback krijgen op hun gedrag; Non-directief gedrag: vooral het ingaan op zelf aangedragen ideeën van leerlingen en het accepteren van hun gevoelens; Aanleren en gebruiken van criteria om prestaties te beoordelen; Het geven van structuur: onder meer door richting te geven aan het denkproces, de discussie samen te vatten, juiste aanwijzingen te geven en bepaalde leerinhouden te beklemtonen; Het variëren van het cognitief niveau van vragen, bijvoorbeeld door gesloten reproductievragen af te wisselen met open denkvragen. (Brakenhoff & Homminga, 1987, p. 184)
Deze eigenschappen kunnen worden meegenomen in de selectie van toekomstige voorlichters.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 15
3 Effectmeting (Check) In dit hoofdstuk worden de bevindingen gepresenteerd van de diverse meetmomenten die zijn afgenomen bij de meet- en schaduwgroepen. Daarnaast zullen de resultaten van de vragenlijsten aan ouders en docenten worden gepresenteerd.
3.1 Gemeten resultaten Bij het onderzoek zijn ongeveer 190 leerlingen van groep 4 in zowel de meetgroepen als de schaduwgroepen betrokken geweest. Dit is een schatting omdat de eventuele afwezigheid van leerlingen bij een van de meetmomenten niet gecontroleerd is. Voorbeeld: leerling A was niet bij meetmoment 1, maar wel bij de rest van de meetmomenten en leerling B heeft juist meetmoment 2 gemist. In totaal zijn er 1054 vragenlijsten ingevuld door leerlingen van groep 4 (meet- en schaduwgroepen). Bij de nulmeting van zowel de meetgroepen als de schaduwgroepen kwam naar voren dat het gemiddelde brandveiligheidkennisniveau van kinderen in groep 4 rond de 65% ligt. Het kennisniveau van de meetgroep lag gemiddeld rond de 66,9%. Het gemiddelde kennisniveau van de schaduwgroep lag op 64,4% bij de nulmeting. Kort na de voorlichting is meetmoment 2 gehouden. Hier zien we bij de meetgroep een stijging van 8.5% in het brandveiligheidkennisniveau van de leerlingen. Bij de schaduwgroep zien we dat de deze leerlingen ook een stijging in het brandveiligheidkennisniveau vertonen. De stijging is kleiner, maar bedraagt alsnog 3,9%. Na 2 maanden is bij de meet- en schaduwgroep opnieuw een meetmoment afgenomen. Het brandveiligheidkennisniveau is verder gestegen. We zien bij de meetgroep dat het kennisniveau sinds meetmoment 2 met 2,4% is gestegen. Bij de schaduwgroep zien we een stijging van 2,9% sinds het 2e meetmoment. Als we de nulmeting vergelijken met het 3e meetmoment, dan zien we bij de meetgroep een totale stijging van het kennisniveau met 10,9% en bij de schaduwgroep zien we dat er een stijging plaatsgevonden heeft van 6,8%.
Figuur 3 Overzicht kennisniveau per meetmoment
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 16
3.2 Bevindingen betrokkenen Om een totaal beeld te krijgen van de effecten van de voorlichting zijn er ook vragenlijsten ingevuld door ouders en docenten. Tevens wordt in deze paragraaf het train-de-trainertraject meegenomen.
3.2.1 Docenten Tien docenten hebben één of meer volledig ingevulde vragenlijsten ingevuld. De meerderheid (8 docenten) weet waarom de kinderen brandveiligheidvoorlichting kregen. Op de vraag wat zij van de vragenlijsten voor de kinderen vonden, was het antwoord dat de vragenlijsten een goed niveau weerspiegelden. De wijze waarop de kinderen de vragen moesten beantwoorden zou wel duidelijker mogen zijn. Tevens gaven de docenten aan dat de vragenlijst uitnodigend was voor de kinderen. In de vragenlijsten die de docenten na meetmoment 3 ingevuld hadden, werd gevraagd of zij in de afgelopen weken nog aandacht hadden besteed aan het onderwerp brandveiligheid. Het veel voorkomende antwoord hierbij was “nee”. Toch werd er ook door een enkele docent aangegeven dat het onderwerp wel ter sprake was gekomen. Door een ontruimingsoefening, een brandwond bij een kind of een aflevering van het TV- programma Klokhuis, waarbij Brandweerman Cor een voorlichting gaf. De docenten gaven ook aan dat het proces rondom het meettraject veel belasting met zich had meegebracht. De voorlichting was niet belastend, maar de afname van de meetmomenten en de communicatie met de brandweerorganisaties had meer tijd in beslag genomen dan verwacht. 3.2.2 Ouders Een groot aantal ouders/verzorgers van leerlingen die een voorlichting hadden bijgewoond, heeft het verzoek gekregen om een vragenlijst in te vullen. De betreffende vragenlijst was laagdrempelig gehouden door middel van 3 open vragen. Er zijn 138 ingevulde vragenlijsten van ouders terug gekomen. Uit de teruggezonden vragenlijsten bleek dat 131 kinderen met hun ouders nog dezelfde dag gesproken hadden over de voorlichting en brandveiligheid. Dit was een score van 94% van de totale respons. 13 ouders/ verzorgers (9% van de responsegroep) gaven aan dat hun kind niet uit zichzelf over de voorlichting begonnen was. Door het informatieboekje dat de kinderen hadden meekregen na de voorlichting was het onderwerp alsnog ter sprake gekomen. Een van de ouders gaf aan dat haar kind ziek was geweest ten tijde van de voorlichting. Naar aanleiding van het boekje was het onderwerp echter alsnog behandeld. 7 ouders (5%) gaven aan dat het onderwerp thuis niet ter sprake was geweest, ook niet door het boekje. Wel gaven alle ouders aan brandveiligheidvoorlichting nuttig te vinden voor de ontwikkeling van hun kind. Kinderen dienen volgens de ouders op de hoogte te zijn van brandveiligheid. Ze moeten weten hoe te handelen in geval van brand.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 17
