Passend onderwijs en zorg
drs. Martine Amsing, drs. Lenie van Lieverloo en dr. Hanneke Wentink
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO Onderzoeksrapportage
Bijlagen A
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PRO Onderzoeksrapportage
Drs. Martine Amsing Drs. Lenie van Lieverloo Dr. Hanneke Wentink
’s-Hertogenbosch, KPC Groep, 2010
Deze publicatie is ontwikkeld door KPC Groep voor ondersteuning van het regulier en speciaal onderwijs in opdracht van het Ministerie van OCW. KPC Groep vervult op het gebied van R&D een scharnierfunctie tussen wetenschap en onderwijsveld.
Foto omslag: iStockphoto.com/TriggerPhoto Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. © 2010, KPC Groep, ’s-Hertogenbosch
Inhoud
Samenvatting 3 1 Inleiding
5
2 Aanleiding 2.1 Beleidscontext 2.2 Doorstroom vanuit vmbo, vso en PrO naar mbo 2.3 Probleemstelling
7 7 8 8
3 Literatuuronderzoek 3.1 Voortgezet onderwijs 3.2 Samenwerking voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs 3.3 Middelbaar beroepsonderwijs 3.4 Conclusie 3.6 Onderzoeksvragen
9 9 11 14 15 17
4 Deelonderzoek 1 4.1 Onderzoeksopzet 4.1.1 Onderzoeksvragen 4.1.2 Onderzoeksaanpak 4.1.3 Respondenten 4.1.4 Instrumenten 4.1.5 Analyse 4.2 Onderzoeksresultaten 4.2.1 Bevindingen expertraadpleging 4.2.2 Bevindingen onderzoek in de regio’s 4.3 Conclusies
19 19 19 19 20 21 21 22 22 23 26
5 Deelonderzoek 2 5.1 Onderzoeksopzet 5.1.1 Onderzoeksvragen 5.1.2 Onderzoeksaanpak 5.1.3 Respondenten 5.1.4 Instrumenten 5.1.5 Analyse 5.2 Onderzoeksresultaten 5.2.1 Bevindingen expertmeeting 5.2.2 Bevindingen docentenonderzoek 5.3 Conclusies en discussie
29 29 30 30 30 30 31 31 32 34 35
6
37
Conclusies en aanbevelingen
Literatuur 39
Inhoud 1
Bijlagen 41 Bijlage 1: Respondenten deelonderzoek 1 en 2 42 Bijlage 2: Werkwijze POVO-kijkwijzer 43 Bijlage 3: Succesfactoren en verbeterpunten ten aanzien van de overgang naar het mbo voortkomend uit het regio-onderzoek 46 Bijlage 4: Interviewleidraad voor het docentenonderzoek in deelonderzoek 2 52 Bijlage 5: Standaarden voor een optimale overgang van vmbo, vso en PrO naar mbo 53
Samenvatting
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van OCW binnen de SLOAprogrammalijn ‘Passend onderwijs en zorg’. Een van de ambities van passend onderwijs is om doorlopende leer- en zorglijnen te arrangeren voor kinderen en jeugdigen die de sectoren VVE, po, v(s)o, vo en mbo met elkaar verbinden (zie ‘Passend onderwijs en het referentiekader voor de zorgplicht’, werkdocument, juni 2010). In dit onderzoek richten we ons op de overgang van met name zorgleerlingen uit vmbo, vso en PrO naar het mbo. Uit literatuuronderzoek komt naar voren dat er een veelheid aan activiteiten plaatsvindt om deze overgang zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Vaak is er sprake van afspraken of procedures en minder vaak van interventies in het primaire proces. In het eerste deelonderzoek richten we ons dan ook voornamelijk daarop. De volgende vragen stonden hierbij centraal: 1 Welke interventies nemen we waar in het primaire proces? 2 Wat zijn hierbij succesfactoren en knelpunten? 3 Welke interventies zorgen er daadwerkelijk voor dat de leerling een doorgaande ontwikkeling kan doorlopen? 4 Welke interventies dragen bij aan een goede overgang voor leerlingen van vmbo, vso en PrO naar het mbo? Uit een veldraadpleging en interviews in verschillende regio’s kwam naar voren dat er veel initiatieven zijn om de overgang van leerlingen naar het mbo te verbeteren. Veel afspraken en procedures zijn echter niet bekend of verankerd in het primaire proces. De belangrijkste succesfactoren zijn persoonlijke lijnen tussen instellingen en persoonlijk contact met de leerling, onder andere in de overdracht. Een succesfactor die daarmee samenhangt is individuele begeleiding, waarbij perspectieven voor de leerlingen helder gemaakt worden en de ouders direct betrokken worden. Een van de belangrijkste knelpunten is de borging van initiatieven en plannen. Deze vindt onvoldoende plaats door onduidelijkheid over de regie, wisseling van contactpersonen, gebrek aan korte lijnen en onvoldoende kennis van het management over de uitvoering van gemaakte afspraken. Tot slot is er onvoldoende kennis van elkaars systeem en onderwijs. Afstemming komt maar moeizaam op gang door de diversiteit aan organisatiestructuren op verschillende afdelingen van het mbo en discontinuïteit in de personele bezetting. In deelonderzoek 2 stond de vraag centraal welke factoren ertoe bijdragen dat ontvangende docenten in het mbo op basis van de overdracht uit het vso, PrO of vmbo met lwoo van meet af aan in hun aanpak aansluiten op de ontwikkeling en de specifieke behoeften van de deelnemers. Hiertoe is een kwalitatief verkennend onderzoek uitgevoerd. Op basis van de literatuur en de resultaten van deelonderzoek 1 werden concept-standaarden ontwikkeld voor een goede overgang van vmbo met lwoo, vso en PrO naar het mbo. Deze standaarden zijn voorgelegd aan een expertgroep en verder aangescherpt in een onderzoek met docenten, mentoren en coaches van vijf mbo-instellingen. Uit dit onderzoek kwam als belangrijkste factor naar voren een volledig overdrachtsdossier en tijd voor docenten om de dossiers grondig door te nemen en te interpreteren onder begeleiding van een zorgteam, externe hulpverlener of loopbaanbegeleider. Docenten benadrukken het belang van een warme overdracht van informatie, nieuwe leerlingen snel leren kennen en nauwe contacten met collega’s, de vorige school, hulpverleners en ouders/ verzorgers. Bij veel docenten ontbreekt de kennis om goed aan te kunnen sluiten bij specifieke
Samenvatting 3
onderwijsbehoeften van leerlingen met een handicap of stoornis, waardoor de doorgaande lijn in leerlingenzorg gevaar loopt. Beide deelonderzoeken hebben geleid tot een set definitieve standaarden om de dialoog over een optimale overdracht van leerlingen van vmbo, vso en PrO naar het mbo tot stand te brengen.
4
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
1 Inleiding
Het onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van OCW binnen de SLOAprogrammalijn ‘Passend onderwijs en zorg’, dient een bijdrage te leveren aan het realiseren van passend onderwijs. Een van de ambities van passend onderwijs is om doorlopende leeren zorglijnen te arrangeren voor kinderen en jeugdigen die de sectoren VVE, po, v(s)o, vo en mbo met elkaar verbinden (zie ‘Passend onderwijs en het referentiekader voor de zorgplicht’, werkdocument, juni 2010). Het project ‘Overgang vmbo-mbo’ is een deelproject van het SLOA-project ‘Transitiemomenten’. In 2009 is het deelproject ‘Overgang van primair naar voortgezet onderwijs’ afgerond en in 2011 wordt het deelproject ‘Overgang voorschoolse instelling - primair onderwijs’ afgesloten. In het onderhavige onderzoek richten we ons op de overgang van met name zorgleerlingen naar het mbo. Een zorgleerling is een leerling: • die een specifiek probleem of een specifieke beperking heeft; • voor wie een individueel handelingsplan bestaat; en/of • voor wie een specifieke aanpak of extra hulp nodig is (Dekker, Van Esch, Van Leenen & Krooneman, 2008). Het Centraal Planbureau spreekt van zorgleerlingen als leerlingen zonder extra zorgbegeleiding op school niet of moeilijk mee kunnen komen. Deze extra begeleiding is nodig vanwege een handicap, stoornis of andere beperking. Met deze extra begeleiding is overheidsgeld gemoeid, waardoor er een directe koppeling is met de openbare financiën. Het gaat dus om leerlingen die toegang hebben gekregen tot regelingen die met publiek geld worden betaald (Centraal Planbureau, 2009). In dit onderzoek staan dan ook lwoo-geïndiceerde vmbo-leerlingen, vso-leerlingen en leerlingen van het praktijkonderwijs die de overstap maken naar het mbo centraal. In 2006-2007 is ongeveer 17% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs aangewezen op extra zorg. Dit zijn 167.385 leerlingen, waarvan 100.000 lwoo- (60%), 28.000 PrO- (17%) en 39.385 vso-leerlingen (23%) (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2007). Dit onderzoek bestaat uit twee deelonderzoeken. Het eerste deelonderzoek beschrijft interventies van scholen in brede zin bij de overgang van het vo naar het mbo (hoofdstuk 4). Het tweede deelonderzoek zoomt nader in op de rol van de ontvangende docent in het mbo (hoofdstuk 5). Voorafgaand aan de deelonderzoeken heeft een literatuurstudie plaatsgevonden naar interventies bij de overgang naar het mbo (hoofdstuk 3) en in hoofdstuk 2 wordt de aanleiding van dit onderzoek uiteengezet. Wij danken de opleidingen en de experts voor hun medewerking aan het onderzoek.
1 Inleiding
5
2 Aanleiding
Voor een optimale cognitieve en pedagogische ontwikkeling van kinderen zijn doorgaande lijnen in het onderwijs van groot belang (Onderwijsraad, 2005). In de ‘Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs 2008-2011’ (Ministerie van OCW, 2008) staat dat het belangrijk is om het beste uit leerlingen te halen, ook als daar tussenstappen voor nodig zijn. Leerlingen verschillen in aanleg, tempo van ontwikkeling en ambities. Daarom moeten er goede aansluitingen en overstapmogelijkheden zijn tussen de verschillende onderwijstypen. Een van de ambities van passend onderwijs is dan ook om doorlopende leer- en zorglijnen te arrangeren voor kinderen en jeugdigen die de sectoren VVE, po, v(s)o, vo en mbo met elkaar verbinden (zie ‘Passend onderwijs en het referentiekader voor de zorgplicht’, werkdocument, juni 2010).
2.1 Beleidscontext Hieronder worden enkele ontwikkelingen beschreven die een context schetsen waarin de overgang van het vo naar het mbo geplaatst kan worden. Startkwalificatie Sinds augustus 2007 is er sprake van kwalificatieplicht. De kwalificatieplicht geldt voor jongeren die nog geen 18 jaar zijn en nog geen startkwalificatie hebben behaald. Dat is een diploma van een havo-, wvo- of mbo2-opleiding. Tot hun achttiende zijn jongeren verplicht om onderwijs te volgen gericht op het halen van die startkwalificatie (Herweijer, 2008). Zorgplicht Om te garanderen dat alle leerlingen onderwijs krijgen dat bij hen past, wordt per 1 augustus 2012 de zorgplicht ingevoerd voor schoolbesturen in het primair, voortgezet en speciaal onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Het doel is dat iedere student een plaats en ondersteuning krijgt die past bij zijn of haar ontwikkeling, de mogelijkheden van het docententeam en de wensen van de ouders. Voor het mbo is nog niet duidelijk hoe de zorgplicht exact vorm krijgt. Mogelijk wordt voor het mbo de zorgplicht gelijk gesteld aan de nu al geldende drempelloze instroom (www.mboraad.nl). Voortijdig schoolverlaten Bij de overgang naar het mbo speelt het beleid dat de overheid heeft uitgezet in het kader van de bestrijding van jeugdwerkloosheid een belangrijke rol. Voortijdig schoolverlaten (vsv), waardoor leerlingen zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt belanden, leidt op korte en lange termijn tot een grotere kans op werkloosheid. Van de totale groep nieuwe vsv’ers komt in 2007 19% zonder een diploma uit het vo, 12% heeft wel een vmbo-diploma, maar stroomt niet door naar een vervolgopleiding, en 67% komt uit het mbo. De meeste nieuwe vsv’ers komen van niveau 2-4 van het mbo (54% in totaal) (www.aanvalopschooluitval.nl). In de ‘Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs 2008-2011’ (Ministerie van OCW, 2008) is opgenomen dat het aantal ‘nieuwe’ vsv’ers wordt verminderd van 71.000 in 2002 naar 35.000 in 2012.
2 Aanleiding
7
Er worden verschillende beleidsinstrumenten ingezet en maatregelen getroffen om dit te bereiken. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in schooljaar 2008-2009 bedraagt 41.785 leerlingen (www.vsvverkenner.nl).
2.2
Doorstroom vanuit vmbo, vso en PrO naar mbo Voor de overgang naar het mbo kijken we naar de instroom vanuit het voortgezet onderwijs. Van de gediplomeerde vmbo-leerlingen stroomt ruim 70% door naar het mbo. Ongeveer 10% van de leerlingen keert het onderwijs al in het vmbo (voorlopig) de rug toe. Ongeveer 20% van de gediplomeerde vmbo-ers verlaat (al dan niet tijdelijk) het onderwijs (Werkgroep IBO BVE, 2006). Van de gediplomeerde lwoo-leerlingen stroomt ruim 60% door naar het mbo. Ongeveer een derde van de gediplomeerde lwoo-ers verlaat (al dan niet tijdelijk) dus het onderwijs. Van de ruim 60% die doorstroomt naar het mbo stroomt ongeveer 70% in op de niveaus 1 en 2 van het mbo (BOL en BBL). Ten slotte verlaat in het mbo ook nog een deel van de deelnemers tussentijds en ongediplomeerd het onderwijs. Bij de BOL-niveaus 3 en 4 is dit ongeveer 30% van de deelnemers. Bij de lagere niveaus is dit percentage hoger. Het probleem van voortijdige uitval tijdens de leerloopbaan doet zich voor bij alle vmbo-leerlingen, maar is bij voormalig lwoogeïndiceerden groter (Werkgroep IBO BVE, 2006). Gegevens over de uitstroom van jongeren in het vso zijn nu nog schaars (Regioplan & CINOP, 2008). Herweijer (2008) komt tot een schatting dat 1 op de 5 leerlingen vanuit het vso overstapt naar het mbo. De uitstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs naar een ROC was in 2006-2007 28% (Sontag, Van der Fuhr & Marien, 2008). Meer leerlingen uit het praktijkonderwijs kiezen via de mogelijkheid van een drempelloze instroom in de lagere niveaus voor een vervolgopleiding op een regionaal opleidingscentrum (ROC). Herweijer (2008) geeft verder aan dat de ruim 6.000 leerlingen die zonder startkwalificatie uit het speciaal onderwijs of het praktijkonderwijs komen een kwetsbare groep vormen die de afgelopen jaren in omvang is toegenomen. Ook het aantal vmbo-leerlingen met een indicatie voor leerwegondersteuning neemt toe. Inmiddels behoort al 17% van de leerlingen tot een van de zorgcategorieën (leerwegondersteuning, praktijkonderwijs, speciaal onderwijs). Het Nederlands Jeugdinstituut (2007) constateert dat de probleemdruk in het mbo toeneemt over de volle breedte van niveau 1 tot en met 4. Vanwege de drempelloze instroom doet de grootste probleemdruk zich echter voor op niveau 1 en 2.
2.3 Probleemstelling Om het beste uit leerlingen te halen en voortijdig schoolverlaten zoveel mogelijk te voorkomen, zijn doorlopende leer- en zorglijnen van het vo naar het mbo van groot belang. De overheid wil het aantal voortijdig schoolverlaters drastisch verminderen. Ook hierbij speelt de aansluiting tussen vo en mbo een rol. Voortijdig schoolverlaten is een groter probleem bij lwoo-leerlingen dan bij andere vmbo-leerlingen. De toename van zorgleerlingen naar het mbo pleit ervoor om deze groep uitdrukkelijk mee te nemen in het onderzoek. In dit kader is het van belang zicht te hebben op interventies die bijdragen aan het realiseren van doorlopende leer- en zorglijnen voor vmbo-leerlingen die de overgang maken naar het mbo, maar met name voor geïndiceerde lwoo-leerlingen in het vmbo, vso-leerlingen en PrO-leerlingen.
8
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
3 Literatuuronderzoek
Om zicht te krijgen op interventies die bijdragen aan het realiseren van doorlopende leer- en zorglijnen van vmbo, vso of PrO naar het mbo, worden hieronder veelvoorkomende interventies en hun succesfactoren en knelpunten beschreven. Allereerst worden interventies in het VO besproken, vervolgens interventies in de samenwerking tussen vo en mbo en tot slot interventies in het mbo. Het hoofdstuk sluit af met de onderzoeksvragen die uit dit literatuuronderzoek zijn afgeleid.
3.1
Voortgezet onderwijs Hierna wordt ingegaan op interventies die belangrijk zijn voor een goede overgang naar het mbo, namelijk registratie en begeleiding en beroeps- en studiekeuzebegeleiding. Registratie en begeleiding Een aantal regio’s zet preventieve acties in waarbij de gehele groep schoolverlaters uit het vmbo wordt gescreend op daadwerkelijke vervolgschoolkeuze en inschrijving (Van Tilburg & Van Es, 2006). In 2005-2006 is het preventieproject ‘Overgang vmbo-mbo’ gestart. Dit project dient te voorkomen dat leerlingen die na het behalen van hun vmbo-diploma nog geen vervolgopleiding hebben gevonden of van wie hun vervolgopleiding niet zeker is, uit beeld verdwijnen. Bij vijf pilots is van alle leerlingen die examen doen in kaart gebracht welke vervolgopleiding ze willen volgen. Leerlingen die nog geen plannen hadden, kregen begeleiding totdat ze zich hadden aangemeld bij een nieuwe opleiding. Tijdens deze pilots in de zomer van 2005 daalde het aantal leerlingen dat het risico liep niet op een vervolgopleiding aan te komen van 19% naar 4% (Derks, 2006). Het Ministerie van OCW heeft in het kader van ‘Aanval op de Uitval’ gezorgd voor een landelijke uitrol van dit succesvolle project (www.aanvalopschooluitval.nl). De Taskforce Jeugdwerkloosheid (Derks, 2006) formuleerde aan de hand van dit project de volgende succesfactoren: • zo vroeg mogelijk inzicht hebben in de vervolgopleiding van eindexamenleerlingen van het vmbo; • bij het ontbreken van een vervolgopleiding doorverwijzen naar een school of een combinatie van werk en school; • risicoleerlingen bekend maken bij ROC’s zodat die hen kunnen begeleiden; • vmbo-leerlingen bewust laten kiezen voor een vervolgopleiding, waardoor uitval in het eerste leerjaar van het mbo wordt teruggedrongen; • vroegtijdige melding aan het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) van leerlingen zonder vervolgopleiding; • registratie van de vervolgopleidingen van alle eindexamenleerlingen vmbo; • nauwe samenwerking tussen de gemeente, RMC, ROC en vmbo-school. Van Tilburg en Van Es (2006) geven ook aan dat er in sommige regio’s specifieke aanpakken zijn waarbij in de maand mei door contacten met schooldecanen vormen van preventieve bemiddeling worden ingezet of waarbij voor potentiële uitvallers vormen van warme overdracht vanuit het vmbo naar het ROC zijn gerealiseerd.
