Domein D: markt 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als er sprake is van constante fysieke meeropbrengsten. 4) Als bij een toevoeging van een eenheid arbeid de arbeidsproductiviteit toeneemt, wat betekent dit voor de fysieke meeropbrengsten? 5) Wat gebeurt er met de fysieke meeropbrensten als er bij een relatieve overbezetting van kapitaal er nog een eenheid arbeid toegevoegd wordt?
1) 2)
3) 4) 5)
Kano: kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap. Kapitaal: kapitaal; arbeid en kennis: arbeid en ondernemerschap; locatie: natuur Blijft constant. Neemt toe. Er is geen plaats voor een extra arbeider, dan zal de fysieke meeropbrengsten afnemen (en de totale fysieke opbrengsten mogelijk zelfs afnemen).
Domein D: markt 1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Hoe loopt lijn die de totale kosten weergeeft, als de sprake is van toenemende fysieke meeropbrengsten? 4) Geef de omschrijving van marginale kosten. 5) Als er sprake van constante fysieke meeropbrengsten, welke kostensoorten zijn dan aan elkaar gelijk.
1) Energie, grondstoffen, loonkosten (per uur) 2) Huur, machinekosten. 3) Bij de totale kosten is dan sprake van een degressieve (afnemende) stijgende lijn. Dit geldt ook voor de totale variabele kosten. 4) De toename van de totale kosten (en totale variabele kosten) als de productie met 1 toeneemt. De extra kosten bij een extra afzet van 1. 5) GVK = MK
Domein D: markt 1) Hoe maak je van de TK-vergelijking een GTK-vergelijking? 2) TK = 2q² – 4q + 20 3) Bereken de GTK-vergelijking. 4) Bereken de MK-vergelijking 5) Als de MK lager is dan de GTK wat voor gevolg heeft dit voor de GTK-curve? 6) Als er sprake van afnemende en toenemende schaalvoordelen op welk punt snijdt de MK-curve de GTK-curve?
1) 2) 3) 4) 5)
TK / q GTK = 2q -4 +20/q. MK = 4q – 4 GTK curve daalt. Dan snijdt de MK-curve de GTK-curve in het minimum (dal) van de GTK-curve.
Domein D: markt 1)
Als de prijs exogeen is, heeft de individuele aanbieder dan invloed erop? Licht kort toe,
1)
Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.
2)
Op basis van welke doelstelling wordt de collectieve aanbodcurve bepaald?
2)
Totale winst maximaliseren.
3)
Welke functie wordt opgeteld om de collectieve aanbodfucntie?
3)
De individuele aanbodvergelijkingen.
4)
De marginale kostenlijn.
5)
Het minimum van de GTK
6)
Totale winst maximaliseren
7)
Totale omzet stijgt steeds met dezelfde waarde bij een stijging van de afzet (q) omdat de prijs constant is.
8)
De TO-vergelijking delen door q
9)
P = GO = MO
4)
Welke lijn valt samen met de individuele aanbodcurve van bedrijven?
5)
Tot minimum van welke curve valt de individuele aanbodcurve samen?
6)
Onder voorwaarde van welke doelstelling geldt de individuele aanbodcurve?
7)
Leg uit dat de lijn die totale omzet van een bedrijf aangeeft, een proportioneel verloop kent.
8)
Op welke manier kan van een TO-vergelijking een GO-vergelijking gemaakt worden?
9)
Welke lijnen vallen samen als er sprake is van een exogeen bepaalde prijs?
Domein D: markt 1)
Geef de omschrijving van de marginale opbrengst (=marginale omzet).
1)
Stijging van de totale omzet als de afzet met 1 product toeneemt.
2)
Is bij de MO sprake van een fysieke opbrengst of een geldopbrengst?
2)
Geldopbrengst.
3)
3)
Bij welk leerstofonderdeel wordt het begrip (fysieke) meeropbrengsten gebruikt?
Wet van de toenemende en afnemende meeropbrengsten en bij de totale (variabele) kosten.
4)
Leg uit waardoor de prijslijn samenvalt met de MO-curve als er sprake is van een exogeen bepaalde prijs.
4)
Als de prijs constant is, wordt de toename van de omzet veroorzaakt door de prijs van het extra product.
