Cuba,een wereld van verschil Uitgave Initiatief Cuba Socialista, 2009
Over weinig landen lopen de meningen zo uiteen als over Cuba. Voor de ene is het een dictatuur waaruit een meerderheid van bewoners zo snel mogelijk wil vertrekken. Voor anderen is het juist een voorbeeld van hoe een andere wereld mogelijk is. De ene toerist komt terug met negatieve verhalen, de andere is in de wolken over het land. Hoe valt dat te verklaren? 1° Cuba heeft een zeer verschillende maatschappijvorm Spontaan zijn we geneigd de Cubaanse samenleving te beoordelen vanuit onze ervaring, vanuit onze normen: het geen wij gewoon zijn en goed vin-den. Dat gebeurt automatisch, maar daardoor zien we een aantal sterke punten moeilijk of niet. Vanuit onze westerse bril hechten wij belang aan zaken die wij hoog achten, en die kunnen erg verschillend zijn van wat Cu-banen belangrijk vinden. Daarom begrijpen we niet altijd goed wat er ge-beurt en waarom het zo gebeurt. Om maar één voorbeeld te noemen: de werking van de democratie verschilt compleet van de onze. Binnen het Cu-baanse systeem is die werking heel logisch, maar als je die logica niet ziet en je vergelijkt hun werking met de onze, dan volgt al snel een afkeuring. 2° Voortdurende mediaoorlog tegen Cuba. Negentig procent van onze berichtgeving over Latijns-Amerika bereikt ons via de grote persagentschappen, die vijandig staan tegenover de Cubaanse revolutie. Onze ‘eigen’ berichtgeving is grotendeels in handen van grote kapitaalgroepen die het al evenmin begrepen hebben op een communis-tisch land. Voor de meerderheid bij ons zijn dé media de enige informatie om zich een oordeel te kunnen vormen over de Cubaanse maatschappij. Opvallend is dat de media-aanvallen tegen Cuba en ook tegen Che Gue-vara bv, de laatste jaren in stijgende lijn gaan. Zou dat iets te maken heb-ben met de nieuwe, linkse golf in Latijns-Amerika en het toegenomen presti-ge van Cuba daar? We vermoeden van wel. Het is vandaag ‘bon ton’ om Cuba te ‘bashen’. In het Westen zijn de geesten vandaag zo opgeschoven dat je bijna automatisch gemarginaliseerd wordt als je daar niet aan mee doet. Het is dan ook heel moeilijk om in zo’n klimaat een objectief beeld van de Cu-baanse maatschappij te geven. 3° Heel belangrijk is de bril waardoor je kijkt. In het algemeen kan je zeggen dat mensen uit arme landen positief tot heel positief kijken naar de Cubaanse revolutie, terwijl mensen uit rijke landen er vaak een negatief beeld hebben. Het is alsof de welvaart (BNP per inwoner) bepalend is voor de appreciatie van de Cubaanse revolutie. Politici uit het Noorden vinden het land steevast zeer ondemocratisch en klagen ‘de schen-dingen van de mensenrechten’ aan. De VS spannen hierbij uiteraard de kroon, terwijl ze nochtans veel vaker dan Cuba kritiek krijgen van de VN (Irak, Afgha-nistan, Guantanamo, veel zwarte ter doodveroordeelden, …). Cuba is met tweederde meerderheid verkozen in de VNcommissie voor de mensenrechten en is het op dit moment voorzitter van de Niet Gebonden Landen, die zowat driekwart van de wereldbevolking vertegenwoordigen. De manier waarover je over Cuba spreekt zegt m.a.w. vaak veel over je economische positie.