3 Literatuuronderzoek
9
Beroeps- en studiekeuzebegeleiding Goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) helpt jongeren bij het vormen van een duidelijk, realistisch en aantrekkelijk opleidings- en beroepsbeeld en bij het inschatten van de eigen mogelijkheden, interesses en ambities. Verschillende onderzoeken pleiten voor eerdere, meer en praktijkgerichtere aandacht voor beroeps- en studiekeuzebegeleiding. Ten eerste signaleren regio’s dat de inrichting van de beroeps- en studiekeuze voor jongeren bij de overgang van vmbo naar mbo van een onvoldoende niveau is en daarmee uitval genereert die voorkomen had kunnen worden (Van Tilburg & Van Es, 2006). Daarnaast komt uit een onderzoek van Bruinsma (2009) op vijf scholen onder vmbo-t-leerlingen naar voren dat een kleine meerderheid van de leerlingen ontevreden is over de hoeveelheid aandacht die de school besteedt aan het helpen bij studie- en beroepskeuzes. Leerlingen willen: • op het gebied van begeleiding: - meer individuele gesprekken (en dus niet klassikaal); - dat de leerling centraal staat in deze gesprekken; - dat de school meer aandacht besteedt aan keuzebegeleiding; • op het gebied van betere informatie over de beroepspraktijk: - vaker stage lopen; - dat beroepsbeoefenaren worden uitgenodigd op school; • op het gebied van informatie over opleidingen: - meer informatiefolders/boekjes; - ROC’s bezoeken. Ook vanuit financieel oogpunt ten aanzien van voortijdig schoolverlaten is meer aandacht voor studieloopbaanbegeleiding gewenst. In een rapport over kosten en baten van voortijdig schoolverlaten (vsv) wordt een aanbeveling gedaan om te investeren in de keuze voor een vervolgopleiding met het oog op terugdringen van de kosten door vsv. Een investering van € 120,- per te begeleiden risicoleerling maakt het mogelijk om deze individueel te begeleiden en aan te sporen om een tijdige keuze voor een mbo-opleiding te maken. De werkwijze omvat een risicoselectie, waarna de 20% meest risicovolle jongeren uit de groep intensief worden begeleid in de overstap van het vmbo naar het mbo (In het Veld, Korving, Hamdan & Van der Steen, 2006). In hetzelfde rapport wordt ook een aanbeveling gedaan om te investeren in assessments met het oog op kostenbesparing door voortijdig schoolverlaten. Dit programma voorziet in drie assessments voor jongeren op strategische momenten in hun schoolloopbaan. Hierdoor krijgen jongeren en onderwijsinstellingen een beter inzicht in de voorkeuren, de cognitieve en de psychosociale vermogens en eventuele beperkingen van jongeren. Het eerste assessment geldt voor alle leerlingen in het laatste jaar van het basisonderwijs, het tweede voor alle leerlingen in vmbo-4 en het derde voor alle leerlingen in het eerste jaar van het mbo. Ook de werkgroep IBO BVE (2006) ziet een diagnose of assessment bij de overgang vmbo-mbo, waarin voor individuele deelnemers wordt vastgesteld of een startkwalificatie haalbaar is en op welke manier dat eventueel kan, als een goede aanvulling op het huidige beleid. Het assessment dient ter aanvulling op het centraal examen vmbo en kan worden gezien als instrument om capaciteiten en een adequate leerweg voor een instromer in het mbo in kaart te brengen. Ook voor zorgleerlingen kan een assessment van extra belang zijn. Leerlingen met autisme vinden het kiezen van een (beroepsgerichte) vervolgopleiding erg moeilijk en hebben hierbij intensieve begeleiding nodig. Scholen voor voortgezet onderwijs moeten hier tijdig aandacht aan besteden. Bij het maken van een keuze dient de leerling enerzijds een reëel beeld te hebben van zijn eigenschappen, capaciteiten en interesses en anderzijds te weten op welke eigenschappen en capaciteiten een bepaalde vervolgopleiding een beroep doet. In een aantal gevallen moet bij een leerling met autisme aandacht worden besteed aan het verwerven van een reëel perspectief op de eigen mogelijkheden en beperkingen en aan de acceptatie daarvan. Een assessment is hiervoor een geschikt middel.
10
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Bij het kiezen van een geschikte vervolgopleiding verdient het aanbeveling om de begeleidingsmogelijkheden van de opleiding na te gaan en de mogelijkheden waarmee de opleiding rekening houdt met de specifieke onderwijsbehoeften van deze leerlingen. Nadat de vervolgopleiding en school gekozen zijn, is het belangrijk dat de school voor voortgezet onderwijs de gegevens over de leerling goed overdraagt naar de nieuwe school. Bij voorkeur vindt een warme overdracht plaats. Het is ook verstandig om concrete afspraken te maken met betrekking tot de introductie van de leerling op school en de begeleiding die de leerling gaat ontvangen (Clijsen & Leenders, 2006). Uit het onderzoek bij de vmbo-t-leerlingen (Bruinsma, 2009) noemden de vijf scholen loopbaanleren belangrijk. De scholen zijn van mening dat de beroepspraktijk meer bij loopbaanleren moet worden betrokken. Het moet beter worden afgestemd op de individuele leerling. Ook de contacten met het ROC (netwerken) kunnen beter. Zij komen de volgende knelpunten tegen: • de visie op loopbaanleren staat niet op papier; • loopbaanleren wordt niet geëvalueerd. Succes blijkt uit het geringe aantal leerlingen dat aan het einde van leerjaar 4 nog geen keuze heeft gemaakt; • de mentor wordt steeds meer eerstelijns keuzebegeleider. Niet alle mentoren (met name oudere) pikken dit op; • omschakeling naar een meer begeleidende, coachende benadering in plaats van informatieverstrekking is lastig; • niet alle mentoren beschikken over voldoende kennis van vervolgopleidingen en beroepen; • loopbaanleren vervalt als eerste als zich belangrijke andere zaken voordoen. In hoeverre de bevindingen van dit onderzoek onder vmbo-t-leerlingen ook gelden voor andere vmbo-leerlingen is onduidelijk. De begeleiding van zorgleerlingen is sowieso een knelpunt voor veel docenten. Op het vmbo hebben docenten behoefte aan hulp hierbij. Behoefteonderzoek onder docenten in netwerkbijeenkomsten van de Platforms VMBO Mobiliteit en Technische Installaties geeft aan dat driekwart van de aanwezigen behoefte heeft aan ondersteuning bij de begeleiding van zorgleerlingen en lwoo-leerlingen. Deze behoefte is herkenbaar in de hele sector Techniek. Navraag naar ondersteuningsbehoeften onder vmbo-docenten in de overige sectoren leert dat ook bij deze doelgroepen dezelfde vraag zeer acuut is (Van Lieverloo, 2008).
3.2
Samenwerking voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs In de samenwerking tussen vmbo en mbo zijn er veel knelpunten. Voor de samenwerking in het algemeen valt te zeggen dat er bij scholen vaak een gebrekkig gevoel is voor ketenverantwoordelijkheid. De samenwerking en communicatie met ketenpartners blijkt vaak gebrekkig te zijn en op tal van praktische problemen te stuiten. Dit geldt dus onder andere voor de keten die de leerling doorloopt van vo naar mbo. Partijen voelen zich steeds maar beperkt verantwoordelijk voor de samenwerking in de keten en voor de overgangen van de leerlingen (Inspectie van het Onderwijs, 2007). Een van de oorzaken van de moeizaam verlopende overgangen in het onderwijs is dat niemand zich probleemeigenaar voelt. Bij een overgang is sprake van een soort niemandsgebied (Bosch, Konermann, De Wit, Rutten & Amsing, 2008; Onderwijsraad, 2005). Zodoende zorgen binnen het huidige onderwijsstelsel talrijke overgangsmomenten ervoor dat leerlingen kunnen ‘verdwalen’ en vervolgens uitvallen. Dit is onder andere toe te schrijven aan factoren op het niveau van de inrichting van het onderwijsstelsel (Ritzen, 2008). Ritzen noemt de segmentatie van het stelsel als voorbeeld. Naarmate het stelsel meer gesegmenteerd is, zijn er meer overgangen tussen de onderwijsinstellingen en daarmee een grote kans op ‘misfits’ tussen instellingen en op breuken in de studieloopbaan van de leerling. Ook dragen de verschillende vmbo-leerwegen, de wettelijke en organisatorische scheiding tussen vmbo en mbo, de duur van de leerplicht en het beleid dat richting geeft aan de startkwalificatie bij aan uitval.
3 Literatuuronderzoek
11
De werkgroep IBO BVE (2006) is van mening dat door aanpassing van de wet- en regelgeving door de overheid, de overdracht van vmbo naar mbo is verbeterd. Zo kunnen via de arbeidsmarktkwalificerende assistentenopleiding (AKA) PrO-leerlingen en vmbo-leerlingen al onderwijs volgen op het ROC. Financiële middelen kunnen ook worden overgedragen van het vmbo naar het ROC. Hiermee is een belangrijke slag gemaakt. Een voorbeeld van samenwerking vormen de convenanten in regio’s rondom een preventieve aanpak van schooluitval. Met de convenantpartners wordt een afname van het aantal nieuwe vsv’ers afgesproken van 40%. Scholen krijgen de middelen en de verantwoordelijkheid om hun aanpak vorm te geven via onder andere een verbeterde zorgstructuur, loopbaanoriëntatie en een verbeterde overgang van vmbo naar mbo. Deze convenanten laten een sterkere daling zien van vsv dan in andere regio’s (www.aanvalopschooluitval.nl). In het onderzoek van Van Schoonhoven (2007) naar de samenwerking tussen vo en mbo worden verschillende vormen van samenwerking, en daaraan gekoppelde mogelijke uitwerkingen, onderscheiden. In onderstaande tabel staan deze weergegeven. Tabel 1 - Samenwerking vo en mbo Variant Afstemming
Samenwerking
Integratie
Uitwerkingen Overdracht van leerlingen Aansluiting programma’s, methoden Leerlingenzorg Inhuren diensten / voorzieningen Detachering personeel Overdragen financiële middelen Uitbesteding leerlingen Bestuurlijke integratie schoolsoorten Institutionele integratie schoolsoorten
In de praktijk blijkt het in de samenwerking tussen vmbo en mbo in veruit de meeste gevallen te gaan om vormen van afstemming. Het gaat dan om overdracht van leerlingen, programmatische aansluiting en leerlingenzorg. Dit is de eenvoudigste en voor de organisaties de minst bedreigende vorm van samenwerking. Samenwerking tussen PrO en mbo komt slechts in beperkte mate voor. Hier gaan we in het laatste deel van deze paragraaf op in. Van Schoonhoven (2007) spreekt van samenwerking in de overdracht van leerlingen. Dat de intake en overdracht tussen vmbo en mbo ontoereikend is, wordt door verschillende deskundigen en belanghebbenden onderschreven (Werkgroep IBO BVE, 2006). De Werkgroep IBO BVE (2006) geeft de volgende verbetermogelijkheden aan voor de overdracht: • Om gestalte te geven aan een doorlopende zorg- en leerlijn van leerlingen ligt het voor de hand dat ROC’s uitgebreid worden geïnformeerd over de resultaten en het zorgverleden van de individuele leerling. ROC’s krijgen door hun omvang en grote werkgebied deelnemers aangeleverd van veel vmbo-scholen uit de omgeving. Een zekere uniformiteit in de aan te leveren informatie ligt hierbij voor de hand, bijvoorbeeld in de manier waarop een portfolio wordt aangeleverd en de inhoud ervan. Invoering van het onderwijsnummer kan hier ook een belangrijke faciliterende rol in spelen. • Ook aansluiting bij informatie die over leerlingen bij externe instellingen voor jeugdzorg beschikbaar is, is nuttig voor het ROC. Het is belangrijk om informatie te koppelen en inzichtelijk te maken. De ‘Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs 2008-2011’ (Ministerie van OCW, 2008) geeft aan dat bij de (warme) overdracht van leerlingen tussen po en vo en tussen vo en mbo inspanningen vanuit elk van de genoemde onderwijssectoren vereist zijn. Bij de nazorg van het vmbo voor hun oud-leerlingen in het mbo is medewerking van het ROC vereist.
12
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Een ander punt waarop Van Schoonhoven (2007) samenwerking constateerde, was op afstemming van programma’s en methoden. Het thema doorlopende leerlijnen staat hoog op de agenda in het beroepsonderwijs. Het blijkt echter niet altijd even gemakkelijk om het onderwijs zo te organiseren dat er echt doorlopende leerlijnen tussen vmbo/vso/PrO enerzijds en mbo anderzijds ontstaan. Zoals eerder gesteld, wordt door verschillende deskundigen en belanghebbenden onderschreven dat de intake en overdracht tussen vmbo en mbo ontoereikend is. De werkgroep IBO BVE (2006) is van mening dat hiervoor vraag en aanbod niet goed op elkaar aansluiten en dat daardoor de doorlopende leerlijn wordt belemmerd. Sinds de aanpassing van de wet- en regelgeving door de overheid, zoals voor omschreven, is het beter mogelijk om een doorlopende leerlijn die over de grens van de onderwijssectoren heen gaat, vorm te geven. Wat bijdraagt aan de programmatische aansluiting zijn de zogenaamde VM2-experimenten. In 2008 zijn experimenten gestart met één geïntegreerde leerroute vmbo-mbo2 die leidt tot een startkwalificatie. Hier krijgen leerlingen les op één school en met één pedagogisch-didactische aanpak. Scholen geven het traject zelf inhoudelijk vorm. Uit het project blijkt dat het experiment het best vormgegeven kan worden op locaties waarbij huisvesting van vmbo en mbo bij elkaar zijn gebracht. Het experiment combineert de kleinschaligheid en geborgenheid van het vmbo met de praktijkgerichtheid van het mbo. De mensen die inkleuring geven aan de experimenten timmeren hard aan de weg en geven daarmee vorm aan interessante, effectieve leertrajecten voor leerlingen. De ontwikkelingsgang die veruit de meeste experimenten doormaken, is positief. Er zijn bovendien duidelijke signalen dat de experimenten leiden tot een daling van het voortijdig schoolverlaten (Van Schoonhoven, Heijnens, Bouwmans & Weijers, 2010). Praktijkonderwijs en middelbaar beroepsonderwijs Voor leerlingen uit het praktijkonderwijs is het verschil in het pedagogisch-didactisch systeem tussen de oude en de nieuwe school vaak nog groter dan voor een vmbo-leerling. Hierdoor is de overgang naar het mbo voor die leerlingen problematisch. Steeds meer PrO-leerlingen willen een kwalificatie binnen het beroepsonderwijs halen. Voor deze groep is daarom meer aandacht nodig voor wat betreft de overgang en begeleiding naar het middelbaar beroepsonderwijs. De Vereniging PrO-Werk (2006) heeft de volgende voorwaarden en aanbevelingen geformuleerd voor een goede samenwerking tussen PrO en mbo. 1
Voorwaarden voor samenwerking PrO en mbo • De wil om op alle niveaus gezamenlijk tot afspraken te komen met mbo-instellingen. • De wil van de regionale mbo-instellingen om te investeren in doorlopende leerlijnen vanuit scholen voor PrO. • Flexibele inzet van mensen en middelen. Wanneer aan het eerste punt niet voldaan wordt en mbo-instellingen toch graag gelijkluidende afspraken willen maken om doorlopende leerlijnen voor moeilijk lerenden met kansen in het mbo mogelijk te maken, kan het initiatief door de mbo-instellingen worden genomen. Deze kunnen wenselijke afspraken op papier zetten en dit in een samenwerkingsvoorstel aanbieden aan de afzonderlijke scholen voor praktijkonderwijs. 2 • • • •
Aanbevelingen voor samenwerking PrO en mbo Maak heldere afspraken over de doelgroep. Welke leerlingen wel en welke niet en onder welke voorwaarden. Zorg voor goede communicatie en afstemming bij aanmelding en gedurende de opleiding tussen de betrokken docenten. Plaats daarbij altijd de leerling centraal. Tracht te voorkomen dat leerlingen zichzelf aanmelden bij een ROC of AOC. Docenten van die instellingen herkennen niet altijd tijdig een PrO-leerling. Zorg minimaal voor branche-erkende opleidingen. Hoe meer de opleidingen aansluiten bij de wensen van de verschillende branches en hoe hoger het niveau dat aangeboden kan worden, des te meer erkenning en status voor de leerlingen en des te groter de uitstroommogelijkheden.
3 Literatuuronderzoek
13
•
• • • •
•
•
3.3
Maak regionaal afspraken om gezamenlijk een gedifferentieerd aanbod aan voortrajecten en/of branchegerichte cursussen te kunnen aanbieden (bij elkaar inkopen). Stem dit aanbod (in overleg met CWI) af op de arbeidsmarkt. Ontwikkel of pas onderwijsprogramma’s aan voor moeilijk lerenden. Er is in dit opzicht al veel ontwikkeld in regio’s waar dit al langer wordt gedaan. Pas de wijze van examinering aan. Pas bijvoorbeeld de toetstijd aan en/of laat de stagebegeleider van de school voor PrO het praktijkdeel examineren. Toets competentiegericht. Geef goede, realistische voorlichting over de mogelijkheden en de waarde van certificaten en diploma’s op de arbeidsmarkt. Geef de voorlichting gezamenlijk. Stimuleer bij doorstroming naar het mbo de mogelijkheden voor een BBL- in plaats van een BOL-traject. Voortrajecten zouden daarvoor niet alleen moeten uitmonden in erkende certificaten, maar ook in werk bij een leerbedrijf. Creëer en/of maak gebruik van een goed functionerend netwerk waarin organisaties participeren die iets kunnen betekenen voor scholing en arbeid ten behoeve van moeilijk lerenden. Maak op landelijk niveau afspraken met de verschillende kenniscentra over erkenning van branchegerichte cursussen, deelcertificaten bij voortrajecten en examinering. Gebruik ROC’s als leerbedrijf om BBL-trajecten te realiseren en zorg voor een betere doorstroming naar werk bij de daarbij aangesloten bedrijven.
