GO
VMBO?! Een onderzoek naar het oordeel van VMBO leerlingen over het VMBO
amsterdam, april 2005
Colofon
Uitgave april 2005 Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), Westermarkt 2-V Postbus 17061 1001 JB Amsterdam Tekst: Remon Leenders Lay-out en druk: Ernst van Leeuwen, Stenco. Met dank aan: Henri Geerling (Ministerie van OC en W), Anne van Gerven (LAKS), Heleen Beurskens (JOB), Sjoerd Huyg (Roadside), het LAKS bestuur (i.h.b. Lianne Blomsma).
Het LAKS wil graag alle contactpersonen en leerlingen van de scholen die we in het kader van dit onderzoek hebben mogen bezoeken hartelijk danken voor hun medewerking. 2
Inhoudsopgave
Voorwoord Paul de Rook, voorzitter
5
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Achtergrond en doelstelling aanleiding van het onderzoek doel van het onderzoek opzet van het onderzoek de gespreksleidraad leeswijzer
7 7 7 8 9 10
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Schoolklimaat inleiding grote steden middelgrote steden dorpen
11 11 12 13 14
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Vervolgonderwijs, begeleiding en informatievoorziening inleiding grote steden middelgrote steden dorpen andere vormen van begeleiding
15 15 16 17 17 18
4 4.1 4.2 4.3 4.4
Overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs inleiding grote steden middelgrote steden dorpen
19 19 19 20 22
5 5.1 5.2 5.2.1 5.3 5.3.1 5.4 5.4.1
Onderwijs inleiding grote steden stage middelgrote steden stage dorpen stage
23 23 23 26 27 29 29 31
6 6.1 6.2 6.2.1 6.3 6.3.1 6.4 6.4.1
Toekomst na het VMBO inleiding grote steden veranderingen? middelgrote steden veranderingen? dorpen veranderingen?
33 33 33 34 34 35 35 36
7
Slotbeschouwing
37 3
4
.
0.
Voorwoord
Beste lezer, Iedereen heeft tegenwoordig een mening over het VMBO. Toch wordt in onze beleving de belangrijkste mening nog niet genoeg gehoord: de mening van de VMBO leerling zelf. Aanleiding voor het LAKS om deze mening te peilen en om te zetten in een concreet rapport waarin de mening van VMBO leerlingen duidelijk wordt uitgemeten. In de groepsgesprekken vonden veel leuke, grappige maar vooral ook zeer interessante dialogen plaats. Alleen al deze gegevens bewijzen het tegendeel van de negatieve uitingen over het VMBO. VMBO leerlingen zijn nog niet vaak aan het woord geweest en daar hebben we via dit onderzoek verandering in gebracht. Daarom hoop ik dat u dit onderzoek meeneemt in uw oordeel over het VMBO en hoe en of het zou moeten veranderen. En ik vraag u te onthouden dat niemand zoveel met het VMBO en al haar aspecten te maken heeft als de leerling!
Ik wens u veel leesplezier,
Paul de Rook Bestuursvoorzitter LAKS
5
6
1. 1.1
Achtergrond en doelstelling
Aanleiding van het onderzoek Het VMBO, iedereen heeft tegenwoordig wel een mening over het VMBO. De afgelopen paar jaar hebben de media bol gestaan van verschillende berichtgevingen over deze onderwijsvorm. Er zijn talloze congressen, bijeenkomsten en overleggen georganiseerd om te discussiëren over het slagen dan wel falen van het VMBO. Van politiek en schoolleiders tot aan journalisten, ouders en ‘de man van de straat’ aan toe, iedereen heeft zijn of haar zegje inmiddels wel gedaan. Toch missen we nog een belangrijke speler binnen deze discussie, namelijk de leerling zelf. Frappant eigenlijk, alsof de mening van de leerlingen niet zou tellen in dit geheel. En dat terwijl de leerlingen het VMBO het beste kunnen boordelen aangezien zij degenen zijn die dit onderwijs ervaren. Een van de aanleidingen van dit onderzoek is dan ook dat we als belangenorganisatie voor scholieren erg benieuwd zijn naar de beeldvorming van VMBO leerlingen over hun onderwijs en hun school. Een andere aanleiding van het onderzoek is de zojuist genoemde discussie die al geruime tijd gaande is over het VMBO en het zogenaamde slechte imago. Deze discussie is volgens ons veel te eenzijdig en heeft inmiddels al veel te lang geduurd. Het gaat altijd maar over het imago, het onderwijs zelf komt daarbij veel te weinig aan bod, laat staan wat de leerling daar zelf van vindt. En dat is zonde! Geweld, problemen met allochtone jongeren, te veel theorie, te weinig praktijk en een twijfelachtig diploma, dit zijn enkele kreten die iedereen klakkeloos van elkaar overneemt. Al die negatieve berichtgevingen zijn niet bevorderlijk voor het zelfbeeld van VMBO leerlingen en dan drukken we ons nog voorzichtig uit. Dat hebben we ook gemerkt tijdens de gesprekken. Daarnaast merkten we dat vanuit scholen en instellingen ook behoefte is aan een soort inventarisatie van de visie van de leerlingen. De vraag waar echter in de hele discussie aan voorbij wordt gegaan is; wat vinden de VMBO’ers nou zelf van het VMBO onderwijs dat ze krijgen en hoe kijken ze daarbij tegen hun school aan?
1.2
Doel van het onderzoek Het doel van dit onderzoek is ten eerste dat het LAKS de discussie een andere wending wil geven waardoor de aandacht meer gevestigd wordt op het onderwijs. Een ander doel van het onderzoek is dat we als belangenorganisatie van scholieren meer VMBO’ers trachten te bereiken via dit onderzoek. VMBO leerlingen weten veel minder snel de weg te vinden naar een belangenorganisatie als het LAKS dan HAVO of VWO leerlingen. Verder zijn we enthousiast over de waarde die de benaderde scholen hechten aan de mening van hun leerlingen. We hopen dan ook dat veel andere scholen dit initiatief overnemen. Dat de scholen naar hun leerlingen luisteren en ze zodoende een stem geven als het over onderwijs en school gaat. Tot slot willen we aan de hand van dit onderzoek de scholen een soort spiegel voorhouden met als boodschap; dit is hoe de leerlingen over het onderwijs en de school denken, laat dit meewegen in beleidsbeslissingen. Voor het onderzoek is de volgende vraagstelling geformuleerd: • •
Hoe beoordelen de leerlingen de onderwijsvorm VMBO? Welke succesfactoren en welke knelpunten zijn er voor leerlingen op het VMBO? Is er verschil tussen leerlingen uit grote steden en tussen leerlingen middelgrote steden en dorpen?
De eerste vraag wordt beantwoord door middel van de bevindingen over VMBO gerelateerde onderwerpen zoals het schoolklimaat, de vervolgopleiding, de overgang van basisschool naar voortgezet onderwijs, de vakken en stages en de verwachtingen. In paragraaf 1.4 wordt hier dieper op ingegaan. Vraag 2 beantwoorden we door deze onderwerpen tegen het licht te houden van scholen in grote steden, middelgrote steden en dorpen1. 7
Achtergrond en doelstelling
1.3
Opzet van het onderzoek We hebben gekozen voor een kwalitatief onderzoek, dat wil zeggen, aan de hand van een semi-gestructureerde gespreksleidraad hebben we gesprekken gevoerd met de leerlingen. Analyse vindt in eerste instantie plaats op basis van uitspraken en daar waar mogelijk is op basis van cijfers. De reden voor een kwalitatief onderzoek is dat dit direct contact tussen ons en de leerling tot stand brengt en we het vermoeden hebben dat deze onderzoeksvorm leerlingen beter weten te waarderen. Ze kunnen op deze manier beter hun verhaal kwijt. We hebben het onderzoek ingevuld door scholen zelf te selecteren en in te delen in scholen uit een grote stad en scholen uit de regio. Voorgaand onderzoek had al aangetoond dat er duidelijk waarneembare verschillen bestaan tussen VMBO scholen en scholieren uit wel of niet verstedelijkte gebieden. Waar deze verschillen zich precies voordoen vanuit leerlingen oogpunt willen we juist in dit onderzoek analyseren. Uiteraard hebben we er rekening mee gehouden dat alle leerwegen voldoende vertegenwoordigd zijn in het onderzoek. Na de selectie van scholen, hebben we groepsgesprekken gevoerd met leerlingen. De leerlingen zijn zodanig door de contactpersonen gekozen dat alle leerwegen die de school aanbiedt gedekt zijn. Onze voorkeur lag per school bij twee (of meer) groepsgesprekken met telkens twee scholieren. Dit kon niet op elke school gerealiseerd worden. Na de groepsgesprekken hebben we met de contactpersoon van de school de gesprekken geëvalueerd. We hebben uiteindelijk 21 scholen bezocht en met ongeveer 95 leerlingen gesproken, voornamelijk vierdejaars. Daarbij zijn alle leerwegen vertegenwoordigd2. Van al deze schoolbezoeken afzonderlijk hebben we een verslag gemaakt en dat aangeboden aan de contactpersoon van de school. Zodoende kunnen deze scholen signalen opvangen van hun eigen leerlingen. Onze ervaring is dat dit heel prettig heeft gewerkt. Blijkbaar was er ook vanuit de scholen behoefte aan. Het veldwerk voor het onderzoek is uitgevoerd in de periode november 2004 tot maart 2005. Tabel 1: kruistabel van de scholen en leerlingen in grote steden, middelgrote steden en dorpen en locatie.
VMBO TL locatie Aantal scholen
Aantal leerlingen
VMBO TL, BL, KL, GT Aantal scholen Aantal leerlingen
Grote steden Middelgrote steden Dorpen
3 2
13 8
6 4 6
25 18 26
Totaal
5
21
16
69
We hebben vijf locaties bezocht waar alleen VMBO TL onderwijs wordt gegeven. Op de overige scholen kunnen op enkele uitzonderingen na alle leerwegen gevolgd worden. We hadden een lichte voorkeur om scholen uit grote steden te bezoeken. Deze zijn dan ook in de meerderheid. We hebben er verder naar gestreefd om de verdeling tussen VMBO scholen (BL, KL, GL/TL) in middelgrote steden en dorpen zo gelijkmatig mogelijk te houden. Voor het verzamelen van gegevens is gebruik gemaakt van de volgende bronnen: •
21 schoolbezoeken waarbij gesproken is met 90 leerlingen In totaal hebben we 21 verschillende scholen bezocht en gesproken met 38 leerlingen in grote steden, 26 in de middelgrote steden en 26 in dorpen. Zie bovenstaande tabel. Voor de goede orde; in de grote steden worden de scholen bevolkt door relatief meer allochtone leerlingen dan in middelgrote steden. In de dorpen zijn de scholen overwegend wit. De achtergrond van de leerlingen die we tijdens de schoolbezoeken hebben gesproken is overeenkomstig de verhouding allochtoon-autochtoon in de steden en dorpen.
•
Gesprekken met vertegenwoordigers van scholen Na afloop van de gesprekken met de leerlingen hebben we nog gesproken met een contactpersoon van de school. Dit waren docenten, leerlingbegeleiders, zorgcoördinatoren en in een paar gevallen de directeur. Het doel van deze gesprekken was om het gesprek met de leerlingen kort na te lopen en te evalueren. Behalve de verkregen informatie van de leerlingen zijn we ook benieuwd naar hoe medewerkers van school tegen de behandelde onder-
1 De grote steden waar we scholen hebben bezocht zijn Amsterdam en Den Haag, voorbeelden van middelgrote steden waar we scholen hebben bezocht zijn Nijmegen, Zwolle en Leiden. Om anonimiteit te waarborgen geven we geen voorbeelden van scholen in dorpen. 2 Dit zijn leerlingen uit de Basisberoepsgerichte Leerweg, Kaderberoepsgerichte Leerweg, Gemengde Leerweg en Theoretische Leerweg, Verder BL, KL, GL en TL (of de variant GL/TL) genoemd. Daarnaast hebben we enkele leerlingen gesproken met Leerweg Ondersteunend Onderwijs (LWOO) en een aantal leerlingen met een Leerwerktraject (LWT).
8
Achtergrond en doelstelling
werpen aankijken. Bovendien konden onduidelijkheden uit het gesprek met de leerlingen worden opgehelderd en kon additionele informatie worden verkregen. Daarnaast zijn we benieuwd naar de invulling van school betreffende een aantal zaken zoals de hoofdlijnen van de zorgstructuur of omgang met veiligheid. Om niet buiten de grenzen van het onderzoek te treden zijn we niet te diep ingegaan op deze schoolinhoudelijke materie en hebben we de gesprekken met de contactpersonen evaluatief gelaten.
1.4
•
Gesprekken met deskundigen Om onderwerpen af te bakenen en om ons te oriënteren hebben we voorafgaand aan de gesprekken op school een aantal gesprekken gevoerd met deskundigen uit het onderwijsveld. Mede dankzij de verkregen informatie hebben we de gespreksleidraad voor de gesprekken met de leerlingen opgesteld. We krijgen daarbij ook het advies niet te veel de aandacht te vestigen op de (brede) TL locaties. Deze scholen zouden mee liften met de HAVO en het VWO en daarom een andere positionering hebben binnen het VMBO. Het onderzoek zou er meer bij gebaat zijn indien de nadruk wordt gelegd op VMBO locaties met TL, BL, KL en eventueel LWOO, Leerwerktrajecten3 en Praktijkonderwijs.
•
Krantenartikelen In de media is er volop aandacht voor het VMBO. Bovendien hebben verschillende instanties onderzoek gedaan naar het VMBO. Als extra input voor dit onderzoek hebben we dit nauwlettend in de gaten gehouden. Zoals hieronder wordt uitgelegd, maken we in dit onderzoek onderscheid tussen grote steden en middelgrote steden en dorpen. Uit de analyse van krantenartikelen kwam sterk naar voren dat de zogenaamde ‘good practices’ op het VMBO met name in regionale kranten werden gepubliceerd. De landelijke dagbladen lopen hierop achter, althans deze kranten hebben natuurlijk een andere invalshoek. Een succesverhaal in een stad is voor de landelijke bladen niet groot genoeg. Het lijkt er met andere woorden op dat dankzij de regionale kranten het VMBO in een positiever daglicht komt te staan.
De gespreksleidraad Aangezien het VMBO een hele brede onderwijsvorm is hebben we die onderwerpen eruit gehaald waarvan wij denken dat deze direct invloed hebben op het functioneren van de leerling. We zoomen in op VMBO specifieke kenmerken. We zijn niet te diep ingegaan op schoolspecifieke kenmerken (zoals de zorgstructuur, innovatief onderwijs enz.). Dit is te divers en gecompliceerd, we zouden dan buiten de grenzen van dit onderzoek treden. We zijn tot de volgende selectie van onderwerpen gekomen: •
•
•
• •
1.5
Schoolklimaat Het schoolklimaat, zoals dat in dit onderzoek wordt gehanteerd, kan worden verdeeld in 4 indicatoren te weten de sfeer tussen leerlingen onderling, de sfeer tussen leraren en leerlingen, de uitstraling van het gebouw en de mate van strengheid van de school. Vervolgopleiding, begeleiding en informatievoorziening Waar zetten de leerlingen hun vervolgopleiding voort, hoe worden ze begeleid bij hun keuze voor een vervolgopleiding en wat vinden ze van de informatievoorziening. Overgang primair onderwijs naar voortgezet onderwijs Wat was het advies op de basisschool en komt dit overeen met het niveau waar de leerling zich in de vierder (dan wel derde ) in bevindt? Onderwijs Hoe ervaren de leerlingen de vakken, de werkplekken, de (snuffel) stages. Toekomstbeeld en veranderingen We zijn benieuwd hoe de leerlingen hun toekomst zien. Om te beginnen met de nabije toekomst namelijk het VMBO diploma. Maar ook de mogelijkheden na een vervolgopleiding op de arbeidsmarkt komen aan bod. Tot slot vragen we de leerlingen of ze graag iets zouden willen veranderen aan het VMBO onderwijs.
Leeswijzer Het verslag van dit onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt beschreven hoe scholieren het schoolklimaat waarderen. Hoe zien ze de sfeer op school en hoe verloopt het contact tussen leerlingen onderling en tussen
3 Een leerwerktraject is een leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg (BL). In een leerwerktraject volgen leerlingen een deel van de opleiding buiten de school, in een leerbedrijf. Het is een leerroute met een beperkt vakkenpakket: een beroepsvoorbereidend programma, Nederlands en eventueel ICT. Met het diploma kunnen de leerlingen, net als leerlingen uit de reguliere BL, instromen in een verwante opleiding op niveau 2 van het mbo.
9
Achtergrond en doelstelling
leraren en leerlingen. Hoofdstuk 3 staat in het teken van de vervolgopleiding van de leerlingen en hoe ze begeleid zijn in hun keuze voor een vervolgopleiding. Hoofdstuk 4 behandelt de overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs. Hoofdstuk 5 gaat diep in op het onderwijs van de leerlingen en dan specifiek over de (praktijk)vakken van de leerlingen, hoe ze de werkplekken beoordelen en de (eventuele) stage. In hoofdstuk 6 kijken we vooruit naar het VMBO diploma en het leven na het VMBO. Hoe kijken de leerlingen tegen dit diploma aan? Verder zijn we benieuwd in hoeverre leerlingen weten wat hen in het MBO te wachten staat. Tot slot benoemen we een aantal veranderingen die leerlingen zouden willen doorvoeren. In elk hoofdstuk wordt onderscheid gemaakt tussen de bezochte scholen in grote steden, in middelgrote steden en in dorpen. Bovendien zullen we uitvoerig ingaan opvallende verschillen tussen leerlingen van VMBO TL scholen en leerlingen van overige VMBO scholen. Deze bevindingen monden uit in een aantal conclusies en aanbevelingen voor scholen en (overheids-) instellingen. Het laatste hoofdstuk is dan ook gereserveerd voor de slotbeschouwing.
