2-001
DINSDAG 10 MEI 2005 ___________________________ 2-002
VOORZITTER: DE HEER ONYSZKIEWICZ Ondervoorzitter 2-003
Opening van de vergadering 2-004
(De vergadering wordt om 09.05 uur geopend) 2-005
Financiering TEN-Vervoer 2-006
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de mondelinge vraag, namens de Commissie vervoer en toerisme, aan de Raad over financiering van het TEN-Vervoer (B6-0238/2005) en de mondelinge vraag, namens de Commissie vervoer en toerisme, aan de Commissie over financiering van het TEN-Vervoer (B6-0239/2005). 2-007
Paolo Costa (ALDE), auteur. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de minister, dames en heren, de Commissie vervoer en toerisme, waarvan ik de eer heb voorzitter te zijn, volgt de verwezenlijking van de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T), omschreven in de richtsnoeren die door de Raad en het Parlement in april 2004 gezamenlijk zijn vastgesteld, met grote belangstelling en ook enige bezorgdheid. Deze zorgen vinden hun oorsprong in de grote vertragingen die bij de verwezenlijking van de projecten uit de eerste opzet van de TEN-T (in 1996 door Raad en Parlement gezamenlijk vastgesteld) zijn opgelopen, en in de belangrijkste oorzaak van deze vertragingen, namelijk onvoldoende financieringsmiddelen. Beschikking 884/2004, waarbij de opzet van de TEN-T aan de Unie van 25 is aangepast, laat enorme financiële behoeften doorschemeren: tenminste 225 miljard euro voor de dertig projecten tot en met 2020, waarvan tenminste 140 miljard in de periode die valt onder de financiële vooruitzichten 2007-2013. Het is van essentieel belang dat de dekking van deze behoeften van aanvang aan gegarandeerd wordt, zo mogelijk nog voordat de financiële vooruitzichten 20072013 worden vastgesteld, om ondraaglijke frustraties voor de Unie en de lidstaten in de komende jaren te voorkomen, gezien de strategische waarde van het transEuropese vervoersnet. Strategisch voor de interne en externe concurrentiekracht van de economie van een Unie die de voordelen van de gemeenschappelijke markt volledig moet uitbuiten: die voordelen zijn een illusie als een product dat in Lissabon of Dublin is vervaardigd, niet kan concurreren met vergelijkbare producten uit Warschau of Boedapest vanwege de uiteenlopende vervoerskosten. Strategisch voor de duurzaamheid van
het Europees vervoer, nu de prioriteiten vooral liggen bij spoorweg-, zeevaarten riviervaartprojecten. Strategisch, tot slot, voor de daadwerkelijke integratie van de Europese samenleving: een sociale en culturele integratie die noch afgedwongen, noch belemmerd wordt, maar waarvoor efficiënte verbindingen tussen alle hoeken van de Unie nodig zijn, om communicatie, uitwisseling, erkenning en waardering van identiteit en diversiteit mogelijk te maken. Als de Commissie en de Raad er vandaag blijk van geven dat zij de strategische waarde van de TEN-T inzien, zoals ik hoop, dan wil het Parlement vervolgens gerustgesteld worden over de vraag of voldoende communautaire co-financieringsmiddelen zijn uitgetrokken voor het hele net van de dertig projecten die voor 2020 moeten worden uitgevoerd, en of de communautaire cofinancieringsmiddelen in deze periode en ruimte worden gebruikt om als vliegwiel te dienen voor de (veel hogere) financiering door de lidstaten, naast, waar mogelijk, voor de deelname van de particuliere sector in privaat-publieke partnerschappen. Communautaire regels en besluiten die dat alles vereenvoudigen – van de Eurovignet-richtlijn tot de oprichting van een speciaal garantiefonds voor leningen – zijn daarvoor noodzakelijke randvoorwaarden. De Commissie stelt in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 voor 20,3 miljard euro voor de TEN-T uit te trekken, een budget waardoor gemiddeld 15 procent van de kosten van de transEuropese vervoersnetwerken gedekt zou worden. Met het oog daarop wil ik, namens de Vervoerscommissie, de Raad vragen of hij van mening is dat een dergelijk bedrag volstaat om de noodzakelijke en afdoende communautaire cofinanciering voor alle dertig projecten te garanderen. Met andere woorden: kan de Raad garanderen dat de lidstaten in staat zijn met eigen (openbare of particuliere) middelen de resterende gemiddeld 85 procent van de geraamde middelen op te brengen, of moeten we uitgaan van een groter aandeel van de communautaire middelen? Dezelfde vraag stellen we ook aan de Commissie. Daarnaast verzoeken we de Commissie het tijdsschema bekend te maken voor de opname van de communautaire cofinanciering door de diverse projecten. Daarvoor moet bekend zijn hoe het zowel administratief als technisch met elk project gesteld is en hoe de situatie op dit vlak zich in de de toekomst zal ontwikkelen. Ook wordt gevraagd hoe de Commissie denkt het beschikbare budget over de tijd en ruimte te spreiden. De volgende vraag is zowel aan de Raad als aan de Commissie gericht en behelst een voorstel of een uitdrukkelijke aanbeveling: is het niet beter de communautaire cofinanciering met voorrang zo niet uitsluitend te besteden aan de 48 grensoverschrijdende trajecten van de dertig projecten, de trajecten die twee verschillende lidstaten verbinden en vaak niet van de
6
10/05/2005
grond komen vanwege geschillen over bevoegdheden of belangenconflicten? Dat zou talloze positieve gevolgen hebben: door de financiering te beperken tot die 48 grensoverschrijdende trajecten, wordt de hypothese van 30-50 procent cofinanciering geloofwaardig en is het zeker dat de trajecten tijdig kunnen worden aangelegd.
verordening heeft duidelijk tot doel een passende medefinanciering voor de betreffende projecten te waarborgen. De tenuitvoerlegging van deze verordening valt onder de bevoegdheid van de Commissie en ik ben er zeker van dat de vice-voorzitter u dadelijk nadere bijzonderheden daarover zal verstrekken.
Als er voorwaarden worden verbonden aan de communautaire cofinanciering en goedkeuring van de bilaterale internationale trajecten vereist is, zou dit de lidstaten bovendien dwingen ook voor de interne trajecten uitdrukkelijk hun verantwoordelijkheid te nemen. Als de aanleg van de grensoverschrijdende trajecten zeker is, worden de belemmeringen prikkels. Om een voorbeeld te geven waar ik persoonlijk mee bekend ben: hoe zou het binnenlandse traject tussen Turijn en Triëst onafgerond kunnen blijven als de Unie garandeert dat binnen een bepaalde termijn de tunnel van Fréjus op de lijn Turijn-Lyon aan de Franse kant en het traject Triëst-Divaccia aan de Sloveense kant worden aangelegd?
Op 27 juli 2004 heeft de Raad een nieuw voorstel voor een verordening over dit onderwerp ontvangen. Dit voorstel is bedoeld ter verbetering van de financiering van de trans-Europese vervoers- en energienetwerken voor de periode 2007-2013. De bevoegde werkgroep van de Raad heeft de tekst slechts een keer behandeld. Gegeven de aanzienlijke financiële implicaties van dit voorstel wilden meerdere delegaties het einde van het debat over de financiële vooruitzichten afwachten alvorens een definitief besluit te nemen.
Ik hoop dat de Raad en de Commissie deze aanbeveling zullen aanvaarden en overnemen. Ter afsluiting wil ik de Commissie verzoeken de 48 grensoverschrijdende trajecten duidelijk en precies te specificeren. Mijnheer de commissaris, mijnheer de minister, ik zie uw antwoorden met vertrouwen tegemoet. 2-008
Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik graag de rapporteur bedanken voor het aansnijden van deze buitengewoon belangrijke kwestie. Wij delen namelijk zijn analyse ten aanzien van het belang van de transEuropese netwerken, dat zich op meerdere fronten doet gelden: ten eerste hebben deze trans-Europese netwerken een plaats in een door de Europese Raad hervat groeiinitiatief; daarnaast dragen ze bij, of moeten ze bijdragen, aan de verwezenlijking van de doelstelling inzake concurrentievermogen, zoals die is omschreven tijdens de Europese Raad van maart; bovendien zijn ze essentieel voor het goed functioneren van de interne markt; en tenslotte zijn ze bovenal onmisbaar om de territoriale samenhang van de Europese Unie te waarborgen. Er zijn inderdaad vertragingen opgetreden. Dat is een des te betreurenswaardiger omstandigheid daar voor een aantal projecten was besloten ze uit te voeren in het kader van een “snelle start”-programma. Deze projecten moesten dus in principe snel worden opgestart. Het zijn precies deze kwesties en de redenen van deze vertragingen waarover de groep op hoog niveau betreffende het trans-Europese vervoersnet onder voorzitterschap van de heer Karel Van Miert zich heeft gebogen, met name over de vertragingen die de grensoverschrijdende gedeelten hebben opgelopen. Om de negatieve gevolgen van deze vertragingen te beperken heeft de Raad in april 2004 Verordening (EG) nr. 807/2004 aangenomen, die vooral gericht is op verhoging van het percentage van de financiële steun van de Gemeenschap voor sommige projecten. De
Ik kan u zeggen namens het voorzitterschap dat de tenuitvoerlegging van dit programma en van deze projecten van vitaal belang is, om redenen die wij al hebben aangegeven. Om deze projecten te kunnen realiseren is het echt nodig dat we over voldoende middelen beschikken. Het voorzitterschap meent dan ook dat de door de Commissie voorgestelde toewijzing adequaat en voldoende is. De Raad is eveneens bezig met het bestuderen van een mededeling van de Commissie betreffende de haalbaarheid van de invoering van een specifiek leninggarantie-instrument voor TENvervoersprojecten. Ik denk dat de tenuitvoerlegging van deze reeks projecten alleen zal slagen wanneer we daarnaast ook in staat zijn innovatieve financieringswijzen te creëren. U hebt er een aantal geopperd, met name een betere verdeling tussen private en publieke financiering. Ik weet zeker dat het op basis van deze verschillende elementen zal lukken om deze projecten op zo kort mogelijke termijn op te starten, aangezien het hierbij ook gaat om een belangrijke factor vanuit het oogpunt van de uitbreiding. 2-009
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, mijnheer de voorzitter van de Vervoerscommissie, ik zou het Europees Parlement willen bedanken voor het feit dat het bereid was deze vraag vandaag aan de orde te stellen, want, mijnheer de minister, dit biedt mij de gelegenheid om nogmaals te benadrukken dat de transEuropese vervoersnetwerken van vitaal belang zijn voor de verwezenlijking van de strategie van Lissabon en voor de groei van Europa. Zoals u zelf al zei, mijnheer Schmit, is de territoriale samenhang essentieel voor het uitgebreide Europa. Ook verwees u naar de doelstelling inzake concurrentievermogen uit de strategie van Lissabon. Ik behoor tot degenen die vinden dat de mobiliteit in deze tijd een onmisbaar onderdeel vormt van het concurrentievermogen.
10/05/2005 Alvorens de vragen te beantwoorden van de voorzitter van de Commissie vervoer en toerisme, de heer Costa, zou ik willen verwijzen naar een aantal cijfers die het belang van deze netwerken bevestigen. De tijd die verloren gaat in verkeersopstoppingen in Europa is geschat op 1 procent van het bruto binnenlands product, oftewel meer dan honderd miljard euro, hetgeen bijna net zoveel is als de begroting van de Europese Unie. In haar effectstudie uit 2003 is de Commissie tot de conclusie gekomen dat de aanleg van de grote projecten van het trans-Europese netwerk een extra economische groei in de orde van 0,25 procent van het BBP zou kunnen genereren, oftewel een miljoen permanente, hooggekwalificeerde arbeidsplaatsen. De heer Costa wees op de vertragingen bij de verwezenlijking van de “Essen”-projecten. Deze vertragingen zijn vooral te wijten aan tekortschietende communautaire bijdragen. Deze bijdragen waren namelijk niet altijd voldoende om investeerders te motiveren en hun inspanningen op elkaar af te stemmen, vooral voor wat betreft de transnationale verbindingen. Het lijdt geen twijfel dat deze projecten niet gerealiseerd zullen worden zonder financiële inspanning van de Europese Unie in de vorm van deze redelijke, weloverwogen verhoging van het communautaire TENbudget. Met uw welnemen zal ik op elk van de drie vragen kort ingaan. De eerste betreft de raming van de groep-Van Miert dat het geheel van dertig prioritaire projecten voor de periode 2003 tot 2020 op 225 miljard euro uitkomt. Na een rondvraag onder de lidstaten heeft de Commissie de financieringsbehoeften vastgesteld voor elk van deze projecten tot aan 2020. Door deze samen te nemen heeft zij een investeringsprofiel verkregen waaruit blijkt dat over de periode 2007-2013 de piek van deze financieringsbehoeften halverwege de nieuwe periode van de financiële vooruitzichten zal komen te liggen. Dit profiel laat zien dat de investeringsbehoeften voor de periode 2007-2013 in de orde van grootte van 140 miljard euro zijn en dat er een aanmerkelijke stijging optreedt tussen 2007, met 17 miljard euro, en 2010, met 25 miljard euro, die voornamelijk is toe te schrijven aan het opstarten van grote projecten zoals de tunnels door de Alpen onder de Brennerpas en de Mont Cenis, die zeer grote bedragen zullen opslorpen. Het door de Commissie voorgestelde budget van 20 300 miljoen euro is een minimumbedrag. Eigenlijk, mijnheer de Voorzitter, als ik het houd bij de gedeelten van de prioritaire projecten die op dit moment gereed zijn om opgestart te worden, kan ik ten overstaan van dit Parlement wel zeggen dat het gemiddelde jaarlijkse budget dat de Commissie voor 2007-2013 voorstelt nu al op zou zijn. De financieringsaanvragen die de Commissie in 2003 en 2004 van de lidstaten heeft ontvangen zijn al voldoende om drie tot vier keer het huidige budget te besteden. Ik richt mij tot het Luxemburgs voorzitterschap, omdat men zich werkelijk goed bewust moet zijn van deze cijfers om te begrijpen dat dit geld onmiddellijk zal worden gebruikt, onder optimale omstandigheden.
7 Naast de prioritaire projecten zal ook de rest van het netwerk moeten worden medegefinancierd, in het bijzonder de technologische projecten zoals het European Railways Traffic Management System (ERTMS) of het SESAME-initiatief voor de luchtverkeersleiding. Uit dit alles blijkt wel, geachte afgevaardigden, hoe belangrijk het is om tenminste het voorgestelde budget van 20 300 miljoen euro te handhaven. Dat geld zal daadwerkelijk kunnen worden gebruikt zodra de Europese Unie erover kan beschikken. Tot zover mijn eerste antwoord. Dan wil ik nu antwoorden op de tweede vraag. De verdeling van het budget zal in de eerste plaats worden gebaseerd op een indicatief meerjarenprogramma 20072013 met daarin per project en per periode de precieze bedragen die zijn toegekend. Natuurlijk zullen aan deze toekenningen voorwaarden worden verbonden met betrekking tot de daadwerkelijke voortgang van de projecten. Dit programma zou in de loop van 2006 moeten worden vastgesteld. In de tweede plaats zal een deel van het budget worden verdeeld op basis van jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen. De selectie van de projecten zal plaatsvinden aan de hand van de staat van voorbereiding van elk project, de degelijkheid van de financiële constructie en de gevolgen voor het milieu. De Commissie zal in het bijzonder gespitst zijn op het verkrijgen van harde toezeggingen van de kant van de lidstaten, om zich ervan te vergewissen dat de prioritaire projecten als voorzien zullen verlopen. Tot zover mijn antwoord op de tweede vraag. Wat de derde vraag betreft die de heer Costa terecht heeft beklemtoond, zou ik u willen bevestigen dat de 48 grensoverschrijdende gedeelten van de 30 prioritaire projecten waar u naar verwijst als prioriteiten worden beschouwd bij de verdeling van de middelen en dit ook zullen blijven, mits deze grensoverschrijdende gedeelten voldoen aan de voorbereidingscriteria, of zogezegd de rijpheidscriteria, die ik zojuist noemde. Er zij op gewezen dat er bij de mogelijk in aanmerking komende grensoverschrijdende gedeelten geen sprake is van een algehele financiering, maar sommige grensoverschrijdende gedeelten zullen in aanmerking kunnen komen voor financiering oplopend tot 50 procent als het voorstel van de Commissie wordt aangenomen. Om in aanmerking te komen voor een dergelijk percentage zullen de projecten moeten voldoen aan de volgende criteria. Allereerst moeten ze bouwwerkzaamheden van beide kanten van de grens tussen twee lidstaten vereisen. Verder moet het project technisch en financieel ondeelbaar zijn. Tenslotte moeten de betrokken lidstaten zich eensgezind inzetten voor het project en een gezamenlijke structuur opzetten. Persoonlijk geloof ik vast in deze prioriteit voor de grensoverschrijdende gedeelten. Ik kan de heer Costa verzekeren dat wij het overzicht hebben van deze projecten, van deze 48 grensoverschrijdende gedeelten.
8 Dan kom ik nu tot mijn conclusie, mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden. Ik weet dat ik u niet meer hoef te overtuigen van de noodzaak voor de Unie om over een efficiënt en concurrerend trans-Europees vervoersnet te beschikken. U hebt immers zelf hier, in dit Parlement, in april 2004, ingestemd met de dertig prioritaire projecten. Natuurlijk, mijnheer de minister, moeten de komende financiële vooruitzichten voor 2007-2013 het mogelijk maken deze plannen die het Parlement zo verstandig heeft omschreven te verwezenlijken. Ofwel het budget dat nodig is om de dertig prioritaire projecten te realiseren wordt ons door uw Parlement en de Raad van ministers toegekend, zodat we op dat moment – daar ben ik van overtuigd en ik kan u zeggen dat ik mij daar persoonlijk hard voor zal maken – deze dertig prioritaire projecten succesvol zullen kunnen uitvoeren. Ofwel – maar dat wil ik niet geloven – uw besluit zal een dode letter blijven, zodat slechts een betrekkelijk bescheiden deel van deze projecten medegefinancierd zal kan worden. Nog even iets anders, mijnheer de Voorzitter: ik stel vast – en dit is voor mij een gelegenheid om het Luxemburgs voorzitterschap te bedanken – dat wij een eerste stap hebben gezet in de invoering van het Eurovignet. Het zij mij vergund nog eens nadrukkelijk te wijzen op alles wat het Luxemburgs voorzitterschap heeft gedaan om dat resultaat te behalen. Daarnaast wil ik er graag op wijzen dat wij, samen met mijn collega, de heer Almunia, dit garantie-instrument in het leven hebben geroepen opdat – zoals u zojuist al zei – alleen in bepaalde gevallen een beroep kan worden gedaan op een publiek-privaat partnerschap. Maar eerlijk gezegd zou het zonder deze 20 300 miljoen euro voor ons buitengewoon moeilijk worden deze uitdaging te doen slagen. Daarom wil ik het Parlement nogmaals bedanken voor het feit dat het deze belangrijke vraag vandaag aan de orde heeft willen stellen. Het mag dan zo zijn dat we hiermee vooruitlopen op de grote debatten over de financiële vooruitzichten, soms is het goed, geachte afgevaardigden, om te bedenken dat er een aantal eisen zijn waaraan men zich niet kan onttrekken. Als men heilig gelooft in het welslagen van Europa, in het welslagen van deze territoriale samenhang die ons allen aan het hart gaat, en ook in het welslagen van een concurrerender Europa, dan moet men mijns inziens, om heel eerlijk te zijn, de nodige prioriteit weten te geven aan onze trans-Europese netwerken, zoals het Parlement deze zo verstandig heeft omschreven en waarvan ik naar eer en geweten geloof dat zij een absolute voorwaarde zijn voor het welslagen van Europa in de komende jaren. (Applaus) 2-010
Luis de Grandes Pascual, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Barrot, minister Schmit, dames en heren, ik heb het woord gevraagd in dit debat omdat ik het volkomen eens ben met de redenen die de Commissie vervoer en toerisme
10/05/2005 ertoe bewogen hebben om deze vraag te stellen, die vervat was in het briljante betoog van de heer Costas. Ik weet dat de onderhavige sectoriële problemen niet de enige zijn die in het gedrang dreigen te komen als gevolg van de beperking van middelen die blijkbaar op handen is, maar dit Parlement is hoe dan ook verantwoordelijk voor deze problemen. Het is een feit dat de afspraken die het Parlement en de Raad in 1996 middels de medebeslissingsprocedure hebben gemaakt over de financiering van de transEuropese vervoersnetwerken, vertraging hebben opgelopen. Dat is niet zomaar een standpunt. Verder is het een gegeven dat de Commissie in haar voorstel een bedrag van 20 300 miljoen euro voor dit doel heeft uitgetrokken in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013. Aan de Raad is een vraag gesteld over de toereikendheid van de financiering om de afspraken van Beschikking nr. 884/2004 na te komen. Wij respecteren het standpunt van de Raad dat wij bij monde van de heer Schmit hebben vernomen, die de middelen op zijn minst adequaat en toereikend noemt. Als er nu toch vragen zijn dan komt dat doordat we oprecht geloven dat juist bijzonder belangrijke projecten het risico lopen een papieren dood te sterven. In haar voorstel heeft de Commissie een aantal ernstige knelpunten aan de orde gesteld die zo belangrijk zijn dat ik ze hier letterlijk zou willen aanhalen. De Commissie zegt: “de ernstigste vertragingen hebben betrekking op twee spoorwegprojecten en op de grensoverschrijdende verbindingen, waardoor de dynamische mogelijkheden die zijn ontstaan door de opening van de spoorwegmarkt niet ten volle kunnen worden benut. Die vertragingen zijn bovendien voor een groot deel verantwoordelijk voor de opstoppingen en het gebrek aan evenwicht tussen de vervoersvormen op de grote lijnen”. Met het huidige investeringstempo zou het meer dan twintig jaar vergen om het hele trans-Europese vervoersnetwerk overeenkomstig de herziening van 2004 te voltooien. De conclusie ligt dus voor de hand, de heer Barrot heeft zijn ambities duidelijk gemaakt en de Raad heeft gezegd dat deze begroting toereikend is, maar wij zijn van mening dat als deze niet zo wordt aangevuld, grote projecten waarop perifere landen zoals Spanje hun hoop hebben gevestigd, de mist in zullen gaan. Wij rekenen erop dat de Commissie en de Raad efficiënt tewerk zullen gaan, daarin bijgestaan door dit Parlement. 2-011
Willi Piecyk, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, er is ten aanzien van de trans-Europese netwerken sprake van een duidelijke tegenstrijdigheid tussen enerzijds het algemene belang ervan, dat zojuist nog door minister Schmit is benadrukt, en anderzijds de realisering. Wij lopen nu langzamerhand het risico dat de bron van ergernis die de trans-Europese netwerken al enige aantal jaren vormen, tot iets permanents uitgroeit.
10/05/2005 Ik wil in herinnering roepen dat de trans-Europese netwerken in het Verdrag van Maastricht als taakstelling zijn geformuleerd. Zij zijn niet zomaar door iemand bedacht, maar vormen een verplichting die wij samen zijn aangegaan. Sinds ik bij de werkzaamheden betrokken ben – vanaf de groep-Christophersen tot aan de groep van vertegenwoordigers van hoog niveau onder leiding van Karel Van Miert – is er veel gebakken lucht geproduceerd terwijl er inhoudelijk en projectmatig erg weinig tot stand is gekomen. Al ten tijde van de groepChristophersen werd gezegd dat de projecten allemaal bouwrijp waren en praktisch gerealiseerd konden worden; de graafmachines zouden bij wijze van spreken morgen al aan de slag kunnen. Er is echter nog maar weinig gebeurd! Ik wil ook graag in herinnering roepen dat de Raad en het Parlement een jaar geleden, in mei 2004, einddata hebben vastgesteld voor de verschillende projecten. Als deze einddata niet haalbaar blijken te zijn, zou ik graag willen dat de Raad – dat wil zeggen niet de Raad in zijn algemeenheid, maar de lidstaten – duidelijk laat blijken dat dit niet mag en kan, en dat de betreffende projecten zo niet kunnen worden voltooid. Ik vraag op dit punt van de Raad dus meer moed en meer engagement, en ook meer eerlijkheid. Maar als hetgeen wij vandaag gehoord hebben als een belofte beschouwd kan worden namelijk dat het voorzitterschap, het Parlement en de Commissie de begroting voor de financiële vooruitzichten ondersteunen - dan zijn wij al een heel eind op de goede weg. 2-012
Michael Cramer, namens de Verts/ALE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, wij hebben de laatste paar dagen herdacht dat er sinds 8 mei 1945 zestig jaren zijn verstreken, maar wij hebben ook gevierd dat er op 1 mei 2004 een einde is gekomen aan de verdeeldheid in Europa. Nu kan alles wat samen hoort te zijn, eindelijk ook naar elkaar toegroeien. Daar kunnen ook de TEN-projecten een bijdrage aan leveren. Wij weten echter maar al te goed dat de dertig TENprojecten eigenlijk op een verlanglijstje staan dat is opgesteld in een geest van nationaal egoïsme. De brug over de Straat van Messina heeft niets te maken met een naar elkaar toegroeien van Europa, ook al staat het zo beschreven op het verlanglijstje. Wij weten dat voor de financiering van de dertig projecten die in 2012 gerealiseerd dienen te zijn, een bedrag van circa 600 miljard nodig is. Wij weten echter ook dat wij op basis van de huidige financiële planning, uitgaande van een EU-aandeel van 20 procent, ongeveer 120 jaar nodig hebben om dat aandeel te financieren. Zoveel tijd is er niet! Het is een goede zaak dat de Raad overeenstemming heeft bereikt over een Eurovignet, maar wij weten maar al te goed dat de tolinkomsten die dat vignet oplevert niet voldoende zijn om bijvoorbeeld de tunnel door de Brennerpas tussen Oostenrijk en Italië te financieren. Op basis van alleen de Oostenrijkse tolinkomsten duurt het driehonderd jaar voordat Oostenrijk zijn aandeel in de Brennerpas gefinancierd
9 heeft. Wij moeten daarom prioriteiten stellen, wij moeten ons richten op vervoersprojecten die de Europese eenheid bevorderen. Wij hebben daarom een initiatief gestart dat boven de politieke partijen en de landsgrenzen uitgaat. Als hoogste prioriteit voor de Europese integratie geldt dat de spoorwegverbindingen van Berlijn naar Warschau, Tallinn, Riga en Vilnius en van Wenen en Venetië naar Ljubljana, Bratislava, Praag en Boedapest gerealiseerd moeten worden. Met deze twee projecten zijn alle acht hoofdsteden van de nieuwe lidstaten bereikbaar. Dan zal Europa in staat zijn aaneen te groeien. Wij hebben in ieder geval liever dat deze beide projecten in 2010 volledig voltooid zijn dan dat in 2020 dertig, vijftig of 48 projecten half af zijn. Alleen als er prioriteiten worden gesteld, kan Europa aaneengroeien. 2-013
Seán Ó Neachtain, namens de UEN-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben de rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme over de algemene regels voor het toekennen van financiële steun op het gebied van trans-Europese vervoers- en energienetwerken. In deze hoedanigheid kan ik duidelijk stellen dat het bedrag van 20,3 miljard euro dat momenteel in de ontwerpverordening wordt voorgesteld, onder geen beding mag worden verlaagd. Dit financieringspeil moet als het absolute minimum worden gezien. De Commissie dient de verzekering te geven dat dit voorgestelde financieringspeil beantwoordt aan de behoeften die zijn ontstaan door de hogere communautaire cofinanciering, die wel 50 procent kan bedragen. Als we deze projecten willen bevorderen, moeten we realistisch zijn, met name wanneer het aantal prioritaire projecten is toegenomen van veertien tot twintig. Ongetwijfeld zijn de verwachtingen in het veld hoog gespannen als het gaat om duidelijker regels voor het financieren van TEN-Vervoer-projecten. Ik ben ervan overtuigd dat cofinanciering van groot belang is. De lidstaten moeten de verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen infrastructuur. Alleen met Europese financiering komen ze er niet. Een groot deel van de financiering zal naar grote grensoverschrijdende projecten gaan, maar ik geloof niet dat dit effect zal sorteren als niet alle betrokken landen bindende bilaterale overeenkomsten ondertekenen. Als een lidstaat geen parallelle financiering beschikbaar heeft gesteld, moeten de controlerende rol van de Commissie en haar bevoegdheid om gelden terug te vorderen, worden uitgebreid. 2-014
Stanisław Jałowiecki (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, staat u mij toe dat ik begin met de heer Cramer te bedanken voor zijn hartverwarmende woorden van solidariteit. Naar het schijnt zijn er drie dingen nodig voor de opbouw van een trans-Europees vervoersnet: in de eerste
10 plaats geld, in de tweede plaats geld en in de derde plaats geld. Ik denk echter dat er meer nodig is. Mijnheer de Voorzitter, ooit leidden alle wegen naar Rome, want zo werden zij door de Romeinen aangelegd naar het centrum van de beschaafde wereld. En waarheen leiden de wegen in het huidige, zich steeds sterker verenigende Europa? Op deze vraag wil ik nu niet ingaan, maar hierachter schuilt een nadere vraag. Vormt het vervoersnet in het huidige, en in de toekomst nog verder uitgebreide Europa wel één systeem? Kan het als een eenheid beschouwd worden? Volgens mij is dit niet het geval. Aan de tot voor kort bestaande lijst van veertien prioritaire projecten zijn in het kader van de toetreding van de nieuwe lidstaten tot de Gemeenschap zestien nieuwe projecten toegevoegd. Ongetwijfeld zullen wij bij toekomstige uitbreidingen op dezelfde voet verdergaan, dat wil zeggen alsof we een huis aan het vergroten zijn of aan een lappendeken werken. Dit brengt mij bij mijn eigenlijke vraag aan de Europese Commissie: is het niet tijd om Europa vanuit vogelvlucht te bekijken? Zou het geen goed idee zijn om een alomvattende studie van het trans-Europese vervoersnet op te stellen? Een dergelijke studie zou niet alleen de Balkanlanden moeten omvatten, maar tevens Moldavië, Oekraïne, Wit-Rusland, Georgië en waarschijnlijk ook Rusland. Ik ben van mening dat het de hoogste tijd is voor een dergelijke systematische, alomvattende studie, om een beeld van Europa te krijgen vanuit vogelperspectief. 2-015
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou commissaris Barrot ook willen bedanken voor zijn moed en het fungerend voorzitterschap van de Raad voor zijn goede wil, maar meer nog dan zijn goede wil zal hij een zekere striktheid aan de dag moeten leggen als hij een betere of althans een toereikende financiering van de trans-Europese netwerken eist. Het Parlement heeft de trans-Europese netwerken altijd ondersteund en gepleit voor een toereikende financiering; het gaat akkoord met de voor de financiële vooruitzichten voorgestelde 20 300 miljoen euro als minimumbedrag, en het veroordeelt de vertragingen en belemmeringen, omdat zij een remmende werking hebben op de groei, de werkgelegenheid en op de sociale, economische en territoriale cohesie. Ik ben blij met de speciale aandacht waarin de grensoverschrijdende trajecten zich mogen verheugen. Heeft de Commissie echter onderzocht of het bedrag van 20 300 miljoen euro wel toereikend is in het optimale geval dat we erin zouden slagen om de 50 procent die tot 2013 kunnen worden geïnvesteerd ook daadwerkelijk te investeren in althans de helft van het aantal grensoverschrijdende projecten? Is dat bedrag ook toereikend voor het functioneren van de garantieinstrumenten die nu worden opgesteld door commissaris Barrot en de heer Almunia?
10/05/2005 Verder zou ik zeker willen weten of de Commissie en de Raad genegen zijn om zich op de dertig reeds aangenomen projecten te concentreren en om de vereiste stabiliteit en impuls daartoe te garanderen, zonder zich door andere belangen te laten leiden die nu, door de geur van vers geld, de kop opsteken in de vorm van alternatieve projecten. Tenslotte is het zaak dat er op de verschillende financieringsniveaus, zowel op het niveau van de communautaire en de nationale en regionale financiering als op het niveau van de publieke en de particuliere financiering, de nodige soepelheid wordt betracht en wordt voorzien in andere mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de samenwerking op het niveau van de vervoers- en de energienetwerken. 2-016
Adam Jerzy Bielan (UEN). – (PL) De beperking van de financiële middelen voor het vervoersbeleid heeft de opstelling van een lijst van projecten voor het transEuropese vervoersnetwerk noodzakelijk gemaakt die als prioritaire projecten worden gekenmerkt. Met het oog op de financiële mogelijkheden van de Europese Unie is deze lijst echter duidelijk nog te lang. Gezien de recente uitbreiding en de reusachtige achterstand op het gebied van de infrastructuur in de nieuwe lidstaten, ben ik ervan overtuigd dat de projecten die van het vervoersnet in Europa een geheel maken, bijzondere aandacht verdienen. Wat het door de Europese Commissie voorgestelde niveau van de financiering in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 betreft, wil ik erop wijzen dat de verhoging van deze uitgavenpost volkomen onterecht wordt gemotiveerd met de uitbreiding van de Europese Unie. Slechts tien van de dertig aanvaarde projecten betreffen de nieuwe lidstaten en zij ontvangen slechts 10 procent van de begroting. De uitzonderlijk lage Europese cofinanciering maakt de voorgestelde begroting voor de tien nieuwe lidstaten nog minder aantrekkelijk. Ondanks deze tekortkomingen ben ik van mening dat wij alles moeten doen om het door de Europese Commissie voorgestelde uitgavenniveau voor het transEuropese vervoersnetwerk te verdedigen. 2-017
Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag alle sprekers bedanken, omdat zij duidelijk hebben laten blijken dat de tenuitvoerlegging en de verwezenlijking van de TEN-T-projecten een grote prioriteit vormen voor uw Parlement. Misschien moet ik het pessimisme en het negatieve oordeel dat door sommigen is verwoord ietwat bijstellen, want ook al is de voortgang bij de realisatie van deze projecten tot nu toe, sinds het Verdrag van Maastricht, onvoldoende geweest, toch is sinds de Europese Raad van Essen in 1994 – als ik mij niet vergis – een aantal ervan wel degelijk uitgevoerd of in uitvoering. Een
10/05/2005 eerste stap in de uitvoering is dus gezet of bezig gezet te worden. De Raad deelt zonder meer de zorgen van uw Parlement wanneer u zegt dat de trans-Europese netwerken een essentieel element vormen, zowel uit economisch oogpunt als uit het oogpunt van de territoriale samenhang, zoals de sprekers gezegd hebben en zoals de vice-voorzitter van de Commissie heeft benadrukt. En, zoals iemand heeft gezegd: geld is de zenuw van de oorlog. Daarom moeten we ervoor zorgen dat onze politieke prioriteiten ook tot uiting komen in budgettaire prioriteiten. In dat opzicht vormen de financiële vooruitzichten inderdaad een cruciale kwestie. Als fungerend voorzitter van de Raad kan ik u verzekeren dat wij als Luxemburgs voorzitterschap tot juni de hoogste prioriteit geven aan dit deel van de financiële vooruitzichten en dat wij niet zouden willen dat hierop wordt gekort, omdat dan de politieke prioriteit zelf ook minder zou worden of nog verdere vertraging zou oplopen. Het voorzitterschap kan dit echter niet beloven. Het is namelijk in de eerste plaats aan de lidstaten en aan uw Parlement om hierover te beslissen, aangezien over de financiële vooruitzichten niet in de Raad alleen wordt besloten. Over de financiële vooruitzichten wordt gezamenlijk besloten door de Raad en uw Parlement. Indien u een grote politieke prioriteit hecht aan de transEuropese netwerken, denk ik dat u die mening niet onder stoelen of banken moet steken. U hebt haar vandaag duidelijk geuit, de raadgeving is aangekomen en de boodschap zal worden overgebracht in de loop van de komende weken, terwijl de discussies over de financiële vooruitzichten ongetwijfeld heviger zullen worden. 2-018
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen zou ik mij willen aansluiten bij de heer Schmit in het bedanken van alle afgevaardigden en sprekers, die door hun aanwezigheid vandaag blijk hebben geven van hun zeer grote belangstelling voor dit vraagstuk. Verder zou ik erop willen wijzen dat wij een nagenoeg compleet overzicht hebben voor 27 huidige en toekomstige lidstaten en dat de medefinancieringspercentages voor alle lidstaten dezelfde zullen zijn. Wij zullen de studies grosso modo voor 50 procent financieren – zoals we nu ook al doen. Wat de projecten betreft zullen wij de percentages laten oplopen van 10 procent voor zogezegd normale projecten tot mogelijk 30 procent voor prioritaire projecten. De grensoverschrijdende projecten, die tot nu toe in aanmerking kwamen voor een percentage van maximaal 20 procent, zullen een percentage tot mogelijk 50 procent kunnen krijgen, voorzover wij ze samen met u de hoogste prioriteit toekennen. Daarnaast zou ik willen terugkomen op de kwestie van het nabuurschap en de door u gewenste verbindingen met het gehele Europese continent. U weet dat ik Loyola
11 De Palacio mijn overwegingen heb toevertrouwd over de uitbreiding van het trans-Europese netwerk naar de nabuurschapslanden: de Balkan, de Kaukasus, Rusland, Oekraïne, Moldavië, het oostelijk en zuidelijk Middellandse-Zeegebied. Ik verwacht veel van dat werk, dat ons in staat zal stellen na te denken over de toekomst van de verbindingen over heel het Europese continent en dat eveneens zal bijdragen aan onze reflectie over het nabuurschapsbeleid. Ik zou u eveneens willen zeggen dat grote oplettendheid geboden is, omdat we er nog steeds voor moet zorgen dat de natiestaten en de lidstaten daadwerkelijk aan deze projecten kunnen beginnen. Over het geheel genomen leveren wij een zevende deel van de inspanning, een bijdrage die een fundamenteel hefboomeffect heeft. Ik zal niet ingaan op alles wat er gezegd is, in het bijzonder door de leden van de Vervoerscommissie. U hebt er evenwel volkomen gelijk in dat de tijd dringt, vooral als we willen vermijden waar sommigen van u bang voor zijn, namelijk de vorming van een soort lappendeken van kleine stukjes infrastructuur die misschien wel goed worden onderhouden maar die niet zijn verbonden met het geheel. Om die reden, mijnheer de Voorzitter – en ik ben zo vrij om vanmorgen extra nadruk op dat punt te leggen – heb ik besloten de Raad en het Parlement voor te stellen coördinatoren te benoemen die juist tot taak zullen hebben ervoor te zorgen dat over de gehele TEN-corridor – daarbij gaat het vooral om spoorwegcorridors en ook om binnenwatercorridors – alles in het werk wordt gesteld, binnen de gestelde tijd, om de samenhang van de corridor te waarborgen. Ik denk, mijnheer de Voorzitter, dat het Parlement snel zijn mening moet geven over deze voorstellen. Mag ik als commissaris deze gelegenheid aangrijpen om te herhalen dat ik dit advies van het Parlement met ongeduld afwacht? Daarna zal ik dit voorstel over de strategie – als ik het zo kan uitdrukken – van de coördinatoren kunnen overbrengen aan de Raad, die overigens al, mijnheer de Voorzitter, zijn fiat heeft gegeven. Gesteund door het advies van het Parlement en dat van de Raad zou ik dan aan het college van de Commissie de benoeming kunnen voorleggen van deze coördinatoren. Ik heb hoge verwachtingen van hen, daar zij zowel de technische competentie zullen hebben als, naar ik meen, de politieke en morele autoriteit die nodig is om iedereen daadwerkelijk in beweging te krijgen en zonodig ervoor te zorgen dat twee buurstaten zich via bilaterale betrekkingen kunnen inzetten voor de verwezenlijking van de uitbreiding van het netwerk. Nogmaals, ik bedank zowel het Parlement,als het voorzitterschap, dat erop heeft dat dit alles natuurlijk in de ijskast is gezet vanwege de financiële onderhandelingen. Ik geloof evenwel dat het eveneens aan de leden van het Parlement is om de verantwoordelijke personen in hun lidstaten eraan te herinneren dat, als we willen dat Europa optimaal concurrerend is en zijn territoriale samenhang verwezenlijkt, ook zij hun steentje moeten bijdragen aan
12
10/05/2005
de verwezenlijking van deze grote projecten, omdat deze een uitgelezen kans kunnen blijken voor het Europa van morgen. Ook de heer Costa bedank ik, die als voorzitter van de Commissie vervoer en toerisme het initiatief heeft genomen voor dit debat dat ook ik zeer nuttig heb gevonden. 2-019
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. 2-020
Verhogen van de veiligheid van havens
Ik wil beklemtonen dat ons voorstel voor een groot deel berust op de resultaten van een samenwerking tussen de Internationale Arbeidsorganisatie en de Internationale Maritieme Organisatie, met als uitkomst de publicatie van een gedragscode voor de veiligheid in havens. Deze gedragscode heeft evenwel geen bindend karakter. Daarom doet het voorstel van de Commissie een beroep op dezelfde veiligheidsstructuren en -organen als de al van kracht zijnde verordening om een veiligheidsregeling te creëren die toepasbaar is voor het gehele zeevervoer, van het schip tot aan de grenzen van het havengebied.
2-021
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A60031/2005) van mevrouw Hennis-Plasschaert, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het gewijzigde voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (COM(2004) 393 - C6-0072/2004 2004/0031(COD)). 2-022
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijn eerste woord is een woord van dank aan uw rapporteur, die echt uitstekend werk heeft geleverd. Uit de recente golf van terroristische aanslagen is gebleken dat geen enkel land, geen enkele sector is gevrijwaard van dergelijke bedreigingen. Wat ook de motieven ervan zijn, deze terroristische daden kunnen zich overal en op elk moment voordoen. De scheepvaarten de havensector ontkomen niet aan een dergelijke dreiging en we kunnen niet eerst een aanslag afwachten alvorens in hoofdzaak preventieve maatregelen te nemen in het kader van het vervoersbeleid. Dit voorstel voor een richtlijn is in de eerste plaats bedoeld om de maatregelen die in 2004 zijn goedgekeurd voor alleen haventerminals uit te breiden tot de gehele haven, in het kader van de verordening ter verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten. U zult zich herinneren dat met deze verordening de in december 2002 door de Internationale Maritieme Organisatie goedgekeurde veiligheidsmaatregelen zijn omgezet in Europese regelgeving, in het bijzonder de ISPS-code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten. De Commissie heeft er destijds voor gekozen de veiligheidsmaatregelen pas in een later stadium en door middel van een richtlijn tot het gehele havengebied uit te breiden. Ons einddoel is een einde te maken aan dit tamelijk kunstmatige onderscheid tussen enerzijds de haven en anderzijds de havenfaciliteiten waaruit deze bestaat, en een samenhangend veiligheidssysteem in te voeren waarbij van geval tot geval, naargelang de wijze van omzetting door de lidstaten, rekening wordt gehouden met de geografische en topografische factoren van de verschillende havens en van de verschillende gebieden waaruit die bestaan. Dat lijkt ons een rendabele benadering in termen van kosteneffectiviteit.
Dankzij deze aanpak kunnen de procedures worden vereenvoudigd en kunnen door samenwerking betere resultaten worden behaald op veiligheidsgebied. In de voorgestelde richtlijn worden de lidstaten gemaand de grenzen van hun havens te bepalen en te zorgen dat de havenveiligheidsbeoordelingen en de havenveiligheidsplannen adequaat worden uitgewerkt in overeenstemming met de minimumeisen. In het u voorgelegde voorstel wordt eveneens bepaald dat in elke haven of groep havens een autoriteit voor havenveiligheid wordt aangewezen en een havenveiligheidsfunctionaris wordt benoemd, en dat de lidstaten een knooppunt voor havenveiligheid opzetten om de noodzakelijke communicatie te verzorgen met de andere lidstaten en uiteraard ook de Commissie. Tot slot wordt een communautaire controleprocedure vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van de havenveiligheidsmaatregelen. Om af te ronden, mijnheer de Voorzitter, wil ik in het bijzonder benadrukken dat sommige van onze belangrijkste handelspartners inmiddels zijn overgegaan tot een extensieve toepassing van de ISPS-code van de Internationale Maritieme Organisatie. Deze derde landen passen de veiligheidsmaatregelen toe op al hun havens en verwachten uiteraard eenzelfde toewijding van onze kant. Zij zullen dit zo nodig zelf komen controleren als wij niet meer opschieten in die richting. Ik ben van mening dat de Europese Unie niet achter mag blijven op dit gebied, niet alleen om commerciële redenen maar natuurlijk ook vanwege de bescherming van onze Europese medeburgers en van zulke vitale infrastructuren als onze havens. Ik wil daaraan toevoegen dat ik, toen ik een maand geleden in de Verenigde Staten was, een ontmoeting heb mogen hebben met de heer Jackson, die verantwoordelijk is voor de binnenlandse veiligheid. In alle oprechtheid: wij hebben werkelijk de aanzet gegeven tot een samenwerking van vertrouwen. Dat betekent echter wel dat de Europeanen ook echt bereid moeten zijn tot de inspanningen die nodig zijn om deze grote veiligheid voor alle havenfaciliteiten te waarborgen. Ik wil dus uw rapporteur nogmaals bedanken, evenals al diegenen die zich in deze tekst hebben verdiept. Ik ben u in het bijzonder dankbaar voor het feit dat u dit document het belang hebt toegekend dat het toekomt en
10/05/2005 ik hoop van harte, mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, dat er spoedig overeenstemming zal worden bereikt over dit onderwerp. 2-023
Jeanine Hennis-Plasschaert (ALDE), Rapporteur. – Voorzitter, zoals bekend hebben de terroristische aanslagen in de VS en Spanje, maar ook de toename van de misdaad in het algemeen, tot het nemen van allerhande veiligheidsmaatregelen in Europa geleid. Commissaris Barrot zei het zojuist al. Na eerder de luchthavens zijn nu uiteraard ook de zeehavens aan de beurt. De Europese havens zijn immers essentiële links binnen de vervoersketen, die handelsen passagiersstromen over zee en over land met elkaar verbinden. Vaak zijn zij tevens het knooppunt voor de overslag van gevaarlijke vracht voor belangrijke chemische en petrochemische productiecentra en liggen ze in de buurt van steden. Terroristische aanslagen in havens kunnen dan ook tot ernstige ontregelingen van vervoerssystemen leiden, een domino-effect teweegbrengen en schade aan mensen in de havens en aan omwonenden berokkenen. Actie was simpelweg een vereiste. Daarbij komt dat het beter is deze kwestie zelf te regelen dan ongevraagd geconfronteerd te worden met Amerikaanse inspectieteams, om maar iets te noemen. Commissaris Barrot gaf het net al aan: allereerst werd de Internationale code voor de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten of ISPS-code middels een verordening in voor de EU bindende regels omgezet, om precies te zijn door Verordening 725. Deze is echter niet allesomvattend. Zij regelt in feite alleen de beveiliging van het natte gedeelte van de haven en dus kwam er in 2004 een aanvullende richtlijn, teneinde de beveiliging van het hele havengebied te regelen. Dat is de richtlijn die vanochtend op tafel ligt en waarover wij later vandaag gaan stemmen. Ik zoem even in op een tweetal kernzaken waarvoor ik mij als rapporteur heb ingezet. De heer Barrot heeft een paar andere zaken net al uitgebreid behandeld. De beide punten die ik wil bespreken, hebben te maken met het waarborgen van gelijke spelregels in de Europese Unie. Ten eerste de financiële onderbouwing van het voorstel. Wie betaalt nu eigenlijk wat? De verschillen tussen een aantal lidstaten zijn aanzienlijk. In het kader van gelijke spelregels is dit volgens mij absoluut onwenselijk. In het uiteindelijke akkoord wordt de Commissie dan ook opgeroepen om zo spoedig mogelijk en uiterlijk op 30 juni 2006 een studie over de verdeling van de kosten tussen overheidsinstanties, havenautoriteiten en bedrijfsleven te presenteren. Onder geen beding mogen de extra beveiligingsmaatregelen tot concurrentieverstoring leiden. Ten tweede heb ik mij ingezet voor een eenduidige interpretatie en geharmoniseerde uitvoering van de regels in alle lidstaten. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat in de ene lidstaat genoegen wordt genomen met een extra slot, terwijl in de andere lidstaten vijf bewakers en
13 zes camera's verplicht worden gesteld. Ik overdrijf natuurlijk, maar toch. Ik heb dan ook gepleit voor een stukje metatoezicht door de Europese Commissie. Dit was een moeilijk punt tijdens de onderhandelingen, met name voor de Raad. Dit verbaast me, omdat juist de lidstaten volop over het gebrek aan gelijke spelregels klagen, maar eind goed al goed. Wij hebben een formulering gevonden waarin alle betrokkenen zich kunnen vinden en waarmee de Commissie voldoende middelen in handen krijgt om het noodzakelijke stukje metatoezicht uit te oefenen. Verder heb ik als rapporteur mijn best gedaan om geen extra bureaucratische instelling in het leven te roepen en voorstellen daartoe zijn dan ook geschrapt. Natuurlijk ben ik verheugd u te melden dat ik met de collega's schaduwrapporteurs, de Raad en de Commissie zeer recent een akkoord heb bereikt. Dit compromis wordt gevormd door de amendementen 13 tot en met 75, waar zowel de PPE-DE-Fractie, de PSE-Fractie, de Verts/ALE-Fractie als ook mijn eigen fractie zich in kunnen vinden, alsmede de Raad en de Commissie. Als wij dit compromis later vandaag ook daadwerkelijk aannemen, kan de richtlijn in eerste lezing worden afgerond. De amendementen 10, 11 en 12 van de UENFractie lijken sympathiek, maar ik zou u toch willen aanraden ertegen te stemmen. Zij hebben het in een eerdere fase in de Commissie vervoer en toerisme niet gehaald. De lading van deze amendementen is reeds elders gedekt of zou tot een onnodig kerstboomeffect leiden. Het akkoord dat nu voorligt, is een heel goed werkbaar compromis voor alle partijen die bij de uitvoering van de maatregelen zijn betrokken. Een vlotte afronding in eerste lezing is dan ook zeer gewenst. Rest mij de schaduwrapporteurs, alsook de Commissie en het Luxemburgse voorzitterschap hartelijk te danken voor hun inzet en medewerking. Die heb ik buitengewoon gewaardeerd. 2-024
VOORZITTER: MEVROUW ROTH-BEHRENDT Ondervoorzitter 2-025
Giles Chichester (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik spreek namens de Commissie industrie, onderzoek en energie. Ten eerste betuig ik onze brede steun aan dit voorstel. Wij zijn met name blij met de flexibiliteit van het voorstel als het gaat om de tenuitvoerlegging door de lidstaten. Veiligheidsen anti-terrorismemaatregelen zijn zonder meer een teken des tijds en zijn van groot belang. Daarom juichen we het des te meer toe dat de commissaris ten aanzien van deze kwestie een initiatief heeft genomen. Mijn commissie maakt zich echter zorgen over het ontbreken van een behoorlijke kosten-batenanalyse of een toereikende effectbeoordeling van de kosten die deze richtlijn met zich meebrengt. Ook maken we ons zorgen over het ontbreken van een specifieke verwijzing naar financieringsmaatregelen. Het is allemaal goed en
14 wel dat we met voorstellen komen, maar we moeten ons wel afvragen hoe deze voorstellen moeten worden gefinancierd. Daarom hebben we een amendement ingediend waarin de aandacht wordt gevestigd op deze aspecten van het voorstel en de lidstaten wordt gevraagd daar rekening mee te houden bij het opstellen van de richtsnoeren voor de te nemen maatregelen. We willen niet dat de kosten van deze maatregel uitsluitend op de exploitanten en bevrachters in de particuliere sector drukken. We willen dat de lasten en de kosten op een eerlijke manier worden verdeeld. 2-026
Romano Maria La Russa (UEN), rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank de rapporteurs die mij zijn voorgegaan en bevestig vanzelfsprekend het positieve advies van mijn commissie voor deze maatregel. Niettemin moet ik nog enkele punten toevoegen: het gemak en de nonchalance waarmee terroristen in september 2001 en bij andere gelegenheden hebben kunnen toeslaan, hebben het noodzakelijk gemaakt de veiligheidscontroles uit te breiden, niet alleen op vliegvelden en aan de grenzen, maar ook in havens, waar dagelijks een aanzienlijke hoeveelheid goederen en personen toestromen. Als rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden wil ik inzake het voorstel van de Raad en het Parlement om ook schepen die goederen vervoeren aan controles te onderwerpen, preciseren dat met versterkte controles in de havens ook de handel in namaakmerkgoederen, de drugshandel en een lange reeks activiteiten van criminele organisaties ingedamd kunnen worden. Deze overweging, die ik in de vorm van een amendement aan de Commissie burgerlijke vrijheden had voorgelegd, is niet overgenomen, net zo min als andere amendementen waarin werd gevraagd niet alleen goederen en voertuigen, maar ook personen te controleren.
10/05/2005 verslag dat ze heeft opgesteld. Het feit dat we deze kwestie hopelijk spoedig kunnen afronden, is te danken aan haar harde werk. We weten allemaal dat het terrorisme de laatste jaren aanzienlijk is toegenomen. Er is de laatste tijd terecht vele malen over deze kwestie in het Parlement gedebatteerd. Aanvankelijk maakte ik mij er zorgen over dat de voorstellen van de Commissie te vaag waren, te ver zouden gaan en dat de hoge kosten voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn naar een lager punt in de toeleveringsketen zouden worden verlegd, wat zou leiden tot hogere kosten voor de industrie en de consument. Ik ben het volkomen eens met wat de heer Chichester opmerkte over de kosten-batenanalyse. Dankzij het harde werk van de rapporteur is een vage kreet zoals “onwettige handelingen” - hetgeen van alles kan betekenen, zoals afval op straat gooien in een havengebied, wat niet echt een veiligheidsrisico met zich meebrengt - vervangen door “veiligheidsincidenten”. Hierdoor wordt het woordgebruik preciezer en kan de richtlijn beter worden gericht op echte dreigingen. Havengebieden zijn beter gedefinieerd om de kosten voor de toeleveringsketen buiten het geografische gebied van de haven te beperken. Heel belangrijk is dat de omschrijving van de havengerelateerde gebieden waarop de richtlijn van toepassing is, in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel. Veiligheid is echter niet alleen een kwestie van geld en er kan geen prijskaartje aan worden gehangen. Dankzij de inspanningen van de rapporteur kan onnodige bureaucratie worden voorkomen. Ik ben blij dat er een verslag ligt dat mijn volledige steun heeft en ik vraag het Parlement het verslag te steunen tijdens de stemming later op de dag. 2-028
Eerlijk gezegd begrijp ik niet waarom niet, want de amendementen hadden immers uitsluitend tot doel de veiligheid van onze burgers nog beter te waarborgen. Gelukkig is de geldigheid van mijn stelling bij de daaropvolgende nadere bestudering door de Raad en het Parlement bevestigd: er is nota van genomen en de amendementen zijn in de tekst verwerkt. In wezen zijn zij overgenomen.