Een van de ouders gaf in de vragenlijst aan dat zij haar kind te jong vond (6 jaar) voor brandveiligheidvoorlichting. Het betreffende kind bevond zich in een combinatieklas. Het kind had naar aanleiding van de voorlichting slecht geslapen. Daarnaast hebben ouders aangegeven dat de kinderen hun hebben gewezen op onderwerpen die ze geleerd hebben tijdens de voorlichting. Er kwamen voorbeelden terug van situaties waarin het kind rookmelders, het vrijhouden van de trap en het vluchtplan met de ouders had besproken. 3.2.3 Train-de-trainertraject Voor het train-de-trainertraject is een twintigtal enthousiaste potentiële voorlichters bij de diverse voorlichtingen aanwezig geweest (maximaal 2 personen per voorlichting). Een flink aantal van hen geeft aan dat het hen leuk lijkt om in de toekomst voorlichting te gaan geven op de basisscholen. 3.2.4 DVD De opname is succesvol geweest. De betreffende DVD is op te vragen bij Pascal de Haas van Brandweer Gooi en Vechtstreek. De DVD mag enkel gebruikt worden voor interne brandweerdoeleinden.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 18
3.3 Gemeten effecten 3.3.1 Leerlingen in gemengde klassen Naast de groepen 4, hebben er ook andere groepen deelgenomen aan dit meetproject. Dit is bijvoorbeeld gebeurd op de Montessori school. In dit onderwijssysteem zitten leerlingen van verschillende groepen bij elkaar in de klas. Op andere scholen waar de voorlichting is gegeven, is er soms ook sprake geweest van gemengde klassen. Doordat de leerlingen hun niveau (groep) op de vragenlijst in moesten vullen, konden de resultaten op groepsniveau worden gefilterd. Deze resultaten geven een voorzichtige blik op de resultaten die de ‘groep 4 voorlichting’ op andere groepen had. Ondanks dat het een kleine populatie betreft, zie je bij de leerlingen uit groep 3 een kennisdaling van 5% tussen meetmoment 2 en meetmoment 3. Wel is er sprake van een kleine kennisstijging over het gehele meettraject. Bij de leerlingen van groep 5 zie je dat de kinderen al meer weten ten opzichte van de kinderen in groep 4. Het basiskennisniveau van de leerlingen is hoger en na de voorlichting stijgt het kennisniveau wel verder, maar is er bij het 3e meetmoment sprake van een minuscule daling. 3.3.2 Ouders/ verzorgers De ouders/verzorgers waarvan een reactie is ontvangen geven allen aan dat zij het een goede ontwikkeling vinden als hun kind een brandveiligheidvoorlichting krijgt. In diverse reacties is aangegeven dat ouders/verzorgers de gelegenheid hebben aangegrepen om het met hun kinderen over brandveiligheid thuis te hebben. Of ouders/verzorgers daadwerkelijk actie hebben ondernomen op deze punten is niet concreet gemeten. Uit de resultaten kan echter wel worden geconcludeerd dat er een informatieoverdracht heeft plaatsgevonden tussen het kind en de ouder/verzorger en dat de brandveiligheidvoorlichting in vele gevallen de directe omgeving van het kind heeft bereikt.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 19
4 Evalueren en aanpassen (Act) In dit hoofdstuk worden de eerder beschreven bevindingen vertaald in conclusies en aanbevelingen.
4.1 Conclusies De conclusie kan getrokken worden dat brandveiligheidvoorlichting een positief effect heeft. Met een gemiddelde stijging van 10,9% in het brandveiligheidkennisniveau tussen de 1e meting ( de nulmeting) en de 3e meting is dit immers bewezen. Daarnaast is aangetoond dat niet alleen de kinderen met de voorlichting bereikt worden, maar dat ook de directe omgeving van het kind. Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4 is een project dat aansluit bij de wensen van de organisaties. 4.1.1 Doelgroep Doordat leerlingen uit groep 3 en groep 5 zijdelings hebben deelgenomen aan dit meettraject, geven zij een voorzichtige blik op de ‘groep 4 voorlichting’ aan andere groepen. Een mogelijke conclusie die uit deze gegevens valt te trekken is dat voor de leerlingen uit groep 3 deze voorlichting te vroeg is. De kinderen leren wel van de voorlichting, maar op langere termijn onthouden de kinderen minder van de kennis die ze met de voorlichting hebben opgedaan. De resultaten van de leerlingen uit groep 5 laten zien dat de leerlingen een hoger basis brandveiligheidkennisniveau hebben dan de leerlingen in groep 4. Na de voorlichting laten ze wel een verhoging van hun brandveiligheidkennis zien, maar op de lange termijn daalt deze. Een mogelijke verklaring is dat de voorlichting te makkelijk is voor deze doelgroep. De leerlingen worden niet genoeg geprikkeld om zelf verdere informatie over het onderwerp op te zoeken. Deze voorzichtige blik ondersteunt de keuze om de voorlichting aan leerlingen in groep 4 te geven en sluit aan bij de eerder genoemde scharnierleeftijd.