10
2. 2.1
Schoolklimaat
Inleiding Er wordt veel gesuggereerd over het schoolklimaat op VMBO scholen. Iedereen heeft daar wel een bepaald beeld van en bij veel mensen is dat beeld niet erg rooskleurig. Vooral in de grote steden zouden bepaalde groepen jongeren een waar schrikbewind voeren. Dat wordt althans breed uitgemeten in de pers. Incidenten op enkele VMBO scholen worden uitvergroot en bepalen daarmee voor een deel het imago voor alle VMBO scholen. De publieke opinie neemt het graag voor waar aan dat VMBO scholen met name in de grote steden ‘no go areas’ zijn waar je je kind maar beter niet naar toe kunt sturen. Maar klopt dat beeld wel? Wij twijfelen daar ernstig aan. Vandaar dat we alle gesprekken beginnen door te peilen in hoeverre leerlingen zich prettig voelen op school. Dit kan namelijk ook weer een effect hebben op het functioneren van scholieren op school. Uit de gesprekken is gebleken dat bijna alle leerlingen met plezier naar school gaan. De school zal voor leerlingen altijd een ontmoetingsplaats blijven voor vrienden en vriendinnen. Het sociale leven van deze jonge leerlingen speelt zich voor een groot deel op school af. Alhoewel de zin kan ontbreken om naar de lessen te gaan komen leerlingen daarom graag op school. Dat is universeel en geldt voor alle type leerlingen. Wat direct waarneembaar is is dat VMBO’ers druk en rumoerig kunnen zijn, maar daar is natuurlijk niets verkeerds mee gezegd. Veel mensen trekken al snel hun conclusies bij onstuimig gedrag. Daar ligt misschien wel de crux wat betreft de beeldvorming van buitenaf. Onderzoek heeft aangetoond dat met name ouders heel expliciet zijn in hun angst voor de wilde ongedisciplineerdheid van leerlingen op de lagere schooltypes. Die kinderen duwen en trekken, vechten meer, kunnen niet stilzitten, zijn luidruchtig, roken, drinken, rijden brommer. Ouders vinden dat op een gebrek aan zelfdiscipline en lichaamsbeheersing wijzen4. VMBO’ers zijn wellicht drukker, mondiger en veeleisender geworden en dat maakt in veel gevallen onbemind. Sommige leerlingen maken er inderdaad een sport van om een ‘niemand maakt me wat‘ houding aan te nemen. Je krijgt bij deze leerlingen al snel een boze blik toegeworpen, maar dat wil helemaal niet zeggen dat je moet rennen voor je leven. Het is meer het aannemen van een bepaalde pose, dit stoere gedrag hoort bij een bepaald gedeelte van de VMBO jeugd. Het zou intimiderend over kunnen komen, maar dat is een eerste indruk die enige relativering verdient. Jongens vertonen vaak haantjesgedrag en meisjes delen luidruchtig de laatste nieuwtjes uit of geven hun ongezouten mening. Soms zie je leerlingen elkaar achtervolgen en dat wil nog wel eens uilopen op een krachtmeting in de vorm van een vriendschappelijke stoeipartij. Dit hoort een beetje bij de VMBO scholen en bij jongeren van die leeftijd. Deze scholen worden bevolkt door leerlingen vol energie die geen blad voor de mond nemen, ze zijn erg direct. Mensen die het VMBO en de leerlingen niet kennen deinzen daarvoor terug. Maar in tegenstelling tot de dreiging die daar van uit zou gaan volgens deze mensen, heeft de sfeer op de VMBO scholen juist een bepaalde charme. Ook de docenten op het VMBO benadrukken dit laatste. De openheid en de energie die van de leerlingen af straalt is voor veel docenten juist een extra prikkel om de schouders eronder te zetten. Deze docenten hebben de VMBO leerling in de armen gesloten. De wisselwerking die dan tussen VMBO leerling en docent ontstaat geeft een ontwapenende indruk. In de volgende paragrafen worden de bevindingen voor zowel grote steden als voor de middelgrote steden en dorpen beschreven.
4 Uit: De Volkskrant, 17-02-2005, Ouders storen zich vooral aan ongeremdheid leerlingen Interview met Socioloog Weenink over schoolkeuze middenklasse.
11
Schoolklimaat
2.2
Grote steden In de inleiding werd het al aangekondigd. De scholen in de grote steden zouden te kampen hebben met ruwere omgangsvormen en meer incidenten dan in de rest van het land. Hoe ervaren de leerlingen in de grote steden dat? Zoals in tabel 1 te zien is, hebben we negen gesprekken gevoerd op scholen in grote steden. Op zeven van deze scholen betitelden de leerlingen de sfeer als prettig. Dit wil zoveel zeggen dat ze de klas gezellig vinden en dat er niet te veel groepjesvorming plaatsvindt waarbij bepaalde groepen anderen intimideren en/of dominant zijn. Op een school wisselde de mening per leerling en op een school (categorale VMBO TL) was de sfeer ronduit slecht te noemen. Dat heeft te maken met een verstoorde verhouding tussen enerzijds schoolleiding en docenten en anderzijds de leerlingen. Voor leerlingen in zogenaamde achterstandswijken kan de school ook een soort veilige haven zijn. Veel VMBO’ers op scholen in deze wijken worden al jong volwassen. Niet alleen door waar ze op school mee te maken hebben, maar vooral wat zich buiten de school afspeelt heeft daar een grote invloed op. Op school kunnen deze leerlingen de problemen die ze hebben buiten schooltijd en de druk die op hun schouders ligt achter zich laten. Schooluitval blijft echter hoe dan ook een groot probleem in deze wijken. Enkele leerlingen benadrukken dit. Sommige leerlingen hebben de school moeten verlaten omdat het te duur voor ze wordt. Voor veel families is de woonsituatie al erg duur, waardoor er bezuinigd moet worden op de schoolgaande leerling. De gesproken leerlingen gaven aan dit zeer te betreuren. Een contactpersoon van een school waar deze problemen zich voordoen benadrukt daarbij de docent-leerling verhouding. Voor docenten is het erg belangrijk om een goede indruk te hebben van wat er zich afspeelt in het leven van een VMBO leerling buiten schooltijd. Indien dit niet het geval is dan kunnen botsingen ontstaan. Vaak kiezen leerlingen de school op basis van afstand, ‘waarom ver reizen als je dichtbij naar school kan’. De leerlingen met LWOO onderwijs hebben de school gekozen op basis van het aanwezig zijn van dit type onderwijs. Wat verder opvalt is dat een aantal leerlingen uit de grote steden het niet veel uitmaakt bij welk type leerling ze op school zitten. Sommige leerlingen zouden meer diversiteit in niveaus alleen maar toejuichen. Ze kunnen nog wat leren van HAVO en VWO leerlingen is het argument. Weer andere leerlingen uit de grote steden denken in termen van; ‘als het gezellige mensen zijn dan maakt het niet uit wie bij je op school zit’ en ‘hoe meer mensen hoe meer vreugd’. Opmerkelijk was dat dit geldt voor zowel TL leerlingen op een brede HAVO/VWO school als voor leerlingen op scholen met andere leerwegen. Daar is geen helder onderscheid in te maken. De gangbare constatering dat VMBO TL leerlingen het vaak lastig vinden om hun plek te vinden binnen een brede school gaat in dit geval niet op. Op 2 scholen waren de leerlingen een andere mening toegedaan. Op een sectorale school zonder TL waren alle leerlingen het er over eens dat ze liever met leerlingen van hetzelfde niveau op school zitten. Ook voelen ze zich beter thuis op een school met een kleinschalig karakter, ze kennen de meeste leerlingen. Ook de leerlingen van een andere school zonder TL zijn blij met alleen maar VMBO leerlingen op hun school. Zij benadrukken dat hun school leuker is dan andere scholen. Dit schrijven ze toe aan het multiculturele karakter. Ze vinden zelfs dat op HAVO/VWO scholen meer ‘groepjesvorming’ onder dezelfde culturen heerst. Op hun school niet, iedereen gaat met iedereen om en dat spreekt deze leerlingen aan. Hoe groter de school hoe beter, je leert dan tenminste veel nieuwe mensen kennen, bijvoorbeeld op het schoolfeest ofzo.
Op de meeste scholen vinden de leerlingen het schoolbeleid te streng. Sommige regels vinden ze kinderachtig en erg overdreven. Met name op het gebied van rookbeleid -‘waarom mogen leraren wel overal op het schoolplein roken en moeten wij binnen een getrokken streep blijven’ - het verwijderen van leerlingen en de mobiele telefoon heerst nog wel eens onenigheid. Deze bevinding moet wel enigszins genuanceerd worden. De leerlingen vinden de school al snel te streng en hinken een beetje op twee gedachten. Aan de ene kant zou een lossere regelgeving goed zijn voor de sfeer denken ze, aan de andere zijn sommige regels juist in het leven geroepen om orde te handhaven. Dat komt uiteindelijk alleen maar ten goede aan de leerling en dat beseffen ze ook wel. De uitstraling van de school richting leerlingen kan streng over komen, maar is in de meeste gevallen wel rechtvaardig. Voor drie scholen is het veiligheidsvraagstuk een van de speerpunten van het beleid (geweest). Op deze scholen hebben zich in het verleden ernstige incidenten voorgedaan die de scholen destijds in een negatieve spiraal hebben doen belanden. De relatie tussen school en buurt en de leerlingen onderling was op een dieptepunt beland. Het gevolg daarvan waren sterk teruglopende leerlingenaantallen. Dankzij het nieuwe beleid en de focus op het verbeteren van de veiligheid is het schoolklimaat op deze scholen de laatste jaren sterk verbeterd. Op een van deze scholen werken momenteel twee beveiligingsmensen. Daar worden goede commentaren op gegeven. Een ander initiatief op deze school is het surveilleren van een Marokkaanse buurt12
Schoolklimaat
vader tijdens de pauzes op een plein in de buurt. Deze man observeert en rapporteert bij leerlingenzaken wanneer leerlingen van de school zich niet goed gedragen hebben. Bovendien organiseert de school een cursus hulpmentor voor VMBO leerlingen en daar zit een certificaat aan vast. De leerlingen hechten daar veel waarde aan. Ze willen graag een soort onderlinge verantwoordelijkheid voelen. De leerlingen op deze school hebben aangegeven zich heel veilig te voelen, maar eigenlijk houden ze zich niet zo bezig met veilig dan wel niet veilig voelen. Dit in tegenstelling tot de buitenwereld. Ze begrijpen die ophef daarover dan ook niet zo. Ze gaan gewoon naar school, volgen de lessen en ontmoeten hun vrienden. Ze weten ook niet beter dan dat ze door poortjes moeten bij de ingang of dat er beveiliging rondloopt. Voor deze leerlingen is dat geen issue. Een term die voor een gedeelte van de VMBO’ers veel lading heeft is respect. Daar staat of valt het schoolklimaat bij volgens deze leerlingen. Op een school die zojuist al is benoemd (categoriale VMBO TL), is het wederzijdse respect ver te zoeken, zo wordt ons verzekerd door de leerlingen van deze school. Leraren komen alleen naar ze toe als ze vermoeden dat er iets ‘broeit onder de leerlingen’. Dat vinden de leerlingen schijnheilig, ‘normaal gesproken komen ze ook niet naar je toe, en als ze denken dat er wat aan de hand is staan ze ineens voor je neus’. Op deze school is het vertrouwen verdwenen. Dit is echter een uitzondering. Op de andere scholen is het duidelijk beter gesteld met de verhoudingen tussen leraren en leerlingen. Daar waar klachten zijn betreft dit vaak 1 leraar. Daarover later meer in het hoofdstuk 5 ‘Onderwijs en vakken’. Op twee scholen werd door de leerlingen expliciet gerefereerd aan het uiterlijk van het schoolgebouw. De gebouwen zouden daar wat meer kleur mogen hebben en wat ‘warmer aangekleed’ mogen worden. Daarnaast vinden deze leerlingen hun gebouw te oud. ‘Dat heeft ergens wel invloed, we zouden liever in een nieuw gebouw zitten’. Twee scholen zijn inmiddels bezig met de voorbereidingen op een nieuwe vestiging. Met name voor één school is dit niet zonder slag of stoot gegaan. Deze school heeft veel problemen gekend met de toewijzing van een nieuw schoolgebouw.
2.3
Middelgrote steden In deze paragraaf worden de bevindingen uiteen gezet van de gesprekken met leerlingen op scholen in middelgrote steden. Komt het schoolklimaat overeen met de scholen in de grote steden of zijn er duidelijk waarneembare verschillen? Zoals in tabel 2 te zien is hebben we in de middelgrote steden zes scholen bezocht, waarvan 1 VMBO TL locatie en een VMBO met HAVO/VWO. Drie van de zes scholen zijn overwegend ‘witte’ scholen. Op vier van de zes scholen is de sfeer erg goed volgens de leerlingen.
Ik ben blij met alleen maar VMBO leerlingen om me heen, de leerlingen hebben contact met leerlingen van hetzelfde niveau, ik ken heel veel leerlingen. De leraren kennen je ook bij naam. Mijn vorige school was erg groot met 1700 leerlingen, dat vond ik te veel. Op deze school zijn de lessen heel open, het schoolgebouw heeft vanbinnen veel kleur en de gangen zijn breed. Dat is ook sfeerbepalend en daar is tenminste over nagedacht.
Op twee van deze vier scholen wordt dit kracht bijgezet door de mooie en kleurrijke schoolgebouwen. Verder waarderen de leerlingen het kleinschalige karakter van deze scholen. Dit betekent dat ze meer individuele aandacht krijgen en dat wordt heel belangrijk gevonden. Het stoort de leerlingen van een van deze twee scholen dat er over de school verhalen de rondte in gaan dat er veel zou worden gevochten op school. De leerlingen weerleggen dat in alle toonaarden. Sterker nog, ze zijn die indianenverhalen een beetje beu zo wordt ons verzekerd. Ze refereren daarentegen naar de school naast hun eigen school. Daar zitten moeilijk lerende kinderen en daar zou het heel druk zijn. ‘Maar dat geldt niet alleen voor deze leerlingen, kinderen zijn over het algemeen tegenwoordig minder sociaal’. De school zelf hanteert een onderscheid tussen streng zijn en duidelijkheid naar leerlingen toe. Sommige regels kunnen streng overkomen voor leerlingen, maar het doel van de school is om duidelijkheid te creëren. Veiligheid binnen deze school is een van de belangrijke speerpunten. Op de VMBO TL school met HAVO/VWO leerlingen hangt er volgens de leerlingen een goede sfeer. Ze vinden het prima dat er scholieren met andere niveaus rondlopen. Ten opzichte van andere scholen vinden ze hun school niet streng. Ze benadrukken dit door te verwijzen naar een andere school in de stad met de overige VMBO leerwegen waar hekken omheen staan. Op hun school werken 2 conciërges en iedereen kan daar gewoon naar binnen lopen. Dat zien de leerlingen als een voorbeeld van de open en informele sfeer op school.
13
Schoolklimaat
Op twee van de zes scholen in de middelgrote steden wisselt de mening rondom het schoolklimaat sterk. dit zijn allebei scholen met alle leerwegen. Een leerling baalt van de sfeer op school, omdat ze vaak gepest wordt. Helaas onderneemt zij weinig stappen. Het vertrouwen dat de school hulp kan bieden is er niet meer, ondanks de aanwezigheid van verschillende manieren van begeleiding. De kloof tussen deze leerling en interventie vanuit school is te groot geworden zo lijkt het. De leerling heeft zich daarbij neergelegd. De andere leerlingen van deze school vinden wel dat er een goede sfeer hangt op school. Ze wijzen erop dat dit sterk verbeterd is ten opzichte van andere jaren. Neemt niet weg dat er zo nu en dan wel eens problemen zijn met andere medescholieren. Wat de leerlingen van deze school verder beamen is dat om de sfeer en veiligheid te waarborgen er af en toe hard moet worden opgetreden door iemand van de school. Dit is misschien niet altijd even leuk, maar ze zien wel degelijk het nut daarvan in. Op de andere school zijn de leerlingen ook verdeeld als naar hun mening over het schoolklimaat wordt gevraagd. De ene leerling voelt zich prima thuis, de ander voelt zich geïntimideerd door bepaalde groepen leerlingen en constateert pesterijen op school. De leerlingen hebben niet het idee dat daar wat aan gedaan wordt, ze vinden dat er slecht wordt geluisterd. De school heeft (mede naar aanleiding van het gesprek met de leerlingen) aangegeven dit serieus op te pikken. Waar de leerlingen het wel unaniem over eens zijn is dat ze de school te streng vinden.
Als iemand een keer te laat komt dan moet hij om 8 uur vegen en als iemand 5 keer te laat komt dan worden meteen de ouders erbij gehaald. Dat gaat veel te ver. Het kan voorkomen dat de bus niet op tijd komt, daar hebben we geen invloed op, maar we worden er wel voor gestraft.