Marta Vincenzi, namens de PSE-Fractie. - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, met deze richtlijn wordt veilig vervoer gekoppeld aan bescherming van het handels- en zeeverkeer tussen Europa en de rest van de wereld. Het is waar dat sinds 2002 en met de specifieke bepalingen van 2004 het probleem niet meer alleen in termen van bescherming van het menselijk leven op zee en de impact op het milieu is gesteld, maar ook in termen van preventie van aanslagen.
Ik ben van mening dat de richtlijn ook een waardevol instrument kan zijn bij de bestrijding van clandestiene immigratie, door het aantal personen dat zonder werk en zonder enige vergunning binnenkomt te beperken. Zij hopen op een snelle integratie in de samenleving, maar vaak hebben zij om te overleven geen andere uitweg dan de criminaliteit, soms ondanks zichzelf.
Niettemin moet de situatie worden verbeterd. Het gebeurt namelijk vaak dat schepen in havens in de VS niet worden geladen en gelost en dat – met name voor het containervervoer – de havens tot overeenstemming moeten komen met de Amerikaanse douane op straffe van uitsluiting van de handelsroutes. Dat komt ons concurrentievermogen niet ten goede.
2-027
Bovendien zijn de door commissaris Barrot genoemde veiligheidsnormen die al van toepassing zijn, verbrokkeld en niet bindend en zijn ze gespeend van
Philip Bradbourn, namens de PPE-DE-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen wil ik mevrouw Hennis-Plasschaert feliciteren met het voortreffelijke
10/05/2005
15
een globale visie. Het is daarom van fundamenteel belang dat dit regelgevingskader wordt aangenomen, om te voorkomen dat de concurrentie wordt vervalst en te zorgen dat havens worden erkend als knooppunten in de logistieke keten. De bijdrage van de PSE aan de uitwerking van de voorstellen als geheel ligt op deze twee gebieden: het opnemen van de havens in de vervoersketen – niet alleen op het raakvlak schip-haven, maar door erkenning van de functionele band met het gemeenschappelijk vervoersbeleid – en het benadrukken dat inspecties door de Commissie noodzakelijk zijn; zij moet daarbij de bevoegdheden van de lidstaten in acht nemen, maar voor een eenvormig kader zorgen.
namaakproducten. Het valt in ieder geval te hopen dat het niet bij goede sentimenten alleen blijft en dat er effectief werk van elk van deze veiligheidsaspecten wordt gemaakt.
Als we terugdenken aan de aanzienlijke afstand die er aanvankelijk was tussen de standpunten van de Raad en de Commissie, beschouwen we het bereikte compromis als bevredigend. We stellen ons tevreden met een resultaat dat minder ambitieus is dan we hadden gehoopt en stemmen voor. Mijn welgemeende dank aan de rapporteur voor haar vermogen om te luisteren en samen te vatten.
2-031
Ik zou tot slot mijn goedkeuring willen uitspreken over het amendement dat door de Commissie vervoer en toerisme is ingediend. Het is inderdaad noodzakelijk dat de financiering van de voorgestelde maatregelen geen concurrentievervalsing in de hand werkt en dat er duidelijke richtsnoeren komen voor de financiering van de kosten door de overheden enerzijds en de exploitanten anderzijds. Willi Piecyk (PSE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat u als liefhebster van de kuststreken deze vergadering voorzit. Maar dat weet u natuurlijk al. Ik wil de rapporteur hierbij graag bedanken voor het werk dat zij samen met de schaduwrapporteurs heeft verzet. Volgens mij is er met het oog op de stemming morgen een verstandig compromis bereikt dat door alle fracties gesteund kan worden. Hiermee lijkt deze zaak afgerond.
2-029
Sylwester Chruszcz, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, zoals wellicht iedereen ben ik tegen bureaucratie. Een overmaat aan documenten over de veiligheid in de havens kan leiden tot een toename van de bureaucratische structuren, net zoals communautaire regelgeving op dit gebied overlapping van wetgeving en rechtsstelsels kan veroorzaken. Subsidiariteit is een van de grondbeginselen van de Gemeenschap. Wij mogen de lidstaten niet nog meer bevoegdheden ontnemen en bepalen dat deze richtlijn ook buiten de havens moet gelden. Wij mogen de rechterlijke macht in de lidstaten niet aan banden leggen door te bepalen wat onrechtmatig en wat een misdrijf is. Ik ben voorstander van een grotere veiligheid in de havens, maar de lidstaten en de havens moeten zoveel mogelijk zelf bepalen met welke middelen zij dit doel willen bereiken, zoals het subsidiariteitsbeginsel voorschrijft. Wij moeten voorkomen dat de havens voortdurend door uiteenlopende organen worden gecontroleerd. Zoals ik aan het begin heb gezegd moeten wij een overmatige bureaucratisering van regelgeving, richtlijnen en wetten vermijden. 2-030
Philip Claeys (NI). – Voorzitter, het is geen luxe dat er een richtlijn over de veiligheid van de havens in de Europese Unie komt. De aanslagen in New York, Washington en Madrid hebben getoond dat geen vervoermiddel nog voor terrorisme veilig is en dan is het ook logisch dat er nauwer op de veiligheid van zeehavens wordt toegezien. Commissaris Barrot heeft er trouwens net op gewezen dat we daarmee eigenlijk gewoon tegemoetkomen aan een aantal internationale verplichtingen. Het gaat overigens niet alleen over de dreiging van terrorisme, maar ook over de bestrijding van illegale immigratie, georganiseerde misdaad en handel in drugs en
Helaas gaat het in de wereld niet altijd zoals wij graag zouden willen. De terroristische aanslagen zijn helaas realiteit en daardoor zijn er aan het vervoer van personen en goederen nu bepaalde risico’s verbonden. Daar moet wat aan gedaan worden. Er moet preventief worden opgetreden, en dat is dan ook wat deze richtlijn beoogt. Er moet in dit verband echter wel op één ding worden gewezen: preventie is niet iets dat uitsluitend op de havens kan worden afgewenteld, maar dient de verantwoordelijkheid van de gehele transportketen te zijn. Dit mag niet uit het oog worden verloren! Het proces begint bij de verzender van de goederen, maar uiteindelijk dienen ook wegen en spoorlijnen bij het proces te worden betrokken om verstoringen van de mededinging te voorkomen. Anders krijgen we iets wat we eigenlijk niet willen, namelijk meer vervoer over de weg dan over het water. Ik vind dat daar terdege rekening mee moet worden gehouden.Als ik mij niet vergis heeft de Commissie inmiddels al nagedacht over de wijze waarop dit kan gebeuren. 2-032
Johannes Blokland (IND/DEM). – Voorzitter, de beveiliging van kwetsbare locaties, zoals havens, is essentieel voor de samenleving, en dat geldt zowel voor de schip-wal-relatie als voor de overige delen van de haven. Havens zijn niet identiek qua omvang, ligging, karakter en organisatiewijze. De lidstaten krijgen terecht de ruimte om zelf het nut van deze regels vast te stellen. Dat de lidstaten deze regels op de best passende wijze kunnen implementeren, juich ik toe. Een uniforme regeling voor alle havens doet immers afbreuk aan de genoemde verscheidenheid en zal een toename van de kosten als gevolg hebben. Een tweede belangrijk punt is de handhaving van deze regels. Ervaringen elders leren dat handhaven gemakkelijker gezegd is dan gedaan. Beperkte mankracht is geen ingrediënt voor optimale inspectie.
16 Daarom is het goed dat de Commissie de uitvoering van deze richtlijn met een waakzaam oog beziet. Tot slot wil ik mijn waardering uitspreken voor de rapporteur die dit dossier op bondige wijze tot een goed eind heeft weten te brengen, door in overleg met de Raad aan de kernpunten vast te houden. 2-033
Bogusław Liberadzki (PSE). – (PL) Ik juich toe dat wij deze kwestie behandelen. Dit toont namelijk aan dat wij verstandig willen handelen voordat er problemen optreden. Met dit voorstel behandelen wij de havens daadwerkelijk als een multimodaal knooppunt in de vervoersketens. Dit zal het vertrouwen van de gebruikers bevorderen. Wat is nu de verdienste van de voorgelegde verordening? Welnu, zij geeft ons heldere doelstellingen en de nodige flexibiliteit om deze te verwezenlijken. Binnen mijn fractie liepen de meningen uiteen over kwesties zoals de financiering van instellingen met bevoegdheden op dit gebied en over de inspecties en of deze al dan niet de havenoperaties zouden verstoren. Ik ben van mening dat wij een goed compromis hebben gevonden dat onze steun verdient. Tot slot wil ik erop wijzen dat ik de havenautoriteiten in mijn kiesdistrict, dat wil zeggen in Szezecin en Świnoujście, om hun mening heb gevraagd. Zij waren er zonder meer over deze voorstellen te spreken. 2-034
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, het lijdt geen twijfel dat wij de veiligheid in de havens en op de luchthavens moeten beschermen en verzekeren. Het terrorisme is deel van ons leven en wij zijn er bang voor. Persoonlijk heb ik als journalist de grote piraterij op het cruiseschip “Achille Lauro” in de buurt van Piraeus meegemaakt. Ik heb toen gezien hoe ledematen van mensen werden afgesneden en op het water bleven drijven. Terrorisme is een verschrikking. Een even zo grote verschrikking is echter de angst voor terrorisme. Verschillende regeringen grijpen deze aan om misdaden tegen de vrijheid van de burger te begaan. De burger vreest het slachtoffer te worden van terrorisme en zijn leven te verliezen, maar hij vreest ook zijn vrijheid kwijt te raken door de camera’s die hem overal bespieden, in havens, hotels, op luchthavens, enzovoort. Het ESPS luistert telefoongesprekken af en de burger wordt in de gaten gehouden via zijn kredietkaart. Geen plek waar hij niet in de gaten wordt gehouden. Met andere woorden, wij hebben terreur en terreurfobie. Laten wij daarom de burger beschermen. Al dat geld dat wij voor de strijd tegen het terrorisme uitgeven - één miljard euro voor de Olympische Spelen zouden wij op een andere manier kunnen besteden en kunnen gebruiken om fanatisme en extreme gedragingen tegen te gaan. 2-035
Nikolaos Sifunakis (PSE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, gebleken is dat terroristen het de afgelopen jaren op vervoersmiddelen hebben gemunt: treinen, bussen, vliegtuigen, schepen, evenals
10/05/2005 op havens en stations. De terroristische aanslagen, zoals die in Madrid, liggen ons nog vers in het geheugen. Daarom is het absoluut noodzakelijk om meer en efficiëntere maatregelen te nemen, en daarvoor is de onderhavige ontwerprichtlijn opgesteld. De meeste maatregelen die met de richtlijn worden ingevoerd, zijn tevredenstellend. Wij moeten maatregelen nemen op communautair niveau, opdat wij gemeenschappelijke veiligheidsvoorschriften krijgen en tegelijkertijd de communautaire havens gelijke concurrentievoorwaarden kunnen garanderen. De lidstaten moeten mijns inziens kijken naar het succesvolle voorbeeld van de Olympische Spelen van Athene, toen innovatieve veiligheidsmaatregelen werden toegepast, en om informatie over deze maatregelen vragen. Ik kom uit een land met honderden eilanden en havens, een land dat is gelegen in een gevoelig gebied, aan de rand van Europa, en daarom ben ik van mening dat de Europese Unie voorrang moet verlenen aan programma’s voor de voltooiing van de infrastructuur op deze eilanden, waar de behoeften nog enorm zijn. Vaak worden de eilanden gebruikt als een bruggenhoofd voor de illegale import van personen en voorwerpen. 2-036
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zal het zeer kort houden, maar ik zou allereerst zowel de rapporteur als, in het bijzonder, de heer Chichester gerust willen stellen. We zijn ons er terdege van bewust dat er een kostenprobleem is en, als het gaat om kosten waarmee deze maatregelen waarschijnlijk gepaard zullen gaan, zijn wij werkelijk van plan om ons in ons werkprogramma voor 2005 te verbinden tot het doen van een mededeling over de veiligheid in de verschillende vervoersmodaliteiten, met inbegrip van de vraag hoe de financiering geregeld wordt. Langs die weg zullen de zorgen van uw Parlement in aanmerking worden genomen. Overigens wordt in de considerans naar de financiering verwezen. Ik zou er eveneens op willen wijzen, voor degenen die vrezen dat er geen rekening gehouden wordt met specifieke nationale situaties, dat het een richtlijn betreft en geen verordening. Hierdoor is het nu uit hoofde van de subsidiariteit bij de omzetting door de lidstaten mogelijk rekening te houden met een aantal praktische overwegingen die deze strijd voor veiligheid doeltreffender zullen maken. Tot slot zou ik tegen de heer Piecyk willen zeggen dat hij volkomen gelijk heeft en dat we ons ook moeten bekommeren om de preventie langs de gehele vervoersketen. Dan richt ik mij nu tot u, mevrouw Hennis-Plasschaert, om u heel hartelijk te bedanken, want ik denk dat wij dankzij u tijd zullen kunnen winnen bij de tenuitvoerlegging van deze veiligheidsvoorschriften. Ook uw commissie, de Commissie vervoer en toerisme, wil ik bedanken. U hebt dit toch tamelijk technische
10/05/2005 voorstel in de armen gesloten en een pragmatische, constructieve benadering gekozen bij de behandeling van dit vraagstuk. Ik ben blij te kunnen vaststellen dat er inhoudelijk gezien een grote eensgezindheid bestaat tussen Parlement, Commissie en Raad over de te nemen maatregelen. De Commissie kan dus instemmen met het compromis dat het Parlement in het kader van de onderhandelingen met de Raad heeft bereikt en dat tot uiting komt, mevrouw de Voorzitter, in de amendementen 13 t/m 75. Wij kunnen de amendementen 13 t/m 75 dus aanvaarden, maar de amendementen 1 t/m 12 jammer genoeg niet. Om af te ronden zou ik de wens willen uitspreken dat er een besluit wordt genomen zodat kan worden overgegaan tot een spoedige goedkeuring van deze richtlijn. Zoals ik al zei mag de Europese Unie niet besparen op preventiemaatregelen voor de bescherming van haar havens, zowel jegens haar bevolking en haar havensector als jegens internationale partners. Een aantal van u heeft dat alles overigens al uitstekend verwoord. Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de rapporteur, dames en heren, mijn diensten zullen u het gedetailleerde standpunt van de Commissie over ieder voorgesteld amendement doen toekomen1. Ik wil u heel hartelijk bedanken voor uw aandacht, evenals voor uw bijdrage die volstrekt beslissend is voor de uitkomst van dit voorstel.
17 er een verband bestaat tussen werkgerelateerde ongevallen en te lange werktijden. Tegelijkertijd weten we allemaal dat de toekomst ligt bij flexibele ondernemingen die innovatieve werkwijzen introduceren en aldus hun werknemers motiveren tot een grotere productiviteit en hun tevens banen van hoge kwaliteit bieden. In het belang van onze medeburgers moeten wij deze nieuwe uitdagingen zo goed mogelijk het hoofd bieden. We moeten inhoud geven aan het Europees sociaal model, waarvan kwaliteit als bepalende factor van concurrentiekracht een van de grondbeginselen is – en dat we dat moeten doen is in feite ook naar voren gekomen uit openbare raadplegingen over het Grondwettelijk Verdrag. Het is altijd het doel van de Commissie geweest ervoor te zorgen dat de herziene richtlijn het huidige beschermingsniveau voor werknemers handhaaft en tegelijkertijd bijdraagt aan een meer flexibele organisatie van de werktijd. Dit was de achterliggende bedoeling van het oorspronkelijke voorstel en mijns inziens beogen die amendementen van het Parlement waarmee de Commissie kan instemmen hetzelfde. Ik zal meer in detail ingaan op het standpunt van de Commissie over de ingediende amendementen als ik naar uw debat heb geluisterd.
2-037
2-041
De Voorzitter. – Hartelijk dank, mijnheer de commissaris. Dank ook voor het feit dat u het kort gehouden hebt.
Alejandro Cercas (PSE), rapporteur. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik zou de commissaris van harte willen bedanken voor zijn vriendelijke woorden, die niet alleen betrekking hadden op mijn verslag maar ook op het werk dat wij als leden van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van dit Parlement allemaal samen hebben verricht.
Hiermee is het debat gesloten. De stemming vindt vanmiddag om 12.00 uur plaats. 2-038
Organisatie van de arbeidstijd 2-039
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag van Alejandro Cercas, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (COM(2004) 607 - C6-0122/2004 - 2004/0209(COD)). 2-040
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil graag allereerst de rapporteur en dit Parlement in zijn geheel danken voor hun uitmuntende werk, dat zij verricht hebben in een buitengewoon kort tijdsbestek, gelet op de complexe en gevoelige aard van dit onderwerp. Het doel dat wij met de herziening van de richtlijn beogen, is volkomen duidelijk: waarborgen dat er hoge normen voor de gezondheid en veiligheid op het werk gehanteerd blijven worden. Het is algemeen bekend dat
Dames en heren, het toeval heeft gewild dat ons debat over de arbeidstijdenrichtlijn samenvalt met de Europese herdenkingsdag van 9 mei. De woorden die onze Voorzitter, de heer Borrell, gisteren gesproken heeft over het verband tussen onze plicht tot herdenking en onze plicht om een Europa op te bouwen waarin het euroscepticisme en het anti-Europeanisme worden uitgebannen, klinken hier nog na in deze vergaderzaal. In het debat van vandaag en de stemming van morgen gaat het vooral om onze verantwoordelijkheden. Die zijn van groot belang, want miljoenen Europeanen wachten de uitkomst af van dit debat waarvan zij grote verwachtingen hebben. Deze richtlijn is namelijk een slagader van het sociale Europa, en hiervan zal duidelijk zijn af te lezen of wij willen dat het Europese sociale model toekomst heeft en of we daar ook in geloven, of dat we dat andere model omarmen, dat al niet langer van gene zijde van de Atlantische Oceaan maar van de Stille Oceaan komt. Verder vinden onze debatten plaats op een belangrijk moment van de Europese integratie en de ratificatie van het Grondwettelijk Verdrag in verschillende parlementen en door verschillende bevolkingen van Europa. De
18 hamvraag die de burger zich stelt nu hij voor de keus staat of hij al dan niet verder wil op de constitutionele weg, is de volgende: wat doet Europa om onze levensomstandigheden te verbeteren? We weten allemaal dat het hierom draait en het is juist op dit punt van het herbevestigen van het Europese model dat wij ervoor kunnen kiezen om op dezelfde lijn te zitten als de Europese burger of een andere lijn te volgen. Zoals de commissaris al zei, is de kern van het probleem de opt out-clausule. Het Parlement wil dat deze clausule wordt ingetrokken. De Europese sociale wetten moeten in alle landen zonder uitzondering van toepassing zijn. Met het uitbannen van het misbruik of de fraude die zich in het verleden onder bescherming van de vorige wetgeving hebben voorgedaan, zijn we er nog niet, commissaris. Waar het om gaat, is dat de desbetreffende rechtsgrondslag in alle lidstaten wordt ingetrokken en wel, zoals het Parlement voorstelt, na 36 maanden, of op een termijn die naderhand wordt vastgesteld tijdens besprekingen met de Raad. Waarom? Omdat de opt out-clausule in flagrante tegenspraak is met de doelstellingen van de richtlijn - de gezondheid en de veiligheid van de werknemers - en met de grondbeginselen van het Verdrag. Omdat de clausule in tegenspraak is met wat tien jaar ervaring heeft uitgewezen, namelijk dat zij in de landen waarin zij is toegepast een ernstige aanslag heeft betekend op de gezondheid, de veiligheid en de combinatie gezinsleven-werk van miljoenen vrouwen en mannen in Europa. Omdat de clausule indruist tegen het Handvest van de grondrechten en tegen ons Grondwettelijk Verdrag, waarin onder artikel 91 wordt gewezen op de plicht om op het werk een hoge bestaanskwaliteit te garanderen en een beperking van het aantal werkdagen. Omdat ze ons erom vragen, commissaris, de werknemers van Europa, hun organisaties, de vrouwenorganisaties en ook, op particuliere voet, een groot aantal werkgevers die willen dat er een typisch Europees model bestaat voor de betrekkingen tussen werkgevers en werknemers. Maar hoe zit het eigenlijk met de flexibiliteit? Dit Parlement beseft dat we ook moeten inspelen op de vraag naar flexibiliteit, omdat we in Europa niet alleen kwalitatief hoogstaander werk nodig hebben, maar ook gewoon meer werk. We gaan dus wel akkoord met meer flexibiliteit en met de jaarregeling, maar pas op, het is een do ut des-akkoord, we wijzen de jaarregeling af als de opt out-clausule niet wordt ingetrokken. Naar ons idee is de opt out-clausule een regel om een Europa zonder regels te creëren, maar wij zijn wel voorstander van flexibilisering van de Europese regelgeving. Zoals al werd gesteld in het verslag-Kok, is meer flexibiliteit niet strijdig met een hoog sociaal beschermingsniveau van de werknemers, als er maar een minimum aan regelingen en garanties wordt gewaarborgd. Verder, commissaris, willen we vasthouden aan de beginselen waarop de werknemers hun hoop hebben gevestigd inzake de vaststelling van de wachttijden; wij willen dat het acquis communautaire geëerbiedigd wordt, en dat het arrest van het Hof van
10/05/2005 Justitie geëerbiedigd wordt. Wachttijden zijn arbeidstijd, want de werknemers kunnen dan niet vrijelijk over hun tijd beschikken en zij bevinden zich dan op een plek die hun werkgever voor hen bepaald heeft. Voorts zijn we niet ongevoelig voor de behoeften van de gezondheidsstelsels in Europa, die grote moeite hebben om beroepskrachten te werven die dienst kunnen doen in deze wachttijden. Daarom hebben we een oplossing gezocht waarin flexibiliteit en veiligheid hand in hand gaan. Commissaris, als afgevaardigden van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken zijn wij van mening dat die twee begrippen elkaar niet uitsluiten. Zij die denken dat ze niet te verenigen zijn, zijn degenen die vasthouden aan de opt out-clausule, of degenen die de wachttijden niet als arbeidstijd willen omschrijven. We kunnen ons hiervoor inzetten, we hebben het laten zien, er is een consensus in het Parlement. Ik verzoek de Commissie en de Raad dringend om de verwachtingen die dit akkoord gecreëerd heeft, niet de bodem in te slaan, want dankzij het vorige akkoord is het Europese sociale model ontstaan. Daarom hopen wij van ganser harte dat wij de komende maanden kunnen rekenen op uw steun, op een dialoog en een constructieve samenwerking. 2-042
Nils Lundgren (IND/DEM), rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, in Animal Farm van George Orwell komt een bepaalde scène herhaaldelijk terug, namelijk dat de schapen zodra er gedebatteerd gaat worden, beginnen te roepen: “Four legs good, two legs bad”. Dat doen wij nu ook. Zodra iemand bezwaar maakt tegen het feit dat wij de macht van de lidstaten naar de EU-instellingen overbrengen, krijgt hij het scenario voorgeschoteld van de Tweede Wereldoorlog, compleet met de Holocaust en alles wat erbij hoort. We kunnen dus niet eens discussiëren over het bestaansrecht van de arbeidstijdenrichtlijn zonder dat we dat soort beschuldigingen over ons heen krijgen. Het subsidiariteitsbeginsel is een fundamenteel beginsel, waarop men zich in alle denkbare verbanden beroept. Als het op details aankomt, is het echter precies andersom. Eigenlijk mag niets meer aan de lidstaten worden overgelaten. De arbeidstijdenrichtlijn is op zichzelf een inbreuk op het subsidiariteitsbeginsel. Elke lidstaat is anders. Elk land heeft een eigen economische structuur. Sommige landen leven van maakindustrie, andere van verwerkingsindustrie. We kennen verschillende regelingen en regels in de publieke sector. Er is geen goede reden om te proberen op deze manier de arbeidstijden voor de hele EU te regelen. Het is zelfs volstrekt misplaatst. Degenen die daar nu voor pleiten, zeggen dat we anders te maken krijgen met sociale dumping. Dat is een zeer grove beschuldiging jegens de landen die wij als lid van de EU hebben aanvaard en die allemaal voldoen aan de criteria van Kopenhagen. Het zijn allemaal rechtsstaten, die hun maatschappij naar eigen inzicht mogen inrichten. Dat daar een soort slavenarbeid dreigt te ontstaan, is een groteske
10/05/2005 beschuldiging, die beslist van de hand moet worden gewezen. Het Parlement heeft in dit Huis geprobeerd de reeds bestaande arbeidstijdenrichtlijn nog slechter te maken. Dat moeten we afwijzen. Het is een poging om de positie van de EU-instellingen nog verder te versterken. Het voorstel moet daarom beslist worden afgewezen onder verwijzing naar het subsidiariteitsbeginsel. 2-043
Věra Flasarová (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gender equality. – (CS) Dames en heren, politieke besluiten zijn soms het resultaat van compromissen die bedoeld zijn om beide partijen tevreden te houden. Het voorstel voor een richtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd werd aan alle kanten omgeven door problemen die voortvloeiden uit het feit dat alles wat gunstig is voor werknemers, ongunstig is voor werkgevers en omgekeerd, en we moeten niet doen alsof dat niet het geval was. De stemming in de Commissie rechten van de vrouw en gender equality, waarvan ik lid ben, maakte duidelijk dat leden van alle politieke overtuigingen een eind willen maken aan de ongelijkheden tussen werknemers en werkgevers en een geleidelijke ontwikkeling willen bewerkstelligen in de richting van een gelijke behandeling van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. De moderne, humanistische benadering van arbeidsverhoudingen is echter niet uit het niets ontstaan. Zij is het culminatiepunt van een lange strijd voor de erkenning van de mensenrechten, en dus voor het recht op billijke arbeidsvoorwaarden, een recht dat vervat is in onder meer de strategie van Lissabon en dat zeer helder uit het verslag-Cercas naar voren komt. Maar eeuwen van vooruitgang zouden tenietgedaan kunnen worden door slechts een paar mazen in de wetgeving en schijnbaar onschuldige compromissen. Het is een betreurenswaardig feit dat altruïsme van werkgevers jegens hun werknemers tot op heden geen grondbeginsel van onze beschaving is. Bij de stemming over het voorstel in de commissie hebben wij vastgehouden aan het beginsel dat sprake moet zijn van een evenwichtige verhouding tussen werk en gezin en we zouden erop willen aandringen dat de volgende voorstellen worden overgenomen, zodat dit beginsel meer wordt dan een holle frase waarmee we ons geweten sussen. Ten eerste mag de maximale wekelijkse arbeidstijd, overwerk inbegrepen, niet meer dan 48 uur bedragen. Alleen via collectieve overeenkomsten mag besloten worden van dit beginsel af te wijken, waarmee het gebruik van individuele opt-outs wordt uitgesloten. Ten tweede dienen wacht- of slaapuren, met inbegrip van wat “aanwezigheidsdienst” genoemd wordt, als arbeidstijd te worden beschouwd. Dit principe is overigens hoe dan ook bevestigd in arresten van het Hof van Justitie. Ten derde moet de referentieperiode voor het berekenen van de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd vier maanden blijven. Er is nog een belangrijk punt waar ik tot slot de aandacht op wil vestigen, namelijk dat het
19 verwezenlijken van gelijke kansen meer inhoudt dan het creëren van gelijke voorwaarden voor mannen en vrouwen wat betreft salaris en toegang tot banen en opleidingen. Het houdt ook in dat mannen gelijke rechten krijgen om ten volle deel te nemen aan het gezinsleven. 2-044
José Albino Silva Peneda, namens de PPE-ED-Fractie. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, dit voorstel getuigt van evenwichtigheid en gezond verstand. Daarom is het een goed voorstel. Het stemt overeen met de Lissabon-strategie en beschermt de kleine en middelgrote ondernemingen. Het voorstel bevat ook belangrijke elementen voor de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. Toch zijn er een aantal punten omstreden. Ten eerste de opt-out. Het handhaven van de opt-out zou betekenen dat de Europese Unie een richtlijn goedkeurt met delicate aspecten van minimumregels voor gezondheid en veiligheid op de werkplek terwijl dezelfde richtlijn dan zegt: “wie dat wil leeft de bepalingen na en wie dat niet wil hoeft de minimumregels niet te respecteren.” Het handhaven van die praktijk kan dan ook niet worden gezien als een element van flexibiliteit. Het zou daarentegen de deregulering betekenen van deze zeer gevoelige materie betreffende gezondheid en veiligheid op het werk. De Europese economie heeft meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt nodig, maar dat betekent niet volledige afwezigheid van regelgeving. Er zijn efficiëntere manieren om de flexibiliteit van de arbeidsmarkt te garanderen, zoals bijvoorbeeld het voorstel in het verslag om de referentieperiode te verlengen. Daarbij staat het subsidiariteitsprincipe voorop en wordt de lidstaten de vrijheid gelaten op basis van de nationale realiteit een referentieperiode te kiezen tussen vier en twaalf maanden zonder dat de Europese Unie eenzijdig een vaste periode oplegt. Tot slot wil ik opmerken dat er wat betreft de arbeids- en rusttijden geen redenen zijn voor het Europees Parlement de jurisprudentie van het Hof van Justitie naast zich neer te leggen. Dit voorstel druist wederom in tegen het subsidiariteitsprincipe dat de lidstaten het recht zou toekennen zelf de berekeningsmethoden vast te stellen die zij het meest adequaat achten voor de lonen en de berekening van de arbeidstijd. Het moge duidelijk zijn dat het voorstel geen andere dan de net door mij genoemde effecten sorteert. 2-045
Stephen Hughes, namens de PSE-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik feliciteer de rapporteur en iedereen die hem heeft bijgestaan. Het verslag bevat twee belangrijke punten, dat wil zeggen het gecombineerde voorstel om de opt-outregeling geleidelijk af te schaffen en tegelijkertijd de weg te openen naar een jaarlijkse berekening van de arbeidstijd. Op deze manier blijft de veiligheid van de
20 werknemers behouden terwijl we bedrijven de flexibiliteit blijven bieden die ze nodig hebben om zich op de hedendaagse markt te handhaven. Een opt-out van gezondheids- en veiligheidswetgeving is in principe fout. Daar moet een eind aan komen en er moet een evenwicht tussen werk en gezinsleven worden gevonden. Onze leiders hebben de belofte gedaan van de Europese Unie de meest dynamische kenniseconomie ter wereld te maken, met meer en kwalitatief betere banen en grotere sociale samenhang. Dat bereiken we niet door de weg vrij te maken voor een universele opt-out. Die weg leidt naar een economie met lange werktijden en lage lonen en dat is nu precies wat we niet willen. Als we de opt-out niet afschaffen, moeten we de wetgeving gewoon intrekken en niet blijven doen alsof we redelijke minimumnormen met betrekking tot arbeidstijd willen invoeren. Er is mij verteld dat dit niets van doen heeft met een evenwicht tussen werk, leven en gezin, maar ik benadruk dat dit wel zo is. In 1996 oordeelde het Europese Hof van Justitie dat dit een gezondheids- en veiligheidsrichtlijn is en dat gezondheid en veiligheid gaat over het totale sociale, psychologische en fysieke welzijn van individuen. Evenwicht tussen gezins- en beroepsleven heeft te maken met het psychologische welzijn van alle werknemers in de Europese Unie. Laten we dat argument dus vastleggen. 2-046
Bernard Lehideux, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, deze tekst is natuurlijk niet bedoeld om de arbeidsomstandigheden in de Unie te uniformiseren. Dat zou vandaag de dag wenselijk noch mogelijk zijn. Deze tekst is er veeleer op gericht gemeenschappelijk grondslagen te leggen voor de bescherming van werknemers. Gunstigere sociale stelsels, naar voorbeeld van het Franse arbeidsrecht, worden dus niet op de helling gezet en kunnen blijven voortbestaan. Dit is een essentiële verduidelijking, zoals u wel begrijpt, in het kader van het debat over de Grondwet in Frankrijk en ten aanzien van de ongerustheid die gewekt is door het opstellen van Europese regels op sociaal gebied. Wat er op het spel staat daarentegen is van groot belang. Voor ons afgevaardigden gaat het erom dat we een duidelijk signaal afgeven met betrekking tot het sociale stelsel dat wij op Europees niveau wensen te bevorderen. De ambitieuze doelstellingen van de strategie van Lissabon nopen tot de aanpassing van de Europese economie aan nieuwe uitdagingen. Het behoeft geen betoog dat de ondernemingen een dosis flexibiliteit nodig hebben bij het beheer van de arbeidstijd, maar wij menen oprecht dat meer flexibiliteit wel degelijk verenigbaar is met een hoog niveau van bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers. Om de flexibiliteit bij het beheer van de arbeidstijd en de veiligheid van de werknemers in evenwicht te houden moeten minimale beschermingsnormen en gepaste controles worden vastgesteld.
10/05/2005 In dat verband krijgt het debat over de opt-out-clausule dus een bijzondere nadruk. De mogelijkheid voor de werkgever om af te wijken van de wettelijke limiet van 48 uur werktijd per week indien werknemers daar persoonlijk mee instemmen is in onze ogen duidelijk in tegenspraak met de geest van de richtlijn. Ik wil u er graag op wijzen dat de plenaire vergadering zich bij de behandeling van het verslag van 2004 tegen het handhaven van deze individuele opt-out-clausule heeft verzet. Deze tekst is niet gericht op normalisatie en wij hadden gehoopt dat de individuele opt-out-clausule eruit zou verdwijnen. We hebben echter wel ingestemd met het handhaven van een opt-out-mogelijkheid die volgens nationale tradities zou worden geregeld via onderhandelingen en CAO’s. Wat de referentieperioden betreft zijn wij het met de rapporteur en de Commissie eens om toe te staan deze tot twaalf maanden uit te breiden, waarmee we tegemoetkomen aan de behoefte aan flexibiliteit van ondernemingen, die natuurlijk moeten kunnen inspelen op schommelingen in de vraag. Tot slot zijn wij ervan overtuigd dat alle aanwezigheidsdiensten als arbeidstijd moeten worden beschouwd. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken stelt echter voor dat de lidstaten mogen toestaan dat de wachtof slaapuren tijdens de aanwezigheidsdienst worden berekend volgens een eigen systeem, teneinde zich te conformeren aan de maximale arbeidstijd per week. Wij steunen deze bepaling, daar ook hier weer rekening gehouden wordt met nationale bijzonderheden op dit gebied. 2-047
Jean Lambert, namens de Verts/ALE-Fractie. - (EN) Mevrouw de Voorzitter, wij danken de rapporteur en anderen voor het werk dat ze hebben verricht om de arbeidstijdenrichtlijn te herzien. Deze wetgeving is bijzonder belangrijk voor onze fractie. De beperking van de arbeidstijd is een overwinning van historisch belang geweest voor de arbeidersbeweging en die mogen we in de 21e eeuw niet verkwanselen. Maar volgens een recent verslag van de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde Work Foundation heerst er momenteel een arbeidspatroon van meer dan zestig uur per week in de Europese Unie, met name in bepaalde sectoren. Ik denk dat we hier niet blij mee moeten zijn maar dat we ons hier zorgen over moeten maken. Volgens de Verts/ALE-Fractie heeft het beheersen van de arbeidstijd ook te maken met wie de controle heeft over je leven en deze arbeidstijdenrichtlijn geldt voor werknemers. Het is belangrijk dat mensen zich dat realiseren. Het is niet alleen maar een kwestie van flexibiliteit als eenrichtingsverkeer. Het draait ook om de rechten van werknemers. Het is een gezondheids- en veiligheidskwestie. Vermoeide werknemers zijn gevaarlijke werknemers, of ze nu bezig zijn je te opereren of in de auto onderweg naar huis zijn. Als we actieve burgers willen die naast hun werk allerlei andere bezigheden hebben, is het ook een kwestie van sociale gezondheid, van evenwicht tussen werk en privé-leven.
10/05/2005 Daar kan geen sprake van zijn als je altijd aan het werk bent. Maar de opt-out is een belangrijke kwestie voor ons. Ons wordt verteld dat het gaat over keuze bieden aan werknemers. Veel wijst erop dat het geen kwestie van keuze is. Het is iets wat werknemers wordt voorgezet. Ze worden gevraag afstand te doen van hun rechten om te voorkomen dat werkgevers moeten onderhandelen of een hoop papierwerk moeten verrichten. Tweederde van de werknemers in het Verenigd Koninkrijk blijkt niet eens te weten dat er zoiets als een maximale arbeidstijd bestaat. Wij vinden het belangrijk dat aanwezigheidsdienst als arbeidstijd wordt beschouwd, of je nu werkt in een hamburgertent of in een ziekenhuis, en compenserende rusttijden zijn ook van belang, aangezien stress een van de belangrijkste oorzaken van ziekteverzuim is en dat heeft alles te maken met arbeidstijd. 2-048
Dimitrios Papadimoulis, namens de GUE/NGLFractie. - (EL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, alle leden van mijn fractie zijn tegen het voorstel van de Europese Unie. Ook hebben wij hevige kritiek op het verslag dat met meerderheid werd goedgekeurd in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, omdat daarin bij de meeste vraagstukken één lijn wordt getrokken met het voorstel van de Commissie. Wij verwerpen het voorstel van de Commissie omdat daarmee de opting out wordt vereeuwigd en sociale dumping wordt aangewakkerd. Om de ondernemingen soepelheid te kunnen garanderen geeft men de werkgevers nog meer mogelijkheden tot eenzijdig optreden. De bescherming van tientallen miljoenen werknemers wordt afgebroken en het evenwicht in hun gezinnen aangetast. De huidige regels voor de organisatie van de arbeidstijd, die werden uitgevaardigd met de richtlijn van 1993, worden dusdanig afgezwakt dat er bijna niets van overblijft. Concreet gesproken wordt het met het voorstel van de Commissie mogelijk om de arbeidstijd op te trekken tot zelfs 65 uur per week, terwijl in de huidige richtlijn - en sedert 1919 in de Overeenkomst van de Internationale Arbeidsorganisatie - sprake is van een maximaal toegestane arbeidstijd van 48 uur per week. Wij gaan dus 85 jaar achteruit! Ook wordt de referentieperiode voor soepele werktijden verlengd van 4 tot 12 maanden en wordt de voorwaarde afgeschaft die voorzag in voorafgaande collectieve onderhandelingen of een CAO. Op die manier kunnen de werkgevers - in de particuliere en overheidssector - de arbeidstijd van de werknemers eenzijdig en abusievelijk beheren, bij wet of verordening, zonder de werknemers daarin te betrekken. Eveneens wordt de duidelijke jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie omzeild met het spitsvondig argument dat aanwezigheidsdienst opgesplitst moet worden in actieve en niet-actieve
21 dienst. Op die manier kunnen de lidstaten of de werkgevers zelf beslissen of ze acht uur niet-actieve dienst gelijk willen stellen met 0,8 uur actieve dienst. Dit is met andere woorden boerenbedrog. Het Europees Hof van Justitie heeft bovendien bepaald dat aanwezigheidsdienst onmiddellijk gevolgd moet worden door rusttijd. Hoe interpreteert de Commissie dit “onmiddellijk” echter? Betekent dit na één dag, na drie dagen, na drie weken? Ik vrees dat het voorstel van de Commissie enkel een dolksteek is in de rug van tientallen miljoenen werknemers, met name van de werknemers in de gezondheidssector en de dienstensector, met alle gevaren van dien voor ons aller gezondheid en veiligheid. Mijnheer de commissaris, zou u zich laten opereren door een chirurg die net dertig uur aanwezigheidsdienst achter de rug heeft? Zou u op de weg een vrachtwagenchauffeur willen tegenkomen die al dertig uur achter elkaar aan het stuur zit? 2-049
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, de arbeidstijdenrichtlijn is bedoeld om werknemers een dienst te bewijzen en het gezinsleven te verbeteren, maar gebeurt dat ook? De beste dienst die je een werknemer kunt bewijzen is te zorgen voor werk en deze richtlijn zal de werkgelegenheid of het sociale leven niet ten goede komen. Ik begrijp dat de centrale doelstelling van de EU is dat iedere lidstaat zijn ervaring en kundigheid en zijn beste praktijk en ideeën inbrengt en met de overige lidstaten deelt, zodat iedereen zijn voordeel ermee kan doen. Geef deze vertegenwoordiger van het Verenigd Koninkrijk vandaag dus de kans een paar Britse ervaringen en praktijken onder de aandacht te brengen. Minder regels betekent meer werkgelegenheid. Pas nog was de heer Špidla het op dat punt tot op zekere hoogte met me eens. Na Zweden en Denemarken heeft het Verenigd Koninkrijk de laagste werkloosheidscijfers van de hele EU, ver onder het gemiddelde van de EU. Deze landen zijn niet overgegaan op de euro en het Verenigd Koninkrijk heeft zich niet beziggehouden met de meer beperkende werkgelegenheidspraktijken. Als je de 48urige werkweek star doorvoert, leidt dit tot sluiting van kleine bedrijven en zet je mensen ertoe aan te gaan zwartwerken, zodat ze buiten iedere vorm van bescherming vallen en inkomstenbelasting en BTW gaan ontduiken. De opt-outs inzake de werkweek, die ondanks de stemming van het Parlement op 24 februari geleidelijk zullen worden afgeschaft, kunnen voor flexibiliteit zorgen. Organisaties zoals de Britse regering, de kamers van koophandel, EuroCommerce en Sky TV willen allemaal dat de opt-outs worden gecontinueerd, maar deze organen opereren niet in de pseudo-wereld van ingewikkelde plannen en verstikkende regels van de EU - zij bewegen zich in de echte wereld van winstmarges en volledige
22 werkgelegenheid zoals de opt-out inzake de 48-urige werkweek die oplevert. 2-050
Mogens N.J. Camre, namens de UEN-Fractie. – (DA) Mevrouw de Voorzitter, dit voorstel tot wijziging van de arbeidstijdenrichtlijn is een even absurd stuk EUregulering als de richtlijn die het beoogt te wijzigen.
10/05/2005 verstandig compromis dat rekening houdt met het algemeen welzijn van de mens. Aanwezigheidsdienst moet als arbeidstijd worden gerekend, beschikbaarheid van de werknemer buiten de werkplek moet forfaitair worden vergoed. Binnen de Europese Unie moeten sommige kwesties gezamenlijk worden geregeld. De arbeidstijden zijn hier een voorbeeld van. 2-052
Er is sprake van een misplaatste inmenging in de situatie op de arbeidsmarkt en het is dan ook niet vreemd dat de sociale partners de richtlijn hebben afgewezen. De omstandigheden waarop de richtlijn betrekking heeft, lopen in de 25 lidstaten sterk uiteen, en wat voor mooie woorden men in de richtlijn ook schrijft over bescherming van werknemers en van het privé-leven, de richtlijn is en blijft een uiting van de regelingsobsessie van de EU. Het Europees Parlement wil duidelijk een lage economische groei. In mijn land, dat binnen de EU ongetwijfeld de hoogste beschermingsstandaard voor werknemers kent, worden deze omstandigheden afgesproken tussen de sociale partners. Dat heeft tot een goed resultaat geleid. Allereerst hebben wij een groter deel van de actieve leeftijdsgroepen aan het werk dan enig ander EU-land. Wij hebben geen stakingen zoals we die keer op keer zien in België en Frankrijk. We hebben een werkloosheid die slechts half zo hoog is als in de eurozone, en wij hebben het op één na hoogste BNP per inwoner van de EU. Het is ongelooflijk dat wij moeten accepteren dat de EU, die deze problemen niet half zo goed heeft kunnen oplossen als wij, over ons wil beslissen. Men kan beter naar Denemarken komen om te zien hoe je een en ander moet aanpakken en dan naar huis terugkeren en op nationale basis uitzoeken wat men daarvan in de eigen situatie kan gebruiken. Het is volstrekt onmogelijk om te beoordelen hoeveel een volk werkt door te kijken naar de arbeidsduur van de mensen. Van beslissend belang is de manier waarop men zich organiseert, de werknemers schoolt en naar efficiency streeft. In mijn land werkt men efficiënt, en daarom kan men zich redden met een kortere werktijd. Dat zijn omstandigheden waar vreemden zich niet mee moeten bemoeien en ik adviseer om tegen deze richtlijn te stemmen. 2-051
Jan Tadeusz Masiel (NI). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer Cercas, het vraagstuk van de arbeidstijden ligt buitengewoon gevoelig. Dit heeft te maken met de plaag van de werkloosheid en economische moeilijkheden van de werkgevers, in het bijzonder in de nieuwe lidstaten. Een paar dagen geleden stelde ik met verbijstering vast dat de mensen in Polen op 1 mei, de dag van de arbeid, die bovendien op een zondag viel, tot 20.00 uur bij Ikea inkopen konden doen. Supermarkten zijn door de week vaak tot 22.00 geopend of zelfs 24 uur per dag. Met het oog op een mogelijk verlies van arbeidsplaatsen en de zwakke economie is onduidelijk of wij nu het standpunt van de werkgevers of juist van de werknemers moeten steunen, die van nature haaks op elkaar staan. Daarom beschouw ik het verslag van de heer Cercas en de amendementen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken als een
Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE). – Voorzitter, wij bevestigen vandaag in eerste lezing in feite de wetgeving van 1993, omdat we zeggen dat minimumregels voor arbeid erg belangrijk zijn voor veiligheid en gezondheid op de werkplek en ook voor de combinatie van beroepsleven met gezinsleven. Ik stel vast dat men in het kader van de sociale dialoog de kans heeft laten schieten om dit onderwerp zelf te behandelen. Anders hadden wij het niet in het Europees Parlement hoeven te doen. Ten derde stel ik vast dat er een groot aantal mythes zijn rond dit onderwerp, die tot een polemiek hebben geleid, ook, dit wil ik niet verbergen, in mijn eigen fractie. Die mythes wil ik stuk voor stuk ontkrachten. Ten eerste, flexibiliteit. Er wordt gezegd dat Lissabon en flexibiliteit niet meer kan met deze wetgeving. Dat is onjuist, want de referentieperiode voor het meten van de 48 uur wordt verlengd van 4 naar 12 maanden. Ten tweede, Voorzitter, administratieve lastendruk. Dat hoor ik van de werkgevers. Dan vraag ik: waar veranderen wij deze wetgeving? Wij veranderen alleen op het punt van de flexibiliteit en ten tweede om gevolg te geven aan een uitspraak van het Hof. Ten derde, subsidiariteit. Wij laten het op dit moment aan de lidstaten over om aan te geven of de zogenaamde wacht- of slaapuren tijdens aanwezigheidsdiensten betaald moeten worden en, als zij betaald worden, hoeveel, en of zij meegerekend worden en voor hoeveel. Dat laten we over aan de sociale partners en de lidstaten. Ik denk dat deze beslissingen hun ook toebehoren. Tot slot zeg ik dank aan de heer Cercas en aan collega Silva Peneda, omdat zij geprobeerd hebben de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel in deze tekst te brengen. 2-053
Jan Andersson (PSE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, om te beginnen wil ik de rapporteur bedanken voor zijn zeer goede werk. Ik zal mij in mijn korte spreektijd beperken tot één kwestie, namelijk de opt-out. Mevrouw De Vits heeft gezegd dat die in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, maar dat is niet zo. Het staat bijvoorbeeld Denemarken, Zweden en Frankrijk vrij om hogere normen te hanteren dan deze minimumrichtlijn. Dit is een minimumrichtlijn. Kunnen we dan toe zonder die minimumrichtlijn? Nee, dat kunnen we niet, want dit soort richtlijn heeft indirect ook invloed op de aanzienlijk hogere normen van sommige landen. Als we een situatie zouden krijgen waarin landen beginnen te concurreren op het punt van lange arbeidstijden, dan beïnvloedt dat de situatie in
10/05/2005 Denemarken, Zweden en Frankrijk. Er is dus een verband met het subsidiariteitsbeginsel, omdat we vrij verkeer van kapitaal hebben. Dat is punt één. Punt twee betreft onze verantwoordelijkheid als wetgever. Houdt die op bij de nationale grens? Moeten we alleen denken aan het vrije verkeer van ondernemingen of moeten we ook verantwoordelijkheid op ons nemen voor de gezondheid van de werknemers? Ik vind dat wij ook onze verantwoordelijkheid moeten nemen voor de gezondheid van de werknemers en daarvoor hebben we een minimumrichtlijn nodig. Punt drie: we hebben het er vaak over dat gezinsleven en werk moeten kunnen samengaan, maar hoe gaat dat als we lange werktijden toestaan? Dat betekent dat de mannen werken en geen verantwoordelijkheid voor het gezin op zich nemen, en zo krijgen we geen samenleving met gelijke rechten. Daarom hebben we dit voorstel van de rapporteur nodig. 2-054
Luigi Cocilovo (ALDE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wens de rapporteur geluk met zijn werk en met de resultaten die bij de stemming in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken zijn bereikt. Dat zeg ik niet zomaar voor de vorm, want al vanaf de eerste debatten hebben we beseft hoe moeilijk het is om een thema te behandelen dat zo gevoelig ligt. In mijn interventie zal ik slechts enkele fundamentele kwesties aanstippen: de bescherming van de veiligheid en de gezondheid op de werkplek is niet alleen de rechtsgrondslag, maar ook het referentiepunt dat dit voorstel voor een richtlijn rechtvaardigt. Ik zie niet in hoe gezegd kan worden dat de richtlijn een bedreiging vormt voor het subsidiariteitsbeginsel, van de bescherming van de verschillende nationale ervaringen. We mogen niet vergeten dat het beginsel van de bescherming van de veiligheid en gezondheid buiten bepaalde arbeidstijden overgaat in algemene bescherming, waarvoor een fundament van regels en gemeenschappelijke referenties nodig is om het sociale, arbeidseconomische en beginselmatige model te definiëren waaraan de Unie haar inspiratie moet ontlenen. Alle mogelijkheden om deze materie flexibel en specifiek te reguleren, moeten behouden blijven. Juist daarom geef ik er, net als andere collega’s, de voorkeur aan als basisbeginsel te verwijzen naar oplossingen door middel van collectieve onderhandelingen in de lidstaten – natuurlijk voorzover die bestaan, doelmatig zijn en een basisregulering garanderen die de behoefte aan flexibiliteit en sectorspecifieke organisatie van de arbeidstijd verenigt met die van de veiligheid en de gezondheid, die onvoorwaardelijk gewaarborgd moeten worden. We zullen zien of het mogelijk is op dit punt vooruitgang te boeken, ook in verhouding tot de
23 standpunten van de Raad. Vooralsnog lijkt het mij dat de oplossingen die bij de stemming in de commissie zijn goedgekeurd aan deze voorwaarden voldoen. Bovendien garanderen zij flexibiliteitsmarges dankzij de mogelijkheid dat de basisperiode voor de referentieberekeningen tot twaalf maanden wordt verlengd. Ik hoop dat de discussies op basis van dit verslag en naar aanleiding van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad in de toekomst nog passendere oplossingen zullen opleveren. 2-055
Elisabeth Schroedter (Verts/ALE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil het Huis nogmaals op het hart drukken dat wij onze verantwoordelijkheid om een sociaal Europa tot stand te brengen, ook daadwerkelijk moeten nemen, met name nu velen geloven dat een sociaal Europa na de toetreding van de tien nieuwe lidstaten nog slechts een utopie is. Een sociaal Europa vereist minimumnormen en daarom verwerpen wij de amendementen van de Commissie op de arbeidstijdenrichtlijn want die leiden ertoe dat de minimumnormen worden opgeheven en de richtlijn verwordt tot een instrument van willekeur. Daarom verwerpen wij die amendementen. Een van die amendementen behelst de spitsvondigheid om de aanwezigheidsdienst op te delen in actieve werkuren en wacht- en slaapuren en om delen van deze dienst niet meer onder arbeidstijd te laten vallen. Wij vinden dat aanwezigheidsdienst arbeidstijd is. De bescherming van werknemers en de openbare veiligheid dienen ook in de toekomst voorrang te krijgen boven economische overwegingen. Diensten in de gezondheidszorg van dertig uur of meer leveren een risico op voor de patiënten. Op dit punt is geen plaats voor compromissen! Ons standpunt wordt ook duidelijk gedeeld door het arrest van het Europees Hof van Justitie. Ik wil de rapporteur bedanken voor het feit dat deze cruciale zin ook in het verslag is opgenomen. Wij zijn het echter uiteraard niet eens met de compromissen die vervolgens door hem zijn geformuleerd. Wij willen dat dit punt nog verbeterd wordt, want het is voor ons essentieel dat aanwezigheidsdiensten als arbeidstijd worden beschouwd. 2-056
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Deze ontwerprichtlijn betreffende de arbeidstijd is een van de gevaarlijkste facetten van de aanval op de rechten van de werknemers doordat hij de verworvenheden die in meer dan honderd jaar strijd veroverd zijn, op de helling zet met gevolgen voor miljoenen werknemers en hun gezinnen. Daarom blijven wij erop aandringen dat de Europese Commissie dit voorstel intrekt en een nieuw voorstel indient dat de opt-out en de categorie wachttijd volledig schrapt, de jurisprudentie van het Hof van Justitie respecteert, het combineren van beroeps- en privéleven vergemakkelijkt en de gezondheid en de veiligheid van de werknemers beschermt.
