Het belang van ontwikkeling in het Noorden Interview met Florence Degavre
Brigitte Rys De Frans-Belgische Florence Degavre (° Leiden, 1972) is Licentiaat Economische Wetenschappen (UCL), volgde daarna een grondige studie Bevolkings-, Milieu- en Ontwikkelingswetenschappen (UCL) en behaalde daar onlangs het Doctoraat met haar proefschrift: Enjeux du développement dans les contextes Nords. Le rôle des femmes dans le ‘care’ et la reproduction du lien social. Vanuit haar militant marxistisch en feministisch engagement wil Dr. Florence Degavre een nieuwe gedurfde visie voorstellen op ontwikkeling. Het originele aan haar voorstel is dat ze uitgaat van de ontwikkeling van de bevolking in de “ontwikkelde” landen van het Noorden. De kern van haar betoog is de bedenking dat de greep van enkel en alleen maar het modernisme op ontwikkeling geen goede zaak geweest is. Met “modernisme” bedoelt Degavre een door mannen gedominieerde, geïndustrialiseerde maatschappijvisie gericht op economische productie en winstgroei, waarin het credo van het individualisme de sociale cohesie beschadigt en de zachte waarden als onbelangrijk afdoet. Ontwikkeling gaat voor haar om het herstellen van het sociale weefsel, en van onze hele leefwereld. Vrouwen zijn altijd en overal ter wereld verantwoordelijk geweest, en nu nog, voor de zorgtaken in de gemeenschap: zorg voor kinderen, ouderen, hulpbehoevenden. Daarom moet het feminisme deze vergeten of weggestopte prestaties van vrouwen herevalueren, in plaats van enkel te eisen dat vrouwen mogen deelnemen aan de “rat race”. In haar doctoraatsverhandeling aan de Université Catholique de Louvain, getiteld: “Het belang van ontwikkeling in het Noorden. De rol van de vrouwen in de zorg en de regeneratie van het sociale weefsel.”, verdedigd op 18 maart 2005, stelt Dr. Florence Degavre een nieuw en origineel concept van ontwikkeling voor. Dat noemt ze “uitgebreide regeneratie van de leefwereld (“reproduction1 étendue du vivant”). Stap voor stap legt ze uit hoe ze tot dit begrip komt. We stippen hierna een aantal fragmenten aan uit haar proefschrift, ter illustratie van haar onderzoek. Inleiding Degavre wil een poging doen om het begrip “ontwikkeling” opnieuw te definiëren via onconventionele denkpistes. De conventionele opvatting van ontwikkeling komt immers neer op een versneld opleggen van het liberale modernisme, dat gebaseerd is op een instrumentele visie op de verhouding tussen het individu en zijn omgeving. Die visie op ontwikkeling heeft niet echt het gewenste resultaat opgeleverd. Bij haar kritische beschouwing put de auteur uit marxistisch, feministisch en ecologisch gedachtegoed. Ze wil tot een nieuw concept komen via vijf denkpistes: 1
“reproduction” of “reproductie” betekent normaal “vruchtbaarheid” of “demografische reproductie”. Dr. F. Degavre gebruikt de term hier niet in de enge betekenis van vruchtbaarheid. In haar tekst dekt het begrip een veel ruimere lading: het is de optelsom van productie (loonarbeid) en reproductie zoals bedoeld in het oude systeem (huishoudarbeid en kinderen opvoeden) én het betekent tegelijk de dynamiek die ontstaat door de interactie tussen die twee sferen. © RoSa. Uitgelezen, jg. 11, nr. 1, 2005.
1
-
de werkelijkheid herinterpreteren vanuit de geschiedenis van de volkeren en hun omgeving en niet alleen vanuit het modernisatieproces;
-
de aandacht vestigen op reële processen en oplossingen voor de vraag naar ontwikkeling die ontstaan vanuit de volkeren zelf en niet werden opgelegd door experts;
-
deconstructie van universele categorieën, de fundamenten van het westerse denken in vraag stellen, zoals de tegenstelling man/vrouw, traditie/moderniteit, privé/openbaar, natuur/cultuur;
-
de vrouwen een plaats geven als spelers in de geschiedenis van de ontwikkeling, hun aanwezigheid laten meetellen in de verklaring van sociale fenomenen;
-
op zoek gaan naar andere principes, die diep verankerd zijn in de eigen leefwereld van plaatsen en volkeren zoals wederkerigheid (gift om gift) en herverdeling.