4.1.2 Leerlingen in de schaduwgroepen Een van de effecten is de stijging van het brandveiligheidkennisniveau van de leerlingen in de schaduwgroep. Mogelijke verklaringen hiervoor zouden kunnen zijn: •
• •
Onderling contact tussen de meet- en schaduwgroepen. In de meeste gevallen zaten de meet- en schaduwgroep in hetzelfde schoolgebouw/speelden op hetzelfde speelplein. Cor trok met zijn hutkoffer mogelijk ook de aandacht van de rest van de school. Het invullen van de vragenlijsten die kinderen mogelijk prikkelden om zelf antwoorden te gaan zoeken (ca. 7 jaar is immers een scharnierleeftijd). Bij een onderzoek gehouden voor het NVBR door onderzoeksbureau Tabula Rasa over voorlichtingssoorten voor leerlingen in groepen 7/8 kwam deze stijging ook voor bij de controle groep die alleen vragenlijsten kreeg. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de vragenlijsten zelf ook bijdragen aan het brandveiligheidkennisniveau van de kinderen.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 20
•
•
De docenten die de vragenlijsten na afloop van een meetmoment mogelijk toch nog besproken hebben in de groep (de instructie gaf aan dat zij dit niet moesten doen tijdens het invullen van de vragen. Er is echter niets gezegd over het na afloop nog bespreken van vragen.). Een voorlichting van brandweerman Cor op de televisie (Klokhuis, 6 oktober 2011).
4.1.3 Validiteit Om de validiteit van het onderzoek goed te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om te weten dat er manieren van beïnvloeding kunnen hebben plaatsgevonden bij dit onderzoek. -
-
Met het oog op kinderen die nog niet zo goed konden lezen, is de vragenlijst standaard voorgelezen door de betreffende docent. Mogelijk zijn er ook docenten geweest die na de invulling van de vragenlijst nog op het brandveiligheidthema zijn ingegaan. De scholen hebben verspreid over het schooljaar het meettraject doorlopen. De periode tussen de verschillende meetmomenten is bij elke school verschillend geweest. De leerlingen zaten bij het beantwoorden van de vragenlijst vaak in groepjes. Hierdoor is onderling overleg mogelijk geweest. Onderling contact tussen de meet- en schaduwgroepen. In de meeste gevallen zaten de meet- en schaduwgroep in hetzelfde schoolgebouw. Het invullen van de vragenlijsten die de kinderen mogelijk prikkelden om zelf antwoorden te gaan zoeken. (Dit in verband met de scharnierleeftijd van 7 jaar.) Een voorlichting van brandweerman Cor op de televisie (Klokhuis, 6 oktober 2011).
Daarnaast zijn er ongetwijfeld kinderen geweest die bijvoorbeeld door ziekte de voorlichting of een meetmoment hebben gemist. Zij hebben hiermee dus niet het hele traject doorlopen.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 21
4.2 Aanbevelingen Brandveiligheidvoorlichting in de groepen 4 heeft een meerwaarde. Naar aanleiding van de positieve effecten bij zowel de kinderen als hun directe omgeving, kan gesteld worden dat het geven van een gestructureerde brandveiligheidvoorlichting op basisscholen een toegevoegde waarde heeft. Mede hierom wordt het geven van een gestructureerde voorlichting op basisscholen geadviseerd. Teneinde het verkregen toegenomen kennisniveau te borgen en te versterken, wordt geadviseerd om te onderzoeken of de voorlichtingen na groep 4 kunnen worden uitgebreid naar de groepen 6 en 8. Waarschijnlijk wordt op deze wijze op de langere termijn nog meer rendement uit brandveiligheidvoorlichting behaald. De wijze van meten in dit project was tijdrovend, niet alleen voor de brandweerorganisaties, maar ook voor de betrokken scholen. Het is echter wel belangrijk om in het toekomstige basisschoolprogramma kenniseffecten te blijven meten. Geadviseerd wordt om over te gaan op een andere, minder belastende wijze van kennismeting (bijvoorbeeld via digitale vragenlijsten). Na de voorlichting door brandweerman Cor kregen de kinderen een informatieboekje mee waarin informatie stond voor zowel de kinderen als de ouders/verzorgers. Ook hiervan is de meerwaarde in het onderzoek bewezen. Mogelijk zijn hier opdrachten aan te koppelen waardoor kinderen thuis aan de slag kunnen gaan met de brandveiligheid. Bijvoorbeeld het uittekenen van een vluchtplan.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 22
Bibliografie Brakenhoff, J., & Homminga, S. (1987). Ontwikkelingspsychologie voor het onderwijs. Groningen: Wolters- Noordhoff. Delfos, M. F. (1999). Ontwikkeling in Vogelvlucht; ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Steenwijk: Grafisch bedrijf Gorter bv. Experian Nederland BV. (2011). Handboek Mosaic Huishoudens. Den Haag. Haas, P. de. (2011). Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4. Hilversum. Kohnstamm, R. (2009). Kleine Ontwikkelingspsychologie: De schoolleeftijd. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. NVBR,Nederlandse Brandwonden Stichting. (2011). Brandveilig Leven in de Praktijk. Rikken Print. Veiligheidsregio Utrecht. (2010). Evaluatierapport Brandmeester.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 23
Bijlagen
Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3:
Uitwerking strategie Vragenlijst meetmoment 1 Literatuuronderzoek
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 24
Bijlage1 Middel
Beoogd resultaat
Doelgroep
Boodschap/ thema
Oplage/ verspreiding/ aantal/ duur/ moment
Verantw.