24
10/05/2005 2-058
Wij hameren ook op de noodzaak de wekelijkse arbeidsduur van 48 uur niet te verhogen tot 65 of meer uur maar deze terug te brengen tot 42 uur. Europa dient het voorbeeld te geven door op de bres te staan voor meer rechten van de werknemers en moet zich niet uit naam van flexibiliteit en concurrentie bewegen in de richting van Aziatische maatstaven. 2-057
Thomas Mann (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, de herziene strategie van Lissabon is gericht op groei en werkgelegenheid. Het klopt dat wij behoefte hebben aan meer flexibiliteit en aan meer concurrentievermogen. Dat is ook precies wat tot uiting komt in het verslag-Cercas over de arbeidstijdenrichtlijn en in de compromissen waaraan mijn collega, de heer Silva Peneda, samen met anderen uit onze fractie heeft gewerkt. Wij willen geen strak korset voor de hele EU. Wij willen een redelijk handelingskader met ruimte voor nationale regels om bijvoorbeeld met toestemming van de sociale partners de referentieperiode van vier maanden tot een jaar te verlengen. Ook eventuele uitbreidingen van de 48-urige werkweek zouden via nationale regels en CAO’s moeten worden geregeld. Dit is een praktisch uitvloeisel van het subsidiariteitsbeginsel en van de flexibiliteit. De basis voor een en ander is en blijft echter het arrest van het Hof van Justitie waarin is vastgesteld dat aanwezigheidsdienst arbeidstijd is. Het voorstel van de Commissie om arbeidstijd op te delen in betaalde actieve werkuren en onbetaalde wacht- en slaapuren toont een duidelijk gebrek aan realiteitszin. Commissaris Špidla, ik heb een nachtdienst meegemaakt bij de grootste Eerste Hulpkliniek in Hessen. Wat de artsen in opleiding, de verpleging en het ambulancepersoneel daar allemaal moesten doen, kan niet anders beschreven worden dan als een zeer actieve aanwezigheidsdienst. De korte pauzes tussen het werk door waren onvoldoende om weer energie te tanken. Niet alleen in ziekenhuizen hebben werknemers overigens recht op veiligheid en arbeidssatisfactie. De arbeidstijdenrichtlijn zou bijvoorbeeld ook niet van toepassing moeten zijn op de brandweer (onder andere op vliegvelden) en op de rampenbestrijdingsdiensten en de veiligheidsdiensten in milieugevoelige ondernemingen. Ik heb met alle betrokkenen gesproken. Ik ben mij bewust van de financiële zorgen van ziekenhuizen. Er moet echter - net als in andere branches - gezocht worden naar intelligente methoden om kosten te besparen, de inzet van gekwalificeerd personeel beter te coördineren en technische faciliteiten efficiënter te benutten. Laat ons niet vergeten dat er ook kosten ontstaan als er van werknemers elke dag zoveel geëist wordt dat hun gezondheid permanente schade dreigt op te lopen, om nog maar te zwijgen van mogelijke foute diagnoses of verkeerde behandelingen door oververmoeide medewerkers. Het is onacceptabel om patiënten aan dergelijke risico’s bloot te stellen!
Karin Jöns (PSE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mij concentreren op het punt van de aanwezigheidsdienst. Veel collega’s vragen zich namelijk af waarom juist Duitsland hiermee zo’n probleem lijkt te hebben. Net als na de arresten van het Europees Hof van Justitie lopen ook nu weer de ziekenhuizen storm tegen de door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken voorgestelde wijziging. Ik wil daarom graag duidelijk stellen dat de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie ook in Duitsland al in 2004 is ingevoerd. Sindsdien wordt de aanwezigheidsdienst in het Duitse recht volledig als arbeidstijd beschouwd, precies zoals geëist wordt in het verslag-Cercas. Ten tweede wil ik erop wijzen dat dit in de praktijk zonder grote problemen verloopt, hetgeen blijkt uit een onderzoek waarnaar zelfs door de Duitse minister van Volksgezondheid wordt verwezen. Ik wil daaraan toevoegen dat er in Duitsland al sinds 2003 financiële middelen beschikbaar zijn voor de noodzakelijke invoering van innovatieve modellen voor het organiseren van arbeidstijden en voor het aantrekken van een aantal extra artsen. Natuurlijk kunnen er desondanks problemen ontstaan. Dit is dan ook precies de reden waarom de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken voorstander is van de bepaling op grond waarvan bij CAO en in noodgevallen ook bij wet afwijkende regelingen voor de berekening van wacht- en slaaptijden kunnen worden getroffen. Niet de Europese arbeidstijdenrichtlijn is het probleem. Het probleem is dat de Duitse ziekenhuizen geen hervormingen willen doorvoeren. Zo is er in Duitsland bijvoorbeeld een regio die aanzienlijk kleiner is dan Zweden, maar wel veel meer ziekenhuizen en bedden heeft dan Zweden. Bij de aanwezigheidsdienst gaat het uiteindelijk toch om de veiligheid en gezondheid van de patiënten. Een slaaploze periode van meer dan 24 uur heeft dezelfde negatieve gevolgen als een alcoholpercentage van 1 promille. Artsen werken echter vaak meer dan dertig uur aan een stuk en daarin moet nu eindelijk eens verandering komen. 2-059
Danute Budreikaite (ALDE). – (LT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, wanneer we een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd bespreken, moeten we het in de allereerste plaats hebben over werknemers in vaste dienst die met hun salaris hun gezinnen onderhouden en die de meerderheid van de arbeidsmarkt vormen. Een hoge werkloosheid, met name in bepaalde nieuwe lidstaten, de trage ontwikkeling van nieuwe arbeidsplaatsen, het verdwijnen van bestaande arbeidsplaatsen in sommige sectoren, de textielindustrie bijvoorbeeld, en de vrees die vooral bij mensen op het platteland leeft dat zij hun baan zullen verliezen, stellen werkgevers in staat misbruik te maken van de mogelijkheid arbeidsplaatsen af te stoten of met ontslag te dreigen als een werknemer weigert overuren te maken. Een wekelijkse arbeidstijd van meer dan 48 uur kan de omstandigheden van werknemers in alle sectoren,
10/05/2005 met name de dienstensector, zelfs nog verder verslechteren, wat niet alleen tot lichamelijke ongemakken, maar ook tot moreel onbehagen leidt en ongewenste gevolgen heeft voor gezinnen en de pedagogische ontwikkeling van kinderen. Als betoogd wordt dat verlenging van de wekelijkse arbeidstijd noodzakelijk is omdat men bang is dat ondernemingen in de Europese Unie zich anders naar China of andere landen zullen verplaatsen, dan moeten we onszelf afvragen of het welzijn van de burgers van de EU – een van de fundamentele beweegredenen voor de oprichting van de Unie – niet slechts een stopwoordje is geworden en of we niet moeten zoeken naar andere manieren om de economische ontwikkeling en het concurrentievermogen te bevorderen. Het voorstel van het Europees Parlement dat werknemers met verschillende arbeidsovereenkomsten de arbeidstijden uit hoofde van elk van die overeenkomsten bij elkaar moeten optellen, ontneemt aan de andere kant de burgers van landen waar de salarissen laag zijn, in sectoren als de gezondheidszorg waarin met diensturen wordt gewerkt, de mogelijkheid zichzelf van een behoorlijke levensstandaard te voorzien. Ik stel dan ook voor om, wanneer de richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2003/88/EG wordt aangenomen, niet de opt-out-regeling in alle sectoren in te voeren en niet de arbeidstijden van mensen die vrijwillig op basis van verscheidene arbeidsovereenkomsten werken bij elkaar op te tellen, maar dergelijke besluiten over te laten aan de nationale autoriteiten. 2-060
Claude Turmes (Verts/ALE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, als wij de burgers van Europa willen winnen voor het Europese project, mogen wij de EU in sociaal en arbeidsrechtelijk opzicht niet laten verworden tot een zelfbedieningszaak. Er mag geen sprake zijn van een sociale staat à la carte. De huidige opt-out met betrekking tot de maximale arbeidstijd, die alleen al in Groot-Brittannië heeft geleid tot 700 000 arbeidsovereenkomsten waarin wordt afgeweken van de arbeidstijd van 48 uur per week, moet daarom verdwijnen. Het voorliggende compromis is een goed compromis, ook al omdat het de vakbonden via het overleg met de sociale partners de mogelijkheid biedt om in te grijpen. Ik wil tot slot een appél richten tot mijn collega’s uit de Confederale Fractie Europees Unitair Links. In het laatste Parlement is er gestemd over de Tobin-taks. Die stemming zouden wij gewonnen hebben als ú met ons mee zouden hebben gestemd. Zorg er alstublieft voor dat de conservatieve hardliners komende woensdag niet winnen dankzij uw stemmen! 2-061
Jacky Henin (GUE/NGL). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik had verwacht dat deze richtlijn iets zou bevatten dat ontbreekt in het Handvest van de grondrechten uit de Europese Ontwerpgrondwet, namelijk een harmonisering naar boven van de sociale rechten. Geen spoor daarvan, integendeel zelfs: in deze richtlijn wordt alleen de flexibiliteit van de werknemers groter.
25 Terwijl in 1886 de gehangenen van Chicago het leven lieten voor de acht-urige werkdag en de veertig-urige werkweek, zou nu, aan het begin van de 21e eeuw, de grote sociale vernieuwing van de Europese Unie moeten bestaan in het verhogen van het plafond voor de maximale wekelijkse arbeidsduur van 48 uur naar 65 uur, of zelfs nog meer in geval van een individuele of collectieve overeenkomst, terwijl de referentieperiode voor het berekenen van de maximale arbeidsduur van vier naar twaalf maanden zou moeten worden gebracht. Als gebaar van grootmoedigheid wordt na 72 uur arbeidstijd een compenserende rustperiode gegarandeerd. De sociale durf die uit deze tekst spreekt is onmiskenbaar; de Europese werkgevers zullen er vast voor sidderen! Als klap op de vuurpijl wordt het begrip “wacht- of slaapuren tijdens de aanwezigheidsdienst” geïntroduceerd, uren die niet zouden worden meegeteld in de arbeidstijd, hetgeen in flagrante tegenspraak is met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Onnodig hier nog verder over uit te wijden. De vlijtige slippendragers van de Europese werkgevers hebben goed hun best gedaan en hoewel ze weten, net als degenen die ervoor zullen kiezen om voor deze tekst te stemmen, … (Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken) 2-062
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zal mijn opmerkingen beperken tot de kwestie van de opt-out. De rapporteur zei dat de opt-out in strijd is met de grondbeginselen van het Verdrag. Dat is absoluut niet waar. De Commissie waakt over de Verdragen. De Commissie heeft tien jaar geleden de optout voorgesteld. Nu we tien jaar verder zijn, stelt de Commissie in de evaluatie nog steeds voor dat de optout wordt gecontinueerd. De heer Hughes zei dat het draait om het evenwicht tussen werk en privé-leven. De rapporteur beweert dat mensen vragen wat Europa doet om hun levensomstandigheden te verbeteren. Ik geloof niet dat mensen dat echt vragen. Mensen vragen zich af hoe ze zelf hun levensomstandigheden kunnen verbeteren. Momenteel doen vele miljoenen dat door gebruik te maken van de opt-out. De kwestie waar het vandaag over gaat is: wie beslist hierover? Een kleine groep wereldvreemde politici die bepaalt wat de kwaliteit van het leven van mensen ten goede komt, of de miljoenen werknemers zelf, die nu gebruik maken van hun recht om te kiezen en die deze keuze graag voor zichzelf willen blijven maken? Veel van de nieuwe lidstaten willen gebruik maken van de opt-out. Alle sociale partners behalve het EVV willen de opt-out behouden. Kleine bedrijven in de EU hebben contact met me gehad en me dringend verzocht ervoor te zorgen dat de opt-out van kracht blijft. Mijn goede vriend de heer Silva Peneda zegt dat dit verslag meer flexibiliteit voorstelt en goed is voor de KMO’s. De
26 KMO’s zelf zijn een heel andere mening toegedaan en zij weten waar ze het over hebben. De vraag is: wie beslist hierover? Ik geloof niet dat het aan dit Parlement is hierover te beslissen en mensen overmatige en strenge beperkingen op te leggen als het gaat om de manier waarop ze hun leven willen leiden. Mensen willen meer vrijheid en meer flexibiliteit. Dat moeten we ze geven door tegen dit verslag te stemmen. 2-063
Pier Antonio Panzeri (PSE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, mijn gelukwensen met het goede werk van de rapporteur. Wij staan voor een belangrijke taak: op een serieuze manier naast het economische Europa het sociale Europa op te bouwen. Groei en economische ontwikkeling van Europa zijn niet voorstelbaar zonder de beslissende bijdrage van werkenden, de verdediging van de kwaliteit van hun werk en de bescherming van hun gezondheid op de werkplek. De richtlijn inzake de arbeidstijd is een wezenlijk onderdeel van het sociale Europa. We moeten ons er ten volle rekenschap van geven dat het onmogelijk zal zijn de doelstellingen voor groei en ontwikkeling te verwezenlijken als we de laagdrempelige weg naar meer concurrentievermogen kiezen: het terugdringen van de kosten en het opvoeren van de productiviteit. Wat we nodig hebben is de hoogdrempelige weg van kwaliteit en innovatie: daarbij is menselijk kapitaal beslissend en de kwaliteit daarvan moet onze doelstelling zijn. Het verslag-Cercas haakt op de juiste manier in op deze doelstelling. In dit verslag wordt geprobeerd de beginselen die aan de richtlijn inzake de organisatie van de arbeidstijd ten grondslag liggen, zoals die zijn neergelegd in de Europese Grondwet, te bewaren, zowel de referentieperiode als de opt-out en het arrest van het Hof van Justitie over wachtdiensten. In het verslagCercas bespeuren we krachtige steun voor de invoering van bepalingen om werknemers te helpen werk en privéleven met elkaar in overeenstemming te brengen. Daarom staan we er volledig achter. 2-064
Chris Davies (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, voor veel liberaal-democraten is de opt-out een belangrijk onderdeel van het subsidiariteitsbeginsel. We steunen maatregelen die individuen beschermen tegen uitbuiting op het werk. We zijn er niet van overtuigd dat het aan de Europese Unie is om individuen in alle lidstaten ongewenste beperkingen op te leggen die niets van doen hebben met gezondheid en veiligheid. We zijn het zeer oneens met de heer Hughes van de Britse Labourpartij, die van mening is dat de Europese Unie de regels moet bepalen voor het evenwicht tussen werk, leven en gezin van mensen in de hele EU. Het is niet zo gek dat we in Groot-Brittannië te kampen hebben met zoveel anti-Europese gevoelens, als vooraanstaande leden van dit Parlement willen dat de EU zich in zo’n vergaande mate bemoeit met de levens van individuen.
10/05/2005 We hebben een Europese interne markt, maar dat wil niet zeggen dat lidstaten elkaar niet beconcurreren. Als de mensen van een land een grotere mate van sociale bescherming wensen ten koste van hun concurrentiepositie, moeten ze een regering kiezen die daarvoor zorgt. In veel gevallen zullen de liberaaldemocraten hen steunen. Maar door Brussel opgelegde, allesomvattende controles ontnemen de lidstaten de vrijheid zelf te beslissen welke aanpak het beste voor hen is. Dat gaat veel te ver. Dat is niet goed. Het getuigt ook van minachting als dit Parlement anderen beperkingen oplegt terwijl hoge ambtenaren, Parlementsleden en commissarissen erbuiten vallen. Zelf heb ik nog nooit minder dan 48 uur per week gewerkt en ik ben ook niet van plan dat te gaan doen. Als we deze beperkingen star laten gelden voor werknemers in de toeristenindustrie en de landbouwsector, die uitermate seizoensgevoelig zijn, gaan mensen gewoon zwart werken. Dat is niet de manier om de Agenda van Lissabon te propageren. Om praktische redenen en uit principiële overwegingen moet de opt-out-clausule behouden blijven. 2-065
Anna Ibrisagic (PPE-DE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, het is goed dat wij nu gelegenheid hebben gekregen om de arbeidstijdenrichtlijn te wijzigen. Tijdens het werk hieraan heb ik er speciaal naar gestreefd dat de lidstaten makkelijker nieuwe werkgelegenheid kunnen scheppen. Daarom is het belangrijk dat er voor flexibele oplossingen wordt gezorgd en dat er minder gedetailleerde regelgeving en centrale sturing van EU-zijde komen. Arbeidstijdkwesties moeten primair de verantwoordelijkheid van de lidstaten zijn en daarom moet er meer ruimte komen voor uiteenlopende oplossingen voor de verschillende lidstaten. Er zijn ook verschillen in werkwijze per bedrijfstak en bovendien hebben wij als individuen verschillende behoeften en wensen inzake onze arbeidstijd. Arbeidstijdkwesties zijn een gebied waar de nationale praktijk moet gelden, en niet een gebied waarover de EU moet beslissen. Helaas zijn er sterke krachten in dit Parlement die de tegenovergestelde kant op willen. Die willen de mogelijkheden van de lidstaten om zich aan eigen tradities en behoeften aan te passen, aan banden leggen. Voor heel Europa moet één model gelden, dat wil zeggen dat ze arbeidstijdkwesties willen gaan aanpakken op supranationaal niveau. Ze willen niet toestaan dat er verschillen tussen lidstaten zijn en ze willen dat Europeanen precies dezelfde wensen hebben over de inrichting van hun arbeidstijd. In afwijking van die mensen vind ik op dit moment het belangrijkste in Europa dat er goede voorwaarden komen voor het scheppen van werkgelegenheid. En in afwijking van hen geloof ik dat de mensen zelf eerder weten wat goed voor ze is dan politici. Zoals bij zoveel andere kwesties klopt het ook hier niet dat één oplossing de beste is voor allemaal. We zijn ongelijk en dat is nu juist de charme en de kracht van de
10/05/2005 EU. We bestaan uit verschillende staten met verschillende culturen en tradities. Ik wil Europa de mogelijkheid geven om zijn uiteenlopende karaktertrekken te bewaren en ik wil de lidstaten de macht over de arbeidstijdenkwestie geven. Dit is geen kwestie die zich leent voor gedetailleerde regelingen op EU-niveau. 2-066
Jean Louis Cottigny (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, nee tegen de zestig-urige werkweek; de opt-out-clausule moet van tafel. Zonder maar een moment te aarzelen steun ik de tekst van onze collega Cercas. Allereerst steun ik deze met een beroep op het gezond verstand, dat zegt dat men werkt om te leven en niet andersom. Uitgezonderd degenen die duidelijk aangeven zich ertoe geroepen te voelen, volstaat het gezond verstand om duidelijk te maken dat als men, zoals in sommige landen van de Europese Unie, 60 uur werkt – of erger nog: 63 uur met de toestemming die is verleend in 1993 – men op termijn aanpassingsproblemen krijgt ten aanzien van de persoonlijke, sociale en gezinsomgeving. Op sociaal gebied, evenals bij het bedrijven van politiek, komt vooruitgang tot stand via compromissen. De wens om de praktijk van de 60 of 65 uur algemeen te verbreiden is strijdig met de sociale vooruitgang. Daarom moet de opt-out-clausule van tafel. 2-067
Herbert Reul (PPE-DE). - (DE) Wij dienen ons als leden van dit Europees Parlement bewust te zijn van onze verantwoordelijkheid om de mensen in Europa een goede toekomst te bieden. Het behoort dus ook tot onze taak om de werknemersrechten van de burgers, de rechten die zij hebben op de werkplek, te beschermen. Daarvoor zijn uiteraard regels nodig, maar welke dan? Hoeveel? Hoe gedetailleerd? Is het niet zo dat onze belangrijkste taak - althans zo begrijp ik het uit datgene wat ik de afgelopen jaren her en der vernomen heb - erin bestaat dat wij ervoor zorgen dat de werknemers hun arbeidsplaatsen kunnen behouden of, beter gezegd, dat zij überhaupt werk hebben. Nu word ik opeens geconfronteerd met een arbeidstijdenrichtlijn die er door de verantwoordelijke commissies van dit Parlement niet beter op is geworden, zeker ook met het oog op de criteria van de strategie van Lissabon. Met andere woorden: er komen meer voorschriften! De richtlijn leidt niet tot minder voorschriften en meer flexibiliteit. Integendeel. Ik wil dit duidelijk maken aan de hand van een paar vragen. Ten eerste, waarom moeten wij in Europa voorschrijven hoe een aanwezigheidsdienst eruit ziet? Moet die er nu in ieder ziekenhuis, in iedere stad, in ieder land van Europa hetzelfde uitzien? Waarom? Is het niet zo dat de situatie op een Eerste Hulpafdeling, waar vaker ’s nachts gewerkt wordt, heel anders is dan de situatie op een orthopedische afdeling, waar ’s nachts
27 iedereen in bed ligt? Het kan toch niet zo zijn dat alles over een kam wordt geschoren. Dat is gewoon niet goed! Ten tweede, waarom kan de verlenging van de werkweek eigenlijk niet bij CAO worden geregeld? Waarom mag een individuele werknemer niet voor zichzelf een regeling treffen? Wie geeft ons het recht werknemers te verbieden zelf afspraken te maken over hun werkplek en werkweek? Ik ken jonge artsen die ook in de toekomst graag iets langer willen werken om een paar euro meer te verdienen, omdat zij bezig zijn een nieuw bestaan op te bouwen of omdat zij net een eigen huis hebben gekocht. En dat willen wij in de toekomst verbieden? Met welk recht? En waarom willen wij de arbeidstijden van familieleden precies voorschrijven? Waarom laten wij het niet gewoon toe dat de flexibiliteit die zich in familiebedrijven reeds bewezen heeft, ook in de toekomst behouden kan blijven? Verschillende werksituaties verlangen verschillende oplossingen! Als wij dat niet mogelijk maken, doen wij de mensen onrecht en wordt Europa een slechte dienst bewezen. 2-068
Anne Van Lancker (PSE). – Voorzitter, collega's, het spreekt voor zich dat de grootste opdracht in het kader van ons parlementair werk vandaag is de opt-out te laten verdwijnen, want opt-out heeft niets te maken, collega Davies, met subsidiariteit, maar alles met wetteloosheid en rechteloosheid. Wie de opt-out wil laten verdwijnen, moet evenwel een oplossing vinden voor de wachtdiensten, want na de arresten van het Hof van Justitie dreigen steeds meer landen een beroep te doen op de opt-out voor sectoren als gezondheidszorg en ouderenzorg. Het zou, mijnheer de commissaris, voor ons onaanvaardbaar zijn, als wacht- en slaapdiensten van de werktijd worden uitgesloten, want dit is tijd tijdens welke de werknemer ter beschikking van de werkgever staat, en bovendien zou het niet meetellen van deze uren zware gevolgen hebben, niet alleen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers, maar ook voor patiënten in ziekenhuizen en ouderen in rusthuizen. Ik vind dat met het verslag-Cercas een excellente oplossing wordt voorgesteld. Aanwezigheidsdiensten zijn arbeidstijd, conform de arresten van het Hof, maar we laten wel toe bij CAO een andere berekening voor de wacht- en slaapuren te bepalen. Ik hoop dat het ganse Parlement Cercas en diens fantastische verslag zal steunen en ik hoop, commissaris, dat ook de Commissie haar standpunt zal wijzigen. 2-069
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, de onderhavige ontwerprichtlijn betreffende de wijziging van de organisatie van de arbeidstijd is het resultaat van enerzijds theoretische opvattingen over de organisatie van de arbeidstijd en anderzijds pogingen om de belangen van de werkgevers en de werknemers onder één noemer te brengen. Men probeert de reële situatie en de behoeften van elke lidstaat te verankeren in een algemeen kader. Elke partij
28 beoordeelt dat kader vanuit zijn eigen standpunt en ondervindt dit als een keurslijf, als iets dat bovendien geen enkele garantie biedt op gezondheid en veiligheid. De rapporteur, de heer Cercas - die onze felicitaties verdient - heeft echter, samen met de schaduwrapporteur van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese Democraten, de heer Silva Peneda, en alle collega’s van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie rechten van de vrouw en gender equality en met name de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, met veel goede wil en niettegenstaande de uiteenlopende meningen pogingen ondernomen om het onverzoenbare te verzoenen.
10/05/2005 De schandalige opt-out-clausule haalt alles wat de vakbeweging de afgelopen eeuwen heeft weten te bereiken, onderuit. Als het verslag-Cercas ervoor zorgt dat deze clausule wordt afgeschaft, dan verdient het onze steun. 2-071
De Voorzitter. – Collega’s, we zitten midden in een debat en hebben nog ongeveer acht minuten over, inclusief de verklaring van de commissaris. Ik verzoek u uw gesprek buiten voort te zetten. Zouden degenen die achter mevrouw Klaß zitten, hun collega’s willen vragen de zaal te verlaten? Ik verzoek u te gaan zitten en u nog acht minuten rustig te houden of anders de vergaderzaal te verlaten. 2-072
Met het onderhavig ontwerpverslag en de daarop ingediende amendementen - en niet met het Commissievoorstel, collega Papadimoulis - wordt geen instemming betuigd met de verlenging. Daarmee wordt een einde gemaakt aan de uitzondering van de acht-urige werkdag en het voorstel van de Commissie inzake het maximum van 65 uur niet overgenomen. Ook wordt een 48-urige werkweek verzekerd en worden voorstellen gedaan voor de arbeids- en veiligheidsvoorwaarden en de noodzaak van vrije tijd en levenslang leren. Met het voorstel-Cercas wordt opnieuw de naleving verzekerd van de jurisprudentie van het Hof van Justitie betreffende de beperking van de arbeidstijd en aanwezigheidsdienst, die uitdrukkelijk als arbeidstijd wordt vermeld. Daarmee wordt tevens het subsidiariteitsbeginsel geëerbiedigd en de sociale dialoog als een regelgevende factor verankerd. De berekening van de arbeidstijd op jaarbasis is een compromisoplossing, maar zal helaas gevolgen hebben voor de werknemers met een klein inkomen, die leven van overwerken tijdens piektijden. Met betrekking tot de vraagstukken die meer specifiek vrouwen aangaan die gezinswerk doen, wil ik opmerken dat de Europese Commissie deze vraagstukken is vergeten en daarom moet het Parlement amendement 12 aannemen waarin staat dat de werkgevers rekening moeten houden met de behoeften inzake levenslang leren en het gezinsleven, evenals amendement 22 waarin staat dat de Commissie…. (Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken) 2-070
Richard Falbr (PSE). – (CS) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de 8-urige werkdag en de 48urige werkweek waren vervat in een van de eerste verdragen die werden aangenomen door de in 1919 opgerichte Internationale Arbeidsorganisatie. Dit betekende een erkenning van het feit dat de gezondheid en de veiligheid van arbeiders beschermd dienden te worden en dat zij de tijd moesten krijgen om uit te rusten en kinderen groot te brengen, of, met andere woorden, meer arbeiders te produceren. Met het Commissievoorstel wordt dat alles echter weer van tafel geveegd, onder aanvoering van hypocriete argumenten.
Simon Busuttil (PPE-DE). – (MT) Het staat als een paal boven water dat Europa erin geslaagd is een sociaal model te creëren dat tot de beste ter wereld behoort. We moeten eraan werken dat dit model behouden blijft. Niemand zegt dat we dat niet moeten doen. Het onderhavige verslag gaat evenwel te ver en zou ernstige problemen kunnen veroorzaken, met name in lidstaten waarin nog niet een bepaalde levensstandaard is bereikt. Waarom zouden we het recht van werknemers op een hoger inkomen afschaffen, vooral in nieuwe lidstaten waar mensen noodgedwongen meer arbeidsuren moeten maken om hun inkomen te verhogen? Wat moeten werknemers doen die bij de bank geld geleend hebben in de vorm van woningkredieten? Het is goed om steeds hogere sociale normen te hanteren. We moeten echter niet uit het oog verliezen dat we te maken hebben met de realiteit, niet met theorie. In een tijd waarin we de mond vol hebben van de Lissabon-strategie waarmee we onze economie willen laten groeien en werkgelegenheid willen scheppen, moeten we geen wetten aannemen die minder flexibel zijn. Werknemers willen dat wij wetten aannemen die banen creëren, niet dat wij hen ervan weerhouden meer dan acht uur per week over te werken. Wie zijn wij om hun dit recht te ontnemen? Ik ben de eerste die zal beamen dat de werkweek korter moet, maar alleen als de salarissen voldoende zijn om van te leven. Sommige landen zijn nog niet zover. Laten we dus ons gezond verstand gebruiken. Als er iemand is die misbruik maakt van de opt-out-clausule en een buitensporig aantal uren werkt en daarmee zijn gezondheid en veiligheid in gevaar brengt, laten we dan dit misbruik aanpakken. We moeten echter niet werknemers het recht ontzeggen zelf te kiezen of ze wel of niet langer willen werken. 2-073
Ole Christensen (PSE). – (DA) Mevrouw de Voorzitter, als men de doelstellingen van de Lissabon-strategie wil bereiken, moet de situatie op sociaal gebied en op werkgelegenheidsgebied in Europa verbeterd worden. De opt-out met betrekking tot de 48-urige werkweek moet definitief afgeschaft worden. Geen enkel land mag zich kunnen onttrekken aan de regels voor arbeidstijd
10/05/2005 om daarmee over een arbeidsmarkt te beschikken waar de werknemers worden blootgesteld aan onhoudbare en uitputtende lange werkweken. De opt-out heeft niets te maken met het sociale Europa. Ze geeft gelegenheid tot sociale dumping, waarbij de landen naar believen kunnen kiezen welke regels ze al dan niet willen volgen. Dat is niet de weg die Europa moet volgen. We kunnen en moeten niet concurreren in termen van lage lonen of lange werkdagen. De volkeren van Europa moeten voelen dat de Europese Unie hun belangen voor ogen heeft. Alle onderzoeken laten duidelijk zien dat lange werkweken schadelijk zijn voor zowel de veiligheid als de gezondheid. Een werkweek van 48 uur met een betere definitie van arbeidstijd en vrije tijd, die het bedrijf stimuleert om rekening te houden met het gezinsleven van de werknemers, is een versterking van de mogelijkheden van de werknemers. Door vóór het verslag van de parlementaire commissie te stemmen, laten wij de Europese bevolking zien dat wij een sociaal en rechtvaardig Europa willen. 2-074
Anja Weisberger (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Commissie-Barroso heeft het verminderen van de bureaucratie en de regelgeving hoog in het vaandel staan. Daarmee wil zij een nieuwe impuls aan de strategie van Lissabon geven. Dit Parlement dient de Commissie in dat streven te ondersteunen. Morgen kunnen wij een stap in de goede richting zetten door voor een flexibele, moderne en toekomstgerichte herziening van de arbeidstijdenrichtlijn te kiezen. Per definitie moet een Europese richtlijn de lidstaten de nodige ruimte voor een flexibele invulling ervan geven. Daarom moet het onze belangrijkste doelstelling zijn om op Europees niveau alleen maar de basisbeginselen vast te leggen. Als het voorstel van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken wordt aangenomen - dat wil zeggen als de volledige aanwezigheidsdienst principieel als arbeidstijd wordt aangemerkt en de opt-out wordt afgeschaft - leidt dit tot een grote inperking van de modellen voor flexibele arbeidstijden in Europa. Dat is volgens mij geen moderne oplossing! Het is niet te rechtvaardigen dat voor uiteenlopende groepen werknemers principieel wordt vastgelegd dat de aanwezigheidsdienst volledig als arbeidstijd wordt aangemerkt. Bij de brandweer, het jongerenwerk en in revalidatieklinieken is er bijvoorbeeld geen sprake van overbelasting omdat de aanwezigheidsdienst in deze gevallen voornamelijk uit wacht- en slaapdiensten bestaat. In het kader van de aanwezigheiddiensten zijn wij dan ook voorstander van diversificatie. Wij zijn van mening dat ziekenhuizen, artsen, brandweerkorpsen en jongerenwerkers samen met de sociale partners de mogelijkheid moeten hebben om op lokaal niveau te bepalen welk arbeidstijdenmodel voor hen het meest geschikt is. Wij moeten vóór de keuzevrijheid van de werknemers stemmen. Wij moeten ook vóór flexibiliteit stemmen. Om die flexibiliteit te bewerkstelligen hebben wij niet alleen de opt-out nodig, maar ook een verlenging van de referentieperioden en een zinvolle en
29 adequate diversificatie van de regeling voor aanwezigheidsdiensten. Dat is ook precies de strekking van onze amendementen 26, 27 en 32 en - met betrekking tot de aanwezigheidsdiensten - de amendementen 29 en 30. Ik verzoek u dan ook om deze amendementen te steunen! 2-075
Magda Kósáné Kovács (PSE). – (HU) Mevrouw de Voorzitter, er is meer voor nodig dan een simpele juridische maatregel om de richtlijn te wijzigen. Zoals we weten lopen de wet en de praktijk het meest uiteen op de werkplek. Des te meer middelen een land moet vrijmaken om niet achter te blijven, des te groter de kloof wordt tussen de regels en de realiteit. In de nieuwe lidstaten ligt de lengte van de arbeidstijd nauwelijks boven het Europees gemiddelde, maar het aantal feitelijk gewerkte uren per jaar is 112 hoger, bijna drie weken, dan in de oude lidstaten. Het is dan ook vooral zaak dat wij duidelijke grenzen stellen aan de arbeidstijd. Het is belangrijk dat de sociale partners structureel betrokken zijn bij de opstelling van lokale regelgeving en ook dat de toezichtmechanismen verbeterd worden, zowel op communautair als op nationaal niveau. Het compromisvoorstel van het Parlement houdt de belofte in dat de rol van de vakbonden belangrijker wordt, dat de individuele werknemer niet aan zijn lot wordt overgelaten en dat, door erop toe te zien dat de lidstaten de waarborgen in acht nemen, een consistente praktijk binnen de arbeidsmarkt wordt verwezenlijkt. 2-076
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, hoewel de Commissie het niet op alle punten eens is met het Parlement, blijkt duidelijk uit het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken dat wij eensgezind zijn in het streven naar een brede consensus waarmee enerzijds de werknemers beschermd worden en die anderzijds bijdraagt aan het verwezenlijken van de noodzakelijke flexibiliteit. Voordat ik meer in detail inga op de afzonderlijke amendementen wil ik graag enkele opmerkingen van meer algemene aard maken. Ten eerste wil ik erop wijzen dat dit voorstel voor een richtlijn een voorstel voor een wijzigingsrichtlijn is. De oorspronkelijke richtlijn, die al meer dan tien jaar van kracht is, moet van tijd tot tijd gewijzigd worden, niet in de laatste plaats omdat in de richtlijn zelf rekening gehouden wordt met toekomstige wijzigingen. Voorts wil ik benadrukken dat dit een richtlijn is die betrekking heeft op veiligheid en gezondheid op het werk. Het doel ervan is dus niet de arbeidstijd te reorganiseren, maar werknemers te beschermen en tegelijkertijd de dringend noodzakelijke flexibiliteit te handhaven die de Lissabon-strategie, en sterker nog, het moderne leven zelf vergt. De vraagstukken die de achtergrond vormen van deze richtlijn, zijn uitermate gecompliceerd. Een van die vraagstukken is de vergrijzing van de bevolking, die een veel beter
30 evenwicht tussen sociaal en beroepsleven vereist. Zoals ik al gezegd heb, heeft de richtlijn betrekking op de bescherming van de arbeidstijd. Ik durf zonder meer te stellen dat arbeidstijd een algehele invloed heeft op de veiligheid en gezondheid op het werk. Vanwege de demografische ontwikkelingen in de samenleving wordt momenteel nagedacht over een verlenging van het arbeidsleven en het staat buiten kijf dat mensen het einde van hun arbeidsleven in goede gezondheid moeten bereiken. In het debat van zojuist zijn een aantal cruciale voorstellen aan de orde gekomen, waarop ik graag nader wil ingaan. Ik begin met het voorstel voor een verlenging van de referentieperiode voor het berekenen van de maximale gemiddelde wekelijkse arbeidstijd van 48 uur. Zoals u weet, stelt de Commissie voor de zaken te laten zoals ze zijn, met andere woorden: de “standaardreferentieperiode” moet vier maanden blijven, met de mogelijkheid de periode uit te breiden tot twaalf maanden door middel van collectieve overeenkomsten. De Commissie wenst ervoor te zorgen dat in alle lidstaten dezelfde voorwaarden gelden, ongeacht de wijze waarop de verhoudingen tussen de sociale partners georganiseerd zijn en ik zou daarom willen voorstellen dat het ook mogelijk moet zijn deze referentieperiode via wetgeving te verlengen. Het verheugt mij dat het standpunt van het Parlement in dezen niet erg verschilt van dat van de Commissie, en in feite biedt het voorstel van het Parlement een betere garantie dat deze verlenging mogelijk zal zijn. Ik kan u dan ook meedelen dat de Commissie vrijwel alle voorstellen van het Parlement in dit verband kan overnemen, met uitzondering van het voorstel dat de referentieperiode uitsluitend kan worden verlengd via wetgeving als de werknemer in kwestie al beschermd wordt door collectieve overeenkomsten. De Commissie vindt niet dat collectieve overeenkomsten een zodanige voorkeurspositie moeten krijgen dat er geen wettelijke regeling mag worden getroffen in gevallen waarin de referentieperiode niet besproken is of waarin geen overeenstemming is bereikt. De Commissie kan niet instemmen met het standpunt van het Parlement ten aanzien van aanwezigheidstijden, hoewel zij begrip heeft voor de zorgen van het Parlement. Ik wil onze opvattingen over dit punt graag heel duidelijk uiteenzetten. De fundamentele doelstelling van het Commissievoorstel is rechtszekerheid te bieden, en ik hoef u er niet aan te herinneren dat dit probleem gerezen is als gevolg van de wijze waarop het Hof van Justitie in Luxemburg het concept “arbeidstijd” heeft geïnterpreteerd. De Commissie heeft ervoor gekozen “niet-actieve aanwezigheidstijden” niet als arbeidstijd te beschouwen in de context van de veiligheid en gezondheid op het werk, teneinde de lidstaten vrij te laten om die maatregelen te nemen waarvan zij menen
10/05/2005 dat ze de veiligheid en de gezondheid van werknemers het best beschermen. Ik denk niet dat het voorstel van het Parlement zoals dat verwoord is in amendement 10 hetzelfde niveau van rechtszekerheid zou bieden. Daar komt bij dat het amendement wel eens de deur zou kunnen openzetten naar nieuwe arresten die tot een nog grotere rechtsonzekerheid zouden leiden. Ik heb echter alle begrip voor de zorgen van het Parlement, die in het ontwerpverslag tot uiting zijn gekomen. De Commissie zal daarom haar voorstel zodanig wijzigen dat werknemers met aanwezigheidsdiensten beter beschermd worden. Het zal niet worden toegestaan dat niet-actieve aanwezigheidsdiensten worden meegerekend in de dagelijkse rusttijd van 11 uur en de wekelijkse rusttijd van 24 uur. Dan zou ik nu een aantal woorden willen wijden aan het gevoelige onderwerp “individuele opt-outs”. Hoewel het Parlement en de Commissie beide kritisch staan tegenover de tenuitvoerlegging van deze bepaling, houden deze instellingen er verschillende opvattingen op na wat de toekomst ervan betreft. De Commissie stelt voor dit vraagstuk opnieuw te bekijken, terwijl het Parlement ertoe oproept de opt-out-clausule drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn af te schaffen. De Commissie kan dit voorstel niet in de huidige vorm aannemen. Zij is echter bereid erover van gedachten te wisselen en samen te werken met de Parlementsleden, die zelf onderling verdeeld zijn over dit onderwerp, om zo tot een optimaal compromis te komen. Ik besef dat dit een in hoge mate politiek probleem is en ook een kwestie van principe. In dit licht zal de Commissie een intensieve dialoog blijven voeren met het Parlement. Dan zal ik nu het standpunt van de Commissie ten aanzien van de afzonderlijke amendementen uiteenzetten. De Commissie kan de amendementen 2, 3, 12, 13 en 17 in hun geheel overnemen, aangezien zij de tekst van het voorstel verbeteren dan wel verduidelijken. In een van deze amendementen wordt een bepaling geïntroduceerd inzake een beter evenwicht tussen werk en gezinsleven, iets wat ik als een cruciaal punt beschouw. De Commissie kan de amendementen 1, 4, 8, 11, 16, 18, 19, 24 en 29 in beginsel aannemen, gedeeltelijk aannemen, of aannemen op voorwaarde dat ze anders geformuleerd worden. Ik zou in het bijzonder de aandacht van het Parlement willen vestigen op de amendementen 16 en 18, over compenserende rusttijden, en amendement 19, over de referentieperiode. De Commissie kan niet instemmen met de amendementen 5, 6, 7, 9, 10, 14, 15, 20, 21, 22, 23, 25 t/m 28 en 30 t/m 52. Sommige daarvan hebben betrekking op de individuele opt-out waarover ik het al gehad heb; zoals ik eerder al gezegd heb, is de
10/05/2005
31
Commissie voornemens een compromisoplossing voor dit vraagstuk te zoeken. De resterende amendementen betreffen zaken die niet aan de orde komen in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, bijvoorbeeld artikel 17, lid 1, over afwijkingen voor leidinggevend personeel. Tot besluit wil ik het Parlement bedanken voor de hoge kwaliteit van het debat over dit voorstel. De dialoog tussen de Commissie en het Parlement heeft het mij mogelijk gemaakt vol vertrouwen te verklaren dat de richtlijn die we nu hebben en die symbool staat voor een sociaal Europa, een zelfs nog grotere bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers biedt, en er bovendien voor zorgt dat deze niet de dupe worden van de flexibele organisatie van de arbeidstijd waar onze ondernemers om vragen. Deze richtlijn draagt dan ook bij aan een sterker en moderner Europees sociaal model. 2-077
De Voorzitter. – Hartelijk dank, mijnheer de commissaris, ook voor het geduld dat u met dit Parlement heeft. De omstandigheden waarin u het woord gevoerd hebt, waren niet makkelijk. 2-078
De Voorzitter. – Aan de orde is de stemming. (Uitslag en nadere bijzonderheden van de stemming: zie notulen) 2-084
Kaderovereenkomsten EG/Albanië, Bosnië en Herzegovina, Kroatië, FYROM, Servië en Montenegro over de deelname aan communautaire programma's 2-085
Communautaire statistieken over inkomen en leefomstandigheden (EU - SILC) 2-086
Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten 2-087
Uitroeiing van sommige overdraagbare spongiforme encephalopathieën (verlenging toepassingsperiode) 2-088
Overeenkomst EG/Zwitserland over deelname aan het Europees Milieuagentschap en het Europees milieuobservatie- en informatienetwerk
De Voorzitter. – Mijnheer Davies, is uw beroep op het Reglement werkelijk noodzakelijk? Wij staan immers op het punt tot de stemmingen over te gaan.
2-089
2-079
2-090
Chris Davies (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Parlementsleden is gevraagd hier om 11.30 uur te stemmen. Het is niet hun fout dat we zijn uitgelopen. Dat is de fout van het voorzitterschap. Het is niet uw fout, u bent niet verantwoordelijk voor elk detail, maar wanneer gaan het voorzitterschap het tijdsverloop van debatten nu eens behoorlijk regelen? 2-080
De Voorzitter. – Mijnheer Davies, wij zullen daar aandacht aan schenken in het Bureau, maar het Parlement heeft dat ook aan zichzelf te wijten. Ik moest het Parlement maar tot de orde blijven roepen om te zorgen dat de sprekers het woord konden voeren zonder dat het te rumoerig was. Het is ook de schuld van bepaalde fracties, want de opmerkingen van één minuut duren nooit één minuut, maar altijd langer. Daar kan de Conferentie van voorzitters een oplossing voor zoeken. Ik zou met alle plezier de opmerkingen van één minuut afschaffen en vervangen door opmerkingen van twee minuten. We kunnen daarover met elkaar discussiëren, maar we moeten het er in elk geval over eens worden.
Gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (herschikking) Ian Hudghton (Verts/ALE), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de commissie bestond over dit verslag geen controverse. Het is unaniem en zonder amendementen aanvaard. U kunt zich dus afvragen waarom ik er nu op wil reageren. Dat feit mag niet verhullen dat het de Commissie veel werk heeft gekost een 25 jaar oud document dat meerdere malen is herzien, te doorgronden. Het is omgesmeed tot een document bestaande uit zo’n driehonderd artikelen dat nu wel begrijpelijk is en dus beter ten uitvoer kan worden gelegd. Er staat niets in dit document dat aanpassing van de wetgeving in de lidstaten noodzakelijk maakt. Het is echter wel zo dat alle toevoegingen uit hoofde van de toetredingsverdragen, enzovoorts, nu in één document zijn samengebracht en dat is zinvol. Ik sta regelmatig kritisch tegenover de Europese Commissie en dus is het wel zo redelijk dat ik de ambtenaren van de Commissie bij deze gelegenheid bedank en complimenteer met de voortreffelijke wijze waarop ze zich van deze taak hebben gekweten. (Applaus)
Het debat is gesloten.
2-091
Uitzonderingsmaatregelen in de vorm van marktsteun
De stemming vindt morgen plaats. 2-081
VOORZITTER: DE HEER TRAKATELLIS Ondervoorzitter
- Na de stemming: 2-093
2-082
Stemmingen 2-083
2-092
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, hoewel de Commissie de stemuitslag betreurt heeft zij nota
32
10/05/2005
genomen van hetgeen de meerderheid afgevaardigden te kennen hebben gegeven.