Middelbaar beroepsonderwijs Hierna wordt ingegaan op interventies die belangrijk zijn voor een goede overgang naar het mbo op het vlak van de overdracht, de zorgstructuur en de rol van de docent. Overdracht In verschillende publicaties wordt het goed in beeld brengen van een leerling bepleit. Een goede intake en plaatsing in het mbo vergroot de kans op een succesvol verloop van de opleiding en van een eventuele vervolgopleiding (Inspectie van het Onderwijs, 2005). Tijdens de hele onderwijsloopbaan van leerlingen, en zelfs al daarvoor, wordt via diagnoses, toetsen en indicatiestellingen de vinger aan de pols gehouden ten aanzien van de vorderingen, potentiële capaciteiten en ambities van de leerling. Bij instroom in het mbo worden leerlingen op basis van de examenresultaten geplaatst op een niveau. Echter, het aanbod wordt nauwelijks afgestemd op de onderwijsbehoeften van de leerling. Een diagnose van de capaciteiten van een leerling kan een aanvulling zijn op de informatie die reeds beschikbaar is vanuit het voortgezet onderwijs, omdat het vaak ontbreekt aan een integraal overzicht van de voorgeschiedenis en levensloop van (risico)kinderen en jongeren (Werkgroep IBO BVE, 2006). Verschillende partijen, zoals jeugdzorg, maatschappelijk werk, consultatiebureaus, politie, justitie en onderwijs, beschikken over brokken informatie over (potentiële) risicoleerlingen; een totaalplaatje ontbreekt over het algemeen. Een goede intake kan een preventieve aanpak versterken. Sommige schoolleiders zijn van mening dat het mbo veel kan leren van de leerlingenzorg in het vmbo. “Het mbo doet van alles aan de preventie van voortijdig schoolverlaten, maar die activiteiten worden vaak pas ingezet als de problemen al heel groot zijn. Dan kan het te laat zijn.” (Oberon, 2006) Zorgleerlingen dienen direct bij plaatsing in het mbo al begeleid te worden. De eerste maanden zijn vaak cruciaal (Clijsen, Van Lieverloo, Mathijssen & Schoots, 2007). Bij voorkeur is er een vaste persoon of persoonlijke coach die regelmatig de voortgang met de leerling bespreekt en tijdig signaleert en ingrijpt als er zaken mis gaan.
14
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Zorgstructuur In het rapport van de Werkgroep IBO BVE (2006) kwam naar voren dat de mbo-instellingen vanwege het bekostigingsverschil tussen zorgleerlingen in het vmbo en mbo niet in staat zijn voor risicoleerlingen dezelfde zorg en begeleiding te bieden als het vmbo. Kleinschalige succesvolle initiatieven kunnen niet opgeschaald worden. Door het projectmatige en incidentele karakter beklijven successen niet. Het Nederlands Jeugdinstituut (2007) doet vanwege de veranderende deelnemerspopulatie aanbeveling om de zorgstructuur in het mbo te versterken en in het bijzonder het schoolmaatschappelijk werk. De overheid stelt vanaf 2009 structureel extra middelen beschikbaar om de zorgstructuur in het mbo te verbeteren. Deze middelen dienen ter stimulering van deskundigheidsbevordering via een landelijk steunpunt voor zorg- en adviesteams (ZAT) met als uiteindelijk doel terugdringing van voortijdig schoolverlaten. De overheid investeert daarnaast extra in schoolmaatschappelijk werk (‘Voortgang van de uitvoering van de motie Depla c.s.’, Kamerstuk, 2008). Rol van docenten Docenten zijn op de lerarenopleiding vooral vakinhoudelijk geschoold, terwijl juist voor de zorgleerlingen op het mbo meer de pedagogisch-didactische vaardigheden van belang zijn en het kunnen omgaan met een divers leerlingenbestand met verschillende (opvoed)culturen. Bij het opleiden van deelnemers op de lagere niveaus is dus niet zo zeer de inhoudelijke vakkennis van belang, maar in de eerste plaats de vaardigheid te werken aan de attitude en de werkhouding van de deelnemer (Werkgroep IBO BVE, 2006). Ook Ritzen (2008) benadrukt de rol van de docent. Docenten hebben de sleutel in handen voor vermindering van het aantal voortijdig schoolverlaters. Zij kunnen leerlingen door hun pedagogische omgang, hun lessen en de intensieve begeleiding die zij deelnemers bieden aan de school binden. Tegelijkertijd vervullen ze een belangrijke rol bij het (tijdig) signaleren van problemen bij leerlingen. Vanwege de pedagogisch-didactische vaardigheden die van docenten worden gevraagd, naast hun vakinhoudelijke kennis, is het volgens de Werkgroep IBO BVE (2006) noodzakelijk dat in het curriculum van lerarenopleidingen meer aandacht wordt besteed aan vaardigheden om risicoleerlingen te kunnen onderwijzen en begeleiden. Daarnaast kunnen ROC’s de mogelijkheden die de CAO biedt benutten om die docenten extra te belonen die bekwaam zijn in het begeleiden en onderwijzen van risicoleerlingen. De afgelopen jaren zijn er de nodige impulsen geweest om de pedagogisch-didactische vaardigheden van docenten te verbeteren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het Actieplan LeerKracht, de wet BIO en de functiemix.
3.4 Conclusie Er vinden verschillende interventies plaats in het vmbo om een soepele overgang naar het mbo mogelijk te maken. Een aantal regio’s zet preventieve acties in waarbij de gehele groep schoolverlaters uit het vmbo wordt gescreend op daadwerkelijke vervolgschoolkeuze en inschrijving. Echter, de begeleiding bij het keuzeproces vindt over het algemeen op een (te) laat tijdstip plaats en vooral bij leerlingen die nog niet geregistreerd staan voor een vervolgopleiding. Verschillende onderzoeken pleiten voor eerdere, meer en praktijkgerichtere aandacht voor beroeps- en studiekeuzebegeleiding en voor assessments. Knelpunten in het vmbo zijn onder andere de omgang met zorgleerlingen door docenten, een omschakeling naar een meer
3 Literatuuronderzoek
15
begeleidende, coachende benadering in plaats van informatieverstrekking en een gebrek aan evaluatie van het loopbaanleren. De rol van de mentor en begeleidingscompetenties bij docenten zijn steeds belangrijker. Bij veel docenten is er sprake van handelingsverlegenheid. Dit kan rondom de overgang naar het mbo extra voor problemen zorgen. Wat betreft de samenwerking tussen vmbo en mbo gaat het in de praktijk vaak om afstemming over de overdracht van leerlingen, programmatische aansluiting en leerlingenzorg. Knelpunten in de samenwerking zijn de beperkte verantwoordelijkheid van partijen voor de samenwerking in de keten. Ook bemoeilijken factoren op het niveau van de inrichting van het onderwijsstelsel de samenwerking. Door bijvoorbeeld convenanten in regio’s rondom schooluitval kan de samenwerking een impuls krijgen. De intake en overdracht tussen vmbo en mbo zijn ontoereikend. Dit beïnvloedt ook een doorlopende leerlijn. Door aanpassingen in wet- en regelgeving is dit echter meer mogelijk gemaakt. Sinds 2008 lopen er experimenten met één geïntegreerde leerroute vmbo-mbo2. Samenwerking tussen PrO en mbo komt slechts in beperkte mate voor. Voor deze groep leerlingen is meer aandacht nodig wat betreft de overgang en begeleiding naar het mbo. De MBO Raad noemt de wil om samen te werken evenals afspraken maken over de samenwerking op alle niveaus als belangrijke voorwaarden (www.mboraad.nl). Voor het mbo wordt in verschillende publicaties het goed in beeld brengen van een leerling bepleit. Bij instroom in het mbo worden leerlingen op basis van de examenresultaten op een passend niveau geplaatst. Het aanbod wordt echter nauwelijks afgestemd op de onderwijsbehoeften van de leerling. Naast een goed beeld van de leerling kan een diagnose van de capaciteiten van een leerling een aanvulling zijn op de informatie die reeds beschikbaar is. Het ontbreekt vaak aan een integraal overzicht van de voorgeschiedenis en levensloop van (risico)kinderen en -jongeren. Vanwege de veranderende deelnemerspopulatie is het van belang om de zorgstructuur in het mbo te versterken. De overheid heeft voor een goede zorgstructuur in het mbo vanaf 2009 structureel extra middelen beschikbaar gesteld. Ook zijn er de afgelopen jaren veel impulsen geweest om docenten pedagogisch-didactische vaardigheden bij te brengen. Docenten zijn op de lerarenopleiding vooral vakinhoudelijk geschoold, terwijl voor zorgleerlingen op het mbo ook pedagogisch-didactische vaardigheden van groot belang zijn. Daarnaast vraagt preventie van voortijdig schoolverlaten andere eisen aan de professionaliteit van docenten. Het is ook noodzakelijk dat in het curriculum van lerarenopleidingen meer aandacht wordt besteed aan specifieke pedagogisch-didactische vaardigheden om risicoleerlingen te kunnen onderwijzen en begeleiden. Uit de literatuur blijkt dat samenwerking tussen vmbo en mbo geen vanzelfsprekendheid is. Er worden afspraken gemaakt en er vindt registratie plaats in het kader van voortijdig schoolverlaten. We hebben te maken met een veranderende populatie leerlingen in het vmbo en docenten die daar in hun pedagogisch-didactisch handelen (nog) niet goed op zijn voorbereid. Dit geldt des te meer voor leerlingen met een lwoo-indicatie of leerlingen die uit het vso of PrO komen. Naar deze specifieke doelgroepen is echter nog nauwelijks onderzoek verricht. Daarnaast is er weinig literatuur over wat de docent op de werkvloer daadwerkelijk doet met de overgedragen informatie.
16
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
3.6 Onderzoeksvragen In het overgangsgebied van het vmbo naar het mbo spannen ouders, docenten, zorgcoördinatoren, mentoren, beleidsmakers en vele anderen zich in om de overgang van leerlingen van de ene naar de andere school zo goed mogelijk te laten verlopen. Ieder doet dat vanuit zijn eigen invalshoek, vanuit zijn eigen werkterrein. Er vindt een veelheid van activiteiten plaats, vaak gericht op het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Dit bestaat veelal uit afspraken of procedures, zonder dat de overgedragen informatie zijn weg vindt in het primaire proces. In het onderhavige onderzoek richten we ons daarom ook voornamelijk daarop. In dit onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal: 1 Welke interventies nemen we waar in het primaire proces? 2 Wat zijn hierbij succesfactoren en knelpunten? 3 Welke interventies zorgen er daadwerkelijk voor dat de leerling een doorgaande ontwikkeling kan doorlopen? 4 Welke interventies dragen bij aan een goede overgang voor leerlingen van vmbo, vso en PrO naar het mbo? Doel van het onderzoek is een beeld te krijgen van de functionaliteit van interventies door leraren, scholen en externe hulpverleners rond de overgang het vmbo/vso/PrO naar het mbo. De functionaliteit wordt bepaald door de mate waarin het onderwijs en eventuele externe hulpverleners erin slagen het onderwijs en de ondersteuning aan te laten sluiten bij de behoeften van individuele leerlingen en hun ouders.
3 Literatuuronderzoek
17
4
Deelonderzoek 1
4.1 Onderzoeksopzet 4.1.1 Onderzoeksvragen In dit onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal: 1 Welke interventies nemen we waar in het primaire proces? 2 Wat zijn hierbij succesfactoren en knelpunten? 3 Welke interventies zorgen er daadwerkelijk voor dat de leerling een doorgaande ontwikkeling kan doorlopen? 4 Welke interventies dragen bij aan een goede overgang voor leerlingen van vmbo, vso en PrO naar het mbo?
4.1.2
Onderzoeksaanpak Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn twee stappen genomen: • veldraadpleging; • interviews en dialoog in regio’s. Met de eerste stap zijn de interventies in de overgang naar mbo, zoals beschreven in de literatuur, en hun succesfactoren en knelpunten voorgelegd aan een brede delegatie van het veld en experts. De interventies zijn aangevuld door de experts. De tweede stap leverde eveneens een aanvulling op van interventies en hun succesfactoren en knelpunten, maar dan vanuit twee regio’s bekeken. Daarnaast bood deze stap meer mogelijkheden om de functionaliteit van de interventies voor de leerling in het algemeen en voor leerlingen van vmbo, vso- en PrO-leerlingen in het bijzonder te onderzoeken. Veldraadpleging Tijdens een expertmeeting in 2008 heeft er een veldraadpleging plaatsgevonden. Tijdens de veldraadpleging zijn de bevindingen van het literatuuronderzoek gepresenteerd. Hierbij stonden de volgende vragen centraal: • In hoeverre worden de interventies uit de literatuur herkend en behulpzaam gevonden? • Welke interventies vinden zij nog meer van belang? • Welke succesfactoren en knelpunten ervaren zij bij deze interventies? • Gelden de interventies ook voor vso-, PrO- of lwoo-geïndiceerde vmbo-leerlingen? Deze vragen zijn beantwoord in een plenair gesprek tijdens de bijeenkomst. Hiervan is een verslag gemaakt. Vervolgens hebben de experts de vragen ook individueel schriftelijk beantwoord. Tot slot is de onderzoeksopzet voor het onderzoek in twee regio’s gepresenteerd. Hierover heeft een plenair gesprek plaatsgevonden met als centrale vraag: • In hoeverre is de onderzoeksopzet effectief om de onderzoeksvragen te beantwoorden?
4 Deelonderzoek 1
19
Interviews en dialoog in regio’s Primaire proces: leerlingen, hun ouders en hun mentoren Om de blik gericht te houden op het primaire proces en de functionaliteit van interventies voor de leerling, zijn in 2009 gesprekken gevoerd met leerlingen en hun ouders en mentoren. Deze gesprekken zijn gevoerd rondom leerlingen die de overgang nog gingen maken en rondom leerlingen die terugkeken op de overgang. Samenwerking: sleutelfiguren bij de overgang Interviews In 2009 zijn in twee regio’s interviews afgenomen met sleutelfiguren bij de overgang naar het mbo. In één regio betrof dit sleutelfiguren van een vmbo en een mbo, in een andere regio sleutelfiguren van een vso-school, school voor praktijkonderwijs en een mbo. Met behulp van interviews zijn systematisch de successen, de verbeterpunten en de wensen van de sleutelfiguren in deze overgang verzameld. Dialoog In regiobijeenkomsten met de geïnterviewden zijn ten eerste de bevindingen vanuit de literatuur, aangevuld met veldraadpleging, gepresenteerd. Hierbij stond de volgende vraag centraal: In hoeverre worden de interventies uit de literatuur herkend en behulpzaam gevonden? De geaccordeerde verslagen van de interviews waren het basismateriaal voor een weergave van de successen, verbeterpunten en wensen van de verschillende schoolsoorten in de overgang, evenals de ervaringen van leerlingen, hun ouders en hun mentoren in het primaire proces. Daarnaast hebben enkele participanten een voor hen belangrijk agendapunt ingebracht. Vervolgens zijn de sleutelfiguren hierover met elkaar in gesprek gegaan. Naar aanleiding van deze uitwisseling zijn in de bijeenkomst actiepunten opgesteld voor een betere overgang van leerlingen naar het mbo.
4.1.3
Respondenten Aan de expertmeeting hebben 11 vertegenwoordigers van scholen, sectorraden, samenwerkingsverbanden en Inspectie van het Onderwijs deelgenomen. In het regio-onderzoek zijn twee regio’s betrokken, namelijk Weert en Tilburg. Om zowel de gegevens te kunnen verzamelen van vmbo-leerlingen die de overstap naar het mbo maken, als van vso-leerlingen en leerlingen van het praktijkonderwijs, is in de regio Weert gekeken naar de overgang van PrO- en vso-leerlingen naar het mbo en in de regio Tilburg naar de overgang van vmbo-leerlingen naar het mbo. Aan de interviews met sleutelfiguren en de regiobijeenkomsten hebben de volgende respondenten deelgenomen: Regio Weert • Gilde Opleidingen (ROC), doorstoomcoördinator • Het Kwadrant (PrO), Weert: sectorleider PrO • De Ortolaan, Roermond (vso): locatiedirecteur Regio Tilburg • 2College locatie Durendael, afdeling vmbo, Oisterwijk: sectordirecteur vmbo, schooldecaan vmbo, zorgcoördinator • ROC Tilburg, afdeling Gezondheidszorg: trajectbegeleider
20
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Aan het onderzoek naar het primaire proces hebben in totaal 15 leerlingen deelgenomen: 1 leerling van vso, 2 vmbo-leerlingen en 12 mbo-leerlingen. Daarnaast waren er 4 ouders en 2 mentoren betrokken bij het onderzoek. Hierbij was sprake van de volgende verdeling: • De Ortolaan Roermond (vso): 1 leerling, ouders van deze leerling, mentor van deze leerling; • 2College locatie Durendael, afdeling vmbo, Oisterwijk: 1 mentor, 2 leerlingen 4e klas vmbo, 2 ouders van deze leerlingen; • ROC Tilburg, afdeling Gezondheidszorg: 12 studenten. Zie ook bijlage 1 voor een overzicht van de deelnemers.
4.1.4
Instrumenten Primaire proces: leerlingen, ouders en mentoren Voor het interview met leerlingen, ouders en mentoren is een leidraad opgesteld, gebaseerd op de ‘Kijkwijzer’, ontwikkeld voor de overgang van primair naar voortgezet onderwijs (www.overgangpovo.nl > voor regionale werkgroepen). De werkwijze van deze kijkwijzer is opgenomen in bijlage 2. De ‘POVO-kijkwijzer’ is gebaseerd op een model waarin aandacht is voor de samenhang van zes subsystemen in het overgangsgebied van het ene naar het volgende schooltype, namelijk: • de leerling; • het gezin; • school A; • school B; • de relatie tussen beide schoolsystemen; • de (maatschappelijke) context. Dit model hangt samen met het conceptueel kader ‘Overgangen in en rond het onderwijs’ (Amsing, Bosch & De Wit, 2009). In het interview werd ingegaan op de ontwikkeling van de leerling, de verwachtingen van de leerling, de mentor en de ouders, hun eigen rol bij de overgang, de begeleiding die ze ontvangen hebben bij de overgang en hoe deze beviel. Interviews met sleutelfiguren bij de overgang De interviews met de sleutelfiguren in de overgang zijn ook uitgevoerd met behulp van de POVOkijkwijzer. In het interview is vooral aandacht geweest voor successen, verbeterpunten en wensen met betrekking tot de overgang vanuit de verschillende scholen.