4° Mensen gaan voor hun oordeel vaak enkel af op wat ze zelf meemaken. Maar, die ervaringen zijn meestal heel beperkt – enkele weken rondtrekken vnl. in toeristische centra - en in elk geval onvoldoende om de complexiteit van een maatschappij ten volle te begrijpen. Enkele heel belangrijke zaken zijn niet al-tijd waarneembaar. Zo zijn de permanente terroristische dreiging van de VS, de poging om het land politiek te destabiliseren en de economische blokkade niet zichtbaar, maar het zijn wel sleutelelementen om het maatschappelijk leven te begrijpen: bv. het optreden van politie, de houding t.o.v. zgn. dissidenten enz. Gratis gezondheidszorg en onderwijs, de droom van driekwart van de wereld-bevolking, zie je ook niet direct in het straatbeeld. Omgekeerd krijgen heel op-zichtige fenomenen zoals de jineteros (mensen die toeristen aanklampen) die bijna uitsluitend rond toeristische centra voorkomen, een overtrokken belang in het oordeel van de toerist. 5° Toerisme kleurt onze bril niet roze Toeristen uit het Noorden hebben een veel grotere koopkracht dan de doorsnee Cubaan. Goedbedoeld medelijden met de schijnbare armoe-digheid, leidt vaak tot een neerbuigende ‘sinterklaas’-houding. Dat geeft de westerling wel een goed gevoel maar zo trekken de toeristi-sche centra een aantal Cubanen aan die van ‘handje ophouden’ hun broodwinning maken. Iets meer dan twintig euro vormt ongeveer één maandsalaris. Nu en dan medelijden opwekken bij een toerist, is dus al gauw interessanter dan een hele maand werken in de fabriek of op kantoor. Die ‘rondhangende’ Cubanen weten dat ze het meeste geld kunnen ‘verdienen’ als ze hun toestand zo miserabel mogelijk voorstellen. Hoe erger de situatie van de Cubaanse ‘sukkel’, hoe dieper de toerist in zijn portefeuille tast. Uitspraken die het best werken bij argeloze toeristen zijn: ‘Geen geld voor medicijnen’ die overigens praktisch gratis zijn, ‘Je mag hier je gedacht niet zeggen’, terwijl de bevolking nergens zo ge-raadpleegd wordt als in Cuba. Hebben ze zin om zichzelf te laten trakteren door een toerist, dan volstaat het meestal er één aan te klampen en te zeggen dat het voor hen verboden is om een café binnen te gaan tenzij onder begeleiding van een toerist… Je hebt er altijd die erin trap-pen, zelfs heel wat journalisten hebben dat niet door. En bij voorkeur worden déze verhaaltjes dik in de verf gezet in onze media. Het past nu eenmaal in het ideologische plaatje. Ondertussen wordt het negatieve beeld nog eens versterkt. We reiken vier sleutels aan die misschien kunnen helpen om het land en zijn samenleving beter te begrijpen. Soms is het daarbij nuttig ook eerst even stil te staan bij onze eigen samenleving. 1. Kloof tussen economische en menselijke ontwikkeling Op sociaal, cultureel, artistiek, intellectueel, medisch en sportief vlak heeft Cuba een ontwikkeling vergelijkbaar met een doorsnee rijk land. Maar op economisch vlak heeft het eiland het profiel van een relatief arm land, zoals an-dere landen in de regio. Zo is het BNP per inwoner vijfmaal lager dan in België. Cuba zet een doorsnee buitenstaander op het verkeerde been. Overal ter wereld hebben hoogopgeleide werknemers een hoge koopkracht. Zowel in de rijke als in de arme landen zijn bv. topmanagers, universiteitsprofessoren en hartspecialisten zeer