Tijdspad
Budget
Resultaat (Doel bereikt)
Meetmethode/ Evaluatie
Voorlichting “brandweerman Cor”
Brandveilig gedrag kinderen
Leerlingen groepen 4
Kennis overbrengen t.a.v. brandveiligheid
19 voorlichtingen meet & schaduw/ Kosten boekjes/ sleutelhangers/ vergaderuren/ reiskosten (uren +km’s)/ voor & nabesprekingen 3 stuks. Gebruikt t.b.v. 3 meetmomenten op de 9 basisscholen
Gooi & Vechtstreek: Beleidsmede werker Preventie/ Sector commandant 2
Sept 2011Okt 2012
€5.000, - (excl. BTW)
Positieve meetresultaten
d.m.v. vragenlijsten en feedback leerlingen/ docenten/ ouders
Flevoland: Afdelingshoofd Risico beheersing
Sept 2011Okt 2012
Indien kennisverschil tussen leerlingen met en zonder voorlichting inzichtelijk wordt gemaakt Onderwerp brandveiligheid wordt normaal niet besproken/ vragenlijst leerlingen sluit goed aan bij doelgroep Leerling bespreekt onderwerp met ouders
Vragenlijsten zelf
Brandveiligheid = stoer Vragenlijsten kinderen
Een goed beeld kennisniveau doelgroep
Leerlingen groepen 4
Brandveiligheid
Vragenlijsten docent
Een goed beeld van brandveiligheid in de klas/ validiteit onderzoek
Docent groep 4
Brandveiligheid in de klas
Vragenlijsten ouders
Een beeld krijgen van kennisoverdracht thuis
Ouders leerlingen groepen 4
Brandveiligheid thuis
Gebruikt t.b.v. het meten of het onderwerp aansluit bij de belevingswereld en of brandveiligheid ter sprake komt in de klas. 1 stuk. Gebruikt t.b.v. meting bij ouders
Sept 2011Okt 2012
Sept 2011Okt 2012
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Vragenlijsten zelf
Vragenlijsten zelf
Pagina 25
Bijlage1
Middel
Beoogd resultaat
Doelgroep
Boodschap/ thema
Oplage/ verspreiding/ aantal/ duur/ moment
Verantw.
Tijdspad
Budget
Resultaat (Doel bereikt)
Meetmethode/ Evaluatie
Train-de-trainer traject
Een aantal geschikte collega’s voor toekomstig school programma
Collega’s brandweer organisaties GV&FL
T.b.v. toekomstige schoolprogramma “Basisschool en brandweer”
10 collega’s in Gooi en Vechtstreek 10 collega’s in Flevoland Sept. 2011 – okt 2012 Evt. ook bij voorlichtingen aan groepen die tijdens meetproces geen voorlichting hebben gekregen. Dec. 2011 - Okt. 2012
Gooi en Vechtstreek: Directieteam/ Sector commandant 2
1) Sept 2011juli 2012 (meetproces)
-
Gemotiveerde collega’s
Flevoland: Afdelings hoofd Risicobeheersing
2) Optioneel: Dec 2011Okt 2012 (na afloop meetproces)
Enthousiaste collega’s die een rol willen spelen in het vervolgtraject (Basisschool en brandweer)
Opnamen worden bij 2 voorlichtingen gemaakt
Gooi en Vechtstreek: Beleidsmede werker Preventie/ Sector commandant 2
Gedurende project
€1175 (excl BTW)
Een DVD met opnamen die een meerwaarde heeft bij het opleiden van toekomstige trainers (alsook ander intern gebruik)
Acceptatie DVD door “ brandweerman Cor” alsook toekomstige voorlichters.
Maken video opnamen
DVD met complete voorlichting “brandweerman Cor
Interne organisatie Bijv. t.b.v. training voorlichters en/of presentatie aan het Veiligheidsbestuur
T.b.v. onder meer instructie toekomstige voorlichters groepen 4
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 26
Bijlage 2
UITLEG Betekent dat er maar 1 antwoord goed is. Je hoeft maar 1 kring te zetten.
Betekent dat er meer antwoorden goed zijn. Je zet om elk goed antwoord een kring.
Zo geef je antwoord op een vraag:
Maar 1 letter is goed. Zie je wel? Vraag
Zet een kring om de juiste letter
Waar word je nat van?
A. REGEN
B. VUUR
C. ZON
Vraag
Zet een kring om de juiste letter
Waar word je nat van?
A. REGEN
B. VUUR
C. ZON
Maak je een fout dan mag je een kruis door het foute antwoord zetten
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 27
Bijlage 2
Meer antwoorden zijn goed, kijk maar
Vraag
Zet een kring om elke juiste letter
Waar word je warm van ?
A. REGEN
B. VUUR
C. ZON
Op de tekening zijn meer antwoorden goed, zie je wel?
Vraag
Zie je alle vlekken op de koe?
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Zet een kring om elke vlek
Pagina 28
Bijlage 2
Vragenlijst voor de leerlingen Hoe heet je school? In welke groep zit je? Hoe heet jouw meester of juffrouw? Welke datum is het vandaag?
Vraag 1
Zet een kring om de juiste letter
Wat is het meest gevaarlijk bij brand?
A. VUUR
B. ROOK
C. WATER
Vraag 2
Wat moet je doen als je kleren in de brand staan?
A. ROLLEN
B. SPRINGEN
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Zet een kring om de juiste letter
C. HOLLEN
Pagina 29
Bijlage 2
Vraag 3
Wat moet je het eerst doen als je je hand verbrand hebt?
A. VERBAND OM JE HAND
B. ZALF EROP SMEREN
Zet een kring om de juiste letter
C. KOELEN MET WATER
DOEN
Vraag 4
Zet een kring om de juiste letter
Waarom zijn rookmelders zo belangrijk?
A.
DIE WAARSCHUWEN JE ALS ER BRAND IS
B.
DIE BELLEN ALS ER IEMAND AAN DE DEUR IS
C.
DIE ZORGEN ERVOOR DAT MENSEN STOPPEN MET ROKEN
Vraag 5
Waardoor word je wakker als de rookmelder afgaat?
B. OGEN
C. NEUS
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Zet een kring om de juiste letter
D. OREN
Pagina 30
Bijlage 2
Vraag 6
Zet een kring om de juiste letter
Hoe vlucht je uit de rook?
A.
MET JE ZAKLAMP SCHIJNEND
B.
KRUIPEND
C.
SNEL ER DOORHEEN LOPEN
Vraag 7
Waarom mag je NOOIT 1-1-2 zomaar voor de lol bellen?