4.1.5
Analyse De verslaglegging en schriftelijk beantwoorde vragenlijsten van de veldraadpleging zijn uitgewerkt. Alle successen en knelpunten zijn gecategoriseerd naar inhoudsthema’s, namelijk ‘Leerling in beeld’, ‘Overdracht leerling’ en ‘Doorgaande lijn’. Deze successen en knelpunten zijn vervolgens samengevat. Alle interviews zijn geaccordeerd. De interviews met de sleutelfiguren en leerlingen zijn geanalyseerd op successen, verbeterpunten en wensen. Over de twee regio’s zijn al deze successen, verbeterpunten en wensen gecategoriseerd naar inhoudsthema’s, namelijk ‘Leerling in beeld’, ‘Overdracht leerling’, ‘Doorgaande lijn’, ‘Kennismaking met mbo’ en ‘Evaluatie’. Vervolgens zijn de successen, knelpunten en wensen samengevat. Met de verkregen informatie over de interventies, successen en knelpunten zijn in de conclusie de onderzoeksvragen beantwoord.
4 Deelonderzoek 1
21
4.2 Onderzoeksresultaten In deze paragraaf worden de succesfactoren en verbeterpunten ten aanzien van de overgang naar het mbo beschreven, voortkomend uit de veldraadpleging en het regio-onderzoek. In de conclusie worden de onderzoeksvragen beantwoord.
4.2.1
Bevindingen expertraadpleging De (veld)experts onderschrijven de knelpunten, gevonden in het literatuuronderzoek (zie hoofdstuk 3), aangevuld met het volgende. Zij geven aan dat de zorgproblematiek toeneemt, dat de regie en daarmee de verantwoordelijkheid onduidelijk is en dat de instroom van PrO naar mbo moeizaam verloopt. Er is geen tussentijdse instroom mogelijk van PrO-leerlingen bij het ROC voor diplomering. Van belang zijn EVC’s (Erkenning van Verworven Competenties), waardoor voortijdig examineren en toelating op het mbo mogelijk worden. De verschillende sectoren van onderwijs en de verschillende bekostigingssystematieken vormen ook een knelpunt; zij beperken de mogelijkheden voor een doorgaande lijn. Tegelijkertijd nemen scholen een leerling graag aan vanwege de financiën, maar kunnen ze de leerling niet altijd bieden wat hij nodig heeft. Tot slot vinden de experts het van belang dat de coördinerende taak van de gemeentes complementair is aan de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. Wat betreft de regie geven zij aan dat het van belang is om één partij verantwoordelijk te maken, te werken vanuit die verantwoordelijkheid op meerdere niveaus tegelijkertijd en dat de verantwoordelijkheid niet alleen gekoppeld is aan een partij, maar ook aan een persoon. Leerling/deelnemer in beeld De experts geven aan dat het moeilijk is om leerlingen goed te volgen en dat ondersteuning en begeleiding van het ontwikkelingsperspectief van de leerlingen onvoldoende is. Leerlingen overzien vaak hun eigen beperkingen niet en het regulier onderwijs schiet tekort om daar bij leerlingen correcties op aan te brengen. De experts vinden individuele begeleiding van leerlingen belangrijk, waarbij perspectieven voor de leerlingen helder gemaakt worden en de ouders hierbij direct betrokken worden. Tegelijkertijd geven zij aan dat ouders nauwelijks een rol spelen. Het gaat om maatwerk, in die zin is iedere leerling een ‘zorgleerling’. Wat helpt? • Diplomering en kwalificering van jongeren motiveert, bijvoorbeeld AKA. • Servicesteunpunten mbo’s kennen een steeds betere begeleiding door toename van kennis en inzicht. Ook LGF zorgt voor betere begeleiding en signalering door docenten van het mbo. • Onderzoek naar geschikte opleidingen is goed bruikbaar in de advisering (voornamelijk voor leerlingen met autisme). Overdracht leerling/deelnemer Het contact met het vmbo verloopt moeizaam, laat en levert weinig informatie op. Het mbo neemt te weinig mee in de intake en heeft onvoldoende en ondeskundige bemensing van het leertraject. Het meest belangrijke is het persoonlijk contact zowel tussen scholen als met leerlingen. Door discontinuïteit in de personele bezetting komen warme contacten tussen scholen echter steeds opnieuw onder druk te staan.
22
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Partnerschap en maatjes leveren continuïteit voor de leerling. Vooral de rol van de mentor of contactdocent vinden de experts essentieel in het borgen van continuïteit. De experts zien het belang van een portfolio: maar onder wiens regie? Ook de warme overdracht roept vragen op over de organisatie: wat willen we met de warme overdracht en hoe krijgen we dat georganiseerd? Welke gegevens willen we precies hebben? Doorgaande lijn De overgang van een kleinschalig vmbo naar een grootschalig mbo is te groot. Hoewel competentiegericht onderwijs zich vanuit het mbo steeds meer uitbreidt naar het vmbo, is het niet geschikt voor alle leerlingen. Van belang vinden de experts aandacht voor de mate van aansluiting in kennis en kunde, maar ook in het pedagogisch-didactisch handelen. Wat helpt? • Spreek dezelfde taal in de programmalijn. • Verzorgen van mbo niveau 1 op het vmbo of het werken met syntheseklassen. Op deze manier komt de kennis van het mbo en de begeleiding van het vo samen. • PrO blijft leerlingen zelf volgen op het mbo; coaches vmbo betrekken in het mbo of docenten van het vmbo betrekken bij het begin van het mbo.
4.2.2
Bevindingen onderzoek in de regio’s Hieronder worden de succesfactoren en verbeterpunten beschreven die genoemd zijn door respectievelijk het voortgezet onderwijs (vmbo, vso en PrO) en het mbo. Deze zijn onderverdeeld in vijf categorieën, namelijk: • leerling/deelnemer in beeld; • overdracht leerling/deelnemer; • doorgaande lijn; • kennismaking met mbo; • evaluatie. Zie ook bijlage 3 voor een compleet overzicht van de succesfactoren en verbeterpunten die genoemd zijn in dit onderzoek. A
Aangegeven vanuit het voortgezet onderwijs
1
Leerling in beeld
Succesfactoren Leerlingen worden goed gevolgd en mentoren hebben oog voor de leerlingen. De continuïteit van de begeleiding is daarbij van belang. Begeleidingscompetenties zijn docentafhankelijk; ondersteuning bij deze competenties is dan ook gewenst. Leerlingen op het vmbo geven aan een duidelijk beeld te hebben van hun mogelijkheden; stages dragen hiertoe bij. Verbeterpunten In het algemeen is er te weinig continuïteit in de begeleiding van zorgleerlingen. Het praktijkonderwijs geeft aan dat het belangrijk is dat je als mbo weet waar een leerling vandaan komt. Vanuit het vso en het praktijkonderwijs is behoefte aan informatie waar een leerling op een ROC aan moet voldoen. 2
Overdracht leerling
Succesfactoren De mentor is de spil in de overgang. Daarnaast kan een doorstroomcoördinator een belangrijke rol spelen in het onderhouden van de contacten en het mede hierdoor stroomlijnen van de overdracht.
4 Deelonderzoek 1
23
Verbeterpunten Vanuit de kant van de aanleverende scholen gezien wordt veel op het mbo opnieuw gedaan, zoals het advies tot wel of niet aannemen of een niveaubepaling. Hierbij wordt te weinig gebruik gemaakt van wat de aanleverende school al heeft gedaan. Warme overdracht is van belang, maar gebeurt niet of nauwelijks. Bij de warme overdracht vinden de respondenten het doorgeven van handvatten voor de begeleiding van leerlingen belangrijk. Vaste contactpersonen zijn van belang voor de borging van warme overdracht of uitwisseling van informatie over leerlingen. De respondenten vinden dat de intake het beste gedaan kan worden door de mentoren zelf. 3
Doorgaande lijn
Succesfactoren Een doorstroomcoördinator in het mbo draagt bij aan het realiseren van een doorgaande lijn. In de regio worden verschillende initiatieven en plannen ontplooid om de overgang te verbeteren. Verbeterpunten De borging van initiatieven en plannen vindt onvoldoende plaats, vinden de respondenten. Dit komt onder andere door onduidelijkheid over de regie, wisseling van contactpersonen, gebrek aan korte lijntjes en onvoldoende kennis van het management over de uitvoering van gemaakte afspraken. De respondenten geven aan dat aansluiting van programma’s onvoldoende is. Vakkennis wordt bijvoorbeeld opnieuw onderwezen aan vmbo-leerlingen op het mbo en vso-leerlingen missen juist theoretische kennis. Samen jaarprogramma’s ontwikkelen geeft hierbij helderheid. De doorgaande lijn in de zorg is ook onvoldoende. Op het mbo staat zorg minder centraal. Daarom geeft het praktijkonderwijs aan dat het van belang is te komen tot een gezamenlijk aannamebeleid en het advies van de aanleverende school serieus te nemen. Het vso noemt nazorg vanuit het vso, gastlessen en jobcoaching door het vso als behulpzaam voor de doorgaande lijn in de begeleiding. 4
Kennismaking met mbo
Succesfactoren Een vmbo-mentor met kennis van het ROC en benodigde kwaliteiten draagt bij aan een betere kennismaking van de leerlingen met het mbo. Leerlingen op het vmbo geven aan dat zij op het mbo voorbereid zijn door het houden van presentaties en door het volgen van de praktijkvakken en stages. Ze hebben niks gemist in de voorbereiding en hebben een beeld van de competenties die van hen worden verwacht op het mbo. Verbeterpunten Vanuit ouders kan de kennismaking met het mbo beter. Enkele ouders geven aan dat ze meer informatie willen over vervolgopleidingen. Ook willen ze samen met de school komen tot een keuze en op de hoogte zijn van de informatie op het overdrachtsformulier. Het vmbo en het mbo zijn onvoldoende op de hoogte van elkaars systeem en onderwijs. Persoonlijk contact is hiervoor noodzakelijk, maar communicatie wordt bemoeilijkt onder andere door de diversiteit aan organisatiestructuren op verschillende afdelingen van het mbo. Het praktijkonderwijs geeft aan dat leerlingen een goed beeld kunnen krijgen van het onderwijs door een week les te krijgen op het mbo. 5 Evaluatie Verbeterpunten De terugkoppeling naar het vmbo over oud-leerlingen vindt onvoldoende plaats.
24
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
B
Aangegeven vanuit het middelbaar beroepsonderwijs
1
Leerling/deelnemer in beeld
Succesfactoren Een ROC geeft aan dat iedere student een intensieve intake krijgt met een inventarisatie van reeds verworven competenties. Hoewel het vmbo een ander beeld heeft, geeft het ROC aan dat de opleidingen flexibel zijn en aansluiten bij wat de student reeds kan. In het mbo wordt gewerkt met een persoonlijk ontwikkelingsplan. Leerlingen geven aan dat ze stages leuk vinden. Leerlingen hebben het gevoel behandeld te worden als een volwassene op het mbo. Verbeterpunten Een van de verbeterpunten is het op tijd signaleren door docenten van leerlingen die extra aandacht nodig hebben. Dit gebeurt vaak te laat, waardoor onder andere potentiële uitvallers onvoldoende preventief worden benaderd. Het mbo geeft zelf aan dat ze meer actie kan ondernemen om op de hoogte te zijn van de capaciteiten van leerlingen en ouders meer kan betrekken. Daarnaast geeft ze aan dat het behulpzaam is als het portfolio in het vmbo vroeg begint. 2
Overdracht leerling/deelnemer
Succesfactoren Samenwerking en contact is een van de grootste succesfactoren. Hiertoe kunnen verschillende zaken bijdragen. Intensieve afspraken en samenwerking tussen coaches van beide scholen onder hetzelfde bestuur leiden tot het kennen van elkaars werelden en sneller komen tot concrete afspraken. Ook een doorstroomcoördinator die – vaak op eigen initiatief – naar verschillende toeleverende scholen gaat, zorgt voor korte lijnen. Als ander succes wordt genoemd het laten verzorgen van de intake door de opleidingsteams; zij zijn immers deskundig als het gaat om beroepsbeelden en succescriteria. Verbeterpunten Er is een veelal procedurele afhandeling van aangemelde leerlingen, terwijl persoonlijk contact en begeleiding juist erg belangrijk worden gevonden. Een knelpunt bij de begeleiding van zorgleerlingen is dat niet iedere docent de rol van begeleider op zich kan nemen. Ook contact met de toeleverende scholen is belangrijk. Een ROC geeft aan dat het onderhouden van contact met vo-scholen in geen van de functieomschrijvingen van docenten is opgenomen. Een ROC zou graag mbo-studenten koppelen aan risicoleerlingen in het vmbo om ze te begeleiden bij de overgang. 3
Doorgaande lijn
Succesfactoren Er wordt gebruik gemaakt van een uitgebreid overdrachtsdossier. Ook is er aandacht voor doorlopende begeleiding. Verbeterpunten De aansluiting van leerlijnen kan verbeterd worden. Hiervoor is communicatie en uitwisseling nodig. Dit wordt onder andere bemoeilijkt door de grootte van het ROC. Daarnaast zijn veel afspraken en procedures niet bekend of verankerd in het primaire proces. De borging intern moet verbeterd worden. Leerlingen geven aan veel tussenuren te hebben. Ze vinden het ROC een ongeregelde school in vergelijking met hun vorige school. Ze vinden het een zware opleiding en moeten hard werken. Leerlingen geven aan dat ze minder aandacht en begeleiding krijgen en minder worden aangesproken dan op hun vorige school. Je moet alles zelf doen en dat is wennen.
4 Deelonderzoek 1
25
4
Kennismaking met mbo
Succesfactoren Mbo-leerlingen raden mogelijk toekomstige leerlingen aan te kijken naar hoe je jezelf ziet over een aantal jaar, informatie te verzamelen over vervolgopleidingen, naar een open dag te gaan en vragen te stellen. Het mbo heeft diverse voorbereidingsmogelijkheden voor deelnemers en ook activiteiten voor decanen. Hierbij zijn wederom persoonlijk contact en continue bemensing belangrijk voor het contact met toeleverende scholen. Verbeterpunten Een ROC geeft aan de aanvangscompetenties per opleiding beter aan te willen geven aan het vmbo. Daarnaast zien ze een kans in de uitwisseling van docenten om meer kennis te verkrijgen over elkaars onderwijs en te weten waar je de leerlingen op voorbereidt. Enkele ouders geven aan geen introductie te hebben ervaren na het intakegesprek. De ouders denken dat het mbo te veel uitgaat van de zelfstandigheid van leerlingen, wat vooral voor zorgleerlingen een probleem kan zijn. 5 Evaluatie Succesfactoren Ter evaluatie van de overgang schrijven leerlingen hun ervaringen over de overgang van vo naar mbo in een ‘brief’ gericht aan de oude school. Op deze manier wordt inzicht verkregen in de knelpunten en worden tips verzameld voor toekomstige mbo-studenten.
4.3 Conclusies Een veel voorkomende interventie is het gebruik van overdrachtsdossiers, portfolio’s en persoonlijk ontwikkelingsplannen. Dit geldt zowel voor praktijkonderwijs, vso, vmbo en mbo. Wat ook vaak voorkomt is dat mbo niveau 1 op het vmbo wordt verzorgd; op deze manier komt de kennis van het mbo en de begeleiding van het vo samen. In de regio’s en op instellingsniveau zijn veel initiatieven om de overgang van leerlingen naar het mbo te verbeteren. Veel afspraken en procedures zijn echter niet bekend of verankerd in het primaire proces. Ondanks de afspraken en procedures gaat het vooral om de persoonlijke lijntjes en het persoonlijk contact met de leerling of in de overdracht. Behulpzaam hierbij zijn bijvoorbeeld deze interventies: • intensieve afspraken en samenwerking tussen coaches van beide scholen leidt tot het kennen van elkaars werelden en sneller komen tot concrete afspraken; • een doorstroomcoördinator die naar verschillende toeleverende scholen gaat zorgt voor korte lijnen; • uitwisseling van docenten tussen beide schoolsystemen draagt bij aan kennis van elkaars onderwijs en pedagogische aanpak. De belangrijkste succesfactoren bij interventies in de overgang naar het mbo zijn persoonlijke lijnen tussen instellingen en persoonlijk contact met de leerling onder andere in de overdracht. Continuïteit in contactpersonen of begeleiders is hierbij essentieel. Een van de terugkerende knelpunten van interventies in de overgang naar het mbo is de borging van initiatieven en plannen. Deze vindt onvoldoende plaats door onduidelijkheid over de regie, wisseling van contactpersonen, gebrek aan korte lijnen en onvoldoende kennis van het management over de uitvoering van gemaakte afspraken. Veel afspraken en procedures zijn niet bekend of verankerd in het primaire proces.
26
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Een ander knelpunt is de eerder genoemde onduidelijkheid over de regie. Hiervoor wordt aangeraden om één partij verantwoordelijk te maken voor de overgang, te werken vanuit die verantwoordelijkheid op meerdere niveaus tegelijkertijd en dat de verantwoordelijkheid niet alleen gekoppeld is aan een partij, maar ook aan een persoon. Competenties gericht op het begeleiden van leerlingen zijn zowel in het vmbo en als het mbo niet optimaal. Docenten signaleren vaak te laat. Het persoonlijk contact rondom de overdracht van leerlingen is organisatorisch een knelpunt. Tot slot is onvoldoende kennis van elkaars onderwijs een knelpunt. Hiervoor is communicatie nodig. Knelpunten in de communicatie zijn onder andere de diversiteit aan organisatiestructuren op verschillende afdelingen van het mbo en discontinuïteit in de personele bezetting. Voor de doorgaande ontwikkeling van de leerling is individuele begeleiding, waarbij de perspectieven voor de leerlingen helder gemaakt worden, van belang. De intake moet gebeuren door de mentoren zelf. Bij de overdracht van leerlingen is het doorgeven van handvatten voor de begeleiding van leerlingen belangrijk. Leerlingen moeten eraan wennen dat de opleiding zwaar is en je alles zelf moet doen. Tegelijkertijd vinden ze dat ze nu meer als een volwassene worden behandeld. Naast het belang van persoonlijk contact en individuele begeleiding dragen onderstaande interventies bij aan een goede overgang voor lwoo-geïndiceerde vmbo-, PrO- en vso-leerlingen naar het mbo: • gezamenlijk een aannamebeleid opstellen; • informatie waar een leerling op een ROC aan moet voldoen; • informatie uit onderzoek naar geschikte opleidingen om te gebruiken in de advisering (bijvoorbeeld voor leerlingen met autisme); • als mbo weten waar een leerling vandaan komt; • als mbo het advies van de aanleverende school serieus nemen; • nazorg en blijven volgen van leerlingen vanuit vso of PrO; • gastlessen en jobcoaching vanuit vso; • PrO-leerlingen zouden een goed beeld kunnen krijgen van het onderwijs door een week les te krijgen op het mbo.