5)
Leg uit wanneer er sprake is van een breekevenpunt.
5)
6)
Leg uit wat breakevenafzet betekent.
Als de TO-curve de TK-curve snijdt. Er wordt voor het eerst geen verlies gemaakt. Nu worden de kosten gedekt door de omzet(=kostendekkend gewerkt).
7)
Hebben kosten en opbrengsten met een bedrijf te maken of met de markt?
6)
De afzet als er kostendekkend gewerkt wordt.
7)
Bedrijf.
Kan er van een breakevenpunt op de markt sprake zijn?
8)
Neen, neen, neen,
8)
Domein D: markt 1)
Wat geeft het snijpunt van de lijnen, die de markt beschrijven, weer?
2)
Hoe bereken je de marktomzet?
3)
Welk mechanisme zorgt voor het marktevenwicht? Geef 3 namen
4)
Waarom kent de collectieve aanbodlijn een stijgend verloop?
5)
Leg uit wat voor gevolg stijgende loonkosten heeft voor de ligging van de aanbodcurve.
6)
Leg uit wat de stijgende loonkosten voor gevolg heeft voor de evenwichtsprijs op de markt.
7)
Onder welke voorwaarde geldt dat de totale winst maximaal is?
8)
Hoe bereken je de totale winst?
1)
Dat er evenwicht is op de markt, waarbij alle wensen van de vragers en aanbieders vervuld worden.
2)
Prijs * marktafzet = marktomzet. Dus p*q=TO (maar dan op de markt)
3)
Prijsmechanisme, marktmechanisme, invisible hand
4)
Hoe hoger de prijs, hoe meer omzet en winst aanbieders krijgen als de afzet toeneemt.
5)
Door stijgende loonkosten zullen bedrijven voor dezelfde afzet een hogere prijs willen hebben, omdat de marginale kosten gestegen zijn. De aanbodcurve zal hierdoor evenwijdig naar boven verschuiven (in de grafiek is dit ook te zien als een verschuiving naar links).
6)
Door stijgende loonkosten zullen bedrijven voor dezelfde afzet een hogere prijs willen hebben omdat de marginale kosten gestegen zijn. De aanbod curve zal hierdoor evenwijdig naar boven verschuiven (in de grafiek is dit ook te zien als een verschuiving naar links) Hierdoor zal de prijs stijgen.
7)
MO = MK of MW = 0
8)
Bij MO = MK de afzet uitrekenen en dan invullen:TW = TO – TK
Domein D: markt 1)
Ligt de marktprijs (normaal gesproken) boven of onder de minimumprijs die de overheid stelt?
2)
In welke situatie zal de marktprijs onder de minimumprijs kunnen liggen?
1)
De minimumprijs is de laagste prijs die op de markt mag gelden volgens de overheid. Dus de marktprijs ligt er gewoonlijk onder.De overheid vindt dan dat de marktprijs te laag is voor de aanbieders.
2)
Als de minimumprijs de vorm heeft van een garantieprijs. Pas als de marktprijs onder de garantieprijs komt, gaat de minimumprijs werken. In dit geval is het mogelijk de de marktprijs (tijdelijk) onder de minimumprijs ligt.
3)
De aanbieders, daarom wordt dit ook de minimumprijs genoemd.
4)
In welke sector is veel gebruik gemaakt van een minimumprijsstelling?
Aanbodoverschot, omdat de aanbieders voordeel hebben.
5)
Aanbodoverschot * minimumprijs,
Wie heeft er voordeel van een maximumprijs?
6)
Agrarische sector (zo probeerde de Euroese overheid na de WO II de voedselproductie op gang te brengen)
7)
De consument want die zijn de vragers op de markt.
3)
Wie heeft er voordeel van een minimumprijs?
4)
Is er bij een minimumprijs een vraagoverschot of een aanbodoverschot? Licht kort toe.
5)
6)
7)
Hoe bereken je de waarde van het aanbodoverschot?
Domein D: markt 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? Over welke goederen gaat het begrip productdifferentiatie? Wat zijn homogene goederen? Bij welke marktvormen komt dit voor? Wat zijn heterogene goederen? Bij welke marktvormen komt dit voor?
1.
2. 3.