A.
DAN KRIJG JE EEN BEKEURING!
B.
Zet een kring om de juiste letter
BELLEN IS SLECHT VOOR JE OREN!
C.
ER KAN IEMAND ANDERS WEL ECHT HULP NODIG HEBBEN!
Vraag 8
Zet een kring om elke juiste letter Er zijn 4 kringen te zetten
Wat moet je zeggen als je 1-1-2 belt?
A.
JE NAAM
D.
WAT ER AAN DE HAND IS
B.
WANNEER JE JARIG BENT
E.
HET ADRES
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 31
Bijlage 2
C.
AANTAL MENSEN DIE HULP NODIG HEBBEN
F.
WIE JE OUDERS ZIJN
Vraag 9
Waarom is het belangrijk om een vluchtplan te maken?
A.
EEN PLAN MAKEN IS GEWOON LEUK
B.
MET EEN PLAN WEET JE WAT JE MOET DOEN BIJ BRAND
Zet een kring om de juiste letter
C.
JE LEERT DAN HOE JE EEN PLATTEGROND MOET MAKEN
Vraag 10
Zie je alle gevaren in deze kamer?
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Zet een kring om elk gevaar
Pagina 32
Bijlage Bijlage 32
Literatuurverkenning Bij dit onderzoek zijn verschillende thema’s van belang. In deze bijlage zal per thema uitgelegd worden welke theorieën er zijn en wat de belangrijkste stromingen binnen de thema’s zijn. Daarnaast zal er aangegeven worden wat de connectie is tussen het onderzoek en de theorie. In de literatuurverkenning komen de volgende thema’s aan bod: • • •
Ontwikkelingspsychologie van kinderen (met nadruk op kinderen in groep 4); Voorlichtingskunde; Brandveiligheid;
1 Ontwikkelingspsychologie van kinderen Om uit te vinden of kinderen in groep 4 een goede doelgroep zijn voor het gehouden onderzoek, zijn meerdere bronnen in de ontwikkelingspsychologie geraadpleegd. De leeftijd van kinderen in groep 4 ligt rond de 7 en 8 jaar. De nadruk van deze theorie ligt bij het leren van kinderen. In de ontwikkelingspsychologie worden de theorieën meegenomen die van toepassing zijn op het onderzoek: te weten de ontwikkeling van moraal en ethiek bij een kind, hoe een kind leert en deze kennis onthoud. Volgens Delfos is er sprake van een scharnierleeftijd rond de 7 jaar. (Delfos, 1999, pp. 225, 287). Begrippen worden op deze leeftijd door kinderen dieper doorgrond en het kind begint voor zichzelf een wereldbeeld te vormen. Door middel van veel ‘waarom?’ vragen te stellen vergaart een kind meer kennis en komt het kind tot de inzichten die nodig zijn om tot de betekenis van begrippen te doen komen. De scharnier leeftijd ‘scharniert’ als het ware tussen de periode waar de hersenen niet zozeer geordend zijn onder talige begrippen, naar de hersenen die dieper verbanden hebben gelegd en inzicht hebben in belangrijke begrippen. De verhoogde activiteit van de hersenen rond de zeven jaar duidt mogelijk op die activiteit van herordening van de hersenen. Piaget (1896-1980) noemde de leeftijdperiode vanaf 7 tot 12 jaar, die van het concreet- operationeel handelen. Het kind gaat logisch en systematisch nadenken en in de schoolsituatie wordt een beroep gedaan op het lange termijngeheugen dat in deze periode toeneemt. In deze periode leert het kind relativeren. De mogelijkheid tot relativeren betekend voor de morele ontwikkeling dat het kind niet altijd meer de autoriteit (ouders, docent) volgt, maar vaker relativeert wat deze zegt en dan de eigen wensen volgt.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 33
Bijlage 23 Er worden 4 voorwaarden onderscheiden om kinderen van moreel te weten tot moreel te handelen te laten komen. Een enkele voorwaarde op zichzelf is niet voldoende om kinderen te laten komen tot het handelen naar het moreel. De 4 voorwaarden waaraan voldaan dient te worden zijn: • Morele Empathie – Aanvoelen en in kunnen schatten hoe het welzijn van anderen wordt beïnvloed door je eigen gedrag. • Morele Redenatie – In gedachten kunnen uitmaken wat het moreel gezien – van gewenst gedrag én van de mogelijke alternatieven - het beste gedrag zou zijn. • Morele Afweging – Afwegen wat het effect zou zijn van verschillend eigen gedrag en tot een beslissing komen. • Moreel gedrag – Dit voornemen in gedrag kunnen omzetten. De meeste handelingen gebeuren spontaan, maar de spontante handelingen zijn het resultaat van het ontwikkelingsproces dat een kind in meerdere of mindere mate doormaakt voor de bovengenoemde vier voorwaarden. Zowel cognitie als emotie speelt daarbij een rol. (Kohnstamm, Kleine Ontwikkelingspsychologie: De schoolleeftijd, 2009, p. 143) Volgens de Amerikaanse onderwijskundige Benjamin Bloom (Kohnstamm, Kleine Ontwikkelingspsychologie: De schoolleeftijd, 2009, p. 113) zijn er drie stadia van een leerproces, te weten: • De aandacht van een kind wordt getrokken; het moet op eigen manier een tijdje aan de leerstof mogen snuffelen. Belangrijk hierbij is dat de nieuwsgierigheid wordt gewekt; • Het kind wil precies weten hoe het in elkaar zit of hoe het moet. Dáárom wil het luisteren, leren en oefenen. Belangrijk is daarmee op het goede moment te beginnen; • Het kind kan dan zelf met de nieuwe kennis en vaardigheid aan de slag, deze integreren in wat het al wist en kon. Belangrijk is dat daarmee het competentiegevoel wordt versterkt. In het onderzoek dat gehouden is lag de nadruk op het verhogen van het brandveiligheidbewustzijn. Om dit bewustzijn te bereiken moeten de kinderen leren over brandveiligheid. Dit wordt getracht door middel van de gegeven voorlichting.
