Lesbrief voor leerlingen van groep 7-8
in arin je a w t e k n ak ken va a en lesp e m t s i e Y R nh eerst t E A STO at werken aa k M n e W d O be SH pen ga Daarna ilm. Je p f . t a e i t c t s u a e d m o ni klein een pr otion a e j m p erhaal r p v e ) o t w p i t s r n t n s o l n ee n( llemaa ter, da a tjes ee k t o a r o a n a d k e e j sg een cor. Als of 2 kla e 1 d t e n e m w je e aken. ga je u m o b m l i n f maken e e t n d e e h e v j j j i i r a b g sch t kijken bt dan ap kan m t e s o h k r l n o a a o v a geda r allem at stap e d t a e j w t t a d Je leer film en n e k e t n van ee wen. opbou INHOUD 1. Ontwerp een karakte r 2. Ontwerp een product 3. Maak ee n storyboard + instructi evellen: hoe maak ik e en storyboa rd 4. Maak de cor & props 5. Maak ee n animatie bijlagen / Hoe maa k ik een kara kter / Hoe maa k ik een anim atie
Show me a Story is ontwikkeld door Julia Jager en Simone Dresens in opdracht van Nieuwe Veste Breda in het kader van Cultuureducatie met Kwaliteit. Het lespakket maakt onderdeel uit van de leerlijn beeldende vorming van Cultuurwinkel Breda
Bij opdracht 1 ga je een karakter ontwerpen. Een karakter is een mens, dier of ander schepsel dat centraal staat in een verhaal. Het verhaal maken we later. In dit deel van de les werk je eerst een karakter uit. Dit doe je in stappen die hieronder beschreven zijn.
OPDRACHT 1.1 Gebruik de tabel hieronder en bepaal met behulp van een dobbelsteen welk karakter je gaat ontwerpen. Dobbel 3x: een type en twee eigenschappen.
dobbelsteen 1
type karakter superheld(in)
eigenschap 1 betweter
2
ridder
onhandig
3
prins(es)
gemeen / te lief
4
monster
dom / slim
5
heks/tovenaar
snel
6
draak
bang
eigenschap 2 die verstrooid is, kan nooit wat vinden wel dapper, weet zich daardoor altijd in ongelukkige situaties te manoeuvreren heeft geen grenzen, kan niet stoppen vaak chagrijnig, door slaapgebrek slecht gevoel voor richting, is altijd verdwaald heeft altijd geluk, wint en vind alles
OPDRACHT 1.2 Bedenk hoe je karakter er uit ziet. Maak een mindmap (een gedachten boom) met woorden en kleine tekeningen. Bedenk hoe je hoofdfiguur er uit ziet en wat hem/haar uniek maakt: Maak eerst een mindmap. Schrijf ongeveer 10 woorden op die het karakter beschrijven. Stel jezelf bijvoorbeeld de volgende vragen: Is hij/zij, groot of klein, dik of dun? Lang haar, kort haar? Grote oren? Kleine neus? Kleur ogen? Welke kleren draagt hij/zij? Denk eens na over de persoonlijkheid van je personage. Wat zijn zijn/ haar leuke en minder leuke eigenschappen? Is hij/zij lief? Verlegen? Brutaal? Boos? Eng? Mooi? Lelijk? Sterk? Slim? Wat vind je personage moeilijk en wat is makkelijk om te doen? Waar is hij/zij heel goed in en waar minder goed in?
Probe er iet s aan je pe het u rsona iterlijk ge to hij/zi e van j nog te vo egen uniek zoda er wo t rdt.
OPDRACHT 1.3 Maak nu een tekening van je karakter in de vorm van een poster. Teken je karakter groot op een a3 papier. Geef je karakter een naam. Zet deze met mooie letters op de poster. En schrijf ook de belangrijkste eigenschappen van je karakter goed leesbaar op de poster.
GEBRUIK DE INSTRUCTIEVELLEN ‘HOE MAAK IK EEN KARAKTER’
Bij opdracht 2 ga je een product ontwerpen. Een product is een gebruiksvoorwerp dat je bijvoorbeeld kunt dragen Of iets dat licht geeft. Of je kunt het gebruiken om iets open te maken. 1 OPDRACHT 2.1 Bedenk een product. Dit product is een uitvinding voor het karakter/ personage dat je in deel 1 hebt bedacht. Denk aan de eigenschappen van je karakter, het moet iets zijn dat je karakter goed kan gebruiken. Wat zijn je eerste ideeën? Schrijf zoveel mogelijk (minimaal 5 verschillende ideeën) op en maak kleine schetsen op een tekenvel. (a3 of a4). Als je niet meteen iets kunt verzinnen kun je weer dobbelen en zo een van de volgende opties kiezen.
OPDRACHT 2.2 Maak een mindmap (een gedachten boom), op een a4 of a3 papier, van woorden en tekeningen met ideeën voor je uitvinding / product. Bij het ontwerpen van een product is het goed om na te denken over het volgende: Context: voor wie is het? Waarvoor is het? Wat moet het doen/kunnen? Waar en wanneer moet je het gebruiken?
2
3
4 5 6
Dobbel je uitdaging Iets om te dragen (kleding, rugzak, bril, koptelefoon) Iets om op te zitten bv een stoel, een kleedje, een bank, een kruk Iets voor bescherming (zwaard, een waterpistool, onzichtbaarheids mantel) Iets om in te slapen (bed, hangmat, tent) Iets dat licht geeft (zaklamp, fietslamp) Iets om je mee te verplaatsen (een raket, auto, fiets)
Vorm: hoe ziet het eruit? Welke materialen zijn nodig? Hoe werkt het? Wat is er nodig om het te laten werken? Gebruik: Hoe hou je het vast? Doet het product 1 of meer dingen? Is het mobiel of heel log en zwaar? Kan het vanzelf bewegen?