4. 5. 6. 7. 8.
Veel vragers en veel aanbieders; homogeen goed; vrije toe- en uittreding; (bedrijven streven maximale totale winst na) Door vraag- en aanbod lijn en een gegeven (=exogene) prijs (= prijs is constant). Abstract: geheel van vraag en aanbod van een goed. Concreet: vragers en aanbieders en het product is op een bepaalde plaats te vinden. Homogene en heterogene goederen. Goederen die in de ogen van de consument niet van elkaar verschillen. Volkomen concurrentie, monopolie, homogeen oligopolie (of duopolie). Goederen die in de ogen van de consument verschillend zijn. Heterogeen oligopolie(of duopolie) en monopolistische concurrentie.
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1.
2. 3. 4. 5. 6.
7.
8.
Welke grootheid is bij volkomen concurrentie gelijk aan p en GO? Licht kort toe. In welke situatie geldt dat de totale winst maximaal is? Wanneer is een bedrijf voor het eerst uit de kosten? Hoe wordt dit punt genoemd? Hoe wordt de afzet bij dit punt genoemd? Hoe groot is de totale winst bij het breakeven punt? Leg uit waarom bij volkomen concurrentie de aanbieders “hoeveelheidsaanpassers” genoemd worden. Leg uit hoe het komt dat op de lange termijn de totale winst nul is bij volkomen concurrentie.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8.
MO, want de prijs is constant. MO = MK of MO-lijn snijdt de MK-lijn. Als de TO= TK of GO = GTK. Break-even punt. Break-even afzet. 0 (=nul). Als op de markt de prijs verandert, zal de individuele aanbieder zijn hoeveelheid aanpassen om weer een zo groot mogelijke totale winst te kunnen bereiken. Als de bedrijven in deze markt winst maken, zullen andere bedrijven ook op deze markt gaan aanbieden. Hierdoor zal de prijs dalen, waardoor de totale winst kleiner wordt. Dit blijft doorgaan totdat er geen winst meer gemaakt wordt. Dan geldt dat de p-lijn (=GOlijn) de GTK-lijn op het laagste punt van de GTK-lijn raakt.
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1.
2.
3.
4. 5. 6. 7.
Wat is het verschil tussen de marktvorm volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie? Leg uit hoe het komt dat op de lange termijn de totale winst nul is bij monopolistische concurrentie. Noem de kenmerken van de markt met de marktvorm van monopolistische concurrentie. Noem de kenmerken van de markt met de marktvorm monopolie. Welke lijn valt bij monopolie samen met de prijsafzetlijn? Op welke lijn lees je de prijs af? Is de monopolist een prijszetter of een hoeveelheidsaanpasser?
1.
2.
3.
4. 5. 6. 7.
Bij volkomen concurrentie is er sprake van een homogeen goed en bij monopolistische concurrentie is er sprake van een heterogeen goed. Als de bedrijven in deze markt winst maken, zullen andere bedrijven ook op deze markt gaan aanbieder. Hierdoor zal de prijs dalen, waardoor de totale winst kleiner wordt. Dit blijft doorgaan totdat er geen winst meer gemaakt wordt. Dan geldt dat de p-(=GOlijn) de GTK-lijn raakt. Veel vragers en veel aanbieders; heterogeen goed; vrije toe- en uittreding; (bedrijven streven maximale totale winst na) Veel vragers en 1 aanbieder, homogeen goed, geen vrije toe-(of uit)treding. De collectieve vraagcurve. Bij de prijslijn(=GO-lijn). Prijszetter.
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1. 2.
3.
4. 5.
Hoe bereken je het consumentensurplus en hoe het producentensurplus? Leg uit dat bij volkomen concurrentie op de lange termijn het consumentensurplus steeds groter wordt en het producentensurplus steeds kleiner. De omvang van totale surplus (consumenten- + producentensurplus) verschilt per marktvorm. Zet in de volgorde van kleinste naar grootste totale surplus. Waarmee wordt de marktprestatie gemeten? Aan welke 3 voorwaarden moet er voldaan zijn, als er sprake is van prijsdiscriminatie?
1. 2.
3.
4. 5.