2 Voorlichtingskunde Voorlichting vindt plaats op de meest uitlopende terreinen en met diverse doelstellingen. De overeenkomst binnen voorlichting is dat gedragsverandering vrijwel altijd het uiteindelijke doel is. Gedragsveranderingen kunnen op basis van 3 processen tot stand komen, namelijk inwilliging, identificatie en internalisatie (Kelman, 1970). In het geval van inwilliging verandert men omdat er een beloning en/of straf aan bepaald gedrag is verbonden. Identificatie verwijst naar gedragsveranderingen die plaatsvinden om aanvaard te worden door anderen. Bij internalisatie verandert men zijn gedrag, omdat men zelf achter dit gedrag staat. Het zal duidelijk zijn dat voorlichting vooral gericht is op gedragsverandering via internalisatie, omdat het hierbij gaat om vrijwillige gedragsverandering die duurzaam zal zijn.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 34
Bijlage 23 Bijlage 2.1 Voorlichtingsvormen In de voorlichtingskunde zijn er 3 belangrijke toepassingsvarianten van voorlichting. Deze 3 toepassingsvarianten hebben raakvlakken met elkaar. Het gaat om de volgende 3: • Informatieve voorlichting; • Educatieve voorlichting; • Persuasieve voorlichting; Bij informatieve voorlichting gaat het vooral om de ondersteuning van het besluitvormingsproces door informatie van buiten. Daarbij ligt de nadruk op een zo goed mogelijke inventarisatie van mogelijke alternatieve oplossingen voor bepaalde vragen en van de consequenties van de benutting daarvan. Informatieve voorlichting speelt in op informatie zoekgedrag om bepaalde problemen op te lossen of op de aanvaarding van nieuwe ideeën om latente problemen op te lossen. (Wapenaar, Röling, & Ban, 1989, p. 191) Onder educatieve voorlichting verstaan wij die voorlichting die tot doel heeft het probleemoplossend vermogen van individuen of groepen te vergroten. Educatieve voorlichting tracht mensen op zodanige wijze te ondersteunen, dat zij in staat zijn zichzelf te helpen. Een belangrijk kenmerk is hiervan dat de cliënt gemotiveerd wordt aan de eigen behoeften vorm te geven. In de educatieve voorlichting staan met andere woorden de behoefte van de cliënt centraal en niet de wensen van de voorlichter. Gezien het karakter van de educatieve voorlichting is het niet een kwestie van een eenmalig consult. Educatieve voorlichting is gebaseerd op diverse voorlichtingen. Educatieve voorlichting richt zich niet op het van buiten aandragen van informatie, maar op het versterken van de capaciteit van de voorgelichte om informatie te verwerken, zich te organiseren en hun eigen problemen op te lossen. Het uiteindelijke doel is een mondige en gekwalificeerde voorgelicht persoon. (Wapenaar, Röling, & Ban, 1989, pp. 192,220). Bij persuasieve voorlichting gaat het om het beïnvloeden van individuele besluitvorming ten behoeve van een collectief vermeend doel. De voorlichting is belangrijk omdat mensen hun eigen belang onvoldoende onderkennen ervan te overtuigen dat aanpassing van hun gedrag noodzakelijk is. (Wapenaar, Röling, & Ban, 1989, p. 241). Voorlichting is hierbij in de eerste plaats een beleidsinstrument om voor collectieve problemen een oplossing te vinden. In dit onderzoek is er sprake van persuasieve voorlichting in groepsvorm. Het belang dat onderkend wordt is brandveiligheid in huishoudens. Door middel van de voorlichting wensen de veiligheidsregio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland gezinnen te bereiken om iets aan hun brandveiligheid te doen. Dit in het kader van BrandVeilig Leven. De doelgroep die de voorlichting ontvangt zijn de kinderen in groep 4.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 35
Bijlage 23 2.2 Gezinsecologie Om de kennis die kinderen op doen bij de voorlichting te kunnen delen met de ouders, moet de gezinsecologie in orde zijn. Een gezinsecologie bestaat uit 5 onderdelen, te weten: • Het microsysteem: ouders en kinderen in hun onderling verband; • Het mesosysteem: ervaringen die kinderen van buiten het gezin inbrengen; • Het exosysteem: ervaringen die ouders van buiten het gezin inbrengen; • Het chronosysteem: grote gebeurtenissen die het gezin in de loop der tijd mee maakt; • Het macrosysteem: sociaal economische omstandigheden waarin het gezin leeft. (Kohnstamm, Kleine Ontwikkelingspsychologie: De schoolleeftijd, 2009, p. 298) De voorlichting die wij geven speelt zich af op de basisschool. De basisschool is voor kinderen een belangrijke bron voor de ervaringen genoemd in het mesosysteem. We willen proberen de kinderen kennis mee te geven over brandveiligheid en deze met hun gezin te laten delen. In het onderzoek is er daarom voor gekozen om de ouders een vragenlijst in te laten vullen om te kijken of hetgeen dat het kind heeft geleerd, ook gedeeld wordt met de ouders. 