goed bemiddeld. Ze hebben een levensstandaard die overeenstemt met de hogere middenklasse bij ons. In Cuba is dat niet het geval en kan het dat ook niet zijn, want dan zou hún rijkdom ten koste gaan van het welzijn van de rest van de bevolking. In onze ogen is een universi-teitsprofessor in Cuba arm. Maar eigenlijk is het omgekeerd: Het is meestal een arme die prof kunnen worden is wat nergens elders in de derde wereld mogelijk is. Zelfs in rijke landen is de kans dat iemand uit de armste lagen van de bevolking ooit hoogopgeleid geraakt uiterst klein. De Cubaanse revolutie is er m.a.w. in geslaagd om ondanks de economische achterstand, zijn inwo-ners hoog op te leiden. En dat is ook zo op cultureel, artistiek, sportief en medisch vlak. Deze kloof tussen economische basis en de sociale, culturele en intellectuele ontwikkeling zorgt ook in Cuba voor problemen en vooral voor frustraties. Een hoge opleiding, een goede gezondheid en een sterke culturele ontwikkeling leiden bij de Cubanen tot veel grotere verwachtingen dan bij andere Latijns-Amerikanen. Maar het probleem is dat de materiële basis ontbreekt. Je bent toppianist maar je hebt geen vleugelpiano, je ben topschilder maar het ont-breekt je aan de dure grondstoffen die je zou willen gebruiken, …De Cubaan-se revolutie stijgt ver boven de zwakke economische basis uit, maar kan na-tuurlijk onmogelijk voldoen aan al die bijkomende – ook consumptie- verwach-tingen die dat met zich meebrengt. De maatregelen die in 2008 van kracht werden zijn precies bedoeld om de economische groei sterk aan te zwengelen en zo dit probleem op termijn op te lossen. 2. Speciale periode De speciale periode, tgv van het wegvallen van de steun uit het oostblok, heeft een echte maatschappelijke ravage aangericht en heel de sociale piramide in Cuba op zijn kop gezet. De koopkracht van de bevolking werd op enkele maanden tijd gehalveerd. Er kwamen ernstige problemen op het vlak van transport, energie en behuizing. Hygiëneproducten werden schaars en de voedselbevoorrading was een ramp. Wij kunnen ons nauwe-lijks voorstellen wat dat betekent. De peso, waarin het loon wordt uitbetaald, was praktisch waardeloos ge-worden in vergelijking met de dollar. Op het dieptepunt van de ‘speciale periode’ kon een jongen van zestien jaar die klanten lokte naar restaurants voor een dollar per klant, op één avond meer verdienen dan zijn vader op een hele maand. Een ingenieur of topambtenaar kan in de toerismesector of als taxichauffeur een veelvoud verdienen. Wie de oversteek maakt naar de VS, amper tweehonderd kilometer verder, kan tientallen keren zoveel verdienen. Stel dat leraren of artsen in België in de toerismesector vijf keer meer zou kunnen verdienen en in Nederland het twintigvoudige, hoeveel scholen of ziekenhuizen zou men hier moeten sluiten? Het is dus een klein mirakel dat de hele Cubaanse maatschappij niet volledig in elkaar is gestort. Op vlak van onderwijs en gezondheidszorg kan Cuba buitengewone resultaten voorleggen die er ook tijdens de ‘speciale periode’ nog op voor-uit zijn gegaan. Hetzelfde geldt voor een topsporter. Ja, er verlaten elk jaar topatleten het eiland, maar het punt is dat het er zo weinig zijn. Cubaanse topatleten zijn niet rijk en beschikken over geen luxe. Elke topatleet die in het buitenland aan competitie deelneemt wordt enorme sommen aangeboden om over te lopen (en het aanbiedend land in de toekomst medailles te bezorgen). Hoeveel topatleten zou België overhouden in een gelijkaardige situatie? Er zijn andere negatieve effecten. In de niet-dollar sectoren - de meeste dus – is de
arbeidsmotivatie laag. Nogal wat Cubanen nemen hun toe-vlucht tot illegale activiteiten om aan dollars te geraken. Er is een kloof ontstaan tussen Cubanen die dollars bezitten, omwille van familieleden in het buitenland of omdat ze bijvoorbeeld werken in de toerismesector, en zij die er geen bezitten. Het toerisme steekt de ogen uit. Op het ogenblik dat de doorsnee Cubaan zijn consumptieniveau spectaculair zag dalen, werd voor zijn ogen een luxeinfrastructuur uitgebouwd waar hij zelf niet van kan ge-nieten. Al die fenomenen ondermijnen het sociaal weefsel, tasten de revo-lutionaire waarden aan en bevorderen corruptie. Tegen die effecten vaardi-ge de regering in 2008 een reeks maatregelen uit. Het is dus niet meer dan normaal dat er ontzettend veel gemopperd wordt of dat mensen afhaken. Des te