OPDRACHT 2.3. Maak een definitief ontwerp Kies je beste ideeën die je hebt opgeschreven en geschetst en maak het product voor je karakter definitief. Je mag het tekenen maar je mag het ook ruimtelijk (3D) maken. Gebruik karton, verpakkingen, wc rolletjes, kralen, knopen en andere materialen die je kunt vinden / mag gebruiken.
Bij opdracht 3 ga je een verhaal verzinnen en daar maak je een storyboard van. Een storyboard is een stripverhaal waarin je laat zien hoe je verhaal verloopt. Tips over hoe je je verhaal moet opbouwen en hoe je daar een storyboard van maakt vind je aan het einde van deze opdracht.
OPDRACHT 3.1 Bedenk een verhaal. Het is de bedoeling dat jullie van het verhaal een tekenfilm maken maar dan moet je wel goed weten hoe het verhaal gaat. Dat hoef je niet alleen te doen, hier ga je samenwerken met 1 of 2 klasgenoten. Verzin met elkaar een verhaal waarin jullie karakters en producten voorkomen. Schrijf het in een paar zinnetjes
op. Gebruik de volgende vragen om je verhaal te bedenken:
OPDRACHT 3.2 Maak een storyboard, stripverhaal van het verhaal dat je verzonnen hebt. Zorg dat er een duidelijk begin, midden en einde aan je verhaal zit.
OPDRACHT 3.2.2 Teken je verhaal als strip
Wie? Wie zijn d e hoofdf iguren in het ve rhaal? Waar? Waar spe elt het ve rhaal zich af? Wat? Wat zijn d e figuren aan het doen ? Welk? Welk pro bleem on tstaat? Welke sit uatie be v inden de hoofd figuren z ich in? Hoe? Hoe word t het pro bleem opgelost ? Hoe ga a n ze met de s ituatie om ? En toen? Hoe eind ig
t het verh
aal?
E EL ‘HO V E I T N TRUC AAL’ E H K INS R O E O NV ’ ZIE JE EE OARD B F Y J I R R ‘STO SCH BLAD K R E W
Begin
Midden
Einde
Stel je karakters voor. Niet letterlijk maar laat ze je verhaal binnenkomen. Waar zijn ze? Wat doen ze? Zitten ze bijvoorbeeld al samen in een auto? of komen ze elkaar tegen in het bos?
Er gebeurt iets? Welk probleem ontstaat. Welke situatie? bv: ze lopen in de val van een monster, hoe redden ze zich hieruit?
Hoe wordt het opgelost?
Bij opdracht 4 ga je het decor en alle andere benodigheden maken en verzamelen die je naast je karakter en product nodig hebt. Er zijn twee manieren waarop de animatie gemaakt kan worden. Vraag even aan je leerkracht welke manier jullie gaan gebruiken. Dat is namelijk afhankelijk van de camera die je gebruikt. Staande animatie (opstelling met fotocamera) Maak van jullie karakters een pop (teken je karakter nog een keer (of maak er een kopie van) op dik papier. Knip uit en maak er een voetje onder, zodat hij overeind blijft staan. Zorg dat het product past bij de grootte van je karakter, teken hem overnieuw of maak een kopie en zorg, waar nodig, dat je karakter het vast kan houden. Maak een decor: Welke achtergrond (bos? zee? kasteel?) heb je nodig? Maak dit met papier/karton. Of gebruik speelgoed (huizen, auto’s) zoals Playmobil en Lego om je decor vorm te geven.
Liggende animatie (opstelling met webcam) Teken jullie karakters en producten nog een keer of maak een kopie op gepaste grootte in verhouding tot je achtergrond. Knip jullie karakters en producten uit. In welke achtergrond speelt het verhaal zich af? Bos? Zee? Kasteel? Maak een grote tekening en gebruik knutsel spullen om de achtergrond aan te vullen (watjes voor wolken, ijsstokjes voor tafels etcetera) of gebruik foto’s op een creatieve manier. Teken op een groot vel papier of plak met plakband op een groot vel papier.
Animatie Animatie betekend bewegend beeld, wat vaak zelf gemaakt is en niet gefilmd. Het ontstaat door stilstaande beelden (foto’s) achter elkaar te zetten en snel op elkaar te laten volgen. Maar animatie is nog veel meer dan dat. Alles kan namelijk. Niets is te gek. Alles wat je in de echte wereld niet kan filmen, kan je in de wereld van animatie wél maken. Een maan die knipoogt, een berg die niet bestaat uit rots maar uit chocola, mensen met superkrachten, olifanten die kunnen vliegen, je kan het zo gek niet bedenken of het is mogelijk.
Bij opdracht 5 ga je je verhaal ‘animeren’. Je maakt een stopmotion filmpje. Een filmpje dat je maakt door allemaal foto’s achter elkaar te zetten. Nu gaan jullie dan echt een animatie maken. Zorg dat alles goed klaar staat. De leerkracht heeft in de lerarenhandleiding een instructie gekregen hoe het een en ander klaar te zetten. Zorg dat je de taken verdeeld en om de beurt de camera mag bedienen of de karakters en het decor mag verplaatsen. GEBR UIK D E INS ‘HOE TRUC MAA TIEV K IK ELLE EEN N A N I M TIPS ATIE ’ ;