Een steenworp afstand, een wereld van verschil? Een oorlogsdagboek van een inwoonster en een oorlogsdagboek van een Joodse onderduiker in Heerlen 1942-1944
Teuntje Delheij Profielwerkstuk 5 HAVO 1
Inhoudsopgave Voorwoord 1. Het mijnwerkersstadje Heerlen 2. Heerlen in de Tweede Wereldoorlog 3. De Joodse gemeenschap in Heerlen 4. Het Oorlogsdagboek van Salomon Silber Het gezin Silber Het oorlogsdagboek van Salomon 5. De Oorlogsdagboekjes van Mevrouw Van de Weijer-Palmen Het gezin Van de Weijer De oorlogsdagboekjes Mythe van de schuldige omstander 6. Slot. Een steenworp afstand, een wereld van verschil? Literatuur- en bronnenopgave
2
Voorwoord Precies 975 meter lopen is het volgens de routeplanner tussen de adressen Oliemolenstraat 14 en Leonard Stassenstraat 15 in Heerlen. Met de huidige techniek kunnen we dat via internet eenvoudig en snel meten. Je kunt via de Akerstraat, door de Vlotstraat, over de Bekkerweg, als je af wil snijden dan diagonaal over het Bekkerveld, hoekje om de Leonard Stassenstraat in. Zo’n tien minuten. Met de fiets? Hooguit drie minuten. Een steenworp afstand. Wat is een steenworp afstand, eigenlijk? Letterlijk: de geschatte afstand die fysiek mogelijk door een mens met een steen gegooid kan worden. Maar je moet het meer zien als een uitdrukking. Want het is een relatief begrip. Het hangt af van hoe zwaar en hoe groot de steen is. De een kan je verder werpen dan de ander bijvoorbeeld. Het relatieve van de afstand en hoe zwaar en hoe groot de steen is, staat symbool voor mijn verhaal. “Hoe groot” en “hoe zwaar” zijn sleutelbegrippen voor dit profielwerkstuk. Hoe groot is het lijden, hoe zwaar is het verlies van vrijheid, huis en haard? Hoe groot is de tol die betaald moet worden, hoe zwaar drukt de eenzaamheid en de onderdrukking. “Joden, ook in Heerlen, zijn slachtoffer geworden van een verschrikkelijk systeem. Maar ook van een samenleving die zich niet kon verweren” zei Henk de Wolf van de Stichting Lodewijk Foijer bij de 70-jarige herdenking van het transport op 25 augustus 1942 en bij gelegenheid van de plaatsing van 25 Stolpersteine voor gedeporteerde joodse Heerlenaren. Deze twee perspectieven, van twee mensen, de een slachtoffer, de ander die zich niet kon verweren en niets anders restte dan lijdzaam toezien, probeer ik te vinden in de oorlogsdagboeken van mevrouw Van de Weijer-Palmen, die woonde aan de Oliemolenstraat 14 en Salomon Silber, woonachtig aan de Benzenraderweg 201 en ondergedoken aan de Leonard Stassenstraat 15. Ik probeer ze te vinden door data en gebeurtenissen te zoeken en te vergelijken. Wat zegt mevrouw Van de Weijer over het transport van 25 augustus 1942? Wat zegt Salomon? Wist hij wat hen te wachten stond als hij op de trein naar Westerbork stapte? Maar ook uit andere gegevens. Wist mevrouw Van de Weijer dat het gezin Philips dat op Oliemolenstraat 29 even verderop woonde, ondergedoken was? Of dat het gezin Canter op Oliemolenstraat 30 ondergedoken was? Wist zij dat het gezin Philips opgepakt is en op transport gezet? En als ze dat wist, kon ze weten wat er met op transport gezette Joden gebeurde? Dat ze vergast zijn in Monowitz en Auschwitz? Drong zoiets door? Of leefden Joden en katholieken/protestanten daadwerkelijk vreedzaam met elkaar, maar vooral naast elkaar, zonder contacten? Zodat het misschien wel is opgemerkt, maar niet het dagboek haalde? Of vinden we die onmacht van de samenleving toch terug? Mevrouw Van de Weijer-Palmen leefde tijdens de bezetting “relatief vrij” en hoefde niet direct te vrezen voor lijf en leden. “Wie rustig zijn gang gaat, heeft niets te vrezen” liet Ortskommandant Ackermann de inwoners van Heerlen op 11 mei 1940 weten. Wat niet wil zeggen dat het leven voor de inwoners van Heerlen gemakkelijk was. De gewone Nederlander had een grote kans de oorlog veilig door te komen. Wie geen Jood of communist was en zich rustig hield had 99% kans de oorlog door te komen. Ook al zagen de mensen zélf dat anders. Salomon Silber en andere Joden daartegen waren vogelvrij verklaard. Op 24 augustus 1942 moesten Heerlense Joden zich van de bezetter melden voor transport naar werkkampen in Duitsland. Salomon’s broer Abraham ging. Salomon en zijn jongere broer Chanine besloten onder te duiken bij de dominee van de Gereformeerde Kerk Pontier, die op het adres Leonard Stassenstraat 15 woonde. Op Salomon en zijn jongere broer, later ook zijn ouders en jongste broertje Aron, werd gejaagd omdat beslist was dat zij niet meer mochten bestaan. Als Salomon gepakt werd, wist hij dat de werkkampen en een mogelijke dood hem stonden te
3
wachten? Hij kroop een paar keer door het oog van de naald. Geholpen door mensen die moeilijk anders te beschrijven zijn als helden want als je gepakt werd kwam je in het raderwerk van de Duitse moordmachine. Dit werkstuk gaat over de Tweede Wereldoorlog. Er gaat geen week voorbij of er is nog wel iets op TV te zien over deze periode. De oorlog heeft zich ook als het ware voor de eigen voordeur afgespeeld. Ik ben hier geboren en opgegroeid, woon nu in Welten, maar heb dichtbij het laatste woonadres en het onderduikadres van Salomon Silber gewoond, ben leerling van het Bernardinuscollege van waaruit je bijna de woning van Emilie van de WeijerPalmen kunt zien liggen. Hoe was het leven in Heerlen in die tijd, hoe en waarvan leefden de mensen, wat gebeurde in Heerlen in de oorlog, wat vinden we van het grote leed? En…als het in het verleden gebeurde….kan het dan….? Ik had dit werkstuk niet kunnen maken zonder de hulp van mijn vader. Als ik het niet meer zag of begreep, kon ik hem altijd vragen hoe het verder moest. Hij hielp me bij de teksten. Corrigeerde ze. Gaf me tips. En op mijn donder.
4
1. Het mijnstadje Heerlen Heerlen, in Romeinse tijden Coriovallum, ligt ingebed tussen Caumerbeek en Welterbeek, die samenvloeien tot Geleenbeek. Het waterrijke en vruchtbare gebied zorgde door de eeuwen heen voor bewoning. De rijke bodem bevatte naast vruchtbare grond ook steenkool, bruinkool, zilverzand, mergel en kalksteen. De laatsten zijn vooral gebruikt als bouwmateriaal. In de Romeinse tijd was Heerlen een militaire nederzetting, in de Middeleeuwen een versterking van 1 hectare groot met een kerk en een verdedigingstoren. Tot 1870 bestond Heerlen uit de bebouwde middeleeuwse kom met in het midden de Pancratiuskerk uit de 12e eeuw. Rondom lagen een krans van panden en een aantal pleinen. Het Kerkplein was de centrale markt. Het huidige Wilhelminaplein was de Veemarkt. Vanuit het centrum liepen wegen naar de omliggende plaatsen Valkenburg, Sittard en Aken. Aan het einde van de 19e eeuw bleek na proefboringen het landelijke Heerlen over grote steenkoolvoorraden te beschikken. Tal van vergunningen om steenkool te winnen werden aangevraagd. Het stadbestuur moest nu vooral de bereikbaarheid verbeteren en wilden een aansluiting op de spoorlijn Maastricht-Venlo. Die aansluiting kwam pas met de komst van Henri Sarolea, een spoorwegambtenaar die in Indië had gewerkt. Hij zag meteen de kansen voor de steenkoolindustrie en het belang van transport per trein. Samen met anderen stichtte hij de mijnonderneming Oranje Nassau en zorgde zijn adviezen voor de oprichting van de Zuider Spoorwegmaatschappij. In 1896 werd de spoorlijn Herzogerath-Heerlen-Sittard geopend. De steenkoolindustrie had eindelijk zijn afvoerweg en Heerlen kreeg een station. Kolen konden nu snel en goedkoop worden vervoerd en het personenverkeer naar Heerlen kwam op gang. In korte tijd zou de Mijnstreek in en om Heerlen aan tienduizenden mensen werk bieden in de particuliere mijnen Oranje Nassau I, II, III en IV, Willem-Sophia, Laura en Julia. En de door de Nederlandse Staat opgerichte mijnen Emma, Hendrik en Maurits. Met name de productie van de staatsmijnen kwamen binnen de kortste tijd tot grote hoogten en behoorden deze tot de grootste mijnen in Europa. Dit leidde tot een bouwexplosie in Heerlen aan het begin van de 20e eeuw. Dat betekende dat Heerlen in korte tijd veranderde in een moderne mijnstad. In dertig jaar werd het inwonersaantal tien keer zo groot. De grote woningnood werd door toedoen van de geestelijke Poels en de woningbouwcorporatie Ons Limburg door arbeiderswijken, zogenaamde mijnwerkerskoloniën, opgelost. Ambtenarenwoningen, villa’s maar ook voorzieningen als scholen, gemeenschapshuizen, gezellenhuizen, bioscopen etc. werden in snel tempo gebouwd. Tientallen industriële gebouwen en objecten verrezen die het beeld van Heerlen voor tientallen jaren bepaalden, zoals koeltorens en schoorstenen. De stad Heerlen kreeg in hetzelfde tempo vanaf de jaren twintig een update. Het imago van slaperige marktstadje moest wijken voor dat van een levendige moderne industriestad. Stedenbouw en architectuur gingen hand in hand. Het Hesselleplein en daarna het Tempsplein werden het eerst aangelegd als stadsuitbreiding. Hierop volgde het Raadhuisplein en werden Markt en Emmaplein vergroot. Beeldbepalende gebouwen werden gebouwd: een bibliotheek, een nieuw Raadhuis, een HEMA, de ambachtschool en als klap op de vuurpijl het Glaspaleis, zo noemden de mensen het glazen modehuis Schunck. Het waren vooral burgemeester Marcel van Grunsven, architect Frits Peutz en de stedenbouwkundige Jos Klijnen die dit bedachten en realiseerden. Het was bedoeld om mensen rustig en in vrede te kunnen laten leven en werken. In de vaart der volkeren.