merkwaardig is het dat - ondanks de dage-lijkse ongemakken en de ontstane kloof - een grote meerderheid achter de regering en de revolutie blijft staan. Een onafhankelijke opiniepeiling in 1995 - toen de schaarste het ergst was – toonde aan dat meer dan 80% van de bevolking tevreden was met de gang van zaken, minder dan 5% wou een ander politiek systeem. Gelijk welk ander land dat een dergelijke economische ineenstorting meemaakte mocht zich gegarandeerd verwach-ten aan straatrellen of erger, een burgeroorlog. In Cuba is daar niets van te merken geweest. Het zegt iets over de veerkracht van hun samenleving. 3. Agressie en bedreiging van de VS Vaak wordt het vergeten, maar Cuba is sinds begin de jaren zestig in staat van oorlog: een onverklaarde oorlog door een supermacht die sinds het begin van de negentiende eeuw aast op het eiland. Alle middelen waren goed om de revolutie klein te krijgen: sabotageacties, moordaanslagen tot en met bacteriologische oorlogsvoering: verspreiden van dengue virus, varkenspest, en ziektes om de oogsten te doen mislukken. Bij die operaties kwamen in totaal meer dan drieduizend Cubanen om en geraakte een veelvoud gewond. In 1976 was er een aanslag op een Cubaans lijnvlieg-tuig in volle vlucht, waarbij alle passagiers omkwamen. In de jaren negentig waren er verschillende bomaanslagen tegen hotels, waarbij een Italiaans toerist het leven liet. In Cuba weten ze wat de ‘war on terror’ betekent, ze voeren hem al bijna vijftig jaar. Als een Cubaan een lijnvliegtuig of boot gijzelt, dan weet hij met vrij grote zekerheid dat hij in Miami als een held zal onthaald worden. Een crimineel verleden is geen probleem evenmin als iemand vermoorden bij je gijzelingsactie. Washington probeert het land ook politiek te destabiliseren door de politieke ‘dissidentie’ op poten te zetten. Jaarlijks heeft de CIA enkele honderden mil-joenen dollars ter beschikking om dat te realiseren. Als je met zoveel geld zwaait moet het niet zo moeilijk zijn om een aantal misnoegde Cubanen voor je kar te spannen. Veronderstel dat België door een groot, machtig en veel rijker buurland be-dreigd zou worden, en dat dit land terroristische aanslagen plant. Stel dat het om een islamitisch land zou gaan dat financiële steun zou verlenen aan dissidente, bevriende groepen in ons land. Wat zou de reactie zijn van onze overheid? Als je al ziet welke politiemacht wordt ontwikkeld bij een simpele risico voetbalmatch, bij een anti-Navo betoging of bij een mogelijke terroris-tische dreiging van de hoofdstad; als je al ziet dat n.a.v. de migrantenrellen in Borgerhout twee politieke leiders van AEL (een islamitische groepering) tot gevangenisstraffen werden veroordeeld omdat ze de migrantenjongeren niet hebben kunnen kalmeren, dan kan je al vermoeden in welke politiestaat we zouden terechtkomen. Migrantenrellen in de voorsteden van Parijs
leid-den tot enkele maanden van staat van beleg. Het is in het licht daarvan dat je de situatie in Cuba moet bekijken en beoordelen. En dan valt het politie-gehalte van de Cubaanse samenleving meer dan mee, zeker als je beseft dat in deze onverklaarde oorlog elke toerist in principe een potentiële terro-rist of drugsdealer is. Wat dat laatste betreft, de betrokkenheid van Panama in de drugshandel was het voorwendsel van Washington om het land te bombarderen en binnen te vallen in 1989. Geen wonder dat de Cubanen zo alert zijn als het gaat om drugshandel. Hier kan nog aan toegevoegd worden dat een terugblik in de geschiedenis ook al heel wat kan leren. In ’38 was grootmacht Duitsland van plan om ons land binnen te vallen en het bestuur over te nemen. Er zaten toen verschil-lende politieke leiders (extreemrechtse, maar ook communistische) achter de tralies en er was een sterke perscensuur, of wat dacht je? Elk land dat bedreigd wordt door een vijandige macht heeft het recht en de plicht zich te verdedigen, in België is dat niet anders dan in Cuba. De enige vraag die zich stelt is of de genomen maatregelen in verhouding zijn tot de ernst van bedreiging. 