van
de
In lijn met het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie zal het punt aan de orde worden gesteld in het college van commissarissen, zodat dit zijn standpunt in deze omstandigheden aandachtig kan bestuderen. Mijnheer de Voorzitter, de Commissie zal het Parlement weldra op geëigende wijze op de hoogte stellen van de resultaten van deze overwegingen. 2-094
De Voorzitter. – Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Reglement wordt het verslag terugverwezen naar de bevoegde commissie. De stemming is onderbroken en zal na de plechtige vergadering worden voortgezet. 2-095
VOORZITTER: DE HEER BORRELL FONTELLES Voorzitter 2-096
Plechtige vergadering 2-097
De Voorzitter. – Dames en heren, wij beginnen thans met de plechtige vergadering die gewijd is aan het officiële bezoek van de president van Afghanistan, de heer Hamid Karzai. Scharele President Karzai, amadané schoma ra bâ Párlemané Europa khosh amdadid megoyém, dit betekent dat wij president Karzai welkom heten in het Europees Parlement. Mijnheer de president, dit Parlement heeft, net als de rest van de wereld, de dramatische gebeurtenissen die zich de afgelopen vijfentwintig jaar in uw land hebben afgespeeld met grote aandacht gevolgd. Er zijn maar weinig landen die een zo turbulente geschiedenis hebben als het uwe: de sovjetbezetting, de burgeroorlog, de internationale militaire interventie na de aanslagen van 11 september en nu het moeilijke overgangsproces naar democratie in een land dat zoveel geleden heeft en waarvan de sociale, economische en politieke structuren ingrijpend getransformeerd zijn. Mijnheer de president, wij brengen hulde aan uw solide leiderschap - aanvankelijk als interim-leider en nu als democratisch verkozen president van Afghanistan - dat bijdraagt aan de ontwikkeling van deze ontluikende democratie. U en uw collega’s in de regering hebben in dit proces ook persoonlijk grote risico’s gelopen. Wij zijn ons er allemaal van bewust dat er nog een lange weg te gaan is. Soms brengen de televisiecamera’s ons met beangstigende beelden in herinnering wat er aan de hand is, maar soms zijn er geen camera’s. De realiteit blijft echter; de zorgvuldige, langzame en methodische wederopbouw van een land dat verwoest is door
tientallen jaren van oorlog is voor de media minder aantrekkelijk dan de oorlog zelf. Wij in de Westerse wereld begrijpen wel dat een ingrijpende gebeurtenis meer impact heeft dan het dagelijks leven en de gebeurtenissen van alledag, die pas aandacht krijgen wanneer ze groot in beeld worden gebracht door de media. We weten ook dat democratie niet van de ene op de andere dag geconsolideerd kan worden, dat samenlevingen niet per decreet veranderd kunnen worden, en dat het één ding is om de rechten van vrouwen te waarborgen in een grondwet, maar dat het iets heel anders is ervoor te zorgen dat deze rechten geëerbiedigd worden in de meest verafgelegen delen van het land. We zijn ons er eveneens van bewust dat u de gelijke rechten voor vrouwen bent toegedaan, maar u zult ook begrijpen dat onze bezorgdheid gewekt wordt door bepaalde gebeurtenissen die ons geweten weer doen spreken. Laten wij hopen dat we de verontwaardiging die hierdoor wordt opgeroepen, zullen aanwenden om ons nog sterker in te zetten voor de democratische hervorming en vooruitgang in uw land. U zult dit ongetwijfeld ook noemen in uw redevoering. Wij willen u onze vastberaden steun aanbieden bij dit moeilijke overgangsproces. We zullen alles doen wat in ons vermogen ligt om u te helpen een stabiel en democratisch land te creëren. Dit Huis ziet dan ook reikhalzend uit, mijnheer de president, naar de parlementsverkiezingen in september dit jaar en het Parlement moet, zoals wij eerder ook al gezegd hebben, ernstig overwegen voorafgaand aan de verkiezingen een delegatie te sturen om de huidige situatie te beoordelen en vervolgens waarnemers om ter plaatse toezicht te houden op het verloop van de verkiezingen. Wij hebben er vertrouwen in, mijnheer de president, dat wij na de verkiezingen in staat zullen zijn een nauwe interparlementaire relatie op te bouwen, juist omdat wij geloven dat de Europese Unie en Afghanistan hun grote potentieel van vriendschap en samenwerking tot werkelijkheid zullen maken. Om al deze redenen en vanwege het belang van het land dat u vertegenwoordigt, is het mij een genoegen en dit Parlement een eer om u welkom te heten en u het woord te geven. (Applaus) 2-098
Hamid Karzai, president van Afghanistan. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden van het Europees Parlement, dames en heren, ik ben verheugd en voel me vereerd dat ik deze voorname vergadering mag toespreken, temeer daar dit mijn eerste bezoek aan het Europees Parlement is. Het geeft me groot vertrouwen in de toekomst van Afghanistan en onze regio om te zien hoe de landen van Europa hier in een geest van eenheid en samenwerking samenkomen. Het is nog niet lang geleden dat het IJzeren Gordijn Europa in Oost en West verdeelde. Dat gordijn bestaat niet meer en vanachter dat gordijn is een mozaïek van landen
10/05/2005 tevoorschijn gekomen die ieder hun eigen identiteit hebben behouden maar samen een groter geheel vormen. Twee dagen geleden vierde Europa dat het zestig jaar geleden is bevrijd en opnieuw is begonnen. Vroeger hadden Europese conflicten gevolgen voor de hele wereld terwijl tegenwoordig Europese samenwerking over de hele wereld het leven van mensen verbetert en veel bewondering oogst. Bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog kon u rekenen op veiligheidsgaranties, Marshallhulp en internationale toezeggingen voor de lange termijn. De bevolking van Afghanistan is ook dankbaar voor de internationale ondersteuning van de veiligheid en de economische steun die ze de afgelopen drie jaar heeft ontvangen. Afghanistan heeft met name veel steun gehad van de Europese Unie. We zijn dankbaar voor de overvloedige bijdragen, de inzet van militairen uit uw lidstaten en de technische ondersteuning die u hebt geboden en nog steeds biedt. En het belangrijkste is dat u ons toont hoe onze toekomst eruit zou kunnen zien: een toekomst gebaseerd op vrede, eenheid en samenwerking. Afghanistan was ook vóór de invasie van de voormalige Sovjet-Unie al een van de minst ontwikkelde landen. Tien jaar strijd tegen de sovjetbezetting gevolgd door ruim tien jaar buitenlandse inmenging en interne conflicten hebben ons land nog verder verarmd. Onze infrastructuur was bijna volledig verwoest, onze samenleving vernietigd en onze staatsinstellingen verlamd. De lange, duistere jaren vol leed hebben ons onze aspiraties om een stabiel, democratisch en welvarend Afghanistan op te bouwen, echter niet ontnomen. Toen de Afghaanse bevolking in 2001 de kans werd geboden, is ze enthousiast begonnen aan de wederopbouw van ons land. We hebben nu een verlichte en progressieve grondwet die de rechten van de mens beschermt, de gelijkheid van man en vrouw garandeert, voor een vrije markteconomie zorgt en een kader biedt voor verantwoordelijk bestuur. Afgelopen oktober zijn voor het eerst in de geschiedenis van ons land presidentiële verkiezingen gehouden en daaraan hebben meer dan acht miljoen mensen deelgenomen. Het succes van de verkiezingen was een duidelijke overwinning op het terrorisme in Afghanistan. (Applaus) Met name het grote aantal vrouwelijke stemmers, 42 procent van de landelijke opkomst, geeft nadrukkelijk aan dat er een nieuw tijdperk van sociale en politieke rechten voor vrouwen is aangebroken. (Applaus) Ik wil hier graag vertellen van een voorval dat ik tweeënhalve maand geleden heb meegemaakt. Tweeënhalve maand geleden lunchte ik met een groep
33 stamoudsten uit een zeer conservatief deel van Afghanistan en het viel me op dat deze stamoudsten en geestelijken vrouwen bij zich hadden. Ik had het idee dat de vrouwen uit de stedelijke gebieden van het land kwamen en ik groette de stamoudsten bij naam. De meesten kende ik bij naam en ik zei: “Meneer die en die, welkom. Hoe gaat het met u?”. Toen ik de mannen allemaal had gegroet, zei ik tegen de vrouwen: “Welkom en leuk u te zien”. Plotseling stond een van de dames op en zei: “Mijnheer de president, u groette de mannen bij hun naam. Ons groette u niet bij naam”. Hier schrok ik van. Ik zei: “Mevrouw, het spijt me dat ik uw naam niet kende”, waarop zij zei: “Weet u, u bent dankzij onze stemmen gekozen. Als ik u weer eens zie, zorgt u maar dat u mijn naam kent. Anders stem ik niet meer op u!” (Gelach en applaus) Het is deze verandering waar we in Afghanistan zo blij mee zijn. De aanwezigheid van de internationale veiligheidstroepen die vanaf het begin onder leiding van Europa staan, heeft gezorgd voor een veilig klimaat waarin we onze politieke rechten kunnen uitoefenen. Met de hulp van Europa en andere delen van de internationale gemeenschap hebben we een nieuwe politiemacht van zo’n 50 000 man opgeleid en ook een speciale eenheid die anti-narcotica-operaties uitvoert. Het nieuwe Afghaanse nationale leger dat momenteel 20 000 man sterk is, neemt steeds meer taken op zich ter ondersteuning van de veiligheid in het land. We zijn bezig het ontwapeningsproces te versnellen en ontwapenen zowel reguliere gewapende manschappen als illegale gewapende groeperingen. Inmiddels zijn meer dan 50 000 voormalige strijders ontwapend en is ruim 95 procent van de zware wapens overgedragen. Ook in andere sectoren, waaronder de rechterlijke macht en de overheid, zijn uitgebreide hervormingen gaande. Ons rechtssysteem wint geleidelijk weer aan effectiviteit en geloofwaardigheid na de schade die de oorlog heeft aangericht. De overheidsinstellingen en het maatschappelijk middenveld worden steeds krachtiger en bieden de burgers meer vertrouwen, een betere dienstverlening en meer rechten. De Afghaanse Onafhankelijke Mensenrechtencommissie blijft haar belangrijke werk op het gebied van de mensenrechten voortzetten. Dankzij de open politieke sfeer in Afghanistan heeft de vrije pers een grote ontwikkeling doorgemaakt en veel successen geboekt, getuige de meer dan driehonderd onafhankelijke kranten, de meer dan dertig onafhankelijke radiostations en de vier onafhankelijke televisiezenders die in nog geen twee jaar zijn opgericht. We realiseren ons dat ontwikkelingen op het gebied van politiek en veiligheid alleen maar kunnen worden volgehouden in combinatie met verbeteringen op economisch vlak. De afgelopen drie jaar hebben we een nieuwe munt ingevoerd, de inflatie weten te stabiliseren en talrijke juridische en bestuurlijke hervormingen doorgevoerd om onze douane- en investeringsprocessen
34 te vereenvoudigen. Als gevolg hiervan zijn voor honderden miljoenen dollars internationale investeringen gedaan in Afghanistan. Met name bepaalde sectoren, zoals de horeca, het bankwezen en de mobiele communicatie, hebben hiervan geprofiteerd. De lonen zijn gestegen en dat geldt ook voor de handel met landen in de regio, vooral Pakistan, Iran, Tadzjikistan, China en verder weg gelegen landen. Ik wil u graag een idee geven van de veranderingen die hebben plaatsgevonden. Drie jaar geleden bedroeg de handel van Afghanistan met Pakistan minder dan vijftig miljoen dollar. Vorig jaar - nog geen drie jaar later - is de handel met Pakistan de één miljard dollar gepasseerd. Voor dit jaar bedraagt de handel tussen Afghanistan en Pakistan op dit moment al één miljard dollar. We zien dit ook bij China en andere landen om ons heen. Er is tot nu toe al veel bereikt, maar er liggen nog enorme uitdagingen voor ons. De indicatoren voor de sociale ontwikkeling van Afghanistan zijn nog steeds onrustbarend. We behoren tot de landen met de hoogste kindersterfte en de laagste levensverwachting ter wereld en het analfabetisme is onaanvaardbaar hoog, vooral onder vrouwen. Met deze sociale indicatoren staat ons land ver onderaan in de menselijke ontwikkelingsindex, om precies te zijn vijfde van onderen. Het terrorisme is ver teruggedrongen, maar de restanten ervan verstoren nog steeds de rust en de vrede. Er zijn belangrijke stappen ondernomen om tot een effectief bestuur te komen, maar de nieuwe instellingen zijn nog lang niet in staat de veiligheid en hulp te bieden die nodig is om de extreme armoede onder de bevolking terug te dringen. De papaverteelt en de drugshandel zijn nog steeds een probleem voor onze samenleving en staan de stabiliteit in Afghanistan nog steeds in de weg. Ik wil hier van mijn voorbereide toespraak afwijken en uitleggen wat er in Afghanistan speelt op het gebied van de drugshandel - de papaverteelt. Dertig jaar geleden, toen de voormalige Sovjet-Unie Afghanistan binnenviel, was Afghanistan een redelijk welvarende agrarische samenleving. In de jaren van conflicten, droogte en moeilijkheden voor de Afghaanse bevolking hadden Afghaanse mannen en vrouwen - gezinnen, vaders, moeders, dochters - geen vertrouwen in de toekomst. Ouders wisten niet of hun zoon of dochter de volgende dag nog zou leven, of ze nog te eten zouden hebben of honger moesten lijden. Onder die omstandigheden werden wijngaarden en boomgaarden met granaatappelen en abrikozen verwoest en door papavervelden vervangen, omdat papavers makkelijk te telen zijn - ze hebben weinig irrigatie nodig - en eenvoudig te verkopen. Door een gebrek aan vertrouwen in de toekomst en een gebrek aan middelen ging de samenleving over op de teelt van dat eenvoudige gewas. Vorig jaar zijn we een actie begonnen tegen de papaverteelt en de mensen reageerden erop omdat ze meer vertrouwen in de toekomst hebben. Ze hebben meer vertrouwen in hun land en in zichzelf. We hopen de papaverteelt dit jaar in Afghanistan aanzienlijk terug te dringen, en dat grotendeels op vrijwillige basis. Ik
10/05/2005 hoop met de Afghaanse bevolking dat de internationale gemeenschap ons blijft steunen bij het terugdringen van de papaverteelt in Afghanistan en het opzetten van wettige vormen van landbouw, met andere woorden, bij het vervangen van de papaverteelt door alternatieve inkomstenbronnen, zodat onze bevolking weer druiven, granaatappelen, abrikozen en andere landbouwproducten gaat verbouwen zoals ze dat zo goed kan. (Applaus) Afghanistan verbouwt de beste granaatappelen, het beste voedsel. Het kan de concurrentie met de internationale markt aan. Blijf de Afghaanse bevolking alstublieft helpen bij het opbouwen van een wettige economie. Niemand heeft graag een slechte naam in de wereld en Afghanistan is daarop geen uitzondering. Afghanistan wil een respectabel bestaan, waarmee het een wettig inkomen kan verdienen. Ik ben dankbaar voor wat u tot zover voor ons hebt gedaan, maar ga daar alstublieft mee door. De parlementaire verkiezingen in september zullen in Afghanistan het hoogtepunt zijn van het proces van Bonn. De Afghaanse grondwet schrijft voor dat minstens 27 procent van de leden van het Afghaanse parlement moet bestaan uit vrouwen. (Applaus) We zullen eind september alle benchmarks van de Overeenkomst van Bonn wel hebben gehaald, maar we hebben nog een lange weg te gaan voordat we de in het document omschreven visie voor Afghanistan hebben gerealiseerd. Daarom moet het einde van het proces van Bonn niet het einde betekenen van uw betrokkenheid en uw steun aan Afghanistan, maar het begin van een langdurig en meeromvattend partnerschap. Het einde van het proces van Bonn betekent niet dat het karwei in Afghanistan succesvol is afgerond. Het einde van het proces van Bonn, de installatie van het parlement, zal het fundament vormen voor het succes van Afghanistan, maar vormt op zichzelf niet het succes. Het succes zelf zal nog jaren vergen en daarvoor is uw hulp geboden. We hebben de steun van Europa nodig en de garantie dat het Afghanistan op duurzame wijze hulp blijft bieden. Ik hoop vooral dat u tijdens uw beraadslagingen over de toekomstige internationale verplichtingen van de Europese Unie zult inzien dat toezeggingen voor de lange termijn nodig zijn om ons te steunen bij de wederopbouw van ons land. We zouden ook graag zien dat de Verenigde Naties, de Verenigde Staten, Japan en anderen die ons tot nu toe hebben geholpen, hun partnerschap met Afghanistan herbevestigen. Zo’n partnerschap is van essentieel belang voor de duurzame stabiliteit, de democratisering en de ontwikkeling in Afghanistan. Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken u namens de Afghaanse bevolking nogmaals te bedanken voor de royale steun die de Europese Unie als een van de
10/05/2005 grootste donoren van Afghanistan de afgelopen drie jaar heeft geboden. De bevolking van Afghanistan dankt met name uw geüniformeerde zoons en dochters die zo moedig in ons land dienen. Wij betuigen nogmaals onze dank aan hen die hun leven hebben gegeven om ons veiligheid te kunnen bieden. We bidden voor hen en zullen nooit vergeten wat ze voor ons hebben gedaan. Vandaag gebeurt er in Afghanistan, een land dat kort geleden nog totaal afgesloten was van de buitenwereld, iets wat nooit eerder is voorgekomen. In een hecht verband werken mensen uit de hele wereld, uit verschillende culturen en met verschillende godsdiensten en achtergronden, samen aan de veiligheid van de Afghaanse bevolking en de wederopbouw van ons land. Het is duidelijk dat wij zonder deze samenwerking nooit zouden hebben bereikt wat we de afgelopen drie jaar hebben bereikt. Afghanistan heeft uw hulp vandaag even hard nodig als Europa zestig jaar geleden. De langdurige inzet van uw vrienden over de hele wereld hebben u toen de steun geboden die nodig was om uw landen en uw levens weer op te bouwen. Vandaag vragen wij van u hetzelfde. Ik dank u voor wat u tot nu toe voor ons hebt gedaan. We zijn u er zeer erkentelijk voor. (De Parlementsleden gaan staan en geven de spreker een staande ovatie) 2-099
VOORZITTER: DE HEER TRAKATELLIS Ondervoorzitter 2-100
Nicola Zingaretti (PSE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik vraag het woord om de aandacht te vestigen op hetgeen in artikel 9 inzake gedragsregels en in de gedragscode van dit Parlement is bepaald. Vandaag zijn namelijk in dit Huis de vlaggen verschenen van een natie die niet bestaat, namelijk Padania, zoals ze door de heer Borghezio wordt genoemd. Ik betreur deze daad, die een belediging is voor mijn land, Italië. Ik ben er trots op mijn land te vertegenwoordigen en ik vraag me af of de Voorzitter voornemens is op te treden tegen de belediging die een van de lidstaten wordt aangedaan door in dit Parlement vlaggen te voeren van een staat, een natie, die niet bestaat en door geen enkele internationale organisatie wordt erkend. Ik hoop dat alle Italiaanse leden zich bij mijn klacht over deze belediging van ons land zullen aansluiten. 2-101
Alexander Radwan (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, nu de Voorzitter van ons Parlement zich niet geroepen voelt om president Karzaï voor zijn indrukwekkende betoog te bedanken, zal ík die dank maar namens dit Parlement overbrengen. (Applaus) 2-102
35 Mario Borghezio (IND/DEM). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik neem slechts het woord om alle leden van dit Parlement, ook degene die zojuist heeft gesproken, erop te wijzen dat er tot aan de val van de Berlijnse muur in Europa heel veel naties zonder staat waren en dat op een dag ook Padania zelfbeschikkingsrecht zal hebben en daarmee een natie met een eigen staat zal worden. 2-103
De Voorzitter. – Het Bureau houdt zich met de zaak bezig en zal daarover ongetwijfeld een besluit nemen. 2-104
Stemmingen (voortzetting) 2-105
Kwaliteit van het zwemwater 2-106
Grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen 2-107
Cinematografisch erfgoed en het concurrentievermogen van verwante industriële activiteiten 2-108
-
Vóór de stemming
2-109
Gyula Hegyi (PSE), rapporteur. - (EN) Het spijt me dat ik twee minuten van uw lunchpauze steel, collega’s, maar ik moet een mondeling amendement indienen. Dit is een van de eerste verslagen door een nieuw Parlementslid uit een nieuwe lidstaat. Ik dank u voor de hulp die ik bij het maken van dit verslag heb gekregen. (Applaus) Ik dank in het bijzonder de Franse collega’s uit verschillende fracties, die mij zeer actief hebben geholpen. Het is van belang, zo vlak voor het Franse referendum, dat we oog hebben voor de belangrijke en leidende rol die Frankrijk speelt bij het beschermen van het gemeenschappelijke culturele erfgoed van Europa. Ze kunnen trots op hun land zijn. (Applaus) Ik streefde naar aanneming in eerste lezing en het Luxemburgs voorzitterschap was in dit opzicht zeer positief en actief. Als de Parlementsleden de amendementen aannemen die ik samen met de liberalen en de schaduwrapporteurs van de PPE-DE-Fractie heb ingediend, wordt het verslag in mei in eerste lezing aangenomen in de Raad van ministers. Ik heb één mondeling amendement op amendement 59. Het gaat om twee extra woorden: binnen twee jaar na goedkeuring van onderhavige aanbeveling gepaste wettelijke, bestuursrechtelijke” - en nu komt het mondelinge amendement – of andere maatregelen te nemen...
36
10/05/2005
Ik dank u voor uw hulp en uw begrip. 2-110
(De Voorzitter stelt vast dat geen bezwaar wordt gemaakt tegen het mondeling amendement, dat in aanmerking wordt genomen) 2-111
Verhogen van de veiligheid van havens 2-112
- Na de stemming over amendement 48:
Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Als Kroatië, Servië en Montenegro, Bosnië en Herzegovina, Macedonië en Albanië in de toekomst ooit aan alle voorwaarden voor het lidmaatschap van de EU voldoen, moeten ze als leden worden verwelkomd. Het Europees Parlement moet echter geen standpunt innemen over een kaderovereenkomst, voordat er een duidelijke grondslag is waaruit blijkt welke financiële maatregelen een kaderovereenkomst voorschrijft aan andere lidstaten. Uit het betrokken document moet ook blijken welke soorten steun en rechten een kaderovereenkomst zal inhouden.
2-113
Romano Maria La Russa (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wilde mededelen dat ik amendement 12 had willen intrekken, maar het vervalt al, evenals amendement 10, omdat het de facto al is aanvaard door het Parlement en de Commissie. Ik handhaaf daarentegen amendement 11 over de controles ter bestrijding van drugshandel, namaak van merkproducten en vooral clandestiene immigratie. 2-114
Gerechtigheid voor de familie van Robert McCartney 2-115
Stemverklaringen 2-116
- Verslag-Brok (A6-0122/2005) 2-117
Goudin en Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Wij steunen in beginsel een toenadering van Kroatië, Servië en Montenegro, Bosnië en Herzegovina, Macedonië en Albanië tot de EU. Als deze landen volledig voldoen aan de criteria van Kopenhagen, moeten ze lid worden. Dat is een natuurlijk gevolg van de uitbreiding die in mei 2004 is ingeleid. De kaderovereenkomsten van de EU, die tot doel hebben de landen op het lidmaatschap voor te bereiden, moeten gericht zijn op het verbeteren van de overheidsadministratie, het versterken van de rechtsstelsels en het bestrijden van corruptie. De landen moeten niet gewend raken aan het kostbare en schadelijke landbouwbeleid van de EU. De uitbreiding van de EU mag geen excuus worden om het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet te hervormen en op den duur af te schaffen. Voorwaarde voor een uitgebreide EU met tegen de 35 landen is een omvangrijke hervorming van het landbouwbeleid. 2-118
Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Mijn stem voor dit verslag is volledig terecht, daar de desbetreffende kaderovereenkomsten volledig passen binnen wat in een breder verband het samenwerkingsbeleid van de Unie met haar buurlanden is. Dat geldt met name voor de landen die bij deze overeenkomsten in het geding zijn en wier recente verleden en toekomstperspectieven steun van en nauwe samenwerking met het Europa van de 25 rechtvaardigen. 2-119
Ervaringen met eerdere kaderovereenkomsten leren dat een ja-stem leidt tot politieke druk om voortaan akkoord te gaan met alle denkbare soorten steun en subsidies. Tot nu toe ging het vaak over gewenning aan een EUsysteem dat hervormd moet worden. Als voorbeeld noem ik slechts de diverse vormen van steun voor aanpassing aan onder andere het landbouwsysteem van de EU. Noch de EU noch potentiële lidstaten zijn op de lange termijn gediend met een systeem dat leidt tot afhankelijkheid van steun. Ik heb dan ook tegen dit verslag gestemd en ik hoop dat de Commissie terugkomt met een financiële berekening en met een schriftelijke grondslag waarin duidelijk wordt gedefinieerd welke steun beschikbaar zal worden gesteld na de ondertekening van een kaderovereenkomst. 2-120
Verslag-Del Turco (A6-0107/2005) 2-121
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De verbetering en harmonisering van het statistisch gereedschap van de Europese Unie zal het mogelijk maken de sociale realiteit van de lidstaten beter te leren kennen en derhalve in principe de Raad en de Commissie te helpen bij de strijd tegen de armoede en de sociale uitsluiting. Welnu, de statistische informatie over sociale uitsluiting is op dit moment niet alleen schaars maar komt ook met veel vertraging binnen, is niet uitgesplitst en houdt niet naar behoren rekening met informatie over het geslacht, zoals ik daarentegen heb voorgesteld. Daarom hopen wij dat de Commissie eindelijk met meer, betere en snellere indicatoren komt om de realiteit grondiger te leren kennen teneinde er tijdig op efficiënte wijze invloed op uit te kunnen oefenen. Wij dienen daarbij rekening te houden met de ernstige situatie van bijna 70 miljoen mensen die in armoede leven, terwijl er grote economische verschillen en hoge werkloosheid bestaan die snelle en structurele antwoorden van de Europese Unie en de lidstaten vereisen. 2-122
- Verslag-Daul (A6-0052/2005) 2-123
Goudin, Lundgren en Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Wij hebben gestemd voor het in dit verslag opgenomen voorstel om de EU (EG) tot dit internationaal verdrag te laten toetreden. Over het algemeen staan wij sceptisch tegenover de toetreding
10/05/2005 van de EU als zodanig tot internationale verdragen, maar omdat internationale organisaties zich bij dit verdrag kunnen aansluiten en omdat wij bovendien vinden dat de toetreding van de EU de interne markt op dit gebied verbetert, stemmen wij voor het verslag. 2-124
Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De toetreding van de EU tot het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten (UPOV) is in het kader van een redelijke bescherming van de eigendomsrechten van de kwekers van nieuwe plantaardige variëteiten een positieve stap voor de verdediging van het gewenste evenwicht tussen de belangen van de kwekers en de belangen van de boeren. Daarom, en omdat op die manier de Portugese belangen beschermd zijn, stem ik voor. 2-125
- Verslag-Roth-Behrendt (A6-0098/2005) 2-126
37 gegevens en informatie over de toestand van het milieu op zijn grondgebied. Deze overeenkomst maakt het gemakkelijker om meer betrouwbare en vergelijkbare informatie over de toestand van het milieu in Europa te verkrijgen en is bovendien bevorderlijk voor een geïntegreerde beoordeling van en milieurapportage over de door Zwitserland en zijn buurlanden gedeelde ecosystemen. 2-129
Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De geografische ligging, het economisch belang en de betrekkingen op verschillende domeinen tussen de Europese Unie, haar lidstaten en Zwitserland vormen een rechtvaardiging en zelfs een aanbeveling voor de deelname van Zwitserland aan het Europees Milieuagentschap. Hier en ook in andere gevallen dienen naast de geopolitieke grenzen de grenzen van de realiteit in aanmerking genomen te worden.
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Over dit verslag bestond consensus, aangezien de overgangsmaatregelen moeten worden verlengd totdat er een volledig pakket maatregelen voorhanden is om BSE aan te pakken.
2-130
Daarom zijn wij het eens met het voorstel van de rapporteur de ontwerpverordening in tweeën te splitsen. Ten eerste wordt voorgesteld Verordening (EG) nr. 999/2001 te wijzigen door de overgangsmaatregelen tot 1 juli 2007 te verlengen om voldoende tijd te hebben voor het noodzakelijke debat over de nieuwe maatregelen.
Wij hebben tegen het verslag van de heer Hudghton over de samensmelting van de talrijke BTW-richtlijnen gestemd, omdat het inderdaad alleen maar een samensmelting betreft, zonder wezenlijke veranderingen, van teksten waarvan wij destijds de standaardiserende beginselen, die de fiscale autonomie van de staten aantastten, hebben verworpen.
Verder wordt gepleit voor de opstelling van een nieuwe verordening, waarin de inhoudelijke wijzigingen op Verordening (EG) nr. 999/2001 worden verwerkt, met andere woorden de wijzigingen in de regels voor de preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde TSE’s. Zulke wijzigingen vereisen immers een diepgaande kennis van de huidige situatie en van de geboekte vooruitgang op wetenschappelijk gebied en bij de indeling van de landen evenals een grondig debat over de herziening van bedoelde verordening.
In deze tekst missen wij de vrijheid van staten om vrijelijk de belastingheffing vast te stellen over zuiver plaatsgebonden activiteiten, zoals de horeca, die niets te maken hebben met de Europese mededinging. We missen iedere vorm van bestendiging voor het toepassen van gereduceerde BTW-tarieven voor arbeidsintensieve activiteiten.
2-127
- Verslag-Florenz (A6-0088/2005)
- Verslag-Hudghton (A6-0097/2005) 2-131
Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren,
Wat wij daarentegen wel zien is dat staten altijd op hun knietjes naar Brussel zullen moeten als ze hun BTWtarieven willen wijzigen. Wij zien dat zij niet altijd vrij zijn de sectoren of de producten te kiezen die aan het ene of het andere tarief zijn onderworpen.
2-128
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Wij hebben voor dit verslag gestemd dat de overeenkomst tussen de EG en Zwitserland goedkeurt betreffende diens deelname aan het EMA en het Europees Milieuobservatie- en informatienetwerk.
En we zien bovenal dat de aankondiging, drie weken voor het Franse referendum, dat de BTW op de horeca omlaag zal gaan een ultieme en armzalige poging is om de stem van de Fransen te kopen. Er is nog niets concreet; er is niets besloten.
Het doel van de overeenkomst en van de Zwitserse deelname is het verschaffen van objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie over het milieu. Zwitserland krijgt de waarnemersstatus bij het EMA zonder stemrecht. Het EMA zal Zwitserland bij de verstrekking van milieugegevens en informatie en analyses bejegenen als een lidstaat. Ook moet Zwitserland een infrastructuur creëren voor de verstrekking van gestandaardiseerde
Het is genoeg geweest met al die leugens en valse beloften. 2-132
Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Aangezien het hier niet om grote inhoudelijke wijzingen gaat van het BTW-stelsel van de zesde richtlijn, die al verschillende keren is gewijzigd, heb ik voorgestemd. Dat neemt niet weg dat ik op het daarvoor geschikte moment mijn
38 mening zal laten horen over de verschillende zaken die het stelsel regelt. 2-133
- Verslag-Busk (A6-0126/2005) 2-134
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Dit verslag verwerpt het Commissievoorstel voor de medefinanciering van steunmaatregelen voor de markt bij het uitbreken van besmettelijke ziekten als mond- en klauwzeer en klassieke varkenspest. In dezen ben ik het volledig eens met de voorstellen van de rapporteur. Ik verschil echter met hem van mening over de uitgangspunten voor de verwerping van het voorstel van de Commissie. Dat geldt name voor de bijzonder ernstige gevolgen die het voorstel kan hebben voor het GLB in het algemeen en de concurrentievoorwaarden in de Europese landbouw in het bijzonder. Dat is weliswaar een feit maar het is niet mijn belangrijkste reden om tegen het voorstel van de Commissie te stemmen. De Europese Unie moet niet alleen steun verlenen in de vorm van concrete financiële maatregelen bij het uitbreken van besmettelijke ziekten om de boeren van de verschillende lidstaten gelijke marktvoorwaarden te bezorgen, maar zij moet ook de nodige maatregelen nemen om het uitbreken van ziekten te voorkomen door de landbouwers, met name degenen met lagere inkomens, te steunen. Ons verzet tegen het GLB is bekend en wordt ingegeven door de gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor de Portugese landbouw, met name voor de kleine en middelgrote boeren en de familiebedrijven. 2-135
Goudin en Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Het is de taak van de EU om grensoverschrijdende problemen op te lossen. Een van die problemen is de verspreiding van besmettelijke veeziekten. Daarom stemmen wij voor dit verslag. De bestrijding van de verspreiding van besmettelijke veeziekten in het kader van de EU is echter geen reden om door te gaan met het voeren van een kostbaar en schadelijk gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Wij vinden dat de verantwoordelijkheid voor de financiering van het GLB moet worden genationaliseerd. 2-136
Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Zoals het verslag terecht stelt, zou het Commissievoorstel niet alleen tot een onevenwichtige situatie leiden in de landbouw maar ook de veel bredere kwestie raken van de nationalisering van het GLB, waarover de discussie nog lang niet is afgelopen. Het meest passende besluit is dan ook het voorstel te verwerpen, waardoor de Commissie verplicht zal zijn een nieuw voorstel in te dienen. 2-137
- Aanbeveling voor de tweede lezing, Maaten (A60102/2005) 2-138
10/05/2005 Aylward (UEN), schriftelijk. - (EN) Fianna Fail en de UEN-Fractie geven niet hun steun aan de amendementen inzake:(a) Het schrappen van de nieuwe categorie “aanvaardbaar” in Bijlage I, die in juni 2004 tijdens het Iers voorzitterschap is geïntroduceerd en overeengekomen en (b) Het schrappen van het onderscheid tussen binnenwateren en kustwateren, dat ook tijdens het Iers voorzitterschap is overeengekomen. De meerderheid van de lidstaten steunt de categorie “aanvaardbaar” van de huidige richtlijn van 1976 (76/160/EEG), aangezien deze indeling realistische en uitvoerbare normen bevat met een minimum aan juridisch bindende eisen die gelden voor alle zwemwateren in alle lidstaten. Bovendien denk ik dat deze indeling een opstapje en een krachtige stimulans kan zijn om de categorie “goed” of “uitstekend” te bereiken. Wat betreft de indeling van de kustwateren: we steunen het onderscheid tussen kustwateren en zoet water, aangezien voor kustwateren lager toegestane niveaus van besmetting gelden dan voor binnenwateren. 2-139
De Rossa (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik ben blij met dit verslag en de regels voor de controle en de indeling van de zwemwaterkwaliteit. We kunnen ons geen verzwakking van de kwaliteitsnormen veroorloven. Ik sta achter de verwerping door de Commissie milieubeheer van het voorstel om de kwaliteitscategorie “aanvaardbaar” in plaats van “goed” te hanteren. Ik ben ook tegen een verlaging van de kwaliteitsnormen voor binnenwateren ten opzichte van kustwateren. Ierland voldoet voor ongeveer 98 procent aan de huidige richtlijn, maar het is duidelijk dat er niet genoeg wordt gedaan om goede normen voor de waterkwaliteit en het milieu in het algemeen te garanderen. De uitspraak van het Europees Hof van Justitie van vorige maand dat Ierland in strijd met de richtlijn inzake afvalbeheer handelt, was een vernietigende aanklacht tegen het milieubeleid van de regering. De Commissie heeft ook bevestigd dat Ierland nog geen verslag heeft uitgebracht over de tenuitvoerlegging van de Europese afvalstortwetgeving voor de jaren 20012003 en de Commissie overweegt nu meer inbreukprocedures in te stellen. Uit deze armoedige vertoning blijkt overduidelijk dat de normen voor milieu-inspecties lang niet toereikend zijn en ik hoop dat de aanneming van het verslag-Maaten leidt tot verdere druk om tot verbetering te komen. 2-140
Estrela, Madeira en dos Santos (PSE), schriftelijk. – (PT) Wij hebben tegen amendement 27 in het verslagMaaten over de kwaliteit van het zwemwater gestemd,
10/05/2005 omdat epidemiologische studies hebben aangetoond dat er verschillen bestaan tussen kust- en binnenwateren. Zo zijn volgens genoemde studies verschillende bacteriën verantwoordelijk voor het risico van fecale besmetting van kinderen (de belangrijkste risicogroep). Derhalve heeft het wel degelijk zin het onderscheid tussen kust- en binnenwateren te handhaven, zoals trouwens ook de Raad heeft voorgesteld. Wij hebben ook tegen de amendementen 5, 7, 8, 12 en 32 gestemd, omdat wij de invoering van een categorie “aanvaardbaar” positief achten voor de indeling van het zwemwater. Die indeling zou het mogelijk maken het water van een reeks zwemlocaties aan een geleidelijke en gegradueerde beoordeling te onderwerpen. Als die wateren vervolgens aan de richtijn voldoen, kunnen ze worden gepromoveerd naar de categorie “goed” of “uitstekend”. 2-141
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De amendementen van de rapporteur op de ontwerprichtlijn betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit zijn over het algemeen positief. Wij zijn het echter niet eens met de schrapping van het onderscheid tussen kust- en binnenwateren, daar dat zou betekenen dat bepaalde zwemlocaties in Portugal - met name stranden van rivieren - ongeschikt zouden worden verklaard terwijl zij zonder risico’s voor de volksgezondheid zouden kunnen worden gebruikt als zwemwater. Epidemiologische studies hebben namelijk aangetoond dat er tussen deze twee soorten wateren wel degelijk verschillen bestaan. Net als bij andere onderwerpen is het ook hier van fundamenteel belang de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie te volgen. De categorie “aanvaardbaar” zou alleen acceptabel zijn als die begrepen zou worden als een minimumkwaliteit die binnen een nader gespecificeerde korte termijn verbeterd moet worden. Van een dergelijke termijn is hier echter geen sprake. Ook het vervroegen van de datum voor de indeling schept problemen gezien de kaderrichtlijn water. Wij vinden de voorstellen voor de voorlichting van het publiek en eventuele rampenplannen voor gebieden waar vaak overstromingen plaatsvinden positief. Daarom hebben wij daaraan onze steun gegeven. 2-142
Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid heeft op 21 april 34 amendementen goedgekeurd op het gemeenschappelijk standpunt van de Raad betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit. Ik ben het volledig oneens met amendement 27 dat het verschil tussen “kustwateren” en “binnenwateren” in bijlage I beoogt te schrappen. Portugal heeft een duidelijk onderscheid tussen deze wateren bepleit, daar uit epidemiologische studies is gebleken dat er
39 verschillen bestaan tussen de indicatoren voor de kwaliteit en het niveau van de bacteriologische activiteit in deze twee soorten wateren. Als de bacteriologische indicatoren verschillen en zich op onderscheidende wijze gedragen, luidt de conclusie dat deze twee soorten wateren verschillende criteria vereisen voor de epidemiologische beoordeling. Aangezien tot nu toe de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de wetenschappelijke studies die daaraan ten grondslag liggen wijzen op een onderscheid tussen “kust- en binnenwateren”, zie ik geen reden om besluiten in de tegenovergestelde richting te nemen. Die overweging geldt des te meer, daar een dergelijk besluit voor Portugal de declassering van 21 procent van de zwemlocaties zou betekenen die nu wel voldoen aan de criteria. Ik ben derhalve van mening dat ik dit voorstel van het Parlement niet moet steunen. 2-143
Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb tegen alle amendementen op het verslag-Maaten gestemd die overregulering beogen. Zeker, het publiek moet op de hoogte worden gesteld van de zwemwaterkwaliteit en deze moet worden verbeterd, maar we moeten ook vertrouwen hebben in de intelligentie en het oordeelsvermogen van de mensen zelf, met name als het gaat om het beoefenen van recreatieve activiteiten. 2-144
Goudin, Lundgren en Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Bepalingen over de regels die moeten gelden voor de zwemwaterkwaliteit van Europese badplaatsen, is geen zaak die door de EU moet worden behandeld. Deze kwestie moet worden geregeld door de afzonderlijke lidstaten. In het voorstel van het Parlement is geen rekening gehouden met het subsidiariteitsbeginsel en evenmin met het evenredigheidsbeginsel. Naast ons principiële standpunt dat het beheer van de zwemwaterkwaliteit geen zaak voor de EU is, vinden wij dat het voorstel van het Parlement bureaucratischer en ingewikkelder is dan dat van de Raad. Daarom hebben we tegen de voorliggende aanbeveling gestemd. De omstandigheden op het gebied van zwemwater variëren in hoge mate binnen de EU en het is daarom niet wenselijk om een richtlijn aan te nemen die moet gelden voor zowel de mediterrane landen als voor de noordelijke landen van de Unie, zoals Zweden. Wij keren ons daarom tegen diverse formuleringen, onder andere dat er rampenplannen moeten worden opgesteld voor situaties die een negatief effect op de zwemwaterkwaliteit kunnen hebben, zoals overstromingen, ongevallen of defecten in de infrastructuur. We staan negatief tegenover de gedetailleerde regelingen die het Parlement wil invoeren, bijvoorbeeld dat het toepassingsgebied van de richtlijn
40
10/05/2005
moet worden verruimd tot nog meer recreatieve activiteiten.
via een gefaseerde benadering tot betere normen te komen.
2-145
Het tweede punt betreft het opnemen van recreatieve wateren in de werkingssfeer van de richtlijn. De Parlementsleden van de Labour Partij kunnen initiatieven om recreatieve wateren in de werkingssfeer van de richtlijn op te nemen, niet steunen. Een dergelijke uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn is niet begroot en onuitvoerbaar. Watersport wordt het hele jaar door beoefend en niet alleen in het badseizoen, en het aantal controlepunten zou enorm zijn.
Marques (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Dit verslag over de kwaliteit van het zwemwater is erg belangrijk voor mijn land. De Portugese kust is vele kilometers lang en het zwemmen in zee is er een intensief beoefende recreatieve activiteit. Hetzelfde geldt voor een aantal zwemlocaties in het binnenland. De noodzakelijke voorwaarden voor het garanderen van een veilig gebruik van de zwemlocaties zijn niet alleen afhankelijk van bereikbaarheid, infrastructuur en veilige stranden maar in steeds sterkere mate van de kwaliteit van het desbetreffende water. De zwemwaterkwaliteit is niet alleen een gezondheidsfactor maar ook een belangrijke indicator voor de kwaliteit van het milieu en de ontwikkeling van het toerisme. Ik kan het evenwel niet eens zijn met de schrapping in dit verslag van het onderscheid tussen kust- en binnenwateren, daar er tussen de twee soorten wateren wel degelijk verschillen bestaan. Verder ben ik het ook niet eens met de schrapping van de categorie “aanvaardbaar”, want met die categorie krijgen de lidstaten juist meer armslag bij de beoordeling of het zwemwater voldoet aan de criteria van de richtlijn. Het goedkeuren van deze twee amendementen zou ernstige gevolgen hebben voor Portugal, daar de baten van die voorstellen in geen verhouding staan tot de kosten. 2-146
Martin, David (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik ben blij met dit verslag. Ik zie heel graag verdere verbeteringen ten aanzien van de zwemwaterkwaliteit en ik erken de noodzaak de huidige richtlijn, die nu bijna dertig jaar oud is, te herzien. Ik heb twee punten van zorg. Ik wil niet dat de categorie “aanvaardbaar” wordt geschrapt, aangezien dat ertoe zou leiden dat een aantal stranden als “slecht” wordt ingedeeld. Hieruit zou het publiek afleiden dat de toestand achteruitgegaan is, terwijl dat niet het geval is. 2-147
McAvan (PSE), schriftelijk. - (EN) De Parlementsleden van de Labour Partij zijn vóór verdere verbeteringen van de zwemwaterkwaliteit en zijn blij met deze kans de zwemwaterrichtlijn na bijna dertig jaar te herzien. Amendementen op twee belangrijke terreinen steunen ze echter niet. Ten eerste kunnen de Parlementsleden van de Labour Partij het schrappen van de categorie “aanvaardbaar” niet steunen, omdat dit zou betekenen dat zwemwateren die aan de huidige normen voldoen, plotseling als “slecht” zouden worden ingedeeld (de voorgestelde indeling “aanvaardbaar” is tweemaal zo streng voor kustwateren als de huidige minimumnorm). Dit zou verwarrend zijn voor het publiek. Het is veel beter om
2-148
Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De steeds veeleisender bescherming van het milieu is ongetwijfeld noodzakelijk en wenselijk. Een streng milieubeleid hoeft absoluut niet onverenigbaar te zijn met economische groei en ontwikkeling. Daarom mogen de maatregelen die zowel het milieu als de volksgezondheid op een strikte wijze beschermen geen blijvende schade berokkenen aan de economie, met name niet aan het toerisme dat zo’n belangrijke sector is voor Portugal. Welnu, in een aantal amendementen op dit verslag is dat evenwicht niet gegarandeerd. Sommige voorstellen ontberen zelfs de nodige wetenschappelijke onderbouwing. Daarom heb ik vóór het verslag en tégen de amendementen gestemd die mijns inziens redelijke en gerechtvaardigde nationale belangen zouden schaden door de categorie “aanvaardbare waterkwaliteit” en het noodzakelijke en terechte onderscheid tussen kust- en binnenwateren te schrappen. 2-149
- Verslag-Lehne (A6-0089/2005) 2-150
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Deze ontwerprichtlijn beoogt de grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen te vergemakkelijken. Het positieve element is dat coöperatieve bedrijven niet onder het voorstel vallen. Over het algemeen houdt het verslag zich meer bezig met de ondernemingen dan met de gevolgen van de fusies voor de werknemers en de regio’s, hoewel het stelt dat in het fusievoorstel ook de gevolgen voor de werkgelegenheid en het advies van de werknemers moeten worden opgenomen. Voor het verslag is dat advies echter niet bindend en gaat bij een negatief advies de fusie gewoon door. Over de medezeggenschap van werknemers bevat het voorstel een aantal tegenstrijdige uitspraken. Hoewel er sprake is van enige positieve aspecten, zullen die gezien de context moeilijk toepassing vinden in de praktijk. 2-151
- Verslag-Hegyi (A6-0101/2005) 2-152
10/05/2005
41
Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Film is bij uitstek een culturele activiteit. Daar cultuur van fundamenteel belang is voor de ontwikkeling van de mens, is het belangrijk de cultuur te stimuleren en te steunen via concrete maatregelen, met name op financieel vlak. Het is essentieel dat de zogenaamde filmindustrie niet louter als een economische activiteit wordt gezien, daar concurrentie het culturele en pedagogische doel van de film uitholt en zelfs in gevaar kan brengen.
De Commissie heeft besloten de huidige overheidssteunregeling voor bioscoopfilms en televisiefilms met drie jaar te verlengen, ook al zou het goed zijn deze voorzieningen te evalueren en te hervormen, daar ze verre van zaligmakend zijn.
Ik ben het eens met de rapporteur dat het noodzakelijk is het Europees filmerfgoed te bevorderen “door stimulering van een beleid van vernieuwing, onderzoek en technologische ontwikkeling in de sector behoud en restauratie van films”, maar dan wel met een cultureel en pedagogisch doel voor ogen dat het concurrentievermogen als belangrijkste factor van de hand wijst. Het introduceren van de “wettelijk verplichte deponering van het origineel” is eveneens een positieve maatregel voor het bewaren van het collectieve geheugen en de identiteit van de volkeren.
Vereist de mondialistische logica van de Commissie niet op den duur dat er een einde komt aan dit moratorium, dat de vrije concurrentie vervalst? Alleen door de voorkeursbehandeling voor nationale en Europese producten ondubbelzinnig voor te staan zal Europa beschermd zijn tegen het mondiale ultraliberalisme.
Deze maatregelen moeten worden gezien in het kader van de samenwerking tussen de lidstaten bij het bevorderen van de culturele verscheidenheid van de regio’s, landen en volkeren van Europa. De geobsedeerdheid met het concurrentievermogen ondermijnt de creativiteit en het kunstzinnige karakter van de film door de druk die uitgaat van de markt en de logica van het kapitalistische winststreven. Daarom is het uiterst belangrijk beleid en concrete maatregelen te formuleren voor het steunen van de audiovisuele sector, waardoor de afhankelijkheid van particuliere steun - met de daarbij behorende tegenprestaties - vermindert. 2-153
Goudin, Lundgren en Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Het bewaren van cultuurhistorisch erfgoed is natuurlijk heel belangrijk. Wij vinden echter dat dit geen aangelegenheid voor de EU is maar een zaak die door de lidstaten moet worden geregeld, en dat wij het volste vertrouwen kunnen hebben in hun aanpak. We hebben daarom tegen dit verslag gestemd, omdat wij vinden dat deze aanbeveling überhaupt niet in het Europees Parlement behandeld had moeten worden. 2-154
Le Pen, Marine (NI), schriftelijk. – (FR) Met het oog op een betere bescherming van het Europees cultureel erfgoed is Europa voornemens buitengewone conserverings- en beschermingsmaatregelen te treffen waarmee het cinematografisch erfgoed kan worden behouden en waarmee de verdediging van de taalkundige, culturele en artistieke identiteiten van ons oude continent wordt bevorderd. Een van de aanbevelingen behelst het uitbreiden van de baten uit overheidssteun aan de film. Het betreft verlenging van de “culturele uitzondering” en handhaving van deze uitzonderingsstatus, die een exact evenbeeld is van hetgeen we voor Frankrijk voorstaan, namelijk een voorkeursbehandeling voor het eigen land!
Waarom wordt in deze situatie deze bescherming beperkt tot cultuur, in plaats van haar uit te breiden tot de textielindustrie, de landbouw, de ijzer- en staalindustrie, de scheepsbouw, enzovoorts?
2-155
Malmström (ALDE), schriftelijk. – (SV) Ik heb besloten tegen dit verslag te stemmen, omdat ik vind dat de EU deze culturele kwesties niet moet regelen. Het verslag bemoeit zich met veel te veel zaken. Elk land moet zelf zijn regels voor films bepalen. 2-156
- Verslag-Hennis-Plasschaert (A6-0031/2005) 2-157
Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb mij onthouden van stemming over de verbetering van de veiligheid in de havens, omdat ons Parlement, zoals gebruikelijk, procedures die sowieso onder de subsidiariteit vallen onnodig zwaar en ingewikkeld heeft gemaakt. 2-158
Goudin, Lundgren en Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Vanzelfsprekend moeten er hoge eisen worden gesteld aan de Europese havens. Daarmee zijn we het volmondig eens. Wij vragen ons echter af of er enig gevaar bestaat dat bijvoorbeeld een lidstaat als Nederland werkelijk de veiligheid in zijn haven in Rotterdam zou verwaarlozen, terwijl die veiligheid zo cruciaal is voor de economie van dat land. Zoals deze richtlijn is opgezet, dreigt ze een harde slag toe te brengen aan de activiteiten in de kleinere havens, omdat die een onevenredig aantal kostbare maatregelen moeten nemen om hun activiteiten te kunnen voortzetten. Omdat dergelijke havens vaak in economisch zwakkere regio’s liggen, leidt dit tot ongelukkige gevolgen voor die regio’s. Wij willen dat de richtlijn opnieuw wordt bestudeerd en wordt herzien vanuit het perspectief van de kleinere havens. 2-159
Le Rachinel, Fernand (NI), schriftelijk. – (FR) De terroristische aanslagen van 11 september 2001 hebben het vraagstuk van de transportveiligheid bovenaan de politieke agenda geplaatst. De havens, als onmisbare
42 schakels van de vervoersketen die de goederen- en passagiersstromen over zee en over land met elkaar verbinden, moeten uiteraard onderworpen worden aan veiligheidsmaatregelen, zoals de Commissie voorstelt. Als Europees afgevaardigde van de grote noordwestregio kan ik alleen maar instemmen met een dergelijk initiatief, want in mijn regio gaat het om tenminste vijftien grote zeehandelshavens die van levensbelang zijn voor het lokale en nationale bedrijfsleven. Voor Frankrijk is dit een gevoelige problematiek, omdat het drie bijzonder kwetsbare kustgebieden heeft. De kust langs het Kanaal en de Noordzee, met havens als Le Havre, Duinkerken, Calais, Boulogne en Rouen; de Atlantische kust, met havens als Bordeaux, Nantes, Saint-Nazaire en La Rochelle, die toegangspoorten vormen voor de handel richting Oost-, Noord- en ZuidEuropa; en tot slot de Middellandse-Zeekust, met de haven van Marseille-Fos. Deze veiligheidsmaatregelen moeten natuurlijk niet beperkt blijven tot de haventerminals alleen, maar moeten ook het hele havengebied met de bijbehorende activiteiten bestrijken. 2-160
Marques (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik feliciteer mevrouw Hennis-Plasschaert met haar belangrijke en opportune verslag over de gewijzigde ontwerprichtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het verhogen van de veiligheid van havens. Het verslag heeft mijn steun gekregen en dat geldt met name voor de invoering van een gemeenschappelijk veiligheidsniveau voor alle communautaire havens. De lidstaten moet evenwel de vrijheid worden gelaten de veiligheidsniveaus te differentiëren, al naargelang de omvang van het risico in de havens. Ook de definities van een havengebied en van de naburige gebieden van een haven in het kader van deze richtlijn moeten aan de lidstaten worden overgelaten. Het is ook zeer belangrijk te onderzoeken wat de met de voorgestelde maatregelen gemoeide kosten zijn en wie deze kosten moet betalen, zodat de gevonden oplossing billijk en rechtvaardig is voor alle betrokkenen. 2-161
Titford (IND/DEM), schriftelijk. - (EN) Ik vind niet dat er op dit gebied EU-wetgeving nodig is, aangezien het de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten dient te zijn te besluiten hoe de veiligheid van havens het beste kan worden gegarandeerd. Bovendien bestaat er reeds een IMO-gedragscode inzake deze kwestie. De EU redeneert dat de IMO-gedragscode juridisch niet bindend is. Vervolgens is er een voorstel voor een EUrichtlijn ingediend en daar heb ik tegen gestemd. Door middel van de amendementen 5, 6, 7, 30 en 45 is geprobeerd het effect van deze richtlijn te verkleinen door de lidstaten ten aanzien van de voorgestelde maatregelen meer bevoegdheden toe te kennen en daar zou ik vóór gestemd hebben als ze geen onderdeel waren
10/05/2005 geweest van een stemming en bloc waarvan ik de overige onderdelen niet kon steunen. 2-162
Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De richtlijn van de EU betreffende het verhogen van de veiligheid van havens is de voorloper van de richtlijn betreffende “de liberalisatie van havendiensten”. Daarmee wordt een aanslag gepleegd op de loons-, arbeids- en sociale rechten van de werknemers en de havens tegen een spotprijs verkocht aan reders, industriëlen en monopolistische concerns. Aldus wordt de winst van het kapitaal verhoogd. Onder het voorwendsel van het terrorisme worden met deze richtlijn de werkplekken veranderd in getto’s, de repressieve mechanismen versterkt en de collectieve en individuele vrijheden van de werknemers in de havens en op de schepen aangevallen. De Communistische Partij van Griekenland stemt tegen de reactionaire richtlijn betreffende het verhogen van de veiligheid van havens. Wij roepen de werknemers op hun krachten te bundelen en zich te verzetten tegen het volksvijandige beleid van de EU, te strijden voor de bescherming en uitbreiding van hun rechten, voor radicale veranderingen en voor havens die het eigendom van het volk zijn en het volkswelzijn ten goede komen. 2-163
- Ontwerpresolutie over de familie van Robert McCartney (B6-0281/2005) 2-164
Goudin, Lundgren en Wohlin (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De resolutie over de moord op Robert McCartney wijst de IRA aan als verantwoordelijke voor de moord, hoewel dit nog steeds niet is uitgemaakt door de rechter. Het is absurd dat het Europees Parlement zich opwerpt als rechter in een gevoelige zaak, die het vredesproces in Noord-Ierland kan beïnvloeden. Daarom kiezen wij ervoor om ons te onthouden van stemming over de resolutie. 2-165
Krarup en Sjöstedt (GUE/NGL), schriftelijk. – (SV) Wij hebben gestemd voor de resolutie van de GUE/NGL-Fractie over de zaak-McCartney. We hebben ons onthouden van stemming over de resolutie van de andere fracties. Deze resolutie bevat vele goede punten, maar het uitgangspunt in artikel 1 is dat de moord een politieke moord is, die georganiseerd is door de IRA. Dat is mogelijk niet waar, en het politieonderzoek is nog niet afgesloten. Dat maakt de resolutie in haar geheel onevenwichtig. 2-166
Markov (GUE/NGL), schriftelijk. - (EN) GUE/NGL betreurt en veroordeelt de moord op Robert McCartney en hoopt dat het recht zegeviert. We leven mee met de familie McCartney en benadrukken dat ze alle steun verdienen bij hun streven naar gerechtigheid. GUE/NGL verzoekt de verantwoordelijken naar voren te komen en de verantwoordelijkheid voor hun daden op
10/05/2005 zich te nemen en vraagt getuigen van de gebeurtenissen rond de moord naar voren te komen en de politie informatie te verschaffen of de gerechtelijke vervolging van de moordenaars van Robert McCartney op enige andere wijze te bespoedigen. GUE/NGL respecteert wat de zusters van Robert McCartney op 6 april tijdens hun bezoek aan het Europees Parlement benadrukten, namelijk dat deze moord geen politieke achtergrond heeft maar een gewoon misdrijf was waarvoor de verantwoordelijken moeten worden berecht, en onze fractie heeft alles in het werk gesteld om samen met de andere fracties tot een gezamenlijke resolutie te komen. We betreuren het ten zeerste dat ze bereid waren tot een compromis te komen en de resolutie liever gebruikten om de aandacht op de politieke situatie in Noord-Ierland te vestigen. GUE/NGL zal deze kwestie graag in het Europees Parlement aan de orde stellen, maar de resolutie waar we vandaag over hebben gestemd, is niet de juiste manier om dit te doen. Daarom hebben we ons bij de definitieve stemming van stemming onthouden. We hebben ons standpunt heel duidelijk gemaakt in de resolutie die onze eigen fractie heeft voorgesteld. 2-167
Martin, David (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik ben blij met de uitkomst van deze stemming die bedoeld is om de zusters van Robert McCartney te steunen bij hun inspanningen om de moordenaars van hun broer te laten berechten. Hun moed biedt hoop op verandering en verzoening in Noord-Ierland. 2-168
Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Democratieën kunnen slechts op één manier het terrorisme bestrijden: door het toepassen van het recht. Vrije samenlevingen hebben slechts één manier om ten strijde te trekken tegen degenen die terreur en eigenrichting als wapen hanteren: onvoorwaardelijke afwijzing. Degenen die een volk politiek willen vertegenwoordigen moeten zich plooien naar deze regels, want uitzonderingen zijn niet mogelijk. Naast een persoonlijk en familiedrama is de moord op Robert McCartney ook een perfect voorbeeld van de noodzaak deze principes zonder enig voorbehoud te volgen. Het is natuurlijk niet de taak van het Europees Parlement zich te mengen in nationale rechtszaken, maar deze waarden zijn zo belangrijk dat ik voor zal stemmen. 2-169
Titford (IND/DEM), schriftelijk. - (EN) Wij van UKIP steunen de moedige pogingen van de familie McCartney om het recht te doen zegevieren na de moord op hun broer Robert. We kunnen het inzetten van geld van de EU voor een civiel proces in Noord-Ierland echter niet steunen. 2-170
43 (De vergadering wordt om 13.00 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat) 2-171
VOORZITTER: DE HEER DOS SANTOS Ondervoorzitter 2-172
Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen 2-173
Klimaatverandering 2-174
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de mondelinge vraag aan de Raad: Strategie van de Raad voor het seminar van deskundigen inzake klimaatverandering (B60234/2005), en de mondelinge vraag aan de Commissie: Strategie van de Commissie voor het seminar van deskundigen inzake klimaatverandering (B6-0235/2005). 2-175
Karl-Heinz Florenz (PPE-DE), auteur. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Schmit, mijnheer de commissaris, het klimaatbeleid is inderdaad niet alleen voor de Europese Unie van groot belang, maar voor de hele wereld. Daarom is het ook de verantwoordelijkheid van de hele wereld om zich met dit beleid bezig te houden. Voordat er echter verder wordt gediscussieerd over de kwestie rondom Kyoto, moet Europa zich afvragen welke doelen het zichzelf gesteld heeft en welke doelen er verwezenlijkt zijn. Of omgekeerd: Welke doelen moeten wij ons voor de toekomst stellen en met welke maatregelen kunnen wij die doelen bereiken? Zijn wij erin geslaagd om ook die landen bij het klimaatdebat te betrekken die het Kyoto-Protocol niet ondertekend hebben? Het Verdrag van Kyoto is voor iedereen bindend - in ieder geval in moreel opzicht - omdat wij allen een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid dragen voor het klimaatbeleid op onze aardbol. Daarom zou ik graag van de Raad en de Commissie willen weten hoe zij zich op de nieuwe fase na 2012 voorbereiden en of zij bereid zijn om de lasten van Kyoto op proactieve wijze over meer schouders te verdelen. Wat ik dus eigenlijk wil vragen, is of u op zoek bent naar andere partners en deelnemers aan dit proces. Ik denk daarbij uiteraard aan India, China, Brazilië en de Verenigde Staten. Naar mijn idee maakt dit Parlement een fout als het denkt dat bepaalde landen beter mee zullen werken als wij dreigen dat wij ze voor de rechter slepen. Wij moeten iemand pas voor het gerecht dagen als alle argumenten eenduidig vóór ons standpunt spreken. Het lijkt mij beter en effectiever om de betreffende landen tot positief handelen aan te zetten en hen te motiveren om uit hun pruilhoekje te komen. Wij moeten elkaar ook niet over en weer voortdurend verexcuseren. Het is veel
44 beter om te zeggen: “Wij kunnen er niet langer omheen. Dit is onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid”. Sta mij toe om de volgende kwestie nog een keer aan de orde te stellen: in hoeverre, mijnheer de commissaris en mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, bent u in staat en bereid niet alleen andere landen, maar ook andere sectoren bij dit proces te betrekken en actief de dialoog met hen aan te gaan? Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan het vervoersbeleid, maar ook aan de kwestie van het stookgedrag van consumenten … (Applaus) Daar hebben wij inderdaad al langer om gevraagd, maar daar heeft u alleen nog nooit aandacht aan besteed. Al deze sectoren dienen dus bij het proces betrokken te worden. Het ligt voor de hand dat dit tot problemen leidt. Daarom heb ik de Duitse minister van Milieu - die tot uw politieke stroming behoort - gevraagd om deze kwestie op te pakken. Hij gaf mij als antwoord dat hij dat niet kon doen omdat hij dan binnen de kortste keren zijn ministerspost kwijt zou zijn. Juist daarom zou hij die kwestie wél moeten oppakken! Dus welke sectoren gaat u bij dit proces betrekken, mijnheer de commissaris? Ik vind dat wij de moed moeten opbrengen om ook aandacht aan het particuliere brandstofverbruik te besteden, dus aan de verwarmingsystemen in onze woningen, omdat die verantwoordelijk zijn voor meer dan eenderde van alle CO2-emissies. In hoeverre bent u bereid nieuwe wegen in te slaan? Er zijn genoeg simpele voorbeelden te geven, maar wij moeten oppassen dat wij niet alles over één kam scheren. Wij moeten de toekomstige partners die aan het Kyoto-proces mee willen werken. weliswaar duidelijke doelen stellen, maar de manier waarop zij die doelen willen bereiken, moeten wij aan elk land zelf overlaten. Wie zou bijvoorbeeld ooit hebben geloofd dat de Bondsrepubliek Duitsland door een verstandig afvalbeleid in de afgelopen vijftien jaar 21 miljoen ton aan CO2-equivalenten zou kunnen uitsparen? Wij kunnen dus heel veel bereiken als wij bereid zijn om meer landen te motiveren actief aan dit proces deel te nemen. Tot slot nog één punt: Waarom wordt de landbouw niet bij dit proces betrokken? En dan bedoel ik niet via een aanpak die gebaseerd is op sancties. Dat zou meer stroken met het beleid van de Groenen en dat heb ik altijd al een verkeerde aanpak gevonden. Neen, wij moeten de agrarische sector op een positieve manier motiveren om mee te doen. Er is nergens vastgelegd dat landbouwers per se bieten, graan, koolzaad of wijn moeten verbouwen. Zij kunnen toch ook heel goed genetisch of biologisch gemodificeerde planten verbouwen die eerst een grote hoeveelheid CO2 kunnen opnemen en die later via hun verbrandingsproces veel kleinere hoeveelheden CO2 weer aan de atmosfeer afgeven.