5
Het nieuwe Heerlen in 1947. Foto Rijckheyt.
De mijnstad Heerlen in 1965. Foto www.geheugenvannederland.nl
6
2. Heerlen in de Tweede Wereldoorlog Op 10 mei 1940 startte met codenaam Fall Gelb de Duitse aanval op Nederland, Belgie en Luxemburg. Met een grote troepenmacht wilde men snel resultaat. Voorkomen moest worden dat Engelse troepen tijd kregen in Nederland voet aan de grond te krijgen en mogelijk het belangrijke Ruhrgebied te bedreigen. Het uiteindelijke doel was niet de verovering naar Nederland maar de baan vrij krijgen voor een aanval op Frankrijk en Engeland. Op 14 mei capituleerde Nederland al en zag koningin Wilhelmina zich gedwongen te vluchten naar Engeland. Limburg werd onder de voet gelopen. Al dagen tevoren zag men bij Kerkrade aan de grens heel veel Duitse soldaten. Al vroeg in de ochtend van 10 mei trokken de eerste vliegtuigen over Heerlen. De sirenes waarschuwden de Heerlense bevolking. Een paar uur later marcheerden Duitse troepen vanuit Aken al zingend “wir fahren gegen England” Heerlen binnen en begon voor de 51.000 inwoners de bezetting die tot 17 september 1944 zou duren.
Emmaplein. Duitse militairen tijdens de inval op 10 mei 1940. Foto Rijckheyt.
Vanaf het begin probeerden de bezetters greep te krijgen op de openbare orde door talrijke verordeningen, decreten en richtlijnen. De lokale overheid en de inwoners moesten nu bepalen welke houding zij aannamen ten opzichte van de Duitsers. Burgemeester Van Grunsven besloot aan te blijven maar binnen een jaar was het bestuurlijke apparaat van gemeenteraad en wethouders lamgelegd. De verantwoordelijkheid van het bestuur lag nu vooral bij de burgemeester die gecontroleerd werd door de NSB-commissaris van de Provincie Limburg. De grondrechten van de inwoners werden ook aan banden gelegd. Bijeenkomsten, optochten, vergaderingen en dergelijke werden verboden. Van de politieke partijen mocht alleen de NSB nog zijn werk doen. De inwoners van Heerlen reageerden afhankelijk van het verloop van de oorlog op de bezetter. In het begin was deze nog meegaand en lokte de bezetting geen scherp verzet uit maar slechts oranjegezinde schermutselingen en uitingen met name tegen NSB’ers, rijksduitsers en NSDAP’ers. De ruiten van de NSB-winkel aan de Honigmanstraat moesten het vaker ontgelden. Of het gooien van sinasappels op 31 januari 1942 door een honderdtal Heerlense MTS’ers op de verjaardag van prinses Beatrix. Naarmate de oorlogskansen van de Duitsers keerden werden de maatregelen en daarmee het verzet echter harder. Om dit de kop in te drukken moest een effectief politie-apparaat ingezet worden. De Duitsers beseften dat van bepaalde mensen en groepen om welke reden dan ook, geloof, geaardheid, nationaliteit, gezindheid tegenwerking verwacht mocht worden en die dus een bedreiging voor de nieuwe orde vormden. Die moesten dus uitgeschakeld worden. De Nederlandse instanties werden
7
Bongerd (11-5-1942). Duizenden Duitsers en Nederlanders, leden van de N.S.D.A.Pen van de N.S.B luisteren naar een toespraak van dr. Robert Ley. Hierbij waren Seys Inquart, rijkscommissaris van het bezette Nederland, Van Geelkerken, plaatsvervangend leider van de N.S.B. en F. Schmidt, generaal-commissaris aanwezig. Foto Rijckheyt.
vaak gedwongen hier aan mee te werken. Het betrof in Heerlen aanwezige “vijandige”nationaliteiten als Fransen, Engelsen en Polen, maar ook socialisten en communisten. Er werden in Heerlen in de oorlog enkele honderden mensen gearresteerd door de Duitse politie (Sicherheitspolizei), de Gestapo (Geheime Staatspolizei) maar ook door de eigen gemeentepolitie. “Wie rustig zijn gang gaat, heeft niets te vrezen” stond in de Duitse proclamatie van 11 mei 1940 aan de Heerlense inwoners. Velen deden dat niet. Dus ook gewone burgers werden regelmatig vanwege oranjegezindheid, scheldpartijen tegen Duitsers, illegaal luisteren naar de radio, zingen van anti-Duitse liedjes gearresteerd. Als vergelding voor acties tegen de bezetter werden ook vaak burgers gegijzeld. Sommigen werden doodgeschoten en overleefden dit niet.
8
In de laatste jaren van de oorlog werden toenemend mensen gearresteerd die zich met illegale activiteiten bezighielden, zoals het verbergen van onderduikers, plegen van gewapende overvallen of aanslagen. Ook werden de Nederlanders verplicht voor de bezetter te werken. In mei 1941 werd de Nederlandse Arbeidsdienst NAD opgericht die jonge Nederlanders verplichte arbeidsdienstplicht te vervullen. Vaak onttrokken jonge mannen zich aan die plicht, tot ergernis van de Duitsers. Aanvankelijk was de ongewapende dienstplicht bedoeld om op te leiden voor het graven van loopgraven en tankvallen aan het oostfront. Maar vooral de Duitse oorlogseconomie had behoefte aan arbeidskrachten in Duitse of voor de bezetter producerende fabrieken. De Duitsers probeerden van alles om krachten vrij te krijgen. In Heerlen werd door betrouwbare werknemers in het Arbeidbureau de Duitse actie voor Arbeitseinsatz een volkomen mislukking. In 1943, het jaar voor de bevrijding, namen de tegenstellingen tussen bevolking en bezetter toe. Het aantal sabotages en aanvallen van het verzet steeg. Om de meest belangrijke plaatsen en objecten te bewaken riep de bezetter de Bewakingsdienst tegen Sabotage in het leven, georganiseerd uit Duitsgezinde vrijwilligers. Die moesten grote voedselbewaking bewaken maar ook belangrijke installaties. Later werd dit de nationaal-socialistische zelfbeschermingsorganisatie De Nederlandse Landwacht. De eersten die in Heerlen in verzet kwamen waren communisten. Zij kenden al langer een moeilijke plaats in de Nederlandse samenleving. Nadat Hitler in 1933 ook communisten begon te vervolgen, begonnen veel Nederlandse communisten zich tegen het fascisme te weren en iedereen te helpen die daar last van had. Maar ook in Nederland werden zij met argwaan bekeken. Na de bezetting werden veel communisten gearresteerd, vaak met hulp van Nederlandse politiemensen. Omdat zij gewantrouwd en in het oog gehouden werden, konden zij niet aan wapens komen. Dus liep hun verzet vooral via het geschreven woord en illegale pers die zich vooral op mijnwerkers richtte. De Duitser had voor de oorlog veel kolen nodig, dus was een belangrijk doel de kolenproductie te frustreren. De Ordedienst (OD), opgericht tegen de bezetter, was bedoeld na de bevrijding voor handhaving van orde en rust te zorgen zolang het wettige gezag niet was hersteld. Ze was ook bedoeld de geallieerde troepen met acties te helpen. Limburg was verdeeld in zeven districten, waaronder Heerlen. Diverse Heerlenaren, waaronder de commandant van de brandweer Bongaerts (naar hem is de Bongaertslaan vernoemd) maakten zich verdienstelijk met het dwarsbomen van de Duitsers. Zij hielpen Engelse piloten in veiligheid en saboteerden Schacht III van de mijn Oranje-Nassau 1 voor drie weken. Ook maakten zijn een kaartenbak met 800 namen van “onvaderlandse”elementen, mensen die met de bezetter meewerkten. De kaartenbak is na de oorlog nog van pas gekomen. Bongaerts maakte dat niet meer mee. Hij werd gearresteerd en stierf in een concentratiekamp. Echt georganiseerd verzet was er echter niet. Er waren wel groepen, zoals de verzetsgroep Smit. Opgebouwd rond de bankwerker Joseph Smit, bereiden aanslagen op de mijnen voor, maar werden verraden in 1942. Smit en zijn naaste medewerker werden gefusilleerd, van de 33 andere gearresteerden overleden er vier in het concentratiekamp. Toen de behoefte aan hulp aan onderduikers toenam werd in Nederland de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers opgericht. De hulp in Heerlen was zo groot dat de Duitsers de stad een “Untertauchnest”noemden. Uit deze organisatie vormde zich ook een sterke arm: de Knokploegen, die overal verzet en sabotage pleegden.
9
In Heerlen was de hulp aan onderduikers vooral na 1942 op grote schaal op gang gekomen. En dat waren niet alleen na de oproep van 24 augustus 1942 onderduikende Joden, maar ook weigeraars van de Nederlandse Arbeitsdienst en de Arbeidseinsatz, gedemobiliseerde soldaten die met krijgsgevangenschap werden bedreigd of studenten die de loyaliteitsverklaring niet wensten te tekenen. In Limburg en ook in Heerlen zijn het katholieke geestelijken de drijvende kracht achter de onderduik geweest zoals kapelaan Berix en pater Beatus. Beiden stierven in een concentratiekamp. Zij zetten een uitgebreid netwerk aan onderduikadressen op waardoor velen geholpen werden of verplaatst konden worden bij razzia’s.