4 Deelonderzoek 1
27
5
Deelonderzoek 2
5.1 Onderzoeksopzet Uit deelonderzoek 1 komt naar voren dat er grote ontevredenheid bestaat over het verloop van de overgang van het vmbo naar het mbo. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat, ondanks goede initiatieven, een structureel goede aanpak voor met name zorgleerlingen onvoldoende wordt gerealiseerd. Ambities en plannen worden onvoldoende geïmplementeerd en niet op uitvoeringsniveau gerealiseerd. Borging is een belangrijk aandachtspunt. Het onderzoek in de regio’s versterkt dit beeld. Er worden afspraken gemaakt op organisatieniveau. Echter, uit verschillende onderzoeken blijkt dat de interventies op organisatieniveau niet altijd landen in het primaire proces, waar de leerling er daadwerkelijk wat van merkt. Hoewel 70% van de mbo-instellingen beleid heeft geformuleerd omtrent de overgang naar het mbo, is maar 7% van dat beleid zichtbaar (Van Esch & Neuvel, 2007). Hieruit kan geconcludeerd worden dat het van groot belang is dat er een dialoog ontstaat tussen het vo en het mbo, waarbij de uitvoerende actoren in het onderwijs, zoals docenten, mentoren en coaches, nauw betrokken worden. Uit de literatuur over de overgang naar het mbo komt naar voren dat er niet vanzelfsprekend sprake is van samenwerking tussen het vo en het mbo. Wel worden er (formele) afspraken gemaakt over de over te dragen informatie van leerlingen en vindt er registratie plaats in het kader van voortijdig schoolverlaten. Er is echter nauwelijks sprake van een ‘warme’ overdracht van leerlingen en een doorgaande lijn in leerlingenzorg. Uit deelonderzoek 1 komt naar voren dat het persoonlijk contact en de individuele begeleiding van leerlingen erg belangrijk zijn. De competenties van docenten om leerlingen te begeleiden behoeven echter vaak verbetering. Docenten signaleren de leerlingen die extra aandacht nodig hebben vaak te laat. In de omgang met zorgleerlingen is sprake van handelingsverlegenheid bij docenten. Zij zijn vooral vakinhoudelijk geschoold en missen veelal de pedagogischdidactische vaardigheden om goed aan te kunnen sluiten bij de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Daarbij is de overgedragen informatie over leerlingen vaak onvolledig, vooral als er externe instanties betrokken zijn bij de begeleiding van de leerling. Vooral voor zorgleerlingen is informatie over hun onderwijsbehoeften en het doorgeven van handvatten voor leerlingen van groot belang. Uit onderzoek naar de overgang van po naar vo (Amsing, Bosch & De Wit, 2009) is bekend dat ontvangende leraren in hun onderwijs onvoldoende gebruikmaken van de overgedragen informatie. Omdat de implementatie van het beleid omtrent de overdracht van leerlingen op de werkvloer verbeterd kan worden, is in deelonderzoek 2 onderzocht wat docenten nodig hebben om in hun aanpak in de klas de overgang voor de leerlingen zo goed mogelijk te laten verlopen. Er komt weinig specifieke informatie uit de literatuur naar voren over interventies bij de overgang naar het mbo van vso-leerlingen, PrO-leerlingen en lwoo-geïndiceerde vmbo-leerlingen. Deze groep zorgleerlingen neemt toe in het mbo en gezien de handelingsverlegenheid van veel docenten wordt in dit deelonderzoek het handelen van de docent bij de overgang van deze groep leerlingen onderzocht.
5 Deelonderzoek 2
29
5.1.1
Onderzoeksvragen Op basis van de hiervoor genoemde knelpunten stond in dit deelonderzoek de volgende vraag centraal: • Welke factoren dragen ertoe bij dat ontvangende docenten in het mbo op basis van de overdracht uit het vso, PrO of vmbo met lwoo van meet af aan in hun aanpak aansluiten op de ontwikkeling en de specifieke behoeften van de deelnemers? Hierbij kwamen de volgende deelvragen aan bod: • Wat is nodig zodat docenten in het mbo in hun onderwijs handelingsgericht gebruikmaken van de overgedragen informatie van vso, PrO of vmbo met lwoo? • Welke factoren op het niveau van de school en van de docent spelen hierbij een rol? • Welke eisen stelt dit aan de organisatie en communicatie op de opleiding? • Welke eisen stelt dit aan de informatie en overdracht uit het vso/PrO/vmbo met lwoo? • Wat is nodig om de overgang naar het mbo beter in te richten en op de werkvloer te implementeren en te borgen?
5.1.2
Onderzoeksaanpak Om een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag is er een kwalitatief verkennend onderzoek uitgevoerd. Op basis van het literatuuronderzoek (hoofdstuk 3) en de resultaten van deelonderzoek 1 (hoofdstuk 4) werden standaarden ontwikkeld voor een goede overgang van vso, PrO of vmbo met lwoo naar het mbo. Deze standaarden zijn op twee manieren voorgelegd aan een expertgroep: in een webbased onderzoek en tijdens een expertmeeting. Op basis van de bevindingen zijn de standaarden bijgesteld. Tegelijkertijd zijn er bij docenten, mentoren en coaches van vijf mbo-instellingen groepsinterviews afgenomen om de standaarden verder te staven en om uiteindelijk te komen tot een definitieve set.
5.1.3
Respondenten Expertmeeting Zestien vertegenwoordigers van vo-scholen, mbo-opleidingen, de sectorraden en de Onderwijsinspectie werden uitgenodigd voor de expertmeeting. Zeven van hen hadden ook deelgenomen aan de expertmeeting van deelonderzoek 1. Negen experts hebben deelgenomen aan het webbased onderzoek en twaalf aan de expertmeeting (zie bijlage 1 voor een overzicht). Docentenonderzoek Aan de interviews hebben 3 tot 6 docenten, mentoren en coaches van vijf mbo-instellingen deelgenomen. De mbo’s zijn geselecteerd uit het netwerk van de projectgroep. Zij zijn benaderd met een brief en vervolgens door een van de projectmedewerkers gebeld om een afspraak te maken voor het interview. De docenten waren werkzaam op niveau 1 en 2. De interviews hebben op alle opleidingen groepsgewijs plaatsgevonden. In totaal hebben 21 docenten deelgenomen aan de interviews (zie bijlage 1 voor een overzicht).
5.1.4
Instrumenten Standaarden Als raamwerk voor het opstellen van de standaarden vo-mbo zijn de standaarden voor po-vo gebruikt (Amsing, Bosch & Rouweler, 2009).
30
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Op basis van het literatuuronderzoek en de bevindingen uit deelonderzoek 1 zijn er 14 standaarden voor het vo en 12 standaarden voor het mbo geformuleerd. De standaarden werden onderverdeeld in vijf categorieën, namelijk: • leerling/deelnemer in beeld; • overdracht leerling/deelnemer; • doorgaande lijn; • kennismaking met mbo; • evaluatie. De totale set concept-standaarden werd via een webbased vragenlijst voorgelegd aan de expertgroep. Hierbij was de opdracht per standaard aan te geven of de betreffende standaard: (1) erg van belang, (2) een beetje van belang of (3) niet van belang was. Per categorie had de respondent de mogelijkheid om opmerkingen bij de betreffende set standaarden te plaatsen. De resultaten van het webbased onderzoek werden als input voor de expertmeeting gebruikt. Tijdens de expertmeeting werden de reacties op de concept-standaarden verzameld en op systematische wijze geordend. Interviews Op basis van het literatuuronderzoek, de resultaten van deelonderzoek 1 en de set conceptstandaarden is een interviewleidraad opgesteld (zie bijlage 4). Het semigestructureerde interview bestond uit tien open vragen en werd in ongeveer een uur afgenomen. De interviews werden afgenomen door een projectmedewerker. Er is van alle interviews een geluidsopname gemaakt.
5.1.5
Analyse Standaarden De resultaten van het webbased onderzoek, inclusief de opmerkingen van de experts, en de resultaten van de expertmeeting zijn verwerkt in de set concept-standaarden. Dit heeft geleid tot een aanpassing van een aantal standaarden. Vervolgens is de output van de interviews erin verwerkt, wat heeft geleid tot een definitieve set standaarden (zie bijlage 5). Interviews De interviews zijn allereerst getranscribeerd. Vervolgens is de informatie door twee onderzoekers uit de projectgroep geordend en samengevat naar onderwerp. Hiervoor werden de interviewvragen als leidraad gebruikt. Twee van de totale set interviews werden door de twee onderzoekers afzonderlijk geanalyseerd en de resultaten vergeleken om de interbetrouwbaarheid te vergroten. De overige interviews zijn daarna onder de twee onderzoekers verdeeld en geanalyseerd. De output van de interviews werd vergeleken met de set concept-standaarden om te kijken of er nog lacunes waren. Bovendien werden er praktijkillustraties gekoppeld aan de standaarden.
5.2 Onderzoeksresultaten Om de vraag te kunnen beantwoorden welke factoren ertoe bijdragen dat ontvangende docenten in het mbo op basis van de overdracht uit het vso, PrO of vmbo met lwoo van meet af aan in hun aanpak aansluiten op de ontwikkeling en de specifieke behoeften van de deelnemers, is een expertmeeting georganiseerd en een docentenonderzoek uitgevoerd.
5 Deelonderzoek 2
31
5.2.1
Bevindingen expertmeeting Over het belang van de concept-standaarden voor het voortgezet onderwijs (vmbo met lwoo, PrO en vso) zijn de experts het over het algemeen met elkaar eens (zie tabel 2a). Een uitzondering hierop vormen de standaarden B-5, B-7, C-9 en C-10, waar minder dan 70% van de experts de betreffende standaard erg van belang vindt. Bij de concept-standaarden voor het middelbaar beroepsonderwijs (zie tabel 2b) is sprake van een vergelijkbaar beeld: meer dan 70% van de experts vindt 9 van de 12 standaarden erg van belang. De experts zijn verdeeld over het belang van standaard C-7, C-8 en D-10. Tabel 2a – Oordeel van de experts over het belang van de concept-standaarden voor vmbo met lwoo, PrO en vso in procenten (N = 9) Standaard A-1 A-2
A-3
B-4 B-5 B-6
B-7 B-8
C-9
C-10
C-11 D-12
D-13 E-14
Omschrijving standaard De docenten nemen het ontwikkelingsperspectief van de leerling als uitgangspunt. De docenten maken op tijd een inschatting van de mogelijkheden en de risico’s van de leerlingen bij de overgang van de vo-school naar het mbo. De docenten communiceren op heldere wijze met leerling en ouders over de mogelijkheden en de risico’s van de leerling bij de overgang naar het mbo. De school draagt alle relevante informatie over de ontwikkeling van de leerling over aan de vervolgschool. De schriftelijke informatie in het overdrachtsdossier is zo volledig mogelijk. De schriftelijke informatie over de leerling biedt aanknopingspunten voor het onderwijsaanbod in de klas en de benadering van de leerling door docenten. In persoonlijk contacten met het mbo licht de school de schriftelijke informatie toe. Als er externe instellingen of deskundigen betrokken zijn bij de opvoeding of begeleiding van de leerling, draagt de school in overleg met de ouders zorg voor de overdracht van relevante informatie. Docenten hebben kennis van het onderwijs op het mbo en sluiten hier in het laatste jaar met het eigen onderwijs zo veel mogelijk op aan. In de pedagogisch-didactische begeleiding van leerlingen wordt in het laatste jaar van het vo zo veel mogelijk aangesloten op de begeleiding die in het mbo geboden wordt. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, wordt een handelingsplan opgesteld dat kan worden voortgezet in het mbo. De school besteedt binnen haar onderwijsprogramma aandacht aan de voorbereiding van leerlingen op de overstap naar het mbo en betrekt docenten, begeleiders, coaches en deelnemers uit het mbo hierbij. De school begeleidt leerlingen bij hun beroepskeuze en de keuze voor een passende vervolgopleiding. De school evalueert jaarlijks de aanpak rond de overgang van vo naar mbo met de mentoren/docenten en gebruikt daarbij informatie over oud-leerlingen.
A = Leerling in beeld B = Overdracht leerling naar mbo C = Doorgaande lijn
32
Erg
Beetje
Niet
89
11
0
100
0
0
89
11
0
89
11
0
67
33
0
89
11
0
56
44
0
89
11
0
56
44
0
44
44
12
78
22
0
78
22
0
89
11
0
89
11
0
D = Kennismaking met mbo E = Evaluatie
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Tabel 2b – Oordeel van de experts over het belang van de concept-standaarden voor mbo in procenten (N = 9) Standaard A-1 A-2 B-3
B-4
B-5 B-6
C-7
C-8
C-9
D-10
E-11
E-12
Omschrijving standaard De docenten nemen het ontwikkelingsperspectief van de deelnemer als uitgangspunt. De docenten communiceren op heldere wijze met deelnemer en ouders over de ontwikkelingsvoortgang van de deelnemer. De opleiding zorgt door persoonlijke contacten met de toeleverende vo-scholen voor een warme overdracht van de deelnemers. Deelnemers krijgen een zorgvuldige intake. Ter voorbereiding op het intakegesprek wordt het overdrachtsdossier bestudeerd. De intake van deelnemers gebeurt door medewerkers van de opleiding. Indien externe instellingen of deskundigen betrokken zijn bij de opvoeding van de deelnemer, gaat de opleiding zorgvuldig om met de overdracht van deze informatie. Ze overlegt hierover met de ouders. Docenten/begeleiders/coaches hebben voldoende kennis van het onderwijs op de toeleverde vo-scholen. Ze sluiten daar met het eigen onderwijs zo veel mogelijk op aan. In de begeleiding van deelnemers in het eerste jaar van het mbo wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de pedagogischdidactische begeleiding van de vo-school. Voor deelnemers die extra zorg nodig hebben, wordt een handelingsplan opgesteld dat aansluit bij de handelingsaanpak van de vo-school. De opleiding heeft voor nieuwe deelnemers en hun ouders een introductieprogramma, waarbij deelnemers, ouders en docenten met elkaar kennismaken. De opleiding evalueert jaarlijks de aanpak rond de overgang van vo naar mbo met de mentoren/begeleiders/coaches en docenten. De opleiding evalueert jaarlijks de aanpak van de overgang met de toeleverende vo-scholen en koppelt informatie terug van hun oud-leerlingen.
A = Deelnemer in beeld B = Overdracht deelnemer naar mbo C = Doorgaande lijn
Erg
Beetje
Niet
89
11
0
89
11
0
89
11
0
78
22
0
78
22
0
78
22
0
33
56
11
22
67
11
78
22
0
67
22
11
89
11
0
78
22
0
D = Kennismaking met mbo E = Evaluatie
Over het geheel genomen valt op dat de experts zowel van de vo-kant als van de mbo-kant het van minder groot belang vinden dat docenten kennis hebben van elkaars pedagogisch-didactisch handelen en daar met het eigen handelen op aansluiten. In de opmerkingen die zij plaatsten bij deze standaarden geven zij aan dat niet de didactische aanpak, maar vooral het persoonlijk contact met de leerling en de inhoud van de begeleiding van groot belang is. Wat betreft kennismaking op het mbo maakten de experts de opmerking dat de introductie voor de deelnemers al voor aanvang van het eerste jaar op het mbo plaatsvindt en dat het de vraag is of een introductieprogramma voor ouders zinvol is.
5 Deelonderzoek 2
33
5.2.2
Bevindingen docentenonderzoek Op de vraag welke informatie essentieel is van het vo om in het mbo een goede start te kunnen maken, geven de docenten aan dat een volledig leerlingdossier, inclusief alle interne en externe onderzoeken die bij de leerling zijn gedaan, stagebeoordelingen, verslagen van reflectie-/ portfoliogesprekken en het schooladvies, van essentieel belang is. Informatie over capaciteiten (onder andere intelligentie, taal- en rekenniveau), leervaardigheden, mate van zelfstandigheid, sociaal-emotionele ontwikkeling en motivatie zijn ook belangrijk om een goede start te kunnen maken. Omdat dit soort informatie vaak ontbreekt in het dossier, nemen veel mbo’s bij nieuwe leerlingen een testbatterij af. Ook wordt aangegeven dat achtergrondinformatie over de leerling, zoals zijn sociale netwerk, zijn thuissituatie, hoe hij in het leven staat, zijn sterke en minder sterke kanten en op welke manier hij het best benaderd/aangepakt kan worden in de klassensituatie belangrijk is om goed te kunnen starten. Ten slotte wordt aangegeven dat het noodzakelijk is voor de doorgaande lijn om te weten welke hulpverleners(instanties) in het vo een rol hebben gespeeld in de begeleiding van de leerling. Docenten geven aan dat er vaak veel informatie ontbreekt in het overdrachts- of doorstroomdossier, vooral bij leerlingen met een stevige gedragsproblematiek, omdat ouders en de school voor voortgezet onderwijs de leerling een nieuwe kans (een schone lei) gunnen in het mbo. Daardoor moet het wiel min of meer opnieuw worden uitgevonden in het mbo en duurt het soms een hele tijd voordat de juiste aanpak is gevonden. Een groot knelpunt in de overgang naar het mbo is ook de late aanmelding van veel leerlingen, namelijk als het schooljaar al is begonnen. Docenten willen dan direct starten met het onderwijs en de begeleiding van de leerlingen, terwijl zij nog geen tijd hebben gehad om het dossier goed door te nemen. Dit ervaren docenten als een zeer onwenselijke situatie, omdat het hier vaak gaat om leerlingen met ernstige gedragsproblemen. Op de vraag of er ook overbodige informatie wordt overdragen vanuit het vo antwoorden de docenten ontkennend. Docenten geven aan dat naast een volledig dossier ook een goede relatie met de toeleverende scholen en hulpverleners(instanties) en/of ambulant begeleiders bijdraagt aan een vloeiende overgang naar het mbo. Een (telefonisch) gesprek met de vorige mentor en eventuele hulpverlener(s) of de ambulant begeleider en een huisbezoek worden als voorbeelden genoemd van een ‘warme’ overdracht. Dit vraagt van de mbo-instelling dat er korte communicatielijnen zijn met de toeleverende vo-scholen, het zorgcircuit om de school en ouders/verzorgers. Daarnaast vraagt dit van docenten een warme relatie te onderhouden met de leerlingen om ook de non-verbale communicatie te kunnen begrijpen en daarop in te gaan. Dit alles maakt het volgens de docenten mogelijk om de overgang soepeler te laten verlopen en sneller actie te ondernemen als het niet goed dreigt te gaan met een leerling. Ook werd aangegeven dat een uitgebreide intake met de leerlingen (en soms de ouders/verzorgers of een andere belangrijke persoon uit het leven van de leerling) van groot belang is. Op de vraag of docenten weten welke pedagogisch-didactische aanpak leerlingen nodig hebben als ze op het mbo komen, wordt mondjesmaat antwoord gegeven. Van leerlingen die met een handelingsplan binnenkomen is het wel bekend, maar van een groot deel niet. Bij een enkeling komt deze informatie boven tafel tijdens het intakegesprek. Soms geeft het zorgteam gerichte adviezen voor de aanpak en hulpmiddelen in de klas. Docenten geven aan weinig tijd te hebben informatie terug te zoeken in het dossier. Daarnaast hangt het af van de kennis van de docent rondom een bepaalde handicap of stoornis, zoals ADHD of dyslexie, of daar daadwerkelijk rekening mee wordt gehouden in de lessen. Als voorbeeld wordt gegeven dat een leerling met ADHD voor een time-out naar de kantine wordt gestuurd, maar dat daar vervolgens niemand is om de leerling op te vangen. Enkele docenten geven aan dat er in de samenstelling van de klassen rekening wordt gehouden met de pedagogisch-didactische behoeften van de leerlingen. Dit helpt docenten om beter in te spelen op de onderwijsbehoeften van de leerlingen.