4. Socialisme: een wereld van verschil We stipten reeds aan dat Cuba een heel ander maatschappelijk stelsel heeft dan het onze. De doelstelling en drijfveer van onze economie is zo groot mogelijke winst. Al het andere wordt daaraan ondergeschikt. In het socialisme staan sociale en culturele doelstellingen bovenaan: zorg voor de zwakken, gelijkheid, solidariteit, intellectuele, artistieke en culturele ontwikkeling voor iedereen, … Die verschillende doelstellingen vragen om een andere invulling van de instellingen. We bespreken er hier drie. De vakbond. Een werkgever in een liberaal economisch land dient om te overleven voldoende winst te maken, hij streeft naar winstmaximalisatie. Dat is geen vrije keuze, de concurrentie of de aandeelhouders dwingen hem daartoe. Vandaar dat hij zoveel mogelijk doet om de productiekosten zo laag mogelijk te houden. Hoe lager het loon, hoe flexibeler en harder de arbeider werkt, hoe hoger de winst. Voordeel voor de ene is nadeel voor de andere en omgekeerd. Er is geen ontkomen aan. Daardoor staat de werknemer tegenover zijn werkgever, het is een permanente tegen-stelling, een permanente strijd. Vandaar dat er in de loop van de geschie-denis in het kapitalisme overal vakbonden ontstaan zijn, om die strijd op een - voor de meerderheid van de betrokkenen - meer voordelige manier te voeren. We zijn er aan gewoon geraakt dat vakbonden en patroon tegengestelde belangen hebben. Wij kunnen het ons niet voorstellen dat vakbonden en werkgevers aan het zelfde zeel trekken. We vinden het normaal dat de vakbonden permanent op hun hoede moeten zijn en zonodig actie moe-ten voeren om zaken te vrijwaren of te verbeteren. Maar is dat wel zo normaal? Is het zo normaal dat je anno 2008 actie moet voeren om een menselijk werkritme af te dwingen, dat je in een rijk land moet vechten om een deftig te loon te krijgen (zeker in vergelijking met de managers)? Nee dat is niet normaal, dat zou moeten vanzelfsprekend zijn. Een maatschappij die van zichzelf zegt democratisch te zijn en zegt de mensrechten te respecteren, zou zoiets vanzelf moeten realiseren. Het is onzinnig dat in een welvaartsstaat een goede
sociale zekerheid en een redelijke koopkracht afhangt van de organisatiegraad van de vakbonden en van hun strijdbaarheid. Nochtans is dat het geval, helaas. En eigenlijk is de situatie nog erger. Precies die organisaties die zich het lot aantrekken van de werknemers worden in onze media negatief afgeschilderd. Dat is nu eenmaal de ‘vrijheid’ van onze media. In Cuba liggen de kaarten helemaal anders. Daar is niet winstmaximalisa-tie het hoogste doel. De economie is gericht op de realisatie van maat-schappelijke doelstellingen. Elk bedrijf streeft weliswaar economische doelstellingen na, maar dit gebeurt niet ten koste van het welzijn of de ontplooiing van de individuele werknemer. Ook de rol van de overheid is er anders. Bij ons verdedigt de overheid vaak de belangen van de onder-nemers, denk maar aan het generatiepact of de notionele intresten. In Cuba genieten de werknemers van rechtswege een vrij hoge bescher-ming. Mannen kunnen bijvoorbeeld met zestig op pensioen, vrouwen met vijfenvijftig. Vrouwen krijgen een jaar bevallingsverlof. Enzovoort. Een ander opmerkelijk verschil is de inspraak in de bedrijven en werk-plaatsen. In Cuba is die heel hoog. Regelmatig zijn er personeelsvergade-ringen waarop de belangrijkste zaken besproken worden op een open manier. Werknemers hoeven zich niet in te houden voor hun ‘baas’ omdat ze sociaal zeer goed beschermd zijn en tewerkstelling gegarandeerd wordt. Wil dat zeggen dat er nooit conflicten zijn of meningsverschillen? Helemaal niet, maar om