Domein E: Concept Ruilen over de tijd 1. Het bruto binnenlands product is gestegen met 0,9%. Het inflatiepercentage bedraagt 2,1%. Bereken de reële groei van het BBP. 2. Waarmee wordt het inflatiepercentage gemeten? 3. Lees de onderstaande tabel. Bereken het CPI voor 2011. Groep
Gewicht 2005 = 100
Prijsstijging
Optelling
Voeding
50
5%
??
Kleding
20
1%
??
Rest
30
-1%
??
CPI
??
1. 100,9/102,1 * 100 = 98,8 dus reële BBP is 1,2% gedaald. 2. Consumentenprijsindexcijfer (CPI) van twee opvolgende jaren. 3. Zie tabel. Groep
Gewicht 2005 = 100
Prijsstijging
Optelling
Voeding
50
5%
0,5 * 105
Kleding
20
1%
0,2 * 101
Rest
30
-1%
0,3*99
CPI
102,4
1
Domein E: Concept Ruilen over de tijd 1.
Wat stellen de wegingsfactoren bij het CPI voor? 2. Waardoor kunnen de wegingsfactoren veranderen? 3. Wat zijn waardevaste uitkeringen? 4. Wat zijn welvaartsvaste uitkeringen? 5. Wat zijn waardevaste pensioenen? 6. Wat zijn welvaartsvaste pensioenen? 7. Als de koopkracht van een pensioen gehandhaafd blijft, is er dan sprake van een waardevast of een welvaartsvast pensioen? 8. Wat houdt het omslagstelsel in? 9. Leg uit dat hier geen sprake zal zijn van ruilen over de tijd. 10. Wat houdt het kapitaaldekkingsstelsel in? 11. Leg uit dat hier sprake zal zijn van ruilen over de tijd.
1. 2.
3. 4.
5. 6. 7. 8.
9.
Welk deel van het budget in het basisjaar aan welke artikelgroep besteed wordt. Nieuwe producten, andere voorkeuren, ander inkomen (en als laatste – en liever niet te gebruiken als antwoord – de prijs van andere producten). Uitkeringen die meestijgen met het inflatiepercentage. Uitkeringen die meestijgen met de gemiddelde loonstijging bij het bedrijfsleven. Pensioenen die meestijgen met het inflatiepercentage. Pensioenen die meestijgen met de gemiddelde loonstijging bij het bedrijfsleven. Waardevast. Een fonds schat van te voren in hoeveel aan uitkeringen betaald moet worden, dat moet hetzelfde jaar aan premies ontvangen worden. De huidige generatie betaald voor de huidige generatie.
2
Domein E: Concept Ruilen over de tijd 1. 2. 3. 4.
5.
6.
Wat houdt het kapitaaldekkingsstelsel in? Leg uit dat hier sprake zal zijn van ruilen over de tijd. Wie ontvangen de uitkeringen van de AOW? Leg uit dat bij de betaling van de sociale premies voor de AOW er sprake is van solidariteit tussen de generaties. Leg uit welk gevolg vergrijzing (van de bevolking) kan hebben voor het netto inkomen van de werkenden. Leg uit welk gevolg vergrijzing (van de bevolking) kan hebben voor het loonkosten van de bedrijven.
1.
Je betaalt aan pensioenfonds dat het geld belegt, uit de opbrengsten worden de pensioenen betaald.
2.
Er wordt geld apart gezet dat in de toekomst gebruikt wordt om te consumeren. Iedereen van 65 jaar en ouder. De werkenden (jonger dan 65) betalen voor de mensen ouder dan 65 jaar. Als er (in verhouding) steeds meer 65+-ers zijn dan moet er door een kleinere groep werkenden steeds meer sociale premies voor de AOW betaald worden. Hierdoor zal gelijkblijvend brutoloon het netto loon dalen. Asl door de hogere AOW-premies de netto lonen dalen, kunnen (vakbonden voor) de werknemers hogere looneisen stellen. Als deze ingewilligd worden, dan stijgen de loonkosten voor de bedrijven.
3. 4. 5.
6.
3
Domein E: Concept Ruilen over de tijd 1. 2. 3. 4.
5.
6.
7.
Noem 4 voorbeelden van overheidsuitgaven. Noem 2 voorbeelden van directe belastingen. Noem 2 voorbeelden van indirecte belastingen. Leg uit dat bij de betaling van de sociale premies voor de AOW er sprake is van solidariteit tussen de generaties. Leg uit welk gevolg vergrijzing (van de bevolking) kan hebben voor het netto inkomen van de werkenden. Leg uit welk gevolg vergrijzing (van de bevolking) kan hebben voor het loonkosten van de bedrijven. Leg uit hoe nu investeren in onderwijs in de toekomst voordeel voor de samenleving kan opleveren.
1.
Overheidsconsumptie (zoals ambtenarensalarissen), overheidsinvesteringen ( in infrastructuur), uitkeringen, studiefinanciering, rente en aflossingen van de overheidsschuld.
2. 3. 4.
Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting. Accijns en btw. De werkenden (jonger dan 65) betalen voor de mensen ouder dan 65 jaar. Als er (in verhouding) steeds meer 65+-ers zijn dan moet er door een kleinere groep werkenden steeds meer sociale premies voor de AOW betaald worden. Hierdoor zal gelijkblijvend brutoloon het netto loon dalen. Asl door de hogere AOW-premies de netto lonen dalen, kunnen (vakbonden voor) de werknemers hogere looneisen stellen. Als deze ingewilligd worden, dan stijgen de loonkosten voor de bedrijven. Door beter onderwijs zal in de toekomst de beroepsbevolking een betere kwaliteit hebben en daardoor meer en beter kunnen produceren. Hiermee kan de concurrentie met het buitenland volgehouden worden.
5.
6.
7.
4
Domein E: Concept Ruilen over de tijd 1.
2. 3.
4. 5.
6. 7.
Leg uit dat tekorten van de overheid nu opgevat kunnen worden als het gebruiken van belastinggelden uit de toekomst. Leg uit wat de baten zijn voor de toekomstige generaties van de overheidsschulden nu. Leg uit dat het maken van studieschulden voordeel geeft in de toekomst (en een voorbeeld is van ruilen over de tijd). Leg uit dat nu studieschulden maken nadeel heeft voor de consumptie in de toekomst. Is de staatsschuld (=overheidsschuld) een voorbeeld van een stroomgrootheid is een voorraadgrootheid? Zijn investeringen een voorbeeld van een stroomgrootheid is een voorraadgrootheid? Is spaargeld een voorbeeld van een stroomgrootheid is een voorraadgrootheid?
1.
De toekomstige generaties zullen de schulden die door de tekorten zijn ontstaan moeten betalen. Daarvoor zal dan belasting betaald moeten worden.
2.
De overheid kan het geld dat hij geleend heeft inzetten om infrastructuur mee aan te leggen. Hier hebben met name de toekomstige generatie voordeel van. Als er nu gestudeerd wordt, waardoor studieschulden gemaakt moeten worden, is het de verwachting dat in de toekomst een baan te vinden is die beter betaald dan zonder de opleiding. Dus ruilen over de tijd. Als er nu schulden gemaakt worden, moeten die in de toekomst terugbetaald worden. Hierdoor blijft er in de toekomst minder van het netto inkomen over om de consumeren. De schuld van de overheid meet je op een bepaald moment: voorraadgrootheid Investeren wordt in de loop van het jaar gedaan: stroomgrootheid. Spaargeld meet je op een bepaald moment: voorraadgrootheid.
3.
4.
5. 6. 7.
5