(De betalingsbereidheid – de prijs)* marktafzet * 0,5 = oppervlakte driehoek. Door toetreding van nieuwe aanbieders zal de marktprijs gaan dalen. Hierdoor stijgt het consumentensurplus en daalt het producentensurplus. Monopolie, oligopolie (duopolie), monopolistische concurrentie, volkomen concurrentie. De omvang van het totale surplus. De aanbieder moet een prijszetter zijn (=monopolist); de vragers moeten een verschillende betalingsbereidheid hebben =de klanten moeten duidelijk in duidelijke marktsegmenten te verdelen zijn); de consumenten(=vragers) kunnen het product onderling niet doorverkopen.
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1. 2. 3.
4. 5. 6. 7. 8. 9.
Geef twee argumenten waarom de overheid in wil grijpen in een markt. Leg uit wat negatief externe effecten zijn. Leg uit op welke manieren het opleggen van accijns kan leiden tot minder negatief externe effecten. Wie heeft voordeel van een minimumprijs? Waarom stelt de overheid een minimumprijs in? Wie heeft er voordeel van een maximumprijs? Wat zijn kartels? Zijn kartels toegestaan? Wie houdt er toezicht op het bestaan van kartels?
1.
2.
3.
4. 5. 6. 7.
8. 9.
De markt in niet efficiënt, zoals bij monopolie; er zijn positieve of negatieve externe effecten. Negatieve gevolgen voor anderen dan de producent of consumenten die niet de prijs verrekend zijn. Deze effecten vormen maatschappelijke kosten. De (maatschappelijke) welvaart neemt af. Door accijns kunnen de kosten door de samenleving gedragen worden. Het zit nu in de prijs verrekend. De prijs zal stijgen waardoor de vraag naar dit product afneemt. De producent. De producent heeft bij de marktprijs een te laag inkomen. Consument. Afspraken tussen bedrijven on minder concurrentie te krijgen op prijs of hoeveelheid. Nee. NMa (= Nederlandse Mededingingsautoriteit).
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1.
Is hier sprake van een minimum- of een maximumprijs? Bereken het aanbodoverschot. Bereken de waarde van het aanbodoverschot. Teken het aanbodoverschot. In welke sector is veel gebruik gemaakt van een minimumprijsstelling?
2. 3. 4. 5.
p r i j s
1.
Minimumprijs, want de aanbieders hebben voordeel. Bij P = 8 geldt dat Qa = 6mln Qv = 2mln dus aanbodoverschot = 4 mln stuks. 4 mln * €8 = €32 mln. Zie grafiek. Agrarische sector (zo probeerde de Europese overheid na de WO II de voedselproductie op gang te brengen).
2. 3. 4. 5.
de markt 14 12 10 8 6 4 2 0
Qv Qa
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 afzet * mln
p r i j s
de markt 14 12 10 8 6 4 2 0
Qv
Qa
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 afzet * mln
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1. 2. 3. 4.
Aan welke voorwaarden moeten voldaan zijn als er sprake is van een collectief goed? Kent een collectief goed een prijs? Waar wordt de productie van collectieve goederen gelijk aan gesteld? Geef drie voorbeelden van collectieve goederen.
1.
2. 3. 4.
Niemand kan uitgesloten worden van consumptie; het gebruik van de ene consument gaat niet ten koste van het gebruik door de andere consument. Nee. Ambtenarensalarissen. Openbaar bestuur; veiligheid door dijkbescherming, defensie, rechtspraak.
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1) 2) 3)
4) 5) 6) 7)
Geef de omschrijving van de marginale opbrengst (=marginale omzet). Is bij de MO sprake van een fysieke opbrengst of een geld opbrengst? Leg uit hoe het komt dat de prijslijn samenvalt met de MO-curve als er sprake is van een exogeen bepaalde prijs. Leg uit wanneer er sprake is van een breekevenpunt. Leg uit wat breakevenafzet betekent. Hebben kosten en opbrengsten met een bedrijf te maken of met de markt? Kan er van een breakevenpunt op de markt sprake zijn?