Kapelaan Jan Willem Berix 1907-1945
Burgemeester Marcel van Grunsven 1896-1972
Een belangrijke tegenstander van de bezetter was burgemeester Van Grunsven. Direct na de bezetting legden veel burgemeesters hun functie neer. Zo niet Van Grunsven. Hij pleegde nooit openlijk verzet maar maakte het de Duitsers moeilijk waar hij kon. Hij kende de gemeentewet en zijn bevoegdheden heel precies. Daadoor kon hij maatregelen van de bezetter saboteren, vertragen of ongedaan maken. Elke keer als iets door de bezetter aan de orde werd gesteld of gevraagd, beantwoorde Van Grunsven door te stellen niet te weten of hij bevoegd was, of te ontkennen dat hij bevoegd was. Omgekeerd ook: door te stellen dat hij bevoegd was, ook al was hij het niet, als dat zo uitkwam. Dit vertraagde de boel stevig. Door de NSB werd Van Grunsven omschreven als de man “met een bevoegdheidscomplex”. Van Grunsven was zeer moedig en hij werd vaak door de Duitsers berispt en met ontslag uit zijn functie bedreigd. Zijn grootste succes was te voorkomen dat een NSB-er politiecommissaris van Heerlen werd. Twee maanden na de geallieerde landing in Normandië, op 6 juni 1944, kon men NoordFrankrijk en België bevrijden. Dat leidde in Nederland tot groot optimisme over het verdere verloop van de strijd. De in verwarring en chaos terugtrekkende Duitse militairen versterkten die verwachtingen. Op 5 september 1944, Dolle Dinsdag, namen duizenden NSB-ers de benen nadat ten onrechte melding was gemaakt van de bevrijding van Breda. Het tegendeel was waar: de vaart raakte uit de geallieerde opmars door problemen bij de bevoorrading van de oprukkende legers.Terwijl de geallieerde aanvalsplannen in een snelle bevrijding van Limburg voorzagen, om vervolgens door te stoten naar de Rijn en het Roergebied, wilden de Duitse strategen het gebied tussen Maas en Rijn met alle beschikbare middelen verdedigen.
10
Het belang van een onbelemmerde scheepvaart op de Rijn als levensader voor de oorlogsindustrie was zó groot, dat de rivier koste wat kost buiten het strijdtoneel moest blijven. Daarom beschouwden de Duitsers de Maas als een uiterst belangrijke barrière in hun verdedigingsstelsel. De bevrijding van Limburg zou daardoor niet alleen een ongewoon natte herfst en een lange, barre en koude winter in beslag nemen, maar bovendien leiden tot vele honderden burgerslachtoffers en ongekende verwoestingen. Op 8 september veroverden Amerikaanse troepen Luik. De vooruitzichten leken gunstig om bij Aken door de verdedigingslinie aan de Duitse westgrens, de Westwall, heen te breken en in de richting van het Roergebied op te rukken. In ijltempo werd een opmars in oostelijke en noordoostelijke richting mogelijk gemaakt. Op 12 september bereikten de eerste Amerikaanse eenheden de Nederlandse grens. De volgende dag bevrijdden ze Wyck, het oostelijk stadsdeel van Maastricht. Omdat de bevrijders tevens langs de westelijke Maasoever naar het noorden trokken, zagen de Duitsers zich gedwongen de hele stad te ontruimen. Pogingen om de opmars aan de Geul tot staan te brengen, faalden. Op 15 september werd het riviertje bij Meerssen overgestoken. Twee dagen later kwam het front in Zuid-Limburg over de hele linie in beweging. Op 17 september 1944 werd Heerlen na ruim vier jaar bezetting weer bevrijd.
11
3. De Joodse gemeenschap in Heerlen We weten weinig van de aanwezigheid van Joden in Heerlen gedurende de geschiedenis. Er is een enkel archiefstuk uit de Middeleeuwen dat er op wijst, maar tot aan het begin van de achttiende eeuw is vrijwel niets daarover bekend. Dan verwijzen enkele akten van notarissen naar Joden. Vanaf de tijd dat Napoleon begon mensen te registreren in bevolkingsregisters is meer bekend over Joden in Heerlen. Kijken we naar de vorige eeuw dan blijkt dat in 1930 op een bevolking van 32.263 slechts een heel klein aandeel Joods is. Een bron vermeldt 80 Joden. Dat is dus maar een fractie van de totale bevolking. Antisemitsme speelde voor de oorlog nauwelijks een rol in Nederland. Nederland was altijd al tolerant en er was geen plaats van vervolging. Nederland was een toevluchtsoord. Dat was al zo tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden, eerst voor Joden uit Portugal, later uit Duitsland en Oost-Europa. Dat wordt anders met de veranderingen in buurland Duitsland. Voor de legaal aan de macht gekomen NSDAP van Adolf Hitler waren de Joden de zondebok voor alles wat mis was gegaan in het land. Ook sociaaldemocraten en communisten moesten het ontgelden. Vanaf het moment dat Hitler de democratische rechtsstaat had uitgeschakeld, begon de politiek van terreur ten aanzien van de Joodse bevolkingsgroep: rassenwetten maakten Joden minderwaardige mensen, beroepen mochten niet meer worden uitgeoefend, Joodse artsen mochten alleen nog Joden helpen, Joden mochten niet met niet-Joden trouwen, ze kregen een grote J in hun paspoort, joodse kinderen mochten niet meer naar gewone scholen, joodse bedrijven gingen failliet. Het hoogtepunt was de Reichskristalnacht in november 1938. Joodse bedrijven en winkels werden vernield, synagogen in brand gestoken, duizenden Joden gearresteerd en in kampen gestoken. Het mooiste: ze kregen zelf de schuld en moesten de aangerichte schade betalen. Meer dan de helft van de 500.000 in Duitsland wonende Joden weken uit naar het buitenland. Tussen 1933 en 1939 vluchtten Joden vooral naar de VS en Palestina, maar er waren ook Joden die uitweken naar Engeland, Frankrijk en Nederland. Naar schatting zijn er 35.000 Joden naar Nederland gevlucht. Zo’n 11.000 trokken snel verder, 24.000 bleven langer dan twee weken. In 1940 bevonden zich nog ongeveer 15.000 Duits-Joodse vluchtelingen in Nederland. Nederland nam tegenover Duitsland een wat angstig standpunt. Vanwege de slechte economie en werkeloosheid vooral Duitsland niet tegen zich in het harnas jagen en zoals altijd proberen neutraal te blijven. Daarom hanteerde Nederland wat betreft de vluchtelingen uit Duitsland de vreemdelingenwet en liet niet het asielrecht gelden. In 1933 probeerde men vooral politieke vluchtelingen en Oost-Europese Joden buiten de deur te houden, maar door slechte grenscontrole en geen centrale registratie mislukte dat. In 1934 werd men strenger. Duitse Joden die al in het land waren mochten blijven, nieuwe alleen tijdelijk. Later mochten allen Joden met voldoende middelen naar binnen of Joden die duidelijk direct in levensgevaar waren. Vanaf 1938 werden de weinige nog toegelaten Joden in speciale kampen opgevangen. Alleen na de Kristalnacht werden nog in een keer 7.000 Joodse vluchtelingen opgevangen, een deel in kampen, niet vrij om te gaan en te staan waar ze wilden. Dat het voor Joodse vluchtelingen opgezette kamp Westerbork zo’n betekenis zou krijgen kon niemand weten. De regering had grote plannen met Westerbork. Het zou een Joodse stad worden, met huizen, ziekenhuis, scholen, synagoge, winkels, de hele mikmak. Joden waren gewend niet geliefd te zijn. De nieuwkomers uit Duitsland en Polen waren echter nu in Nederland, ook in Heerlen. Daar was misschien wel sprake van antisemitisme, maar Joden werden niet bedreigd of achtervolgd. Ze wisten dat de Duitsers na de inval in Polen als beesten tegen Joden tekeer waren gegaan. Maar dat zou hier niet gebeuren.
12
De Joden die in Heerlen al woonden verspreidden zich onder de bevolking, net als de nieuwkomers. Er is geen Joodse buurt in Heerlen, er was geen hechte Joods gemeenschap. Ondanks dat werd er toch een nieuwe synagoge in 1936 gebouwd, dicht bij de Royal Bioscoop en tegenwoordig weggesloten tussen de bebouwing van Stationstraat en Saroleastraat. Joden woonden op het Tempsplein, de Ambachtstraat, de Benzenraderweg, de Akerstraat, Dautzenbergstraat, Coriovallumstraat, Oliemolenstraat, Honigmanstraat, Molenberglaan. Aan hun uiterlijk was nauwelijks iets waar te nemen, net als hun kleding. Toen orthodoxe Joden met keppel, baard en lange zwarte jas zich in 1933 aan de Geleenstraat vestigden, veranderde dit beeld voor het eerst. Waarom Joodse mensen zich in Heerlen vestigden is boven beschreven. Dat waren de push-faktoren. Maar er waren ook pull-faktoren. Heerlen, als hart van de mijnindustrie in Oostelijk Zuid-Limburg, werd gezien als een rijke stad waar men wel wilde wonen en geld viel te verdienen. De oude groep Joden in Heerlen zaten vooral in de veehandel, de nieuwe groep vooral in textiel zoals de familie Silber. Het verbod niet meer met trein, bus of taxi te mogen rijden en het inleveren van fietsen was voor velen een klap voor hun handel en beroving van hun inkomsten. De uitroeiing van het Joodse volksdeel is een zwarte bladzijde in de Nederlandse geschiedenis. De Nederlanders aan hun kant krijgen, of de economische uitbuiting van het land, lukten niet. Van de 100.000 Joden in Nederland lukte het de Duitsers wel ongeveer tweederde te vernietigen. Nergens in Europa is het percentage zo hoog als in Nederland, nog steeds een pijnlijk en onverwerkt hoofdstuk. De Joden werden met een steeds verder voortschrijdend plan in het nauw gedreven. Het begon allemaal vrij onschuldig met registratie. Om de “Endlösung”, deportatie naar andere delen van de wereld of wat dan ook, ook in Nederland goed te kunnen doen moesten Joden geregistreerd worden. Daarvoor moesten ze niet te veel kunnen bewegen, daarom kregen ze eerst een verhuisverbod, maar ondanks dat wisselden in het eerste oorlogsjaar Joden nog van adres. Ook waren niet alle Joden aangemeld bij de gemeente. Dat gebeurde soms pas bij het gebruik van een gemeentevoorziening zoals scholen of het krijgen van distributiekaarten. De eerste lijst van Joden in Heerlen overhandigde burgemeester Van Grunsven aan de Duitsers op 19 november 1940. Salomon Silber schrijft in zijn boek “Een Joods gezin in onderduik” dat zij in Heerlen tot 1941 geen Jodenvervolging merkten. In tegenstelling tot Oost-Europa waar de Duitsers vreselijk onder de Joden, communisten, partizanen en de Slavische burgerbevolking huis hielden, wilde men de bevolking in West-Europa niet tegen zich in het harnas jagen door al te brute vervolgingen. Men wilde de niet-Joodse bevolking nog tot het nazisme bekeren. Waarom precies is nog niet duidelijk, maar eind 1941 besloot Hitler alle Joden in Europa om te brengen. Dit werd bekrachtigd in januari 1942 in de Wannseeconferentie. Vanaf dat moment werden Joden steeds meer gescheiden van de Nederlandse bevolking. Isolatie, economische en maatschappelijke verzwakking, opjaging, deportatie en tenslotte uitroeiing volgden, ook in Heerlen. Volgens een lijst uit april 1941 ging het in Heerlen om ongeveer 125 personen van Joodse afkomst: 53 Nederlanders, 24 Duitsers, 25 Polen, 5 Hongaren, 17 zonder nationaliteit. Hierbij waren de half- en kwart-Joden niet meegeteld. Midden 1941 werd de bewegingsvrijheid van Joden beperkt in zwembaden, parken, plantsoenen, schouwburgen, hotels, bioscopen, café’s door borden waarop stond “Voor Joden verboden”. Joodse kinderen werden van scholen verwijderd en waren nu aangewezen op thuislessen. Radiotoestellen en fietsen van Joodse mensen werden in juni 1942 in beslag genomen. Toen was al vanaf 2 mei bepaald dat men in één blik moest kunnen zien of iemand Jood was. Daarom werd ook in Nederland de Jodenster ingevoerd. Hun persoonsbewijs was met een J bestempeld, maar ster en J kon men in bevolkingsregisters niet zien. Daarom werd voorgeschreven dat Joodse mannen de naam “Israël” en vrouwen “Sarah” toegevoegd kregen. Toen rolden in Duitsland al de treinen, eerst naar de getto’s, toen naar de gaskamers. Pas in juni 1942 werden plannen
13
gemaakt voor deportaties uit West-Europa. Massa-executies bleken niet effectief. De beul moest steeds naar de slachtoffers toe. Men draaide het nu om. De slachtoffers werden naar de beul gebracht.