34
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Daarnaast helpt dossierkennis en achtergrondkennis over de leerling (milieu en vorige school) om aan te kunnen sluiten bij de pedagogisch-didactische behoeften van leerlingen. Door één opleiding wordt aangegeven dat tijdens de eerste beoordelingsvergadering de dossiers erbij gepakt worden om te kijken of de behaalde resultaten bij een leerling in lijn liggen met wat in het dossier wordt aangegeven. De laatste vraag over hoe belangrijk docenten het vinden of collega’s eenzelfde aanpak bij leerlingen hanteren is slechts in twee interviews aan bod geweest. Hierbij wordt aangegeven dat de eigenheid van de docent belangrijker is dan dezelfde aanpak hanteren. Leerlingen prikken er gemakkelijk doorheen als een docent niet zichzelf is of iets doet wat hij niet goed beheerst. Daartegenover staat dat wordt aangegeven dat goede initiatieven meer geformaliseerd zouden mogen worden. Verschillende ideeën voor een betere afstemming tussen docenten komen tijdens de interviews naar voren, zoals een introductiecursus voor nieuwe docenten, een dagopening of -sluiting met collega’s waarin alle leerlingen kort worden besproken en docenten hun verhaal kwijt kunnen, informele uitwisseling tussen docenten gedurende de dag/week en uitwisseling tussen docenten en de loopbaanbegeleider over de aanpak van leerlingen in de klas.
5.3
Conclusies en discussie Uit zowel de expertmeeting als het docentenonderzoek zijn verschillende factoren naar voren gekomen die ertoe bijdragen dat ontvangende docenten in het mbo op basis van de overdracht uit het vso, PrO of vmbo met lwoo van meet af aan in hun aanpak aansluiten op de ontwikkeling en de specifieke onderwijsbehoeften van de deelnemers. Uit de expertmeeting en het webbased onderzoek blijkt dat de experts het over het belang van de concept-standaarden over het algemeen met elkaar eens zijn. Over het geheel genomen valt op dat de experts zowel van de vo-kant als van de mbo-kant het van minder groot belang vinden dat docenten kennis hebben van elkaars pedagogisch-didactisch handelen en daar met het eigen handelen op aansluiten. Uit het docentenonderzoek kwam het belang van een volledig overdrachtsdossier naar voren en dat docenten tijd krijgen om de dossiers grondig te lezen en te interpreteren onder begeleiding van een zorgteam, externe hulpverlener of loopbaanbegeleider. Dit is op de meeste mbo’s een knelpunt. Vaak ontbreekt belangrijke informatie in de overdrachtsdossiers om een goede doorgaande lijn in het mbo vorm te kunnen geven. Docenten hebben over het algemeen ook weinig tijd om de ontbrekende informatie te achterhalen. Ook komt het voor dat informatie bewust door scholen of ouders wordt verzwegen om de leerling de mogelijkheid te bieden met een schone lei te beginnen in het mbo. Dit is vooral bij leerlingen met problematisch gedrag op de vorige school het geval. Docenten benadrukken het belang van een warme overdracht van informatie, nieuwe leerlingen snel leren kennen en nauwe contacten met collega’s, de vorige school, hulpverleners en ouders/verzorgers. Bij veel docenten ontbreekt de kennis om goed aan te kunnen sluiten bij specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen met een handicap of stoornis, waardoor de doorgaande lijn in leerlingenzorg gevaar loopt. De experts benadrukken dat vooral het persoonlijk contact met de leerling en een warme overdracht belangrijke factoren zijn om goed te kunnen starten in het mbo. De bevindingen uit de expertmeeting en het docentenonderzoek zijn verwerkt in de definitieve standaarden (zie bijlage 5).
5 Deelonderzoek 2
35
6
Conclusies en aanbevelingen
Uit dit onderzoek blijkt dat er nogal wat knelpunten zijn in de overgang van het vmbo, vso en PrO naar het mbo. Deze liggen vooral op het vlak van communicatie en onderlinge afstemming. Er vindt een veelheid aan activiteiten plaats om de overgang van leerlingen naar het mbo te verbeteren. Deze activiteiten zijn vaak gericht op het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Een van de grote knelpunten bij de overgang blijkt echter te zijn dat niet duidelijk is wie de regie voert over dit proces. Daar komt bij dat veel afspraken en procedures niet bekend of verankerd zijn in het primaire proces. De belangrijkste succesfactoren bij een soepele overgang zijn de persoonlijke lijnen tussen instellingen en het persoonlijk contact met de leerling. Dit is echter op de meeste opleidingen organisatorisch slecht geregeld. Een succesfactor die daarmee samenhangt is individuele begeleiding, waarbij perspectieven voor de leerlingen helder gemaakt worden en de ouders direct betrokken worden. Tot slot is er onvoldoende kennis van elkaars systeem en onderwijs. Afstemming komt maar moeizaam op gang door de diversiteit aan organisatiestructuren op verschillende afdelingen van het mbo en discontinuïteit in de personele bezetting. Op basis van de literatuur en de resultaten van deelonderzoek 1 werden concept-standaarden ontwikkeld voor een goede overgang van vmbo, vso en PrO naar het mbo. Deze standaarden zijn voorgelegd aan een expertgroep en verder aangescherpt in een docentenonderzoek met docenten, mentoren en coaches van vijf mbo-instellingen. Uit dit onderzoek kwam als belangrijkste factor naar voren een volledig overdrachtsdossier en tijd voor docenten om de dossiers grondig door te nemen en te interpreteren onder begeleiding van een zorgteam, externe hulpverlener of loopbaanbegeleider. Docenten benadrukken het belang van een warme overdracht van informatie, nieuwe leerlingen snel leren kennen en nauwe contacten met collega’s, de vorige school, hulpverleners en ouders/verzorgers. Bij veel docenten ontbreekt de kennis om goed aan te kunnen sluiten bij onderwijsbehoeften van leerlingen met een handicap of stoornis, waardoor de doorgaande lijn in leerlingenzorg gevaar loopt. De deelonderzoeken hebben geleid tot een set definitieve standaarden. Deze zijn bedoeld als leidraad om de dialoog over een optimale overdracht van leerlingen van vmbo, vso en PrO naar het mbo tot stand te brengen. Aan de standaarden zijn praktijkvoorbeelden uit de interviews toegevoegd. De standaarden zijn op een website geplaatst (zie www.kpcgroep.nl/Beroepsonderwijs/Regionalesamenwerking/vmbo-mbo-hbo). De standaarden voorzien in een serie praktische handreikingen waar je als school rekening mee moet houden en die er aantoonbaar toe doen, wil je de aansluiting op het vervolgonderwijs optimaliseren. Ze bieden een hulpmiddel om de dialoog tussen vo-scholen en mbo-opleidingen constructief en resultaatgericht uit te voeren. De verbeterpunten die voortkomen uit deze dialoog zullen zorgen voor een structurele aanpak van de samenwerking tussen voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en daarmee voor een optimale doorstroom van de leerlingen.
6 Conclusies en aanbevelingen
37
Literatuur
Amsing, M., Bosch, M. & Wit, C. de (2009). De overgang naar het voortgezet onderwijs. ‘s-Hertogenbosch: KPC Groep Amsing, M., Bosch, M. & Rouweler, M. (2009). Tim gaat naar de brugklas. Hoe begeleidt u hem? Advies voor basisschool, voortgezet onderwijs en regionale samenwerkingsverbanden. ‘s-Hertogenbosch: KPC Groep Bosch, M., Konermann, J., Wit, C. de, Rutten, M. & Amsing, M. (2008). Passende overgang: een verkenning naar de stand van zaken rond de overgang tussen primair en voortgezet onderwijs. ‘s-Hertogenbosch: KPC Groep Bruinsma, B. (2009). Vmbo-t leerlingen: hoe maken zij studie- en beroepskeuzes? Scriptie. Utrecht: Universiteit Utrecht Centraal Bureau voor de Statistiek (2007). Jaarboek onderwijs in cijfers 2008. Voorburg / Heerlen: CBS Centraal Planbureau (2009). Zorg om zorgleerlingen. Een blik op beleid, aantal en kosten van jonge zorgleerlingen. Den Haag: CPB Clijsen, A. & Leenders, Y. (2006). Leerlingen met autisme in het voortgezet onderwijs. ‘s-Hertogenbosch: KPC Groep Clijsen, A., van Lieverloo, L., Mathijssen, B. & Schoots, H. (2007). Protocol overgang leerlingen met autisme van voortgezet onderwijs naar vervolgopleiding. ’s-Hertogenbosch: KPC Groep Dekker, B., Esch, W. van, Leenen, H. van & Krooneman, P. (2008). Doorstroom en stapelen in het onderwijs. Amsterdam / ’s-Hertogenbosch: Regioplan / CINOP Derks J. (2006). Reik jongeren de hand! Handreiking Preventieproject Overgang vmbo-mbo. Zwolle: AOB Compaz Esch, W. van & Neuvel, J. (2007). De overgang van vmbo naar mbo: van breukvlak naar draagvlak. Overzichtsstudie van Nederlands onderzoek. ’s-Hertogenbosch: CINOP Herweijer, L. (2008). Gestruikeld voor de start. De school verlaten zonder startkwalificatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau IBO BVE (2006). Risicoleerlingen en hun leerloopbanen in het mbo. Den Haag: Interdepartementaal Beleidsonderzoek Inspectie van het Onderwijs (2005). Onderwijsverslag 2003/2004. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs Inspectie van het Onderwijs (2007). Onderwijsverslag 2005/2006. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs
Literatuur 39
Lieverloo, L. van (2008). Omgaan met zorgleerlingen in het vmbo. Van individuele handelingsverlegenheid naar gezamenlijke handelingsbekwaamheid. ’s-Hertogenbosch: KPC Groep Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2008). Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs. Tekenen voor Kwaliteit. Afspraken voor een beter voortgezet onderwijs 2008-2011. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Nederlands Jeugdinstituut (2007). Probleemdruk en zorgstructuur in het MBO. Utrecht: NJi Oberon (2006). De zorgstructuur in het voortgezet onderwijs. Evaluatie van het gemengde model van bekostiging (in samenwerking met Sardes). Utrecht: Oberon Onderwijsraad (2005). Betere overgangen in het onderwijs. Advies. Den Haag: Onderwijsraad Ritzen, H. (2008). Voordeur open, achterdeur op een kier. Intreerede Hogeschool Edith Stein / OCT. Hengelo: HES / OCT Schoonhoven, R. van (2007). Over de samenwerking tussen het voortgezet onderwijs en het mbo: tussenrapportage. Amsterdam: Max Goote Kenniscentrum Schoonhoven, R. van, Heijnens, D., Bouwmans, M. & Weijers, E. (2010). VM2 experimenten: verandering van context. Eindrapportage schooljaar 2009-2010. ’s-Hertogenbosch: ECBO Sectororganisaties voor PO, VO, WEC, AOC en MBO (2010). Passend onderwijs en het referentiekader voor de zorgplicht. Werkdocument Sontag, L., Fuhr, S. van der, & Marien, H. (2008). De uitstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs in het schooljaar 2006-2007. Tilburg: IVA Tilborg, L. van & Es, W. van (2006). De uitkomsten van de RMC analyse 2005. Eindrapport april 2006. Utrecht: Sardes Veld, R. in het, Korving, W., Hamdan, Y. & Steen, M. van der (2006). Kosten en Baten van Voortijdig Schoolverlaten. Rotterdam: Rebelgroup Vereniging PrO-Werk (2006). Handboek samenwerking PrO-MBO. Hoorn: Vereniging PrO-Werk Voortgang van de uitvoering van de motie Depla c.s. Kamerstuk, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008 Geraadpleegde websites www.kennisnet.nl www.kpcgroep.nl/Beroepsonderwijs/Regionale-samenwerking/vmbo-mbo-hbo www.mboraad.nl www.overgangpovo.nl www.aanvalopschooluitval.nl www.vsvverkenner.nl
40
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Bijlagen
De volgende bijlagen zijn opgenomen: 1 Respondenten deelonderzoek 1 en 2 2 Werkwijze POVO-kijkwijzer 3 Succesfactoren en verbeterpunten ten aanzien van de overgang naar het mbo voortkomend uit het regio-onderzoek 4 Interviewleidraad voor het docentenonderzoek in deelonderzoek 2 5 Standaarden voor een optimale overgang van vmbo, vso en PrO naar mbo
Bijlagen 41
Bijlage 1: Respondenten deelonderzoek 1 en 2 Deelnemerslijst expertmeeting overgang naar het mbo 2008 en 2010 Naam
organisatie
Pieter Luiten Ger Jentzema Frans Vermeer Arie van Rooyen Frans van Leek Lex van de Kamp Jetske Woudstra Marieke Weemaes Kees Verkerk Karin Monnik I. Mulder Bart Strikkers Ans Willemsen René Schreurs Jaap de Kruijf Iris Rugers Riet Baarsen Marc Uiterwaal
Kenniscentrum Innovam 2College locatie Durendael, Oisterwijk PrO Boxtel NKO Antoon Schellenschool REC Groot Gelre MBO Raad MBO Raad Inspectie van het Onderwijs VO-raad Zadkine Service Centrum Koning Willem I College, ‘s-Hertogenbosch Aventus Aloysius Stichting Onderwijs Jeugdzorg Limburg Stichting Platforms Vmbo OMO Het Assink Lyceum LAKS
Aanwezig 2008 X X X
X
X
Aanwezig 2010 X X X X X X X X X X X X
X X X X X X
Deelgenomen scholen deelonderzoek 1 School Gilde Opleidingen Het Kwadrant, Weert De Ortolaan, Roermond
2College locatie Durendael, Oisterwijk
ROC Tilburg
Deelnemers Doorstroomcoördinator Sectorleider PrO Locatiedirecteur 1 leerling 2 ouders Mentor Sectordirecteur vmbo Schooldecaan vmbo Zorgcoördinator Mentor 2 leerlingen 2 ouders Trajectbegeleider 12 studenten
Deelgenomen scholen deelonderzoek 2 ROC Zadkine, Rotterdam Albeda Collega, Rotterdam Koning Willem I College, ’s-Hertogenbosch ROC Midden-Nederland ROC Tilburg
42
Aantal docenten/mentoren/coaches 4 3 6 5 3
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Bijlage 2: Werkwijze POVO-kijkwijzer In het overgangsgebied van het primair naar het voortgezet onderwijs zijn velen betrokken. Dat maakt dat iedereen en niemand verantwoordelijk is voor de gang van zaken. Dat heeft weer tot gevolg dat het vaak niet helder is wie er een initiatief zou moeten nemen, de regie zou moeten voeren, wie er bij het initiatief betrokken zouden moeten worden en met welk mandaat dat alles gebeurt. In principe kan elk van de betrokkenen een initiatief nemen. Voor wat betreft deze POVOkijkwijzer richten we ons vooralsnog om pragmatische redenen op het bestuurlijk en managementniveau van de betrokken scholen, alsmede op de coördinatoren van de samenwerkingsverbanden. De praktijk is dat er altijd al wel op enigerlei wijze contacten onderling zijn tussen scholen in de regio. Als er daarbij iemand een regievoerende rol heeft, ligt het voor de hand dat deze de initiatiefnemer zal zijn om het instrument in te gaan zetten. Maar ook een bestuurder, schooldirecteur of bovenschools manager kan menen dat de afstemming tussen primair en voortgezet onderwijs een stimulans kan gebruiken en aldus besluiten met het instrument aan de slag te willen. Bezinning op het resultaat dat je wilt bereiken De eerste stap betreft een bezinning op de vraag waarom je met het instrument aan de slag wilt gaan. Dat kan zijn om na te gaan of je de goede dingen doet of omdat je tegen bepaalde problemen aanloopt. Het kan ook zijn dat de contacten zijn verwaterd en dat het goed zou zijn deze weer eens op te gaan pakken. Altijd zit er een bepaald motief achter en zal het tot een bepaald resultaat moeten leiden. Vaak hebben we wel redelijk scherp wat het motief is, maar hebben we minder scherp voor ogen wat we als resultaat willen bereiken. Het is goed om daar voor jezelf helderheid in te krijgen. Het model en de beschrijving van de verschillende subsystemen bieden hiertoe een referentiekader waarin zaken in samenhang gezien kunnen worden. De vijf subsystemen in het overgangsgebied van het ene naar het volgende schooltype zijn: • de leerling; • het gezin; • school A; • school B; • de relatie tussen beide schoolsystemen; • de (maatschappelijke) context. In een gesprek met de ondersteuner komen de vragen aan bod die in het onderdeel ‘Verkenningsvragen’ staan bij ‘Start van de verkenning’. Als we scherper weten waarom we aan dit onderwerp aandacht besteden en wat het op moet leveren, kan er een plan opgesteld worden. Er dient van tevoren een keuze gemaakt te worden welke van de subsystemen uit het model de aandacht krijgen en mogelijk zelfs ook welke van vragen (en aanvullende hulpvragen) extra aandacht zouden moeten krijgen of welke achterwege gelaten kunnen worden. Dat is ook van belang om te kunnen bepalen wie er in de verkenning betrokken worden. Verkenning van de stand van zaken aan de hand van verkenningsvragen De verkenning van de stand van zaken geschiedt door het bevragen door de extern ondersteuner van relevante personen uit de gekozen subsystemen. Je kunt ervoor kiezen alle subsystemen te betrekken en uit elk van de subsystemen een of meerdere personen te bevragen. Je kunt ook kiezen voor een of twee subsystemen. Bijvoorbeeld: je kiest voor de subsystemen ‘Primair onderwijs’ en ‘Voortgezet onderwijs’. De extern ondersteuner gaat dan naar verschillende scholen waar deze een interview heeft met een vertegenwoordiger van de betreffende school. Of er wordt gekozen voor het subsysteem ‘Ouders’ en dan voert de ondersteuner gesprekken met ouders.