10/05/2005 Mijnheer de commissaris, ik zou u en de fungerend voorzitter van de Raad nadrukkelijk willen oproepen om deze kwestie proactief en ambitieus op te pakken. Dan kunnen wij eindelijk de noodzakelijke stappen zetten om voor onze kinderen een veilig continent te creëren wat CO2-emissies betreft. (Applaus) 2-176
Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Ik denk dat ik allereerst de heer Florenz moet bedanken voor zijn vraag en voor zijn betoog. Hij heeft daarin goed de omvang van het probleem van de klimaatverandering afgebakend en heeft daarnaast zicht gegeven op oplossingen voor dit probleem, dat op termijn een bedreiging voor de mensheid zal of zou kunnen vormen. Ik denk dat Europa op dit gebied een heuse koploper is geworden. We zijn erin geslaagd de weg te wijzen door het Protocol van Kyoto toe te passen, maar we weten ook dat we het niet daarbij kunnen laten, dat we het beleid dat we op basis van het Protocol van Kyoto ten uitvoer hebben gebracht moeten blijven doorontwikkelen. En hoewel we samen met onze partners oplossingen moeten vinden op internationaal niveau, moeten we deze eveneens in eigen huis vinden, zoals u juist opmerkte. Ik denk, zoals ook gebleken is uit de Europese Raad van maart, dat de klimaatverandering zeker een belangrijke uitdaging vormt voor Europa, evenals overigens voor alle geïndustrialiseerde en industrialiserende landen, maar dat zij ook nieuwe mogelijkheden en perspectieven biedt voor onze industrieën. Spreken over het concurrentievermogen van de Europese economie sluit geenszins uit deze uitdaging op een industrieel niveau aan te gaan. Het is evident dat Europa ook zijn voortrekkersrol kan uitbuiten om een industriële grootmacht te worden in de ontwikkelingstechnologieën, en met name op het gebied van alternatieve energiebronnen. Als het gaat om energiebesparingen kan Europa zijn positie van koploper consolideren en er op economisch gebied meer profijt van trekken door samen te werken met partnerlanden, en met name met landen als China, dat om uiteenlopende redenen, in het bijzonder van klimatologische aard, steeds meer belangstelling krijgt voor deze problematiek. Ik geloof dus dat concurrentievermogen en milieubescherming volkomen verenigbaar zijn, net als concurrentievermogen en het oplossen van het klimaatprobleem. De Raad deelt overigens een aantal van de analysen die het Parlement in zijn resolutie over dit onderwerp maakt, en het seminar van regeringsdeskundigen vormt op dit gebied een belangrijke gelegenheid om hierover te praten: het vormt in zekere zin een nieuwe stap in de totstandkoming van een toekomstig klimaatregime voor na 2012. Op dit seminar zullen de partijen namelijk inzichten uitwisselen over de huidige beleidslijnen en initiatieven, alsmede over toekomstige aanpassings- en verzachtingsmaatregelen ten aanzien van het klimaatveranderingsprobleem. De bijdrage van de
10/05/2005
45
Europese Unie aan dat seminar is dan ook een belangrijk onderdeel van haar strategie met het oog op formele onderhandelingen voor het uitwerken van een regeling voor na Kyoto.
Het is namelijk geen zeldzaamheid dat u in andere parlementaire vergaderzalen afgevaardigden aantreft van landen die direct met dit probleem te maken hebben, waar wij ons allen om moeten bekommeren.
De Europese Raad heeft op zijn bijeenkomst van 22 en 23 maart 2005 al belangrijke schakels goedgekeurd – daar heb ik al over gesproken in verband met het weer op gang brengen van de strategie van Lissabon – die van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling van het toekomstige klimaatregime. Hij heeft bevestigd dat, om het einddoel uit het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering te bereiken, het jaargemiddelde van de temperatuur aan het aardoppervlak wereldwijd tot niet meer dan 2°C boven de preïndustriële niveaus mag uitstijgen. Bovendien heeft de Raad de Commissiemededeling "Naar de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering" met instemming begroet en heeft hij in dat verband de nadruk gelegd op de noodzaak de internationale onderhandelingen een nieuwe impuls te geven, door mogelijkheden voor een regeling voor de periode na 2012 te verkennen, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat alle landen maximale medewerking verlenen. Daarnaast heeft hij onderstreept dat een EU-strategie op middellange en lange termijn moet worden uitgestippeld die verenigbaar is met de beoogde 2°C. Wat dat betreft denk ik dat de Raad alleszins tegemoetkomt aan de door u geuite zorgen en dat hij de oplossingsrichtingen al naargelang van de verschillende sectoren waar u op zinpeelde, overneemt.
2-177
Op 18 en 19 april 2005 heeft de trojka een bezoek afgelegd aan de Verenigde Staten. Er is toen – en ik denk dat de commissaris daar meer over kan vertellen – overeenstemming bereikt over het verkennen hoe de werkzaamheden van de groep op hoog niveau EU-VS kunnen worden hervat teneinde beleidsvormen ter bestrijding van de klimaatverandering te onderzoeken. Ik kan u bevestigen dat de president van de Verenigde Staten de fungerend voorzitter van de Europese Raad heeft verzekerd dat de Verenigde Staten zich opener zouden opstellen ten aanzien van deze problematiek. Voor de komende maanden zijn contacten voorzien met andere sleutelpartijen – en ik wil in het bijzonder met name China en India noemen –, in het kader van het proces inzake de klimaatverandering. Het vraagstuk van de klimaatverandering heeft eveneens een prominente plaats op de agenda van de G-8 en ik weet dat het toekomstige Britse voorzitterschap dit probleem als een van zijn prioriteiten beschouwt. Voor het Europees Parlement is zeker een belangrijke rol weggelegd in de door ons gemeenschappelijk ontplooide inspanningen om overeenstemming te bereiken over een toekomstig klimaatregime. De Raad stelt veel belang in het gezichtspunt van het Parlement met betrekking tot het kader voor na 2012. Wij hopen eveneens dat het Parlement zal blijven deelnemen aan de internationale bijeenkomsten. Bovendien nodigt de Raad het Parlement uit te helpen met een betere bewustmaking van de Europese publieke opinie en de nationale parlementen van de Europese Unie en elders.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het een en ander toevoegen aan het zeer informatieve betoog van minister Schmit en nader ingaan op een aantal van de door de minister genoemde punten. Ik wil allereerst de voorzitter, de heer Florenz, bedanken voor het feit dat hij ons vandaag de gelegenheid biedt tot een debat over het vraagstuk van de klimaatverandering en meer in het bijzonder over de strategie die de Europese Unie moet voeren met het oog op het seminar van regeringsdeskundigen voor klimaatverandering, dat volgende week in Bonn wordt gehouden. Ik ben het met het Parlement eens dat dit seminar een cruciale etappe is in de uitwerking van het toekomstig stelsel met betrekking tot klimaatverandering. De bijdrage van de Europese Unie aan dit seminar zal bijgevolg een belangrijk onderdeel zijn van onze strategie. Het doel is dat wij een mandaat krijgen voor de opening van officiële onderhandelingen over de ontwikkeling van dit stelsel. Op 9 februari heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de mededeling “Naar de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering”. In deze - ook tot het Europees Parlement gerichte - mededeling geeft de Commissie haar eerste aanbevelingen met betrekking tot de strategie van de Europese Unie voor de tijd na 2012. Zoals de heer Schmit zojuist al zei, zijn enkele fundamentele bestanddelen van deze mededeling op de Milieuraad van 11 maart en de Europese Raad van 22 en 23 maart jongstleden goedgekeurd. In de mededeling wordt gewag gemaakt van niet alleen de bouwstenen van het toekomstig stelsel maar ook de concrete stappen die gezet moeten worden in de richting van dit stelsel. Het allerbelangrijkste is nu dat wij in de loop van dit jaar samen met de fundamentele partners nagaan welke mogelijkheden er zijn voor een strategie na 2012 en hoe een gunstig klimaat tot stand kan worden gebracht voor de opening van officiële onderhandelingen over het toekomstig stelsel. Drie weken geleden heb ik - zoals de heer Schmit al zei samen met mijn collega’s uit Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten bezocht en zoals u, mijnheer Florenz, uit eerdere besprekingen weet, kwam bij deze inderdaad zeer opbouwende besprekingen een akkoord uit de bus. Toen werd besloten na te gaan hoe de Groep op hoog niveau - die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben ingesteld om het beleid voor de strijd tegen de klimaatverandering te onderzoeken - opnieuw aan het werk gezet kan worden.
46 Voor de komende maanden hebben wij eveneens contacten gepland met andere landen. Klimaatverandering staat ook hoog op de agenda van de G-8. Ik heb zelf informele besprekingen gevoerd met collega’s van onze fundamentele partners niet alleen in het kader van de G-8-bijeenkomsten maar ook in de Verenigde Naties, ter gelegenheid van het debat over duurzame ontwikkeling. Wij hebben - ofwel gezamenlijk, met de heer Lux en Lord Whitty, ofwel apart - ontmoetingen gehad met vertegenwoordigers en ministers van China, Brazilië, Japan, Zuid-Afrika, Australië en Rusland, en toen hebben wij de eerste reacties gekregen. Helaas zijn wij er niet in geslaagd de Indiase minister te ontmoeten, ondanks het feit dat wij zowel in het Verenigd Koninkrijk, in het kader van de G-8-bijeenkomst, als ook in New York pogingen daartoe hebben ondernomen. Daarnaast steunen wij talloze informele contacten en discussies op technisch niveau. Het seminar van regeringsdeskundigen is een belangrijke gelegenheid om deze contacten op het genoemde niveau te verbreden, via een open dialoog in het kader van het akkoord van de Verenigde Naties over klimaatverandering. Overeenkomstig de strategie van de Commissie is het doel van de Europese Unie voor het seminar een klimaat van vertrouwen te scheppen, de gemeenschappelijke punten op te sporen en ter sprake te brengen en de juiste boodschap de wereld in te sturen, niet alleen richting Verenigde Staten maar ook richting andere belangrijke mondiale partners. Ik moet hierbij aantekenen dat tenminste tot nu toe - veel landen zich verstoppen achter de weigering van de Verenigde Staten om het vraagstuk van de klimaatverandering te bespreken. De Europese Unie zal zich hiervoor inzetten. Wij zullen de juiste boodschap de wereld insturen en onze mening naar voren brengen. Het is tevens ons doel de mening van anderen te vernemen over de cruciale vraagstukken die in de mededeling van de Commissie worden behandeld. Ik ben het met de heer Florenz eens dat wij, als wij klimaatverandering op nog efficiëntere wijze willen bestrijden, ook andere sectoren moeten opnemen. Een van die sectoren is het vervoer. Zoals zojuist al werd gezegd werkt de Commissie aan een mededeling - voor juni aanstaande - over het vraagstuk van het luchtvervoer. Het aandeel van het luchtvervoer aan de uitstoot van broeikasgassen wordt steeds groter. Wij onderzoeken drie alternatieve oplossingen: belasting, opname in het handelsstelsel voor broeikasgassen, of belasting van gebruikers. Tevens zij vermeld dat met het nieuwe landbouwbeleid steun wordt gegeven aan de productie van biobrandstof, en verder is natuurlijk de woningbouwsector, en meer in het algemeen de bouwsector, zeer belangrijk, want wij kunnen daar aanzienlijke resultaten boeken.
10/05/2005 Tot slot wil ik nog zeggen dat het Parlement een belangrijke rol toekomt in het streven naar een akkoord over het toekomstig klimaatstelsel. De Commissie interesseert zich ten zeerste voor uw mening over de problemen en de in de mededeling gepresenteerde aanbevelingen voor de strategie van de Europese Unie. Ik zie eveneens uit naar de voortzetting van uw actieve deelname aan en medewerking bij de internationale bijeenkomsten. Ook vraag ik het Parlement om steun bij het sensibiliseren van het publiek in de Europese Unie en uw collega’s parlementariërs in andere landen. U hebt uitstekend werk verricht in Buenos Aires, en ik wil graag dat u dat werk voortzet en de eisen van het Europees Parlement blijft verdedigen. 2-178
Anders Wijkman, namens de PPE-DE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik betuig allen mijn dank voor hun bijdragen, vooral de heren Schmit en Dimas. Het is op zichzelf zeer positief dat u een zeker optimisme uitstraalt in deze moeilijke zaak, zowel wat betreft het probleem als geheel als wat betreft de manier waarop u de heer Bush interpreteert. Ik zou willen dat ik even optimistisch kon zijn. George W. Bush hield juist dezer dagen een toespraak over energie en klimaat, en helaas bleek uit die toespraak geen enkele echte beweging in de juiste richting. Ik ben het echter uiteraard met u eens dat de dialoog met de Verenigde Staten ongelooflijk belangrijk is, omdat de aanpak van de klimaatverandering zonder hun medewerking nooit echt effectief kan worden. Even belangrijk is natuurlijk het voeren van een dialoog – en wel een strategische dialoog – met grote ontwikkelingslanden zoals China en India. Ik las dezer dagen dat China van plan is om de komende tien jaar achthonderd grote kolencentrales te bouwen. De emissies hiervan zullen die van ons in Europa volledig overschaduwen. De conclusie is natuurlijk dat de ontwikkelingslanden niet precies dezelfde ontwikkeling op energiegebied hoeven te volgen als wij hebben gedaan. Ze hoeven onze fouten niet te herhalen en het is in het belang van ons allen om ze voordelige voorwaarden te bieden om te kunnen investeren in de best mogelijke technologie. Op dit punt moet ik helaas constateren dat het CDM, dat wil zeggen het clean development mechanism, ontoereikend is. In plaats daarvan moeten we komen met iets wat veel radicaler en ambitieuzer is. De situatie is ernstig, de laatste onderzoeksrapporten wijzen er feitelijk op dat het klimaatstelsel waarschijnlijk veel gevoeliger is dan we voorheen dachten. Het zal veel moeilijker zijn om binnen de twee graden temperatuurverhoging te blijven die de EU zich ten doel heeft gesteld en om te ontkomen aan gevaarlijke veranderingen in het klimaat – datgene wat in het Engels wordt aangeduid als dangerous climate change. Daarom is de bijeenkomst in Bonn zo belangrijk, want u kunt de basis leggen voor de periode na 2012. In onze resolutie wijzen wij op de behoefte aan emissiedoelstellingen voor de korte termijn en de lange
10/05/2005 termijn. We vinden ook dat dergelijke doelstellingen vergezeld moeten gaan van veel ambitieuzer programma’s op het punt van de ontwikkeling van nieuwe energiebronnen en van meer investeringen in energie-effectiviteit. Hier liggen een aantal vragen waarop we terug moeten komen en waarvoor we samen concrete doelen moeten opstellen. Ik wens de Commissie en de Raad veel succes in Bonn en ik hoop dat u terugkomt met positieve verslagen, zodat we het onderhavige werk kunnen doen op een wijze die positief is voor de toekomst en, zoals de heer Florenz benadrukte, zodat we onze verantwoordelijkheid voor komende generaties op ons kunnen nemen. 2-179
Dorette Corbey, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, ook dank aan de heer Florenz en de heer Wijkman voor het initiatief tot dit debat. Commissaris, de opwarming van de aarde verloopt veel sneller dan voorzien. Wij staan voor de tweeledige taak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en tegelijkertijd de klimaatverandering zo beperkt mogelijk te houden. Tegenover deze enorme uitdaging was de uitkomst van de klimaatconferentie in Buenos Aires bijzonder teleurstellend. Natuurlijk is het goed dat het Kyotoproces door een seminar nog net op de rails kon worden gehouden. En natuurlijk is het goed dat de EU haar zin heeft gekregen en dat er op het seminar volgende week in Bonn ook naar de toekomst mag worden gekeken, maar dit is wel een beschamend mager resultaat. Wij moeten vaststellen dat de EU steeds meer geïsoleerd is geraakt. De urgentie die in Europa wordt gevoeld, wordt dat in andere delen van de wereld niet. De EU zal in Bonn constructief moeten zijn, om te bouwen aan een veel hechtere internationale coalitie, en er moeten goede, productieve en onderbouwde voorstellen op tafel komen. Commissaris, ik zou graag vier zaken aan u willen voorleggen die volgens ons aan de totstandkoming van een constructieve internationale coalitie kunnen bijdragen. Ten eerste, wij moeten veel meer werk maken van aanpassing en hulp voor aanpassing, zeker voor ontwikkelingslanden. Aanpassing is niet eenvoudig, maar de hulp mag zeker niet worden beperkt tot hulp bij grote rampen. Een aanpassing van de leefwijze is ingrijpend en daarvoor moeten geloofwaardige programma's gemaakt worden. Ten tweede, technologieoverdracht. Collega Wijkman sprak er al over. Wij moeten onze ideologische reserves tegenover het mechanisme voor schone ontwikkeling laten varen en juist voluit in overdracht van technologie investeren. Daarbij moeten wij zelf ook werk van nader onderzoek en ontwikkeling op het gebied van milieutechnologie maken. Hier kom ik in het debat over het zevende kaderprogramma voor onderzoek graag nog eens op terug. Ten derde zullen wij veel minder moeten focussen op de nationale aanpak, de doelstellingen per land. Wij moeten juist meer nadruk leggen op sectorale doelstellingen. In
47 de gesprekken die wij als parlementaire delegatie in Buenos Aires hebben gevoerd, kwam een sectorale aanpak als een begaanbare weg naar voren. Wij zullen met de staal-, de cement- en de papierindustrie rond de tafel moeten gaan zitten. Luchtvaart is wat mij betreft een sector die prioriteit moet krijgen. De concurrentie is in al deze sectoren wereldwijd, dus wereldwijde doelstellingen die uitgaan van de best beschikbare techniek, liggen voor de hand. Een sectorale aanpak past overigens ook heel goed binnen onze Lissabon-strategie die tijdens de afgelopen Voorjaarstop is herzien. Tenslotte vraag ik, hoewel dit wat meer omstreden is, toch nog uw aandacht voor de rol die de WTO kan spelen. De Europese Unie moet de discussie openen over handelsmaatregelen tegen landen die hun klimaatverplichting niet nakomen. Groene handelspolitiek is dan niet gericht tegen ontwikkelingslanden, maar juist tegen de rijkere landen, en dat kan juist weer steun van ontwikkelingslanden opleveren. Commissaris, wij verwachten van de Europese Unie een internationaal klimaatbeleid met ambitie en een zo groot mogelijk internationaal draagvlak bij andere landen, de industrie en de burgers. Veel succes in Bonn toegewenst. 2-180
Vittorio Prodi, namens de ALDE-Fractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, klimaatverandering is inderdaad een bijzonder belangrijk thema, een reëel probleem. Er zijn er nog die het willen ontkennen, maar we kunnen ons niet veroorloven de ernst van de situatie te verhelen. Klimaatverandering hangt samen met een tweevoudig gebrek: er zijn te weinig energiebronnen en het ecosysteem is niet in staat de afvalstoffen te absorberen. We mogen niet vergeten dat klimaatverandering en het extremer worden van natuurverschijnselen een grote bedreiging zijn voor ons grondgebied en onmiddellijk moeten worden tegengegaan. In de huidige context zijn betere beveiligingsmaatregelen nodig: het Protocol van Kyoto is slechts een eerste aanzet; we moeten verder gaan en met een structurele oplossing komen. Aan de orde is niet alleen de energieproductie, maar ook de consumptiegewoonten van onze samenleving. Wat me de meeste angst aanjaagt, zijn de verklaringen van de Verenigde Staten in de trant dat hun levensstandaard niet ter discussie kan worden gesteld. Dat is echter de eerste omschakeling die we in Europa mogelijk moeten maken. De kennismaatschappij serieus nemen wil ook zeggen dat we onze manier van leven nog radicaler moeten veranderen en onze groei duurzaam moeten maken. We moeten proberen ook de andere landen daarbij te betrekken door ze te overtuigen dat we hier werkelijk met een verplichting worden geconfronteerd om onze samenleving om te vormen. We moeten het tijdperk van de fossiele brandstoffen verlaten. Het Protocol van Kyoto is daarvoor slechts een eerste stap; we moeten verder gaan en serieus in actie
48 komen, want ons samenlevingsmodel moet radicaal worden gewijzigd. 2-181
Satu Hassi, namens de Verts/ALE-Fractie. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, een Fins zakenblad schreef afgelopen najaar dat als de wereld een bedrijfsleider had, deze al krachtige maatregelen zou hebben genomen om de emissies te reduceren, veel krachtiger maatregelen dan die van Kyoto. In een artikel in het Britse tijdschrift New Scientist verbaasde men zich enige tijd geleden over beleidsmakers die onverschillig reageren op de waarschuwingen van klimaatonderzoekers. Men vroeg zich af of de politieke beleidsmakers in een alternatief universum denken te leven waarin geen natuurwetten gelden, en constateerde dat niemand ooit zo onbekommerd op het gevaar van een economische instorting zou reageren. Na Kyoto hebben wij behoefte aan veel grotere emissiereducties en de betrokkenheid van meer landen. Wij moeten ook de in economisch opzicht belangrijkste ontwikkelingslanden, zoals China en India, erbij betrekken. Maar vooral moet de grootste vervuiler, de Verenigde Staten, zijn verantwoordelijkheid erkennen. Het is zinloos te denken dat China en India mee gaan doen als het rijkste land ter wereld een free-rider blijft. De industrielanden moeten hun historische verantwoordelijkheid erkennen voor het feit dat de klimaatverandering überhaupt in gang is gezet en daarom ligt de hoofdverantwoordelijkheid voor emissiereducties bij ons. De landen die het Protocol van Kyoto niet hebben geratificeerd proberen een oneerlijk concurrentievoordeel te krijgen. Wij moeten ernstig overwegen of wij bijvoorbeeld beschermende tarieven kunnen heffen op de import naar Europa van staal dat in de Verenigde Staten is geproduceerd. De regels van de Wereldhandelsorganisatie maken dit mogelijk. Gelukkig zijn er in de Verenigde Staten ook verstandige geluiden te horen. Veel deelstaten hebben besloten maatregelen te nemen. De noord-oostelijke staten beginnen met handel in CO2-uitstoot en willen meedoen aan de emissiehandel van de Europese Unie. Een groep burgemeesters heeft zich verbonden tot maatregelen op lokaal niveau en probeert 141 steden erbij te betrekken, hetzelfde aantal als er landen zijn die het Protocol van Kyoto hebben geratificeerd. Maar aangezien louter verstandige woorden niet genoeg lijken te zijn om de Verenigde Staten hun mondiale verantwoordelijkheid te laten nemen, moeten de maatregelen die de regels van de WTO mogelijk maken, serieus in overweging worden genomen. (Applaus) 2-182
Kartika Tamara Liotard, namens de GUE/NGLFractie. – Voorzitter, ik kan van harte met de resolutie over klimaatsverandering instemmen. Vier leden van
10/05/2005 onze fractie waren in februari te gast op de klimaatsconferentie van het IPCC in La Réunion. Daar schrokken wij van de conclusies van de daar verzamelde wetenschappers. Wij hebben alle maatregelen nodig die in de resolutie worden genoemd en zelfs dan krijgen wij het probleem van de klimaatverandering niet helemaal van de baan. Zelfs met alle mogelijke inspanningen die in het kader van Kyoto tot 2050 zullen worden geleverd, zal de aarde twee graden opwarmen en de zeespiegel een halve meter stijgen. Nu kom ik uit Nederland, de Lage Landen, dus u kunt zich voorstellen dat ik me daar grote zorgen over maak. Een zeepeil van een halve meter hoger betekent dat grote delen van mijn land zonder ingrijpen onder water komen te staan. De huidige kust zal verdwijnen. Den Haag verdwijnt in zee en daarmee ook de ambassades van alle landen die hier vandaag vertegenwoordigd zijn. Onze regeringsgebouwen, het Internationaal Gerechtshof, het Joegoeslavië-tribunaal en het Paleis van onze koningin. Voorzitter, wij zijn een Republikeinse partij, maar wij willen onze doelen niet bereiken door het onder water zetten van het koninklijk paleis. Gelukkig heeft Nederland de technische mogelijkheden om dat te voorkomen maar veel andere landen hebben dat niet. Hele kustgebieden zullen hoe dan ook verdwijnen. Wij moeten ons ook dáár op voorbereiden en ik roep de Commissie dan ook op daar een visie over te ontwikkelen. Zij kan daar een begin mee maken tijdens de aanstaande seminar met regeringsdeskundigen. Ik vraag de Commissie tenminste vast te houden aan haar eigen maatregelen en richtlijnen, zoals die voor luchtkwaliteit. Nu deze maatregelen in een aantal lidstaten concrete gevolgen beginnen te krijgen, zal het verzet uit sommige lidstaten of sectoren toenemen en zal men vragen om matiging. Wij zijn daar niet voor en vragen u om standvastigheid en wij vragen ook het Parlement en de Raad om standvastigheid. Kiest u ook niet voor een vlucht naar voren, niet voor nog meer kernenergie, maar voor de ontwikkeling van alle mogelijke alternatieven, en houdt u zich aan de tekst van de resolutie, zodat de EU haar voortrekkersrol kan blijven spelen. 2-183
Hélène Goudin, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de laatste honderd jaar heeft de aarde een temperatuurstijging van 0,6 graden ondergaan. Het klimaatpanel van de Verenigde Naties, het IPCC, heeft geconstateerd dat deze klimaatverandering vooral gevolgen heeft voor de arme mensen in de wereld. Ik wil hier met nadruk op wijzen, omdat wij in dit Parlement wereldwijde problemen te vaak bezien vanuit een eenzijdig Europees perspectief. Dat het vooral de arme mensen zijn die de gevolgen van de wereldwijde klimaatverandering te verwerken krijgen, heeft vele oorzaken. Het komt deels doordat de economieën van deze landen vaak gedomineerd worden door bedrijfstakken die klimaatgevoelig zijn, vooral landbouw. Bovendien hebben ze weinig middelen om
10/05/2005 zich aan te passen aan en zich te beschermen tegen verschillende veranderingen, zoals een stijgende zeespiegel of verminderde neerslag. Er zijn ook te weinig middelen voor preventieve gezondheidszorg, zodat het moeilijk is om het gevaar voor het uitbreken van klimaatgerelateerde ziekten, zoals malaria, te stoppen. De rijke landen van de wereld moeten hun gemeenschappelijke pogingen tot bestrijding van klimaatverandering coördineren en vooral werken aan preventieve maatregelen. Mijn partij vindt dat de EU zich moet bezighouden met grensoverschrijdende milieukwesties. Klimaatverandering is zo’n kwestie. Ik steun daarom constructieve en doordachte voorstellen van de kant van de Unie op dit gebied. Tevens wijs ik erop dat het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties door 189 partijen is geratificeerd. Daarom kunnen we niet eenzijdig via Europese instellingen werken, maar moeten we onze maatregelen ook coördineren in het kader van andere internationale organisaties en openstaan voor de bevoegde organen van de VN en de Wereldenergieraad, de WEC. 2-184
Luca Romagnoli (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, vooropgesteld dat het milieu een onvervreemdbaar goed is waarvan we het potentieel zo goed mogelijk moeten beheren en de continuïteit moeten garanderen, kunnen we er naar onze mening en die van de Movimento Fiamma Tricolore, die ik vertegenwoordig, als Unie niet omheen dit thema als prioriteit onder de beleidsmaatregelen en strategieën op te nemen. Het is niet mogelijk de wetenschappelijke hypothese dat op onze planeet een klimaatverandering in de orde van de geologische tijdperken gaande is, hier inhoudelijk te behandelen. Onder onderzoekers bestaat daarover geen overeenstemming, onder meer omdat de periode waarover klimaatgegevens beschikbaar zijn niet voldoende lang is. Er bestaat wel brede overeenstemming over het feit dat de stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde sinds het begin van de vorige eeuw tot dit moment een van de oorzaken is van de veranderingen in het ecosysteem – we hoeven maar te denken aan het oprukken van de woestijn. Nu erkend wordt dat de temperatuurstijging tenminste deels wordt veroorzaakt door de mens, steunen we een zo ruim mogelijke toepassing van het Protocol van Kyoto als nuttige en noodzakelijke poging om het effect ervan te beperken. Daarom verzoek ik de Commissie en de Raad alle maatregelen te nemen om de inachtneming van het Protocol in EU-verband te bevorderen en alle mogelijke politiek-economische middelen in overweging te nemen om druk uit te oefenen op de landen die het Protocol nog niet hebben aanvaard. 2-185
Antonios Trakatellis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, het is heel belangrijk de juiste voorwaarden te creëren, de voorwaarden waaronder het beleid inzake klimaatverandering vruchten kan beginnen af te werpen,
49 uitgaande van onder meer het Protocol van Kyoto. Ik ben het met een aantal vorige sprekers eens dat de Verenigde Staten, China, India, Brazilië en andere landen hieraan moeten deelnemen. Het is echter net zo belangrijk de juiste oriëntaties te geven en ervoor te zorgen dat een langademig beleid wordt opgesteld voor de vooruitgang bij de beperking van de broeikasgasuitstoot. Ik was verheugd de commissaris te horen spreken over een strategie na 2012. In dit beleid moet rekening worden gehouden met de stijgende behoeften van onze planeet, evenals met de overlast die veroorzaakt wordt door zowel de bevolkingsaanwas als de diverse menselijke activiteiten. Er kan van duurzame ontwikkeling geen sprake zijn zonder nieuwe milieutechnologieën en innovatie, met name op het gebied van vervoer en energie. Het is echter onontbeerlijk dit beleid zowel op het vlak van de Unie als op wereldvlak te bevorderen. Het seminar van regeringsdeskundigen moet ook het vraagstuk van de bevordering van milieutechnologieën en innovatie omvatten. De bestrijdings- en aanpassingsmaatregelen mogen niet alleen gegrondvest zijn op de rendementskosten maar moeten ook gericht zijn op de aanpak van de toekomstige uitdagingen. Met het oog op dat doel zouden tijdens het seminar de factoren moeten worden opgespoord die het meest belastend zijn voor het milieu, en zouden bijgevolg de noodzakelijke milieutechnologieën en innovaties moeten worden bevorderd om deze schadelijke gevolgen te verzachten. 2-186
Åsa Westlund (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heren Schmit en Dimas voor hun zeer hoopgevende bijdragen. Ik hoop echt dat u gelijk hebt met uw analyse dat het de goede kant op gaat. Ook dank ik de heer Wijkman voor het werk dat hij gestoken heeft in de resolutie waarover we straks gaan stemmen. Ik ben het samen met vele anderen hier in de zaal eens dat het zeer toe te juichen valt dat de conferentie met gouvernementele deskundigen wordt gehouden, ook al wil ik benadrukken dat die niet in de plaats mag komen van de ontmoetingen op een hoger politiek niveau. Soms krijg ik namelijk het gevoel dat wij heel veel expertise hebben, maar dat bij ons de politieke wil ontbreekt om meer te doen aan de aanpak van de klimaatverandering. Ik hoop dat deze conferentie ertoe kan bijdragen om de aandacht te vestigen op positieve voorbeelden van de manier waarop men de gevolgen voor het klimaat kan verminderen, vooral op het punt van sociale planning, want af en toe lijkt het alsof klimaatproblemen alleen maar beschouwd worden als een marginale milieukwestie voor speciaal geïnteresseerden. Het is echter zeer belangrijk dat we deze visie integreren in al onze sociale structuren en sociale planning, want pas dan kunnen we resultaten boeken.
50 Ik hoop ook dat men tijdens de conferentie zal discussiëren over de manier van integratie van maatregelen die tot doel hebben de invloed op het klimaat te verminderen en een duurzame ontwikkeling tot stand te brengen in het handelssysteem van de WTO en andere internationale overeenkomsten. Dat is nodig opdat meer landen de vereiste maatregelen kunnen nemen, maar dat soort bijdragen zou ook kunnen helpen om het aantal transporten te verminderen, dat op dit moment zo’n grote invloed heeft op het klimaat. Op dit moment wordt er bijvoorbeeld vis opgehaald uit de Noordzee en de Oostzee, die dan met het vliegruig naar Azië wordt vervoerd, daar ingepakt wordt als kanten-klaarmaaltijden, die daarna terug worden vervoerd en verkocht worden op dezelfde plaats waar de vis aan land werd gebracht. Dat soort vervoer is in economisch opzicht absurd en op generlei wijze duurzaam. Wij moeten zorgen voor economische drijfveren die het onrendabel maken om op die manier voedsel te vervoeren. Tot slot wens ik u succes op de conferentie. Doe uw best om duidelijk te maken dat de EU echt iets doet op dit gebied. Wij moeten dat doen. Wij moeten onze kiezers en burgers laten zien dat wij echt iets doen aan de grootste uitdaging waar we tegenover staan, namelijk de klimaatverandering. 2-187
Jonas Sjöstedt (GUE/NGL). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, uit diverse wetenschappelijke studies van de laatste tijd blijkt dat de klimaatverandering waarschijnlijk nog sneller gaat dan we dachten en dat er ook grotere reducties vereist zijn van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer om deze veranderingen tegen te gaan. Dat betekent dat er meer eisen aan ons gesteld worden en dat de maatregelen die we moeten nemen om de uitstoot in de periode tot 2050 met 60-80 procent te verminderen – wat een realistisch cijfer is – een heel andere energie en een heel ander vervoersbeleid zullen vereisen dan wij op dit moment hebben. We zijn dus eigenlijk nog maar net begonnen. Tegelijkertijd zeggen wij in dit Parlement altijd dat wij beter zijn dan de Verenigde Staten, en dat is ook zo, maar dat is in de huidige situatie ook niet zo moeilijk. In Buenos Aires hebben we gezien dat de Verenigde Staten niet alleen weigeren om hun eigen verantwoordelijkheid op zich te nemen, maar ook actief proberen om de wereldwijde samenwerking op klimaatgebied te verhinderen. Daarom is het nog belangrijker dat de EU een consequent beleid durft te ontwikkelen met doelstellingen voor de lange termijn. Volgens mij zullen de Verenigde Staten zelf uiteindelijk aan het kortste eind trekken, niet alleen ecologisch maar ook economisch, omdat ze met hun achterhaalde en logge energie- en transportsystemen later gedwongen zullen worden om nog sneller en op nog grotere schaal om te schakelen. 2-188
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid heeft vorige week
10/05/2005 mijn amendement aangaande de Wereldhandelsorganisatie goedgekeurd. Daarin stel ik voor dat regeringsdeskundigen de mogelijkheid onderzoeken om op WTO-niveau handelssancties op te leggen aan landen die in de toekomst buiten het Protocol van Kyoto blijven, dat wil zeggen in fase 2 van Kyoto. Ik erken meteen dat dit een harde formulering is. Wij moeten echter beseffen dat hiermee niemand sancties wordt opgelegd, maar dat wij alleen de mogelijkheid ervan voor de toekomst moeten onderzoeken. Hiervoor hebben wij in het debat over het klimaatbeleid nieuwe en moedige openingszetten en manoeuvres nodig. Ik vraag daarom of wij niet de stap moeten nemen om free-riding onmogelijk en ongemakkelijk te maken. Hopelijk zullen ook de zwakke kanten van het Protocol van Kyoto duidelijk worden, zodat wij daaruit kunnen leren en wij in 2012 veel doeltreffender wapens in handen hebben om klimaatverandering te bestrijden. Wij moeten toegeven dat Kyoto nu in een impasse verkeert, omdat een mondiaal front ontbreekt. Dit is deels te wijten aan het feit dat de ontwikkelingslanden geen grenzen opgelegd hebben gekregen en deels aan het feit dat de grootste vervuilers er niet bij betrokken zijn. Dat maakt Kyoto ineffectief en zorgt voor concurrentieverstoring en verplaatsing van emissiebronnen. Ook al zouden wij in de Europese Unie al het mogelijke doen, dan gaat men ervan uit dat in de komende decennia het aandeel van de 25 EU-landen in de uitstoot tot onder de 10 procent zal dalen, terwijl de ontwikkelingslanden hun aandeel naar meer dan de helft van alle uitstoot zullen vergroten. Als het front niet groter wordt, zullen de inspanningen van de Europese Unie nutteloos zijn. Maar ook de EU zelf is niet veilig voor mijn WTOamendement, als zij niet in staat is aan haar verplichtingen te voldoen. De politieke besluiten en de retoriek in de EU zijn nu weliswaar in orde, maar de praktische ontwikkeling wordt een probleem. De gunstige ontwikkeling van emissiereductie in de EU is tot stilstand gekomen nu de makkelijkste reductiemaatregelen zijn genomen. Negen van de vijftien oude lidstaten hebben hun eigen Kyotodoelstelling met meer dan 20 procent overschreden. Als wij niet met radicale maatregelen komen, bestaat het gevaar dat ook wij de uitzichtloosheid van de situatie moeten erkennen. 2-189
Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat dit debat goed heeft laten zien dat er tussen de Commissie, de Raad en uw Parlement geen wezenlijke meningsverschillen bestaan. Wij beseffen allemaal dat het vraagstuk van de klimaatverandering al onze aandacht verdient en een integrerend onderdeel moet uitmaken van ons beleid. Dat is ook de reden waarom het Luxemburgs voorzitterschap het thema duurzame ontwikkeling tot een van de grote prioriteiten heeft gemaakt, evenals, in het kader van de duurzameontwikkelingsstrategie, alles
10/05/2005 wat meer in het bijzonder met de klimaatverandering te maken heeft. Zoals ik al zei moet Europa op dit gebied een voortrekkersrol spelen en blijven spelen. Onder het Britse voorzitterschap zal dat zeker het geval zijn. Europa moet luid en duidelijk zijn stem laten horen op het internationale toneel. Uiteindelijke, denk ik, zal geen enkel land zich kunnen onttrekken aan de evidente beperkingen waartoe wij allen in dit verband genoodzaakt zijn, en als Europa een belangrijke rol blijft spelen met betrekking tot de klimaatverandering, denk ik dat het ook al diegenen zal kunnen overtuigen die op dit moment nog het meest terughoudend lijken. 2-190
Stavros Dimas, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank het Parlement nogmaals voor deze kans om op een aantal vragen te reageren en voor de gevoerde discussie. Wat betreft de voordelen en nadelen van optimisme en pessimisme, waarover de heer Wijkman en mevrouw Westlund het hadden: ten aanzien van deze kwestie moeten we noch optimistisch noch pessimistisch zijn maar realistisch. We moeten proberen samen te werken met iedereen die de ernst van het probleem inziet en zich realiseert dat het een mondiaal probleem is dat om een mondiale oplossing vraagt. Wat betreft de Verenigde Staten, waarover de heer Sjöstedt, mevrouw Hassi en mevrouw Korhola het onder meer hadden, moet ik u zeggen dat we tijdens onze besprekingen met de Amerikaanse autoriteiten heel goed duidelijk hebben gemaakt dat we veel belang hechten aan samenwerking op het gebied van onderzoek en de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën, maar we beschouwen dit niet als een eerste stap voorwaarts, omdat we het hier sowieso over eens zijn. Zoals de heer Trakatellis zei, niemand is tegen het gebruik van nieuwe technologieën. We moeten nieuwe technologieën toepassen in de strijd tegen de klimaatverandering. Dat hebben we afgesproken. Er moet vooruitgang worden geboekt. Het is geen vooruitgang als ze er bij de G-8 of ergens anders mee instemmen dat we op het gebied van ontwikkeling gaan samenwerken. Dat is niet genoeg. Er moet meer gebeuren en dat hebben we de Verenigde Staten ook duidelijk gemaakt. Zoals we terecht eerder al zeiden, zullen andere landen anders weigeren samen te werken en zullen de ontwikkelingslanden in Zuid-Azië en ZuidAmerika en andere ontwikkelingslanden na een paar jaar meer aan het broeikaseffect bijdragen dan de Europese Unie en de Verenigde Staten bij elkaar. Alle landen moeten meedoen en samenwerken. We zullen een gemeenschappelijk maar gedifferentieerd beleid volgen omdat we niet van ontwikkelingslanden kunnen verlangen dat ze de emissies van broeikasgassen net zover terugdringen als de ontwikkelde landen, die tot nu toe voor veel hogere emissies verantwoordelijk zijn geweest.
51 De Commissie vindt dat de Europese Unie haar leidende rol bij internationale en binnenlandse inspanningen gericht tegen de klimaatverandering dient te behouden, zoals de heer Trakatellis zei. In haar mededeling van 9 februari: “Naar de zege in de strijd tegen de wereldwijde klimaatverandering” heeft de Commissie benadrukt dat we leiderschap moeten tonen door het goede voorbeeld te geven. De heer Prodi heeft gezegd dat dit onze morele plicht is. Een van de centrale aanbevelingen was dat de Europese Raad duidelijk moet aangeven dat de Europese Unie een open dialoog met andere landen wenst aan te gaan over verdere multilaterale maatregelen die genomen moeten worden om klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden. Er zijn doelstellingen genoemd. Die zijn zeer bruikbaar gebleken bij de beleidsvorming op het gebied van het milieu. Deze doelstellingen bieden beleidsmakers in de maatschappij duidelijke handvaten. Ze zijn met name bruikbaar voor de industrie in de particuliere sector. Doelstellingen blijven dus een belangrijk onderdeel uitmaken van enige toekomstige regeling inzake klimaatverandering. Het is echter van groot belang dat doelstellingen op het juiste moment komen. Het precieze tijdstip dient af te hangen van de vooruitgang die we boeken bij het creëren van een internationaal draagvlak voor onderhandelingen over de toekomstige regeling inzake klimaatverandering. Als we eenmaal een mandaat hebben om dergelijke onderhandelingen te beginnen, zal de Europese Unie moeten overwegen de doelstellingen die ze voor de periode na 2012 wil vaststellen, naar voren te brengen. Ik wil graag reageren op het voorstel van verschillende sprekers dat de Europese Unie gebruik dient te maken van handelsmaatregelen ter bescherming van onze industrie of van maatregelen die een einde moeten maken aan de concurrentievoordelen van bedrijven in landen die de emissies van broeikasgas niet terugdringen. Het klimaatbeleid van de Europese Unie is zorgvuldig ontworpen om de kosten voor de industrie tot een minimum te beperken. Daarom hebben we gekozen voor de handel in emissiequota. Er moet een regeling inzake klimaatverandering komen die niet alleen van doorslaggevend belang is in de strijd tegen klimaatverandering, maar die ons ook in staat stelt deze strijd te winnen op een manier die onze concurrentiepositie op het terrein van schone technologieën versterkt. Een dergelijke regeling is veel effectiever - ook voor het klimaat - dan handelssancties. Wat betreft de ontwikkelingslanden: ook ik vind het belangrijk dat we ontwikkelingslanden helpen zich aan te passen aan de negatieve gevolgen van klimaatverandering. De Europese Unie levert de grootste bijdrage aan de politieke verklaring van Bonn van 2001, waarin vanaf dit jaar 410 miljoen dollar per jaar aan ontwikkelingslanden is toegezegd in verband met de klimaatverandering. Een belangrijk deel hiervan is bedoeld ter ondersteuning van aanpassingsmaatregelen. De Europese Unie levert ook de grootste bijdrage aan het Fonds voor Minst Ontwikkelde Landen. Deze landen moeten het hoofd bieden aan alle gevolgen van de
52 klimaatverandering, maar ze zijn niet in staat de maatregelen te nemen die nodig zijn om zich goed aan te passen. Het is onze morele plicht met hen samen te werken en hen te helpen. Het is ook in ons eigen belang, want op deze manier dragen ze ook bij aan het terugdringen van de emissies van broeikasgassen. Ik onderstreep het belang van de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën, ook in ontwikkelingslanden. De Commissie werkt aan de formulering en tenuitvoerlegging van concrete maatregelen. De Commissie heeft onlangs overeenstemming met China bereikt over het gezamenlijk opzetten van twee nieuwe actieplannen op het gebied van energie: één over schone steenkool en één over duurzame energie en energie-efficiency, waarvoor de Commissie startkapitaal heeft gereserveerd. Ik dank u nogmaals voor de kans die ik heb gekregen het seminar in Bonn en de komende onderhandelingen over de toekomstige internationale regeling inzake klimaatverandering te bespreken. Ik vertrouw erop dat het Parlement zoals gebruikelijk een belangrijke rol in dit debat zal spelen. De Commissie en het Parlement zijn in dit opzicht altijd goede bondgenoten van elkaar geweest. Ik verheug me erop in de toekomst met u samen te werken. 2-191
De Voorzitter. – Tot besluit van het debat heb ik een ontwerpresolutie (B6-0278/2005) ontvangen. Het debat is gesloten. De stemming vindt aanstaande donderdag plaats. 2-192
Lichte wapens (voorbereidende commissie van de VN) 2-193
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over lichte wapens (voorbereidende commissie van de VN) met het oog op de volgende Conferentie van de Verenigde Naties in juli 2005. 2-194
Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, als het gaat om kleine en lichte wapens, weten wij allemaal dat de wereld te kampen heeft met talrijke regionale conflicten waarin dit type wapens, soms zelfs in handen van kinderen, voor uiterst gevaarlijke en verwoestende situaties zorgt. Om die reden schaart de Europese Unie zich achter de oproep van de secretaris-generaal om de langetermijnstrategieën voor het stoppen van deze plaag van de illegale verspreiding van lichte wapens een halt toe te roepen. Een van deze strategieën is het actieprogramma van de Verenigde Naties ter voorkoming, bestrijding en uitroeiing van alle aspecten van de illegale handel in kleine en lichte wapens. Dit is op 20 juli 2001 goedgekeurd en de Europese Unie zet zich actief in om
10/05/2005 de aanbevelingen daaruit op nationaal, regionaal en mondiaal niveau toe te passen. De gevolgen van illegale productie, overdracht en circulatie van lichte wapens en van de bovenmatige accumulatie en de ongecontroleerde verspreiding ervan horen tot de kern van vier van de vijf belangrijkste uitdagingen die zijn aangewezen in de in 2003 door de Europese Raad goedgekeurde veiligheidsstrategie. Kleine en lichte wapens dragen namelijk bij aan de verergering van het terrorisme en de georganiseerde misdaad en vormen een hoofdfactor in de ontketening en de uitbreiding van conflicten en het instorten van overheidsstructuren. Zoals in de Europese strategie wordt onderstreept hebben de conflicten waarin dit type wapens veruit het belangrijkste instrument was sinds 1990 het leven gekost aan bijna vier miljoen mensen en meer dan achttien miljoen anderen hun huis of hun land uitgejaagd. De toenemende toegang van niet-overheidsactoren tot deze wapenvoorraden heeft de aard en de duur van conflicten veranderd. Tegenover deze situatie, die onze eigen veiligheid in gevaar dreigt te brengen, is de Europese Unie verplicht te reageren in nauwe samenwerking met haar internationale partners. Zo zijn wij zeer actief bezig met de voorbereidingen voor de tweede tweejaarlijkse VN-vergadering van staten met het oog op de tenuitvoerlegging van het actieprogramma van de Verenigde Naties over kleine en lichte wapens, die half juli in New York gehouden zal worden. Bij de voorbereiding van die belangrijke gebeurtenis heeft het voorzitterschap een lijst onderwerpen opgesteld die met voorrang zouden moeten worden behandeld in de bevoegde internationale organisaties. De onderwerpen op deze lijst, die weldra zal worden goedgekeurd, zijn onder andere de illegale tussenhandel in kleine en lichte wapens, het toezicht op de overdracht, de verificatie van het uiteindelijke gebruiksdoel, het verband tussen veiligheid en ontwikkeling, het beheer van de wapens van strijdkrachten en veiligheidstroepen, het opzetten van een mechanisme voor de tenuitvoerlegging van het actieplan van de Verenigde Naties, het bezit van lichte wapens door burgers, de overdracht aan nietoverheidsactoren, en de technische bijstand voor de indiening en de presentatie van verslagen. De Europese Unie benadrukt meer in het bijzonder het belang om onmiddellijk in het kielzog van de toetsingsconferentie over het actieprogramma, die in 2006 zal plaatsvinden, een groep van regeringsdeskundigen te vormen, teneinde aanvullende maatregelen te overwegen ter versterking van de internationale samenwerking, met het oog op de voorkoming, bestrijding en uitroeiing van de illegale tussenhandel in kleine en lichte wapens. Een andere speerpunt onder onze prioriteiten vormen de onderhandelingen over een internationaal instrument voor het markeren en traceren van deze wapens. De open werkgroep die met de onderhandelingen over dit
10/05/2005 instrument is belast heeft de volledige steun van de Europese Unie. Tijdens de twee bijeenkomsten die deze groep van diplomaten en deskundigen tot nu toe heeft gehouden, hebben de Europese Unie en de andere partijen hun prioriteiten inzake de verschillende aspecten uiteengezet en bevestigd, met name inzake de aard van het instrument, het toepassingsgebied en de definities ervan, het markeren en traceren van de lichte wapens en van munitie, en de registratie en de internationale samenwerking. De Europese Unie neemt akte van de geboekte vooruitgang in deze onderhandelingen, maar betreurt dat de deelnemende staten verdeeld blijven over de twee hoofdvragen van de aard van het instrument en het opnemen van munitie. De Europese Unie zet zich in voor de goedkeuring van een juridisch bindend instrument dat als sluitstuk zou kunnen dienen van het protocol van de Verenigde Naties tot bestrijding van de illegale vervaardiging van en handel in vuurwapens. Zij dringt er ook op aan dat dit instrument wordt uitgerust met adequate bepalingen inzake munitie. De illegale kleine en lichte wapens kunnen tenslotte alleen dood en verderf blijven zaaien met een voortdurende aanvoer van munitie. Als wij er daarentegen in slagen de handel in munitie tegen te houden zullen wij de wapens zelf het zwijgen kunnen opleggen. Indien deze werkgroep op zijn slotbijeenkomst in juni 2005 een positief resultaat bereikt zal de Unie alles in het werk stellen om te zorgen dat dit instrument snel in werking treedt. Zoals u weet, dames en heren, is de Europese Unie eveneens zeer actief op dit terrein, zowel op intern niveau als in het kader van haar bilaterale hulp aan derde landen. Binnen de Unie zelf heeft de Raad in 1998 de gedragscode van de Europese Unie betreffende de uitvoer van conventionele wapens goedgekeurd. Dankzij deze gedragscode kunnen de informatie-uitwisseling tussen lidstaten en het wederzijds begrip voor elkaars beleid inzake wapenexportcontrole worden verbeterd, met inbegrip van de bepalingen inzake de verplichting van een eindgebruikerscertificaat of geëigende documenten dan wel een vorm van officiële goedkeuring door het land van eindbestemming, waarop uiterst nauwgezet gecontroleerd dient te worden. Zoals u weet is de gedragscode op dit moment in herziening en zal hij straks betrekking hebben op nagenoeg alle activiteiten die direct of indirect met de overdracht van wapens te maken hebben. Wat de hulp aan derde landen betreft heeft de Europese Unie in 2002, na enkele beperkte gezamenlijke acties, een gezamenlijke actie goedgekeurd op basis waarvan specifieke acties werden gestart in de vorm van projecten voor het inzamelen en vernietigen van wapens in Afrika, Azië, Latijns-Amerika en op de Balkan. Voor wat betreft dit soort wapens is de Raad bereid periodiek rekenschap af te leggen aan uw Parlement en nauw met u samen te werken. 2-195
VOORZITTER: DE HEER OUZKÝ Ondervoorzitter 2-196
53 Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, natuurlijk staat de Europese Commissie achter de voortdurende inspanningen die door de Verenigde Naties en andere actoren worden ontplooid ter bestrijding van de ernstige gevolgen van de illegale handel in kleine en lichte wapens. Wij zijn blij dat er weer meer aandacht is voor dit vraagstuk en wij er zien reikhalzend naar uit deel te nemen aan de tweejaarlijkse VN-vergadering van staten in juli 2005 te New York. Wij zijn het Europees Parlement zeer erkentelijk dat het het initiatief heeft genomen de aandacht te vestigen op deze aanstaande gebeurtenis. De Commissie zal de voorstellen die in de parlementaire resoluties zijn verwoord zeer aandachtig bestuderen. Wij beseffen dat accumulatie en verspreiding van deze wapens conflicten erger maken, het terrorisme voeden, de wederopbouwinspanningen na afloop van conflicten in de weg staan en de vooruitzichten op duurzame ontwikkeling verslechteren. Om deze problemen aan te pakken is het dus essentieel om in multinationale partnerschappen preventie- en responsmaatregelen te combineren en is het evengoed essentieel de instrumenten van de Verenigde Naties daarvoor aan te wenden. De doelmatigheid van de strijd tegen de illegale handel in kleine en lichte wapens hangt af van de communicatie en de samenwerking tussen de staten. De Commissie is voorstander van een multilaterale aanpak en heeft meerdere van haar diensten ingezet bij verschillende projecten op dit terrein. Het is van belang te benadrukken dat we dit probleem alleen kunnen oplossen door acties te ondernemen op meerdere fronten, uiteenlopend van eigenlijke ontwikkelingshulp tot hervorming van de veiligheidssector, via de effectieve vernietiging van wapens. Sommige van deze terreinen vallen onder de communautaire bevoegdheid, andere jammer genoeg niet. In haar programma voor de preventie van gewelddadige conflicten erkent de Europese Unie dat zij met het toewerken naar eliminatie van lichte wapens als zijnde een bron van destabilisering en conflict, in belangrijke mate bijdraagt tot de preventie van nieuw geweld. De Europese Unie spant zich in om dit te bereiken door middel van internationale samenwerking, financiële en technische hulpprogramma’s en een doeltreffend toezicht op wapens. In het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds financiert de Commissie een aantal acties betreffende de demobilisatie en reïntegratie van ex-strijders in de samenleving, alsmede de inzameling en de vernietiging van deze wapens. In tal van gevallen worden deze acties uitgevoerd in het kader van specifieke demobilisatie-, ontwapenings- en reïntegratieprogramma’s. In andere gevallen echter is de reïntegratie van ex-strijders onderdeel van uitgebreidere programma’s voor de ontwikkeling en het herstel van postconflictuele gebieden. Deze programma’s zijn gericht op een algehele verbetering van de economische en sociale structuren in gebieden die door een conflict
54 zijn getroffen door bij te dragen aan de reïntegratie van ex-strijders en hun gezinsleden in het burgerleven. Een aantal van de problemen die verband houden met de grensoverschrijdende overdracht van deze wapens wordt op dit moment bestudeerd met het oog op de conferentie van volgend jaar. In het bijzonder is er een discussie gaande met betrekking tot een verdrag over wapenhandel. De Commissie zal actief deelnemen aan het debat over deze onderwerpen dat in de Raad zal plaatsvinden. Het is nog te vroeg om nu al in detail op deze punten in te gaan, aangezien sommige ervan een diepgaande bestudering vergen door meerdere commissarissen. De Europese Unie heeft bovendien herhaaldelijk aangedrongen op juridisch bindende instrumenten met betrekking tot de tussenhandel in wapens en het markeren en traceren van kleine en lichte wapens, zowel tijdens de conferentie van de Verenigde Naties als tijdens de vervolgbijeenkomsten over de illegale handel in kleine wapens in 2001 en 2003. 2-197
Karl von Wogau, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, uit het aantal van vier miljoen slachtoffers dat de fungerend voorzitter zojuist heeft genoemd, blijkt hoe belangrijk deze kwestie is. Wij hebben ons allemaal achter het besluit geschaard om te voorkomen dat lichte wapens in verkeerde handen vallen. In Europa, in de Europese Unie, is het gebruik van wapens voorbehouden aan de staat en dat is een geweldige verworvenheid. Bij ons liggen de verhoudingen anders dan in de Verenigde Staten, waar de situatie heel anders is. In Europa is het gebruik van lichte wapens voorbehouden aan militairen en politiemensen. Voor jagers en sportschutters gelden speciale regelingen. Daarbij is van doorslaggevende betekenis dat alle wapens in de Europese Unie ook daadwerkelijk geregistreerd zijn, zodat altijd te achterhalen is waar ze vandaan komen. Er ontstaan echter problemen als deze wapens ook in landen buiten de Europese Unie terechtkomen. Daarom is het zo belangrijk dat de huidige gedragscode voor de uitvoer van wapens verder wordt aangescherpt. Wij moeten waarborgen dat wij in ieder geval de levering van wapens aan crisisgebieden zoveel mogelijk verhinderen, want daar valt immers dit enorme aantal doden. Wij moeten dan ook een systeem ontwikkelen waarmee wapens continu gevolgd kunnen worden zodat elke koop en verkoop van een wapen geregistreerd wordt, dat wil zeggen in een internationaal register wordt opgeslagen. Op deze manier hebben wij namelijk de mogelijkheid om een bepaald wapen tot de oorsprong, tot de producent, te herleiden. Zo kan ook vastgesteld worden wie er voor de verkoop of het doorgeven van deze wapens verantwoordelijk is. Daarvoor zijn internationale verdragen nodig. Daarom is het van groot belang dat het Europees Parlement ertoe bijdraagt dat dit project, dat door de Verenigde Naties is geïnitieerd, ook verder ontwikkeld en uiteindelijk succesvol afgesloten wordt.