Op 24 augustus 1942 volgde aldus de oproep voor 57 Joden in Heerlen dat ze zich de volgende dag naar Maastricht moesten begeven voor transport naar Westerbork vanwege “tewerkstelling”. Hiervan vertrokken daadwerkelijk dertien personen waaronder Abraham Silber, de broer van Salomon. Vijftien Joden verdwenen spoorloos, waaronder Salomon en Chanine Silber. Drie Joden bleken niet meer in Heerlen te wonen en de rest was ziek of verzorgde een ziek familielid. Op 6 en 7 september waren twee Joodse gezinnen verdwenen en op 11 september nog eens rond de 25 personen, 14 september zes en 18 september nog een vijf. De Joden wilden niet afwachten wat de Duitsers met ze van plan waren. Vanaf dat moment werden in Heerlen regelmatig Joden opgehaald en op transport gezet. Eind maart maakte de hoogste vertegenwoordiger van de SS en verantwoordelijke voor de deportatie van de Joden in Nederland Hans Rauter bekend dat alle Joden naar Nederlandse kampen moesten worden ondergebracht. De ouders van Salomon Silber doken op 7 april 1943 eveneens onder nadat zij uit de krant Limburgse kranten hadden vernomen dat alle nog buiten Amsterdam verblijvende Joden vóór 10 april 1943 zich naar kamp Vught moesten begeven. Rond die periode werden meerdere Heerlense Joden op transport gezet. Dat ging zo door tot in april 1944. Van de ongeveer 125 Joden in Heerlen zijn er 60 personen omgekomen. 65 Personen wisten te overleven. 59 Joden stierven in vernietigingskampen, een man onbekend, 59 redden hun levens door onder te duiken, 6 overleefde de concetratiekampen. De eerste Heerlense Joden kwamen 26 augustus 1942 in Westerbork aan en stierven al op 31 augustus 1942 in Ausschwitz. Zo sta je in Heerlen, zo sterf je in Auschwitz. De gedachte alleen al is afschuwelijk. In september 1943 was Nederland “Judenrein” op geïnterneerde Joden in Westerbork en Vught na en de ondergedoken Joden. De laatste treinen uit Westerbork vertrokken september 1943. Toen waren 107.000 Joden gedeporteerd, waarvan 3.800 naar Bergen-Belsen, 4.900 naar Therisienstadt, 34.300 naar Sobibor en 58.600 naar Auschwitz. Uiteindelijk zijn tussen 2,5 en 3 miljoen Joden in vernietigingskampen vermoord.
14
Afbeelding lijst van in beslag genomen fietsen (De Rooij Trienekens, p. 21)
15
4. Het Oorlogsdagboek van Salomon Silber Het gezin Silber. Salomon Silber werd in 1922 als vierde kind van een orthodox Joods gezin geboren in een klein Pools stadje Ulanow. Hij had een oudere broer Samuel, een oudere zus Scheindele (heette later Naomi) en twee jongere broers, Abraham en Chanan. Zijn vader Gerschon Silber was koopman en was door de slechte economische situatie gedwongen elders een inkomen te zoeken. Hij had vanaf 1927 een textielzaak in Düsseldorf. In 1932 verliet hij de stad omdat hij voelde dat de Nazi’s aan de macht zouden komen en niet veel goeds voorspelden voor Joden. Hij ging eerst naar Amsterdam en daarna naar Heerlen. Omdat Mirla, moeder van Salomon, niet langer met grote jongens en zonder vader wilde leven verlieten de Silbers Polen en vestigden zich definitief in onze mijnstad. Het gezin ging wonen in de Geerstraat, nog hetzelfde jaar naar Valkenburgerweg 17, waar het jongste broertje Aron werd geboren.
Geleenstraat 84.“Deze woning was goedkoper; die behoorde aan de familie Souren. Ze hadden beneden een café. In dit huis woonden met ons drie families”, schrijft Salomon Silber.
Het gezin Silber verkeerde vooral met andere Joden in de stad en kochten er ook hun waren en goederen als dat zo uitkwam. Economisch ging het slecht. Er brak een algemene crisis uit, vele werklozen. Alleen de mensen die in de mijnen werkten hadden het goed. Maar het werk was zwaar en gevaarlijk. Het gezin was moeilijk te onderhouden en men was gedwongen steun te vragen bij het Joodse Comité in Maastricht. Toch kon Salomon Silber als kleine jongen genieten van de katholieke processies en het Koninginnefeest, waar Polen, Tsjechen, Joegoslaven, Italianen in hun folkloredrachten volksdansen uitvoerden. Vanwege de slechte toestand was de oudste broer Samuel al naar Palestina vertrokken, in 1936 ging ook zijn zus Scheindele. Men was dat jaar gedwongen een goedkopere woning te zoeken, verder van de stad af. Vader Gerschon huurde een woning op de eerste etage van de Benzenraderweg 201, groter, beter en goedkoper dan bij Souren. En het veel rustiger dan de drukke Geleenstraat met zijn autobussen richting Valkenburg en Maastricht.
16
Links op de foto Benzenraderweg 201 in 1953 waar de Silbers vanaf 1936 woonden.
Ondertussen bleef het slecht gaan met het levensonderhoud. Salomons moeder probeerde te helpen door scheermesjes te verkopen. Salomon zelf ging naar de MULO, waarschijnlijk aan de Laan van Hövell tot Westerflier, en hield erg van lezen. Geschiedenis, Defoe, Robinson Crusoe, Jules Verne, de Rode Pimpernel en “J’accuse” van Emile Zola. Op de MULO vond een vervelend incident plaats, de directeur Römkens schold Salomon uit voor “smerige Jood”. Dat is hem nooit vergeven. Omdat vader Gerschon het schoolgeld niet meer kon betalen moest Salomon de MULO verlaten en ging hij werken in “de handel”. Hij verkocht stropdassen in Kerkrade, Molenberg, Vrusschemig en Heerlerheide. Nadat hij een fiets van zijn vader kreeg verkocht hij in heel de Mijnstreek, maar ook tot in Maastricht en Vaals toe in winkels, slagerijen en vooral café’s. Nu Salomon ook verdiende ging het een stuk beter met het gezin. Vrienden uit de buurt kwamen met Salomon vaak over politiek praten als hij voor het huis op de stoep zat en een pijp of sigaret rookte. Ze bespraken de ophitserij van Hitler en de dreiging dat hij heel Europa ging bezetten. Volgens Salomon gingen er geruchten dat communisten en anti-nazi’s de concentratiekampen in gingen. In 1938 krijgt het gezin goed de gebeurtenissen mee rond de Reichskristallnacht en de stroom Joodse vluchtelingen naar Nederland. Begin mei 1940 zag vader Gerschon bij de grens in Kerkrade veel Duitse soldaten. Die zeiden dat het een oefening was. Maar Polen, Noorwegen en Denemarken waren al bezet. Omdat de familie ook hoorde wat zich allemaal in Polen afspeelde, vreesden zij het ergste bij een Duitse inval. Overal werden sirenes geplaatst, ook op het huis aan de Benzenraderweg. Vroeg op de ochtend van 10 mei 1940 hoorde Salomon het geronk van vliegtuigen en daarna het afgaan van de sirenes. Een paar uur later marcheerden Duitse soldaten door de Akerstraat naar het centrum van Heerlen. Vijf dagen later was Nederland verslagen. Volgens Salomon merkte de familie Silber tot 1941 geen Jodenvervolging. Wel haat en angst bij Nederlanders veroorzaakt door de bezetter. Vanaf 1941 begon de Duitse moordmachine langzaam aan zijn werk. Er moest in iedere plaats een Joodse Raad worden ingesteld, ze kregen een “J” in hun paspoort, moesten bezittingen opgegeven, mochten niet meer naar musea, hotels, restaurants en bioscopen. In treinen, trams, bussen speciale vergunningen hebben. Ze werden steeds verder gescheiden van de Nederlanders.
17
Het gezin Silber in 1938. Tussen de ouders v.l.n.r. Chanine, Salomon Aron en Abraham.