iets te bereiken, om een probleem op te lossen is het voor de vakbond niet nodig om tot een krachtmeting over te gaan. Vandaar dat de vakbond er niet tegenover het management staat. Eigen-lijk streven beide hetzelfde doel na, maar doen dit elk vanuit een andere invalshoek: het management waakt vooral over de efficiëntie van het be-drijf terwijl de vakbond focust op de veiligheid, het werkcomfort en de ver-loning van de werknemers. Betekent dit dat de CTC (de Cubaanse vakbond) een verlengstuk is van het management of van de regering? Volstrekt niet. In Cuba word je pas delegee als je voorgedragen wordt door je werkmakkers. Je bent ook af-zetbaar en je moet regelmatig verantwoording afleggen aan je achterban. De vakbondsmensen staan dicht bij de basis en vertolken ze ook recht-streeks de concrete belangen van de werknemers. Een syndicalist die een slippendrager is van zijn baas zal het niet lang uitzingen. Als de belangen van de werknemers botsen met die van het management of met richtlijnen van het ministerie, dan wordt er gestreefd naar een consensus, binnen de economische randvoorwaarden. En meestal wordt die ook vrij snel bereikt, omdat de grote doelstellingen dezelfde zijn. Politieke besluitvorming. Onze politieke besluitvorming wordt geken-merkt door een systeem van vertegenwoordiging, via verschillende partij-en. De deelname van de bevolking beperkt zich meestal tot het kleuren van bolletjes om de zoveel jaar. Partijen zijn bijna uitsluitend verkiezings-machines, voor het overige hebben ze bijna geen maatschappelijke func-tie (meer). In de besluitvorming spelen ze wél een sleutelrol, we leven ei-genlijk in een particratie. Binnen de partijen is er formeel wel democratie, maar in de feiten is het een zeer kleine partijtop die de lijnen uitzet en de touwtjes stevig in handen houdt. Lokaal, in de gemeenten, of over onbe-langrijke kwesties wordt een zekere onafhankelijkheid toegestaan. Maar als het over essentiële kwesties gaat wordt geen dissidentie geduld. In het parlement of in de gemeenteraden is het uiterst zelden dat er ‘dissident’ wordt gestemd. Als een mandataris zich niet aan die
partijtucht houdt, bij-voorbeeld omwille van de druk van zijn achterban, dan zal hij ofwel op een zijspoor worden gezet of in het slechtste geval eruit worden gewipt. Het principe van de besluitvorming zelf is niet gebaseerd op het zoeken naar een consensus maar integendeel op tegenstellingen: de oppositie is per definitie quasi altijd tegen de meerderheid. Zo komt het vaak voor dat eenzelfde maatregel goedgekeurd vanuit de meerderheid, achteraf wordt aangevallen, omdat men in de oppositie zit, waar men oppositie moet voe-ren. De belangrijkste bedenking bij de westerse democratie is de vaststelling dat het sociaal-economisch beleid vooral bepaald wordt door de grote bedrijven. Dáár zit de echte beslissingsmacht en niet in de parlementen. Poli-tici vertalen hun sociaaleconomische wensen in wetten en ‘verkopen’ ze aan de bevolking als ‘in het algemeen belang’. Vandaar dat op sociaal-economisch vlak alle partijen er ongeveer hetzelfde programma op nahou-den, op punten en komma’s na. In de negentiende eeuw heeft de elite in de opkomende democratieën alles gedaan om te verhinderen dat de arbei-ders - toen een overgrote meerderheid van de bevolking - stemrecht zou-den krijgen en zo de macht zouden veroveren. Vandaag zijn er voldoende filters in het systeem ingebouwd (particratie, lobbywerking van de grote bedrijven, controle op de media) om de belangen van het grootkapitaal te vrijwaren en ervoor te zorgen dat de gewone man nooit echt de macht zal uitmaken. In Cuba zijn er gelijkenissen met ons systeem: zo is er een nationaal parle-ment, provincieraden en gemeenteraden en zijn er om de vijf jaar verkie-zingen. Maar er zijn ook grote verschillen. Vooreerst de rol en de functie van een politieke