10/05/2005 2-198
Richard Howitt, namens de PSE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, terwijl de wereld zich concentreert op massavernietigingswapens, is het goed dat wij vandaag kijken naar de 650 miljoen kleine en lichte wapens die wereldwijd in omloop zijn. Bijna iedere minuut wordt er iemand door een kogel uit een vuurwapen gedood en de afgelopen tien jaar zijn er twee miljoen kinderen door omgekomen. Deze wapens dragen bij aan het escaleren en uitlokken van langdurige conflicten. Ze maken geweldscriminaliteit mogelijk en worden ingezet bij terrorisme. Het is in het belang van Europa het gebruik van deze kleine wapens terug te dringen om onze veiligheid te waarborgen, buitenlandse investeringen te beschermen en ontwikkeling te bevorderen. Dit betekent dat we kleine wapens in de programma’s voor veiligheidsontwikkeling en governance moeten opnemen. Het is niet alleen maar een kwestie van het ondersteunen van ad-hocprogramma’s voor ontwapening, demobilisatie en wederopbouw vanuit ons crisisbeheersingsbeleid. We moeten een en ander opnemen in bredere ontwikkelingshulpprogramma’s en in onze politieke dialoog met alle andere landen en regio’s in de wereld. Dit betekent dat we als vervolg op de veiligheidsstrategie van de EU een uitgebreide Europese ontwapenings- en wapenbeheersingsstrategie moeten ontwikkelen. Een dergelijke strategie moet worden geïntegreerd in initiatieven van het maatschappelijk middenveld, net zoals NGO’s in juli een actieve bijdrage moeten kunnen leveren aan de halfjaarlijkse vergadering van VN-lidstaten. Zoals we in de resolutie stellen, betekent dit dat de VNberaadslagingen over de strijd tegen illegale wapenhandel nieuw leven moet worden ingeblazen. Hier in de EU hoeven onze lidstaten alleen maar te overwegen deze controles toe te passen op onze burgers die buiten de Europese Unie werken. Toch reizen deze tussenhandelaars bewust naar andere landen om handel te drijven. Ik had vanmiddag graag gezien dat het Luxemburgs voorzitterschap een toezegging deed ter versterking van het gemeenschappelijk standpunt om controle van EU-burgers die bij wapenhandel betrokken zijn, verplicht te stellen, waar ze ook gevestigd zijn. Tenslotte betekent het dat het wapenaanbod in het algemeen moet worden beperkt. EU-maatregelen om de toename van kleine wapens in kwetsbare landen te beheersen, worden ondergraven door onze rol als belangrijke wapenexporteur. Er is niets mis met de EUgedragscode en deze moet zeker versterkt worden, maar de Duitse wapens die in Birma worden gebruikt, kunnen daar alleen maar terecht komen doordat ze zijn uitgevoerd via Oekraïne, dat niet aan onze EU-regels gebonden is. Dit geeft aan waarom regionale overeenkomsten alleen niet genoeg zijn. Daarom ben ik blij met de toezeggingen van mijn eigen regering in het Verenigd Koninkrijk en van de Finse regering en ook met de aanbeveling van het Panel op hoog niveau van de
10/05/2005 Verenigde Naties om te pleiten voor een internationaal wapenhandelsverdrag. Wapenleveranties moeten aan wettelijke controles worden onderworpen, niet alleen in de EU maar over de hele wereld. 2-199
Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats zou ik zowel de Commissie en de Raad als al mijn collega’s in dit Huis willen bedanken voor hun bereidheid om dit punt nogmaals op de agenda te zetten, namelijk de vloek van de kleine wapens in de wereld. Want zoals gezegd zijn deze wapens op het ogenblik de echte massavernietigingswapens, niet alleen vanwege de miljoenen slachtoffers die zij elk jaar weer eisen, maar ook vanwege hun sociale en politieke impact. Het gebrek aan controle op het bezit van pistolen, revolvers, geweren, granaten, mitrailleurs of soortgelijke wapens heeft dramatische gevolgen voor de veiligheid van miljoenen mensen in de hele wereld. In sommige landen, zoals Brazilië, Colombia of El Salvador lijdt het bruto binnenlands product als gevolg van het geweld een verlies van naar schatting 10 procent. Door druk vanuit de burgersamenleving en met name van het Internationale Actienetwerk rond kleine en lichte wapens (IANSA) hebben de Verenigde Naties in juli 2001 een conferentie gehouden in New York waarin een actieprogramma is aangenomen voor de preventie, bestrijding en uitbanning van de illegale handel in kleine en lichte wapens in welke vorm dan ook. In juli aanstaande komen de regeringen van de landen die lid zijn van de VN opnieuw bijeen in New York, naar aanleiding van de halfjaarlijkse vergadering over de tenuitvoerlegging van dit actieprogramma, en de followupconferentie is voorzien voor een jaar later. Het actieprogramma dringt er bij de regeringen op aan om de productie en verkoop van dit soort wapens te controleren, en om pistolen van een merkteken te voorzien zodat ze na verkoop gemakkelijker kunnen worden herkend; verder moeten de productie en het bezit van illegale wapens strafbaar worden gesteld, moeten wapenoverschotten worden geïnventariseerd en vernietigd en moeten er verklaringen van uiteindelijke bestemming worden ingevoerd voor de export en doorvoer van deze wapens, om enkele maatregelen te noemen. Sinds 2001 zijn er opvallende vorderingen gemaakt, met name op het gebied van de nationale wetgevingen. Toch is het nog steeds zaak de algemene aanbevelingen uit te diepen en uit te voeren. Daarom moeten de Europese Unie en haar lidstaten het debat hierover blijven aanvoeren, en de huidige herziening van de gedragscode biedt daartoe de gelegenheid. In grote lijnen ben ik optimistisch, vooral nadat het fungerend voorzitterschap van de Raad niet alleen vandaag maar ook bij andere gelegenheden heeft aangedrongen op de noodzaak om deze kwestie uit te diepen en druk uit te oefenen op de regeringen zodat ze
55 een juridisch bindende tekst aannemen over de tussenhandel in en de overdracht van kleine wapens. Maar er zijn ook andere feiten die me voorzichtiger maken, zoals het feit dat maar weinig landen van de Europese Unie positief hebben gereageerd op het voorstel voor een internationaal verdrag over de wapenhandel. Tot nog toe hebben alleen Finland en het Verenigd Koninkrijk zich achter dit voorstel geschaard, al is hierover ook een vrij vage verklaring gedaan door Spanje, dat die verklaring zou moeten nuanceren en nader zou moeten uitwerken. Dames en heren, het is dringend noodzakelijk dat we een echte impuls geven aan de opstelling van een internationaal verdrag over de wapenhandel, wat mogelijk zou moeten zijn kort na de followupconferentie van het actieprogramma van de Verenigde Naties in juli 2006. Dat is niet alleen gewoon nodig, maar beslist ook van vitaal belang. 2-200
Vittorio Emanuele Agnoletto, namens de GUE/NGLFractie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in onze wereld circuleren bijna zevenhonderd miljoen wapens en elk jaar worden er nog eens acht miljoen vervaardigd. Er zijn bedrijven die ze vervaardigen, tussenpersonen die ze in de handel brengen, regeringen en particulieren die ze kopen en verkopen en mensen die overlijden: elke minuut een. Met deze woorden heeft Amnesty International onlangs het project marking and tracking gelanceerd, een verdrag waarbij landen zich vastleggen maatregelen te nemen om alle wapens en munitie te merken met een serienummer dat niet kan worden vervalst noch verwijderd; een noodzakelijke stap om de illegale wapenhandel tegen te gaan. Zolang wapens niet kunnen worden geïdentificeerd, zullen staten en producenten elke verantwoordelijkheid blijven afwijzen. De Europese Unie zou deze campagne actief moeten ondersteunen. Italië bijvoorbeeld is de op één na grootste producent van kleine wapens ter wereld en de grootste op Europees niveau. Van 1999 tot 2003 heeft het, zonder de wetsbesluiten in acht te nemen, voor 36 miljoen euro wapens verkocht aan landen die in gewapende conflicten zijn verwikkeld, voor 3,6 miljoen euro aan naties waarvoor een embargo geldt en voor 128 miljoen euro aan landen die veroordeeld zijn vanwege schendingen van de mensenrechten. Anderzijds beheersen de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad 88 procent van de mondiale wapenmarkt. Om al deze redenen is het van fundamenteel belang dat de Europese Unie het verdrag inzake wapenhandel aanneemt dat door een groep niet-gouvernementele organisaties en Nobelprijswinnaars is opgesteld en dat onderhandelingen op gang worden gebracht over een conventie inzake tussenhandel in wapens waarin onder andere wordt bepaald dat voor elke overdracht van wapens tussen derden een vergunning van de overheid nodig is.
56 De Europese Unie moet de gedragscode inzake overdracht van wapens verbeteren, de omstandigheden waaronder een exportvergunning voor wapens geweigerd kan worden verduidelijken, de controles tot alle militaire uitrusting uitbreiden en de lidstaten verplichten wetgeving conform de gedragscode aan te nemen en jaarlijks een verslag te publiceren over hun wapenexport. We mogen niet vergeten dat bijna alle slachtoffers van conflicten in onze wereld juist door kleine wapens vallen. 2-201
Willy Meyer Pleite (GUE/NGL). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de heer Schmit en de heer Michel willen bedanken voor hun betogen, waaruit hun grote gecommiteerdheid blijkt. Die gecommiteerdheid – waarbij we allemaal belang hebben – komt tot uitdrukking in twee aandachtsgebieden. In de eerste plaats moet er een eind worden gemaakt aan het gebrek aan controle op de wapenhandel, en daarom is het dringend noodzakelijk dat we de beschikking krijgen over mechanismen voor het uitoefenen van controle vanaf het moment van fabricage tot aan het moment van gebruik, wat betekent dat die controle internationaal moet zijn. In de tweede plaats is het – zoals sommige collega’s al hebben gezegd – van fundamenteel belang dat we de voorwaarden goed voorbereiden zodat er op de vergadering van 2006 vooruitgang kan worden geboekt en er daadwerkelijk een internationaal verdrag van de grond komt waarin alles wordt geregeld wat verband houdt met de wapenhandel. Als Europeanen moeten wij het voorbeeld blijven geven. Het is erg belangrijk dat we er bij ons debat over de gedragscode in slagen om deze restrictiever en vooral bindend voor alle lidstaten te maken. Als we hier allemaal op aansturen, denk ik dat wij er vanuit Europa in zekere mate toe kunnen bijdragen dat er werkelijk een einde komt aan het gebrek aan controle dat verantwoordelijk is voor een groot aantal territoriale conflicten en voor het meeste lijden onder vele bevolkingen. Daarom roep ik iedereen op om de rijen te sluiten, zodat we deze vloek van de mensheid binnen een termijn van twee jaar daadwerkelijk kunnen uitbannen. 2-202
Bart Staes (Verts/ALE). – Voorzitter, mijnheer de Raadsvoorzitter, mijnheer de commissaris, conventionele wapens en met name lichte wapens, daarover zijn wij het allemaal eens, veroorzaken wereldwijd nog altijd het grootste aantal slachtoffers. Zij zijn vrij eenvoudig verkrijgbaar op de markt, tegen relatief lage prijzen, en ze zijn al te vaak een obstakel voor duurzame ontwikkeling en processen van wederopbouw. Beste collega's, het is hierbij passend eens in eigen hart te kijken. Ook in mijn eigen land zijn in het verleden belangrijke wapentransporten naar
10/05/2005 conflictgebieden opgezet. Commissaris Michel is goed geplaatst om dit toe te lichten en te evalueren. Denken wij maar aan de levering van wapens aan Nepal of aan de Democratische Republiek Congo, waar sinds augustus 1998 ruim drie miljoen burgers zijn gedood. Raadsvoorzitter Schmit had het over het afsnijden van de lijnen voor de aanvoer van munitie. Daarom verdient het Tanzania-project en de bouw van een munitiefabriek daar al onze aandacht. Dit project moet worden tegengehouden. Ik herhaal met klem het door collega's gedane politieke verzoek aan het Raadsvoorzitterschap om ervoor te zorgen dat er een politieke toezegging wordt gedaan dat er daadwerkelijk aan een internationaal verdrag over de handel in conventionele wapens zal worden gewerkt. Dit verdrag over wapenhandel moet er met de steun van de 25 komen en als het eventjes kan onverwijld. 2-203
Nicolas Schmit, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, er zijn twee voorstellen uit uw Parlement die ik met name zal onthouden, die ik zal overbrengen aan de Raad en die de commissaris denk ik evenzeer heeft opgemerkt. Om te beginnen het versterken van de controlemechanismen binnen de Europese Unie zelf teneinde het vervoer van wapens beter na te kunnen trekken, aangezien dankzij deze informatie de bestaande en groeiende uitvoerkanalen van dit type wapens kunnen worden opgespoord, aan het licht gebracht en geïdentificeerd. Daarnaast het idee van een internationaal verdrag: er is namelijk een aantal landen die op grote schaal kleine wapens exporteren naar alle gebieden van de wereld en dit zijn niet noodzakelijkerwijs lidstaten van de Europese Unie. Sommige industrialiserende landen zijn namelijk exporteurs geworden op dit terrein en de enige manier om dit type uitvoer, dat de basis vormt van de regionale conflicten waaraan meerdere sprekers hebben gerefereerd, effectief te controleren is door middel van veel striktere internationale afspraken, alsmede een solider en doelmatiger controlesysteem. De Europese Unie moet naar mijn mening het initiatief nemen tot een dergelijk verdrag en de inspanningen van de secretaris-generaal in die richting steunen, aangezien wij daarbij een rol willen spelen. Zoals iemand al zei – en dat weet commissaris Michel – willen wij met name over een deel van Afrika een vredesmissie volbrengen en de vrede heeft geen schijn van kans als wij er niet in slagen de toevoerkanalen van dit type wapens af te snijden, want dit zijn vaak de wapens van de ontwikkelingslanden, de wapens van de armen. Zoals ik al zei, worden ze dikwijls in handen gegeven van kindsoldaten en dat is een van de meest gruwelijke dingen die er zijn. 2-204
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat het vaak genoeg herhaald is. Het staat buiten kijf dat de strijd tegen de verspreiding van kleine en lichte wapens een prioritaire doelstelling is van de Europese Unie, en evengoed dat het ook een prioritaire doelstelling van onze lidstaten moet zijn.
10/05/2005 Wat de Europese gedragscode betreft valt vooral te betreuren dat deze niet bindend is, althans niet in alle landen, en ik kan u uit eigen ervaring verzekeren dat als het ene land een exportvergunning weigert, er onmiddellijk andere Europese landen in de rij staan om de niet-uitgevoerde bestelling over te nemen. Ik denk dat we onszelf niet voor de gek moeten houden. In mijn land bijvoorbeeld voorziet de wet nu in een dergelijk scenario en normaliter is er wel een verplichting, maar het is overduidelijk dat het de norm moet worden. Bovendien, al hadden we een dwingende gedragscode, dan nog zou dat niet betekenen dat de concurrenten van buiten de Europese Unie zich daaraan zouden houden. Dit gezegd zijnde ben ik natuurlijk de eerste om ervoor te pleiten deze code dwingend te maken. Er zijn drie overwegingen die ik u mee zou willen geven. Ten eerste vormt de traceerbaarheid een zeer belangrijk aspect, dat ons in staat stelt de hele weg die het wapen heeft afgelegd na te trekken. En ik zou uw aandacht willen vestigen op een nieuw perspectief dat mogelijk interessant is. Er wordt momenteel onderzoek gedaan in Europa, niet alleen om te zorgen dat het wapen traceerbaar is, maar zelfs om het wapen op afstand buiten werking te kunnen stellen. Het onderzoek op dat terrein verkeert in een vergevorderd stadium en ik denk dat dergelijke initiatieven onze steun verdienen. Ook zou ik een aantal projecten en acties van de kant van meerdere van onze lidstaten willen vermelden. Zo doen sommige landen aan bevolkingen die wapens hebben en ermee instemmen deze bij hen in te leveren, het voorstel deze in te ruilen tegen fietsen. Ik kan u zeggen dat dat het soort acties is dat we ook in Afrika moeten aanmoedigen. Een andere overweging is de volgende. Ik ken het Afrikaanse probleem vrij goed en ik kan u verzekeren dat het niet de Europese Unie is die het grootste aantal kleine wapens aan Afrika levert. Ik geef toe dat wij de weg moeten wijzen en dat we zelfs soms het boetekleed moeten aantrekken, maar dat betekent niet dat we uiteindelijk het beeld zouden moeten laten bestaan dat al die wapens uit de Europese Unie afkomstig zijn. Het merendeel van die wapens komt niet uit de Europese Unie maar uit andere landen en het betreft vooral ongebruikte overschotten van bepaalde legers. Ik zou nu landen kunnen noemen, maar dat zal ik niet doen. Het lijdt nochtans geen twijfel dat sommigen weten, ja zelfs heel goed weten, over wie ik het heb. Dat is dus hoe dan ook een belangrijk aspect. Als het gaat om het verdrag inzake wapenhandel, dat de invoering behelst van een verplichte goedkeuring op nationale basis voor alle internationale wapentransporten, alsmede het opzetten van doelmatige toestemmings- en vergunningssystemen: natuurlijk steunen wij dergelijke maatregelen en ik hoop dat wij binnen een paar maanden een dergelijke stap vooruit zullen hebben gezet.
57 De uitdrukkelijke beperkingen aan wapenuitvoer indien de verplichtingen die voortkomen uit het internationaal recht worden geschonden, bijvoorbeeld in geval van schending van de wapenembargo’s van de Verenigde Naties, van het gewoonterecht, van internationale verdragen tussen de contracterende partijen, of van nietnakoming van internationale verbodsbepalingen ten aanzien van bepaalde wapens zoals antipersoneelmijnen; evenals de beperkingen aan uitvoer op basis van het gebruiksdoel, wanneer bijvoordeel een contracterende partij te weten komt dat de uitgevoerde wapens dreigen te worden gebruikt om - volstrekt in strijd met het internationaal humanitair recht of de mensenrechten genocide of misdaden tegen de menselijkheid te plegen. Al deze beperkingen zijn stuk voor stuk ontegenzeggelijk belangrijke aspecten van dit verdrag. Op veel terreinen blijft de huidige tekst echter erg vaag. Het voornaamste doel ervan is te bereiken dat een voldoende aantal regeringen het eens wordt over het principe van een internationaal juridisch instrument op het gebied van wapenuitvoer. De NGO’s trachten het idee van een verdrag breed ingang te doen vinden alvorens op de details in te gaan. Het verdrag is in de vorm gegoten van een raamverdrag, dat kan worden aangevuld door middel van protocollen over, onder andere, de tussenhandel in wapens of de productie in licentie. Maar zoals altijd in dit soort gevallen zal er maximale druk moeten worden uitgeoefend om alle landen zover te krijgen dat ze het ondertekenen, want als het altijd dezelfde staten zijn die tekenen en dezelfde staten die niet tekenen, zal stellig een zekere moedeloosheid post vatten. Tot slot, aangezien er werd verwezen naar mijn persoonlijke ervaring, zou ik willen afronden met te zeggen dat het soms moeilijk is te beoordelen of een wapenexportvergunning wel of niet verleend moet worden. Inderdaad, mijnheer Staes, in sommige gevallen, zoals wanneer het leger of de politie van een land, dat misschien niet per se een democratie is, vraagt om toegang te kunnen krijgen tot wapens of deze te kunnen kopen, terwijl de regering van datzelfde land zich geconfronteerd ziet met werkelijk zeer gevaarlijke rebellen die bijvoorbeeld menselijke schilden inzetten wanneer ze politiebureaus of scholen aanvallen, in dergelijke gevallen is het buitengewoon moeilijk voor een verantwoordelijke politicus om een keuze te maken. Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat men nooit de keuze heeft tussen een goede en een slechte oplossing, maar altijd de keuze tussen twee slechte oplossingen. Ik zie heel goed waar u op doelt en ik kan u verzekeren – om antwoord te geven op uw vraag – dat als ik het opnieuw mocht doen, ik precies hetzelfde besluit zou nemen, want ik vind naar eer en geweten dat dat het besluit was dat ik moest nemen. 2-205
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt plaats op donderdag 26 mei. 2-206
58
10/05/2005 Benoeming van een lid van de Directie van de Europese Centrale Bank
2-207
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A60094/2005) van mevrouw Berès, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over de aanbeveling van de Raad betreffende de benoeming van Lorenzo Bini Smaghi als lid van de Directie van de Europese Centrale Bank (6289/2005 - C6-0054/2005 2005/0802(CNS)). 2-208
Pervenche Berès (PSE), rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, zoals voorzien bij de statuten van de Europese Centrale Bank en bij de Verdragen, dient de vervanging van de leden van de Directie van de ECB te geschieden volgens een roulatiesysteem waarmee voor deze instelling een zekere continuïteit kan worden gewaarborgd in de uitoefening van haar verantwoordelijkheden. Vandaag hebben we de gelegenheid om onze waardering uit te spreken over de wijze waarop de heer PadóaSchioppa, de voorganger van degene wiens kandidatuur wij vandaag moeten behandelen, zijn functie in de Directie heeft uitgeoefend. Ik denk dat hij in de betrekkingen die hij heeft onderhouden met onze instelling en meer in het algemeen in zijn bekwaamheid als externe vertegenwoordiger van de Directie, een groot talent aan den dag heeft gelegd en een grote kennis van zaken. De kandidaat wiens benoemingsvoorstel wij vandaag zullen behandelen is de heer Lorenzo Bini Smaghi. Uw Commissie economische en monetaire zaken heeft eerst de gelegenheid gehad hem schriftelijk te ondervragen volgens de vragenlijstprocedure die ons allen bekend is, en vervolgens mondeling in een hoorzitting tijdens welke de leden van de commissie tot consensus zijn gekomen. Wij hebben kunnen nagaan dat er geen twijfel bestaat omtrent zijn deskundigheid en vakbekwaamheid in het licht van het mandaat dat hij zal moeten uitoefenen. Hij bezit alle capaciteiten die nodig zijn om een goede centrale bankier te zijn, met nog twee extra pluspunten die ik zou willen noemen, te weten een goede communicatieve vaardigheid – hetgeen voor een centrale bankier zeker van pas komt – maar ook een brede visie dankzij een zekere multidisciplinaire instelling. Over de vraag of een centrale-bankiersmentaliteit voldoende is om een goed lid van de Directie te kunnen zijn, of dat daarvoor een bredere visie en optiek voor nodig is, hebben we al meer dan eens gedebatteerd. Het komt ons voor dat deze multidisciplinaire instelling van de heer Bini Smaghi een bijdrage zal leveren tot de discussies binnen de Directie, waardoor het monetaire beleid ontvankelijker zou kunnen worden voor de behoeften van de reële economie en de verlangens van de burgers. 2-209
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, net zoals mevrouw Berès wil ik mijn betoog namens de Commissie beginnen met een blijk van hulde aan de heer Padóa-Schioppa als lid van de Directie en van de Raad van Bestuur van de Europese Centrale Bank, vanwege de wijze waarop hij zijn taak gedurende zijn mandaat bij deze bank heeft vervuld. Naar mijn idee heeft hij zich voorbeeldig gekweten van die taak, en laten zien dat hij zijn institutionele verantwoordelijkheden heeft nageleefd, waarbij hij blijk gaf van een vakkundigheid die boven alle twijfel verheven is. Diezelfde vakkundigheid siert ook de loopbaan van de heer Bini Smaghi. De Europese Commissie neemt niet deel aan de officiële procedure voor de selectie en benoeming van leden van de Raad van Bestuur van de Europese Centrale Bank, maar zij heeft wel het genoegen gesmaakt om gedurende lange tijd samen te werken met de heer Bini Smaghi en hem te leren kennen als econoom met een bijzonder gedegen academische opleiding en met schat aan ervaring die hij heeft opgedaan als econoom bij de Banco d’Italia en dankzij zijn functies binnen de Italiaanse regering. Verdere ervaring heeft hij opgedaan in zijn bijzonder actieve rol bij het Economisch en Financieel Comité waar hij, tot aan zijn benoeming als lid van de Directie en van de Raad van Bestuur van de Europese Centrale Bank, voorzitter is geweest van het subcomité voor monetaire en financiële kwesties. Hij lijkt mij de volstrekt ideale persoon voor de functies waarmee hij zal worden belast, en daarom zou het ons, ofschoon wij – nogmaals – op geen enkele wijze officieel bij deze procedure betrokken zijn, een groot genoegen doen als het Parlement, net als de Raad Ecofin, deze benoeming zou ondersteunen. Dan nog een laatste overweging. De Commissie neemt niet aan de procedure deel, maar zij ziet wel toe op de naleving van de Verdragen, en daarom hebben wij er in alle opeenvolgende fasen van de benoeming van de heer Bini Smaghi nauwkeurig op toegezien of de Verdragen en de vigerende regels wel werden nageleefd. Dat is inderdaad het geval geweest, en dat is ook wat ik verklaard heb op de vergadering van de Raad Ecofin, die hem met eenparigheid van stemmen als kandidaat naar voren heeft geschoven. Er zij echter wel opgewezen dat er nog vier lidstaten van de eurozone zijn die niet in de gelegenheid zijn geweest om deel uit te maken van de Directie van de Europese Centrale Bank (België, Luxemburg, Ierland en Portugal). De instellingen hebben bij de laatste twee vervangingen van leden van de Directie van de Europese Centrale Bank een kandidaat benoemd die dezelfde nationaliteit had als zijn voorganger, maar de Commissie wil er desondanks op wijzen dat in deze procedure niet de nationaliteit van de uittredende functionaris maar de deskundigheid van de nieuwe kandidaat in aanmerking moet worden genomen, hetgeen in dit geval ongetwijfeld gebeurd is. 2-210
10/05/2005
59
Othmar Karas, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mevrouw Berès, dit Parlement is eensgezind in zijn beoordeling van de heer Padóa-Schioppa die zijn functie bij de directie van de ECB heeft neergelegd. Wij bedanken hem voor zijn werkzaamheden en voor de goede samenwerking. Wij zijn ook eensgezind in ons oordeel over zijn opvolger en hebben diens benoeming dan ook ondersteund. Die beoordeling is dus positief en wij wensen hem alle succes.
De benoeming van de heer Smaghi is een gevolg van het besluit van de Europese Raad om de regels voor de werking van het Stabiliteits- en groeipact aanzienlijk te wijzigen. Het is bekend dat de Europese Centrale Bank vanaf het begin tegen elke wijziging van de verordening was en zelfs gedreigd heeft met een renteverhoging. Het is een feit dat de Bank later de door de Raad overeengekomen wijzigingen heeft geaccepteerd, maar haar uitgangspunten zijn daarbij minimalistisch en conservatief gebleven.
Sta mij toe om dit debat ook als aanleiding te gebruiken om het volgende op te merken: Ik ben het met de commissaris eens dat er geen sprake van een automatisme mag zijn bij de benoeming van kandidaten uit bepaalde landen. Het zou een goede zaak zijn geweest als er voor deze vacature meer kandidaten waren voorgedragen. Dat zou geleid hebben tot meer concurrentie op het gebied van de kwaliteiten, principes en fundamentele opvattingen van de gegadigden. Bij deze benoeming was dat dus niet het geval. Daarmee is niets ten nadele van de heer Bini Smaghi gezegd, maar het moest gewoon een keer aan de orde worden gesteld.
Weliswaar heeft het Stabiliteits- en groeipact zowel een pijler voor preventie als voor correctie, maar dit politieke, economische en fiscale instrument dient op globale wijze te worden toegepast. Het is onaanvaardbaar dat de zogenaamde relevante factoren en buitengewone omstandigheden die de Raad nu formeel heeft vastgelegd zich beperken tot kleine aanpassingen van de bestaande verordeningen.
Ten derde moet ik opmerken dat de Europese Centrale Bank een zeer belangrijke en goede rol speelt door haar onafhankelijkheid en ook als hoedster en krachtige motor van een sterke euro. Wij verzoeken de heer Bini Smaghi om het goede voorbeeld van zijn collega’s in de Directie te volgen wat het in acht nemen van deze beginselen betreft. Mede door de veranderingen in het Stabiliteits- en groeipact krijgt de Europese Centrale Bank in dit opzicht een nog belangrijkere rol bij de samenwerking met de Commissie. Om verschillen te voorkomen in de wijze waarop landen beoordeeld worden, vind ik dat wij onder meer de beide statistische overzichten die wij krijgen, moeten vergelijken. Ik denk in dit verband echter ook aan de openbare verklaringen en beoordelingen van de ECB, niet alleen als hoedster van de prijsstabiliteit, maar ook met betrekking tot de omvang van de begroting van de lidstaten, de structuur van de begrotingsuitgaven en de structuur van de belastinginkomsten. Wij hebben een sterke en onafhankelijke Europese Centrale Bank nodig zodat de euro zijn succesvolle weg kan vervolgen. 2-211
Manuel António dos Santos, namens de PSE-Fractie. – (PT) Ik meen dat het Parlement op basis van de aanbeveling van collega Berès moet stemmen voor de benoeming van de heer Bini Smaghi tot lid van de Directie van de Europese Centrale Bank. Persoonlijk wil ik nog opmerken dat de kandidaat op opportune wijze het Grondwettelijk Verdrag heeft verdedigd. Deze benoeming dienen wij ondertussen te baat te nemen om eens temeer een aantal kwesties aan de orde te stellen die fundamenteel zijn gebleken bij de aanpak door de Europese Centrale Bank van de economische toestand in de Europese Unie. Ik doel dan met name op de bijdrage van de Bank aan een snel en solide herstel.
Bij lezing blijkt het document dat de Europese Raad heeft goedgekeurd duidelijk en ondubbelzinnig te zijn en aanzienlijke wijzigingen te bevatten in vergelijking met het huidige model. Wie die wijzingen negeert of ze afdoet als louter formele en cosmetische ingrepen slaat de plank helemaal mis. Niettegenstaande alle inspanningen van de Europese Centrale Bank en haar onloochenbare succes bij de controle en matiging van de prijzen, vertoont de economie van de Europese Unie nog lang geen duidelijke tekenen van herstel en slaagt zij er met name niet in het belangrijkste probleem - de werkloosheid - op te lossen. Onlangs heeft zelfs het Internationaal Monetair Fonds er bij de Europese Centrale Bank op aangedrongen de rentevoet opnieuw te verlagen. Die wens komt weer naar voren in het nieuwe kader voor de controle, het toezicht en het corrigeren van begrotingstekorten dat de Raad heeft goedgekeurd. Het gaat niet om een algemene deregulering van de begrotingsregels maar om het economisch en sociaal herstel van de Europese Unie, waarvoor de ECB een zeer grote verantwoordelijkheid draagt. De Directie van de ECB mag deze onontkoombare ontwikkeling niet negeren en het nieuw benoemde lid dient dat punt op zijn eigen politiek agenda te plaatsen. 2-212
Luca Romagnoli (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik neem het woord om uit te leggen waarom ik tegen de benoeming van professor Bini Smaghi stem. Hij is weliswaar een rigoureuze onderzoeker met principes en capaciteiten waarvoor we waardering hebben, maar hij heeft zich uitgesproken voor een politieke lijn waar ik absoluut niet achter sta. Aan het slot van de hoorzitting heeft hij gepleit tegen een verlaging van de rentevoeten door de ECB. Hij heeft zich natuurlijk een voorstander van de bekrachtiging van de Grondwet getoond, die immers de taak van de Europese Centrale Bank verlicht. Voor ons is zij echter de moeder van alle woekerpraktijken: zij berooft namelijk het papiergeld dat zij laat drukken van tegenwaarde, bepaalt de rentevoeten die de banken van
60 de lidstaten toepassen en bindt de consumenten aan woekervoorwaarden. Bovendien heeft hij gezegd voorstander te zijn van het Stabiliteitspact waardoor de vrijheid van de nationale staten wordt beperkt. Lorenzo Bini Smaghi heeft publiekelijk gesteld dat de instellingen die bij de overeenkomsten van Bretton Woods zijn opgericht (het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank) terecht onder meer tot doel hebben de stabiliteit van het internationale financiële systeem te handhaven. Hij vergeet echter dat zij in naam daarvan de armoede en de verschillen tussen rijk en arm hebben vergroot. Voor ons vertegenwoordigen het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en de ECB de belangen van een uiterst geringe minderheid van technocraten en van de grensoverschrijdende financiële sector, die zich verrijkt dankzij financiële speculaties. Deze instellingen hebben hele naties in het ongeluk gestort. Te denken valt aan Joegoslavië, dat eerst gewurgd werd door woeker en vervolgens, toen het op die manier niet getemd kon worden, werd verwoest en in stukken verdeeld. Onze stem is dus zeker niet een stem tegen de persoon, voor wie we waardering hebben, maar tegen een van de instellingen waar we niet achter staan en die we met kracht veroordelen. 2-213
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen feliciteer ik de heer Bini Smaghi met zijn benoeming. Ik verheug me erop met hem samen te werken. Ik heb echter enkele opmerkingen. Ten eerste, wat betreft het Stabiliteits- en groeipact: uit de antwoorden van de heer Bini Smaghi aan de Commissie economische en monetaire zaken blijkt dat zijn beoordeling enige inconsistenties bevat, die ik kort wil aangeven. Zijn commentaar op de juridische onzekerheden van het oude SGP is steekhoudend, maar zijn interpretatie van de dynamische omstandigheden die tot de hervorming van het Pact hebben geleid, is discutabel. De heer Bini Smaghi lijkt te suggereren dat het gebrek aan flexibiliteit van het Pact ertoe geleid heeft dat bepaalde lidstaten de regels hebben overtreden en dat de politiek van het SGP een verstandige economische beleidsvoering onmogelijk maakte. Het is teleurstellend dat te moeten horen van iemand die op het punt staat bij de ECB te worden geïnstalleerd. De waarheid is dat het SGP is verscheurd door het politieke onvermogen van een aantal lidstaten om een verstandig economisch beleid te voeren op basis van de door allen overeengekomen regels, lang nadat deze van kracht waren geworden. Ik herinner de heer Bini Smaghi eraan dat de EU zonder effectieve regels die in gelijke mate gelden voor iedereen, niets meer zou zijn dan een losse, zwak gecoördineerde groepering. Het kan toch niet zo zijn dat hij als lid van de Directie van de ECB voorstander is van
10/05/2005 een ontwikkeling die de economische asymmetrie tussen de landen van de eurozone vergroot. Ten tweede, wat betreft de benoeming op zich: de regels die bepalen welke landen van de eurozone zitting mogen nemen in de Directie van de ECB, dienen te worden verduidelijkt. Deze regels moeten zijn gebaseerd op eerlijke open mechanismen voor het selecteren van kandidaten. Het huidige systeem lijk te vaak te leiden tot het automatisch nomineren van kandidaten uit grote landen van de eurozone ten koste van de kleinere. De kleinere lidstaten worden buiten de achterkamertjes gehouden waar de posten worden ingevuld. Dit is betreurenswaardig en op lange termijn mogelijk gevaarlijk. Met deze kanttekeningen in het achterhoofd feliciteer ik de heer Bini Smaghi nogmaals met zijn benoeming. Ik ben niet tegen zijn benoeming, maar ik maak me zorgen over de omstandigheden eromheen. 2-214
Ashley Mote (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is te hopen dat de heer Smaghi erin slaagt de schijn van financiële discipline te wekken. Onlangs zette ik vraagtekens bij het feit dat de ECB had besloten dit jaar het dubbele aantal bankbiljetten van vijfhonderd euro te drukken. Dit biljet heeft de hoogste waarde ter wereld - het is zeven keer zoveel waard als een biljet van honderd dollar - en het is het favoriete biljet van de Russische maffia. Vorig jaar is het aantal valse biljetten van vijfhonderd euro met ruim 160 procent gestegen en dat zijn alleen nog maar de biljetten waarvan we het weten. Het antwoord van de Commissie op mijn vragen zou zelfs de grootste onbenul versteld hebben doen staan. De Commissie antwoordde dat alleen maar aan de grote vraag naar biljetten met een hoge waarde kon worden voldaan door middel van biljetten met een lagere waarde en hogere drukkosten. Kunt u zich voorstellen dat een centrale bank serieus met zo’n antwoord komt? Verder werd er gezegd dat biljetten van vijfhonderd euro veelvuldig worden opgepot - zeer verrassend! En tot slot zou niets erop wijzen dat bankbiljetten met een hoge waarde illegale transacties aanmoedigen. Van welke planeet komen ze daar? Hoe haalt de ECB het in haar kleine collectieve hersentjes om de verspreiding van zulke bankbiljetten aan te moedigen? Er ligt een hoop werk voor de heer Smaghi. 2-215
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou alleen maar in enkele woorden willen herhalen wat ik in mijn eerste betoog al gezegd heb en wat ook het standpunt is van een ruime meerderheid van de dames en heren afgevaardigden. Wij wensen de heer Bini Smaghi alle succes toe, want als hij zijn taak als lid van de Directie van de Europese Centrale Bank met succes vervult, dan zal ook de Europese munt een succes worden, de economische en monetaire Unie zal een succes worden, en dan slagen wij in ons streven naar meer vooruitgang, geluk en welzijn voor alle Europese burgers.
10/05/2005
61
2-216
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag om 12.00 uur plaats. 2-217
Actieplan in verband met het programma van Den Haag "Vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie" 2-218
De Voorzitter. – Aan de orde is de mededeling van de Commissie: Actieplan in verband met het programma van Den Haag “Vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie”. 2-219
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, vandaag heeft de Commissie een voorstel voor een mededeling van mijn hand aangenomen dat bestaat in een actieplan voor de tenuitvoerlegging en verwezenlijking van de prioriteiten van het zogenoemde programma van Den Haag voor de totstandkoming van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. De mededeling bevat een eerste formulering van de politieke doelstellingen en een bijlage waarin de voornaamste concrete maatregelen zijn aangegeven, met de termijnen waarbinnen elk initiatief moet worden vastgesteld. We hebben een programma voorbereid met 84 initiatieven gedurende het gehele mandaat van deze Commissie: van deze 84 maatregelen zullen er 32 voor het einde van 2005 worden gerealiseerd. Dat is het belangrijkste jaar voor de start van het actieplan. Hiermee hebben we naar onze mening een tweede fase van het Europees beleid van vrijheid, veiligheid en recht in gang gezet. Het gaat er in de eerste plaats om ons te voorzien van de middelen om toekomstige acties beter te organiseren en te plannen. We zijn ons er natuurlijk van bewust dat er op veiligheidsgebied altijd onvoorziene externe factoren zullen zijn, maar we moeten handelen op grond van een strategische visie en noodmaatregelen voorkomen: het gaat om gebieden – veiligheid maar ook recht en vrijheid – waarin we geen op zichzelf staande ad-hocmaatregelen kunnen nemen, maar waarin een Europese beleidslijn nodig is, die een antwoord vormt op de vragen van de burgers en het verschil kan uitmaken ten opzichte van de afzonderlijke acties van de lidstaten. Een ander aspect van ons werk is toe te zien op de manier waarop de lidstaten individuele initiatieven ten uitvoer leggen. We hebben een apart hoofdstuk in de mededeling gewijd aan voorlichting, waarin een jaarverslag wordt voorgeschreven, een soort tableau de bord, eigenlijk een vergelijkend schema van de maatregelen die op nationaal niveau zijn genomen om de richtsnoeren in dit document toe te passen en in acht te nemen. Ik geloof dat dit een belangrijk verslag wordt; het eerste wordt in december dit jaar gepubliceerd, zes maanden nadat de Commissie het actieplan heeft aangenomen.
De drie belangrijkste doelstellingen die de Commissie heeft willen realiseren, zijn in de eerste plaats de bevordering en de bescherming van de grondrechten van de burgers. Volgens ons is dit een centraal aspect van het Europese burgerschap, dat we op een organieke manier moeten verwezenlijken. Daarvoor is echter vereist dat Europa intern maar ook extern bij internationale acties de grondrechten en vrijheden van de mens actief bevordert en niet alleen passief verdedigt. Natuurlijk is dit aspect gekoppeld aan de prioritaire behoefte aan veiligheid waarom door de Europese burgers wordt gevraagd; veiligheid wil zeggen besluitvaardig optreden tegen terrorisme, tegen de georganiseerde misdaad, met bijzondere aandacht voor de slachtoffers van criminaliteit. We zullen speciale aandacht schenken aan dit aspect, maar zoals ik al zei: acties om de veiligheid te verhogen mogen niet ten koste gaan van ieders vrijheden en grondrechten. Het richtsnoer is meer veiligheid, meer eerbiediging en meer bescherming, maar ook bevordering van de individuele vrijheden. Een belangrijk hoofdstuk is gewijd aan de verschillende aspecten van solidariteit. Solidariteit wil zeggen op Europees niveau - en niet meer op nationaal niveau denken over thema’s als immigratie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds illegale immigratie en mensenhandel, waartegen we krachtig moeten optreden, en anderzijds de regels voor het toelaten van reguliere immigranten, degenen die recht hebben op adequate toegang tot de sociale zekerheid, een beleid dus van integratie op basis van legaliteit en inachtneming van de wetten. Natuurlijk wil solidariteit in deze sector ook zeggen een evenwicht vinden tussen het recht van onze medeburgers op een garantie tegen mensenhandelaren en de bescherming van de slachtoffers van mensenhandelaren, namelijk immigranten of asielzoekers. Op dit punt kan ik de Europese ruimte van recht weer oppakken. Natuurlijk vat ik deze aspecten zo kort mogelijk samen, maar u vindt de details in de mededeling: de burgerlijke rechtspraak en de strafrechtspraak. We kunnen niet alleen de strafrechtspraak in aanmerking nemen, we moeten onderstrepen dat de burgerlijke rechtspraak en de harmonisering van de regels of tenminste de oplossing van gemeenschappelijke problemen de Europese burgers bij ernstige problemen in hun dagelijks leven kunnen helpen. Ik denk aan enkele aspecten van het familierecht, bijvoorbeeld de erfopvolging tussen personen van verschillende nationaliteit, de uitvoering van betalingsopdrachten waarin de crediteur in een ander land woont dan de debiteur; ook in het burgerlijk recht kunnen we oplossingen vinden die bepaalde alledaagse problemen van de burgers kunnen verhelpen en oplossen. Dat betekent natuurlijk dat de drie Europese instellingen, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, zich moeten inzetten. We zijn van plan dit interinstitutionele
62 partnerschap te versterken. We zullen al het mogelijke doen om de terreinen waarop samen met het Parlement wordt beslist, te verruimen. In dit actieplan hebben we op veel aspecten gewezen die het Parlement had onderstreept. Ik noem er slechts een: de grotere rol van het Hof van Justitie van de Europese Unie in enkele sectoren. De reactie van de Raad is soms problematisch, maar tegelijkertijd voelen we ons verplicht onze werkzaamheden voort te zetten totdat alledrie de instellingen het eens zijn over de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren uit dit actieplan. Na een hoorzitting en een uitvoerig debat over de prioriteiten op het terrein van veiligheid, recht en vrijheid ken ik natuurlijk het verslag van de voorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de heer Cavada. Zoals u kunt zien, worden in dit document veel van die suggesties overgenomen. Ik hoop van harte dat u bij deze gelegenheid en in het vervolg van de werkzaamheden van dit Parlement tot overeenstemming zult komen over de actielijnen ten opzichte van de strategie van de Commissie. Tot slot rekenen we natuurlijk op de steun van het Europees Parlement, omdat vrijheid, recht en veiligheid fundamentele behoeften van de burgers zijn en omdat ze pijlers van het Europees Handvest van de grondrechten en van het Grondwettelijk Verdrag van de Europese Unie zijn; en ook omdat het gaat om thema’s met een sterk politieke, niet bureaucratische dimensie. Daarom kan het Europees Parlement als politieke speler bijdragen, voorstellen en verzoeken tot aanvulling leveren waarmee we zeker rekening zullen houden. 2-220
Martine Roure (PSE). – (FR) Mijnheer de vicevoorzitter, natuurlijk zijn wij het met u eens: onze eerste prioriteit is de bescherming en de bevordering van de grondrechten. Echter, in uw actieplan is slechts voorzien in een enkel nieuw programma voor het burgerschap en de grondrechten. Denkt u dat dit voldoende is? Ook zijn wij bezorgd over het groeiende aantal voorziene bepalingen voor het repressieve arsenaal. Wij vrezen namelijk een uitbreiding van het gebruik van biometrische gegevens, wij vrezen in hoge mate een uitbreiding van de brede toegang tot databanken over visa en over het Schengen-systeem en wij willen graag weten hoe het staat met de technische kanten van het gebruik van biometrische gegevens in visa. Bent u voornemens in de nieuwe gesprekken met de Verenigde Staten over de overdracht van persoonsgegevens rekening te houden met een negatief oordeel van het Europees Parlement? Tenslotte willen wij nogmaals benadrukken dat ons er veel aan gelegen is dat er een evenwicht wordt bewaard tussen privacybescherming en veiligheid. 2-221
Cem Özdemir (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de commissaris voor zijn presentatie. Ik heb een vraag over de tien prioriteiten.