Het oorlogsdagboek Op 2 mei 1942 kwam van de bezetter de verordening dat iedere Jood vanaf drie jaar verplicht was de Jodenster te dragen. Salomon Silber beschrijft in zijn dagboek hoe warm de Nederlanders (Heerlenaren dus) hierop reageerden. Zijn handen waren moe van het teruggroeten en in het openbaar vervoer stonden mensen hun plaats aan de sterdragers af. Vanaf 1 juli 1942 mochten Joden geen handel meer drijven. Salomon, niet bang, deed bij het handeldrijven zijn jasje gewoon uit. Na acht uur ’s-avonds mochten Joden hun huis niet meer uit. Van drie tot vijf uur mochten boodschappen gedaan worden. Er kwamen berichten uit Amsterdam dat Joden op transport naar Duitsland werden gezet. “Vanaf die tijd zaten we in angst en vrees, omdat de mogelijkheid er was, opgeroepen, of gehaald te worden. Iedere dag werd het leven tot een hel; we waren gevangenen en hoorden ieder ogenblik sensationele en treurige berichten. De grond begon ons heet onder de voeten te worden”. Salomon verkende de mogelijkheden om oproep en deportatie te voorkomen. Werken voor de Joodse Raad of vluchten naar Zwitserland. Het een hielp niet, het ander was niet te betalen en gevaarlijk. Hij zag naar zijn zeggen vele lotgenoten schuil gaan bij de Nederlandse bevolking, maar dat koste vaak grote bedragen. Salomon voelde zich steeds meer in het nauw gedreven en radelozer. Dat was het moment dat hij helemaal toevallig bij het wandelen dominee Pontier tegen het lijf liep die vroeg hoe het met hem ging. Salomon vertelde van zijn radeloosheid en dat ieder moment een oproep voor transport naar Duitsland kon komen. De dominee vertelde dat hij in de Leonard Stassenstraat nr. 15 woonde en dat hij bij nood bereid was te helpen. Hierdoor raakte Salomon in een heftige tweestrijd, gaan of niet, als er een oproep kwam. Men wist maar al te goed na de executies van verzetstrijders en het gevangenzetten van 1200 belangrijke mensen dat de Duitsers wreed wraak namen als het moest. De Joden kon men slimmer en veiliger helpen: hen verstoppen. En dat was kennelijk wat dominee Pontier aanbood. Er was geen ervaring met onderduiken en in 1942 was het eigenlijk nieuw, er was blijkbaar ook nog geen naam voor en men noemde het “fietsen”of “zwemmen”. Salomon gebruikt “onderduiken” ook niet in zijn dagboek, althans niet in het begin. Typisch is dat hij in het handschrift als hij de gebeurtenissen van 24 op 25 augustus beschrijft het woord verbergen gebruikt en in zijn publicatie van het dagboek in 1997 er tussen haken “onderduiken”achter zet. Waarom hij voor onderduik koos, zegt Salomon niet, maar op enig moment waagde hij het de dominee om bescherming voor hem en zijn broer te vragen. Salomon kon het bijna niet geloven dat de dominee en zijn vrouw hier zonder meer uit pure naastenliefde mee instemden. Nu ook zijn broer Abraham met instemming van de Gestapo bij de Joodse Raad de 18
plaatselijke onderwijzer Hebreeuws werd, keerde tijdelijk wat rust in het gezin Silber terug. Op 23 augustus 1942 kwamen echter al berichten dat de Duitsers met razzia’s Joden van hun bed lichtten in Amsterdam, Den Haag en andere grote steden. Daags daarna stond een Heerlense politieagent op de stoep bij de Silbers om de oproep te overhandigen dat het hele gezin de dag erna, 25 augustus, om drie uur in de middag moest vertrekken naar Westerbork en van daar uit naar Duitsland. Onder grote druk moest nu nagedacht en gehandeld worden. Wie ging, wie dook onder? Drie, géén van allen, allemaal? Onderduiken of Duitsland? De vraag alleen al, wie naar Duitsland moest gaan, verraadt dat de Silbers totaal niets wisten van het lot dat hen dan te wachten stond, namelijk directe vergassing bij aankomst in het concentratiekamp. Salomon voelde zich als oudste aanwezige zoon verantwoordelijk, maar zijn broer Abraham was hem voor. Hij ging. Hij was sterk genoeg om het werk in Duitsland te doorstaan en kende als automonteur een handig vak. En dus konden Salomon en Chanine bij de dominee onderduiken, de zelf gekozen gevangenschap ingaan. Pas om tien uur in de avond durfden Salomon en Chanine het ouderlijk huis aan de Benzenraderweg te verlaten, stil, want beneden woonde een Duitser en je wist maar nooit. De dag erna, de dag van het transport, kreeg de vrouw van de dominee gewetensnood omdat ze Abraham vanwege plaatsgebrek niet in huis wilde nemen. Toen zij hem op het station probeerde op te halen, was het al te laat. Zo begon de onderduik van Salomon aan de Leonard Stassenstraat 15 in Heerlen. Zijn vader was net geopereerd en nog herstellende en kon daarom niet op transport. Salomon’s moeder mocht blijven om voor hem en de nog kleine broer Aron te zorgen. Ook zij ontsprongen dus voorlopig de dans. De Gestapo wisten ze om de tuin te leiden door te doen alsof Salomon en Chanine vroeg om zes uur in de ochtend naar Valkenburg en Maastricht waren gegaan om afscheid van hun ooms te nemen en daarna de oproep te volgen en dat zij van niets wisten en daarom in tranen uitbraken omdat ze niets van het lot van hun kinderen wisten. Zonder buit zochten de Duitse agenten dan maar naar kostbaarheden in het ouderlijk huis van Salomon. Zo begint de onderduik, de gevangenschap van Salomon Silber, 20 jaar oud, en zijn broer Chanin, 16 jaar oud, bij het domineesechtpaar Pontier. Amper vijf minuten lopen van het ouderlijk huis. Wanneer hij het dagboek begint bij te houden is niet duidelijk, maar waarschijnlijk is het al vanaf 31 augustus 1942. Hetgeen daarvoor gebeurde wordt in het dagboek als een soort inleiding beschreven en zijn daarbij slechts weinig exacte data vastgelegd. Salomon schrijft niet iedere dag maar steeds als zijn gemoed dat vraagt of als er iets gebeurd is dat het vermelden waard is. Wat duidelijk is, is dat zowel de broers Silber als hun beschermers aan een avontuur begonnen dat geen van allen kon overzien. Niet wat het zou worden, niet hoe lang het zou duren. In de zomer van 1942 was geen keerpunt van de oorlog in zicht, bleven successen van de Geallieerden uit, bleven Duitsers en Japanners successen behalen. De landing in Noord-Afrika was pas eind dat jaar, de overgave van Stalingrad, de landing op Sicilië pas in 1943 en de landing in Normandië pas in 1944. Het enige vooruitzicht was een leven tussen hoop en vrees. In Nederland doken ongeveer 28.000 Joden onder, gezocht en opgejaagd door de bezetter. De Duitsers werden daarbij geholpen door Nederlandse Jodenjagers, vaak NSB-ers. Één op de drie ondergedoken Joden werd gepakt en alsnog op transport gezet. Voor zowel onderduikers als beschermers moet dit een avontuur zijn geweest dat door niemand kon worden overzien. In het begin was het wel uit te houden. Salomon en zijn broer werden goed verzorgd en opgevangen. Als het ’s-avonds donker genoeg was mochten zij twee keer per maand op maandag met een gids een wandeling maken en dat was een gebeurtenis waar ze naar uit keken: buiten wandelen in de frisse buitenlucht. Op de wandeling van 5 oktober 1942 hoorden zij Engelse vliegtuigen overvliegen en de schoten van afweergeschut. Weer op de Leonard Stassenstraat 15 aangekomen zagen ze vanuit het zolderraam dat de staatsmijn Maurits in
19
Geleen werd gebombardeerd. Toen vielen ook plotseling bommen in de buurt. Twintig meter verder kreeg een huis een voltreffer. Er waren ook verschillende woningen aan de Hesellestraat (nu Burgemeester Waszinkstraat), waar ze net nog liepen, getroffen. Via google vind je snel dat het door het slechte weer om een vergissingbombardement van de Engelsen ging dat veel slachtoffers in de buurt maakte. Om de dagen door te komen bestudeerd Salomon de Bijbel hetgeen hem kracht geeft en troost biedt. Maar het blijft een leven tussen hoop en vrees. Op 10 november 1942 hoort hij dat er uit Heerlen “eenige families weggestuurd werden”, gedeporteerd dus. Hij is bang dat zijn ouders er bij zijn, maar dat is niet het geval blijkt later. Maar het deportatiespook duikt dus weer op. Wat hem 12 november vrolijk maakt is dat hun verdwijntruc blijkbaar goed heeft gewerkt. Kennissen van hun komen, onwetend van hun aanwezigheid in het huis, de Pontiers vertellen dat er geruchten gaan dat Salomon en Chanine in Zwitserland zijn en dat “in het politieblad van Heerlen stond geschreven de jongens Salomon en Chanine Silber spoorloos zijn verdwenen. Hoe dikwijls ontmoeten wij, tijdens onze wandeling politie-agenten op eenzame wegen waar men geen sterveling tegenkwam”. Salomon schrijft het toe aan God’s voorzienigheid.
Handschrift van het begin van het oorlogsdagboek van Salomon Silber, 25 augustus 1942, de eerste dag van zijn onderduik “Het begin van mijn lijden in de oorlog tijdens de Jodenvervolgingen in ’t gastvrije Nederland. In de periode vanaf de Duitse bezetting in de periode 10 Mei 1940 tot 18 Sept. 1944”. Bron: www.geheugenvannederland.nl
Eind november komen meer goede berichten binnen over het verloop van de oorlog. Italianen en Duitsers lijden een nederlaag in Noord-Afrika. En ook in Rusland loopt het niet goed. Hij denkt dat de “verlossende tijd nadert”, maar weet niet dat zijn onderduik nog bijna twee jaar zal duren. Op 25 januari 1943 begonnen Salomon en Chanine aan Hebreeuws voor
20
gevorderden. Het feit dat hij zich in de Joodse nationale taal kan verdiepen geeft hem troost en kracht (129). Voor Salomon’s ouders werd het steeds moeilijker. Begin februari 1943 “waren de roofachtige en stelende Duitsers van plan onze meubelen weg te slepen en de ouders in lege kamers te laten wonen. Ze stonden al kant en klaar met vrachtwagen en eenige dragers om onze weinige meubelen te stelen”. Door tussenkomst van een politieagent werd dit voorkomen, maar de ouders moesten wel vertrekken, de meubels moesten opgeslagen worden op zolder. De ouders en Aron kregen onderdak bij de ook uit Polen afkomstige familie Sonnenberg aan de Hamerstraat 51. De Sonnenbergs hadden ook om medische redenen uitstel van deportatie gekregen. Eind februari kan Salomon zich tijdens een wandeling niet meer beheersen en bezoekt zijn ouders een uur in de Hamerstraat, heel gevaarlijk, maar zeer tot ieders vreugde. Salomon beschrijft ook hoe de situatie in het huis van de dominee. Het is net een huishouden van Jan Steen. Naast de vijf kinderen van de dominee (Hans, Béman, Hetie, Liesje) zijn er ook nog zus Miep van de domineesvrouw en Gerard, een ondergedoken student. Liesje en de tante slapen bij de buren. Pas na het ontbijt kan Salomon aan zijn dagelijkse studie beginnen: Hebreeuw, de Bijbel, Engels en algemene ontwikkeling.