2.4
Dorpen We hebben zes scholen in dorpen bezocht. Verondersteld wordt dat het schoolklimaat op scholen in dorpen een ander karakter heeft dan in de grote steden en in middelgrote steden. Alhoewel dit behoorlijk meeviel in grote steden is uit de gesprekken in dorpen gebleken dat de leerlingen in deze dorpen nog minder klagen over groepjesvorming en intimidatie en/of pesterijen. Over het algemeen zijn alle leerlingen positief over de sfeer op hun school. Op één school is de reactie op het schoolklimaat wat aarzelend. Volgens de leerlingen bepaald een kleine groep de sfeer, maar ze voegen daar aan toe dat de school daar iets aan probeert te doen. Er wordt bijvoorbeeld met de ouders over gepraat en dat vinden de leerlingen een goede zaak. Verder vinden de leerlingen van deze school het gebouw te klein. Het kan erg druk worden op school volgens de leerlingen. Op één andere school vinden de leerlingen het gebouw er niet zo goed uit zien, ‘dat mag wel wat vrolijker, het ziet er saai uit, geen versiering enzo’. De leerlingen van de overige vier scholen voelen zich erg thuis op hun school. Er zitten veel vrienden en vriendinnen en deze vertrouwde omgeving geeft de sfeer op deze scholen een stabiel karakter. Bij een van de leerlingen veroorzaakte de klas wel veel problemen. De hele klas heeft destijds in samenspraak met de school gedragsregels ondertekend. Als de leerlingen zich niet aan de regels houden dan volgen gesprekken met de afdelingsleider. Dit heeft volgens de leerling goed gewerkt. Op een andere school wordt door alle leerlingen het kleinschalige karakter van de school benadrukt. Dit maakt het persoonlijk voor iedereen en daar hechten ze veel waarde aan.
Dit is een kleine school, het is hier heel persoonlijk. Iedereen kent iedereen zo’n beetje. De leraren kennen je ook, ze groeten je als je binnenkomt en maken een praatje
Duidelijk is dat het schoolklimaat voor de leerlingen op de bezochte scholen in dorpen geen heet hangijzer is. Op een enkeling na gaat iedereen met plezier naar school. Bovendien kennen ze veel andere leerlingen en was de school vaak al bekend vanwege broers of zussen die er al eerder op hebben gezeten. Kenmerken die vaak terugkwamen tijdens de gesprekken zijn; ‘kleinschaligheid’, ‘persoonlijk’, ‘aandacht’ en ‘niet te streng’. De scholen in dorpen hebben een andere populatie dan de scholen in de grote steden en in middelgrote steden. De problematiek die met name in grote steden heerst wat betreft achterstandsleerlingen, achtergrond van de leerlingen en uitval is niet of veel minder van toepassing op de scholen in dorpen.
14
3. 3.1
Vervolgonderwijs, begeleiding en informatievoorziening
Inleiding In dit hoofdstuk komen alle resultaten aan bod met betrekking tot de keuze voor een vervolgopleiding, de begeleiding in deze keuze en de informatievoorziening vanuit de scholen en betrokken instellingen. VMBO leerlingen moeten tijdens hun schoolloopbaan een aantal belangrijke keuzes maken. Het begint met het kiezen van een vakkenpakket in aansluiting op hun sectorkeuze en vervolgens een opleiding na het VMBO. Dit zijn belangrijke keuzes die ze al op jonge leeftijd moeten maken. Enkele leerlingen geven aan dat ze nogal jong zijn om een keuze te maken die bepalend is voor hun schoolcarrière en daarna. Vertraging vanwege een verkeerde keuze oplopen schrikt ze erg af. Een goed begeleiding vanuit de school daarbij is cruciaal. Het VMBO moet voor de leerlingen geen eindstation zijn. Scholieren uit de BL, KL en GT kunnen doorstromen naar het MBO en voor de TL leerlingen staat de weg naar de HAVO ook nog open, mits de cijfers en het vakkenpakket dit toelaten. Vragen die wij hierbij van belang achten zijn: hoe hebben de leerlingen gekozen, hoe zijn ze begeleid bij deze keuze en wat vinden ze van de begeleiding en de informatievoorziening. Waar hebben ze het meest aan om hun keuze te vergemakkelijken. Tot slot hebben we ook aan de leerlingen gevraagd of de school andere vormen van begeleiding aanbiedt, zoals begeleiding bij leerachterstanden of problemen binnen of buiten de school. De volgende tabel laat zien waar de vierdejaars leerlingen hun vervolgopleiding willen gaan voortzetten uitgesplitst naar leerweg. Tabel 2: kruistabel van vervolgopleiding en leerweg
Leerweg ROC # Basis 14 Kader 18 Gemengd/theoretisch 17 Totaal
49
HAVO % 70 69 59
#
%
4
14
4
Vervolgopleiding Anders Weet niet
Totaal
# 3 1 1
# 20 26 29
5
% 15 1 1
# 3 7 7 17
% 15 27 24
% 100 100 100
75**
# = aantal % = percentage ** = we hebben alleen vierdejaars leerlingen opgenomen in deze tabel. Allereerst dient opgemerkt te worden dat de gesprekken gedurende vijf maanden vanaf oktober hebben plaatsgevonden. De leerlingen die tijdens het gesprek nog niet wisten wat ze na het VMBO willen gaan doen kunnen inmiddels al hun keuze hebben gemaakt. Zoals verwacht gaan veruit de meeste leerlingen naar het ROC om een mbo opleiding te volgen, namelijk 65%. In de meeste gevallen is deze vervolgopleiding verwant aan de VMBO sector. Op één school kiezen de leerlingen echter anders. Het gaat hierbij om een school waar alleen de groene sector wordt aangeboden. Bijna alle leerlingen op deze locatie kiezen een niet-verwante opleiding. Volgens een van de begeleiders op deze school zou de gebrekkige communicatie met het AOC hier een oorzaak van kunnen zijn. Zeven leerlingen die momenteel de GL/TL volgen weten nog niet precies wat ze gaan doen na het VMBO. Ze twijfelen tussen het MBO of de HAVO. 3 leerlingen willen liever naar de HAVO, maar dat ligt aan hun cijfers of dat mogelijk is.
15
Vervolgonderwijs, begeleiding en informatievoorziening
3.2 Grote steden De vragen die in deze paragraaf aan de orde komen zijn; hoe zijn de leerlingen uit de grote steden tot hun keuze voor een vervolgopleiding gekomen, zijn ze daarbij geholpen door de school en hoe worden ze het liefst geholpen. Ook andere begeleidingsvormen worden kort besproken. De leerlingen op de TL locaties hebben voor zichzelf allemaal aardig op een rijtje waar hun mogelijkheden liggen na het VMBO. Wat ze precies na het VMBO willen gaan doen loopt nogal uiteen. De een wil na de HAVO naar het HBO, de ander gaat een gymnastiek opleiding doen op het ROC en nog een ander twijfelt. Het belangrijkst is dat ze weten waar hun interesse ligt en dat ze daar de juiste keuze bij maken. Op een van de twee scholen hebben de leerlingen een vragenlijst gekregen, maar daar hadden de leerlingen weinig aan. De een vond het saai om zoiets in te vullen, voor een andere leerling stond de goede richting er niet in en weer een andere leerling vulde de vragenlijst zo in dat hij uiteindelijk bij de al gemaakt keuze terecht kwam. Je kunt je met ander woorden afvragen of zo’n vragenlijst wel zin heeft. Of de constructie van die vragenlijst moet nog eens nader bekeken worden. Op deze school heerst er verdeeldheid onder de leerlingen over de vraag of de school genoeg helpt op het gebied van informatievoorziening. Enkele leerlingen vinden dat de school veel probeert om de leerlingen te informeren. De andere leerlingen melden dat de school graag wil helpen, maar dat ‘je moet wel zelf aantonen dat je de aangeboden informatie graag wil, dat je geïnteresseerd bent’. Een van de leerlingen geeft aan dat de informatievoorziening voor als je naar de HAVO wil slechter is. Volgens een afdelingsleider van school kan dit wel eens kloppen. De school geeft de voorkeur aan de leerlijn VMBO-MBO-HBO in plaats van VMBO-HAVO-VWO, omdat er op de HAVO veel uitval is. Volgens de leerlingen van de andere TL locatie kun je pas bij iemand terecht als je vragen hebt over een vervolgopleiding. ‘en dat is alles’. Daar zijn ze niet onverdeeld enthousiast over. Het nut van de decaan op deze school wordt bovendien in twijfel getrokken. Een van de leerlingen weet niet eens wie dat is, maar volgens deze leerling moet je over je toekomst praten met iemand die je goed kent. Een andere leerling vindt de decaan voor zichzelf ook niet zo nodig, ‘uiteindelijk komt de keuze voor een vervolgopleiding toch vooral uit jezelf ’. Dit lijkt tegenstrijdig, aan de ene kant denken ze zelf de juiste keuze te kunnen maken, aan de andere kant vinden ze de school terughoudend als het aankomt op informatievoorziening.
Je kunt heel makkelijk zien of iemand nog niet precies weet wat hij moet gaan doen na het VMBO. Helaas gaat de school dan niet naar deze leerlingen toe. Er wordt pas wat aan gedaan als je zelf aangeeft dat er wat is.
De leerlingen geven verder aan dat ze de meeloopdagen en open dagen op ROC’s heel zinvol vinden. Dit geldt ook voor de zogenaamde opleidings- en beroepenmarkten. Tijdens dit soort dagen vergaren de leerlingen veel (nuttige) informatie en krijgen ze een goed beeld wat ze moeten gaan doen na het VMBO.
Ik zou best meerdere dagen op het ROC willen gaan kijken, maar dan wil ik ook vragen stellen aan andere personen die daar rondlopen, zoals mbo leerlingen, en niet alleen de begeleider daar.
Bijna alle leerlingen zijn erg te spreken over deze vorm van informatievoorziening. Er gebeurt ook ontzettend veel op dit gebied. Scholen zijn intensief bezig met de doorstroom naar een vervolgopleiding, waaronder de samenwerking met het ROC rondom de organisatie van open dagen. Soms zijn de leerlingen zich niet helemaal bewust van wat er op dit gebied gedaan wordt voor de leerlingen. Ze noemen dan de open dag als enige informatiebron, maar gaan daarbij voorbij aan allerlei andere activiteiten. Laatst ben ik naar een open dag geweest op het ROC. Daar werden demonstraties gegeven van het vak. Ik kon zo zien hoe het er op kantoor aan toe gaat en hoe ze daar met ICT omgaan. Dat waren goede voorbeelden en het was interessant om dit zo eens te zien. Ik heb meteen meegepikt hoe het er op het mbo aan toe gaat.
Op de andere VMBO locaties zijn niet alle leerlingen even tevreden over de studiekeuzebegeleiding. Ook bij deze leerlingen blijkt dat ze weinig contact hebben (gehad) met een decaan. De ene leerling weet niet wat een decaan is, de ander heeft niet veel aan een gesprek met de decaan, maar andere leerlingen misschien wel, zo voegen deze leerlingen daar aan toe. Sommige leerlingen weten hun eigen weg wel te vinden. Ze verzamelen informatie via internet 16
Vervolgonderwijs, begeleiding en informatievoorziening
en krijgen tips van vrienden en/of broers en zussen. Gezien de onbekendheid met de decaan is zeker nog verbetering mogelijk als het aankomt op communicatie tussen leerlingen en decanen. Vaak kunnen de leerlingen ook terecht bij hun eigen mentor. Leerlingen stappen al snel naar hun mentor, deze fungeert regelmatig ook als een soort vertrouwenspersoon en is daarom toegankelijker voor leerlingen. Maar om duidelijkheid naar leerlingen te creëren en om de kennis van een decaan beter te benutten zouden de scholen waar de leerlingen nauwelijks met de decaan in contact komen, de driehoek leerling-mentor-decaan beter op elkaar moeten laten afstemmen. In enkele gevallen heeft de docent een grote invloed gehad op de keuze van de leerling. Dat wil zeggen, de leerlingen vinden dat de docent leuk les geeft en dan krijgt dat vak automatisch meer aandacht van de leerling. Docenten kunnen door de manier van lesgeven dan ook een rol spelen bij de keuze voor een vervolgopleiding van leerlingen. Een van de scholen zou volgens de leerlingen wat meer informatie moeten geven over de beroepen die mogelijk zijn in hun sector. Nu hebben ze het idee niet goed op de hoogte te zijn van de beroepen binnen hun sector. Ze hebben daar wel boekjes over gekregen maar die bleken verwarrend te zijn. Ook vinden deze leerlingen dat ze in het 3e leerjaar al meer informatie hadden moeten krijgen over vervolgopleidingen.
3.3
Middelgrote steden Hoe ervaren de leerlingen in de middelgrote steden de begeleiding en informatievoorziening rondom de keuze voor een vervolgopleiding? De meeste leerlingen geven aan dat ze veel hebben gehad aan de hulp die hen wordt geboden. De een meer dan de ander natuurlijk. Sommige leerlingen gaan zelfstandig te werk, raadplegen de informatiekranten, pikken op welke mogelijkheden er zijn om geïnformeerd te worden. Met name de open dagen blijken wederom heel zinvol te zijn. Bovendien kunnen andere activiteiten zoals studiebeurzen en beroepsmarkten veel uitkomst bieden. De leerlingen vermelden daarbij herhaaldelijk dat het niet alleen gaat om de opleidingen of beroepen die ze interessant vinden. Ook als iets helemaal niet bij de leerling blijkt te passen dan zijn ze daar in ieder geval tijdig achter gekomen. Ook de mentoren spelen in deze scholen een belangrijke rol. Ze kennen de leerlingen en zijn toegankelijk voor allerlei zaken. Tijdens mentoruren kunnen de leerlingen vragen stellen. Bijvoorbeeld over vervolgopleidingen. Opvallend is dat de leerlingen vaker decanen als informatiebron noemen dan de leerlingen in de grote steden. De leerlingen die twijfelen over hun vervolgopleiding voegen er wel aan toe dat ze liever persoonlijke gesprekken met de decanen willen dan de klassikale bijeenkomsten. Voor een persoonlijk gesprek kunnen de leerlingen een afspraak maken, ‘je moet daar wel zelf op af stappen anders kun je veel informatie mislopen’. We zagen het al in de vorige paragraaf, voor enkele leerlingen is de stap om een afspraak te maken met de decaan niet makkelijk te maken. Enkele leerlingen weten niet eens wie de decaan is. De school zou daarbij een signalerende functie moeten hebben. Dat wil zeggen dat de twijfelaars die niet zo snel de decaan durven raad te plegen, gestimuleerd moeten worden dit toch te doen of dat de decaan zelf deze leerlingen benadert. Juist deze leerlingen hebben de informatie hard nodig en kunnen de expertise van de decaan goed gebruiken. Op een van de scholen verloopt de samenwerking met het plaatselijke ROC niet erg soepel. Dit kan een negatieve uitwerking hebben op de organisatie van de open dagen en daarmee op de informatievoorziening voor leerlingen. Aangezien de leerlingen veel waarde hechten aan de open dagen lijken vooral de leerlingen dan de dupe te worden van een stroeve samenwerking tussen ROC en VMBO school.
3.4
Dorpen Het beeld dat de leerlingen in de dorpen laten zien lijkt sterk op dat van de leerlingen in grote en middelgrote steden. Ook hier zien we een tweedeling tussen leerlingen die zelfstandig tot hun keuze komen en leerlingen die meer behoefte hebben aan hulp en begeleiding. De leerlingen uit deze laatste groep weten deze hulp, onder andere via persoonlijke gesprekken met de decaan, wel te waarderen. De leerlingen die zelfstandiger te werk gaan, zijn over het algemeen iets kritischer. Ze vinden vaker dat de school meer informatie zou moeten bieden. Aan de andere kant beseffen ze dat als ze iets op willen steken er zelf op af moeten stappen. Een andere kritische kanttekening kwam van enkele derdejaars leerlingen. Zij zijn ten tijde van het gesprek nog niet veel bezig met hun vervolgopleiding. Ze hebben daarentegen wel briefjes gehad wanneer er open dagen zijn en andere informatiefoldertjes, maar er is nog geen decaan in de klas geweest.
Ik vind dat we ons nu al met de vervolgopleiding zouden moeten bezig houden, want nu hebben we twee jaar de tijd om te kiezen en in twee jaar kun je meer opleidingen gaan bekijken dan in een jaar.
17
Vervolgonderwijs, begeleiding en informatievoorziening
Waar bijna alle leerlingen het unaniem over eens zijn is het belang van een open dag op het ROC. Zowel in de steden als in de dorpen wordt dit telkens bevestigd. Deze constatering maakt het bijna overbodig te benadrukken dat de samenwerking tussen de ROC’s en de VMBO scholen op dit punt van groot belang is voor alle partijen. Aangezien dit ook in een aantal gesprekken ter sprake kwam verdient het aanbeveling dat scholen nog eens kritisch kijken naar de keuzebegeleidingsboekjes/testen die de leerlingen moeten/mogen invullen. Deze boekjes zouden de leerlingen moeten assisteren bij hun keuze, maar de VMBO’ers geven aan dat de uitkomsten geen invloed op hun keuze hadden. ‘Ze kunnen dat boekje net zo goed overslaan’.