partij. De communistische partij is de ruggengraat van de revolutie, maar heeft met de verkiezingen als dusdanig niets te maken. De partij draagt geen enkele kandidaat voor, dat gebeurt door de mensen zelf, in de kiesdistricten of via de kiescommissies. Bij verkiezingen is Cuba m.a.w. een nulpartijstaat. Er is een sterke band tussen verkozenen en lokale bevolking en er is een grote betrokkenheid. Voor de gemeenteraadsverkiezingen kan iedereen die dat wil - ook zij die er een dissidente mening op nahouden - zich kandi-daat stellen. De stemming is net zoals bij ons geheim. De lijsten voor pro-vincieraden en nationaal parlement bestaan voor de helft uit kandidaten van de gemeenteraden. De andere helft wordt ingevuld door kiescommis-sies. Die bestaan uit enkele tienduizenden vertegenwoordigers van diverse sociale bewegingen: vakbond, boerenorganisaties, vrouwenvereniging, stu-dentenorganisaties, wijkcomités, enz. De vakbond zit deze commissies voor. Bij het opstellen van die lijsten wordt de bevolking ruim geraadpleegd. Zo’n anderhalf miljoen Cubanen worden daarbij betrokken. Een ander verschil is de afzetbaarheid van alle verkozenen: om de zes maand kunnen zij door hun districtsvergadering ter verantwoording worden geroepen en zonodig ontslagen. Dat is niet enkel theorie, het gebeurt regelmatig. Ook worden de kandidaat-lijsten voor het nationaal parlement zo opgesteld dat alle sectoren van de samenleving vertegenwoordigd zijn: studenten, arbeiders, boe-ren, wetenschappers, verpleegkundigen, dokters, sportlui, journalisten, kunste-naars, intellectuelen, militairen. Zo’n dertig procent van de parlementairen zijn geen lid van de CP, in de gemeenteraden is dat meer dan de helft. Afgevaar-digden zijn niet noodzakelijk BC’s (bekende Cubanen). Deelname aan de ver-kiezingen is niet verplicht. Toch ligt de opkomst zeer hoog: gemiddeld meer dan 95%. Verkiezingen vormen trouwens slechts één element in de inspraak en bevraging van
de bevolking. In de massaorganisaties, de raden en de communistische partij wordt de bevolking permanent geconsulteerd. En dat brengt ons bij het volgende voorbeeld. Het publieke debat en de media. In westerse landen wordt het publieke debat voornamelijk in de media gevoerd. Die media zijn grotendeels in han-den van grote kapitaalgroepen, die in de eerste plaats commerciële motie-ven hebben. Kijkcijfers en oplages zijn het hoogste doel en hebben een gro-te invloed op de vorm: spektakel en entertainment zijn daarbij de norm. De inhoud wordt sterk gekleurd door ideeën die samenhangen met de zakenbe-langen. Zo bijvoorbeeld is de Franse geschreven pers voor zeventig procent in handen van twee grote kapitaalgroepen, gelinkt aan de oorlogsindustrie. Erg ‘interessant’ voor de verslaggeving over oorlogskwesties bv. Door de concurrentie worden ook de ‘openbare media’ – waar die nog be-staan gedwongen die stijl en inhoud grotendeels te volgen. Omwille van kijkcijfers en oplages zie je een evolutie naar het opvoeren van vedetten en bekende personen. Op die manier krijgt de mening van een zanger, een toneelspeler of een voetbalster over heel serieuze kwesties soms meer gewicht dan die van een deskundige. Door de maatschappelijke discussie in de media te voeren blijft de bevolking ook grotendeels passieve toeschouwer. Zeer zeker, binnen de westerse media is het debat tegenspre-kelijk en is er in principe mogelijkheid om afwijkende standpunten te formule ren. In realiteit valt dat wel vaak tegen. Over ongevaarlijke thema’s is er on-beperkte vrijheid om te debatteren, maar als het over essentiële zaken gaat, zie je filters in werking treden. Twee voorbeelden. De helft van het Belgische vermogen is geconcentreerd in handen van tien procent van de bevolking. Een klein percentage van die gigantische rijkdom volstaat om de armoede (vijftien procent van de bevol-king) ongedaan te