Bijlagen 43
Doorgaans beperkt het interview zich tot de vragen die bij het betreffende subsysteem horen. Zo niet, dan gaat het over de beelden die de geïnterviewde heeft van anderen. Enerzijds kun je je afvragen of je aan die informatie behoefte hebt. Anderzijds loop je tegen een logistiek probleem aan, omdat het dan om heel veel vragen gaat. Checklist planning • Keuze voor subsystemen • Eventueel keuze voor bepaalde vragen • Wie gaat wie we benaderen? • Planning data voor: • interviews; • oplevering eerste verslag; • bespreking met relevante partners (zie hieronder); • uitwerking plan van aanpak.
De betrokken personen worden benaderd en geïnformeerd. Daarbij kan onder andere naar www.overgangpovo.nl worden verwezen. Er worden afspraken gemaakt en interviews afgenomen. De betrokkenen wordt gevraagd om in ieder geval vooraf kennis te nemen van het model en de beschrijvingen van de subsystemen en de vragen behorend bij het subsysteem waarover ze benaderd worden. Dat kan door verwijzing naar de site, maar een uitdraai toesturen is minstens zo handig voor velen. In het interview kan de navolgende agenda gehanteerd worden. Agenda interview 1 Korte toelichting op het interview. Nagaan of het model en de toelichting begrepen c.q. gelezen zijn. 2 Open vraag naar de beelden en opvattingen van de geïnterviewde over de overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs. Wat zijn zijn/haar belangen en vanuit welk perspectief kijkt hij/ zij naar de thematiek? Ook hier kan de aanvullende vraag gesteld worden naar wat er goed gaat en tegen welke problemen men aanloopt. 3 Vervolgens komen de vragen aan de orde uit het subsysteem waarvan de geïnterviewde deel uitmaakt. 4 Vraag naar aanvullende opmerkingen of eventuele vragen. 5 Vraag aan de geïnterviewde of deze eventueel specifieke punten ter bespreking wil inbrengen op de bijeenkomst waarop de bevindingen besproken worden.
Van elk interview wordt een verslag gemaakt dat eerst wordt teruggekoppeld naar de geïnterviewde. Indien deze akkoord is, is het vrij toegankelijk voor alle betrokkenen. Nadat alle interviews zijn uitgevoerd, worden de verslagen gebundeld. Vervolgens maakt de ondersteuner een algemene samenvatting, waarin hij de meest relevante bevindingen op een rij zet. Hij voegt daar zo nodig zijn eigen conclusies aan toe en/of markeert die zaken die hem opvallend voorkomen. De gebundelde verslagen worden daar als bijlage aan toegevoegd. Alternatief In plaats van interviews kan men ook een bijeenkomst beleggen met alle betrokkenen (die men anders zou interviewen). In subgroepen gaat men met de agendapunten 2 en 3 uit de ‘Agenda interview’ aan de slag. Plenair worden dan zaken teruggekoppeld en samengevat. Gesprek met relevante partners over de bevindingen van de verkenning in het licht van het resultaat wat we willen bereiken Nadat alle interviews hebben plaatsgevonden en de bevindingen in een notitie zijn neergelegd, wordt er een bijeenkomst gepland waarbij alle geïnterviewden en eventuele andere relevante partners met elkaar over de bevindingen in gesprek gaan.
44
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
De agenda is vrij eenvoudig van opzet. Agenda bijeenkomst bespreking bevindingen 1 Welkom, toelichting op de bijeenkomst en korte kennismaking 2 Presentatie van de bevindingen 3 Inhoudelijke puntsgewijze bespreking 4 Trekken van conclusies en maken van afspraken
De organisatie, waaronder de uitnodigingen, het voorzitterschap en het regelen van de locatie kan in onderling overleg tussen initiatiefnemer en extern ondersteuner geregeld worden. Uitwerken in een plan van aanpak Van de bijeenkomst wordt een verslag gemaakt dat tevens de basis kan zijn voor een plan van aanpak. Hoe concreter en hoe meer SMART voornemens en afspraken zijn gemaakt op de bijeenkomst, hoe duidelijker en concreter het plan van aanpak kan zijn. Wat levert het op? Allereerst krijgt de initiatiefnemer de bovengenoemde notities met bevindingen, conclusies, aanbevelingen en het plan van aanpak. Op het niveau van het management is dit relevante inbreng bij beleidsontwikkeling. Daarnaast, afhankelijk van wie er als gesprekspartners benaderd worden, kan het traject bijdragen aan het voeren van de dialoog in de regio met collega-scholen in het primair en voortgezet onderwijs. Daar waar die dialoog er nog niet of onvoldoende is, kan deze alsnog hiermee opgestart worden c.q. een inhoudelijke impuls gegeven worden. Op uitvoerings-, management- en bestuurlijk niveau kan men zich laten inspireren en nieuwe ideeën opdoen door de ‘praktijkvoorbeelden’ die in de derde laag zijn opgenomen. Het gaat in veel gevallen om bestaande praktijken uit verschillende plaatsen in het land. Puntsgewijs 1 Bevindingen, conclusies en aanbevelingen 2 Plan van aanpak 3 Managementinformatie voor beleidsontwikkeling overgang po-vo 4 Regio-impuls 5 Concrete voorbeelden op uitvoeringsniveau (Met de laatste drie punten bedienen we zowel strategisch, tactisch als uitvoerend niveau binnen de school.)
Bijlagen 45
Bijlage 3: Succesfactoren en verbeterpunten ten aanzien van de overgang naar het mbo voortkomend uit het regio-onderzoek Aangegeven vanuit het voortgezet onderwijs A Leerling in beeld Succesfactoren • De leerling wordt goed gevolgd op het vmbo, bijvoorbeeld door middel van een studielogboek of in de leerlingbesprekingen aandacht voor begeleidingsvraagstukken. • De mentor speelt een belangrijke rol in het keuzeproces van de leerlingen. Ondersteuning hierin met het oog op een reëel ontwikkelperspectief van de leerling is gewenst. • De mentor kent de leerling: oog voor heel de leerling en continuïteit in de begeleiding. • De noodzakelijke begeleidingscompetenties van de mentor zijn helder. • Stages worden door mentor opgepakt als belangrijke informatiebron voor het toekomstperspectief van de leerlingen. Ook stagemappen zijn visitekaartje voor vervolgopleiding: advies aan de leerlingen is deze mee te nemen op de intake. • Ouders vinden stages op school top, deze geven een goed beeld van het toekomstperspectief. • Geïnterviewde leerlingen zijn wijzer geworden van de stages in hun keuze. • Geïnterviewde leerlingen geven aan een vrij duidelijk beeld te hebben van wat ze willen en hoever hun mogelijkheden reiken. Verbeterpunten • Ouders worden weinig betrokken, alleen op aanvraag of als er iets is. Als ouders de regie of het initiatief niet nemen, dan laat de school rond zorgleerlingen heel wat liggen, op een enkele mentor na. • Het volgen van de ontwikkeling van zorgleerlingen kent te weinig continuïteit en krijgt ook in de overgang vmbo-mbo onvoldoende aandacht. • Begeleidingscompetenties vakdocenten met betrekking tot zorgleerlingen verdienen aandacht. • Gegevens in het leerlingvolgsysteem invoeren met het oog op het ontwikkelperspectief van de leerlingen. • Wat is belangrijk voor een leerling om aan te voldoen bij het ROC? Wat wordt verwacht aan voorbereiding van leerlingen (zelfstandigheid, ..)? (PrO/vso)? Wat zijn de ‘instroomvereisten’? • De herkomst van iedere leerling weten, niet enkel vertrouwen op het aanmeldingsformulier (PrO).
B Overdracht leerling Succesfactoren • De mentor is de spil in de overgang. • Ook een doorstroomcoordinator kan een belangrijke rol spelen in het onderhouden van de contacten en het mede hierdoor stroomlijnen van overdracht. • Goede protocollen/plannen vanuit SWV, mbo, gemeente, vmbo. Verbeterpunten • Voor leerlingen die extra aandacht nodig hebben moet er een warme overdracht zijn, anders verdrinken ze in het grote geheel. Persoonlijke aandacht wordt nu onvoldoende geboden. • Warme overdracht gebeurt zelfs nauwelijks wanneer er uitdrukkelijk om gevraagd wordt door mentor vmbo. • Het beeld ontstaat dat het heel persoonsafhankelijk is van de ontvangende persoon aan mbo-zijde. Suggestie mentor: houd de intake (op het vmbo) met mentor erbij. • Afspraken en de aanpak op het vmbo die een kind overeind houden zou je moeten kunnen doorgeven aan vervolgopleiding. Dat gebeurt nu niet. • VSO wil handvatten voor de aanpak overdragen, vervolg is mentorafhankelijk. • Te veel gebeurt opnieuw in plaats van ‘gebruik maken van’: niveaubepaling gebeurt op het mbo opnieuw; advies vanuit PrO wordt niet altijd vertrouwd door het mbo.
46
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
• • • • • • • •
Niet een algemene intaker laten komen, intake door de mentoren zelf. Er zijn geen structurele contacten met gespecialiseerde instellingen in het kader van overgang vmbo-mbo op het niveau van de leerlingen en hun ouders. Het is onvoldoende duidelijk welke rol de zorgcoördinator heeft of kan spelen bij het overdrachtsdossier of bij de overgang. Stagebureau heeft geen rol bij overdracht. Stages zijn echter goed aanknopingspunt en heel waardevol voor keuze en ontwikkeling van de leerlingen. Instroom vanuit vso is maatwerk. Procedures zijn echter gewenst (vso). Meer tijd beschikbaar hebben om leerlingen te bespreken, met betrokkenheid van mentoren en vakdocenten. Veel wisselingen van de wacht, borging valt daarmee weg. Ervaring leert dat vaste contactpersonen problemen sneller oplossen. De communicatie kan (van beide kanten) soms onnodig veel tijd in beslag nemen.
C Doorgaande lijn Succesfactoren • Er is commitment bij alle relevante partijen om de overgang van leerlingen adequaat te faciliteren. • Een doorstroomcoördinator in het mbo draagt bij aan het realiseren van een doorgaande lijn. Protocollen/plannen • Er zijn goede ideeën en afspraken bij het mbo. • Flankerend beleid vmbo-mbo: er is een protocol waaraan alle scholen in de regio zich conformeren. • De overgang vmbo-mbo als speerpunt in de plannen. • Via een project in het kader van voortijdig schoolverlaten worden initiatieven ontwikkeld om de aansluiting te verbeteren. • Het SWV neemt initiatieven om dit onderwerp op de agenda te houden. Verbeterpunten Borging • De samenwerkingsinitiatieven met mbo kennen geen continuïteit. Constante doorverwijzingen en wisselingen van de wacht maken communicatie moeilijk. • Er is onvoldoende regie op de overgang. Ook in de nieuwe projecten is er geen regie. • Er zijn al veel projecten overgang vmbo-mbo geweest. Deze worden echter niet vastgehouden. • Het is niet helemaal duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is vanuit SWV. Ook bij de gemeente is nog geen sprake van regie. • Discrepantie tussen afspraken op tactisch en beleidsniveau en de uitvoering ervan. Managers weten onvoldoende over de uitvoering van de gemaakte afspraken. Er zijn aannames dat het wel gebeurt. • Toch waren er best goede afspraken. Actualiseren van wat er kan zou groot goed zijn. Aansluiting • Beroepsgericht vak doorstroom: vakinhoudelijk hebben ze op het vmbo al behoorlijke bagage; daar wordt te weinig mee gedaan op het mbo. In heterogene groepen moeten ze gewoon weer mee; zij zouden hier verkorting op moeten kunnen realiseren. • Programma’s zijn niet afgestemd. Het gezamenlijk ontwikkelen van een jaarprogramma geeft helderheid over afspraken en planning. • Veel theorie is vaak een probleem voor vso-leerlingen. • Op het mbo is minder sprake van maatwerk en staat zorg minder centraal. Grote kloof in beschermde omgeving (mentorafhankelijk). • Hiervoor van belang zijn: het advies vanuit PrO serieus nemen, gezamenlijk afspraken maken over aannamebeleid (PrO), meer werken aan nazorg vanuit vso. •
Vanuit vso zijn gastlessen, jobcoach, afstemmen van de ambulante begeleiding behulpzaam.
Bijlagen 47
D Kennismaking met mbo Succesfactoren • Mentor komt regelmatig op het mbo, dus bekend met info, beroepsbeeld, gewenste kwaliteiten van de leerlingen. Vanuit leerlingen • In het vmbo zijn ze al op het mbo voorbereid door het houden van presentaties en door de praktijkvakken en stages. • De gesprekken op school over de toekomst gaan vooral over opleiding en beroepen. • In het vmbo is er al in het derde jaar met de oriëntatie op vervolgopleidingen begonnen. • Leerlingen PrO een week les laten krijgen op mbo om goed beeld te vormen. • Tot op dit moment wordt door de leerlingen niks gemist in de voorbereidingen naar het mbo. De verwachting van allebei is dat er niet zoveel andere dingen op hen afkomen: misschien iets meer presentaties en wat meer praktijk. Maar vooral dat laatste is leuk. • Geïnterviewde leerlingen kunnen formuleren wat ze denken dat het mbo aan competenties van hen vraagt. • Leerlingen zien niet echt tegen de overgang op. Misschien even vreemd in het begin. Verbeterpunten Vanuit ouders • De ouders ervaren regelmatig dat de informatie met betrekking tot de overgang en vervolgonderwijs niet duidelijk en/of onvoldoende is. • De ouders wensen verbetering om samen met school te komen tot keuzes vervolgtraject. • De ouders zijn benieuwd wat de school over hun kind op het overdrachtsformulier heeft gemeld. Ze zouden hier graag van op de hoogte zijn. Kennis van elkaar • Er is onvoldoende communicatie tussen vmbo en mbo. Zij weten onvoldoende van elkaar om de overgang van de leerling optimaal te ondersteunen. • Er veranderen voortdurend zaken in de organisaties van mbo, waar vmbo niks van weet: bijvoorbeeld groepsintake, toetsen. Het is daarmee ook niet goed mogelijk leerlingen hierop voor te bereiden. Als je elkaar niet kent, kun je de leerlingen ook niet goed voorbereiden. • Waar moet een leerling aan voldoen? Wat wordt verwacht aan voorbereiding van leerlingen (zelfstandigheid, ..)? • Er is te weinig kennis van het vmbo op het mbo. Communicatie • Naast een website van het ROC is ook persoonlijk contact wenselijk. • De diverse organisatiestructuren van de verschillende afdelingen op het mbo zijn lastig. E Evaluatie Verbeterpunten • Terugkoppeling naar het vmbo is onvoldoende, deze is al wel herhaaldelijk beloofd. • Structurele terugkoppeling vanuit mbo gebeurt niet; mbo voldoet wel aan wettelijke verplichtingen in overgangstraject. • Incidentele terugkoppeling gebeurt door de leerlingen zelf.
48
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Aangegeven vanuit het mbo A Deelnemer in beeld Succesfactoren • In het competentiegericht onderwijs werkt de student met een portfolio waarin hij samen met de coach een persoonlijk ontwikkelingsplan opstelt en bespreekt. • Alle opleidingen zijn flexibel en sluiten aan op wat de student al kan. Iedere student krijgt een persoonlijke en intensieve intake waar een inventarisatie van de reeds verworven competenties (EVC) deel van uit maakt. Vanuit deelnemers • Men is bereid je te helpen en advies te geven met persoonlijke problemen. • Op het mbo word je behandeld als een volwassene. • Stage is een leuke ervaring. Verbeterpunten • Professionalisering van de intake blijft een belangrijk punt van aandacht. • Privacyborging van de studenten is een probleem in de informatieoverdracht. • Mbo kan meer actie ondernemen om volledig op de hoogte te zijn van de capaciteiten van de leerlingen. • Signaleren door docent om preventief potentiële uitvallers te kunnen benaderen gebeurt vaak te laat. • Het is behulpzaam als het portfolio al eerder aanvangt in vmbo. • De ouders staan nog tussen haakjes. Leidende principes tot nu toe: 18-jarige leeftijdsgrens en betalende klant. Momenteel worden ouders steeds meer betrokken.
B Overdracht deelnemer Succesfactoren • Het gebruik van een overdrachtsdossier, met eventueel aanvullende informatie van de mentor of decaan (van de aanleverende school), vormt de start van het pedagogisch dossier dat door de coach wordt onderhouden. • Het ROC kiest bewust voor het verzorgen van het intakeproces door de opleidingsteams; zij zijn immers deskundig als het gaat om beroepsbeelden en succescriteria. • Intensieve afspraken en samenwerking tussen coaches van beide scholen leidt tot het kennen van elkaars werelden en versnelling van afspraken. • De doorstroomcoördinator gaat naar verschillende toeleverende scholen. Persoonlijk contact en korte lijnen zijn erg belangrijk. Vaak is hij de initiatiefnemer voor een bezoek. Hij heeft gemerkt dat de toeleverende scholen door deze benadering opener zijn gaan staan. Voorheen wisten ze soms niet bij wie ze moesten zijn; nu weten ze hem te vinden. Verbeterpunten • Er is vaak sprake van een procedurele standaard afhandeling door studentenzaken van aangemelde leerlingen. • Er zijn 11 onderwijsrollen geformuleerd, die ook allemaal beschreven zijn. In geen enkele beschrijving (ook niet die van coach) wordt gesproken over contacten met vo. • Ambulant begeleiders moeten al veel eerder de zorgleerlingen in beeld brengen. De warme overdracht van zorgleerlingen moet al veel eerder. • Ouders zijn vaak niet toegerust om de plaatsing van hun kind te begeleiden. • Er wordt een groter beroep gedaan op de docent als begeleider. Als ‘vakdocent’ in hart en nieren is dit geen optie. Als deze die taak niet op zich kan of wil nemen, dan zou je er iets naast moeten zetten, een grotere rol voor het ZAT bijvoorbeeld. • Een taak naar het vmbo zou kunnen worden om mbo-studenten te koppelen aan risicoleerlingen in het vmbo: alvast meelopen en voorbereiden.