10/05/2005 Punt 3 is gewijd aan de beheersing van de migratie en betreft de zogenoemde nieuwe evenwichtige aanpak van de migratiebeheersing. Het probleem is, zoals gezegd, dat het besluit over het aantal migranten uit derde landen dat tot de Europese Unie kan worden toegelaten, een nationaal besluit blijft. De Commissie heeft aangevoerd dat een ruimte van vrij verkeer vraagt om een gemeenschappelijk immigratiebeleid en daar zijn we het mee eens. Hoe is de Commissie van plan de tegenspraak te ondervangen die ligt besloten in het feit dat de Europese Unie aan de ene kant een gemeenschappelijk Europees asielstelsel, een gemeenschappelijk Europees visumstelsel en gemeenschappelijke Europese grenscontrole ontwikkelt, terwijl aan de andere kant de legale migratie, die een zeer belangrijk onderdeel van de migratiebeheersing is, een zuiver nationale aangelegenheid blijft? 2-222
Sophia in 't Veld (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet me allereerst veel genoegen te horen dat de Commissie de grondrechten niet alleen zal beschermen, maar ze ook actief zal bevorderen. Dat is een stap vooruit. Ik heb een specifieke vraag over het passagiersnamenregister (het wordt ook genoemd in het actieplan), in het bijzonder met betrekking tot het incident met het KLM-toestel een maand geleden. Ik heb de Europese Commissie een schriftelijke vraag gesteld. Ik heb de kwestie ook mondeling naar voren gebracht in het debat van de zitting van april, maar ik heb tot op heden geen antwoord gekregen. We hebben mogelijk te maken met een schending van de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, dus we hebben dringend een antwoord nodig. Ik vraag me af of commissaris Frattini ons een indicatie zou kunnen geven van de richting waarin het antwoord zou kunnen gaan. 2-223
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, het thema van het burgerschap en de grondrechten is een van de thema’s die ons in deze context het meest bezig houden. Het Europees burgerschap is naar mijn mening de synthese van al onze gemeenschappelijke waarden, van de Europese beginselen waarin we geloven en die we in het Europees Handvest van de grondrechten hebben neergelegd. Juist daarom richten we ons in het actieplan niet op de versterking van repressieve instrumenten – om een uitsluitend repressieve en strafgerichte benadering te voorkomen – maar proberen we een evenwicht te vinden tussen het noodzakelijke onderzoek, de noodzaak om de daders op te sporen, in de eerste plaats terroristen en betrokkenen bij de georganiseerde misdaad, en de bescherming van de persoonlijke rechten en vrijheden. Dat wil bijvoorbeeld zeggen het verbeteren van procesrechten en procedurele rechten: een eerste voorstel ligt al bij dit Parlement. Het is niet genoeg, het is maar een eerste voorstel, er zullen andere volgen om
10/05/2005 de verdediging van de voorrechten van personen, van de vrijheden en de rechten te versterken. Hieronder springt het thema van de bescherming van persoonsgegevens eruit. Daaraan besteden we speciale aandacht. In dat verband heb ik onlangs de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming ontmoet. Ik heb hem bevestigd dat ik van plan ben hem te raadplegen voordat ik voorstellen indien, juist om te zorgen dat rekening kan worden gehouden met eventuele bezwaren op het vlak van de bescherming van persoonsgegevens – ook die van het zogenoemde artikel 29-comité. Dat gaat verder dan de zuiver formele aspecten, wanneer de rechtsgrondslag niet voorziet in een mogelijkheid om er uitdrukkelijk nota van te nemen in de procedure, maar heeft ook betrekking op gevallen waarvan we ons bij voorbaat willen verzekeren dat zij in overeenstemming zijn met de regels voor de bescherming van persoonsgegevens. Ik heb de toezichthouder opnieuw aangeboden op informele wijze samen te werken met de Commissie. Dat geldt voor veel sectoren: voor het dossier over het akkoord dat in de vorige zittingsperiode met de Verenigde Staten is gesloten – voor een beoordeling wachten we als gezegd het oordeel van het Hof van Justitie af – maar zeker ook voor de volledige inachtneming van de bestaande overeenkomsten met de Europese Unie – ik denk aan de vandaag genoemde KLM-vlucht die niet werd toegelaten tot het luchtruim van de Verenigde Staten. Op de vraag daarover zal ik straks een nauwkeurig antwoord geven. Het laatste thema dat ter sprake is gebracht is de immigratie. Het thema immigratie moet zeker als een geheel worden behandeld: illegale immigratie enerzijds en Europees beleid voor integratie en legale immigratie anderzijds. De spreker die hierop is ingegaan heeft gewezen op de nationale bevoegdheden. We weten allemaal dat de nationale bevoegdheden alleen betrekking hebben op het aantal personen dat in de desbetreffende lidstaat mag worden toegelaten, maar de lidstaten hebben zich bereid getoond enkele gemeenschappelijke regels vast te stellen. Dat is de doelstelling van het Groenboek dat we in januari hebben ingediend. Ook bij legale immigratie, en niet alleen bij illegale immigratie, moet Europa optreden en niet de afzonderlijke lidstaten. Natuurlijk blijft het aan de lidstaten het aantal toe te laten immigranten vast te stellen, maar dat beginsel is, zoals u weet, in het Grondwettelijk Verdrag bevestigd. Tot slot de KLM-vlucht. We hebben informatie ingewonnen, die de Commissie op korte termijn in een schriftelijk antwoord zal verwerken. Mevrouw FerreroWaldner houdt zich daar in het bijzonder mee bezig. Niettemin kan ik op uw verzoek al zeggen welke gegevens we hebben ontvangen. Uit deze informatie komt naar voren dat de passagiersgegevens van die
63 vlucht niet waren doorgegeven op grond van de Passenger Name Record (PNR), op basis waarvan de Commissie had kunnen optreden, maar op grond van een bilateraal akkoord tussen Mexico en de Verenigde Staten, het zogenoemde APIS-akkoord. De Commissie kan niet tussenbeide komen in geval van een akkoord tussen de Verenigde Staten enerzijds en Mexico anderzijds, omdat het PNR-akkoord niet is toegepast. Dat had een grondslag geboden voor optreden. Dit zijn de eerste gegevens die we hebben ontvangen. Het schriftelijke antwoord wordt natuurlijk veel uitgebreider. 2-224
Giusto Catania (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank vice-voorzitter Frattini voor zijn aanwezigheid, ik geloof dat hij enkele correcte doelstellingen heeft genoemd, maar te vaak zijn de instrumenten om die te bereiken niet de meest toereikende. Ik denk met name aan de noodzaak illegale immigratie en mensenhandel tegen te gaan. Dat is te vaak gedaan met behulp van zeer beknopte identificatie- en uitzettingsprocedures, waarbij het non-refoulementbeginsel werd geschonden en het asielrecht ontzegd. Ik doel met name op het feit dat commissaris Frattini op 14 april de ministers van Binnenlandse Zaken van de Europese Unie heeft ontmoet om, met het oog op het tegengaan van clandestiene immigratie, de samenwerking met Libië te intensiveren. Ik heb met eigen ogen gezien hoe clandestiene immigranten in Libië worden behandeld – ook degenen die vanuit een Europees land naar Libië worden gebracht – en ik heb evidente schendingen van de mensenrechten waargenomen. Is de Europese Unie voornemens van dergelijke instrumenten gebruik te maken om clandestiene immigratie tegen te gaan? 2-225
Sarah Ludford (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank commissaris Frattini voor zijn presentatie. Het probleem is, commissaris, dat er een kloof is tussen enerzijds uw persoonlijke goede intenties de privacy en gegevensbescherming niet te ondermijnen, die ik erken, en zelfs de goede intenties van de Commissie om daar in uw streven naar veiligheid geen afstand van te doen, en anderzijds de werkelijkheid van wat er in de praktijk gebeurt. Uw beloften staan onder grote druk, niet het minst door de cultuur in de Europese rechtshandhavingsorganisaties, die soms wat nonchalant is waar het de gegevensbescherming betreft. In de context van de tenuitvoerlegging van het beginsel van beschikbaarheid, van interoperabiliteit, van databases, van overdrachten aan derde landen, die dan overdrachten aan vierde landen worden, zie ik niet hoe u voet bij stuk zult kunnen houden, want dat doet u nu ook niet. We wachten al jaren op regels voor gegevensbescherming in de derde pijler, en die zijn ons toegezegd voor het einde van dit jaar. Wat kunt u doen om een klimaat te creëren van werkelijk versterkt respect voor de strenge regels voor de gegevensbescherming in deze situatie, waarin enorme druk wordt uitgeoefend om dit respect wat te
64 laten varen, zoals we zojuist hebben gehoord in verband met het PNR? 2-226
Mihael Brejc, (PPE-DE). – (SL) Mijnheer de commissaris, ik zou u de volgende vraag willen stellen. Wanneer er een misdaad gepleegd wordt, bevinden het slachtoffer en de dader zich in een ongelijkwaardige positie. De staat zorgt voor de dader door hem rechtsbescherming te bieden, terwijl het slachtoffer zelf hulp moet zoeken. Ik ben dan ook opgetogen dat u vandaag expliciet heeft benadrukt van plan te zijn speciale aandacht te schenken aan de slachtoffers van georganiseerde criminaliteit. Dat doet mij ook deugd omdat in het politieke programma van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese Democraten juist dit onderwerp sterk wordt belicht. Ik zou dan ook graag willen horen hoe de Commissie een betere behandeling van slachtoffers in de lidstaten zal waarborgen. 2-227
Franco Frattini, vice-voorzitter van de Commissie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, in antwoord op de eerste vraag over Libië kan ik kort zijn. In het eerste verslag van de Commissie over Libië, dat ik inderdaad op 14 april aan de ministers van Binnenlandse Zaken heb gepresenteerd, zoals de heer Catania zei, werden enkele problemen genoemd. Het verslag is beschikbaar, zeker niet geheim, maar juist vanwege de vragen en antwoorden die bij de ontmoeting met de ministers van Binnenlandse Zaken zijn gerezen, hebben we besloten een tweede technische missie naar Libië te zenden om te zien waar de personen terechtkomen die zijn gerepatrieerd of die wachten tot ze naar Europa kunnen. Deze tweede missie is al afgerond, maar de resultaten ervan zijn nog niet beschikbaar. Op 2 of 3 juni, bij de volgende Raad van ministers van Binnenlandse Zaken, zal ik verslag uitbrengen over deze tweede missie en concrete initiatieven voorstellen die zeker geïnspireerd zullen zijn door de noodzaak om ter plaatse, dus ook in Libië, de grondrechten te beschermen van personen die legaal of illegaal zijn binnengekomen en in elk geval recht hebben op een menswaardige behandeling. Daarover zal het Parlement natuurlijk continu op de hoogte worden gehouden. Barones Ludford, u weet dat de bescherming van gegevens voor mij een constante zorg is. Een manier is de toegang tot persoonsgegevens alleen mogelijk maken met het oog op de welomschreven doelstellingen die in de wet zijn neergelegd: een uitbreiding naar analogie, in de trant van: met het oog op bepaalde doelstellingen is het toegestaan, dus ook voor andere, is niet mogelijk. Dat kan niet. Als we op dit punt nauwkeurig bepalen dat bijvoorbeeld alleen bepaalde autoriteiten toegang hebben tot
10/05/2005 vertrouwelijke gegevens en andere niet, beginnen we bakens te zetten. Om een voorbeeld te noemen dat u kent: de ministers van Binnenlandse Zaken hebben me gevraagd om ruimere toegang tot de bestaande databases voor de onderzoeksautoriteiten. Mijn antwoord is dat het recht van toegang uitgebreid kan worden als we tegelijkertijd de bescherming van die gegevens verhogen met een voorstel op basis van de derde pijler, dat we zeker voor het einde van dit jaar zullen indienen. Mijns inziens is het antwoord: “we moeten duidelijk zijn”. Er zijn doelstellingen die strikt moeten worden uitgelegd, zoals de juristen zeggen: als de toegang tot een gegeven is toegestaan met het oog op een bepaalde doelstelling, kan geen toegang worden verleend met het oog op een andere. Dat is het punt van waaruit ik ben vertrokken. Laatste thema: de slachtoffers van misdrijven. We zullen voorstellen indienen om financiële hulp te verstrekken, niet direct aan de afzonderlijke slachtoffers, maar bijvoorbeeld aan organisaties en instellingen die zich bezighouden met de zorg, ook psychologisch, aan slachtoffers van geweld of van mensenhandel, aan diegenen die aan handelaren zijn ontsnapt. Er zijn veel vormen van bijstand, ook concrete, aan afzonderlijke personen die het slachtoffer zijn geworden van misdrijven. We kunnen hen niet elk afzonderlijk financieel steunen, maar we kunnen specifieke instellingen en organisaties financieren. Op die manier verlichten we de gevolgen voor degenen die criminaliteit aan den lijve hebben ondervonden. 2-228
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. 2-229
VOORZITTER: MEVROUW KAUFMANN Ondervoorzitter 2-230
Vragenuur (Commissie) 2-231
De Voorzitter. – Aan de orde is het Vragenuur. Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie (B60236/2005). Eerste deel 2-232
De Voorzitter. – Vraag nr. 29 van Eoin Ryan (H0350/05) Betreft: Textielimporten Sedert het internationale quotasysteem voor textiel op 1 januari 2005 is verstreken is de export van bepaalde Chinese kledingsartikelen naar Europa met meer dan 500 procent gestegen, doordat China kon profiteren van zijn lage arbeids- en verwerkingskosten. Is de Commissie het ermee eens dat excessieve Chinese kledingsimporten een "verstoring van de markten" teweeg brengen en dat duizenden arbeidsplaatsen in de textielindustrie bedreigd zullen worden als China zijn exporten niet beperkt? Zal de Commissie een beroep op de WTO-voorschriften doen om ervoor te zorgen dat de Chinese importen tot 2008 tot 7,5 procent per jaar worden beperkt?
10/05/2005 2-233
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) Ik neem deze vraag over van mijn collega de heer Mandelson. Als lid van de Wereldhandelsorganisatie profiteert China sinds 1 januari 2005 van de afschaffing van textielquota. De invoercijfers voor de eerste drie maanden van 2005 laten zien dat de Chinese exporteurs de kansen die de afschaffing van de quota biedt, hebben gegrepen. Rekening houdend met de grote zorgen die de Europese textielfabrikanten, vakbonden en enkele lidstaten hebben geuit, heeft de Commissie op 29 april onderzoeken ingesteld, die een aantal producten bestrijken, om te bepalen of er sprake is van verstoring van de markt en een ongeregelde ontwikkeling van de handel, als gedefinieerd in de toepasselijke communautaire wetgeving in overeenstemming met het Toetredingsprotocol van China tot de WTO. Na deze onderzoeken kan de Commissie besluiten formele besprekingen met China te beginnen. In dat geval is China verplicht de uitvoer naar de Gemeenschap tot bepaalde specifieke niveaus te beperken, met een groeipercentage van, over het algemeen, 7,5 procent. Zulke maatregelen kunnen uiterlijk tot 31 december gelden, of voor de duur van één jaar, afhankelijk van het moment waarop om de besprekingen is gevraagd. Indien nodig kunnen ze opnieuw worden toegepast. 2-234
Eoin Ryan (UEN). - (EN) Ik bedank de commissaris voor zijn antwoord. Uit talloze berichten in de media blijkt dat de commissaris die verantwoordelijk is voor de handel, oproept tot terughoudendheid in deze zaak en heeft gepleit voor het vermijden van wat hij “protectionistisch denken” noemt. Aan de andere kant is de regering van de Verenigde Staten ingegaan op een verzoek van de Amerikaanse textielindustrie om de scherpe toename van de invoer van textiel uit China te onderzoeken. De Amerikaanse minister van Handel, Carlos Gutierrez, heeft een snel en eerlijk onderzoek beloofd. Hij zei: “We willen het snel doen en we willen het goed doen.” Wat is er zo anders aan de textielproducten uit de EU dat dit leidt tot wat een zeer voorzichtige aanpak van de Commissie lijkt te zijn, in plaats van tot de snelle en eerlijke aanpak van de VS? 2-235
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) De Commissie verdedigt actief de belangen van de Europese textielindustrie, maar de Commissie wil haar acties wel baseren op feiten en op de regels van de WTO. De richtsnoeren die begin april zijn vastgesteld en gepubliceerd, voorzien in snelle procedures om te analyseren vrijwaringsmaatregelen gerechtvaardigd zijn in antwoord op een toename van de Chinese textiel- en kledinginvoer. Deze richtsnoeren bepalen dat de Commissie, indien de feiten dit rechtvaardigen, een onderzoek kan instellen om te analyseren of is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van vrijwaringsmaatregelen.
65 Op 29 april heeft de Commissie een onderzoek ingesteld naar de invoer van negen categorieën textielproducten en kleding. De Commissie heeft aangegeven dat zij haar uiterste best zal doen om dit onderzoek ruim binnen de maximumperiode waarin de richtsnoeren voorzien, afgerond te hebben. Parallel daaraan zal de Commissie informele besprekingen met de Chinese autoriteiten voeren om tot een voor beide partijen bevredigende oplossing te komen die de Europese industrie verlichting biedt zonder dat toevlucht hoeft te worden gezocht in vrijwaringsmaatregelen. Als deze gesprekken geen succes hebben, behoudt de Commissie zich het recht voor om via de WTO om formele besprekingen met China te vragen en eventueel vrijwaringsmaatregelen op te leggen indien de feiten dit rechtvaardigen. Er zijn verzoeken geweest om de spoedprocedure toe te passen waarin de richtsnoeren voorzien. Dit houdt in dat, zonder voorafgaand onderzoek, direct wordt overgegaan tot formele besprekingen met China via de WTO als er aanwijzingen zijn dat de industrie van de EU onherstelbare schade lijdt als zo'n handelswijze niet wordt gevolgd. De diensten van de Commissie analyseren deze verzoeken momenteel. 2-236
Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte dames en heren, een van de grootste problemen die wij op dit moment met de handel met China hebben, is de valutasituatie. Zou het wellicht mogelijk zijn dat de Commissie op dit gebied een studie uitvoert of een groenboek samenstelt waaruit blijkt welk effect de marktmechanismen, ook op monetair en financieel vlak, op China zou kunnen hebben? 2-237
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) De feiten waar de Commissie momenteel over beschikt en waarmee zij rekening houdt, betreffen de invoercijfers die beschikbaar zijn gekomen na afloop van het eerste kwartaal van dit jaar. De Commissie heeft de invoercijfers afgewacht, in plaats van dat zij heeft vertrouwd op de vergunningenovereenkomsten. De tweede vraag die de afgevaardigde stelt, over de valutasituatie, is iets waarmee in de huidige WTO-regels geen rekening wordt gehouden. De Verenigde Staten hebben in een andere context verwezen naar de valutasituatie in China, namelijk de koppeling van de Chinese munt aan de dollar, die volgens sommige commentatoren in de Verenigde Staten de situatie rond de uitvoer vanuit China verergert. De kwestie van de valuta heeft niets te maken met het onderzoek uit hoofde van de WTO-regels. Er zijn verschillende analyses van deskundigen over wat er wel of niet zou moeten worden gedaan met betrekking tot de Chinese munteenheid. Hiermee wordt in de regels van de WTO en in het kader van deze specifieke zaak momenteel geen rekening gehouden. 2-238
66
10/05/2005
Georgios Papastamkos (PPE-DE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, niemand betwist dat China een belangrijke factor is in het wereldhandelsstelsel. Bovendien behoor ik tot degenen die van mening zijn dat een China dat onderworpen is aan de disciplines van de Wereldhandelsorganisatie de voorkeur verdient boven een China dat onder en boven de wet is en kan doen en laten wat het wil. Ik wilde echter drie punten aanstippen.
Betreft: Bescherming van vliegtuigpassagiers ingeval van insolventie
Ten eerste had men tijdig moeten zorgen voor douanesamenwerking. Daarmee had men de import van Chinese namaakproducten aanzienlijk kunnen beperken en meer algemeen ervoor kunnen zorgen dat China zich houdt aan de regels en disciplines van de WTO.
Kan de Commissie mededelen wanneer het onderzoek afgerond zal zijn en wanneer voorstellen klaar zijn om de miljoenen EU-burgers die on-line boeken te beschermen?
Ten tweede, hoe efficiënt is de verordening van december 2004? En ten derde, welke kant moet het onderzoek uitgaan opdat wij ons kunnen veiligstellen tegen de import van Chinese textielproducten?
Tal van vliegtuigpassagiers die via internet afzonderlijk vluchten en accommodatie boeken en geen gebruik maken van reispackages, zijn in onvoldoende mate beschermd voor het geval zij in een ander land vast komen te zitten of hun geld kwijtraken als een luchtvaartmaatschappij niet aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. Op 29 maart 2005 heeft de Europese Commissie gezegd dat zij het probleem bestudeerde en dat zij zal bezien of nieuwe wetgeving noodzakelijk is.
2-241
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) Ik beantwoord deze vraag namens mijn collega de heer Barrot. De Commissie bestudeert de zaak van de insolventie van luchtvaartmaatschappijen momenteel. Zij is een studie begonnen naar het functioneren van de interne markt voor het luchtvervoer. Deze studie bestrijkt als apart onderdeel het vraagstuk van de faillissementen.
2-239
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) De Europese Unie houdt zich aan de regels van de WTO, die heel duidelijk stellen wat er in dit stadium moet worden gedaan. Dat is de reden waarom commissaris Mandelson feitelijke informatie over de uitvoer vanuit China naar de Europese Unie voor de eerste drie maanden van dit jaar heeft afgewacht. De Commissie heeft nu de aanzet gegeven tot verdere actie. Als gevolg van deze specifieke actie wordt nu een aantal categorieën onderzocht. Zoals mijn collega de heer Mandelson evenwel heeft aangegeven, hebben de lidstaten in de Unie krachtens de overeenkomst in de WTO tien jaar de tijd gehad om zich hierop voor te bereiden. Het had dan ook niet als een grote verrassing mogen komen, of überhaupt als een verrassing, dat de Chinese exporteurs de kans zouden benutten. Welke actie ook mag voortvloeien uit het onderzoek dat nu plaatsvindt, deze actie zal hoe dan ook niet langer kunnen gelden dan tot 31 december 2008. Ik wil niet vooruitlopen op de beslissing die mogelijk zal worden genomen naar aanleiding van deze onderzoeken, maar wat er ook gebeurt, dit kan slechts tot eind 2008 duren. De geachte afgevaardigde heeft voorts de kwestie van de samenwerking op douanegebied naar voren gebracht. De feiten die de diensten van de Commissie hebben verzameld, hebben gedetailleerde cijfers uit alle lidstaten opgeleverd over het volume van de invoer vanuit China in de eerste drie maanden van dit jaar. Er is goede samenwerking tussen de douaneautoriteiten in de betrokken lidstaten en de Commissie om de specifieke nauwkeurige informatie over de werkelijke invoercijfers te verstrekken. 2-240
De Voorzitter. – Vraag nr. 30 van Robert Evans (H0285/05)
Behalve dat de consultant de Commissie een database verstrekt die belangrijke informatie bevat over relevante gevallen van insolventie in de Europese luchtvaartindustrie per 1 januari 2000, is de consultant ook gevraagd te kijken naar het probleem van passagiers die ergens stranden als gevolg van een faillissement. De studie zal antwoord geven op de vraag of er een beschermingsmechanisme voor luchtvaartpassagiers nodig is, en zal de mogelijke opties onderzoeken. De bevindingen van de studie zullen naar verwacht eind augustus 2005 beschikbaar zijn. Op grond van deze conclusies zal de Commissie een besluit over eventuele toekomstige acties nemen, indien effectief wordt bevestigd dat een groot aantal burgers wordt geconfronteerd met een gebrek aan bescherming. 2-242
Robert Evans (PSE). - (EN) Dank u wel voor dit antwoord. U hebt aangegeven dat deze studie in augustus gereed zou kunnen zijn, wat pas na de zomervakantieperiode van dit jaar is. Ik denk dat u het met me eens bent dat de meeste mensen in Europa steun verwachten als de luchtvaartmaatschappij failliet gaat en ze ergens stranden. Ze stellen zich voor, of ze geloven, dat ze zullen worden gesteund en dat de luchtvaartmaatschappijen hen zullen helpen. Ze denken dat ze kunnen rekenen op steun van hun reisverzekering, terwijl de meesten dat in werkelijkheid niet kunnen. Ze denken dat als ze hun reis hebben geboekt met een creditcard of via internet, ze zijn verzekerd, maar nogmaals, dat zijn ze niet. Hebt u het gevoel dat de Commissie vóór de vakantieperiode van deze zomer een soort van publiciteitscampagne zou moeten ondernemen om mensen aan te moedigen een goede verzekering af te sluiten? Als ze niet zijn verzekerd en een luchtvaartmaatschappij failliet gaat, komen ze in een vervelende situatie terecht. Mensen verwachten meer van de luchtvaartmaatschappijen dan ze klaarblijkelijk op dit moment krijgen.
10/05/2005 2-243
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) De geachte afgevaardigde heeft gelijk dat hij deze specifieke lacune in de bestaande wetgeving onder de aandacht brengt. Zoals hij waarschijnlijk weet, bestrijkt de richtlijn inzake pakketreizen het vervoer als onderdeel van het totale pakket. Zoals hij echter heeft aangegeven, is het vervoer niet verzekerd in het specifieke geval waarin een consument zijn of haar vlucht los van het pakket heeft gekocht. Dit betekent dat de genoemde problemen zich kunnen voordoen. Dat is ook de reden waarom de Commissie een studie op dit specifieke terrein heeft uitgevoerd. Het eerste deel van de advisering wordt gedaan door commissaris Barrot en zal de algemene beoordeling van de verordeningen op dit punt bestrijken. Het tweede deel betreft de mogelijkheid van faillissementen en wat er moet gebeuren wanneer deze zich voordoen. Ik moet er ook op wijzen dat het DG Gezondheid en consumentenbescherming momenteel een beoordeling van de richtlijn inzake pakketreizen uitvoert, die ook zal ingaan op dit probleem. Sinds 2000 zijn er veertig van dit soort faillissementen geweest, maar de manier waarop met deze faillissementen wordt omgegaan, verschilt per lidstaat. Enkele lidstaten nemen het op zich om voor hun gestrande burgers te zorgen. Andere lidstaten hebben afspraken met elkaar gemaakt. Het is daarom nodig dat we dit in zijn totaliteit bekijken. Hopelijk is de adviserende studie voor de zomer gereed. Commissaris Barrot zal vervolgens, als hij dat op grond van de studie nodig acht, wijzigingen voorstellen. 2-244
Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, bent u van mening dat het probleem opgelost zou kunnen worden door de betreffende maatschappijen te verplichten om een verzekering af te sluiten? Ten tweede: de manier waar de tarieven voor vliegreizen tot stand komen is zeer ondoorzichtig, omdat er bovenop de internetprijzen vaak nog luchthavenbelasting en andere kosten komen. Denkt u dat wij op een of andere manier kunnen onderzoeken op welke manier consumenten de beschikking kunnen krijgen over reële, definitieve eindprijzen voor vluchten? 2-245
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) Ik wil er graag op wijzen dat het, of men nu verzekerd is of niet, bepaald niet zo is dat de gemiddelde passagier die dit overkomt, wordt teruggevlogen. Hij of zij kan ook een verzekering hebben die later een schadevergoeding uitkeert, maar heeft daar niets aan op het moment dat de gebeurtenis zich voordoet. De studie die momenteel wordt uitgevoerd, zal naar alle aspecten kijken en ik ben er zeker van dat we voorstellen zullen presenteren om enkele van deze problemen aan te pakken. Zoals u weet is de luchtvaartindustrie een van de grote voorbeelden van het succesvol openstellen van markten in Europa in de afgelopen jaren. Mensen kunnen nu voor heel weinig geld binnen heel Europa vliegen, vergeleken met een paar jaar geleden, en dat is goed voor de consumenten in het algemeen. Daar bestaat geen twijfel
67 over. In de adviserende studie zal naar al deze zaken worden gekeken. 2-246
De Voorzitter. – Vraag nr. Dimitrakopoulos (H-0288/05)
31
van
Giorgos
Betreft: Wet betreffende de referentieaandeelhouder De Commissie heeft krachtens zowel de geest, als de ratio van artikel I-5 van de Europese Grondwet de mogelijkheid om op technisch niveau contact met de lidstaten op te nemen wanneer daar aanleiding voor is, naar analogie met de bekende Europese bemiddelingsprocedure met een uit drie, door de regering aan te wijzen personen bestaande nationale delegatie. Inzake het dossier over de Griekse wet betreffende de referentieaandeelhouder, waarin de Commissie in reactie op een brief van de Griekse regering van 6 april 2005 een met redenen omkleed advies heeft opgesteld, heeft zij dit niet gedaan. Waarom niet? 2-247
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) Conform de gevestigde praktijk in vergelijkbare gevallen zou de Commissie willen onderstrepen dat zij contact heeft gehad met de Griekse regering voordat zij haar aanmaning en haar met redenen omkleed advies heeft verzonden. De nationale autoriteiten, waaronder leden van de Griekse regering, hebben derhalve meerdere gelegenheden gehad om in bijeenkomsten met de Commissie hun argumenten te presenteren. Artikel I5 van het Grondwettelijk Verdrag stelt het beginsel vast van loyale samenwerking tussen de Unie en de lidstaten. Het bepaalt dat beide partijen elkaar respecteren en elkaar steunen bij de vervulling van de taken die uit de Grondwet voortvloeien. In het Grondwettelijk Verdrag wordt niet voorzien in een procedure van technische besprekingen tussen de Commissie en een delegatie van drie personen van een regering van een lidstaat, zoals de geachte afgevaardigde voorstelt. 2-248
Nirj Deva (PPE-DE). - (EN) Ik ben verbaasd over het antwoord dat de commissaris zojuist heeft gegeven. We hebben geen Grondwettelijk Verdrag dat we kunnen gebruiken, want het is nog niet geratificeerd door de volken van Europa. Waarom haalt hij deze Grondwet dan aan? Wat is er mis met het Verdrag? (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) 2-249
Georgios Dimitrakopoulos (PPE-DE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil commissaris McCreevy bedanken voor zijn antwoord. Ook dank ik zijn medewerkers. Ik wilde het volgende opmerken. Ten eerste leid ik uit het antwoord af dat de heer McCreevy en de Commissie altijd open zijn voor een dialoog en dat is een uitermate positieve zaak. Ten tweede, wat mijn verwijzing naar artikel 1.5 van de Grondwet betreft, weet ik heel goed dat de Grondwet nog niet geratificeerd is. Met de Grondwet wordt echter het beginsel van de dialoog en de samenwerking ingevoerd, dat naar ik heb vastgesteld door de heer McCreevy wordt geaccepteerd. 2-250
68
10/05/2005
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) Natuurlijk staat de Commissie er nog steeds voor open deze kwestie met de Griekse autoriteiten te bespreken. Er zijn enkele besprekingen geweest op het niveau van mijn diensten, en ik heb ontmoetingen gehad met leden van de Griekse regering. Natuurlijk willen we deze kwestie afronden, maar ik moet de geachte afgevaardigde en de Griekse autoriteiten erop wijzen dat we heel specifiek zijn geweest in ons verzoek aan de Griekse autoriteiten. Ze weten wat ze moeten doen. We zijn op die specifieke basis verder gegaan. 2-251
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mijnheer de commissaris, dit vraagstuk van de “fundamentele aandeelhouder” is zeer gevaarlijk. Als dit zich uitbreidt tot heel Europa, zal de pers gemuilkorfd worden. In Griekenland heeft de regering problemen met de pers, en daarom wil zij haar onder controle brengen. Bij ons worden momenteel buitenlandse bedrijven preferentiële voorwaarden geboden. De bevoegde minister heeft het zelf gezegd: “Maakt u zich niet druk over wat wij in Griekenland doen; de buitenlandse bedrijven worden er beter van”. Wij willen dat de Griekse bedrijven dezelfde mogelijkheden krijgen als de bedrijven uit de andere landen. Als dit zo doorgaat, zal van het basisbeginsel van de rechtvaardigheid geen sprake meer zijn. Beschermt u dus de Griekse ondernemingen tegen de regering die ze wil muilkorven. 2-252
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) De Griekse autoriteiten zijn erop gewezen dat de Commissie van mening is dat deze wet zowel een inbreuk is op de richtlijnen van de EU als op het Verdrag zelf. We hebben de Griekse autoriteiten erop gewezen dat noch het artikel in de Grondwet noch de wet verenigbaar is met de EU-richtlijn of met de bepalingen in het Verdrag. We hebben er ook op gewezen dat hetzelfde gold voor de vorige wet, die niet ten uitvoer is gelegd of is uitgevoerd. We hebben de Griekse autoriteiten op 23 maart een aanmaning toegezonden. Ze hebben op dezelfde dag gereageerd. In dit antwoord lazen we de argumenten die ze naar voren hadden gebracht. Vervolgens hebben we op 28 april ons met redenen omkleed advies toegezonden. Dat is de situatie. Natuurlijk moeten we een dialoog voeren met de Griekse autoriteiten, maar ze kennen ons standpunt in deze zaak. 2-253
Tweede deel Vragen aan commissaris Wallström 2-254
De Voorzitter. – Vraag nr. 32 van Bart Staes (H0272/05) Betreft: Communicatie over de Europese Unie
Diverse opiniepeilingen geven aan dat de burger zich niet nauw betrokken voelt bij de Europese Unie en haar instellingen. De informatiecampagnes en het discours over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa naar aanleiding van de diverse referenda dreigen te worden vertroebeld door andere thema's zoals onder meer de potentiële toetreding van Turkije en de vraag of de dienstenrichtlijn al dan niet wordt goedgekeurd. Erkent de Commissie dat het debat over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa de nodige zuiverheid mist en welke communicatiemiddelen zal zij inzetten om de Europese Unie en het nut ervan over te brengen bij de burgers? 2-255
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) De Commissie steunt volledig de ratificatie van het Grondwettelijk Verdrag en zal, met de steun van het Europees Parlement, een actieve rol spelen bij het informeren van de Europese burgers over de inhoud van het Grondwettelijk Verdrag. De Commissie onderneemt momenteel tien specifieke communicatie-initiatieven. Deze variëren van de grootschalige, gratis verspreiding van de tekst van het Grondwettelijk Verdrag, de website over het Grondwettelijk Verdrag, trainingen voor nationale en regionale journalisten, rondetafelbesprekingen met het maatschappelijk middenveld, informatieacties gericht op universiteiten en scholen, zoals de dag van de Lente in Europa, en steun voor de productie van radio- en televisieprogramma's, tot een gericht gebruik van het Europa Direct-callcentre, de mobilisering van onze netwerken van multipliers op verschillende beleidsterreinen, het uitvoeren van gedetailleerde analyses van opiniepeilingen en focusgroeponderzoek, en last but not least het steunen van de voorlichtingscampagnes in de lidstaten. Ik begrijp volledig de zorgen van de geachte afgevaardigde dat het debat over het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa de noodzakelijke helderheid ontbeert. Juist omdat ze zich goed bewust zijn van dit risico, hebben de Commissie, het Parlement en de staatshoofden en regeringsleiders besloten zich vanaf het begin met het debat te bemoeien en tijdig voorlichtingscampagnes over het Grondwettelijk Verdrag ten uitvoer te leggen die de burgers moeten informeren en hen moeten aanmoedigen deel te nemen in het debat en de referenda, maar die tegelijkertijd het specifieke nationale karakter van elk lidstaat respecteren. We moeten alle beschikbare communicatiemiddelen gebruiken om onze burgers de gelegenheid te geven geïnformeerde keuzen te maken op grond van de inhoud van de Grondwet. Ik wil dat het debat wordt gebaseerd op feiten en niet op de vele mythen die de ronde doen. 2-256
Bart Staes (Verts/ALE). – Voorzitter, collega's, mevrouw de commissaris, bedankt voor uw antwoord. Ik begrijp natuurlijk dat u hier uiteenzet hoe u de burger probeert uit te leggen waar het hem werkelijk om draait, maar wat mij zorgen baart is dat informatie al gauw wordt begrepen als propaganda. Als informatie wordt begrepen als propaganda, kan je het tegengestelde effect
10/05/2005 krijgen van wat je werkelijk beoogt. Ik zou de commissaris willen vragen welke inspanningen worden gedaan om van informatie geen propaganda te maken. Met andere woorden: om in de informatie zowel de positieve als de negatieve aspecten van de voorliggende Ontwerpgrondwet te belichten. Ik denk dat de burger de beide elementen moeten aangereikt worden, opdat hij een juist oordeel kan vellen. 2-257
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) We zijn niet betrokken bij het maken van propaganda. Ik heb heel duidelijk aangegeven dat de Commissie als instelling niet betrokken mag zijn bij het maken van propaganda. Dat is de reden waarom we ons bijvoorbeeld concentreren op het beschikbaar en toegankelijk maken voor gewone burgers van de volledige tekst van het Grondwettelijk Verdrag, vertaald in de verschillende talen, zodat ze de tekst zelf kunnen lezen. In sommige gevallen is ons materiaal slechts een samenvatting van de tekst, in andere gevallen is het de volledige tekst. We maken duidelijk dat mensen vragen kunnen stellen, en dat de diensten klaarstaan voor de burgers. De rest moet deel uitmaken van een, naar ik hoop, geïnformeerd debat in elk van de lidstaten, waarin de “ja”- en de “nee”-kant volledig zijn vertegenwoordigd. We hebben echt duidelijk gemaakt dat we geen propaganda mogen maken. We hebben ons werk beperkt om te verzekeren dat we een bijdrage kunnen leveren aan dit geïnformeerde en inhoudelijke debat over het Grondwettelijk Verdrag. 2-258
David Martin (PSE). - (EN) Ik vraag me af of de commissaris mijn frustratie deelt over de dubbelhartige houding van lidstaten in deze kwestie. Aan de ene kant klagen ze over het gebrek aan kennis van de activiteiten van de EU bij hun burgers, maar aan de andere kant frustreren ze de Europese Commissie bij de verspreiding van informatie. Gaat de commissaris, nu de Britse algemene verkiezingen uit de weg zijn, nieuwe gesprekken met de Britse regering voeren om te bespreken hoe in het Verenigd Koninkrijk feitelijke informatie over het werk van de Europese Unie, en in het bijzonder over de inhoud van het Grondwettelijk Verdrag, kan worden verspreid? 2-259
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) We hebben altijd geprobeerd een open en eerlijke dialoog met de Britse regering te voeren, niet het minst over voorlichting, maar we respecteren ook de wil en de plannen en strategieën van elk van de lidstaten. Het zou heel jammer zijn als we een lidstaat iets zouden proberen op te dringen dat vervolgens als propaganda zou worden gezien, of als we ons in een debat zouden proberen te mengen dat in een specifieke lidstaat wordt gevoerd. In plaats daarvan bieden we onze steun, onze hulp, het materiaal en alle feiten die we voor de lidstaten beschikbaar kunnen maken. Ik hoop dat we zullen doorgaan met deze gesprekken en zullen zien hoe we de
69 Britse regering het beste kunnen helpen met informatie over het Grondwettelijk Verdrag, maar de strategie moet altijd een nationale strategie zijn. We kunnen wel bijstand verlenen, helpen en de nationale strategieën steunen, en dat is ook hoe het tot nu toe is gepland. 2-260
Josu Ortuondo Larrea (ALDE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, in Baskenland hebben we al over het Grondwettelijk Verdrag gestemd en de uitkomst was positief, maar een van de dingen die me daarbij opvielen, was dat degenen die tegen dit Verdrag waren, zich beriepen op het argument dat het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie afbreuk deed aan de rechten die de burgers in het merendeel van de lidstaten al hadden, met name op het gebied van wonen, werk, enzovoort. Mijn vraag luidt wat we allemaal samen zouden kunnen doen, ook vanuit de Commissie, om de burgers van Europa te doen inzien dat het Handvest van de grondrechten een aanvulling is op de rechten die al zijn vastgelegd in de grondwetten van de lidstaten, en dat het Europese burgerschap een aanvulling is op het burgerschap van de lidstaten. 2-261
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Niet alleen dat, maar door het in het Grondwettelijk Verdrag op te nemen, zullen deze regels en grondrechten voor Europese burgers ook juridisch af te dwingen zijn. Dat is een ander argument dat onder de aandacht van onze burgers moet worden gebracht. We proberen dit op verschillende manieren te doen. De beste manier is vaak de tekst te laten zien zoals hij is, zodat de mensen zelf kunnen lezen wat nu precies als grondrechten voor de Europese burgers wordt vastgelegd, en uit te leggen wat dit betekent. We kunnen dit ook doen via de voorlichting op de webpagina of via ander voorlichtingsmateriaal dat we hebben. Er is een voortdurende dialoog met de burgers door de pogingen het Grondwettelijk Verdrag aan hen uit te leggen en er met hen over te discussiëren. U hebt deze dialoog in Spanje met succes gevoerd. We zijn Spanje daar dankbaar voor. U hebt een voorbeeld gesteld. In veel lidstaten publiceren ze ook echt de volledige tekst van het Grondwettelijk Verdrag, inclusief de grondrechten. 2-262
De Voorzitter. – Vraag nr. 33 van Bernd Posselt (H0281/05) Betreft: Public relations van de Commissie Er is toenemende kritiek op de public relations van de Commissie. Welke stappen denkt de Commissie te nemen om de relatie met de media te verbeteren en de voorlichting over de EU dichter bij de burger te brengen?
2-263
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) De Commissie-Barroso heeft een partnerschap voorgesteld voor een vernieuwde Europese orde om de complexe uitdagingen het hoofd te bieden waarvoor we worden gesteld. Daarbij zijn visie, leiderschap en het
70
10/05/2005
neerzetten van prestaties de hoofdelementen voor het scheppen van nieuw vertrouwen. De enige manier om dit partnerschap te ontwikkelen is door de Europese burgers erbij te halen en rekening te houden met hun belangen.
een rol weggelegd voor alle spelers, van de Europese instellingen en de lidstaten tot en met het maatschappelijk middenveld en de media. Interinstitutionele samenwerking is een sleutelelement.
De eerste verantwoordelijkheid van de huidige Commissie is daarom contact te maken met de burgers. Laat ik hier onmiddellijk aan toevoegen dat dit niet uitsluitend een verantwoordelijkheid van de Commissie is. Het is zelfs heel erg de verantwoordelijkheid van alle spelers: het Parlement, de Raad en de regeringen van de lidstaten.
De Commissie heef het Parlement regelmatig geïnformeerd over de ontwikkeling van de communicatiestrategie, die ook is besproken tijdens de laatste bijeenkomst van de interinstitutionele groep voor voorlichting en in de Commissie cultuur en onderwijs tijdens de bespreking van het verslag Herrero-Tejedor. De Commissie zal het Europees Parlement en de Raad uitnodigen commentaar te leveren op haar Witboek. De Commissie zal ook doorgaan met het verbeteren van de betrekkingen met de media, in het bijzonder de regionale en lokale media in de lidstaten, die een belangrijke factor zijn als we willen verzekeren dat informatie de burgers ook echt bereikt.
De Commissie zal daarom een Witboek over communicatie presenteren, dat zal ingaan op de rol van alle betrokkenen en dat de andere instellingen de gelegenheid zal geven hun eigen inbreng te definiëren en te organiseren. De Commissie zal zelf een nieuwe communicatieaanpak volgen, die zich zal concentreren op de noodzaak Europeanen te interesseren in de Europese politiek. Deze vraaggestuurde aanpak van de communicatie moet gebaseerd zijn op een beter begrip van de doelgroepen en degenen die als multipliers functioneren, alsook op een beter gebruik van moderne en effectieve communicatiemiddelen en -technieken en een professionelere houding tegenover al onze communicatieactiviteiten. De Commissie zal eerst haar luisterproces moeten verbeteren. De Commissie moet bij haar raadplegingsprocedures beter gebruikmaken van haar enquête- en inlichtingendiensten, als ik ze zo mag noemen, en moet haar communicatiemiddelen gebruiken naargelang van de behoeften en belangen van haar doelgroepen. Om mensen te bereiken zal de communicatie van politieke prioriteiten worden aangepast aan de demografische en nationale situatie, in plaats van dat de klassieke uniforme aanpak wordt gehanteerd. Onze vertegenwoordigingen in de lidstaten zullen hierin een centrale rol spelen. De Commissie zal haar beleid en het effect van dit beleid op het dagelijks leven van de burgers in de EU uitleggen en zal de tastbare voordelen van Europa communiceren in plaats van mensen te overladen met technische informatie. Last but not least zal de Commissie inspanningen aanmoedigen en steunen om een dialoog met Europeanen op gang te brengen en deze dialoog te verbeteren. De Commissie zal haar communicatieactiviteiten daarom moeten professionaliseren. Dat houdt in dat het onderzoek, de planning, de coördinatie en de evaluatie van communicatieactiviteiten moeten worden verbeterd, en dat beter gebruik moet worden gemaakt van de uitstekende communicatiemiddelen die de Commissie tot haar beschikking heeft, alsook van de vertegenwoordigingen in de 25 lidstaten. Communicatie zal worden geïntegreerd in de werkcultuur van de Commissie en, vanaf het eerste begin, in de formulering van het beleid. Dit moet in het hele politieke proces worden volgehouden. Aangezien communicatie over de hele linie een uitdaging is, is er
2-264
Bernd Posselt (PPE-DE) - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik zie twee gevaren voor het beleid dat de Commissie voert op het gebied van de public relations: Aan de ene kant te veel nadruk op slechts een paar grote talen, waaronder Engels, en aan de andere kant een te grote concentratie op of centralisatie in Brussel. Hoe wil de Commissie de decentrale voorlichting verbeteren zodat commissarissen ook in de lidstaten zelf vaker beschikbaar zijn voor contacten met de media? Wij beschikken sinds kort bijvoorbeeld over “Europa Direct”, een netwerk van Europese PR-centra. Ik was afgelopen weekend aanwezig bij de opening ervan in Furth im Wald; overigens een uitstekend initiatief. Helaas zijn er nog te weinig PR-centra bij betrokken dat geldt met name voor de nieuwe lidstaten. Ik zou graag willen weten of het netwerk dit jaar al heel Europa zal bestrijken? 2-265
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) De heer Posselt heeft absoluut gelijk over het risico dat dit te smal wordt of te zeer op Brussel gefocust raakt, en dat is tot nu toe ook een deel van het probleem geweest. We staan voor een enorme uitdaging nu we twintig officiële talen hebben, en dit is iets dat ook een enorme uitdaging voor ons zal blijven. Bij het voorbereiden van deze nieuwe communicatiestrategie hebben we ons laten leiden door het concept van “going local”, dat wil zeggen, van het ons lokaal en regionaal openstellen via onze vertegenwoordigingen. We moeten deze vertegenwoordigingen zodanig uitrusten, en we moeten zodanig werken en plannen, dat ze ook echt “lokaal” in beweging kunnen komen en met de lokale media kunnen communiceren. Onze contacten met de nationale parlementen zullen ook van pas komen. We moeten ervoor zorgen dat Europese aangelegenheden worden verankerd in de lokale en nationale politieke tradities en partijenstelsels. Deze zullen de Europese aangelegenheden moeten begrijpen en zullen moeten weten hoe deze aangelegenheden van invloed zijn op
10/05/2005
71
hun werkwijzen en hun taken. Ik ben het met u eens dat dit uitdagingen zijn. We zijn al bezig een oplossing voor deze twee zaken te zoeken.
opiniepeilingen en focusgroeponderzoek, en de tiende actie betreft ondersteuning van de voorlichtingscampagnes van de lidstaten.
2-266
Door deze initiatieven proberen we een geïnformeerd debat te ontwikkelen op basis van de inhoud van de Grondwet. Ook de leden van het Europees Parlement en de afzonderlijke lidstaten hebben een cruciale rol te spelen.
De Voorzitter. – Vraag nr. 34 van Gay Mitchell (H0300/05) Betreft: Informatie over de Europese grondwet De burgers van de lidstaten zijn geneigd om de Europese Unie als ver afgelegen en abstrakt gegeven te beschouwen, hoewel ze betekenisvolle invloed uitoefent op een heel aantal onderdelen van hun dagelijks leven. Volgens het laatste overzicht dat de Eurobarometer publiceert op grond van veldwerk in november van vorig jaar, heeft ongeveer 1/3 van de Europeanen nog nooit van de grondwet gehoord. Er is ook een enorm probleem van verkeerde informatie. Zoals we vaststellen in Frankrijk, wordt de discussie over de grondwet dikwijls al te zeer in verband gebracht met kwesties die er los van staan, zoals de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Met welke middelen geeft de Commissie de burgers duidelijke inlichtingen over de grondwet? Verbindt ze zich ertoe om meer inspanningen te leveren om de fabels over de Europese grondwet te verdrijven die momenteel de ronde doen?
2-267
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Het klopt dat Eurobarometer Special 214, The Future Constitutional Treaty, onthult dat 67 procent van de burgers al van het Grondwettelijk Verdrag heeft gehoord, terwijl 33 procent dat nog niet heeft. Volgens deze Eurobarometer is voorts 75 procent van de mensen die het Grondwettelijk Verdrag goed kennen, voor het Verdrag, en is zelfs 60 procent van degenen die slechts een beperkte kennis van het Grondwettelijk Verdrag hebben, voor het Verdrag. De steun onder degenen die tot nu toe nog nooit van het Grondwettelijk Verdrag hebben gehoord, is echter slechts 22 procent. De conclusie is duidelijk. Goede communicatie over dit hoeksteenproject voor de toekomst van de Europese Unie is van levensbelang. Zoals u weet, ligt de grootste verantwoordelijkheid voor de communicatie rond het Grondwettelijk Verdrag bij de lidstaten. Desondanks is de Europese Commissie vastbesloten alle acties te ondernemen die nodig zijn om de burgers te informeren over de inhoud van het Grondwettelijk Verdrag, maar ook over het belang ervan voor de toekomst van de Unie. We hebben daarom de strategie ontwikkeld die ik eerder heb genoemd, die bestaat uit tien initiatieven die een geïntegreerd concept vormen en elkaar steunen en versterken. Deze initiatieven zijn: de gratis verspreiding van de tekst van de Grondwet, een website over de Grondwet, trainingen voor nationale en regionale journalisten, rondetafelbesprekingen met het maatschappelijk middenveld, informatie voor universiteiten en scholen, steun voor de productie van radio- en televisieprogramma's en het gerichte gebruik van het Europa Direct-callcentre. Onze achtste actie betreft de mobilisering van onze netwerken van multipliers op verschillende beleidsterreinen. De negende actie bestaat uit het uitvoeren van een gedetailleerde analyse van
2-268
Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Dank u voor dit antwoord, commissaris. In Ierland zijn we verplicht een referendum te houden. Een voormalige collega van me, een minister, die campagne voerde bij een vorig referendum, kreeg te horen: “Als u die vrachtwagens aan het eind van deze doodlopende straat niet weghaalt, ga ik niet stemmen.” Dat is de mate van betrokkenheid van sommige mensen in deze campagne. De twee belangrijkste punten rond het Grondwettelijk Verdrag zijn op de eerste plaats dat in de eerste helft van de vorige eeuw zestig miljoen Europeanen zijn omgekomen omdat we geen geïntegreerd Europa hadden, en op de tweede plaats dat niet alleen regeringen en parlementen, maar ook het maatschappelijk middenveld betrokken zijn geweest bij de opstelling van dit Grondwettelijk Verdrag. De instellingen van deze Unie hebben gesproken. Laten we de cynici even vergeten! U hebt een klus te klaren: trek eropuit en verkoop dit Grondwettelijk Verdrag, en geef de lidstaten alle bijstand die u kunt verlenen, om het Grondwettelijk Verdrag te verkopen. Ik wil u vragen een taakgroep van de beste uitvoerders van communicatietechnieken samen te stellen om u daarbij te helpen. 2-269
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) U hebt uw dertig seconden zeer goed gebruikt, mijnheer Mitchell. Ik zal doen wat onze taak als Europese instelling is, namelijk een bijdrage leveren en verzekeren dat we de lidstaten bijstaan. De basisstrategie moet een nationale zijn. U in Ierland verkeert in de beste positie om weet te hebben van de gevoeligheden en de vragen die leven, en van het soort debatten dat u met uw burgers kunt voeren. Maar we zullen op een professionele manier ons best doen om een bijdrage te leveren, om u bij te staan en u de ruggensteun en het materiaal te geven dat u nodig hebt, en we zijn daar volop mee bezig. 2-270
David Martin (PSE). - (EN) Uw lijst van tien actiepunten voor de bevordering van de voorlichting over het Grondwettelijk Verdrag is heel welkom. Het lijkt mij dat er één omissie is: er is geen voorziening voor het weerleggen van verkeerde informatie. Het is dringend noodzakelijk dat we in de hele Europese Unie, via het netwerk van de bureaus van de Commissie, een stelsel creëren dat ons in staat stelt onmiddellijk te reageren wanneer er mythen en leugens over de
72 Europese Unie worden verteld, vooral over de inhoud van het Grondwettelijk Verdrag. Het heeft geen nut twintig dagen of twee maanden later te reageren, want dan heeft de mythe al wortel geschoten in de werkelijkheid. Er moet direct worden gereageerd. 2-271
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) We zijn begonnen met een weerleggingsdienst. Ik ben het met u eens dat dit heel belangrijk is, want soms worden pure leugens verteld over de tekst van het Grondwettelijk Verdrag. We zijn bezig met een weerleggingsdienst. Misschien moeten we zichtbaarder maken dat we zo'n dienst zijn begonnen. De dienst is sterk gebaseerd op het geven van reacties op beweringen die in de Britse media opduiken. U kunt de dienst vinden op de website van de vertegenwoordiging in het Verenigd Koninkrijk. Ik ben het met u eens dat deze dienst heel belangrijk is. 2-272
James Hugh Allister (NI). - (EN) Schaamt de Commissie zich niet dat zij de referendumcampagne probeert te laten slagen door in te spelen op emoties en sentimenten, zoals de commissaris deed in haar toespraak afgelopen weekend bij de herdenkingsceremonie voor de bevrijding van het concentratiekamp Terezin? Beseft de Commissie dan helemaal niet dat de tegenstanders van de Grondwet net zo trots zijn op de overwinning op het nazisme als ieder ander, en dat we het een grote belediging vinden wanneer ze dat gevoel probeert te kapen om de politieke agenda van het promoten van deze Grondwet te bevorderen? 2-273
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Het spijt me, maar schamen de Britse media zich niet zulke vreselijke leugens te publiceren? Ik heb iets dergelijk nooit gezegd, maar dat doet er niet toe als zij het hebben geschreven. Ze hebben gelogen; ze hebben dingen verzonnen. Het spijt me gewoon voor u, want u bent misleid door pure leugens in de Britse media. Ik wil dat iedereen hier weet dat dit een pure leugen is. Ze hebben in de kranten een soort van titel of kop bedacht die er volledig naast zit. Er waren daar veel mensen, dus u zult precies weten wat ik heb gezegd.
10/05/2005 Is de Commissie van mening dat medefinanciering van tv-programma's een actueel onderwerp is, verbonden met de doelstelling om de burger voor te lichten, op de specifieke terreinen die de Commissie culturele zaken heeft genoemd, dus dramaseries, wedstrijden, films en nieuwsreportages? Welke bedragen zijn er in de huidige voorlichtingsen communicatiestrategie van de Commissie voor de desbetreffende begrotingspost vastgesteld?
2-275
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, de grootste uitdaging voor de Commissie op communicatiegebied is met beperkte middelen 450 miljoen burgers van de EU te bereiken. Volgens het laatste volledige verslag van de Eurobarometer is televisie zonder meer de meest populaire informatiebron voor de burgers van alle 25 lidstaten als het om vragen over de EU gaat. De radio sluit daar nauw bij aan op een derde plaats, met een hoger percentage in de nieuwe lidstaten, zodat de audiovisuele media de meest effectieve kanalen zijn om informatie over de Europese Unie te verspreiden. Als schakel in de doelstelling om burgers feitelijke en andersoortige informatie te verstrekken over de EU, haar beleidsterreinen, besluiten en maatregelen, heeft de Commissie sinds 2003 elk jaar een uitnodiging gepubliceerd om voorstellen in te dienen met het oog op cofinanciering van hoogwaardige en toegankelijke programma’s in een aansprekende populaire vorm, waarmee tevens gestreefd wordt naar het bevorderen van de ideeën en waarden van de EU. Het totale budget voor het jaar 2004 bedroeg 6,7 miljoen euro. Van de projectvoorstellen die door radio-/tvproducenten of radio-/tv-maatschappijen zijn ingediend, zijn 79 projecten uitgekozen. Voor 2005 betreft de uitnodiging alleen het indienen van voorstellen voor radioprogramma’s, en het budget voor die activiteit bedraagt 3,9 miljoen euro. Daarna worden overeenkomsten opgesteld waarin de vormen van deze samenwerking tussen radio/tv-maatschappijen of – producenten en de Commissie worden geregeld.
Betreft: Voorlichtings- en communicatiestrategie van de EU
Als de aanvragers hun project vormgeven, staat het ze vrij om het soort programma te kiezen dat ze het liefst produceren en uitzenden. Het format kan een dramaserie zijn, een spelprogramma, een film, een reportage, maar ook een discussieprogramma, enzovoort. Tot nu toe zijn er geen kandidaten geweest die gekozen hebben voor het ontwikkelen van een dramaserie, spelprogramma of film.
Het Europees Parlement heeft in een ontwerpverslag (PE 355.447v0100) over de voorlichtings- en communicatiestrategie van de EU voorgesteld dat "de instellingen via openbare aanbestedingen overeenkomsten moeten sluiten met onafhankelijke televisieproducenten die in staat zijn dramaseries, wedstrijden, films, nieuwsreportages en alle andere soorten kwalitatief goede en toegankelijke programma's te ontwerpen, die het publiek aanspreken en die de Europese idee en waarden kunnen propageren" (par. 11). De Commissie heeft in haar mededeling COM(2004)0196 def. geconstateerd dat er behoefte is aan informatie over de Europese gedachte en Europese waarden. De Commissie stelt verder vast dat de audiovisuele sector hierbij een belangrijke rol speelt en dat de medefinanciering van audiovisuele programma's over de EU moet worden voortgezet (blz. 18).