Kopie van de oproep van Salomon Silber. Bron: Silber, Een joods gezin in onderduik, 73.
21
Eind maart maakte de hoogste vertegenwoordiger van de SS en verantwoordelijke voor de deportatie van de Joden in Nederland Hans Rauter bekend dat alle Joden naar Nederlandse kampen moesten worden ondergebracht. De ouders van Salomon Silber doken op 7 april 1943 eveneens bij de dominee onder nadat zij uit de Limburgse kranten hadden vernomen dat alle nog buiten Amsterdam verblijvende Joden zich vóór 10 april 1943 naar kamp Vught moesten begeven(154-160). Aron ging naar een schuilplaats dichtbij Heerlen (166, volgens Trienekens in Terwinselen) en heet voortaan Jan van Dam en komt uit Rotterdam. Op 18 mei hoort hij over de gebeurtenissen in Amsterdam, waar de Duitsers met razzia’s op zoek naar ondergedoken Joden huishielden. In augustus gaan geruchten dat de Gestapo van plan was grote razzia’s in de huizen en op straat te houden. De dominee is elders met vakantie en de vrouw van de dominee weet zich geen raad. De koster de van Gereformeerde Kerk drukt mevrouw Pontier op het hart dat het nu ging om de levens van twee gezinnen, aangezien mensen die Joden hielpen onderduiken net zo goed op transport werden gezet. Noodgedwongen verhuizen de onderduikers naar een dichtbij gelegen kolenhok achter het huis van koster Jeninga. Voor enkele dagen, toen konden ze weer veilig terug. De spanningen lopen echter op. Op een keer toen de moeder van Salomon na een dag vasten door haar man wat eten voor hem ging maken barste mevrouw Pontier uit: “Eerst vasten ze en daarna eten ze zich vol”. Door de gespannen en gevaarlijke situatie komen cultuurverschillen soms aan de oppervlakte. Het eerste jaar van de onderduik verstrijkt en Salomon weet dat hiermee de bevrijding ………of het einde steeds dichterbij komt. Hij weet dat het er niet gemakkelijker op gaat worden. Als Italië capituleert op 8 september 1943 is dat voor hem “een nieuwe warme lichtstraal”. Op 20 oktober volgt een enorme domper. De laatste Joden, inclusief de leden van de Joodse Raad (door de Duitsers opgericht om de Nederlandse Joden vanuit Amsterdam te besturen) waren in de nacht van 28 op 29 september 1943 opgepakt en afgevoerd naar Westerbork en kamp Vught om van daaruit op transport naar Duitsland en Polen gezet te worden. Als de Duitsers al Nederland Jodenvrij hadden willen maken, was dit wel het bewijs. Zelfs alle beloften die aan de Joodse Raad waren gedaan bleken niets waard. Dat moet een harde klap voor Salomon en het gezin Silber zijn geweest omdat ze op zijn laatst nu toch wel beseften dat er niet anders meer bestond dan een nederlaag van de Duitsers of onderduiken. Op 6 november kwam de dochter Liesje van de dominee vertellen dat de Gestapo in Heerlen weer razzia’s houdt. Salomon hoort later dat er ook een brief is onderschept waaruit blijkt dat de dominee in contact stond met onderduikers. (Dominee Pontier, die uit Amsterdam kwam, had nauwe banden met de onderduikersorganisatie NV van de broers Jaap en Gerard Musch die vanuit Amsterdam honderden kinderen in Limburg en Friesland konden laten onderduiken, Wikipedia). In het huis van de dominee bevonden zich niet alleen onderduikers maar ook levensgevaarlijke documenten en de levens van allen stond op het spel. Om 11 uur die avond stopt een auto van de Gestapo voor de deur en stappen twee mannen uit. Ze bellen aan en verdwijnen met de dominee in de studeerkamer. Na enige tijd gaat de voordeur weer open, slaat dicht met een klap en de auto rijdt weer weg. De Gestapo is vergeten het huis te doorzoeken, maar dominee Pontier is gearresteerd. Ze moesten nu onmiddellijk het huis van de dominee verlaten, de Gestapo kon nog wel terug komen, en dochter Liesje regelt dat ze bij de buren onderdak kunnen krijgen. Mevrouw Pontier is namelijk op bezoek in Haarlem. De wegen van Salomon en Chanine en die van hun ouders scheiden zich hier weer. De ouders gaan naar een ander adres, Salomon en Chanine wacht weer het kolenhok. Ze mogen zich bij tijd en wijle bij de koster in huis opwarmen en eten. Zo is het nog uit te houden in de herfst. De koster is echter te bang om ze blijvend onderdak te bieden. Op 16 december 1943 gaan ze naar een nieuw onderduikadres in Brunssum, een groot woonhuis, omgeven door prikkeldraad, behorend bij het pompstation in het Schutterspark. Daar woonde een “primitief groot gezin” met elf kinderen en de twaalfde op komst, waarschijnlijk van de pompwachter.
22
Belangrijker was dat de NV hier Joodse kinderen voorlopig onderbracht. Toen Salomon er kwam 12. Zijn broertje Aron en nog een jongetje kwamen er bij. Best apart is dat een van de jongetjes de latere burgemeester van Amsterdam en minister van Binnenlandse Zaken Ed van Thijn was (243. Van Thijn schreef over zijn onderduik een boek: “18 Adressen). Op 25 januari vertrekken de kinderen en ook Aron weer naar een ander adres en Salomon en Chanine blijven achter. Het huis is een zootje, ze hebben last van vlooien, maar het eten verzorgd door de NV is goed (250). Op 9 februari vieren ze de 18e verjaardag van Chanine. Hier stopt het op internet gevonden handschrift en moeten we verder met het gepubliceerde dagboek van Salomon. Op 2 maart moeten Salomon en Chanine het pompstation verlaten vanwege “verschillende dreigende gevaren”. Ze werden nu opgevangen door de familie Stakenborg die blijkbaar de zorg hebben gehad over meer dan 200 Joden uit Heerlen, Hoensbroek, Brunssum en Schinveld. Op 5 maart verhuizen ze weer naar een mijnwerkergezin, waar ze in een kamertje van 2x3 meter moeten leven. Ook daar moeten ze begin mei weer weg en gaan ze naar de familie De Boer in Hoensbroek. Spannend, want ze moeten bij de mijn Emma een belangrijke weg oversteken waar NSB’ers de wacht houden. “Mocht de wacht ons aanhouden, dan zullen we deze wachter aanvallen en een einde van hem maken”, zegt de gids van de ondergrondse. Het loopt allemaal goed af. Maar het hart bonkt Salomon in de keel. Op 18 mei viert Salomon zijn tweede verjaardag in gevangenschap, zoals hij dat zelf noemt. De dag ervoor heeft hij te horen gekregen dat dominee Pontier is vrijgelaten. Een paar dagen later komt hij op bezoek. Hij vertelt dat hij in Scheveningen gevangen heeft gezeten en dat het geen leuke tijd is geweest. Dankzij het Nederlandse Rode Kruis werd hij weer vrijgelaten. Op 9 juli komen de ouders van Salomon onverwachts op bezoek. Het is een blij weerzien. De familie De Boer besluit daarop ook de ouders onderdak te bieden. Op 17 september komen van alle kanten goede berichten en nadert de bevrijding steeds dichter. Onophoudelijk kanongebulder, voortdurend vliegtuigen in de lucht en sirenes die loeien. De dag erna trekken verslagen Duitse troepen, vluchtend en rennend langs de huizen, richting Sittard. Dan verschijnen de eerste Amerikaanse tanks en verandert de straat in een feest van vlaggen en versieringen. De dag van de vrijheid is aangebroken. Salomon en Chanine gaan daarna terug naar de Benzenraderweg 201 in Heerlen. Daar worden ze door de buurt hartelijk ontvangen. Ze krijgen van mevrouw Miltenburg van Eurenderweg 17 een brief van Abraham gedateerd 14 juli 1943. Hieruit blijkt dat Abraham in Ehrenforst (nu Slawiecice, vlakbij Auschwitz) in Polen als automonteur werkte. Tegen het einde van 1942 waren 40.000 Nederlandse Joden naar Auschwitz weggevoerd. Een kleine 3.500 mannen werden echter in de buurt van Auschwitz, bij Kosel, uit de trein gehaald, waaronder Abraham Silber, om tewerkgesteld te worden, de anderen werden meteen vergast. Van de 40.000 overleefde slechts ongeveer 200, waaronder Abraham (Boom 191, Trienekens 28). Abraham heeft dus onwaarschijnlijk veel geluk gehad. Maar dat hoort Salomon pas als Abraham terug is. Nu is hij alleen ontzettend blij te weten dat hij waarschijnlijk leeft. Hij hoort dan ook van Abraham dat hij alleen leuke dingen in de brief mocht schrijven en dat hij eigenlijk in Blechhammer was, een van de kleinere kampen bij Auschwitz. Waar Aron is weten ze op dat moment niet. Kennelijk kunnen ze niet terug naar hun oude huis en vinden ze nieuw onderdak. Weer samen met de ouders blijkt de omgang met de protestantse beschermers in verschillende onderduikadressen hun sopen bij Salomon hebben achtergelaten. Hij is streng orthodox Joods opgevoed, maar is nu bereid is als Jood Jezus te aanvaarden nu hij gezien heeft dat in zijn
23
naam zoveel goed werk is verricht. Maar hij komt tot de slotsom dat het Joodse volk niet rijp is de verachte zoon te aanvaarden. Ze weten zich zo goed als het kan de winter door te slaan. Als de Duitsers in de Ardennen de Amerikanen eerst terugslaan leeft de angst op dat de Duitsers terug kunnen komen. In mei 1945 gaat het snel. Op 5 mei is heel Nederland bevrijd. Op 8 mei geeft Duitsland zich over. Op 3 juni komt Aron terug. Hij was intussen in Zaltbommel bij mensen in huis. Pas dan beginnen de berichten over de concentratiekampen door te dringen doordat vrienden en kennissen daarvan terugkeren. “Het is niet aan te horen..”, zegt Salomon. Hij hoort over de transporten naar de dood, hoe mensen vergast werden, verbrand, soms levend, de erbarmelijke omstandigheden, de honger en ellende. Chanine besluit in juni naar Israël te gaan, Salomon blijft, wilde zijn ouders niet alleen laten. Op 16 oktober keert daarvoor Abraham terug uit het concentratiekamp. Drie jaar en twee maanden waren ze gescheiden geweest. De Tweede Wereldoorlog is na de capitulatie van Japan dan al twee maanden afgelopen.