3.5
Andere vormen van begeleiding Op de VMBO locaties met LWOO onderwijs en leerwerktrajecten in de BL speelt intensieve begeleiding van leerlingen in deze onderwijsvorm een belangrijke rol. Daar waar gesproken is met LWOO leerlingen of leerlingen in een LWT gaan we ook kort in op de begeleiding die ze krijgen. De leerlingen geven duidelijk aan dat ze tevreden zijn met de manier waarop ze begeleid worden. Een leerling in een LWT vermeldt dat zowel de begeleiding op school als op de stageplek veel uitkomst biedt. Dankzij deze intensieve begeleiding kunnen de zorgleerlingen hun op maat gemaakte opleiding succesvol verlopen. De zorgleerlingen met wie we gesproken hebben geven de indruk dat ze ondanks hun beperkingen toch het VMBO succesvol verwachten af te sluiten. Indien er problemen zijn binnen of buiten de school dan weten bijna alle leerlingen bij wie ze terecht kunnen. De mentor speelt ook in deze context een centrale rol. Vaak is de mentor het eerste aanspreekpunt voor de leerlingen. Ze zouden dan ook niet aarzelen om de mentor te betrekken bij eventuele problemen. Ondanks de aanwezigheid van vertrouwenspersonen of andere deskundigen geeft een aantal leerlingen aan in eerste instantie toch de mentor te prefereren boven iemand die ze niet goed kennen. Net als in het geval van de decaan geven deze leerlingen ook hier aan dat ze niet snel afstappen op iemand die ze persoonlijke kwesties moeten toevertrouwen en die ze wellicht niet goed kennen. Toch weten de leerlingen dat er door school veel aandacht besteed wordt aan begeleiding bij problemen. Dit geeft de leerlingen het idee dat er altijd iemand klaar staat indien zich problemen voordoen en dat geeft de leerlingen een geborgen en veilig gevoel. Ze weten in ieder geval dat ze er niet alleen voor staan.
18
4. 4.1
Overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs
Inleiding In dit hoofdstuk bespreken we bevindingen rondom de overgang van de basisschool naar het VMBO (van het zogenaamde primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs). We hebben dit punt opgenomen in het onderzoek, omdat we benieuwd zijn of het advies dat de leerlingen meekregen van de basisschool overeenkomt met de positie waar de leerlingen zich op dit moment bevinden. Daarnaast zijn we benieuwd wat de leerling van dat advies vond. Kortom, hoe heeft de leerling de overgang van PO naar VO ervaren?
4.2
Grote steden Op drie van de negen scholen waren de leerlingen heel kritisch over de basisschool. Zij vinden dat de overgang naar het VMBO niet geheel vlekkeloos is verlopen. Ze wisten bijvoorbeeld niet dat ze zoveel verschillende docenten zouden krijgen (volgens de leerlingen van een VMBO TL locatie). Bovendien vinden ze dat basisschool de leerlingen meer moeten zou informeren over het VMBO. De leerlingen op deze VMBO TL school hebben het idee dat; ‘de leraar van de basisschool beslist waar je naar toe gaat, ongeachte de Cito-score’. Opmerkelijk tijdens dit gesprek was dat leerlingen die een lage Cito-score hadden de Cito-toets niet zo belangrijk vinden, terwijl de leerlingen die hoog scoorden de Cito-toets wel belangrijk vinden. Ook enkele leerlingen op een andere school constateren dat hun basisschool niet voldoende informeert over het VMBO . Een paar leerlingen voegen daar aan toe dat wat hen betreft het advies op de basisschool helemaal geen zin heeft. Hun suggestie is dat ze in het eerste leerjaar op het VMBO een toelatingstest maken waaruit voortkomt welke leerweg het beste past bij de leerlingen. Leerlingen van een van de scholen die een toelatingstoets voorafgaand aan het VMBO hebben gemaakt zijn daar tevreden over. Bij een van de leerlingen veranderde het oorspronkelijke BL advies in een TL advies. Op een andere locatie gaven de leerlingen te kennen dat de basisschool hun niet bepaald vol zelfvertrouwen richting middelbare school stuurde. Dat ze VMBO advies kregen was het punt niet. Wel dat de basisschool daar aan toevoegde dat ze alle andere niveaus toch niet zouden halen. Als dat wordt meegegeven aan de leerling dan is het niet verwonderlijk dat leerlingen met een onzeker gevoel het VMBO instappen, de nadruk wordt immers niet gelegd op het VMBO onderwijs en de mogelijkheden daarbij, maar op het niet halen van de hogere niveaus. Dit gebrek aan vertrouwen kreeg ook een andere leerling mee vanuit de basisschool. Deze leerling heeft ADHD, maar werd daarbij weinig gesteund door de basisschool, althans, zo ervaarde de leerling dat. Op het voorgezet onderwijs werd het ADHD probleem pas echt onderkend. Bovendien werd de leerling op de basisschool medegedeeld dat bouwvakker het ‘hoogst haalbaar’ zou zijn. De leerling zit in het examenjaar van de TL en gaat een sportopleiding volgen na het VMBO. Dit voorbeeld illustreert goed dat basisscholen zich op glad ijs bevinden zodra ze eindstations gaan aanwijzen voor leerlingen. Natuurlijk kun je op de basisschool al voor bepaalde groepen leerlingen voorspellen dat een academische opleiding niet haalbaar lijkt, maar om een leerling te wijzen op zijn of haar ‘hoogst haalbare’ vak kan de leerling een beklemmend gevoel opleveren. Dat is bij deze leerling immers gebleken. Op twee scholen is gesproken met leerlingen die een te hoog advies kregen van de basisschool. Zij zijn zogenaamde afstromers. In een aantal gevallen ligt het aan de motivatie van de leerlingen dat ze de ‘advies leerweg’ niet afmaken. Twee leerlingen die een TL advies kregen op de basisschool en nu de KL volgen illustreren dit als volgt:
19
Overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs
In de 1e en de 2e deden we de TL. We zijn allebei ‘gezakt’ om definitief over te gaan naar de 3e. De reden was dat de klas te druk en te gezellig was en de afleiding daardoor te groot. Uiteindelijk lag het toch aan onszelf, we haalden gewoon geen goede cijfers. Achteraf best spijt van dat we zo weinig deden toen.
Het voorgaande hebben we meer gehoord. Leerlingen stromen af omdat ze in de eerste twee jaar niet genoeg hun best doen. Nu vinden ze dat wel jammer, maar aan de andere kant zitten de meeste leerlingen uiteindelijk toch op de juiste plek. Deze voorbeelden zijn natuurlijk niet de ideale start voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. Niet alleen de docenten op de basisscholen en het VMBO moeten elkaar blijven informeren over de leerlingen (de zogenaamde ‘warme overdracht’). De leerlingen zelf moeten ook beter voorbereid de stap naar het VMBO maken, dus weten wat er gaat veranderen straks. Bovendien is het belangrijk dat ze er goed van op de hoogte zijn dat ze in het VMBO te maken krijgen met keuzes zoals het vakkenpakket, de sector en uiteindelijk de vervolgopleiding. Waar deze voorbeelden in feite om vragen zijn een betere afstemming tussen de basisschool en het voortgezet onderwijs in de vorm van doorlopende leerlijnen en informatie-overdracht tussen leraren in het primaire onderwijs en in het voortgezet onderwijs. Concreet betekent dat leerlingvolgsystemen en portfolio’s. De scholen zelf weten precies in hoeverre ze aan deze verbeterde overdracht kunnen beantwoorden. In een enkel geval was er volgens een contactpersoon zelfs sprake van een zeer gebrekkige communicatie tussen de basisschool en VMBO school. Deze contactpersoon heeft het over ‘onverschillig en laatdunkend’ als er op de basisschool wordt gesproken over doorstroom naar het VMBO. We hopen, omwille van de leerling, dat daar verandering in komt en dat deze scholen beter met elkaar afstemmen waar de leerling het best tot zijn recht komt.
4.3
Middelgrote steden Wat is de stand van zake in de middelgrote steden? Opvallend is dat de leerlingen vaak refereren naar de uitslag van de Cito-toets. Het lijkt erop dat leerlingen er blindelings vanuit gaan dat ze een advies krijgen enkel op basis van de Cito-toets. Vaak klopt dit beeld niet en bestaat dit advies uit een overkoepelend beeld van Cito-toets, vaardigheden en gedrag. De basisscholen doen er verstandig aan dit dan ook naar de leerlingen te communiceren. Een aantal leerlingen heeft voorafgaand aan het VMBO twee keer de Cito-toets gemaakt. Na gesprekken tussen school en ouders is het verzoek ingewilligd om de Cito-toets over te laten maken. In plaats van het oorspronkelijke advies werden de leerlingen na de herkansing hoger geplaatst. Dat is goed uitgepakt. De leerlingen zitten nu op de juiste plek. We hebben ook leerlingen gesproken die, behalve de Cito-toets, nog een andere toets hebben gemaakt, namelijk een vaardigheidstest. Een van de leerlingen heeft naar aanleiding van een te laag advies een vaardigheidstest gemaakt.
Ik kreeg I-vbo5 advies op de basisschool, maar volgens mijn moeder klopte dit niet. Ik had best goede cijfers. Daarom hebben mijn ouders en ik een verzoek ingediend bij school om de toetsen over te doen. Op basis van een gesprek met mijn ouders werd het verzoek ingewilligd. Na de basisschool kwam ik in de Tl/GL klas terecht. Hier voel ik me ook thuis.
5 Ivbo; Het individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo - vroeger ibo genoemd) maakt deel uit van het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en is bedoeld voor leerlingen van 12-16 jaar die veel hulp en individuele aandacht nodig hebben. Het ivbo is onderwijs in de eerste fase van het voortgezet onderwijs en duurt vier jaar. Met ingang van 1 augustus 1998 is het ivbo veranderd in afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs.
20
Overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs
Er zijn leerlingen die daar voor zouden tekenen. Een van de leerlingen heeft de Cito-toets namelijk verknald wegens privé-omstandigheden. Deze leerling opteert het volgende:
Ik zou veel liever een soort psychologische test maken waarin vragen worden gesteld over wat ik wil gaan doen straks en wat ik wil worden. Advies op basis hiervan zou beter zijn dan het Citoadvies.afzakken en je hebt het tenminste geprobeerd.
In een enkel geval wordt door de ouders te hoog ingezet. In het volgende voorbeeld lijkt het erop dat als ouders de kinderen pushen hoger in te zetten dat de leerling een niet-realistisch beeld gaat nastreven: Mijn moeder heeft me gepusht om naar de HAVO te gaan. Dat kon net niet. Toch denk ik dat het beter is om hoog te beginnen, want dan kun je altijd nog afzakken en je hebt het tenminste geprobeerd.
Er zijn meerdere leerlingen die hoog hebben ingezet. We hebben ook met een leerling gesproken die op de HAVO is begonnen. Na een paar weken werd duidelijk dat de leerling dat niet aan zou kunnen. Uiteindelijk is deze leerling in de KL beland. Eigenlijk vindt deze leerling dat ze de TL zou moeten doen. Een andere leerling van dezelfde school kreeg VMBO TL advies op basis van de Cito-toets. De leerling vindt dat hij nu in de KL op de juiste plek zit, omdat hij naar eigen zeggen niet het type is dat de hele avond kan leren. Op twee scholen hebben we gepraat met leerlingen die het advies kregen om dan wel naar een speciale school te gaan voor leerlingen met een leesachterstand, dan wel LWO onderwijs te volgen. Dit heeft voor beide leerlingen goed uitgepakt. De leerling op de ene school heeft eerst in anderhalf jaar tijd een leesachterstand ingelopen en is nu volledig geïntegreerd in het VMBO onderwijs (KL). De overdracht van speciale school naar VMBO is goed gegaan. De leerling heeft nog enige tijd contact onderhouden met iemand van de speciale school. Daar heeft hij veel aan gehad. De andere leerling is in de eerste klas vanwege concentratie problemen in een LWO klas terechtgekomen. Dit is goed bevallen. Momenteel volgt deze leerling het reguliere KL onderwijs.
4.4
Dorpen Ook in de dorpen zijn we regelmatig tegen gekomen dat het advies van de basisschool niet overeen komt met de leerweg waar de leerling uiteindelijk in is terecht gekomen. Bovendien hebben de meeste leerlingen net als in de steden en dorpen het idee dat de school iets te veel de Cito-toets hanteert als uitgangspunt. Een enkele leerling voegt eraan toe dat het advies ook op basis van gedrag wordt gemaakt. Van de zes scholen in de dorpen komt maar op één school het advies van alle gesproken leerlingen overeen met de leerweg waar de leerlingen zich nu bevinden. Dat is weinig. Op de andere vijf scholen blijkt dat leerlingen al snel in een andere leerweg terecht te komen. Redenen voor ‘afstromen’ naar een zogenaamd lagere leerweg zijn; geen goede instelling tijdens eerste jaren op het VMBO, moeilijk zelfstandig kunnen werken, te hoog niveau van de ingestroomde leerweg en psychologische leerproblemen zoals ADHD en dyslexie. In de eerste twee jaar van het VMBO blijkt een klein gedeelte van de leerlingen moeite te hebben met het opbrengen van de motivatie om goede cijfers te halen. Redenen hiervoor zijn onder andere een te gezellige klas en de leeftijdsfase van de leerling. In het volgende hoofdstuk komen we hier op terug. Dit is over het algemeen lastig op te vangen door de school. Het succesvol doorlopen van het VMBO begint in eerste instantie bij de leerling zelf. Als de instelling al niet goed is dan hebben interventies en begeleiding vanuit school weinig kans van slagen. De leerling moet daar aan mee willen werken. Wat een aantal keren terugkeerde in de gesprekken was dat de leerlingen die slecht gemotiveerd waren, daar zelf verantwoordelijkheid voor nemen. Ze beseffen heel goed dat er ‘meer in had gezeten’ als ze in de eerste twee jaar beter hun best hadden gedaan. Deze leerlingen steken de hand in eigen boezem, maar nemen er nu genoegen mee dat ze een lager niveau gaan afronden dan voorbestemd leek. Uiteindelijk geven bijna al deze leerlingen de indruk toch op de juiste plek terecht te zijn gekomen. De overige redenen voor afstromen staan dichter bij de mogelijkheden die de school kan bieden. Bij dyslexie bijvoorbeeld kan de school Remedial Teaching6 voorstellen. Dit moet dan wel tijdig gesignaleerd worden en lijkt wederom af te hangen van de informatie-overdracht tussen basisschool en VMBO school.
6 Remedial Teaching (RT) wil zeggen dat er hulp wordt verleend aan leerlingen die (pedagogisch/didactische) hulp nodig hebben. Dit zijn vaak kinderen die door een bepaalde leer- en of gedragsprobleem/stoornis op een lager dan gemiddeld niveau functioneren maar er kan ook RT gegeven worden aan leerlingen die hoger dan het gemiddelde presteren, ook zij kunnen de extra aandacht en zorg gebruiken. De meest bekende leerstoornis is dyslexie.
21
Overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs
Behalve de leerlingen die lager worden geplaatst dan het basisschool advies zijn er ongeveer evenveel leerlingen die in een hoger niveau instromen dan aanvankelijk geadviseerd werd. Redenen die worden opgegeven zijn; een slechte instelling op de basisschool waardoor het advies te laag uitviel en te lage adviezen van de basisschool in het algemeen. Een van de leerlingen geeft dyslexie als reden voor het lage advies. Uit dit voorbeeld blijkt dat de basisschool in dit geval eerder een te laag advies dan een te hoog advies geeft. Eenmaal op het VMBO is deze leerling opgestroomd en in de goede leerweg terecht gekomen. Ook hier moeten we constateren dat een aantal adviezen en uiteindelijke leerweg niet overeenkomt.
22
5. 5.1
Onderwijs
Inleiding In dit hoofdstuk komt aan bod wat het VMBO te bieden heeft aan onderwijs en in het bijzonder hoe de leerlingen dat beoordelen. Het VMBO is erg divers en bestaat zoals bekend uit verschillende leerwegen. Met de VMBO BL en KL leerlingen hebben we besproken wat ze vinden van de verhouding tussen praktijk- en theorie (van de praktijk-) vakken. Hoe beoordelen ze daarnaast de werkplekken? In het volgende zullen we deze resultaten als eerste behandelen. Vervolgens gaan we aan de slag met de TL leerlingen. Met deze leerlingen hebben we de vakken en het sectorwerkstuk doorgenomen. In de daarop volgende paragraaf behandelen we de stages7. Op alle scholen worden VMBO BL en KL leerlingen geacht minstens één keer stage te lopen. Soms begint dit in de tweede al in de vorm van een meeloopdag. In de derde en vierde vinden de reguliere stages plaats. Het verschilt per school wanneer en hoe vaak leerlingen stage lopen en hoe lang de stages duren. In de meeste gevallen moeten leerlingen in eerste instantie zelf een stageplaats zoeken. Daar krijgen ze instructies in. Mocht dit moeizaam verlopen dan wijst de school een stageplaats aan. In hoeverre zien de leerlingen een stage als zinvol voor hun ontwikkeling? We zijn ook ingegaan op eventuele snuffel stages met VMBO TL leerlingen.