maken, om de schandalig lage pensioenen, leeflonen, basisuitkeringen en minimumlonen op te trekken, om de problematiek van de huisvesting op te lossen, om ervoor te zorgen dat in ons rijk land nie-mand het nog moet laten naar de tandarts te gaan of zich te laten opereren omwille van financiële redenen. Het is de evidentie zelve, maar welke media hebben zo’n standpunt al vertolkt, of laten vertolken? Toen de VS de oorlog verklaarde aan Afghanistan hoorde je in onze media niet één tegenstem. Toen Washington in tegenstelling tot de bevoegde VN-deskundigen beweer-de dat Irak een gevaar vormde op het vlak van massavernietigingswapens, namen alle media deze stelling als hoofdlijn kritiekloos over. Het was hét argument om het land binnen te vallen… In Cuba wordt het maatschappelijk debat niet in de eerste plaats gevoerd in de media, maar vooral in de wijken, op de werkvloer, in de vakbonden, vrou-wen- en jongerenverenigingen. Zo ontstaat er ook een grote betrokkenheid en interactie tussen de bevolking. Zo lanceerde Raúl Castro in 2007 een grootschalige discussie over de economische koers van het land. Aan de tienduizenden debatten namen miljoenen Cubanen deel en dat resulteerde in 1,3 miljoen voorstellen en amendementen. De eerste bedoeling van het maatschappelijk debat is het zoeken naar een zo groot mogelijke consen-sus. En om die te bereiken wordt voldoende tijd uitgetrokken. Zo nam de recente discussie over de efficiëntie van de economie een half jaar in be-slag. Ten tweede tracht men met die discussies zoveel mogelijk de polsslag te voelen van de bevolking en rekening te houden met hun wensen. De economische maatregelen van begin 2008 zijn precies het resultaat van de vele voorstellen die uit die discussieronde zijn gekomen.
Critici stellen dat er op Cuba geen persvrijheid is. Alle grote media in alle andere landen van het Amerikaans continent zijn in handen van grote kapi-taalgroepen die bijna allemaal uitgesproken pro-VS zijn. In Cuba zijn de massamedia in handen van revolutionaire organisaties. Zo bijvoorbeeld is Traba-jadores de krant die uitgegeven wordt door de vakbond en de Juventud Rebelde de krant van de communistische jongerenbond. Maar dat belet niet dat bijvoorbeeld de katholieke kerk verschillende tijdschriften en publicaties uit-geeft en ook eigen websites heeft. Daar vind je zeer afwijkende visies t.o.v. de officiële standpunten. Een ander verschil in de werking van hun model tegenover het onze is de censuur. Het klopt dat de Cubaanse media werken binnen de krijtlijnen van de revolutie. Maar dat wil niet zeggen dat er geen kritiek mogelijk is of dat die stelselmatig zou geweerd worden. In de kranten vind je heel kritische artikels terug over mistoestanden, met naam en toenaam, en zijn er rubrieken waar-bij de bevolking ongehinderd bepaalde ongeregeldheden kan aanklagen. Wel kan je stellen dat er een stevige eindredactie is. Maar is die er niet evengoed in onze kranten? Toch kan je je afvragen of de media niet meer tegensprekelijk debat moeten organiseren op TV en in de kranten, bijvoorbeeld in de Mesa Redonda. Naast het geven van ontspanning vervullen de media in Cuba vooral een informatieve en pedagogische functie. Voor ieder die onze spektakelmaatschappij gewoon is, komen de Cubaanse TV programma’s en de krantenartikels eerder saai over. Wellicht kunnen die ook wel wat sappiger maar in Cuba zal je de moeder van een slachtoffer van een gruwelijke moord geen emotioneel pleidooi horen brengen om de repressie tegen criminelen op te voe-ren, je zult geen racistische standpunten vertolkt zien in praatprogramma’s, je zult geen verdediging horen van een populistische politieker om ’s nachts 180 per uur op de snelweg te mogen rijden. Dat heeft te maken met de vraag welke maatschappij je wilt en het zal ondertussen duidelijk zijn dat die van Cuba een andere is dan de onze.