24
5. De Oorlogsdagboekjes van Mevrouw Van de Weijer-Palmen Het gezin Van de Weijer Emilie Josephina Marie Palmen (Sittard 1899 - trouwde in 1922 in Sittard met de mijnmeter Guillaume Alphons Marie Hubert van de Weijer. Emilie was na een auto-ongeluk in 1938 bij Wintraek (Sittard) aan haar been zo gewond geraakt dat door de dagboeken heen een geschiedenis van medische hulp en ingrepen, kommer en kwel over haar been te volgen is. Het is misschien mede daardoor dat ze, meer aan huis gekluisterd dan ze wilde, begonnen is haar dagboekjes bij te houden. Haar man Gil werkte bij een van de mijnen in Heerlen. Zij woonden aan de Oliemolenstraat 14 in een statig rijtjeshuis dat een zekere welgesteldheid laat zien.
Oliemolenstraat 14 in Heerlen, het woonhuis van de familie Van de Weijer-Palmen
De oorlogsdagboekjes Op kleine afstand van Salomon Silber’s adressen woonde aan de Oliemolenstraat 14 de familie Van de Weijer. Emilie van de Weijer schrijft kennelijk wel vaker in een dagboek aangezien het eerste deel niet zoals bij Salomon Silber vanwege de oorlog en zijn onderduik begint, maar gewoon op 5 mei 1940. Een gewone doordeweekse dag. Totdat 10 mei vroeg in de ochtend de lucht gevuld wordt met het geronk van overvliegende vliegtuigen. In vrijwel alle boekjes opent zij haar bijna dagelijkse notities met een verwijzing naar de nachtelijke bewegingen in het luchtruim. Ze noemt dit “passages”. Of het onrustig was of juist rustig, met of zonder afweergeschut, met of zonder luchtalarm, in de kelder geslapen. Door de standvastigheid waarmee ze dit doet, lijkt het dat de overvliegende vliegtuigen grote indruk en misschien ook wel angst maakte. Het tweede wat steevast aan de orde komt is het verloop van de oorlog, binnen en buiten Europa. Haar bron is in de boekjes te zien, heel veel knipsels uit 25
het Limburgs Dagblad. Het dagblad wordt zwaar gecensureerd door de Duitse bezetter. Haar tweede bron, hoewel dit niet zo expliciet is gevonden, moet de radio geweest zijn. Radio was in die tijd het massamedium. Zowel de Britten, Amerikanen als Radio Oranje verzorgden in de oorlog iedere dag uitzendingen. De meeste Nederlanders luisterden ondanks het verbod en dreigende straf gewoon naar zenders uit Engeland. De toespraken via die zenders van koningin Wilhelmina gaf de mensen moed en hoop. De Duitsers besloten in mei 1943 tot een “tijdelijke inbeslagname” van radiotoestellen. Duizenden toestellen verdwenen onder vloeren of andere verstopplaatsen, of de dokter schreef een briefje. Je kunt je niet voorstellen dat Emilie van de Weijer, die heel goed geïnformeerd lijkt over het verloop van de oorlog, niet naar verboden uitzendingen luisterde. Ze probeerde in elk geval haar toestel op alle mogelijke manieren terug te krijgen. Wat niet lukte. In elk geval geeft ze een gedetailleerd verslag van het verloop van de oorlog. Derde belangrijke onderwerp is voedsel. Begrijpelijk in een tijd dat alles schaars was en overal tekorten ontstonden op de eerste levensbehoefte. Dit alles wordt afgewisseld met gebeurtenissen, geruchten, weetjes, verslag van dagelijkse beslommeringen en van sociale contacten. Duidelijk is dat Emilie van de Weijer in haar teksten geen vriendin van de Duitsers is. Integendeel. Seijs Inquart, de plaatsvervanger van Hitler in Nederland, noemt ze steeds bij zijn bijnaam, 6 ¼, en de NSB moet het ook voortdurend ontgelden. Je vraagt je af wat gebeurd zou zijn met haar als de boekjes in handen van de bezetter of landverraders waren geraakt. Nu naar de vraag of Emilie van de Weijer wist welk drama zich bij dit alles voor het Joodse deel van de Nederlandse bevolking afspeelde? Vanaf het tweede deel vinden we regelmatig berichten die onderdeel uitmaken van de systematische isolatie en uiteindelijk de vernietiging van de Joden door de Duitse bezetter. Op 26 november 1940 noteert ze dat bij de Staatsmijnen Joodse arbeiders ontslagen zijn, op 28 november 1940 dat Joodse hoogleraren ontslagen zijn aan de universiteiten, op 2 december 1940 dat de Joodse directie van de HEMA en Bijenkorf zijn ontslagen (deel 2). Ook in de volgende delen vinden we vermeldingen van acties of verordeningen die de Joden in Nederland troffen zoals die van 1 juli 1942 dat Joden zich niet meer vrij mogen bewegen. “Dat is zeker om de mensen te beletten op visite te gaan! (….) Over dat wegvoeren melden ze niets.””schrijft ze venijnig (deel 10). Het is uit zo’n opmerking van Emilie van de Weijer af te lezen dat het haar in elk geval niet onberoerd liet. Als dit al geen vege tekens waren, dan op zijn laatst toch wel een getypte brief van 16 juli 1942 die ze ontving van een (onleesbare) relatie uit Amsterdam (als bijlage in deel 11). Deze had een opdracht van haar gekregen een bepaald type ritssluitingen te zoeken ten behoeve van een of ander naaiwerk. Het bericht hierover was voor de relatie aanleiding meer te schrijven van wat er in Amsterdam aan de hand was: “Verschillende nachtelijke jodentransporten hebben reeds plaats gehad. Amsterdam is gelijk een furie, heeft dinsdag j.l. op revolutie gestaan. Momenteel is het zóó, dat als de joden die weg moeten “opstaan” zij het geheele volk achter zich hebben. Doch datgene wat ons verleden jaar gedurende de staking is gebeurd, gaat niet voor een tweede keer op! Vandaag te Utrecht en Den Haag beweerde men, dat Amsterdam “in staat van beleg” was. Dat bleek echter wederom een roddelpraatje te zijn. Het lijkt er echter buitengewoon véél op. Verkeren in “Alarm-toestand”. Alle uiteinden van de stad zijn afgesloten door onze “beschermers??”. Buitendien staan daar overal mitrailleurs en overvalwagens. Een ieder die de stad verlaat moet persoonsbewijs laten zien. Gaat er een “ster”doorheen, dan wordt hij meteen gefusilleerd! Civilisation! Hier te Amsterdam kan men momenteel f. 10.000,-- verdienen indien men een jood schuil houdt, dan ontvangt men tevens een lijst met clandestiene leveranciers om natuurlijk zoo’n drommel te voeden, want bonnen heeft hij niet.” Het is ongeveer dezelfde periode dat Salomon Silber hoort over de toestand in Amsterdam. De Jodentransporten, dat er grote bedragen betaald moesten worden om te
26
kunnen onderduiken. Waardoor hij zo in onzekerheid werd gebracht wat hem nu te doen stond. In de Oliemolenstraat woonden tegenover Emilie van de Weijer het Joodse gezin Philips op 29 en beneden aan de straat de familie Canter op 30. Met de familie Canter was contact blijkt uit boekje 2 als op 3 december 1940 een bevriende kunstenaar sterft. De Canters waren een van de oudste Joodse families in Heerlen (Trienekens, 62). De familie Philips daartegen kwamen uit Amsterdam (Trienekens, 36). Hun lotgevallen kon ik niet vinden in de dagboekjes. Volgens het boven afgebeelde overzicht van ingeleverde fietsen van Joden in Heerlen van 20 juni 1942 woonde het gezin van Simon Philips nog in de Oliemolenstraat, het gezin van Camille Canter echter al op de Dautzenbergstraat. Het gezin Philips en het gezin Canter doken beide onder. Wanneer is onbekend. Maar ergens tussen de oproep van 24 augustus 1942 en het definitieve bevel dat alle Joden zich voor 10 april 1943 moesten melden voor transport naar werkkampen. Zij kozen dus allen voor onderduik. Van het vierkoppige gezin Philips overleefde alleen dochter Carla het. De anderen stierven in Monowitz en Auschwitz. Het gezin vijfkoppige Canter overleefde de oorlog, behalve dochter Charlotte. Men weet niet wat er met haar is gebeurd nadat ze in België is opgepakt en gedeporteerd. Emilie van de Weijer kreeg mee wat er in de straat met Joodse gezinnen gebeurde, maar niet wat hun lot was. Op 29 juni 1942 schrijft ze: “De Joden hebben bericht ontvangen dat ze van 1 Sept af op transport naar Polen zullen gaan. Verschillende zijn hierdoor natuurlijk kapot en het zou mij niets verwonderen als zelfmoorden zouden volgen” (deel 10.) Van de transporten vanuit het station Heerlen naar Maastricht op de ochtend van 25 augustus 1942 vinden we daartegen helemaal niets. Laat staan dat daarna de eerste Heerlenaren in Auschwitz om het leven worden gebracht. Dat blijkt ook uit haar notitie van 19 september 1943. “In Oirsbeek zouden bij secretaris elf Joden uitgehaald zijn die naar Vught zullen gebracht worden o.a. Max Wolf en vrouw, Alex Herzdahl met vrouw, Salfy Herzdahl en vrouw (zuster van Canter) een oud joodje die ziek was is in het ziekenhuis van Sitt. opgenomen”. Wolff en Hertzdahl was een herenkledingzaak aan het Emmaplein (nu café Paris). Het moet dus hier gaan om de beide compagnons Max Wolff en Sylvain Hertzdahl. Volgens Trienekens (16) was de laatste al op 22 april 1943 in Auschwitz om het leven gebracht. Het moet dus een gerucht zijn geweest dat Emilie van de Weijer noteerde. Dat laat zien dat men de lotgevallen niet kon vervolgen. En het transport ging naar Vught. Verder reikte haar informatie niet.