5.2
Grote steden Overduidelijk is dat de praktijkvakken er bij de leerlingen goed vanaf komen in dit onderzoek. In alle sectoren en in zowel de BL als de KL waarderen veruit de meeste leerlingen de praktijkvakken als ‘leuk’ en ‘leerzaam’. In de media wordt door tegenstanders van het VMBO vaak gesuggereerd dat VMBO leerlingen (en dan met name in de BL) om
7 Met de introductie van het VMBO is er voor scholen ruimte gekomen om te kiezen voor het opnemen van stage in de onderwijsprogramma’s. Dit kunnen bijvoorbeeld oriënterende en/of beroepsvoorbereidende stages zijn. Voor de BL en KL kan er voor beide soorten stages gekozen worden. Bij de GL en de TL zou de school kunnen kiezen voor een oriënterende stage.
23
Onderwijs
zouden komen in de theorie. Deze critici vergeten daarbij te vermelden dat er onderscheid moet worden gemaakt in theorie vakken zoals Nederlands en Engels en theorie van de praktijk, bijvoorbeeld de theorie achter een vak als verzorging. Uit de gesprekken is boven water gekomen dat de meeste leerlingen er minder problemen mee hebben om uit boeken te leren dan vooraf werd verwacht. Tenminste, tot op zekere hoogte, te veel uren achter elkaar uit boeken leren vinden leerlingen ‘saai’ en ‘niemand doet dan meer wat’ zo wordt ons door een aantal leerlingen verzekerd. Op een VMBO school voor techniek vinden de leerlingen dat de theorie van de praktijk er bij hoort. Ze vragen zich aan de andere kant af wat het nut van een vak als maatschappijleer is. Ze vinden dit niet passen in hun opleiding. De praktijk vinden ze leuker. Twee zorg en welzijn leerlingen denken heel anders over een vak als maatschappijleer.
Maatschappij vind ik een erg goed vak. We krijgen af en toe film, moeten opdrachten maken en het nieuws wordt klassikaal besproken. Zo blijven we op de hoogte van wat er gaande is in de samenleving. Discussiëren is leerzaam en geinig. Bovendien is dit heel leerzaam voor leerlingen die thuis alleen maar buitenlandse tv kijken en zo het Nederlandse nieuws niet oppikken. Het is goed dat bij maatschappij de leerlingen veel met elkaar en de docent praten.
De balans tussen het aantal uren praktijk, theorie van de praktijk en theorievakken is in dit vraagstuk van groot belang. De contactpersonen van de groenlocatie geven de theorie bij voorkeur in de ochtend en de praktijkvakken in de middag. Ook de school voor techniek houdt de balans scherp in de gaten. Op een school met zorg en welzijn wisselen de meningen over de verdeling theorie van de praktijk – praktijk. De leerlingen uit de sector zorg en welzijn leggen dit als volgt uit:
Als echt praktijkvak krijgen we koken en iets met ‘crea’. Koken is leuk. Bij verzorging kregen we de eerste keer wel praktijk, maar voor de rest leren we uit boeken. Vier uur achter elkaar! Dat is te veel en dat houdt niemand vol. De verdeling theorie en praktijk bij huishoudkunde is prima, daar wordt gevarieerd. We leren uit boeken, maar we leren ook stofzuigen, de wasmachine behandelen, hoe je met hygiëne moet omgaan enz. Dat vind ik heel goed, de docent vertelt dingen die heel nuttig zijn in het dagelijks leven, maar ook voor later.
Een zorg en welzijn leerling van een andere school is ook erg te spreken over koken. Bij verzorging heeft ze nog geen praktijk gehad. Dat komt nog en daar is de leerling op aan het wachten. Ze leert meer als ze fysiek iets doet en als ze mensen iets ziet voordoen. ‘In boeken leer je alleen maar regeltjes, via praktijkopdrachten leer je ook of je het lichamelijk aankunt’. Deze leerling vindt de lessen verder goed verdeeld, ‘meer praktijk hoeft nou ook weer niet, dat begint op den duur te vervelen’. Bij een vak als biologie krijgen deze leerlingen niet veel praktijkopdrachten. De leraar geeft mondeling uitleg. De leerlingen zouden bij dit vak best eens iets anders willen doen. ‘Iets met praktijk, met een microscoop bijvoorbeeld. De leraar heeft hen te kennen gegeven dat daar de spullen niet voor aanwezig zijn. De leerlingen uit de sector economie krijgen als praktijkvak kantoorsimulatie. Dit betekent dat een bedrijf wordt nagebootst en dat de leerlingen dit (administratief ) moeten runnen. Op een van de scholen werken de leerlingen (BL) bij kantoorsimulatie samen met een andere leerling. De een doet het handwerk zoals het invullen van orderbevestigingen en magazijnbonnen. De ander doet dan het computerwerk. Daarbij wordt na een paar uur gewisseld van taak. Het computerwerk blijkt populairder te zijn bij de leerlingen. De volgende leerling uit de sector economie geeft zijn visie op kantoorsimulatie en tegelijkertijd de verdeling van de vakken over de lesuren.
Kantoorsimulatie krijgen we vijf uur achter elkaar. Ik vind het heel leuk en leerzaam, maar af en toe word ik er ook gek van. Vijf uur achter elkaar is echt te lang. De school doet dat denk ik, omdat ze de stof erin willen stampen. Ik zou het liever verspreid willen krijgen.
Het is duidelijk dat de leerlingen er erg tegen opzien om lang achter elkaar les te krijgen in hetzelfde vak. Ze zijn gevoelig voor afwisseling en kunnen zich na verloop van tijd maar moeilijk concentreren op de lesstof. Daarbij zitten ze ook niet graag lang in hetzelfde lokaal.
24
Onderwijs
Een KL leerling van dezelfde school maakt bij kantoorsimulatie ook liever de opdrachten met de computer dan dat hij uit een boek moet leren. Ook de KL leerlingen krijgen vier tot vijf uur achter elkaar kantoorsimulatie. Om afwisseling te bieden krijgen ze elk uur verschillende opdrachten. Ze krijgen daarnaast ook nog buitenopdrachten. De leerlingen moeten dan naar bedrijven toe met vragen en opdrachten. Er worden verschillende vaardigheden gevraagd van de leerlingen. Dit is nieuw voor ze, maar tegelijkertijd erg leerzaam. Op de VMBO techniek locatie krijgen de leerlingen in het derde jaar het hele jaar les in sociale vaardigheden. Onder andere als voorbereiding op de stage. Sociale vaardigheden worden steeds belangrijker. Een leerling uit de zorg en welzijn sector zegt hierover het volgende: Sociale vaardigheden…? Wat is dat? Zegt me niet zo veel. Als het met respect te maken heeft dan doen we daar tijdens de verzorgingslessen wel wat aan. Dan praten we over wat er in de wereld gebeurt.
Het begrip sociale vaardigheden is niet bij iedereen bekend zoals hierboven te lezen is. Nadat we hebben uitgelegd wat dit ongeveer inhoudt, gaat er bij de meeste leerlingen wel een lichtje branden. De leerlingen zouden het zinvol vinden als sociale vaardigheidstraining wordt geïntegreerd in de lessen. Maatschappijleer wordt daarbij een paar keer geopperd. De werkplekken (praktijkruimtes) beoordelen de meeste leerlingen als goed. Dat geldt voor techniek-lokalen, verzorgingsruimtes en simulatieruimtes. Een paar leerlingen vindt het echter jammer dat tijdens de verzorgingslessen geen gebruik wordt gemaakt van de aanwezige voorzieningen, maar ‘dat ligt aan de leraar’. Veel leraren vinden het volgens deze leerlingen leuk om veel met praktijk te doen, anderen geven liever les uit een boek. Als VMBO’ers zelfstandig te werk willen gaan, kunnen ze tegenwoordig op veel scholen terecht in open leer ruimtes of in een studiecentrum. Daar kunnen ze achter de computer informatie zoeken voor hun huiswerk of werkstukken. Dit wordt positief gewaardeerd, ‘je hoeft dan thuis niets meer te doen, het is een handig systeem, omdat we dan wel hun huiswerk en opdrachten maken’. Op de drie bezochte TL locaties hebben we met de leerlingen gesproken over het vakkenpakket, de sector die daar bij hoort en het sectorwerkstuk. Op een van de VMBO TL locaties willen de leerlingen meer praktisch georiënteerde vakken. ‘Sommige dingen moet je doen om te leren, bijvoorbeeld bij scheikunde’ is hierbij het argument. Op een andere locatie hebben de leerlingen een breed vakkenpakket gekozen. Dit hebben ze zelf uitgezocht of in overleg met hun ouders en de mentor. Alle leerlingen vinden dat ze de juiste keuze hebben gemaakt daarin, alhoewel ze het best zwaar vinden. Opvallend is dat een paar leerlingen juist geen behoefte heeft aan praktisch georiënteerde vakken.
Om een vak als biologie in praktijkvorm te krijgen zou niet zinvol zijn. We moeten de boeken leren en de stof kennen anders wordt het examen te lastig.
Op een derde locatie zetten de leerlingen vraagtekens bij de functie van de sector. Ze zien de sector niet terug in de vakken. ‘Je kiest bijvoorbeeld zorg en welzijn, het enige wat met de sector te maken heeft is dan dat je biologie doet, verder mag je het toch zelf invullen’. De leerlingen geven aan veel te leren van de vakken. Een enkele leerling heeft een sterke voorkeur voor geschiedenis wat hij als volgt verwoordt:
Bij een vak als geschiedenis ben ik alleen echt gemotiveerd, dan leer ik ook het meest want een goed geheugen begint bij interesse.
Over de keuze van het vakkenpakket heeft een van de leerling een uitgesproken mening:
Wat betreft de vakken kies je datgene waar je goed in bent. Dan kom je wel uit waar je wilt komen, want zoals mijn oma altijd zei: waar je goed in bent heeft je interesse. Dus dat bepaalt je sector.
In het vierde leerjaar maken de leerlingen in de TL een sectorwerkstuk. Op de ene school is het sectorwerkstuk de afsluiting van een projectgestuurd programma. Dit programma houdt in dat VMBO TL leerlingen leren als onder25
Onderwijs
nemer op te treden in praktijksituaties, waardoor zij zich gaandeweg capaciteiten verwerven. ICT en samenwerking met het bedrijfsleven spelen daarbij een belangrijke rol. In het kader van dit project benaderen bedrijven de school en de school stelt leerlingen voor aan de bedrijven. Van de opdrachten die de leerlingen hebben gekregen werken ze de beste uit. Ze vinden het allemaal erg leuk en zinvol. Bovendien is het goed voor de communicatieve vaardigheden volgens de leerlingen. Op een andere school wordt het sectorwerkstuk over het hele jaar verspreid. In het kader van dit werkstuk schrijven de leerlingen iets over zichzelf en over wat ze na het VMBO willen. Dit doen ze alleen. Dit vinden de leerlingen ‘langdradig’ en ‘tijdrovend’. Op zich denken de leerlingen positief over het maken van een sectorwerkstuk. ‘Ze (de school) laten je tenminste nadenken over onderwerpen. Alleen vallen ze veel in herhaling’. De leerlingen hebben het idee dat er niet geluisterd wordt naar hen en vinden dat de leraren geen uitleg geven. Op deze school is er duidelijk sprake van een verstoorde communicatie tussen schoolleiding en leraren enerzijds en de leerlingen anderzijds. We waren dat al in andere hoofdstukken tegengekomen.
5.2.1
Stage BL en KL leerlingen Over de stage zijn de leerlingen onverdeeld enthousiast. Via de stage ontdekken ze of een beroep wel of niet aanspreekt. Bovendien doen ze de nodige werkervaring op. Veel BL en KL leerlingen lopen twee keer stage, een keer in de derde in een keer in de vierde. Twee weken stage achter elkaar vindt een aantal leerlingen genoeg. Een zorg en welzijn leerling beargumenteert dat door aan te geven dat het vrij zwaar is om zo intensief met mensen te werken. Een andere leerling benadrukt dat ze tijdens de stage erg lange dagen maken. Een KL leerling uit de sector zorg en welzijn omschrijft het nut van een stage als volgt:
Door mijn twee stages heb ik ontdekt welke beroepen ik ieder geval niet wil doen. Ik ben blij dat ik daar achter ben gekomen, want als je niets weet en je kiest straks voor het verkeerde beroep dan zit je daar maar voor niets en daar heeft niemand wat aan.
Deze leerling benadrukt dat ze door haar stage erachter is gekomen dat ze in ieder geval niet een beroep gaat kiezen waar ze tijdens de stage mee te maken heeft gehad. Dit moet niet als negatief worden opgevat. Stages zijn oriënterend en niet alles kan aanslaan. Maar, en dan met name met het oog op een vervolgopleiding, is het van belang dat VMBO’ers zich een beeld vormen van wat wel en wat niet dicht bij ze staat. De opgedane kennis tijdens de stage zorgt er voor dat leerlingen gerichter kunnen kiezen voor een beroep. Een van de zorg en welzijn leerlingen noemt het LWT dat ze volgt haar stage. Zowel op school als in het leerbedrijf krijgt de leerling begeleiding. Dit gaat goed, ze vindt het leerzaam, maar het is wel zwaar. Het LWT geeft de leerling een goed gevoel. Ze doet meer dan nodig is in het leerbedrijf en is daar trots op. Ze heeft dyslexie. Het LWT is de ideale onderwijsvorm voor deze leerling. Ze zit met 15 mensen in de klas en vindt het leuker om tijdens de les te praten over onderwerpen zoals gehandicapte kinderen dan te schrijven. De leerling leert meer door er over te praten. Veel echt praktisch werk doet ze niet op school. Ze leren meer uit boeken, maar dat doet ze ook liever want ‘op mijn stage krijg ik al genoeg te maken met praktijk’. Alhoewel het werk in het leerbedrijf goed gaat. Op een van de scholen moeten de economie leerlingen kiezen uit een ‘administratie’ stage en een ‘handel’ stage. Het vinden van een administratie stage bleek moeizaam te gaan. Handel stageplaatsen zijn makkelijker te vinden. Deze stages vinden meestal plaats in een winkel of supermarkt. Een van de leerlingen had tijdens zijn handel stage in een supermarkt het idee dat hij gebruikt werd. Voor zijn gevoel moest hij verdacht vaak schoonmaken. Dit hebben we een keer vaker gehoord, wederom van een leerling die in een supermarkt stage heeft gelopen. Of dit een trend is, is niet aan te geven, maar we willen er wel op wijzen dat stagebegeleiders erover waken dat leerlingen werkzaamheden uitvoeren die bij de opleiding passen. Het vinden van een stageplaats is voor veel leerlingen problematisch in de grote steden. Dit beamen enkele contactpersonen van de scholen. Niet alleen voor reguliere VMBO leerlingen ook voor leerlingen in het LWT. Bedrijven staan niet te springen om VMBO leerlingen aan te nemen. Oorzaken zijn onder meer het te laat komen van leerlingen of ze weten zichzelf binnen de bedrijfscultuur niet goed op te stellen. Uiteraard zijn dit zichtbare oorzaken die de aandacht verdienen. Het LAKS vindt dit echter te kort door de bocht. De meeste leerlingen krijgen tijdens de stage voor het eerst te maken met een ‘baas’, met werktijden en lange dagen. Een goede opvang in de bedrijven lijkt ons cruciaal hierbij. We vinden dan ook dat de bedrijven eens kritisch naar deze opvang en begeleiding van leerlingen moeten kijken en beoordelen of er voldoende pedagogische kennis in huis is om leerlingen een succesvolle stage te laten lopen. De leerlingen die wij gesproken hebben, hebben naar eigen zeggen een prettige en leerzame stagepe26
Onderwijs
riode achter de rug. Deze leerlingen illustreren dus het tegendeel van wat door een aantal bedrijven beweerd wordt. We beschouwen het daarom als een gemiste kans als goedwillige leerlingen de dupe worden van enkele slechte ervaringen van bedrijven met VMBO leerlingen. Er bestaan veel initiatieven in de grote steden om leerlingen aan stageplaatsen te helpen. In een van de stadsdelen heeft het bedrijfsleven een plan opgesteld voor stagiaires. De bedoeling is dat de bedrijven een grote hoeveelheid nieuwe werkervaringsplekken beschikbaar stellen voor jongeren die geen toekomstperspectief hebben. Dit betekent dan wel dat het gras weggemaaid wordt voor de leerlingen die vanuit de VMBO opleiding een stage zoeken. Het lijkt erop dat hier het ene gat met het andere gevuld wordt. Omwille van de leerlingen in de stadsdelen waar stageplaatsen niet voor het oprapen liggen pleit het LAKS voor extra middelen en aandacht als het aankomt op het creëren van stageplaatsen in leerbedrijven en het aanstellen van (pedagogisch) begeleiding binnen bedrijven. TL leerlingen In het derde leerjaar gaan de leerlingen op een van de TL scholen gedurende drie dagen op snuffelstage. Vervolgens krijgen ze een dag om de interviews uit te werken en nog een dag voor de presentatie. De leerling kiest zelf het bedrijf en maakt zelf afspraken. Dit gaat iedereen goed af. Alle leerlingen vinden dit leuk en nuttig, want ‘je moet dingen doen die je normaal niet doet’. Van enkele leerlingen mag dit wat langer duren dan drie dagen, aangezien ‘drie dagen niet zo’n goed beeld geeft en je hoeft dan tenminste geen huiswerk te maken’.