Vertrekkend van het idee dat ontwikkeling als productieproces niet samen te vatten is als de geschiedenis van de industriële productie, groei en accumulatie (kapitaalvorming), richt zij de spots op het herstellen en het in stand houden van het maatschappelijke weefsel, de verhouding tot het milieu, het collectieve affect, de cohesiefactoren, kortom, de uitgebreide regeneratie van de leefwereld. Waarom een originele aanpak nodig is Het pro-modernistische feminisme bracht heel wat veranderingen ten goede mee voor de positie van de vrouwen. Maar de recente post-modernistische kritiek maakt dat we met twee zaken rekening moeten houden. Ten eerste: er is niet zoiets als een homogene positie van dé vrouw (er zijn burgervrouwen, arbeidersvrouwen, blanke en zwarte vrouwen, vrouwen uit het Noorden en uit het Zuiden, een heel diverse groep dus). Ten tweede: het proces van modernisering betekende in sommige aspecten een achteruitgang voor vrouwen. Dat vormt een interessante springplank naar de studie van andere feminismen, namelijk die van het Zuiden. Het is de studie van het feminisme in het Zuiden die de auteur heeft toegelaten zich te buigen over het economische en sociale handelen van vrouwen in het Noorden. Uit de studie van feministische theorieën van het Zuiden groeide bij feministen in het Noorden het besef dat het economische en sociale handelen van vrouwen het sociale weefsel in stand houdt en herstelt. Vrouwen zijn in staat zich te organiseren om te overleven, te werken voor de gemeenschap terwijl ze de handelsprincipes combineren met prestaties zonder winstoogmerk, onbetaalde met betaalde arbeid. Vrouwen zijn dragers van wat we de “uitgebreide regeneratie van de leefwereld” noemen. De modernistische interpretatie van de werkelijkheid is verantwoordelijk voor de opdeling in vakjes van alle menselijke activiteiten in : commercieel en niet-commercieel, betaalde arbeid en onbetaalde arbeid, vrije tijd, zorgtaken enz. We moeten daarvan afstappen om onze nieuw visie op ontwikkeling te construeren. We moeten al die handelingen aaneensmelten en zien hoe ze samenvallen tot een uitgebreide regeneratie van de leefwereld. Ondanks hun achterstelling en hun marginale positie ten opzichte van de dominante spelers hebben sommige vrouwen autonome strategieën ontwikkeld in functie van hun eigen prioriteiten. Zo zijn ze pioniers in de strijd tegen milieuverloedering. In het zuiden zijn het vooral vrouwen die afhankelijk zijn van milieu en natuurlijke hulpbronnen in hun dagelijkse strijd om te overleven. Daarom dragen zij er zorg voor en zullen ze geen
© RoSa. Uitgelezen, jg. 11, nr. 1, 2005.
2
roofbouw plegen. Vrouwen navigeren tussen opbrengst en herstel, individueel of collectief. Vrouwen verzoenen natuur en mensheid, ondanks tegengestelde belangen. Dit soort relatie tussen milieu en bevolking heet “nurturance” (koesterende zorg). In het Noorden lijkt de dynamiek tussen productie en reproductie enkel te kunnen geïnterpreteerd worden als verschil tussen loonarbeid en huishoudarbeid, wat nogal magertjes lijkt naast de ingewortelde interactie tussen productie en reproductie in het Zuiden. Toch slagen ook vrouwen in het Noorden erin de privé sfeer in de beroepssfeer te laten overvloeien (dat blijkt uit de ouderenzorg). Over het feminisme en de verschillen tussen het Noorden en het Zuiden Om de literatuur over gender en ontwikkeling uit het Noorden in vraag te stellen maakt de auteur een omweg via de literatuur uit het Zuiden. Ze implementeert de problematiek van populaties in het Zuiden op de post-industriële context van het Noorden. Ze accepteert dat het Zuiden onze oplossingen terugkaatst. Die methode laat haar toe aan te tonen dat het oplossen van de vrouwenproblematiek via gereguleerde accumulatie (het kapitalistisch groeiscenario) geen interessante denkoefening is. Door kritisch na te denken over gender in het Zuiden begrijpen we beter het