De oorlogsdagboekjes van Emilie van de Weijer-Palmen in Rijckheyt
Emilie van de Weijer heeft niet kunnen vermoeden dat haar oorlogsdagboekjes onderwerp van studie zouden worden en ze zal ze zeker niet voor dat doel geschreven hebben. De dagboeken zijn hoe dan ook een interessante bron hoe door gewone mensen de oorlog beleefd
27
werd. De verwerking van de oorlogstijd is intussen zelf gevoelig onderwerp van geschiedenis geworden. Waar Nederlanders trots zijn op de geschiedenis van het kleine maar dappere vaderland, op haar helden als Willem van Oranje, Michiel de Ruyter, Maarten Tromp, Piet Hein, is de Tweede Oorlog een open zenuw. Je hoeft er maar aan te komen en het wordt pijnlijk. Het excuus van de Duitse bevolking en diegenen die meewerkten aan de Duitse moordmachine was: “wir haben es nicht gewusst”. Wat daarmee bedoeld wordt, weet iedereen. “Gewusst” dat Joden massaal naar concentratiekampen gevoerd werden en aan de lopende band werden vermoord. De reactie na de Tweede Wereldoorlog in Nederland hoe “wij” het er van af hadden gebracht luidde tot in de jaren zestig: prima! “We” waren bezweken onder een overmacht, hadden ons verzet, het volk had alles met tegenzin ondergaan, gelovend in koningin, vaderland en de Duitse nederlaag. Slechts een boosaardige minderheid had het criminele werk van de bezetter gesteund. Het ging om vrijheid en democratie. De Holocaust was onderdeel van de lotgevallen van het volk. De roerige jaren zestig, met het omver gooien van heilige huisjes, studentenoproer en de democratiseringsgolf was een aanval op de orde die het bovenstaande beeld had gebruikt om hun gezag te weer te vestigen. Nu werd het gedrag tijdens de oorlog wat meer onder de loep genomen. Nu was het maar hoe je het bekeek. Er was verzet, maar de meesten wilden zo weinig mogelijk last hebben van de oorlog, vierden gewoon feest, bleven voetballen en gingen naar de bioscoop. Alleen 1943 en 1944 waren zware jaren en dan nog vooral in de grote steden boven de Rivieren. Nederland probeerde dus vooral buiten schot te blijven en werkte keurig voor de Duitse bezetter in mijn, fabriek of kantoor. Niet het verzet was kenmerkend, maar het zich erbij neerleggen. Ten koste van 70.000 vermoorde Nederlandse Joden. Met 73% het hoogste aandeel in Europa. Hoe “wij” het er van af hadden gebracht luidde nu: beroerd! “We” hebben passief toegekeken bij massamoord, zelfs een handje geholpen. Nederland werd medeplichting, de passieve toeschouwer werd een schuldige toeschouwer. De bezetting werd het verhaal van de vervolgde en in de steek gelaten Joden en de Holocaust. Nederland deportatieland. Het is sindsdien dus zonneklaar waarom in Nederland verreweg de meeste Joden werden weggevoerd. Zelfs Geert Wilders’ PVV vroeg de regering excuses aan te bieden voor de slappe houding van de regering in ballingschap tegen de Jodenvervolging.
geertwilderspvv Geert Wilders
Excuses NL regering over slappe houding
regering in ballingschap tav jodenvervolging tijdens WO II is op zijn plaats. http://t.co/vx2D2RZB 4 januari 2013 De nieuwe trend is dat iedereen schuld heeft, behalve de vervolgden en degenen die zich verzetten. De cirkel wordt heel wijd getrokken. Je had de bedenkers van de moord op een volk, maar ook gewone soldaten en politiemannen deden gewoon uit gehoorzaamheid mee. Dan had je de medeplichtigen. Ambtenaren deden de dagelijkse administratie voor een behoorlijke gang van zaken in hun gemeente, maar ook de administratie van aanwezige Joden in diezelfde gemeente. De spoorwegen regelden het treinverkeer naar de stad of naar zee, maar ook van Joden naar de kampen. De PTT regelde het telefoonnet, maar sloten ook alle Joden van dat net af. De Belastingdienst werkte fanatiek voor de nazi’s. Als laatste waren er dus de omstanders. De daders deden het vuile werk, de medeplichtigen hielpen een handje, de omstanders deden alsof hun neus bloedde. 28
Mythe van de schuldige omstander “Joden, ook in Heerlen, zijn slachtoffer geworden van een verschrikkelijk systeem. Maar ook van een samenleving die zich niet kon verweren” zei Henk de Wolf van de Stichting Lodewijk Foijer bij de 70-jarige herdenking van het transport op 25 augustus 1942 en bij gelegenheid van de plaatsing van 25 Stolpersteine voor gedeporteerde joodse Heerlenaren (zie www.lodewijkfoijer.nl). Slachtoffer van een samenleving die zich niet kon verweren! Volgens het woordenboek is een slachtoffer iets of iemand die schade ondervindt van een strafbaar feit. In deze interpretatie heeft de samenleving als geheel een strafbaar feit gepleegd en volgt ze dus de redenering zoals hierboven beschreven. Met deze kennis en informatie blijven er weinig smaken over waarmee we de dagboeken van mevrouw Van de Weijer kunnen lezen. En dat is een onprettig vooruitzicht. Zo gezien zouden haar dagboekjes getuigen van de schuldige omstander. De redenering is, hoe begrijpelijk ook, kort door de bocht. Je kunt het hele lichaam niet de schuld geven dat het kanker krijgt. Het lichaam is een systeem en kwaadaardige kankercellen nemen bezit van dit lichaam en richten het ten gronde, geholpen door sommige delen zoals het lymfesysteem dat de kanker verspreid. Maar alle delen werken als vanouds mee om het lichaam in stand te houden en doen hun dagelijkse werk en als het lichaam niet in staat is om de ziekte te bestrijden dan overlijdt de patiënt. Zo zie ik het. Zo is het ook met de Duitse bezetting die bezit namen van het systeem, sommige delen werkten mee het kwaad te verspreiden, andere werkten gewoon door om het oude systeem zoals vanouds in stand te houden. Van binnenuit had het systeem geen middel om de bezetter te lijf te gaan zoals witte bloedlichaampjes de ziektekiemen bestrijden. Bart van der Boom heeft de mythe van de schuldige omstander onderzocht in zijn boek “Wij weten niets van hun lot”. Gewone Nederlanders en de Holocaust (2012). Hij komt tot de conclusie dat gewone Nederlanders de Jodenvervolging afwezen omdat ze dit on-Nederlands, onchristelijk en onbeschaafd vonden. We zagen al dat Salomon Silber nadat hij de Jodenster moest dragen een vermoeide arm had van het handen schudden in trein en tram en vaak verwijst naar het gastvrije Nederland. We zagen aan het sarcasme van Emilie van de Weijer dat ze de behandeling van Joden een schande vond. Tweede conclusie is dat Nederlanders niet wisten wat Joden te wachten stond, wel dat ze het moeilijk kregen, er velen zouden sterven. Als een “ster” in Amsterdam door de afzettingen heen probeerde te komen werd hij onmiddellijk doodgeschoten, schreef iemand aan Emilie van de Weijer. Maar moord aan de lopende band, dat wist men niet. Ze hebben het eenvoudig niet “gewusst”. Derde conclusie is dat de onwetendheid helpt het gedrag van Joden te verklaren dat ze zich in grote getale lieten transporteren naar de kampen. Er circuleerden allerlei geruchten over uitroeiing en dergelijke, maar de straf op onderduik leek onaantrekkelijker dan deportatie voor tewerkstelling in Duitsland. Abraham Silber ging in tegenstelling tot zijn broers wel mee met het transport op 25 augustus 1942 omdat hij dacht sterk genoeg te zijn voor het slaafse werk dat hem te wachten stond. Als men had geweten dat het andersom was, je beter kon onderduiken, hadden slachtoffers en omstanders zich anders gedragen. Pas eind 1942 drong het in Washington en Londen door dat de Duitsers met een moordcampagne bezig waren. En pas in de loop van 1943 kwam door de Poolse regering in ballingschap berichten van vernietigingskampen naar buiten. Pas in juni 1944 werd de omvang en methode van de systematische vernietiging duidelijk. Maar voor Emilie van de Weijer voerden Jodentransporten naar Vught, Westerbork of Polen. Misschien wist ze dat Joden “te werk gesteld” moesten worden. Maar vernietigd? Nee. Als de eerste Joden na de bevrijding en capitulatie van Duitsland terugkeren naar Heerlen hoort Salomon de verhalen die niet om aan te horen zijn. In de dagboekjes van Emilie van de Weijer heb ik daar geen verwijzingen van gevonden.
29
6. Slot. Een steenworp afstand, een wereld van verschil? Ja, natuurlijk. Salomon en zijn familie mochten van de Duitse bezetter niet bestaan. Als Emilie van de Weijer zich rustig hield, zou haar niets gebeuren. Emilie en Salomon leefden Waar de notities van Emilie van de Weijer vermeldingen van gebeurtenissen of verslag ergens van zijn, moesten de Silbers op grond van diezelfde gebeurtenissen dramatische beslissingen nemen en moesten zij doodsangsten uitstaan. Dat het gezin Van de Weijer de oorlog goed heeft doorstaan kun je ze moeilijk verwijten. Dat het gezin Silber de oorlog heeft overleefd is een wonder. En ben je als je niets doet een schuldige omstander? Nee. Want de meesten zijn helden in vredestijden. Maar de minsten zijn het in oorlogstijd.
30
Literatuur- en bronnenopgave Literatuur Boom, B. van der, Wij weten niets van hun lot. Gewone Nederlanders en de Holocaust, Amsterdam 2012 Hoogeveen, J., ‘Eveneens voor de goede orde’. Heerlen in oorlogstijd 1940-1944, Heerlen 1984 (JH) Rooij-Trienekens, F. van, Joden in Heerlen in de Tweede Wereldoorlog; Omdat wij Joden waren, Beek-Ubbergen 1998 (FRT) Geest, J. van, Heerlen. Architectuur en stedenbouw 1850-1940, Zwolle 2003 Silber, S., Een joods gezin in onderduik. Dagboek, Kampen 1997 Bronnen wikipedia www.diplomatievandevervolging.nl www.geheugenvannederland.nl www.lodewijkfoijer.nl www.rijckheyt.nl www.verzetsmuseum.org www.heemkundeverenigingheerlenstad.nl/bommenregen_op_heerlen.html Rijckheyt, Centrum voor Regionale Geschiedenis, E.J.M. van de Weijer-Palmen, Oorlogsdagboek, 5 mei 1940 – 1 september 1945, 23 delen. Artikelen De Volkskrant 22 december 2012, “We hebben het niet geweten” (Over boek Bart van der Boom). De Volkskrant 31 december 2012, “Fiscus werkte fanatiek voor de nazi’s. Houding top Belastingdienst tijdens bezetting beschamend”.
31