DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD Module 4 Nu en later
Inflatie Definitie: stijging van het algemeen prijspeil
• Gevolgen van inflatie • koopkracht neemt af • Verslechtering internationale concurrentiepositie • Bij verwachte inflatie • Eerder consumeren • Bij inflatie sparen minder aantrekkelijk • Bij deflatie: • Uitstel van consumptie
Koopkracht = reëel inkomen • • • •
Nominaal / prijs = reëel Met indexcijfers Alles kan je reëel maken Een (% verandering) van een begrip delen door het inflatie% • Maar met indexcijfers. • VB reële spaarbedrag = reële spaarwaarde • Nominale rente / inflatie * 100 = reële rente (INDEXCIJFERS)
Hoe meet je inflatie? • • • •
• • • •
Twee keer CPI berekenen Procentuele verandering van CPI VB Budget (= dat deel van het inkomen dat je gebruikt om te kopen) €500 Besteed aan: voeding €250 Kleding €150 Rest €100
• • • • • • •
Wegingsfactor = gewicht = aandeel Voeding in budget €250 / €500 *100% =50% Kleding €150 / €500 * 100% = 30% Rest €100 / €500 * 100% = 20%
ConsumentenPrijsIndex (CPI) Categorie Aandeel Prijsstijging Voeding
50%
5%
Kleding
30%
5%
Rest
20%
5%
Welke prijsstijging het grootste gevolg?
• • • • • • • •
Kijk naar het aandeel. Gevolg prijsstijging van Voeding 0,50 * 5% = 2,5% Gevolg prijsstijging van Kleding 0,30 * 5% = 1,5% Gevolg prijsstijging van Rest 0,20 * 5% = 1,0% Dus het aandeel bepaald (ook) het belang van een prijsstijging.
CPI voor het jaar 2010 2005=100
Categori e
Aandeel Prijsstijging basisjaar 2010 tov 2005
Voeding
50%
4%
Kleding
30%
10%
Rest
20%
-1,5%
Bereken CPI
• Aandeel * prijsindexcijfer ………..
CPI voor het jaar 2010 2005=100
Categori e
Aandeel Prijsstijging basisjaar 2010 tov 2005
Voeding
50%
4% dus 104
Kleding
30%
10% dus 110
Rest
20%
-1,5% dus 98,5
Bereken CPI
• Aandeel * prijsindexcijfer.
CPI voor het jaar 2010 2005=100
Categori e
Aandeel Prijsstijging basisjaar 2010 tov 2005
Bereken CPI
Voeding
50%
4% dus 104
52
Kleding
30%
10% dus 110
33
Rest
20%
-1,5% dus 98,5 19,7
• Aandeel * prijsindexcijfer.
CPI voor het jaar 2010 2005=100
Categori e
Aandeel Prijsstijging basisjaar 2010 tov 2005
Bereken CPI
Voeding
50%
4% dus 104
52
Kleding
30%
10% dus 110
33
Rest
20%
-1,5% dus 98,5 19,7 CPI 2010
• Aandeel * prijsindexcijfer.
CPI voor het jaar 2010 2005=100
Categori e
Aandeel Prijsstijging basisjaar 2010 tov 2005
Bereken CPI
Voeding
50%
4% dus 104
52
Kleding
30%
10% dus 110
33
Rest
20%
-1,5% dus 98,5 19,7 CPI 2010
104,7
• Aandeel * prijsindexcijfer.
CPI voor het jaar 2010 2005=100
Categori e
Aandeel Prijsstijging basisjaar 2010 tov 2005
CPI = 104,7
Voeding
50%
4% dus 104
52
Kleding
30%
10% dus 110
33
Rest
20%
-1,5% dus 98,5 19,7 CPI 2010
104,7
• Om het zelfde pakket goederen te kopen als in het basisjaar moet je 104,7 % van het budget hebben van het basisjaar. • Heb je in het basisjaar €100 dan heb je in 2010 • €104,70 nodig. • Dan is er behoud van de koopkracht.
Hoe komen we aan de gegevens voor CPI? • • • • •
CBS Budgetonderzoek gezinnen Model gezin Wegingsfactoren veranderen door: Nieuwe producten, veranderde voorkeuren, hoger inkomen, andere producten worden goedkoper.
• Door in
Sociale uitkeringen • Waardevast: uitkering, pensioen stijgt % even veel als inflatiepercentage. • Koopkracht blijft constant • Welvaartsvast: uitkering, pensioen stijgt % even veel als gemiddelde loonstijging bedrijfsleven.
Pensioen Omslagstelsel: je betaalt voor de huidige generatie. Een fonds schat van tevoren in hoeveel aan uitkeringen betaald moet worden, dat moet hetzelfde jaar aan premies ontvangen worden. Kapitaaldekkingsstelsel Je spaart voor jezelf voor later. Je betaalt aan pensioenfonds dat het geld belegt, uit de opbrengsten worden de pensioenen betaald.
Voordeel omslagstelsel: Varieert met omvang van de uitkeringen Nadeel Er wordt geen kapitaal opgebouwd, waarmee belegd kan worden. Omslagstelsel Werkenden betalen voor werklozen Solidariteit tussen de generaties: jongeren (dan 65+) betalen voor ouderen ( 65+) AOW Vergrijzing ; Meer betalen. Gevolgen voor netto-inkomen voor werkenden nu Kapitaaldekkingsstelsel Uitstel van consumptie nu naar consumptie naar de toekomst Pensioen
Overheidsfinanciën • • • • •
Uitgaven: Overheidsbestedingen: Overheidsconsumptie Ambtenarensalarissen Investeren in infrastructuur, onderwijs • Overdrachtsuitgaven: uitkeringen, studiefinanciering, rente en aflossingen op Staatsschuld
• Inkomsten: • Directe belastingen: Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting • Indirecte belastingen: • Btw, accijns • Niet-belastingen • aardgasbaten
Overheidsfinanciën • Begrotingstekort of financieringstekort • Uitgaven groter dan inkomsten • Dus toename schuld.
• Nu meer schuld • nu meer besteedt ten koste van toekomstige generaties. • Nu te weinig belasting geheven. • Eigenlijk toekomstige belastinggelden al gebruikt
• Schuld meet je op een tijdstip • Voorraadgrootheid • Uitgaven en inkomsten in de loop van het jaar • Stroomgrootheden
Balans onderneming Voorraadgrootheden
Resultatenrekening winst/verliesrekening Stroomgrootheden
DE LEVENSLOOP VAN GEZINNEN EN WAAROM EN WANNEER ZIJ SPAREN, INVESTEREN IN ZICHZELF EN/OF EEN SCHULD OPBOUWEN; DE PRIJS VAN SPAREN EN LENEN; DE KEUZE TUSSEN EN DE ARGUMENTATIE VOOR SPAREN EN LENEN, ALSMEDE DE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN SPAREN EN LENEN; RENTE ALS DE PRIJS VOOR HET UITSTELLEN VAN CONSUMPTIE EN HET ONDERSCHEID TUSSEN NOMINALE EN REËLE RENTE;
De levensloop
De levensloop • • • • • • • • • • •
Bedrijven lenen geld om te investeren In de toekomst grotere productiecapaciteit Maak ook een hogere arbeidsproductiviteit Lagere rente meer lenen om te investeren Mensen zullen bij een lagere rente Meer lenen om de studie te betalen Hogere scholing; Hogere arbeidsproductiviteit Hoger loon Nu lenen en scholen en in de toekomst meer inkomen (en een beter geschoolde beroepsbevolking)
De levensloop