5.3
Middelgrote steden In deze paragraaf zijn de leerlingen uit de middelgrote steden aan het woord. De bevindingen van zowel gesprekken met BL en KL leerlingen als van de gesprekken met TL leerlingen worden in deze paragraaf geïntegreerd. Op een van de scholen krijgen de leerlingen (BL) onderwijs via een planner. Ze moeten zelf hun werk plannen en als dat goed gaat houd je geen huiswerk over, wordt ons verzekerd. Sommige leerlingen zijn daar echter niet zo goed in. Deze leerlingen moeten leerstof inhalen. Volgens een van de leerlingen ligt het aan jezelf hoe je er mee omgaat. Op deze school krijgen de leerlingen economie een intrasectoraal programma8 en werken ze in het zogenaamde ‘leerwerkhuis’. In dit leerwerkhuis kunnen de leerlingen kiezen welke vakken ze volgen en kunnen ze hun werk zelfstandig plannen. Daarbij is door school trajectbegeleiding aangesteld. Het doel is om leerlingen individueel te ondersteunen en zelfstandig te leren werken. Via opdrachten worden steeds meer keuzes aan de leerlingen overgelaten, ze krijgen van school een planning en de leerlingen kunnen zelf bepalen wanneer ze wat doen. Met andere woorden, de leerlingen kunnen kiezen welk vak ze op dat moment willen doen wat ze een prettige manier van werken vinden. In het leerwerkhuis krijgen ze verder 2 uur in de week kantoorsimulatie. Aan de balie zitten de medewerkers van de receptie. Hier komt alle post, telefoon, fax en e-mail van het simulatiebedrijf binnen. Verder zijn er dan nog de afdelingen boekhouding, magazijn, facturering, verkoop, inkoop en personeelszaken. Alle leerlingen komen binnen een schooljaar op al deze afdelingen te werken. Zij moeten elkaar helpen op de verschillende afdelingen en ook het werk van andere afdelingen controleren zoals dat in een echt bedrijf ook gebeurt. Dit vinden de leerlingen erg leuk en zouden ze daarom vaker willen in de week. De leerlingen geven aan veel te leren van economie, ‘dat heeft ook met de leraar te maken, deze geeft leuk les’. Een van de leerlingen voegt daar aan toe dat het belangrijk is om respect te krijgen van de leraren. Soms kunnen leraren ook te streng zijn. Op een andere school krijgen de leerlingen KL afdeling administratie 12 uur praktijkles in de week. Een van de leerlingen zegt daar het volgende over:
Het naspelen van een bedrijf vind ik leuk. Daar leer ik veel van en ik hoef niet de hele tijd stil te zitten. Bovendien gaan we zelfstandig te werk. Aan de andere kant is 12 uur best veel. Na verloop van tijd begint het te vervelen.
Ook deze leerling is erg te spreken over kantoorsimulatie. Alleen vindt hij 12 uur praktijk erg veel. Uit de laatste twee voorbeelden komt duidelijk naar voren dat als het aan de leerlingen ligt de scholen de balans tussen theorie (van de praktijk) en praktijk nog eens nader moeten boordelen. We hebben het al vaker voorgesteld en zullen dat blijven
8 Een intrasectoraal programma bevat eindtermen/competenties uit meerdere afdelingsprogramma’s. Het intrasectoraal programma Metalectro bijvoorbeeld bevat eindtermen/competenties van de afdelingen metaaltechniek en electrotechniek. Het intrasectoraal programma van zorg en welzijn bevat eindtermen/competenties van de afdelingen verzorging en uiterlijke verzorging.
27
Onderwijs
herhalen. Onderzoek onder leerlingen kan veel uitkomst en duidelijkheid bieden voor scholen om passend onderwijs te bieden. De zorg en welzijn leerlingen die we hebben gesproken zijn erg te spreken over de werkplekken. Op een van de scholen denken twee KL scholieren als volgt over de werkplekken:
De school heeft goede werkplekken. Er zit zelfs een bistro in het schoolgebouw waar eten aan de leerlingen wordt geserveerd en er is een echte kinderopvang. Het ziet er mooi uit. We leren op deze werkplekken precies wat we moeten leren. Ook in de salon voor gezichtsbehandeling is het leuk werken. Daarnaast is het overal goed beveiligd, daar is echt over nagedacht.
Deze leerlingen vinden dat de balans tussen theorie en praktijkvakken goed zit. Ze hebben gekozen voor een intrasectoraal programma en vinden dat ze bij dit programma genoeg praktijk krijgen. De leerlingen zijn het er verder beide over eens dat ze aan een vak als horeca niet veel hebben gezien de keuze voor een vervolgopleiding (verpleegkunde). Aan de andere kant kan het later in het dagelijks leven altijd nog van pas komen. ‘Je hebt alles uiteindelijk wel een keer nodig in je leven’. Ze zijn er tevreden over dat ze verschillende vaardigheden leren op school, ‘zo kun je zonder diploma zelfs nog een baantje vinden’. Op een andere locatie zijn de leerlingen (techniek) ook positief over de verdeling tussen theorie en praktijk. De leerlingen volgen de richting Bouw en geven aan van alle vakken veel te leren. Van bank-timmeren het meest. De machines zijn vernieuwd de laatste tijd, ze maken gebruik van goed gereedschap. Bovendien wordt er altijd rekening gehouden met de veiligheid. Het blijft aan de andere kant wel druk met 30 leerlingen in een lokaal. Verder geven deze leerlingen te kennen dat ze een theorievak als maatschappijleer ook zinvol en leuk vinden. Dit vak wordt in discussievorm gegeven. Ook volgens een zorg en welzijn leerling heeft de school goede voorzieningen. ‘Soms mag er wel wat meer uitgelegd worden, je moet immers weten wat de techniek achter een bepaalde activiteit is, daarom moeten de leraren vaker voordoen hoe iets moet’. De zorg en welzijn leerlingen krijgen les met behulp van werkkaarten. Daar staan alle instructies op die je moet uitvoeren voor een bepaald vak. De leerling vindt dit een handige manier van werken, want met zo’n werkkaart leert ze hoe ze zelfstandig moet werken. Een leerling (zorg en welzijn) die een GL/TL traject volgt krijgt als praktijkvak computertechnologie. De leerlingen krijgen dan met de klas een taak zoals het organiseren van een beroepenmarkt. Voor zo’n grote opdracht krijgen de leerlingen zes weken de tijd. Dit blijken de leerlingen erg leuk en leerzaam te vinden. Daarnaast krijgen ze veel verantwoordelijkheid en leren ze goed samen te werken. Net als op een aantal locaties in grote steden zijn de leerlingen (GL/TL) op deze locactie ook enthousiast over een vak als maatschappijleer. Bij dit vak wordt volgens de leerlingen veel gediscussieerd. Ze maken niet alleen maar opdrachten, ‘het gaat er een beetje losjes aan toe, er wordt niet te strak gewerkt volgens een schema’. Dit bevalt de leerlingen wel. Ze vinden dat ze zich bij andere vakken te veel aan het strakke schema van de planning moeten houden. Een leerling stelt voor dat ze zonder planning werken of alles wat losser gaan aanpakken. Met zo’n strak schema gaan we vaak overhaast te werk, sommigen raffelen het werk zelfs af.
Op de ene school blijkt een planning goed te werken. In voorgaand voorbeeld zijn de leerlingen sceptisch. Bij deze school ligt de taak om een na te gaan of de planning het gewenste resultaat oplevert, namelijk zelfstandig opererende en tegelijkertijd gemotiveerde leerlingen. Mocht er aan dit laatste aspect getwijfeld worden dan verdient het concept ‘werken volgens planning’ op deze school nog eens de nodige aandacht. Net als in de paragraaf ‘grote steden’ vinden ook de TL leerlingen uit de middelgrote steden dat de sector het beste tot uiting komt in het sectorwerkstuk. Dan moet immers een onderwerp gekozen worden dat iets met het profiel te maken heeft. Voor het overige komt de sector bij een vak zoals biologie terug. Op de meeste scholen bestaat het sectorwerkstuk uit het zoeken van een onderwerp, het verzamelen van informatie, het maken van het werkstuk en soms het geven van een presentatie. Dit laatste vindt een van de TL leerlingen ‘doodeng’, ‘terwijl ik er normaal gesproken weinig problemen mee heb om aandacht te krijgen’. Op een andere school zijn de leerlingen sterk verdeeld over de zin van het sectorwerkstuk. De ene leerling vindt het leuk om zich in een bepaald onderwerp vast te bijten. De andere leerling ziet het sectorwerkstuk alleen maar als ‘tijdvulling’. Opvallend is dat de leerling dit in het perspectief plaatst van de vervolgopleiding. ‘Wat heb je er aan als je veel weet over de inflatie in Duitsland als je economie doet. Je hebt er niets aan voor je vervolgopleiding’. Het is voor meerdere leerlingen belangrijk gebleken dat wat ze nu doen een connectie heeft met de vervolgopleiding. 28
Onderwijs
Ook wat betreft sociale vaardigheden is er bij de TL leerlingen geen eenduidigheid te ontdekken. De ene leerling zou graag een vak willen in sociale vaardigheden. In de derde kreeg de leerling maatschappijleer waar normen en waarden aan bod kwamen. Dit vond de leerling interessant, ‘dan weet je wat strafbaar is en wat niet’. Andere leerlingen twijfelen ernstig aan een vak over sociale vaardigheden, ‘iedereen is zoals ie is, een aso gaat daar echt niet naar luisteren, als je geen respect hebt voor mensen dan krijg je dat er niet meer uit’. Uiteraard hoeft dit nog niet te betekenen dat deze leerlingen het voor zichzelf zinloos vinden. Als extra communicatieve en houdingsvaardigheden geïntegreerd worden in vakken dan zouden leerlingen daar geen bezwaar tegen hebben.
5.3.1
Stage Het is een terugkerend fenomeen. Stages worden door alle leerlingen enorm gewaardeerd. Alhoewel recente regionale krantenberichten spreken over ‘problematische stages van VMBO leerlingen’ hebben wij andere geluiden gehoord. Daar waar stages niet goed verlopen zijn gaat het vaak over de instelling van de leerling. Die is niet bij iedere leerling optimaal, maar helaas brengen de kranten dit nogal tendentieus. Scholen zijn intensief bezig om leerlingen sociale vaardigheden aan te leren. Op een school krijgen de leerlingen in de onderbouw al leefstijltraining en mentorlessen. Hoofdvraag hierbij is; hoe ga je met elkaar om? In de bovenbouw krijgen de leerlingen sociaal – communicatieve vaardigheden, onder andere ter voorbereiding op de stage. Zoals gezegd hebben we positieve verhalen gehoord van leerlingen over hun stage(s). De meeste scholen laten de VMBO’ers in eerste instantie zelf de stage zoeken, lukt dat niet dan springt de school bij. Over het algemeen lukt het de leerlingen aardig zelf een stage te vinden. Sommigen schakelen daarbij familie in. Een van de leerlingen heeft zelfs en bijbaan overgehouden aan haar stage. Enkele leerlingen geven aan dat met name winkels niet staan te springen om scholieren stage te laten lopen. Veel winkels willen alleen leerlingen voor langere tijd aannemen. Als de stage periode aanbreekt is het voor de leerlingen van groot belang dat ze tijdig beginnen met het zoeken naar een stage. Sommigen beginnen te laat en zijn genoodzaakt stage te lopen bij een bedrijf of winkel waar ze makkelijk leerlingen aannemen. Resultaat is dat deze stage, ondanks leerzame ‘werkmomenten’ niet het gewenste beroepsbeeld oplevert.
5.4
Dorpen In deze paragraaf behandelen we de visie van de leerlingen uit de dorpen. Hoe denken leerlingen van scholen uit dorpen over de werkplekken, de vakken, stage en eventueel het sectorwerkstuk? Wat op één school expliciet naar voren kwam zijn de keuzes die ze hebben moeten maken in het VMBO traject. Het was met name moeilijk om in de tweede een vakkenpakket te kiezen. De school zou de leerlingen hierover beter moeten informeren vinden ze. ‘Nu lijkt het alsof tijdens drie dolle dagen alles doorheen wordt geschoten’. Het is volgens
29
Onderwijs
de leerlingen beter als ergens naar toe wordt gewerkt. Dus dat de school samen met de leerlingen gericht en geleidelijk tot de keuze komt die het best bij hem/haar passen. In het verlengde hiervan zegt de leerling:
Gelukkig wist ik wel een beetje wat ik moest kiezen, maar ik kan me goed voorstellen dat niet iedereen dat weet. Iedereen gooide de slechte vakken er meteen uit, maar of dat verstandig was is nog maar de vraag. Eigenlijk zou de school voor iedere leerling een soort richting moeten opstellen zo van; voor die leerling is juist dat vak belangrijk.
Er zijn leerlingen die bovenstaande suggestie beamen, ook zij vonden het kiezen van een vakkenpakket op jonge leeftijd een zware beslissing. We hebben aan de andere kant niet vernomen dat andere scholen dit beter zouden moeten oppikken. Waar alle BL en KL leerlingen het over eens zijn is dat de werkplekken ruimschoots voldoen aan de eisen die nodig zijn om goed praktijkonderwijs te geven. Toch missen sommige leerlingen nog iets. Twee derdejaars zorg en welzijn leerlingen bijvoorbeeld krijgen als echt praktijk vak koken. Dat gebeurt in een mooi lokaal. Ze krijgen ook al een beetje gezondheidskunde, maar dan in de vorm van EHBO. Bij gezondheidskunde zouden ze echter veel liever met een ziekenhuisbed en alles wat daar mee te maken heeft werken. Op een andere school is onlangs een nieuw gedeelte voor de werkplekken geopend. Daar hebben de leerlingen zorg en welzijn nu een ziekenkamer met een bed, een rolstoel en een keuken met restaurant. Alles is volop aanwezig, daar zijn de leerlingen zichtbaar tevreden mee. Over de verdeling theorie (van de praktijk) en praktijk zijn de leerlingen overwegend positief. Op een school krijgen de zorg en welzijn leerlingen zes uur praktijk en zes uur theorie van de praktijk. Deze balans vinden ze prima. Ze denken wel dat ze meer leren van de praktijk, maar de theorie van bijvoorbeeld huishoudkunde vinden de leerlingen ook heel belangrijk. Dit wordt verspreid over de week en daar zien ze de voordelen van in, omdat ze anders zoveel theorie achter elkaar zouden krijgen. Op dezelfde school praten we ook met leerlingen (BL) van de sector economie. Zij krijgen negen uur in de week administratie, waarvan vijf uur kantoorsimulatie. Ze doen dan onder andere de inkoop, verkoop en receptie, de overige vier uur krijgen ze theorie in de vorm van boekhouding en hoe ze moeten in- en verkopen. De leerlingen vinden het simulatie programma het leukst, ook de werkplek speelt daarin een rol. Op deze werkplekken fungeert de leraar als een soort bedrijfsleider waar je vragen aan kunt stellen. Er is altijd wel hulp aanwezig. Bij de theorie van de praktijk maken ze gebruik van zogenaamde taken, elke week krijgen ze een nieuwe taak. Als ze de stof die bij een bepaalde taak begrijpen kunnen ze zelfstandig doorwerken. De leerlingen kunnen zich daar goed in vinden. De balans tussen theorie en praktijk is prima op deze manier. Wat op enkele scholen in de dorpen duidelijk aan de orde wordt gesteld is de planning. Volgens drie leerlingen zijn de lessen in het MBO anders ingedeeld dan nu in het VMBO. Ze denken dat het er heel zelfstandig aan toe gaat in het MBO. De leerlingen vinden het goed dat ze daar nu al op worden voorbereid. Ze krijgen een planning mee van de school, maar nog niet voor alle vakken. Een van de leerlingen (KL, techniek) bijvoorbeeld alleen voor het vak bouw. Het werken met een planning bevalt prima, ‘je moet je immers later ook aan een planning houden’. Dit bevestigen twee andere leerlingen (BL economie en GL economie). Soms is de planning ‘irritant’ volgens een andere leerling (TL), ‘je kunt namelijk onverwachts een toets krijgen omdat je niet in je planning hebt gekeken. Op twee andere scholen pleiten de TL leerlingen voor meer zelfstandigheid. Dit verwoordt een van de leerlingen als volgt: De leraar moet meer zelfstandigheid geven vind ik. Als je iets niet snapt dan moet de leraar het pas uitleggen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij natuurkunde, de leraar loopt rond en legt uit. Je taken maken is ook je eigen verantwoordelijkheid.
Een andere leerling valt voorgaande leerling bij en voegt daaraan zijn enthousiasme toe over de planning: Bij bepaalde vakken is de planning een uitkomst. Aan de hand van de planning moet je ervoor zorgen dat je alles af hebt. Proefwerken kunnen op deze manier altijd doorgaan. Ook als de leraar ziek is. Het liefst heb ik voor alle vakken een planning.