1) 2) 3)
4)
5) 6) 7)
Stijging van de totale omzet als de afzet met 1 product toeneemt. Geld opbrengst. Als de prijs constant is, wordt de toename van de omzet veroorzaakt door de prijs van het extra product. Als de TO-curve de TK-curve snijdt. Er wordt voor het eerst geen verlies gemaakt. Nu worden de kosten gedekt door de omzet (=kostendekkend gewerkt). De afzet als er kostendekkend gewerkt wordt. Bedrijf Neen, neen, neen.
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1) 2) 3)
4) 5)
6) 7)
Hoe bereken je de marktomzet? Welk mechanisme zorgt voor het marktevenwicht? Geef 3 namen Waarom kent de collectieve aanbodlijn een stijgend verloop? Leg uit wat voor gevolg stijgende loonkosten heeft voor de ligging van de aanbodcurve. Leg uit wat de stijgende loonkosten voor gevolg heeft voor de evenwichtsprijs op de markt. Hoe bereken je de totale winst? Onder welke voorwaarde geldt dat de totale winst maximaal is?
1) 2) 3) 4)
5)
6) 7)
Prijs * marktafzet = marktomzet. Dus p*q=TO (maar dan op de markt) Prijsmechanisme, marktmechanisme, invisible hand Hoe hoger de prijs, hoe meer omzet en winst als de afzet toeneemt. Door stijgende loonkosten zullen bedrijven voor dezelfde afzet een hogere prijs willen hebben omdat de marginale kosten gestegen zijn. De aanbodcurve zal hierdoor evenwijdig naar boven verschuiven (in de grafiek is dit ook te zien als een verschuiving naar links) Door stijgende loonkosten zullen bedrijven voor dezelfde afzet een hogere prijs willen hebben omdat de marginale kosten gestegen zijn. De aanbodcurve zal hierdoor evenwijdig naar boven verschuiven (in de grafiek is dit ook te zien als een verschuiving naar links) Hierdoor zal de prijs stijgen. TW = TO – TK MO = MK of MW = 0
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1) 2) 3)
4) 5)
6) 7)
Hoe bereken je de marktomzet? Welk mechanisme zorgt voor het marktevenwicht? Geef 3 namen Waarom kent de collectieve aanbodlijn een stijgend verloop? Leg uit wat voor gevolg stijgende loonkosten heeft voor de ligging van de aanbodcurve. Leg uit wat de stijgende loonkosten voor gevolg heeft voor de evenwichtsprijs op de markt. Hoe bereken je de totale winst? Onder welke voorwaarde geldt dat de totale winst maximaal is?
1) 2) 3) 4)
5)
6) 7)
Prijs * marktafzet = marktomzet. Dus p*q=TO (maar dan op de markt) Prijsmechanisme, marktmechanisme, invisible hand Hoe hoger de prijs, hoe meer omzet en winst als de afzet toeneemt. Door stijgende loonkosten zullen bedrijven voor dezelfde afzet een hogere prijs willen hebben omdat de marginale kosten gestegen zijn. De aanbod curve zal hierdoor evenwijdig naar boven verschuiven (in de grafiek is dit ook te zien als een verschuiving naar links) Door stijgende loonkosten zullen bedrijven voor dezelfde afzet een hogere prijs willen hebben omdat de marginale kosten gestegen zijn. De aanbodcurve zal hierdoor evenwijdig naar boven verschuiven (in de grafiek is dit ook te zien als een verschuiving naar links) Hierdoor zal de prijs stijgen. TW = TO – TK MO = MK of MW = 0
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1. 2.
Bij welke prijs is de totale winst het grootst? Hoe groot is de afzet als de totale winst maximaal is? Bereken de totale maximale winst. Wijs aan hoe deze totale winst in de grafiek getekend moet worden. Bij welke prijs en welke afzet is deze aanbieder voor het eerst uit de kosten (breakeven punt)?
3. 4. 5.
1. 2. 3. 4. 5.
MO = MK bij de prijs van 6 MO = MK bij q = 4 TO = 6 * 4 = 24; TK = 5 * 4 = 20; TW = €4 Zie grafiek GO = GTK bij p = 8 en q = 2
monopolist g e l d
monopolist
12
12
10
10
8
p
6
MO
4
MK
2
GTK
0 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
g e l d
8 p
6
MO
4
MK
2
GTK
0 0
1
hoeveelheid Goed is pas goed als het 100% goed is.