2.3 Aandachtspunten bij een voorlichting De leerpsycholoog Van Parreren (1921-1991) noemt 6 principes waarmee het onderwijs rekening dient te houden bij het leerproces: 1. De te leren handelingen dienen in kleine stappen opgebouwd te worden. 2. Leren dient trapsgewijs te gebeuren van handelend op materieel niveau naar mentaal niveau. 3. Het gaat om op gedrag gecentreerde instructie en correctie, dat wil zeggen dat niet het leerdoel of het onjuiste product moet worden benadrukt, maar het leergedrag. 4. Explicitering, dat wil zeggen de bewustmaking na het vinden van een oplossing, hoe het probleem is opgelost en welke wegen zijn gevolgd. 5. Recapituleren of samenvatting van wat er in de les is gebeurd. 6. Beleving van succes, die vaak nodig is om de leermotivatie weer enigszins op gang te brengen. (Brakenhoff & Homminga, 1987, p. 68). In het boek ontwikkelingspsychologie voor het onderwijs (Brakenhoff & Homminga, 1987) worden aanbevelingen gegeven over welke vaardigheden een goede leerkracht (of voorlichter) zou moeten beschikken. Daarbij wordt door hun opmerkt dat de meeste docenten door middel van goede en slechte ervaringen een goed onderwijsgedrag ontwikkelen. Naar aanleiding van een onderzoek komen de volgende aanbevelingen: • Duidelijkheid: de leerkracht doet duidelijke en begrijpelijke afspraken, aangepast aan het begripsniveau van zijn leerlingen; • Variatie: de leerkracht beperkt zich niet tot het gebruik van één methode of middel; er komen afwisselende activiteiten voor; luisteren en praten, luisteren en doen, zitten en bewegen; • Enthousiasme: uitgedrukt door ritme, stembetuiging, articulatie, houding, gelaatsuitdrukking en gebaren; Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 36
Bijlage 32 Bijlage
• • • • •
•
Taakoriënterend gedrag: dat de leerling ertoe brengt gegeven taken, opdrachten en oefeningen uit te voeren; Vermijden van negatieve kritiek: dit betreft met name de manier waarop de leerlingen feedback krijgen op hun gedrag; Non-directief gedrag: vooral het ingaan op zelf aangedragen ideeën van leerlingen en het accepteren van hun gevoelens; Aanleren en gebruiken van criteria om prestaties te beoordelen; Het geven van structuur: onder meer door richting te geven aan het denkproces, de discussie samen te vatten, juiste aanwijzingen te geven en bepaalde leerinhouden te beklemtonen: Het variëren van het cognitief niveau van vragen, bijvoorbeeld door gesloten reproductievragen af te wisselen met open denkvragen. (Brakenhoff & Homminga, 1987, p. 184)
Het is belangrijk om te kijken of in de voorlichting (de uitvoering) deze aanbevelingen voorkomen. De voorlichting van Brandweerman Cor voldeed aan deze aanbevelingen.
2.4 Bewustwording Het effect van voorlichting is vaak niet direct zichtbaar. Er wordt gesproken over bewustwording, het veranderen van gedrag of houdingen, het vergroten van inzicht, het veranderen van meningen. Hoewel niet zichtbaar, kunnen de gevolgen van deze veranderingen wel heel wezenlijk zijn. Het effect van voorlichting kan daarom vaak beter bepaald worden wanneer wij proberen te meten wat er zich als gevolg van voorlichting in de hoofden van mensen heeft afgespeeld, dan wanneer wij kijken wat de observeerbare gevolgen in besluitvorming en gedragsverandering zijn. Vandaar dat er zoveel opinieonderzoek wordt uitgevoerd om er achter te komen wat mensen geloven, denken, van bepaalde onderwerpen afweten of wat ze ervan vinden. Er is nog maar weinig inzicht in de vraag of bewustwording ook leidt tot blijvend ander gedrag. In het algemeen gaat men uit van de volgende reeks. Kennis Houding Gedrag Voor voorlichting zou dit dus betekenen dat mensen eerst geïnformeerd worden, dat ze op grond daarvan hun houding veranderen en dan tot actie overgaan. (Wapenaar, Röling, & Ban, 1989, p. 56). In het onderzoek wordt goed gedrag van kinderen gestimuleerd door de kinderen met een Brandweerman Cor sleutelhanger te belonen. Dit is een sleutelhanger die alleen de kinderen krijgen die een voorlichting van Brandweerman Cor hebben bijgewoond. Tevens is dit een herinnering aan hetgeen wat zij geleerd hebben tijdens de voorlichting. In de ontwikkelingspsychologie wordt dit ‘intermittant reinforcement’ genoemd. Er wordt geprobeerd goed gedrag van de kinderen te belonen met een beloning die je niet zomaar krijgt. (Kohnstamm, Kleine ontwikkelingspsychologie: Het jonge kind, 2002).