30
Onderwijs
Het volgende voorbeeld is afkomstig van leerlingen die een vernieuwende vorm van onderwijs volgen. Vernieuwend onderwijs (het zogenaamde nieuwe leren) is steeds meer in opkomst en begint vaak op het VMBO. We hebben gesproken met drie leerlingen die het nieuwe brede intersectorale programma Comtech (commerciële technologie) volgen. Ze zijn erg tevreden over deze vorm van onderwijs. Het betreft veel zelfstandig werken. Bij het lesprogramma Comtech krijgen de leerlingen elke zeven, acht weken een nieuw project waarbij elementen van verschillende vakken terug komen in de projecten. Deze manier van werken vinden de leerlingen erg prettig en leerzaam. Ze moeten veel samenwerken en als ze iets niet begrijpen dan worden ze eerst doorverwezen naar een medeleerling die het wel begrijpt. Werkt dat niet dan kunnen ze bij de leraar terecht. Dit ‘van elkaar leren’ vinden de leerlingen zinvol. Een leraar die voor de klas staat is volgens de leerlingen minder effectief dan deze manier. Het enthousiasme van de leerlingen op deze vernieuwende onderwijsvorm heeft aanstekelijk gewerkt tijdens de gesprekken. De leerlingen hebben er veel baat bij en kunnen inspelen op de competenties die het MBO en de maatschappij straks van ze vragen. Deze school lijkt een typisch voorbeeld van een succesvoorbeeld, of, om in onderwijstermen te blijven, een good practice. Alhoewel het LAKS dit alleen maar toejuicht staat een fenomeen als ‘het nieuwe leren’ op veel scholen nog in de kinderschoenen. Implementatie en uitvoering vergen veel van schoolleiding, docenten en leerlingen. We zullen dan ook nauwlettend in de gaten houden in hoeverre leerlingen zich thuis voelen in deze nieuwe onderwijsvormen en of ze actief betrokken worden bij nieuwe plannen.
5.4.1. Stage Voorgaande bevindingen impliceren al een trend, maar ook op scholen in de dorpen vinden de leerlingen de stage een zinvolle en leerzame manier om kennis te maken met een beroep. Het lijkt erop dat de leerlingen in dorpen makkelijker een stageplaats kunnen vinden dan in steden. Toch verloopt dit ook in dorpen niet altijd vlekkeloos. Een docent wijst ons erop dat veel leerlingen in de zorgsector tijdens de stage met name iets met kinderen willen doen. De bedrijven werken volgens de docent echter liever met studenten die al verder zijn hierin. In het tweede leerjaar zullen de leerlingen een vakkenpakket moeten kiezen. In de inleiding van dit hoofdstuk hebben we al vermeld dat op enkele scholen leerlingen in de tweede aan een soort meeloopdag binnen een bedrijf hebben meegedaan. Drie derdejaars KL leerlingen zijn daar erg positief over:
31
Onderwijs
In de tweede hebben we een paar snuffelstages van een dag doorlopen. Dit was echt wel nuttig, want het verbetert de keuze voor het vakkenpakket. In de vierde willen we best twee weken achter elkaar stage lopen.
Het belang van een stage in zowel de derde als de vierde klas wordt door andere leerlingen gekoppeld aan de keuze voor de vervolgopleiding. De meeste leerlingen blijken een stage van 14 dagen genoeg te vinden. Dit wordt duidelijk in de volgende opmerkingen over de stage:
In de derde heb ik in een conferentie-oord stage gelopen. In de vierde wilde ik in een kinderdagverblijf stage lopen, maar de school had als tweede keuze een stageplek op een basisschool uitgezocht. Dit was echt heel leuk. We moeste vier weken lang 2 dagen per week stage lopen. Ik zou op zich best langer willen stage lopen, maar het grote nadeel is dat je dan veel achter begint te lopen op school
Een paar stages zijn niet zo goed gegaan. Voor één leerling kwam dat door de tijd van het jaar. Als het drukker was in de periode dat hij stage liep dan was het volgens deze leerling zeker leerzaam geweest. Toch is deze leerling niet negatief over stage lopen; Je krijgt door zo’n stage wel een indruk wat er in die business is en hoe dat gaat met bazen enzo. Je kunt ook al wennen aan werktijden. Dat kan trouwens ook door een bijbaantje
Op een van de scholen moeten de leerlingen zowel een stage verslag maken als een presentatie geven. Dat laatste vinden ze iets te veel van het goede, ‘de presentatie lijkt zo belangrijker dan de stage.
32
6. 6.1
Toekomst na het VMBO
Inleiding Nadat we uitvoerig zijn ingegaan op het onderwijs hebben we de leerlingen gevraagd of ze vertrouwen hebben in het diploma en in de toekomst. Vragen die aan de orde komen zijn; hoe schatten ze de waarde van het VMBO diploma in en wat verwachten ze van hun vervolgopleiding en verdere toekomst. Als slotakkoord vroegen we aan de leerlingen of zij iets zouden veranderen aan het VMBO als ze daar de mogelijkheden voor hebben. Ook in dit hoofdstuk wordt dit weer uitgesplitst voor de grote steden, middelgrote steden en dorpen.
6.2
Grote steden Over de kansen die de leerlingen hebben op de arbeidsmarkt nadat ze hun (vervolg)opleiding hebben afgerond wisselen de meningen. Een van de leerlingen die de verzorging in wil wijst op de vergrijzing in Nederland. Een andere leerling die later met gehandicapte kinderen wil werken twijfelt ernstig aan haar toekomstperspectief. Weer een andere leerling die graag docent wil worden is ervan op de hoogte dat er een docententekort is en ziet daardoor mogelijkheden. Een techniek leerling is echter somber gestemd. Hij denkt dat er straks steeds minder banen voor technici zijn, ‘er wordt namelijk steeds meer met computers gedaan’. Opvallend is dat we door meerdere contactpersonen van verschillende scholen (in grote steden) erop gewezen zijn dat veel VMBO leerlingen van dag tot dag leven. Ook door een enkele leerling zelf overigens. Alhoewel de meeste voor ogen hebben wat ze willen worden, kijken ze niet zo naar de toekomst. Maar ze willen wel veel geld verdienen. Verder bestaat er tegenwoordig een hang naar de zogenaamde witte boordenbanen volgens een contactpersoon. Met name banen in de administratieve en economische hoek zijn populair onder de leerlingen. Dit wordt ook wel door het thuisfront gestimuleerd. Het VMBO diploma is voor de meeste leerlingen niet zomaar een papiertje; er wordt belang aan gehecht. De leerlingenbegeleiding van een van de scholen benadrukt dit; de eigenwaarde van de leerlingen krijgt daarmee een push. Maar dat is niet het enige, de maatschappij vraagt nog steeds diploma’s en leerlingen zijn zich hier bewust van. De ene leerling vindt dat het tegenwoordig erg moeilijk is om een baan te vinden, ‘laat staan zonder diploma’. Een andere leerling zegt hier het volgende over: Ik vind dat je met het VMBO diploma allereerst een voorsprong hebt op het krijgen van een goede baan. Zonder diploma kun je alleen in een supermarkt gaan staan.
Weer een andere leerling denkt dat het diploma een teken is voor bedrijven dat ex-VMBO leerlingen verstand van zaken hebben als ze stage gaan lopen in het MBO. In het VMBO leer je volgens deze leerling ‘de basis die je nodig hebt om verder te gaan, in de techniek is het alleen onderdelen herkennen en weten wat die onderdelen doen. In het MBO wordt het beroep pas duidelijker’. Op een van de scholen vermelden de contactpersonen dat de leerlingen het diploma halen voor de leraren. Enkele leerlingen van andere scholen spreken dit tegen:
Het halen van een diploma moet je voor jezelf doen, niet voor je leraar maar voor je toekomst. Gelukkig stimuleert mijn school me daarin
33
Toekomst na het VMBO
Op een TL locatie zien de leerlingen weinig perspectief met een VMBO TL diploma. ‘Je kunt er niks mee, want zelfs bij de Douglas heb je HAVO nodig’. De TL leerlingen denken dat er momenteel geen goede beroepen zijn voor TL’ers, voor andere leerwegen misschien wel. Ze zien zichzelf dan ook niet als typische VMBO’ers, want ze gaan geen praktisch beroep uit oefenen. Een enkele leerling ziet het VMBO als een ‘opvulling van je leven, bij de vervolgopleiding begint het echte werk met stages en praktijk’. Op een andere TL locatie hebben alle leerlingen waar we mee hebben gesproken vertrouwen in het diploma. Een van de leerlingen is hier heel stellig over:
Ik ga heel hard mijn best doen om dit diploma te halen, want een diploma is heel belangrijk. Ik wil echt geen niveau lager want dan heb ik geen toekomst.
Deze leerling wist niet dat met een BL en KL diploma ook doorstroming naar het MBO mogelijk is. Deze reactie zet vraagtekens bij de positionering van de TL leerling op locaties waar geen andere leerwegen worden aangeboden. Ze hebben blijkbaar te weinig voorlichting gehad over wat het VMBO precies inhoudt en dit levert een eenzijdig beeld op. Opmerkelijk is verder dat de leerlingen op deze locatie laatdunkend denken over het MBO (en dan met name het ROC). Dit wordt ons verzekerd door de afdelingsleider. Juist het MBO heeft bij deze leerlingen een minder positief imago. Op deze school kregen we de indruk dat er nog steeds een mavo gevoel rondwaart. Op een derde TL locatie was deze indruk nog sterker wat ook tot uiting kwam in de schoolnaam. De school hanteert nog steeds de oude mavo naam. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de leerlingen het onderwijs nog steeds mavo noemen. Daar voegen ze wel aan toe ‘dat het er een beetje aan ligt tegen wie je dit zegt, oudere mensen uitleggen wat het VMBO is kost erg veel moeite’. De arbeidsmarkt is volgens de leerlingen slecht voor MBO’ers, ‘maar het MBO is wel genoeg als je geen topbaan wil qua geld verdienen en mensen die onder je werken’. Aangezien de economie nog niet helemaal hersteld is denken de leerlingen dat er daarom alleen maar hoog opgeleide mensen nodig zijn. De leerlingen zijn er van overtuigd dat je met een hoger diploma eerder werk vindt. De meeste leerlingen hebben dan ook de ambitie om uiteindelijk een hoge opleiding af te ronden. Positief is dat ongeveer alle leerlingen inzien dat het VMBO geen eindonderwijs is.
6.2.1. Veranderingen? Aan het eind van de gesprekken hebben we de leerlingen gevraagd of ze iets zouden willen veranderen aan het VMBO wat ten goede zou komen aan de leerlingen in lagere klassen. De antwoorden variëren. Op een van de scholen zouden de leerlingen (BL) graag zien dat een vak anders wordt ingedeeld. Als voorbeeld nemen we biologie. Bij dit vak zouden leerlingen ook praktijkopdrachten willen maken, maar die hoeven ze niet te doen. De docent zegt dat ze die maar moeten overslaan en met theorie verder moeten gaan. Op een andere locatie zouden de leerlingen (KL) op een school willen zitten waar alle niveaus bij elkaar komen, oftewel een school met BL, Kl, TL en HAVO-VWO. ‘Zo kun je makkelijker hogerop komen dan nu het geval is en hoef je niet ergens anders naar toe’. Een andere leerling vindt een toename van het aantal praktijklessen een veel belangrijkere verandering. Op een TL locatie stellen de leerlingen voor dat de lessen minder klassikaal worden. Meer films, meer discussies zoals ‘het nieuws van de week’. Verder willen deze leerlingen weten waarom ze een schoolvak moeten leren en wat ze eraan hebben. Van een aantal leerlingen hoeft helemaal niets veranderd te worden. Zij vinden het prima zoals het nu gaat.
6.3.
Middelgrote steden De leerlingen zijn er trots op als ze straks het diploma behalen. Ze hebben vertrouwen in hun diploma en kijken er naar uit om aan een vervolgopleiding te beginnen. Ze zien het VMBO niet als eindstation en dat is ook het idee van het VMBO. Een zorgcoördinator waarschuwt wel dat sommige leerlingen denken dat ze vakgericht bezig zijn. In het VMBO wordt praktijkgericht onderwijs gegeven, is echter eerder oriënterend en bereidt voor op een vervolgopleiding.
34
Achtergrond en doelstelling
Twee TL leerlingen verschillen van mening over de waarde die ze het VMBO diploma toedichten. De leerlingen zeggen hier het volgende over:
Leerling A; tegenwoordig moet je wel een diploma hebben anders kun je nooit een normale baan krijgen. Leerling B; volgens mij kun je tegenwoordig helemaal niks meer met een mavo diploma. Je moet minstens een HAVO diploma hebben. Zelfs in een supermarkt.
De leerlingen gaan verder in hun betoog door op te merken dat de mate van motivatie een belangrijke graadmeter is voor het behalen van een diploma. Het is voor de school de kunst ons te motiveren en gemotiveerd te houden. Zelf hebben we hier natuurlijk ook een belangrijke rol in, maar als je gewoon je best doet dan komt uiteindelijk alles goed.
Dit laatste hebben we meer gehoord, zowel in steden als in dorpen. Het zelfbewustzijn dat het vaak aan de leerling zelf ligt in hoeverre hij of zij mee kan op school is met de jaren gekomen. In de eerste jaren van de opleiding lijken ze daar minder bij stil te staan. Leerlingen weten naarmate ze ouder worden beter aan te geven waar het aan ligt als het niet goed gaat op school. Het siert de leerlingen dat ze hand in eigen boezem durven steken. Twee KL leerlingen zijn het erover eens dat ze later veel kunnen bereiken als ze het VMBO hebben afgerond. Bovendien constateren ze dat de aandacht voor het VMBO positiever lijkt te worden, ‘eerst werden VMBO’ers voor dom gehouden, nu is er meer aandacht’. Ze hebben alle vertrouwen in het diploma en kijken reikhalzend uit naar hun vervolgopleiding. Ze vinden allebei dat ze straks voldoende bagage hebben om op het ROC te slagen en ‘op het ROC krijg je wat je echt leuk vindt voor je beroep’.
6.3.1.
Veranderingen? Een paar leerlingen had graag zelfstandiger te werk willen gaan in hun laatste jaar. Beiden verwachten dat ze in het MBO niet meer door de school gepusht zullen worden iets te doen, daar zullen ze dat zelf moeten inschatten. Ze vinden dat ze daar in het vierde leerjaar ook al mee bezig zouden moeten zijn. Ze zouden als voorbereiding in het MBO in de vierde wat zelfstandiger moeten kunnen werken. Als voorbeeld noemt een leerling (TL) het extra vak dat ze volgt, technologie waar ze werken volgens een planning. Daar gaat het er al zelfstandig aan toe. We hebben verder geen voorstellen vernomen van rigoureuze veranderingen. Sommige leerlingen vinden de school te streng en dan met name op het schoolplein. Toch beseffen de leerlingen dat ze zich vanuit veiligheidsoogpunt aan bepaalde regels moeten houden. Uiteindelijk voelen de leerlingen zich vanwege het veiligheidsbeleid veiliger op school.
6.4.
Dorpen Ten tijde van de gesprekken hebben de leerlingen proefexamens gemaakt ter voorbereiding op het examen. Dit komt natuurlijk overal voor. Op een van de scholen wordt ons medegedeeld dat de leerlingen niet verwachten voor verrassingen te komen staan tijdens de examens. Een BL leerling weet echter niet hoe het praktijkexamen eruit gaat zien, maar heeft toch het idee goed voorbereid te zijn. Daarnaast krijgen alle leerlingen een PTA boekje9, maar we worden erop gewezen dat niemand dat leest. Dit laatste bevestigen ook leerlingen van een andere school. Ze zouden het handig vinden als ze een overzicht zouden hebben van de basisdingen van wat ze moeten leren voor het examen. Ze kunnen dan zien wat ze moeten leren en kunnen dan zelf bepalen wat ze leren. Het PTA boekje vinden de leerlingen geen optie.
9
Programma ter Toetsing en Afsluiting. Dit krijgen alle scholieren aan het begin van het schooljaar.
35
Toekomst na het VMBO
Een paar leerlingen heeft aangegeven dat ze er soms moe van worden dat volgens hen elke les over het examen gaat. Het draait onderhand meer om het examen dan om jou. Moet het nou alweer over dat examen gaan. We zitten in het examenjaar, we weten heus wel dat het er aan komt.
Drie KL leerlingen die het intrasectorale programma Comtech volgen, zouden het geen goed idee vinden als het examen wordt afgeschaft. Het diploma geeft de leerlingen namelijk het idee dat ze daar hun best voor moeten doen om dat te halen. Als het diploma verdwijnt dan wordt het volgens deze leerlingen juist te makkelijk gemaakt. Dat moet nou ook weer niet gebeuren vinden de ze. Het LAKS kan zich hier goed in vinden. Doorlopende leerlijnen zijn bevorderlijk voor doorstroom naar het MBO, maar we onderschrijven de mening van deze leerlingen en bovendien denken we dat het diploma goed is voor de eigenwaarde van leerlingen. Zie daarvoor paragraaf 6.2. We hadden het er in voorgaande paragraaf al over, in de vierde lijken leerlingen bewuster te leren dan in de jaren daarvoor. In het laatste jaar worden de leerlingen goed gemotiveerd om veel te werken verzekert een leerling (TL). Ze had de eerste jaren motivatieproblemen, nu niet meer. Ze vervolgt haar verklaring als volgt:
In één keer ben ik huiswerk gaan maken. In de eerste en tweede was dat een beetje vaag. Nu gaat het goed. Ze zijn op school wat soepeler geworden. In dit jaar heerst er een relaxte sfeer. Als je een keer geen zin hebt in huiswerk dan is dat geen ramp. De leraren weten ook wel precies wie ze moeten aanpakken en wie ze met rust kunnen laten.