belang van wederzijdse dienstverlening en van territorium als basis van de sociale samenhang van een gemeenschap. Vrouwen in het Zuiden zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor het nageslacht en de voeding terwijl vrouwen in het Noorden ontwikkeling vooral zien als gelijke rechten en evenwaardig burgerschap. Niet-westerse vrouwenbewegingen zijn nauw betrokken bij hun woongebied en handelen binnen de grenzen van mannelijke dominantie. Het feminisme in het Noorden baseert zich op loonarbeid als toegang tot emancipatie. Huisarbeid wordt beschouwd als een rem. Het gezin speelt een rol in de onderdrukking van de vrouw vanaf het moment dat de productieplaats verplaatst werd van thuis naar de fabriek. Dat bracht een rolverdeling tussen mannen en vrouwen mee. Het onderscheid tussen productie (betaalde arbeid buitenshuis) en reproductie (in de enge modernistische betekenis van huishouden en kinderen opvoeden), het onderscheid tussen privé/openbaar, traditie/moderniteit en tussen productie/reproductie had een achterstelling van de vrouw tot gevolg. Over feminisme en de verzorgingsstaat. Het gezin is meestal afwezig in de mainstream analyses over de verzorgingsstaat. Nochtans is het gezin de belangrijkste plaats van zorgproductie, en dat is meestal de taak van de vrouw. Hulpverlening en zorg zijn de spil in de verhouding tussen vrouwen, gezin en staat. In christen-democratische staten streeft de staat naar de “caring society” op basis van gezinswaarden en gezinsmoraal, wat niet beantwoordt aan de eisen van de feministen. De staat heeft die situatie zelfs bestendigd door wankele statuten voor zorgverleners te ontwikkelen, waarbij een groot deel van de taken de verantwoordelijkheid van het gezin blijft. De feministische kritiek op de verzorgingsstaat is dat de sociale zekerheid de rolpatronen versterkt door ze in het voordeel van de mannen te organiseren en het onderhoud van het maatschappelijke weefsel op de vrouwen af te schuiven. De gezinsideologie poneerde het ideaalbeeld van de mannelijke kostwinner, met betaalde arbeid van de echtgenoot en de gratis zorgarbeid van de echtgenote.
© RoSa. Uitgelezen, jg. 11, nr. 1, 2005.
3
Deze feministische kritiek is echter beperkt, doordat ze emancipatie slechts zien als participatie van vrouwen aan het modernisme. Over de rol van vrouwen in de “care” Om haar theoretisch denkkader te toetsen aan de dagelijkse praktijk deed Degavre veldonderzoek in de zorgsector, meer bepaald de thuiszorg. Ze onderzocht de bijdrage van het feministische denken in de relatie tussen de mantelzorg (onbezoldigde vrouwenarbeid) en de verzorgingsstaat, geconcretiseerd in een Waals project waarbij (vooral) vrouwen in dienst zijn van een aantal gesubsidieerde v.z.w.’s als ziekenoppasser bij hulpbehoevende bejaarden. Degavre wijst erop dat vrouwen, in de zorg bijvoorbeeld, zowel actief meewerken aan het modernisme als aan de uitgebreide regeneratie. Dit perspectief vinden we niet terug in het marxistisch feminisme, noch in het liberale feminisme. In de ogen van de marxistische feministes zijn zorgverleners uitgebuite arbeidsters die in hun werk de gevolgen ondervinden van de dominante kapitalistische en patriarchale verhoudingen. Voor de liberalen komen ze voort uit de privé-sfeer en vormt hun werk een aanloop naar emancipatie en burgerschap. In Noord en Zuid nemen vrouwen de zorg op zich voor de kinderen, de ouderen en de zwakkeren. Die gemeenschappelijke lotsbestemming werd als een probleem beschouwd door het feminisme in het Noorden omdat het tegen de emancipatie was en omdat de verhoudingen tussen de vrouwen en het gezin in de moderne landen geïnstrumentaliseerd werden. De splitsing tussen reproductie en productie werd vaak toegeschreven aan de verschillen tussen de geslachten, terwijl het gaat om een handelwijze die voor een groot deel bepaald is door de plaats van vrouwen in een systeem van mannelijke