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 37
Bijlage 32
3 Brandveiligheid Met brandveiligheid wordt gedoeld op het voorkomen van brand, het beperken van de ontwikkeling van brand en rook, het blussen van een brand en de mogelijkheid tot het snel en veilig vluchten. Bij brandveiligheid spelen zowel technische als sociale maatregelen een bepalende rol. (Kobes, 2008)
3.1 Lectorale rede: een nieuw elan in brandveiligheid. Rene Hagen schreef in 2007 over een nieuwe visie op de brandveiligheid. Hij formuleert zijn visie op 3 pijlers: • Het optimaliseren van regelgeving; Geoptimaliseerde regelgeving houdt in dat er uiteindelijk een systeem van regelgeving is dat bestaat uit regels waarin de functionele doelen leidend zijn en waarin de regels proportioneel zijn. (Hagen, 2007) • Reduceren van risico’s; Bij risico’s moet gekeken worden naar zowel de risico’s die een gebouw met zich meebrengt als de risico’s die het gebruik ervan met zich mee brengt. Met andere woorden: er moet een systeem zijn van object gestuurde preventie en van gedragsgestuurde preventie. Dit wordt bereikt als men zich met name richt op die omgeving waar de grootste risico’s aanwezig zijn, door bij het stellen van regels nadrukkelijk uit te gaan van het gedrag van mensen bij brand en door scenario’s te hanteren voor het opstellen van brandpreventieve eisen. (Hagen, 2007). • Verhogen van het veiligheidsbewustzijn. Veiligheidsbewustzijn is in het kader van de brandpreventie te verdelen in het veiligheidsbesef van burgers en het veiligheidsbesef van bestuurders. Beide dienen verbeterd te worden om het veiligheidsbewustzijn te vergroten. Dit wordt bereikt door het maatschappelijk veiligheidsbesef te vergroten. Daarbij neemt dat van bewoners een prominente plaats in, omdat in de woonomgeving nu eenmaal de meeste branden plaatsvinden en de meeste slachtoffers te betreuren zijn. (Hagen, 2007) Van de drie pijlers die genoemd worden, is er een die aansluit bij de doelstelling van de brandveiligheidvoorlichting. Het verhogen van het veiligheidsbewustzijn. 3.2 Veiligheidsbewustzijn. Burgers dienen zich meer bewust te zijn van veiligheidsrisico´s die zij in het dagelijks leven lopen en van de mogelijkheden die zij hebben om daar zelf invloed op uit te oefenen. Voorbeelden hiervan zijn: de aandacht voor brandveiligheid in de thuissituatie door de installatie van rook- en brandmelders of door na te denken op welke manier uit het huis te vluchten bij brand. (MinisterieBZK, 2002) Aan het veiligheidsbewustzijn valt zelfredzaamheid te koppelen, het menselijk vermogen om signalen van gevaar waar te nemen en te interpreteren, en om beslissingen te nemen en uit te voeren die gericht zijn op het overleven van een brandsituatie. Men is zich dan bewust van de gevaren om zich heen en heeft daar mogelijk actie op ondernomen. Dit betekent dus niet dat het om personen gaat die verminderd zelfredzaam zijn in de vorm van een handicap in enige vorm.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 38
Bijlage 32 Er zijn diverse factoren van invloed op de mate van zelfredzaamheid, namelijk brandkenmerken, gebouwkenmerken en menskenmerken. Mensen zijn zich niet bewust van de gevaren van brand, maken meestal gebruik van de vluchtroute waarmee ze het beste bekend zijn en mensen handelen anders dan normaal in groepen en wanneer zij onder druk staan. (Kobes, 2008) Mate van zelfredzaamheid
Menskenmerken
Brandkenmerken Gebouwkenmerken
Figuur 1 Onderwerpen van Brandveiligheid (Helsloot & van 't Padje, 2010)
Wanneer een burger aan het ideaalbeeld van een zelfredzame burger zou voldoen, zou hij beschikken hij over deze eigenschappen: • Heeft afspraken gemaakt met buren over hulp bij noodsituaties; • Is op de hoogte van de risico’s in de directe omgeving; • Heeft een geschikt en werkend waarschuwingsmiddel voor brand en/of koolmonoxide; • Heeft zich voorbereid op een langdurige situatie zonder water, gas of elektriciteit; • Kan de hulpdiensten effectief alarmeren en informeren; • Weet hoe te handelen bij verschillende noodsituaties; • Weet waar hij/zij tijdens een noodsituatie informatie kan verkrijgen; • Kan een beginnende brand bestrijden; • Heeft (enkele) EHBO- vaardigheden aangeleerd; • Kan zich enige tijd handhaven in een situatie zonder water, gas of elektriciteit; • Kan een reddingspoging doen bij bijvoorbeeld een waterongeval; • Heeft oog voor verminderd zelfredzamen. (Helsloot & van 't Padje, 2010, p. 254) In het kader van het onderzoek kan het betekenen dat een leerling in groep 4 brandveiligheidvoorlichting krijgt in enkele van deze onderwerpen.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 39
Bijlage 23 Bijlage Bronnen Brakenhoff, J., & Homminga, S. (1987). Ontwikkelingspsychologie voor het onderwijs. Groningen: Wolters- Noordhoff. Delfos, M. F. (1999). Ontwikkeling in Vogelvlucht; ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Steenwijk: Grafisch bedrijf Gorter bv. Hagen, R. (2007). Het kerkje van Spaarnwoude: over een nieuw elan in brandveiligheis in tien ambities. Arnhem: NIFV. Helsloot, I., & van 't Padje, B. (2010). Zelfredzaamheid; Concepten, thema's en voorbeelden nader beschouwd. Den Haag: Boom Juridisch uitgevers. infonu.nl. (2008, november 16). Sociale Ontwikkeling - Wat kan een kind op welke leeftijd? Opgeroepen op april 11, 2012, van infonu.nl: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/sociaal/26182sociale-ontwikkeling-wat-kan-een-kind-op-welke-leeftijd.html Kelman, H. (1970). Processes of opinion change. in : Bennis, W.G.; Benne, K.D.; Chin, R. Kobes, M. (2008). Zelfredzaamheid bij brand. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Kohnstamm, R. (2002, November). De wormen in Naarden. Opgeroepen op maart 23, 2012, van www.kohnstamm.info/ritakohnstamm/meer/meer_columns_wormeninnaarden.htm Kohnstamm, R. (2009). Kleine Ontwikkelingspsychologie: De schoolleeftijd. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Kohnstamm, R. (2002). Kleine ontwikkelingspsychologie: Het jonge kind. Houten : Bohn Stafleu van Loghum. MinisterieBZK. (2002). Actieprogramma Rampenbeheersing en Brandweer 2002-2006. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninksrijkrelaties. Wapenaar, H., Röling, N., & Ban, A. W. (1989). Basisboek Voorlichtingskunde. Amsterdam: Boom Meppel.
Evaluatierapport ‘Brandveiligheidvoorlichting voor leerlingen in groep 4’ Brandweer Gooi en Vechtstreek & Flevoland
Pagina 40