Weten de leerlingen wat ze kunnen verwachten van het MBO? Een aantal leerlingen geeft aan van niet. Op open dagen heeft een leerling bijvoorbeeld een beetje gehoord hoe het er aan toe gaat in het MBO. Wat betreft de vakken in het MBO is het voor veel leerlingen nog koffiedik kijken. Waar een paar leerlingen uit de sector zorg en welzijn (BL) tegen aan lopen is het lange MBO traject dat ze moeten volgen. Volgens beide leerlingen zit er inhoudelijk weinig verschil tussen de KL en de BL alleen moeten zij voorafgaand aan de verpleegkunde opleiding twee jaar het programma ‘helpen en welzijn’ doen. Twee TL leerlingen zijn hadden de mogelijkheid om na de basisschool naar de havo te gaan, maar zijn tevreden dat ze het VMBO hebben gevolgd. Er is nog wat spijt blijven hangen dat de havo niet is gelukt, maar ‘als je het MBO hebt gedaan dan heb je meer kennis voor het HBO dan wanneer je eerst de havo doet’. Uiteindelijk geeft deze opmerking de doorslag in hun kansen na het VMBO.
6.4.1. Veranderingen? Zijn er nog leerlingen die iets zouden willen veranderen aan het VMBO als ze daar de mogelijkheden voor hadden? We hebben een paar suggesties opgevangen. De ene suggestie heeft te maken met de mogelijkheid tot doorstromen naar de HAVO. Enkele TL leerlingen hebben gemist dat ze bepaalde vakken nodig hebben in hun pakket om door te mogen stromen naar de HAVO. Het betreft meestal een vreemde taal en/of wiskunde. Nu is de wereld niet vergaan voor deze leerlingen, maar ze hadden toch liever geweten dat doorstroom naar HAVO mogelijk zou zijn geweest mits ze aan het eisenpakket zouden voldoen. De school had hun daarover moeten informeren vinden ze. De andere suggestie, ook afkomstig van TL leerlingen (zorg en welzijn), is de wens voor praktijkgedeelte in de TL. Drie KL leerlingen zouden grotere lokalen willen en een open ruimte met stoelen en banken. Bovendien mag de school wat kleurrijker. Verder zouden deze leerlingen in de eerste en tweede ook praktijkvakken willen hebben.
36
7.
Slotbeschouwing
Dit onderzoek heeft een verkennend karakter en is gericht op het in kaart brengen van de visie van VMBO leerlingen over VMBO gerelateerde onderwerpen. We hebben een sfeerbeeld gecreëerd van hoe de VMBO’ers in het onderwijs staan. We zullen in dit hoofdstuk de onderzoeksvragen er nog eens bij nemen en aan de hand van de bevindingen deze beantwoorden. Dit resulteert in een aantal standpunten die we als LAKS willen uitdragen en inherent daaraan, een aantal aanbevelingen voor de overheid en de scholen. Allereerst de onderzoeksvraag. Hoe beoordelen de leerlingen het VMBO? We hebben tijdens de gesprekken gemerkt dat de leerlingen het waarderen dat er met hen werd gesproken over het onderwijs waar zij dagelijks mee te maken hebben. Veel leerlingen konden eindelijk hun hart eens luchten. Dit heeft veel bijzondere gesprekken opgeleverd. Op basis van de bevindingen die we in het voorgaande hebben beschreven mogen we concluderen dat het VMBO is geslaagd voor deze test, zij het met een aantal kritische kanttekeningen. We zullen dit illustreren aan de hand van succesfactoren en knelpunten voor leerlingen op het VMBO.
Succesfactoren De belevingswereld van een VMBO leerling is niet de belevingswereld van een volwassene of van een HAVO/VWO leerling. Veel VMBO’ers reageren direct en dat wordt al snel als brutaal gezien. We mogen echter niet vergeten dat deze leerlingen zichzelf nog volop aan het ontwikkelen zijn. Ze zitten in een puberale fase en dat komt zichtbaar tot uiting in hun gedrag. Er lopen leerlingen rond met gebrekkige sociale vaardigheden, maar de scholen hebben een sterk zorgen begeleidingsnetwerk. Tijdens de gesprekken hebben we gemerkt dat VMBO’ers juist erg beleefd en respectvol waren. Ook tijdens andere gelegenheden waar we VMBO leerlingen aan het werk hebben gezien, werd dit bevestigd. Het was bijzonder om te constateren dat leerlingen die zich niet conformeerden aan dit gedrag gecorrigeerd werden door andere leerlingen. Het LAKS pleit er dan ook voor dat mensen die een negatief beeld hebben van VMBO leerlingen dit beeld nog eens nuanceren en herzien. Vervolgens zijn er succesfactoren aan te wijzen voor de zogenaamde zorgleerlingen. We hebben met scholieren gesproken die dyslexie, leerachterstanden en ADHD hebben. Zij zijn naar eigen zeggen goed opgevangen op het VMBO. Een aantal leerlingen is in een leerwerktraject terechtgekomen waar alle ruimte is voor praktijk en de nodige aandacht. Deze manier van werken en leren gaat ze erg goed af. Een andere leerling voelt zich op het VMBO beter begrepen. Zijn school onderkent de problemen en kan gericht hulp en begeleiding bieden. Dankzij de sterk geprofessionaliseerde zorgstructuur op VMBO scholen kunnen leerlingen die tussen wal en schip dreigen te vallen opgevangen worden. We zien dit als een groot pluspunt van het VMBO en alhoewel de zorgstructuur op veel scholen de nodige tijd en aandacht vraagt om dit sterk neer te zetten, zien we voor de toekomst ruimschoots mogelijkheden om schooluitval tegen te gaan. Wat we vaak hebben gehoord is dat VMBO’ers het belangrijk vinden hoe de leraar met leerlingen communiceert. Hoe gaat de leraar met de leerling om. De term respect komt daarbij (met name in grote steden) om de hoek kijken. In het verlengde hiervan zei een leerling dat de sfeer op zijn school beter is want, ‘er is wederzijds respect en hier kun je dollen met de leraren’. Het schoolklimaat is sowieso een minder heet hangijzer gebleken op veruit de meeste scholen. Wat leerlingen daarnaast ook belangrijk vinden is aandacht van de docent. Deze aandacht hoeft niet altijd even intensief te zijn, (meer) zelfstandigheid wordt immers op prijs gesteld, als er maar belangstelling is. Op veel scholen is de verstandhouding tussen leraren en leerlingen erg goed. Het LAKS is enthousiast over de manier waarop de leraren met deze leerlingen omgaan. Ontspannen, toegankelijk en tegelijkertijd de controle houden. Op een enkele school gebeurt dit niet en dit heeft botsingen tot gevolg gehad. Het LAKS pleit er voor dat deze scholen een voorbeeld nemen aan de scholen waar 37
Slotbeschouwing
scholieren en leraren aan dezelfde kant staan en de lijn leraar-leerling nog eens scherp beoordelen. Een opvallend kenmerk van het VMBO is de innovatiekracht. Veel VMBO scholen maken gebruik van de speelruimte die wordt geboden door het ministerie van OCW. Invoering van nieuwe lesmethoden, competentiegericht onderwijs; het begint juist vaak op VMBO scholen! Het projectmatige onderwijs dat steeds meer in opkomst is, wordt goed ontvangen door de leerlingen. De aspecten van inter- en intrasectorale programma’s zoals het zelfstandige werken, elementen van verschillende vakken die terugkomen in de projecten en het werken met een planning worden als prettig en leerzaam ervaren door de leerlingen. Het LAKS steunt het initiatief dat scholen zelfstandiger te werk gaan en daarmee steeds meer het onderwijs zelf kunnen inrichten. Wij denken dat dit ten goede komt aan de leerling. Veel uitkomsten van dit onderzoek zijn vrij schoolspecifiek en hebben betrekking op één school. Met name als het gaat om vernieuwende onderwijsmethoden. De voorbeelden die we hebben gegeven laten een positief beeld zien van het effect van nieuwe onderwijsmethoden zoals intrasectorale programma’s op leerlingen. Een ander opvallend kenmerk is de zorgstructuur op het VMBO. Het VMBO straalt extra kracht uit door een sterk ontwikkelde zorgstructuur. Juist daar liggen mogelijkheden voor het VMBO om zich sterker neer te zetten in de publieke opinie. Daar moet meer aandacht op gevestigd worden. Het VMBO onderwijs biedt volop kansen voor leerlingen. Het is gebleken dat de leerlingen tevreden zijn over de balans theorie - theorie van de praktijk - praktijk. Theorie wordt niet altijd gewaardeerd, maar de meeste VMBO’ers vinden het toch zinvol. Een bepaalde basis aan grammatica zoals bij Nederlands vindt iedereen zinvol, zelfs in de BL en het LWT. De scholen dienen daarbij rekening te houden met de indeling van de uren. Leerlingen kunnen zich aan het einde van de dag moeilijk concentreren bij theorievakken dus het 7e uur Nederlands lijkt weinig hout te snijden. Indien leerlingen vier of vijf uur achter elkaar hetzelfde praktijkvak krijgen verdwijnt op den duur ook de motivatie. Dit zijn rooster technische zaken die niet onoverkomelijk lijken om op te lossen. In het kader van de praktijkvakken vinden leerlingen het prettig als leraren eerst iets voordoen alvorens zelf aan de slag te gaan. Waar leerlingen unaniem enthousiast over zijn, zijn de stages. Ze beschouwen een stage als leerzaam en zinvol. Via de stage ontdekken ze of een beroep wel of niet aanspreekt en kunnen ze de ervaringen die ze hebben opgedaan tijdens de stage meenemen in hun beslissing over de vervolgopleiding. Bovendien doen ze de nodige werkervaring op, leren ze om te gaan met een baas en collega’s en met werktijden. Het vinden van een stageplaats gaat helaas niet overal even makkelijk. Sommige bedrijven vinden de stageduur te kort, andere bedrijven werken liever met MBO’ers of studenten en weer andere bedrijven hebben in het verleden problemen gehad met VMBO’ers. Een stage is vaak een nieuw fenomeen voor leerlingen en sommigen zijn nog niet zo sociaal vaardig om. Dit laatste kan problemen opleveren tijdens zo’n stage. We achten een goede opvang en begeleiding binnen het bedrijf dan ook van groot belang. Om de continuïteit te waarborgen in plaatsen waar stageplaatsen schaars zijn stelt het LAKS voor dat daar waar een VMBO’er een stage succesvol heeft afgerond hij of zij automatisch een opvolger presenteert aan het bedrijf. Nog ander winstpunt van het VMBO is de mogelijkheid om als TL leerling een praktijkvak te volgen. Dit kan middels een 8e vak of via de GL of wat scholen noemen een combinatie van de GL en TL. In deze vorm krijgen de leerlingen een praktijkvak in de eerste jaren van het VMBO. Daarmee weerleggen de scholen het argument dat het VMBO te theoretisch zou zijn. Leerlingen in de TL geven aan praktijk georiënteerde vakken als erg zinvol te ervaren. Het probleem gestuurde onderwijs vinden de leerlingen leerzaam en uitdagend. Het zelfstandig doorlopen van projecten wordt overigens door alle VMBO leerlingen gewaardeerd. Docenten treden daarbij steeds meer op als coach en sturen de leerlingen door het project heen. Leerlingen krijgen een actieve rol en de docenten een meer passieve. We denken dat dit voor de leerlingen in de TL die praktischer willen werken met meer zelfstandigheid een uitkomst is. Waar we niet omheen willen is de bevinding dat leerlingen graag met elkaar en de docent discussiëren. Daar is meestal ruimte voor bij een vak als maatschappijleer. Het nieuws wordt doorgenomen of men bespreekt onderwerpen die dicht bij de leerlingen staan. Aangezien we hele positieve reacties hebben gehad op het discussiëren in de les zouden we de scholen waar dit nog geen gemeengoed is willen adviseren daar ruimte voor te maken. Het kan namelijk ten goede komen aan de sociale vaardigheden, het biedt de leerling afleiding en het kan bevorderlijk zijn voor de sfeer in de klas en op school.
Knelpunten De knelpunten die we kunnen noemen liggen bij de begeleiding en informatievoorziening ten aanzien van de vervolgopleiding en bij de overgang van primair onderwijs naar voortgezet onderwijs. De leerlingen lijken de weg naar de decaan maar moeizaam te vinden. Sommige leerlingen zien de meerwaarde van de decaan niet, anderen hebben simpelweg geen behoefte aan een gesprek met de decaan. Wij denken dat communicatie de decaan dichter bij de leerling kan brengen. Decanen komen in de meeste gevallen in de klas om wat over de vervolgopleiding uit te leggen, maar op een aantal scholen blijft het daarbij. Persoonlijke gesprekken vinden de leerlingen meer zin hebben, 38
Slotbeschouwing
maar dan moeten de leerlingen zelf daar initiatief in nemen. Dat blijkt dan te weinig te gebeuren. Wij vinden dat de scholen hierop moeten anticiperen. Met andere woorden, signaleren welke leerlingen baat hebben bij een persoonlijk gesprek met de decaan. Nu baseren de leerlingen hun keuze veelal op basis van de open dagen die overigens heel zinvol blijken te zijn. Toch denken we dat leerlingen meer en beter gebruik zouden moeten maken van de expertise van een decaan. Een ander knelpunt ligt bij de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. De adviezen blijken in veel gevallen niet overeen te komen met de leerweg waar de leerlingen zich nu bevinden. We hebben een aantal indicaties gekregen waar dit aan zou kunnen liggen. Veel leerlingen hebben het idee dat het advies te veel wordt gebaseerd op de Cito-score wat ze te kort door de bocht vinden. Deze leerlingen bepleiten dan ook vaardigheidstesten of adviezen mede op basis van gedrag. Dit vindt op veel basisscholen inmiddels plaats. Andere leerlingen hebben een advies gekregen op basis van bijvoorbeeld dyslexie of ADHD. Er zijn leerlingen die in het VMBO in een andere leerweg terecht zijn gekomen. Wij vragen ons daarom af in hoeverre de basisscholen goed geïnformeerd zijn over het VMBO, hoe ze dat naar zowel leerlingen als ouders toe communiceren en hoe de samenwerking met de (VMBO) scholen verloopt? We hebben de indruk dat op deze gebieden nog veel werk aan de winkel is. We adviseren dan ook dat dit nader onderzocht wordt. In het hoofdstuk Schoolklimaat hebben we opgemerkt dat schooluitval (met name) in grote steden voor kan komen doordat ouders/opvoeders (te) weinig financiële middelen hebben. De leerlingen die dit constateren maken zich daar ernstig zorgen om. Wij willen daar extra aandacht voor vragen vanuit de politiek en dan specifiek de stadsdeelpolitiek. De politiek dient te constateren waar dit probleem het meest urgent is en op welke manier zij schooluitval kan voorkomen. Het is natuurlijk eeuwig zonde als een leerling wel de capaciteiten heeft, maar school niet kan afmaken vanwege de kosten. Waar we ook extra aandacht op zouden willen vestigen is de bekendheid met de onderwijsvorm VMBO. Niet alleen bij niet-leerlingen, maar ook bij VMBO’ers zelf. Het VMBO biedt geen homogeen onderwijs en er zijn leerlingen die geen notie nemen van andere leerwegen behalve de eigen leerweg. We hebben met leerlingen gesproken die niet
39
Slotbeschouwing
wisten dat de TL theoretische leerweg inhoudt of leerlingen die niet wisten dat met een KL diploma ook doorgestroomd kan worden naar het MBO. Om de mogelijkheden van het VMBO onderwijs uit te dragen naar anderen zullen leerlingen zelf ook voldoende ingelicht dienen te zijn. De tweede onderzoeksvraag gaat in op het verschillen in de beoordeling van het VMBO tussen leerlingen in grote steden, in middelgrote steden en in dorpen. Ondanks verschillende leerlingenpopulaties zijn we tussen (grote) steden en dorpen geen opzienbarende verschillen tegengekomen. Een aantal scholen in grote steden heeft in het verleden problemen gekend met de sfeer op school. We hebben vernomen dat scholen er intensief mee bezig zijn geweest om dat te veranderen. Dit lijkt de goede kant op te gaan. Zowel de leerlingen als de contactpersonen weten dit te beamen. Het LAKS vindt het dan ook bewonderenswaardig dat ondanks alle negatieve berichtgevingen deze scholen het hoofd boven water hebben weten te houden en zich zo sterk hebben ingezet voor een verbeterde sfeer. Toch heerst op een aantal scholen (ook in middelgrote steden) groepjesvorming van verschillende culturen. Sommige leerlingen vinden het intimiderend overkomen als bepaalde groepen een blok vormen ten opzichte van andere groepen. Door dit bespreekbaar te maken met de betrokken leerlingen zou escalatie voorkomen kunnen worden. Tot zover de conclusies en aanbevelingen. Het doel van dit onderzoek was onder andere om leerlingen een stem te geven aangaande hun onderwijs. We hopen dat we daarin geslaagd zijn en dat het VMBO en de leerlingen de kansen krijgen die ze verdienen. Een tweede voornemen is dat we via dit onderzoek signalen hebben kunnen geven, zodat scholen hun eigen leerlingen eens onder de loep nemen. Als de scholen intensief onderzoeken waar hun eigen leerlingen het meest baat bij hebben kunnen ze aan de hand daarvan het onderwijs inrichten. In samenspraak met de leerlingen!
40