2
3
4
5
6
7
8
9
10
hoeveelheid
Domein D: markt 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Hoe wordt de handel genoemd die gebaseerd is op comparatieve kostenvoordelen? Welke land heeft de absolute kosten voordelen? Licht toe Hoeveel eenheden kleding moet er opgeofferd worden in Europa om 1 eenheid voedsel te kunnen maken? Licht kort toe. Hoeveel eenheden kleding moet er opgeofferd worden in Japan om 1 eenheid voedsel te kunnen maken? Licht kort toe. Hoeveel eenheden kleding zijn Japanse consumenten kwijt als in Europa voedsel gekocht wordt? Hoeveel eenheden kleding krijgt de Europese voedselproducent in Japan?
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Inter-industriële productie Japan, want voor beide goederen kan Japan efficiënter produceren. 2 (namelijk 50 / 25) 4 (namelijk 40 / 10) 2 eenheden 4 eenheden
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Hoeveel eenheden kleding moet er opgeofferd worden in Europa om 1 eenheid voedsel te kunnen maken? Licht kort toe. Hoeveel eenheden kleding moet er opgeofferd worden in Japan om 1 eenheid voedsel te kunnen maken? Licht kort toe. Hoeveel eenheden kleding zijn Japanse consumenten kwijt als in Europa voedsel gekocht wordt? Hoeveel eenheden kleding krijgt de Europese voedselproducent in Japan? Hoe is de internationale ruilverhouding? Leg uit hoe de internationale ruilverhouding van 1 : 4 kan veranderen in 1 ; 3.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
3 (namelijk 50 / 16,7) 3 (namelijk 30 / 10) 3 eenheden 3 eenheden 3:1 Door specialisatie is elk land dat gaan maken waarin dat land het beste is. Hierdoor groeien de ruilverhouding naar elkaar toe.
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1. Leg waarom externe effecten als marktfalen beschouwd kan worden. 2. Leg uit voor wie op de arbeidsmarkt een marktevenwicht onrechtvaardig kan zijn. 3. Wie heeft er voordeel van een minimumprijs? 4. Wie heeft er voordeel van een maximumprijs? 5. Leg uit waarom de overheid subsidie zal geven voor het kopen van goederen. 6. Leg uit hoe accijns de aanschaf van een goed kan ontmoedigen. 7. Leg uit of accijns negatieve of positieve externe effecten wil bestrijden.
1.
2.
3. 4. 5.
6.
7.
Als er geproduceerd zijn er gevolgen voor anderen die niet de marktprijs verrekend zin. Dit kan als marktfalen beschouwd worden. Op de arbeidsmarkt komen mensen waar geen vraag naar is niet aan werk en dus niet aan inkomen. Dit wordt door hen als onrechtvaardig ervaren. Producenten Consumenten Goederen waarvan de overheid vindt dat het gebruik van dat goed nuttig is, worden goedkoper. Deze goederen zullen eerder gekocht worden. Accijns moet door de winkelier afgedragen worden aan de overheid. De winkelier zal dit doorberekenden aan de consument. Die zal dit duurdere goed niet meer kopen. Het gebruik van een goed wordt ontmoedigd. Dus gaat het over negatief externe effecten.
Goed is pas goed als het 100% goed is.
Domein D: markt 1. 2. 3. 4.
5.
6.
In welk geval zal belastingheffing niet leiden tot een welvaartsverlies? Geef een omschrijving van collectieve goederen. Hebben collectieve goederen een prijs? Gaat het gebruik door de een ten koste van het gebruik van de ander bij collectieve goederen? Licht toe. Als een markt Pareto-efficient is, kan iemand zich nog verbeteren op deze markt? Als een markt Pareto-efficient is, kan er dan nog armoede bestaan? Licht kort toe.
1.
2. 3. 4. 5. 6.
Als de belastingheffing door de overheid in dezelfde periode gebruikt worden om goederen te kopen. Goederen waarbij niemand kan worden uitgesloten van consumptie. Nee. Nee, iedereen kan het tegelijkertijd gebruiken. Nee Ja, dit criterium zegt niets over de verdeling van eht inkomen over de mensen. Dus mensen kunnen dan nog arm zijn.
Goed is pas goed als het 100% goed is.