Bijlagen 49
C Doorgaande lijn Succesfactoren • Er wordt gebruik gemaakt van een overdrachtsdossier met vragen over onderwijsinhoudelijke zaken, maar ook over vrije tijd, thuissituatie, motivatie en gezondheid. • Er is aandacht voor doorlopende begeleidingslijnen, ook in de zorg: doorontwikkeling zorgadviesteams. Verbeterpunten Afstemming • Uitwisseling en communicatie zijn nodig om de afstemming te verbeteren. • Mbo plaatst competenties in beroepskader; dat zou in de afstemming beter uit de verf moeten komen. • Er is te weinig zicht op het voortraject in de verschillende vmbo-scholen. • In de aansluiting van leerlijnen kan winst worden behaald met de scholen in de regio. Leerlingen komen klagen dat ze ontevreden zijn, dat er bijvoorbeeld sprake is van herhaling. • Een wens is om meer gezamenlijk met het voortgezet onderwijs op te pakken, zoals reken- en taalondersteuning opbouwen vanuit het vo. Borging • Door de grootte van het ROC is het moeilijk om iedereen op een lijn te krijgen. • De afspraken liggen vast in een handboek. Het nakomen van afspraken is de verantwoordelijkheid van het management van de opleiding. • Als mbo intern meer inzetten op de bewaking; nu is er weinig zicht op de kwaliteit op de werkvloer. Deze is erg afhankelijk van docent/team/sector/…. Teammanagers moeten ook meerwaarde inzien van de procedures om dat over te brengen op het team. Afspraken meer verankeren in het primaire proces. • Weten docenten wanneer ze bij wie aan moeten kloppen? Procedures zijn er, maar zijn ze bij iedereen helder? • Het vso-convenant is bijvoorbeeld niet bekend bij iedereen. • De regie ligt bij degene die de handschoen oppakt. Vanuit deelnemers • Op het mbo krijg je veel tussenuren waarin je zit te niksen. • We krijgen veel praktijk en minder theorie, maar we hebben meer theorie nodig. • We moeten meer lessen krijgen omdat het nodig is om alles te weten te komen. Onduidelijk geregeld • Ik vind de projecten slecht en onduidelijk geregeld. • Op de oude school vond ik het veel leuker, want daar was alles beter geregeld. Op het mbo moet je overal zelf achteraan. • Ik mis mijn oude school en heb het niet zo naar mijn zin en het is niet echt een opleiding voor mij, want het is een hele ongeregelde school. • Mbo is een ongeregelde school, maar daar werken ze aan. Hard werken • Je moet veel meer doen met minder begeleiding en krijgt veel meer huiswerk. • Het zijn langere dagen en je hebt meer werk, meer inzet en meer motivatie nodig. Je moet hard werken. • Moeilijk: in vo wordt bijna alles voor je gedaan. • Mbo is een zware opleiding: veel papier en verslagen, veel stress. Zelfstandigheid • Beroepsonderwijs is zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid: dat is in het begin echt wennen; je moet alles zelf doen en niemand kan jou helpen. • Op het vmbo kreeg ik meer aandacht met de dingen die ik niet snapte en er werd meer uitgelegd, er was meer begrip en ze stonden altijd voor ons klaar. • Op het vo wordt er meer op je gelet, meteen aangesproken: lik op stuk!
50
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
D Kennismaking met mbo Succesfactoren • Mbo heeft diverse voorbereidingsmogelijkheden in de aanbieding voor toekomstige deelnemers. • ROC organiseert diverse activiteiten voor decanen. • Zorgstructuur op mbo zit al jarenlang met continue bemensing in elkaar. • Investeren in persoonlijk contact en korte lijnen met toeleverende scholen. Vanuit deelnemers • Maak wijs een keuze en kijk naar hoe je jezelf ziet over 15 jaar. • Weet zeker dat je de opleiding wilt: ga naar de open dag, stel vragen, zoek vooraf informatie. • In het begin was het wennen, maar daarna ging het wel goed. • In het begin vond ik het heel spannend: nieuwe mensen, nieuwe docenten, nieuwe vakken. • Ik vind de school wel goed, maar had het toch anders verwacht. • Over het algemeen gaat de tijd snel en zijn de lessen leuk. Verbeterpunten • Vmbo-docenten missen de tools om te zorgen voor de benodigde aanvangscompetenties bij de leerlingen. Elk team binnen de opleiding gaat aangeven wat ze als aanvangscompetenties willen hebben. Zo kan het mbo ervoor zorgen dat het juiste beroepsbeeld verzorgd wordt vanuit het vmbo. • Het mbo ziet een kans in de uitwisseling van docenten. Doorverwijzende mentoren die meelopen in de mbo-opleidingen weten wat de leerlingen moeten kunnen. Soms gebeurt dit al, de docenten die hebben meegelopen op een vmbo zien een meerwaarde, docenten die niet zijn geweest zien die vaak niet. Vanuit ouders • Ouders zijn benieuwd wat het mbo doet ten aanzien van de ontvangst. Na intakegesprek hebben ouders niks meer gehoord over ontvangst. • Beeldvorming van ouders is dat het mbo te veel vanzelfsprekend uitgaat van de zelfstandigheid van de leerlingen. Ze maken zich erg zorgen over zorgleerlingen.
E Evaluatie Succesfactoren • Tijdens het eerste jaar op het mbo schrijven de leerlingen hun ervaringen over de overgang van vo naar mbo in een ‘brief’ gericht aan de oude school. Doel hiervan is om inzicht te krijgen in waar ze tegenaan lopen en om tips te verzamelen voor toekomstige mbo-studenten.
Bijlagen 51
Bijlage 4: Interviewleidraad voor het docentenonderzoek in deelonderzoek 2 De eerste zes vragen gaan over welke informatie u van belang vindt voor een goede overdracht naar het mbo en hoe u die informatie wilt krijgen. Vraag 1 Welke informatie vanuit het voortgezet onderwijs vindt u essentieel om een goede start te kunnen maken met nieuwe leerlingen? Waarom? (Doorvraagsuggesties voor de interviewer: methoden, behoeften van leerlingen, aanpakken/ hulpmiddelen, thuissituatie, contact met hulpverlening.) Vraag 2 Welke informatie mist u vaak over nieuwe leerlingen? Waarom? Vraag 3 Welke informatie vindt u overbodig? Waarom? Vraag 4 Op welke manier krijgt u de informatie het liefst? (Doorvraagsuggesties voor de interviewer: schriftelijk of mondeling, van wie (ouders, mentor vo, zorgcoördinator, enzovoort), op welke manier schriftelijk (dossier, A4, lijst), wanneer.) Vraag 5 Wat vraagt dat volgens u van de opleiding, bijvoorbeeld in de communicatie met collega’s, het vo, ouders? Vraag 6 Hoe ziet u uw eigen rol in het verkrijgen van deze informatie? De laatste vier vragen gaan over wat u helpt om de verkregen informatie daadwerkelijk te gebruiken. Vraag 7 Weet u van nieuwe leerlingen welke pedagogisch-didactische aanpak ze nodig hebben tijdens de lessen? (Doorvraagsuggesties voor de interviewer over specifieke doelgroepen: ASS, ADHD, dyslexie, SEO.) Vraag 8 Zo ja, hoe speelt u daarop in? Doet u er wat mee? Hoe gebruikt u informatie over bijvoorbeeld een leerling uit het vso in uw lessen? Wat doet u anders? Voorbeelden? Vraag 9 Wat maakt het voor u gemakkelijker om erop in te spelen? Vraag 10 Hoe belangrijk vindt u het dat uw collega’s dezelfde aanpak hanteren? Hoe realiseren jullie dat?
52
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Bijlage 5: Standaarden voor een optimale overgang van vmbo, vso en PrO naar mbo Vmbo/vso/PrO A Leerling in beeld 1 Wij gaan uit van de mogelijkheden en de ambities van iedere leerling. • We bespreken met alle leerlingen welke ontwikkeling zij kunnen doormaken en leggen dit vast in hun dossier. • We werken toe naar een diploma of certificaat voor onze leerlingen. • We bepalen twee keer per jaar of onze doelstellingen aangepast moeten worden. 2 We maken voortdurend een inschatting van de mogelijkheden en van de risico’s voor de leerlingen bij de overgang van het vo naar het mbo. • Dit maakt deel uit van onze loopbaanbegeleiding in de hele schoolperiode met de nadruk op de laatste twee jaar. • We letten daarbij op het gedrag, de sociaal-emotionele ontwikkeling, de studievaardigheden, het beroepsperspectief en de opleidingseisen. • We betrekken de mentoren en vakdocenten bij het advies over een vervolgopleiding van de leerlingen. • Wij begeleiden de leerlingen in elk geval totdat ze bij een vervolgopleiding zijn ingeschreven. 3 Onze docenten en mentoren zorgen voor duidelijkheid bij de leerlingen en de ouders/verzorgers over de mogelijkheden en de risico’s bij de overgang naar het mbo. • We bespreken de mogelijkheden van de leerlingen met de ouders/verzorgers en de leerlingen en ook eventuele wijzigingen.
B Goede overdracht 1 Onze school draagt alle informatie over de ontwikkeling van de leerlingen over aan het mbo. Hiervoor gebruiken we een (standaard) doorstroomdossier dat vlot en eenvoudig is in te vullen. • In dit dossier staat ook informatie over de ontwikkelingsmogelijkheden en de risico’s bij de overgang naar het mbo. • Het dossier bevat ook praktische informatie over de zelfredzaamheid van de leerling. • In het dossier staat een heldere, korte beschrijving van de cognitieve, creatieve, motorische en sociaalemotionele ontwikkeling van de leerlingen. • Voor zorgleerlingen beschrijven we kort en bondig hun onderwijsbehoeften, wat onze school daarmee heeft gedaan, welke externe instanties daarbij betrokken waren en welk resultaat is bereikt. We weten welke ondersteuning werkt en welke niet en waarmee het mbo moet doorgaan. • Het dossier biedt concrete aanknopingspunten voor het intakegesprek, het onderwijsaanbod en hoe docenten de leerlingen het best kunnen benaderen. Daarbij gaat het om praktische informatie voor de docenten op het mbo, bijvoorbeeld het soort instructie, de aanpak van gedrag en hulpmiddelen voor de leerlingen. 2 In persoonlijk contact met het mbo licht onze school de informatie toe. • Onze mentoren praten met het mbo over de zorgleerlingen. Zo nodig neemt het mbo contact op naar aanleiding van de intake. • We bespreken de mogelijkheden en onmogelijkheden van de leerlingen, hun onderwijsbehoeften en de beste begeleiding van iedere leerling met docenten van het mbo. 3 Onze school geeft – in overleg met de ouders/verzorgers – informatie van eventuele overige instellingen of deskundigen die de leerlingen begeleiden door aan het mbo. • Zo mogelijk is hier een externe deskundige bij aanwezig en het gaat om praktische informatie.
Bijlagen 53
C Doorgaande lijn 1 Onze docenten kennen het onderwijs op het mbo, de opleidingsprofielen, beroepsbeelden en competenties. Ze sluiten hier in de bovenbouw met hun eigen onderwijs zo veel mogelijk op aan. • We organiseren uitwisselingsbijeenkomsten voor docenten/begeleiders/coaches uit het mbo. • We nemen deel aan gezamenlijke professionaliseringsactiviteiten met docenten uit het mbo. 2 De pedagogisch-didactische begeleiding van onze leerlingen in de bovenbouw sluit zo veel mogelijk aan bij de begeleiding in het mbo. • Onze docenten lopen mee met docenten en begeleiders in het mbo om beter zicht te krijgen op hun werkwijze. • Docenten bereiden leerlingen voor op de overstap naar het mbo door te oefenen met plannen, zelfstandig werken, zelfredzaamheid en samenwerken. 3 Voor zorgleerlingen hebben we een praktisch handelingsplan dat kan worden voortgezet in het mbo. • Onze school wisselt kennis en ervaring uit met het mbo rondom leerlingenzorg. • De mentor bespreekt de onderwijsbehoeften en praktische begeleiding van de zorgleerlingen met alle betrokken docenten. D Kennismaking met mbo 1 In ons programma bereiden we de leerlingen voor op de overstap naar het mbo. We betrekken daarbij de ouders/verzorgers, docenten, begeleiders, coaches en deelnemers uit het mbo. • We nodigen docenten, begeleiders, coaches, ouders/verzorgers en deelnemers van het mbo uit om onze leerlingen te informeren over opleidingsmogelijkheden en het onderwijs in het mbo.
E Evaluatie 1 Wij evalueren jaarlijks onze aanpak voor de overgang naar het mbo en we gebruiken hiervoor informatie van oud-leerlingen, hun ouders/verzorgers en informatie van het mbo over onze oud-leerlingen. • De mentoren van onze school verzamelen informatie en analyseren de overgangsprocedure van het afgelopen schooljaar. • Het management analyseert jaarlijks hoe het met de 1e jaars op het mbo gaat, de kwaliteit en juistheid van de advisering van leerlingen naar het mbo en de kwaliteit van het eigen onderwijs en de leerlingbegeleiding. • De school informeert het mbo over haar bevindingen. • De school stelt wanneer nodig haar beleid bij.
54
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Mbo A Deelnemer in beeld 1 Wij nemen het loopbaanperspectief van de deelnemer als uitgangspunt voor onze begeleiding. • We formuleren met iedere deelnemer een loopbaanperspectief op basis van de informatie die we van het vo ontvangen, de intake met deelnemer en ouders/verzorgers en eventueel aanvullende testgegevens. We leggen dit vast in het kwalificatiedossier of portfolio. • We bespreken twee keer per jaar de voortgang van de deelnemers in een leerlingbespreking en bepalen of het nodig is het loopbaanperspectief aan te passen. • Tijdens de intake bespreken we het loopbaanperspectief met de ouders/verzorgers en de deelnemer. We gaan na wat dat perspectief inhoudt voor de deelnemer zelf, de opleiding en de ouders/ verzorgers. 2 Onze docenten communiceren duidelijk over de ontwikkeling van de deelnemers met alle betrokkenen. • De opleiding, de ouders/verzorgers en de deelnemer zelf hebben een helder beeld van de voortgang van de deelnemer. • Samen gaan we na wat de volgende periode inhoudt voor de deelnemer, voor de opleiding en voor de ouders/verzorgers.
B Overdracht deelnemer 1 Alle deelnemers krijgen een zorgvuldige intake door een mentor of loopbaanbegeleider. Ter voorbereiding op het intakegesprek bestuderen ze het doorstroomdossier. • De mentor of loopbaanbegeleider voert het intakegesprek niet alleen met de deelnemer, maar ook met de ouders/verzorgers of andere personen die in het leven van de deelnemer een belangrijke rol spelen. • We nemen altijd contact op met de oude school over het plaatsingsbesluit. • Als we in de eerste maanden van de opleiding het loopbaanperspectief van een zorgleerling moeten aanpassen, betrekken we iemand van de oude school om mee te denken. 2 We hebben persoonlijk contact met de toeleverende vo-scholen voor een warme overdracht van de deelnemers. • Onze mentoren/begeleiders bespreken de zorgleerlingen en nemen op verzoek van de vo-school contact op. Dat doen we ook als we naar aanleiding van de intake zelf aanvullende informatie nodig hebben. • We bespreken de mogelijkheden en onmogelijkheden van de deelnemers en geschikte en ongeschikte aanpakken door docenten. • Iedere docent/mentor/begeleider is op de hoogte van de informatie in het dossier van iedere deelnemer in zijn klas. • Onze docenten maken in hun onderwijs gebruik van de (digitale) informatie van de toeleverende school. • De mentoren/begeleiders weten wat is besproken bij de overdracht van de deelnemer en informeren de docenten daarover. 3 We gaan zorgvuldig om met informatie van externe instellingen of deskundigen die een rol spelen in de opvoeding of begeleiding van deelnemers. • Onze loopbaanbegeleiders of mentoren zorgen dat belangrijke informatie over de deelnemers bij alle docenten terecht komt. • De informatie is zo praktisch mogelijk. Zo mogelijk is er een gesprek met externe deskundigen.
Bijlagen 55
C Doorgaande lijn 1 Docenten/begeleiders van onze opleidingen kennen het onderwijs op de vo-scholen waar onze deelnemers vandaan komen. Ze sluiten daar met het eigen onderwijs zo veel mogelijk op aan. • We hebben gezamenlijke professionaliseringsactiviteiten met docenten uit het vo. • We organiseren uitwisselingsbijeenkomsten voor mentoren/begeleiders uit de onderbouw met docenten uit het vo. 2 Wij sluiten met de begeleiding van onze 1e jaars zoveel mogelijk aan bij de begeleiding van het vo. • Onze docenten/begeleiders lopen mee met docenten in het vo om zicht te krijgen op de pedagogisch-didactische werkwijze in het vo. 3 Voor deelnemers die extra zorg nodig hebben, stellen we een praktisch handelingsplan op dat aansluit bij de begeleiding van de vo-school. • Iedere mentor/begeleider kent het doorstroomdossier, de onderwijsbehoeften en het loopbaanperspectief van zijn deelnemers en neemt belangrijke informatie uit het intakegesprek met deelnemer, ouders/verzorgers en vertegenwoordiger van de vo-school mee in het handelingsplan. • De mentor bespreekt de onderwijsbehoeften en praktische aanpak van de zorgleerlingen met alle betrokken docenten. D Kennismaking met mbo 1 Elke opleiding biedt nieuwe deelnemers, hun ouders/verzorgers of andere voor de deelnemers belangrijke personen een introductieprogramma om kennis te maken met ons onderwijs en onze docenten. • We organiseren hiervoor met de vo-scholen activiteiten, zoals kennismakingsdagen en workshops voor het maken van een ‘meeneemportfolio’. • Kennismakingsactiviteiten voor nieuwe deelnemers worden begeleid door oudere deelnemers. • Alle deelnemers krijgen een introductieprogramma voor hun nieuwe opleiding waarin ze kennis kunnen maken met hun docenten en de andere deelnemers in hun klas.
E Evaluatie 1 De opleiding evalueert jaarlijks de aanpak van de overgang van vo naar mbo met de deelnemers, mentoren/begeleiders en docenten. • De mentoren van elke opleiding verzamelen informatie en analyseren de overgangsprocedure van het afgelopen schooljaar. • Het management analyseert jaarlijks de doorstroominformatie van deelnemers. We letten hierbij op de kwaliteit van het advies van de vo-scholen, de kwaliteit van ons eigen onderwijs en de begeleiding. • De opleiding stelt zo nodig haar beleid bij. 2 We stellen alle vo-scholen jaarlijks op de hoogte van de ontwikkeling van hun oud-leerlingen op onze opleidingen.
56
Een optimale overgang naar het mbo voor leerlingen van vmbo, vso en PrO
Verstand van leren Gevoel voor mensen
Bijlagen 57