dominantie. Deze feministische stelling verklaart Degavres interesse voor de positie van vrouwen in de hulpverlening en de zorg. De zorg is een domein dat zowel gaat over geografische en relationele “nabijheid” als over mentale, materiële en affectieve “belasting”. Daarom is de “care” een ideaal studiedomein om ontwikkeling opnieuw uit te vinden. De thuiszorg is een sector met een niet-professionele en een professionele dimensie. De prestaties gebeuren in de privé-sfeer, de organisatie is in handen van de openbare sector en verenigingen, de financiering gebeurt ofwel via het commerciële circuit, de zachte sector of via vrijwilligerswerk. Degavre kiest voor de spelers m/v op het gebied van “care” als onderzoeksterrein omdat dit bij uitstek geschikt is voor de studie van de sociale verhoudingen tussen mannen en vrouwen en van de rol van mannelijke overheersingsmechanismen en emancipatiestrategieën in het ontwikkelingsproces. Ze meent dat in de hulpverlening en de zorg een sterke weerstand leeft tegen de accumulatielogica en een sterke bron van sociale cohesie aanwezig is. Vrouwen spelen een centrale rol in dit tweeslachtige domein, dat tegelijk de basis is voor uitgebreide regeneratie en een val van het patriarchaat. Degavres werkhypothese bestaat erin dat wij de vrouwen niet zien als een bevolkingsgroep die bepaald wordt door natuurlijke kenmerken maar door welbepaalde sociale omstandigheden, waardoor ze als groep drager worden van ontwikkeling gericht op herstel van het sociale weefsel en de hele leefwereld. Hoe moet het verder?
© RoSa. Uitgelezen, jg. 11, nr. 1, 2005.
4
De auteur komt niet tot concrete voorstellen om ontwikkelingsprojecten in de toekomst te sturen. Een kant en klaar voorstel uitdokteren dat in één formule het antwoord geeft op de vragen over ontwikkelingsbeleid, dat wil Dr. Degavre niet. Wel wil ze de discussie over ontwikkeling open trekken, een denkschema aanreiken voor een originele en adequate interpretatie van ontwikkeling, om die dan toe te passen op de situatie in het Noorden. In plaats van te zoeken naar “wat ontwikkeling zou moeten zijn” (duurzaam, menselijk, goed, feministisch, rechtvaardig), opteert ze ervoor te onderzoeken “wat ontwikkeling had kunnen zijn” indien de logica van de modernisering de visie op ontwikkeling niet in de wacht gesleept had. Haar visie op ontwikkeling vertrekt van de premisse dat het kapitalisme de traditionele, collectieve spelers in de zorgsector (syndicaten, mutualiteiten en verenigingen) in een patstelling geplaatst heeft en een blokkering vormt voor hun capaciteit om te vernieuwen en mee te gaan in nieuwe initiatieven. De sociale bewegingen moeten nauwlettend opgevolgd worden, want die kunnen inspelen op nieuwe noden, ondanks de druk van de gereguleerde accumulatie. De auteur wil de sociale, politieke, economische en culturele mechanismen doorgronden die ons dagelijkse bestaan vormgeven en waarvan we zien dat ze grondig onrechtvaardig en frustrerend zijn. Ze bestudeert de strategieën die de niet-dominante spelers uitwerken om ontwikkeling uit de impasse te halen waarin ze door accumulatie (het groeiscenario) en mannelijke onderdrukkingsmechanismen beland zijn. Wij vatten even samen Het is nodig dat ontwikkeling herdacht wordt vanuit de optiek “maatschappelijk herstel” in plaats van als “economische groei”. Enerzijds geeft Dr. Degavre kritiek op het feminisme omdat het niet voldoende het marktprincipe en de economische groei in vraag stelt. Anderzijds haalt ze inspiratie uit de buitengewone kracht van vrouwen in Noord en Zuid. Ze vraagt een her-evaluatie van het werk van vrouwen die overal ter wereld het sociale weefsel dragen. Daarom moet het feminisme in het Noorden het belang van de regeneratie van de leefwereld erkennen. Dat is een veel duurzamere vorm van ontwikkeling dan het principe van de nooit aflatende economische groei.
© RoSa. Uitgelezen, jg. 11, nr. 1, 2005.
5