Dit wordt bevestigd door de resultaten van de jongste kwaliteitsstudies en opiniepeilingen van de Commissie, die in de 25 lidstaten van de EU zijn uitgevoerd. Het doel was het in kaart brengen van de wensen en verwachtingen van de inwoners van Europa, zowel wat betreft vorm als inhoud. Televisiekijkers beschouwen films, dramaseries of spelprogramma’s niet als de meest geschikte manier om informatie over de EU te verspreiden, maar blijken de voorkeur te geven aan actualiteitenprogramma’s, reportages, documentaire programma’s en vooral zakelijke en informatieve
2-274
De Voorzitter. – Vraag nr. 35 van Hélène Goudin (H0329/05)
10/05/2005 nieuwsberichten in meer algemene nieuwsprogramma’s. Ze zijn soms ook geïnteresseerd in documentairhistorische programma’s, culturele programma’s en films, maar in aanzienlijk mindere mate. De aanvragers zijn altijd geheel vrij in de keuze van het soort programma dat ze willen produceren, mits dat programma bijdraagt tot het overbrengen van de Europese boodschap aan de burgers. 2-276
Hélène Goudin (IND/DEM). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mijn dank uitspreken voor dit zeer informatieve antwoord. Ik heb nog slechts één aansluitend vraagje, en dat is of de Commissie kan garanderen dat de informatie neutraal is. U zegt dat de makers van het programma vrij over de inhoud kunnen beslissen. Wordt er geen eis gesteld aan neutraliteit en objectiviteit? 2-277
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, wij gaan ervan uit dat onze samenwerkingspartners zich houden aan de wetten van de afzonderlijke lidstaten inzake neutraliteit of liever objectiviteit. Wij kunnen geen aanvullende eisen stellen, maar wij komen met een aanbod en vragen om voorstellen voor het maken van programma’s, maar programmamakers moeten zich uiteraard houden aan de nationale wetten op het gebied van redactionele vrijheid en natuurlijk objectiviteit. 2-278
Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Commissaris, zullen de NGO's die misbruik maken van de openbare middelen – en ik denk dan in het bijzonder aan een NGO in Ierland die tot taak heeft in de ontwikkelingslanden te werken, maar die tijdens het afgelopen referendum over het Verdrag van Nice borden met de tekst “zeg nee tegen de NAVO” omhooghield – een vorm van sancties of censuur opgelegd krijgen door de Commissie, vooral als ze openbare middelen gebruiken terwijl ze zich zouden moeten bekommeren om derdewereldaangelegenheden en ontwikkelingsproblemen van dien aard? 2-279
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Het is heel moeilijk commentaar te leveren op een specifieke zaak wanneer ik de situatie niet in detail ken, maar ik denk dat we niet bang moeten zijn voor een open debat met degenen die het niet met ons eens zijn, en we zouden een levendig debat over verschillende aangelegenheden moeten verwelkomen. Als we met het maatschappelijk middenveld werken, met NGO's, zullen we ook altijd kritiek van hen krijgen, maar dat hoort bij het democratische proces. Ik ben er bijvoorbeeld aan gewend om met milieu-NGO's te werken, en we geven veel steun aan NGO's. Ik werd voortdurend door hen bekritiseerd, maar dat is eigenlijk hun taak. Ze moeten ons ook onder druk blijven zetten en ze moeten in de gaten houden wat we doen, en wij moeten accepteren dat er een debat is.
73 Ik ken het specifieke geval niet dat u hebt genoemd, en ik weet niet waarom dit überhaupt een probleem is. Maar als we geld geven of een uitnodiging tot het indienen van voorstellen doen, moeten we heel duidelijk zijn over de tegenprestatie die we verwachten, en waarschijnlijk is er in dit geval iets fout gegaan in dit opzicht. 2-280
Nils Lundgren (IND/DEM). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, het lijkt alsof commissaris Wallström en verscheidene deelnemers aan dit debat van mening zijn dat de pers in de Europese Unie en misschien ook de radio en televisie sterk overhellen naar het nee-kamp inzake de Ontwerpgrondwet. Ik moet vragen of dat de opvatting van commissaris Wallström is, omdat mijn besliste ervaring precies tegenovergesteld is, namelijk dat de Europese pers wordt gedomineerd door een enorm overwicht is voor het ja-kamp. Het eigenaardige is dat het hier wordt voorgesteld alsof het omgekeerde het geval is. 2-281
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, geachte heer Lundgren, ik geloof niet dat ik überhaupt iets heb beweerd over overhellen naar de ene of de andere kant. We hebben het wel gehad over pogingen om feiten en informatie over de Grondwet te verspreiden en om journalisten te helpen die informatie beter te begrijpen en ze alle informatie te verschaffen die ze nodig hebben, teneinde – zo zie ik het althans – verslag te kunnen uitbrengen van een debat met zowel argumenten pro als argumenten contra. Het is natuurlijk heel belangrijk dat we vrije media hebben en dat we een levendig debat over deze kwestie voeren. Ik heb dus geen mening over de mate waarin er sprake is van overhellen naar de ene of de andere zijde. Waar wij mee pogen bij te dragen, dat is ervoor zorgen dat ook journalisten toegang tot informatie hebben en dat ze zo nodig cursussen kunnen volgen om bijvoorbeeld de werkwijze van de Europese instellingen te leren kennen. Ik wil mij er niet over uitlaten of er sprake is van overhellen naar de ene of andere kant, maar ik wil ervoor zorgen dat ik bijdraag aan een debat tussen goed geïnformeerde deelnemers. 2-282
De Voorzitter. – Vraag nr. 36 van Brian Crowley (H0344/05) Betreft: Voordelen grondwetsverdrag
van
een
positieve
stemuitslag
voor
het
Kan de Europese Commissie beamen dat er grotere en dringender nadruk moet worden gelegd op de voordelen van een positieve stemuitslag voor het grondwetsverdrag, in plaats van de consequenties te schilderen van een negatieve uitslag? En kan de Commissie aangeven hoe zij de "positieve boodschap" aan de burgers van de EU overbrengt?
2-283
De Voorzitter. – Vraag nr. 36 zal schriftelijk worden beantwoord.
74
10/05/2005 Vragen aan commissaris Hübner
2-284
De Voorzitter. – Vraag nr. 37 van Georgios Karatzaferis (H-0273/05) Betreft: Aanleg van stadspark op de plaats van de oude luchthaven Hellinikon De Griekse minister van Milieu, de heer Souflias, verklaarde op 22 maart 2005 dat de oude luchthaven Hellinikon niet helemaal in een stadspark zal worden veranderd omdat van de Griekse belastingbetaler niet kan worden gevergd de aanleg en het onderhoud daarvan te betalen, en daarom zullen tenminste 1000 aren worden bebouwd. De inwoners van Athene hebben, zoals bekend, te lijden onder ademhalingsproblemen, omdat Athene de hoofdstad is met het laagste groenpercentage per inwoner in de EU. Heeft de Griekse regering de Commissie om medefinanciering voor de aanleg van dat park gevraagd? Zijn er stadsparken in andere grote steden van de Unie?
2-285
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Uit hoofde van het derde communautair bestek voor bijstandsverlening voor Griekenland zijn er twee operationele programma's, Milieu en Attica, die acties omvatten die betrekking hebben op de bebouwing van stedelijke locaties, alsook op steun voor recreatieparken en groengebieden. Volgens de informatie waar de Commissie thans over beschikt, heeft de Griekse regering geen medefinanciering van een stadspark op de plaats van de oude luchthaven Hellinikon voorgesteld, en is zo'n project evenmin uit hoofde van de twee bovengenoemde operationele programma's goedgekeurd. Zoals u zult weten, is de keuze van projectvoorstellen de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten. Zij kunnen de bovengenoemde projecten onder het huidige financiële perspectief nog steeds voorstellen, als ze dat passend vinden. Wat betreft het laatste deel van de vraag: ja, veel grote steden in de Europese Unie hebben een stadspark. 2-286
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mevrouw de commissaris, in ons land bent u bekend als de ‘ijzeren dame’, die de besluiten neemt over de programma’s, over uitstel van betaling. U moet uw naam als ‘ijzeren dame’ eer aan doen en de Griekse regering helpen de werkelijkheid onder ogen te zien. De eens mooiste stad ter wereld, Athene met de Parthenon, is nu een reusachtige betonwoestijn. Als u de berg op gaat naar de Parthenon, ziet u alleen beton om u heen. U moet de Griekse regering tot het besef brengen dat daar geen huizen gebouwd mogen worden. Daar mogen geen flatgebouwen komen te staan. Wij hebben in heel Athene niet één groene as. Helpt u Athene! Helpt u de burgemeesters, en dan zult u een voorbeeld zijn voor Griekenland. Wij hebben dat park nodig. 2-287
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Het was meer een opmerking dan een voorstel. Morgen hebben we een ontmoeting met de vertegenwoordiger van de Griekse regering. Ik zal ook bij andere gelegenheden uw gezichtspunten overbrengen aan de Griekse autoriteiten.
2-288
Georgios Papastamkos (PPE-DE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, de aanleg van het grootste stadspark in Europa - zelfs nog groter dan Hyde Park - is een project dat wordt verwezenlijkt in overleg en samenwerking met de burgemeesters van heel het gebied rondom Hellinikon. Daarmee geeft de bevoegde Griekse minister, de heer Souflias, blijk van een democratische instelling, van zijn geloof in participatie en zijn respect voor de lokale besturen. Ik weiger te geloven dat de heer Karatzaferis middelen van de Griekse perifere regio’s wil overhevelen naar dit gebied van Athene om het project te kunnen financieren. 2-289
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Dat was geen vraag, maar een opmerking, en ik heb er aandachtig naar geluisterd. Een van de kenmerken van de structuurfondsen is partnerschap. Zeker, parken of stedelijke locaties die open zijn voor het algemene publiek, vragen doorgaans om veel partnerschap, niet alleen in de planningsfase van zo'n investering, maar ook na de voltooiing, op het punt van het beheer en het onderhoud van zulke parken. Ik hoop dat dit idee voor veel vertegenwoordigers van verschillende instellingen in Griekenland een voorbeeld is van een gelegenheid om bij elkaar te komen en eens echt na te denken over de vraag of dit wel echt nodig is. Ik heb aandachtig naar uw opmerkingen geluisterd. 2-290
De Voorzitter. – Vraag nr. 38 van Markus Pieper (H0274/05) Betreft: Hervorming van het Europees regionaal beleid
Uit een studie van de universiteit Kassel (D) van juli 2004 blijkt dat van de subsidie voor het Duitse regionaal beleid (EU- en Duitse programma's) tot 96 procent uit economisch oogpunt verloren gaat als gevolg van relocatie van bedrijven en het meeneem-effect. De nu ingediende ontwerpverordening met algemene bepalingen (COM(2004)0492 def.) streeft ernaar het subsidiëren van relocaties in de nieuwe subsidieperiode te voorkomen. Deze regeling heeft echter uitsluitend betrekking op de periode van zeven jaar gedurende welke de gesubsidieerde investering duurzaam moet zijn. Op welke manier kan bij deze regeling rekening worden gehouden met relocaties die voor die tijd plaatsvinden? Hoe kan worden voorkomen dat subsidie uitsluitend wordt gebruikt voor relocatie? 2-291
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) In de structuurfondsen, in de verordeningen en ook in de praktijk zijn er mechanismen van kracht die de verplaatsing ontmoedigen van bedrijven die van de structuurfondsen hebben geprofiteerd. In de huidige verordeningen is er een bepaling die duidelijk stelt dat een bedrijf de steun die het heeft ontvangen, moet terugbetalen wanneer het bedrijf binnen vijf jaar verhuist. Dit mechanisme zal ook na 2006 worden gehandhaafd. We stellen echter voor deze periode te verlengen van vijf jaar naar zeven jaar. We voegen ook een bepaling toe dat een bedrijf dat geld moet terugbetalen, daarna geen recht meer zal hebben op steun uit de fondsen. Over dit voorstel wordt momenteel in de Raad onderhandeld en gediscussieerd. De verordening beschouwt de situatie dat de Commissie,
10/05/2005 wanneer grote projecten (meer dan 25 miljoen euro in het geval van het milieu, en meer dan 50 miljoen euro in het geval van vervoer en substructuur) worden goedgekeurd, de lidstaat ook vraagt om in een kostenbatenanalyse informatie te verstrekken over de eventuele banen die in de context van een gegeven project in de betrokken regio's worden geschapen of verloren gaan. We houden dus ook met dit aspect rekening. De Commissie is van plan om bij toekomstige verordeningen een actievere rol te spelen in de controle, wat zou betekenen dat we informatie kunnen verzamelen over eventuele lopende verplaatsingsprocessen en deze informatie aan de lidstaten zouden kunnen verstrekken. De laatste informatie over dit mechanisme, waarover momenteel met de lidstaten wordt overlegd, betreft de mededingingsregels voor staatssteun. Het DG Mededinging van de Commissie heeft ook de lidstaten om commentaar gevraagd over het vraagstuk van de verplaatsingen. De Commissie analyseert momenteel de standpunten van de lidstaten. 2-292
Markus Pieper (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de commissaris, de door u beschreven mechanismen hebben betrekking op de duurzaamheid van de investering, niet op een mogelijke eerdere relocatie. Aan besluiten over een eventuele relocatie liggen altijd markteconomische overwegingen ten grondslag. Een relocatie vindt bijvoorbeeld plaats vanwege de infrastructuur, de afzetmarkt, de fiscale omstandigheden en de arbeidsmarktsituatie, maar subsidies spelen bij een dergelijke afweging geen enkele rol. Daar moeten wij bij het Europees regionaal beleid rekening mee houden, aangezien deze subsidies in eerste instantie meeneemeffecten zijn. Voor de acceptatie van de Europese gedachte functioneren die subsidies als een vergif, met name in de regio’s waar bedrijven hun deuren sluiten. Die subsidies leiden eigenlijk ook nergens toe, niet tot extra werkgelegenheid en ook niet tot een extra economisch potentieel. Desondanks zou ik de commissaris nog een keer de volgende vraag willen voorleggen: Welke aanvullende mechanismen kunnen wij inbouwen om te voorkomen dat bedrijven waarvan de relocatie al heeft plaatsgevonden, toch subsidie krijgen? 2-293
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) De structuurfondsen vallen onder mijn verantwoordelijkheid. Ik had uw vraag opgevat als een vraag over de bijdrage van de structuurfondsen, wat investeren met gebruikmaking van de fondsen inhoudt. Voorzover we iets te zeggen hebben over het gebruik van de middelen, nemen we het probleem van de verplaatsingen mee. Ik kan in de bredere context van verplaatsingsprocessen in het algemeen echter niets doen. Ik heb mijn antwoord daarom ook beperkt tot het verband tussen de structuurfondsen en potentiële verplaatsingsprocessen. 2-294
75 De Voorzitter. – Vraag nr. 39 van Mairead McGuinness (H-0282/05) Betreft: Natural effect regio's en de afdeling convergentie De Commissie stelt voor dat regio's die door hun economische ontwikkeling het 75 procent BBP-criterium overschrijden (de "natural effect"-regio's) een "infaseringsproces" (in de concurrentie-afd.) doorlopen als tegenhanger van een "uitfaseringproces" (uit de convergentie-afd.), zoals in de lopende programmeringsperiode voor dergelijke regio's gebeurt. Het Commissievoorstel is zeer restrictief voor deze regio's aangezien in hun ontwikkelingsbehoeften beter wordt voorzien door de maatregelen in het kader van de convergentie-afd. dan in die van de concurrentie-afd. Zou de Commissie instemmen met het voorstel van de natural effect regio's om een "uitfaseringsproces" uit de convergentie te doorlopen zonder andere aanvullende financiële middelen dan die welke volgens het Commissievoorstel al voor deze regio's bestemd zijn?
2-295
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Zoals u weet, zijn de infaseringsregio's regio's die normaal, vele jaren lang, de hoogste communautaire steun zouden hebben ontvangen, teneinde alle investeringen te kunnen financieren die nodig zijn om hen in staat te stellen volledig aan de gemeenschappelijke markt deel te nemen en omstandigheden te scheppen waaronder bedrijven soepel kunnen functioneren. Zodra deze omstandigheden er eenmaal zijn, dient prioriteit te worden gegeven aan andere mededingingsfactoren, zoals kennis, innovatie, onderzoek en ontwikkeling, en ook aan de kwaliteit van het menselijk kapitaal. Dit zijn in feite de hoofdgebieden waarop we de communautaire bijstand willen concentreren, in overeenstemming met de geïntegreerde richtsnoeren voor banen en groei die de Commissie heeft voorgesteld, en die het voorzitterschap dit voorjaar tijdens de Europese Raad heeft goedgekeurd. De natuurlijke logica is dus dat we verder moeten naar andere prioriteiten. Het tweede punt is natuurlijk dat van de beperkte middelen. We zullen slechts over zeer beperkte middelen kunnen beschikken uit hoofde van doelstelling 2 en de overgangsbepalingen voor de infasering, zodat de steun heel goed moet worden gericht. De kritieke massa voor groei en concurrentievermogen moet zo snel mogelijk worden bereikt. Ik moet er echter op wijzen dat het menu van prioriteiten dat de Commissie uit hoofde van de verordeningen voorstelt, regio's niet belet in infrastructuur te investeren om de secundaire netwerken te versterken. Het zou daarbij kunnen gaan om verbetering van de aansluitingen op de trans-Europese netwerken, dat wil zeggen, op regionale spoorlijnen, luchthavens, havens en ook multimodale platforms die voor radiale verbindingen met belangrijke spoorlijnen zorgen, en om bevordering van de regionale en lokale binnenlandse waterwegen. De Commissie is daarom bereid de mogelijkheid te onderzoeken of een zekere mate van flexibiliteit ingevoerd kan worden in de toegestane doelen waar voor de middelen mogen worden gebruikt in de infaseringsregio's. Derhalve is de compromistekst van
76 het voorzitterschap op dit punt al aangepast, en staat deze tekst een afwijking toe. Zo'n afwijking moet goed worden verantwoord en zou enkele prioriteiten kunnen betreffen die uit hoofde van de convergentiedoelstelling worden gefinancierd. Het zou evenwel ook kunnen gaan om de sociale infrastructuur, zoals onderwijs, gezondheidszorg en, mogelijk, enkele ontbrekende schakels in de trans-Europese netwerken. Dit is dus allemaal mogelijk. Het moet wel worden verantwoord, hoogstwaarschijnlijk per geval, maar we zijn wel bezig deze mogelijkheid te scheppen. 2-296
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Dank u voor uw antwoord, commissaris. De ‘natuurlijk effect’-regio's zullen enige hoop putten uit het antwoord dat u zojuist hebt gegeven. Het is belangrijk te benadrukken dat deze regio's, ondanks de vooruitgang, nog altijd structureel en infrastructureel gehandicapt zijn. Het is niet logisch om verschillende elementen van het cohesiebeleid te gebruiken om hun sociaal-economische problemen aan te pakken. Ze willen precies dezelfde voorwaarden als de regio's die in het jaar 2000 doelstelling 1 hebben verlaten. Dat is een gerechtvaardigde wens, dus ik dank u voor uw antwoord, waarin ik enige flexibiliteit voor de regio's bespeur. 2-297
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Op mijn reizen door de regio's van Europa heb ik ook regio's bezocht die het slachtoffer zijn van hun eigen succes. Het zou natuurlijk zijn om ze in doelstelling 2 te laten infaseren. Ik weet dat veel van deze regio's nog steeds problemen hebben. Daarom hebben we ook geprobeerd de mogelijkheid te creëren de reeks toegestane typen investeringen te verbreden. Waar het gaat over de vereisten om in aanmerking te komen voor bijstand uit hoofde van doelstelling 1 of doelstelling 2, zie ik in dit stadium geen mogelijkheid voor verschuivingen van de ene groep naar de andere groep. We hebben dit al heel wat keren besproken. We hebben ook heel wat gesprekken gehad met lidstaten. We hebben overlegd over deze vraagstukken. Ik zie geen mogelijkheid vandaag meer te doen voor deze regio's. Het Parlement heeft evenwel nog altijd mogelijkheden; er lopen nog onderhandelingen in de Raad. Ik kan niet zeggen dat er niets mogelijk is, maar ik ben op dit punt niet erg optimistisch. 2-298
De Voorzitter. – Vraag nr. 40 van Dimitrios Papadimoulis (H-0290/05) Betreft: Herziening van het derde communautaire bestek (CB) Sinds het begin van dit jaar dient Griekenland geen aanvragen voor betalingen meer in, in afwachting van de afsluiting van de onderhandelingen met de Commissie over wijzigingen in het controlesysteem voor de contracten en over de onregelmatigheden die zijn ontdekt bij de projecten van de periode 2000-2004. Tegelijkertijd wordt in de Griekse pers bericht dat het Griekse Ministerie van Economische Zaken zal overgaan tot een nieuwe herziening van het
10/05/2005 derde CB, die zal moeten worden goedgekeurd door de Europese Commissie. Wat is het resultaat van de onderhandelingen tussen de Griekse regering en de Commissie over de onregelmatigheden die zijn geconstateerd in de periode 2000-2004? Zullen middelen worden gekort, en zo ja, hoeveel en voor welke programma's? Welke programma's stelt de Griekse regering voor, en voor welke programma's moeten volgens de Europese Commissie de middelen worden gekort vanwege een te gering bestedingspercentage? Zullen gelden naar andere programma's worden overgeheveld, en zo ja, voor welk percentage? 2-299
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Het is veel breder dan alleen een kritische beoordeling van het derde communautair bestek voor bijstandsverlening. Ik wil de heer Papadimoulis graag vertellen in welke fase we verkeren. Zoals u weet, hebben de Griekse autoriteiten op het gepaste moment een beschrijving verstrekt van het beheer en de controlesystemen van het EFRO die in Griekenland zijn ingesteld. In de follow-up heeft een audit, die is uitgevoerd door de diensten van het DG Regionaal beleid, in oktober 2003 het bestaan van ernstige onvolkomenheden in de systemen en het beheerproces bevestigd. We zijn met de Griekse autoriteiten een actieplan overeengekomen. De uiterste termijn voor de tenuitvoerlegging van de acties uit hoofde van dit plan was eind september 2004. De te leveren prestaties van het actieplan zijn geanalyseerd. De conclusie luidde dat bepaalde typen activiteiten die werden medegefinancierd, en bepaalde activiteiten die zijn overgebracht van het tweede naar het derde communautair bestek voor bijstandsverlening, de bijdrage van het EFRO niet rechtvaardigen. We hebben ook het bestaan bevestigd van ernstige tekortkomingen in het beheer en de controlesystemen. Aangezien de Griekse autoriteiten de onregelmatigheden niet hebben onderzocht en niet de noodzakelijke financiële correcties hebben toegepast, heeft het directoraat-generaal hen ingelicht over de mogelijke opschorting van tussentijdse EFRO-betalingen door de Commissie voor bepaalde maatregelen van de operationele programma's die bij de bovengenoemde onregelmatigheden waren betrokken. Tussen januari en mei 2005 heeft een groot aantal bijeenkomsten plaatsgevonden. In de loop van dit proces heeft de Commissie steeds benadrukt hoe urgent het is dat er een algemene oplossing wordt gevonden die het mogelijk maakt de betalingen in de toekomst op een gezonde basis voort te zetten. In antwoord op uw vraag: bij het vaststellen van de hoogte van een eventuele correctie zal volledig rekening moeten worden gehouden met de bevindingen van de audit, maar in dit stadium kunnen de gevolgen op het punt van het verlies van communautaire middelen nog niet worden gekwantificeerd. Ik kan wel zeggen dat, in overeenstemming met de verordeningen, uniforme correcties zullen worden toegepast. Aangezien de besprekingen die hebben plaatsgevonden, tot nu toe niet tot overeenstemming hebben geleid, werkt de Commissie momenteel ook verder aan maatregelen die kunnen leiden tot besluiten tot opschorting. Desalniettemin blijven we openstaan voor een verdere
10/05/2005 dialoog om een oplossing te vinden. De volgende ontmoeting met de Griekse autoriteiten zal morgen plaatsvinden. Wanneer het debat met de Griekse autoriteiten is afgesloten, kan ik u schriftelijk laten weten om welke programma's het gaat, en in welke mate deze programma's worden getroffen. Voorzover de wijziging van het derde communautair bestek voor bijstandsverlening hierbij is betrokken, heeft de Commissie te horen gekregen dat het Griekse ministerie van Financiën van plan is om in de loop van het jaar een aanvraag in te dienen. Tot nu toe heeft de Commissie echter geen voorstellen voor de overdracht van middelen tussen programma's ontvangen. 2-300
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). - (EL) Mevrouw de commissaris, ik weet dat er onderhandelingen gaande zijn over de omvang van de besnoeiingen en dat deze nog niet zijn afgesloten. Kan de Commissie ons evenwel aan de hand van haar eigen berekeningen een orde van grootte - geen nauwkeurige raming - aangeven met betrekking tot de omvang van de ter discussie staande besnoeiingen? Kunt u mij eveneens zeggen wanneer volgens u de besprekingen met de Griekse autoriteiten afgerond zullen zijn? 2-301
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Het spijt me, maar in dit stadium kan ik niets concreters vertellen over de informatie waarover ik beschik voor de bijeenkomst van morgen. Ik kan echter wel de belofte herhalen dat ik u onmiddellijk op de hoogte zal brengen als we erin slagen morgen een oplossing te vinden, waar ik op hoop. Als dit niet mocht lukken, wordt u natuurlijk geïnformeerd over de hoogte van de opschorting, maar in dit stadium kan ik u nog geen cijfers geven. 2-302
Panagiotis Beglitis (PSE). - (EL) Ik wil de commissaris, mevrouw Hübner, van harte bedanken voor het feit dat zij ons heeft herinnerd aan het informeel akkoord dat in de herfst van 2003 werd gesloten met de toenmalige Griekse regering. Daarmee werd voorzien in een decreet dat de door de wet inzake openbare werken veroorzaakte problemen zou oplossen. Ik wil haar eveneens bedanken voor het akkoord dat begin 2004 met de toenmalige Griekse regering werd gesloten over het actieplan voor de verbetering van het stelsel voor het beheer van het communautair bestek. Ik wil echter niet alleen mijn dank uitspreken maar ook een vraag stellen. Wat is, daarna, met de nieuwe regering gedaan voor de verwezenlijking van het actieplan, na maart 2004 dus? Kan mevrouw de commissaris mij daarvan op de hoogte stellen? 2-303
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Misschien was ik niet duidelijk genoeg. Er zijn twee problemen die het onderwerp waren van de audit, en die ook als uitkomst van de audit zijn gepresenteerd. Er was niet alleen sprake van het probleem dat al is genoemd, maar er waren ook ernstige tekortkomingen in het beheer en het controlesysteem, die tot de
77 onregelmatigheden hebben geleid. Krachtens het recht inzake overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken zijn bepaalde typen activiteiten medegefinancierd, en bepaalde activiteiten zijn overgebracht van het ene communautair bestek voor bijstandsverlening naar het andere. Dit was niet gerechtvaardigd voorzover het de subsidiabliteit uit hoofde van de fondsen betrof. Het tweede probleem waren de tekortkomingen in het beheer en het controlesysteem die tot deze systematische onregelmatigheden hebben geleid, vooral met betrekking tot het EFRO. We gaan dus verder met het veranderen van het systeem van het verlies, zodat we in de toekomst een gezond systeem krijgen. We pakken echter ook het probleem aan van wat er tot nu toe onder het bestaande systeem met zijn tekortkomingen is gebeurd. Verleden en toekomst zijn twee verschillende dingen. 2-304
De Voorzitter. – Vraag nr. 41 van David Martin (H0303/05) Betreft: MG Rover Kan de Commissie meedelen welke les zij trekt uit de problemen waarmee MG Rover in het Verenigd Koninkrijk momenteel wordt geconfronteerd?
2-305
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) De vraag is heel kort, maar staat geen kort antwoord toe. Ik denk dat we het probleem moeten bekijken vanuit het kortetermijn-, middellangetermijnen langetermijnperspectief. Wat betreft de korte termijn, hebben de functionarissen van de Commissie gereageerd zodra de sluiting werd bekendgemaakt, en we hebben nauw en veelvuldig contact gehad met onze tegenhangers in de West Midlands. Onze eerste prioriteit was het identificeren van de acties die nodig zijn om de gevolgen van de sluiting te verminderen. Deze acties worden ondernomen met het oogmerk de groeivooruitzichten van de regio voor de lange termijn te waarborgen. Ik wil heel duidelijk benadrukken dat we de afgelopen weken zeer nauw hebben samengewerkt met de nationale en regionale autoriteiten, en deze kwestie laat zien dat we kunnen samenwerken als we zo'n tragische economische gebeurtenis te boven willen helpen komen. Door samen te werken kunnen we de regionale inspanningen helpen de economische kracht te hervinden. Wat betreft de middellange termijn, heeft de Commissie besloten met de Europese voertuigfabrikanten en andere belanghebbenden samen te werken aan verbetering van het concurrentievermogen van de sector. Daarvoor heeft mijn collega commissaris Verheugen een groep op hoog niveau opgezet met de naam ‘CARS 21’. De groep zal naar verwacht voorstellen presenteren voor een regelgevingssysteem voor een concurrerende automobielindustrie voor de komende tien jaar. In deze
78 groep hebben zowel vertegenwoordigers van de industrie als deskundigen zitting. Wat betreft de lange termijn, staat in deze dagen, zoals u weet, het punt van de bedrijfsherstructurering en het industrieel beleid hoog op de Europese agenda, in overeenstemming met de vernieuwde Agenda van Lissabon. De Commissie heeft enkele weken geleden een mededeling over herstructurering en werkgelegenheid aangenomen, waarin maatregelen worden geformuleerd die moeten worden ontwikkeld of versterkt. Het is de bedoeling dat de Europese Unie zich kan mobiliseren waar het gaat om het anticiperen op en het leidinggeven aan bedrijfsherstructureringen. De ministers van Arbeid en werkgelegenheid van Europa en de Europese sociale partners zijn onlangs ook bijeengeweest. Daarbij is opnieuw de noodzaak onderstreept om te anticiperen op en in partnerschappen samen te werken aan geslaagde bedrijfsherstructureringen. Ik denk dat het belangrijk is dat ze tot de conclusie zijn gekomen dat voor een geslaagde herstructurering een klimaat van vertrouwen nodig is. Er is goede communicatie voor nodig. Dit houdt per definitie betrokkenheid van de werkgevers en werknemers in bij het anticiperen op en leidinggeven aan verandering, het zoeken naar alternatieven voor ontslagen en het verkennen van mogelijkheden voor scholing, outplacement en het scheppen van nieuwe activiteiten. Ik denk dat het geval van Rover ook heeft geholpen te laten zien dat we in Europa serieus moeten nadenken over herstructurering. 2-306
David Martin (PSE). - (EN) Dank u, commissaris, voor uw zeer uitgebreide antwoord, vooral omdat ik moet bekennen dat de vraag, en ik weet niet of dit een fout is van mijn kantoor of van iemand anders, was bedoeld voor de heer Verheugen, en meer was gericht op de kant van het industriebeleid. U hebt echter heel vriendelijk een aantal van deze zaken besproken. Bent u, commissaris, er op uw eigen terrein van overtuigd dat de bestaande structuurfondsen voldoende flexibel zijn om regionale steun te bieden, voorzover nodig, alsook middelen uit het Sociaal Fonds voor herscholing en, enigszins buiten uw terrein, onderzoeksen ontwikkelingsgeld, als een levensvatbare toepassing kan worden gevonden voor de fabriek? 2-307
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we niet flexibel genoeg zijn. Voor de toekomstige regelgeving hebben we bijvoorbeeld een speciale reserve voorgesteld. De beoogde omvang van die reserve weet ik niet meer, maar deze zou een bepaald percentage van de fondsen bedragen. Dan zou iedere lidstaat voor gevallen als deze over een reserve beschikken en er zou geen geld van het ene naar het andere programma of project hoeven te worden overgeheveld. We zouden verschoond blijven van een zeer ingewikkeld en bureaucratisch proces.
10/05/2005 Helaas zijn de lidstaten van mening dat een dergelijke reserve niet moet worden aangelegd, ondanks wat er met Rover is gebeurd. In de toekomst zullen we dus wat dit betreft niet met de nodige flexibiliteit kunnen optreden. Tegelijkertijd hebben we een proces in gang gezet waarmee we een bijdrage kunnen leveren aan de Europese structuur en wel zodanig dat toekomstige structuren op nieuwe productie- en groeifactoren gebaseerd zijn en gekenmerkt worden door meer flexibiliteit. Dit gebeurt met behulp van de fondsen maar geldt ook in het algemeen. Hierdoor kunnen industrieën zich op tijd en geleidelijk aan de veranderende situatie aanpassen en wordt een herstructurering als in het geval van Rover voorkomen. Alles draait hier om flexibele structuren, die we gewoonlijk tot stand kunnen brengen als we industriële ontwikkelingen baseren op innovatieve activiteiten als onderzoek en ontwikkeling en moderne technologie. Deze structuren zijn veel flexibeler dan de oude bedrijfstakken. 2-308
Malcolm Harbour (PPE-DE). - (EN) Commissaris, ik vertegenwoordig West Midlands. Ik ben mijn werkzame leven begonnen in de door u genoemde Longbridgefabriek. Eerst wil ik u en uw diensten hartelijk bedanken voor de snelle reactie waar u op doelde. Mijn regio heeft dat zeer gewaardeerd en die waardering geldt ook de steun die wij aan de direct betrokkenen hebben gegeven. Ik wil graag uw aandacht vestigen op twee punten. In de eerste plaats heb ook ik het voorrecht lid te zijn van de werkgroep “CARS 21” waarvan u zo-even melding maakte. Het is belangrijk dat uw diensten en die van de heer Verheugen daar samen bij betrokken zijn. Er worden namelijk belangrijke regionale vraagstukken besproken. In de tweede plaats kunt u iets leren van onze ervaringen in West Midlands; wij zijn namelijk begonnen met de herstructurering van de bevoorradingsketen voor industrieën en met name voor KMO's. Aanvankelijk gaf u ons niet veel steun, maar ik hoop dat u een les hebt geleerd waardoor u in de toekomst beter kunt inspelen op situaties binnen andere grote sectoren. 2-309
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Dank u wel voor uw opmerkingen over de werkgroep “CARS 21”. Ik begrijp dat ik tegen commissaris Verheugen kan zeggen dat West Midlands ons verzoekt om mee te doen. Ik vind dat een goede zaak. Op die manier kunnen we onze bijdrage leveren en helderheid verkrijgen over de richting die we opgaan. Ook kunnen we fondsen verstrekken. Zoals we weten is niemand volmaakt. We maken allemaal fouten. Nu de strategie van Lissabon nieuw leven is ingeblazen, willen we in de toekomst echter hulp bieden, innoverend handelen en bijdragen aan de herstructurering. Ik geef u een voorbeeld: de herstructurering in Polen heeft plaatsgevonden via KMO's en dat geldt ook voor alle structurele
10/05/2005
79
veranderingen in de export en import. Het is een sector die onze steun verdient. 2-310
De Voorzitter. – De vragen nrs. 42 t/m 46 zullen schriftelijk worden beantwoord. Derde deel Vragen aan commissaris Verheugen, vertegenwoordigd door commissaris Wallström 2-311
De Voorzitter. – Vraag nr. 47 van John Bowis (H0287/05) Betreft: Voorlichting van de patiënt Komt de Commissie eerstdaags met voorstellen tot wijziging van de geneesmiddelenverordening om ervoor te zorgen dat de patiënt over betrouwbare informatie beschikt in een erkende vorm, die hoge kwaliteit garandeert zonder reclame? 2-312
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) De Commissie geeft hoge prioriteit aan de doelstelling om patiënten betere voorlichting over geneesmiddelen te geven en is daarom op verschillende terreinen bezig de situatie te verbeteren. Ten eerste wordt in artikel 88a van Richtlijn 2001/83 de Commissie opgeroepen aan het Parlement en de Raad een verslag voor te leggen over het gevoerde voorlichtingsbeleid - met name via internet - en over de daaraan voor de patiënt verbonden risico’s en voordelen. Het verslag zal worden opgesteld na raadpleging van patiënten-, consumenten-, artsenen apothekersorganisaties, de lidstaten en andere belanghebbende partijen. Het moet verschijnen binnen drie jaar na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 2004/726/EG - dat wil zeggen in 2007 - maar de Commissie zal haar best doen om het verslag vóór die tijd te presenteren. In overeenstemming met de uitkomsten van het verslag moet de Commissie met voorstellen komen ter uitstippeling van een voorlichtingsstrategie die erop gericht is kwalitatief verantwoorde, objectieve, betrouwbare en nietpubliciteitsgerichte informatie te verstrekken over geneesmiddelen en andere therapieën en nagaan in hoeverre de betrokken informatiebronnen daarvoor aansprakelijk gesteld kunnen worden. Ten tweede is er het G10-proces: in het verslag zal ook rekening worden gehouden met de ervaring die is opgedaan met verwante activiteiten op dit gebied, zoals het werk van het Europees Geneesmiddelenbureau met patiëntenorganisaties, het op het G10-initiatief gebaseerde publiek-private partnerschap en andere relevante activiteiten, zoals de nieuwe Europese databank voor geneesmiddelen. In de hiervoor genoemde verordening wordt het Europees Geneesmiddelenbureau opgeroepen een voor het publiek toegankelijke databank op te zetten, die betrekking heeft op geneesmiddelen die door de Gemeenschap en de lidstaten zijn toegelaten. Dankzij de databank zal het gemakkelijker worden reeds goedgekeurde informatie in
bijsluiters te zoeken en hij zal een hoofdstuk over kindergeneesmiddelen bevatten. In het eindverslag moet dan worden beoordeeld of de inventarisatie van de huidige praktijk met zijn risico's en voordelen afdoende is. Centraal staat daarin de vraag of de voorlichtingsstrategie moet worden verbeterd en welke onderdelen deze strategie moet behelzen. Het derde punt betreft het volksgezondheidsprogramma van de Europese Unie. Dit loopt van 2003 tot en met 2008 en beoogt een systeem op te zetten voor volledige en betrouwbare informatie- en kennisvoorziening. Het systeem wordt tot stand gebracht op grond van enkele geselecteerde indicatoren waarvoor gegevens worden verzameld en wel hoofdzakelijk via Eurostat en adhocdiensten en -projecten. De analyse van gegevens wordt door het programma ondersteund en leidt tot regelmatige verslaglegging over volksgezondheidskwesties. Alle projectverslagen worden op de volksgezondheidswebsite van de Commissie gepubliceerd. Om de presentatie en beschikbaarheid van informatie voor het publiek, deskundigen en patiënten te verbeteren, is de Commissie eveneens bezig met de voorbereiding van een portaal over volksgezondheid. Daar wordt informatie op EUniveau en op nationaal en regionaal niveau samengebracht, waarbij ook gegevens van het maatschappelijk middenveld kunnen worden geraadpleegd. Het is de bedoeling dit initiatief voor het eind van dit jaar te lanceren. 2-313
John Bowis (PPE-DE). - (EN) Uiteraard is commissaris Wallström hier altijd welkom, maar zij zal wellicht begrijpen dat wij enigszins teleurgesteld zijn omdat de commissaris die over deze kwestie gaat en aan wie we deze vraag hebben gesteld, hier zelf niet aanwezig is om de vraag te beantwoorden. Misschien kan zij hem namens ons vriendelijk verzoeken om in de toekomst zelf acte de présence te geven. Ik ben dankbaar voor het geïmproviseerde en toch uitgebreide en nuttige antwoord dat zij mij vandaag heeft gegeven. Zij zal echter wel begrijpen - en dat ligt deels in de vraag besloten - dat patiënten dringend behoefte hebben aan meer informatie over hun toestand, medicijnen en behandelingen. Maar al te vaak vinden ze op internet informatie die mogelijk misleidend of gevaarlijk is. Daarom was het hoogst noodzakelijk dat we informatiesystemen voor patiënten hebben goedgekeurd en gewaarmerkt. Misschien kan de commissaris de boodschap overbrengen dat commissaris Verheugen voor straf het proces nog meer moet versnellen. 2-314
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer Bowis, ik zal tegen de heer Verheugen zeggen dat u hem hebt gemist. Ik durf ook te stellen dat ik de vraag heel goed begrijp omdat ik ooit minister van Gezondheid en sociale zaken ben geweest; daarom weet ik dat dit een heel belangrijk punt is. Ik heb alleen maar getracht een overzicht te geven van zaken die nu in voorbereiding zijn en op stapel staan. Ik begrijp dat Parlement en Commissie tevens voortdurend in gesprek
80 zullen zijn om ervoor te zorgen dat we een goed en betrouwbaar informatiesysteem krijgen. 2-315
De Voorzitter. – Vraag nr. 48 van Othmar Karas (H0336/05) Betreft: Strategie voor KMO van de Commissie
Welke maatregelen overweegt de Commissie ter ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen met het oog op de werkgelegenheids- en groeistrategie op wetgevings- en nietwetgevingsgebied? 2-316
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Kleine en middelgrote ondernemingen vormen een van de belangrijkste drijvende krachten achter innovatie, het scheppen van arbeidsplaatsen en het concurrentievermogen en hebben daarom een vast verankerde centrale plaats gekregen in de onlangs aangenomen groei- en werkgelegenheidsstrategie. De Commissie is van plan in de tweede helft van dit jaar een nieuw kader voor het KMO-beleid te presenteren. Sinds de indiening van de groeien werkgelegenheidsstrategie op 2 februari zijn er al drie initiatieven genomen die voor KMO's van groot belang zijn. Het eerste initiatief heeft betrekking op betere regelgeving. Op 16 maart heeft de Commissie een mededeling aangenomen over betere regelgeving met het oog op economische groei en meer banen in de Europese Unie. Deze mededeling heeft onder meer tot doel de bureaucratie te verminderen. Dat is vooral van belang voor KMO's omdat zij over beperkte middelen beschikken en onevenredig van bureaucratie te lijden hebben. De Commissie zal de effectbeoordeling aanpassen, een belangrijk instrument om te bepalen welke gevolgen Europese wetgeving voor KMO's heeft. De economische analyse van deze beoordelingen zal worden verbeterd waardoor de kwaliteit ervan wordt versterkt en een belangrijke bijdrage aan het concurrentievermogen wordt geleverd. Tevens zal de Commissie het teveel aan regels in bestaande wetgeving aanpakken. Om tot een zo adequaat mogelijke vereenvoudiging te komen, moeten we alle belanghebbenden, inclusief KMO's, erbij betrekken. Op basis van hun inbreng gaan we actieplannen opstellen om de voorschriften per bedrijfstak te vereenvoudigen. De Commissie maakt momenteel een aanvang met het testen van een gemeenschappelijke aanpak voor het meten van administratieve kosten in de EU, een punt dat voor KMO's van bijzonder belang is. Het tweede initiatief betreft de toegang die KMO's hebben tot EU-programma's. Op 6 april heeft de Commissie haar resterende voorstellen voor de nieuwe financiële vooruitzichten vastgesteld. Daarin worden twee instrumenten beschreven die voor KMO's relevant zijn: het programma voor concurrentievermogen en
10/05/2005 innovatie (CIP) van 4,2 miljard euro en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling van 70 miljard euro. Het CIP is specifiek op KMO's gericht. Zij zullen als enige profiteren van de 1 miljard euro die bestemd is voor de communautaire financiële instrumenten, en van de bedrijfs- en innovatieondersteunende diensten, die via de EU-netwerken zullen worden verleend. KMO's vormen ook de primaire begunstigden van de innovatieactiviteiten voor ondernemers. Op basis van de ervaring met bestaande instrumenten schat de Commissie dat ruim 70 procent van de begroting van dit programma voor KMO's is bedoeld. Om de betrokkenheid van KMO's bij onderzoek en technologische ontwikkeling te vergroten, streven we ook naar meer participatie van deze ondernemingen in het zevende kaderprogramma. Er worden pogingen ondernomen om het programma eenvoudiger te beheren, de kosten voor het indienen van aanvragen te beperken, sneller contracten af te sluiten en aanvragers meer zekerheid te verschaffen. Ten opzichte van het vorige kaderprogramma zijn nu tweemaal zoveel fondsen voor KMO's begroot. Mede daardoor kunnen KMO's die zelf over weinig of geen onderzoekscapaciteit beschikken, dan de hulp van externe onderzoekers inschakelen. Collaboratief onderzoek blijft het uitgangspunt van het kaderprogramma. De negen thema's zijn zodanig gekozen dat de deelname van KMO's erdoor wordt bevorderd. Op 16 april werd een nieuwe KMO-gezant, mevrouw Maive Ruth, aangesteld. Zij is ambtenaar van de Europese Commissie en zal fungeren als aanspreekpunt voor KMO's. Zij zal een duurzame dialoog met de KMO's aangaan en erop toezien dat in alle beleidsvormen en programma’s van de EU naar behoren met hun belangen rekening wordt gehouden. 2-317
Othmar Karas (PPE-DE). - (DE) Ik dank u voor uw uitgebreide antwoord, mevrouw de commissaris. Het probleem dat wij moeten oplossen, is dat er een discrepantie bestaat tussen wat er gebeurt en hoe dat ervaren wordt door degenen die erbij betrokken zijn. Ik zou graag van u willen weten welke maatregelen er in het kader van de voorlichtingscampagne genomen gaan worden om de projecten die u zojuist heeft genoemd zo snel mogelijk onder de aandacht van de kleine en middelgrote ondernemingen te brengen. Zij moeten namelijk wel voldoende gelegenheid hebben om zich op die projecten voor te bereiden. Ten tweede, wat gaat er in praktische zin gebeuren met het opstellen van een tijdschema en een plan voor het ten uitvoer leggen van de dingen die beschreven staan onder “Terugdringen van de bureaucratie”’, “Effectrapportages” en “Eliminatie van overregulering”? Er is ons beloofd dat er een nieuw kader voor KMO’s komt en dat geloof ik ook wel. De enige vragen die ons echter altijd worden gesteld, is wat er in praktische zin
10/05/2005 nu feitelijk gaat gebeuren in aanvulling op de dingen die in het verleden zijn besloten, hoe het nieuwe kader van commissaris Verheugen eruit gaat zien en waar nu precies de prioriteiten zullen liggen. 2-318
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Ik weet zeker dat commissaris Verheugen u meer over de exacte data zou kunnen vertellen. We hebben met al deze werkzaamheden een aanvang gemaakt. Onlangs was ik in Praag en daar heb ik vertegenwoordigers van bedrijven ontmoet die zeer onder de indruk waren. Zij zeiden dat ze nu voor het eerst iets hadden gehoord wat ze wilden horen over het verminderen van de bureaucratie en het tonen van inzicht in de omstandigheden waaronder kleine en middelgrote ondernemingen werken. In ieder geval waren ze blij met de uitkomsten van de werkzaamheden van de Commissie tot dusver. Ik weet dat wat dit betreft het werk reeds van start is gegaan. Zo wordt er gekeken naar de bestaande regelgeving op het gebied van de toegang tot EUprogramma’s. In het kaderprogramma staan data vermeld voor bepaalde aanvragen, enzovoort. De Commissie heeft zich de aanpak en de boodschap met betrekking tot KMO's volledig eigen gemaakt, wat eveneens geldt voor onze werkwijze. Dit is uitermate belangrijk. In de toekomst moeten namelijk nieuwe banen worden gecreëerd in de kleine en middelgrote ondernemingen. Ik kan u slechts in algemene termen antwoorden. Ik zal mijn collega van uw standpunten op de hoogte stellen.
81 kan zijn. Zodra we begonnen regels voor chemicaliën op te stellen, hebben we evenwel gezegd dat kleine en middelgrote ondernemingen daardoor niet onevenredig zwaar mochten worden getroffen. We moeten ervoor zorgen dat de regels voor kleine en middelgrote ondernemingen niet buitenproportioneel zijn en in alles op een kosteneffectieve manier te werk gaan. Ik ga ervan uit dat de gezant zichzelf ook de rol van waakhond toedicht. Wat betreft onder meer haar concrete taken en de exacte wijze van verslaglegging moet ik navraag doen bij commissaris Verheugen. Misschien zal ik dan bij u terugkomen en een precies antwoord geven. 2-321
Othmar Karas (PPE-DE). - (DE) Ik dank u voor de vriendschappelijke sfeer die u altijd weet te creëren, mevrouw de Voorzitter. Het Parlement heeft in deze zittingsperiode een interfractiewerkgroep “KMO” opgericht. Ik wil de commissaris graag uitnodigen om de KMO-vertegenwoordiger tot permanent lid van deze werkgroep te benoemen, zodat zij voortdurend op de hoogte is van de laatste stand van zaken. Wij vergaderen om de twee maanden op een woensdag in Straatsburg. Ik verzoek u om deze uitnodiging ook aan commissaris Verheugen door te geven en hem te willen vragen om tijdens de zitting in juli een nadere toelichting te geven op de informatie die u vandaag heeft gegeven. Wellicht dat hij een en ander dan ook in een groter kader kan plaatsen. 2-322
De Voorzitter. – De vragen nrs. 49 t/m 85 zullen schriftelijk worden beantwoord.
2-319
Malcolm Harbour (PPE-DE). - (EN) Ik was blij dat de commissaris de nadruk legde op het vraagstuk van de betere regelgeving, want we weten dat de regelgeving veel meer invloed heeft op kleine bedrijven dan op grotere ondernemingen. Kan de commissaris ons vertellen of de Commissie van plan is de KMO-gezant in het kader van het programma voor betere regelgeving een aanzienlijk duidelijker omschreven opdracht te geven, zodat de gezant wetgevingsprojecten kan bestuderen en dan vooral vanuit het perspectief van kleine ondernemingen? Zal de gezant een verslag opstellen en aan het Parlement voorleggen, zodat we weten dat de zorgen van de KMO's volledig en naar behoren in dat programma worden besproken? 2-320
Margot Wallström, vice-voorzitter van de Commissie. (EN) Ik denk niet dat ik deze vraag nauwkeurig kan beantwoorden. Ik weet hoe de taken van deze gezant zijn omschreven en ik vermoed dat zij zichzelf als waakhond voor de KMO's beschouwt. Het is goed om na te denken over wetgeving op dit punt, dat lijdt geen twijfel. Er dient echter altijd een evenwicht tussen de verschillende belangen te bestaan. Zo heeft onder andere de discussie over REACH mij geleerd hoe moeilijk dit
Hiermee is het Vragenuur gesloten. (De vergadering wordt om 19.20 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat) 2-323 VOORZITTER: DE HEER SARYUSZ-WOLSKI Ondervoorzitter 2-324
Erkenning beroepskwalificaties 2-325
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0119/2005) van de heer Zappalà, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, over het gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (13781/2/2004 - C6-0008/2005 2002/0061(COD)). 2-326
Stefano Zappalà (PPE-DE), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik zal proberen de inhoud van een richtlijn kort samen te vatten die met name voor vele tientallen miljoenen Europese werknemers van belang is, maar bovenal voor alle inwoners van de Europese Unie die dagelijks te maken hebben met beroepsbeoefenaars.
82 Deze uitermate belangrijke richtlijn heeft betrekking op een fundamenteel onderwerp, namelijk de voltooiing van de interne markt. Nationale autonomie behelst dat elke lidstaat regels en procedures vaststelt voor de beroepsuitoefening, terwijl krachtens de Verdragen elke inwoner van de Unie in iedere andere lidstaat, tijdelijk of permanent, gebruik moet kunnen maken van hetzelfde recht op arbeid als de burgers van de lidstaat van ontvangst. Nationale autonomie behelst dat elke regering besluit welk minimum onderwijs- en opleidingsniveau vereist is om een vrij beroep uit te kunnen oefenen en bepaalt tevens wie de beroepsuitoefening moet toestaan en controleren. In het kader van de naleving van de Verdragen, van de nationale autonomie en van het subsidiariteitsbeginsel moeten wij het systeem harmoniseren. De afgelopen decennia zijn er al talloze richtlijnen uitgevaardigd op dit gebied, maar met deze richtlijn wil het Parlement alle oude richtlijnen verenigen in een enkele maatregel binnen de kaders van een overkoepelend macrosysteem, met inachtneming van enkele bijzonderheden en enkele beroepen. De inhoud van de richtlijn is essentieel. Ik zal kortweg een aantal punten hieruit bespreken. De vrije beroepsbeoefenaren worden wel genoemd in de Verdragen maar nergens gedefinieerd. Dankzij deze richtlijn wordt er voor het eerst een definitie van de vrije beroepen gegeven, zij het slechts in een overweging. Het is een belangrijke stap voorwaarts, omdat het Parlement, deels door naar enkele specifieke artikelen in het Verdrag te verwijzen, een definitief kader vaststelt dat een juridische basis voor toekomstige maatregelen vormt. Deze richtlijn introduceert een basisdefinitie, namelijk die van bevoegd gezag. Daarmee worden de nationale organen bedoeld en spoedig ook zo hopen wij, op basis van de preambule van de richtlijn, de Europese instellingen. Deze richtlijn zou een einde moeten maken aan de discussie over verenigingen, colleges en organisaties die zich gedurende de afgelopen zittingsperiode voortsleepte. Al deze organen kunnen eindelijk worden opgenomen in het kader van de nationale wetgevingen of in het kader van het Europese recht. De richtlijn behelst nog veel meer nieuwe fundamentele ideeën. “Qualifications shopping” wordt vermeden. Degenen die openbare diensten verlenen, in het bijzonder de notarissen, worden uitgesloten van vrij verkeer. Verder is het niet toegestaan te handelen volgens het beginsel van het land van oorsprong – middels een andere richtlijn zullen we proberen deze kwestie af te bakenen. Bovendien stelt de richtlijn dat vertegenwoordigers van de individuele beroepen in de toekomst op Europees niveau geraadpleegd zullen worden over iedere volgende innovatie die betrekking heeft op hen.
10/05/2005 Er resteren mij nog twee punten die ik wil bespreken. Sommige Europese beroepsbeoefenaren, bijvoorbeeld Duitse vakmannen en Italiaanse ingenieurs, hebben het gevoel dat er geen ruimte is voor hen binnen deze richtlijn, maar dat is niet waar. In samenwerking met de Commissie zullen wij in de toekomst moeten proberen specifieke problemen middels gemeenschappelijke forums en andere middelen op te lossen. Mijnheer de Voorzitter, ik sluit af met een dankwoord aan het voltallig Parlement. Het Parlement is tot perfecte overeenstemming gekomen aangaande deze richtlijn en ik ben ook zeer verheugd over de buitengewone goede verhoudingen die heersten tussen het Voorzitterschap en de Commissie, waardoor we tot een compromis konden komen dat ieders goedkeuring kon wegdragen, dat het werk van de Europese Unie naar een hoger plan tilt, dat een eind maakt aan de dagelijkse bureaucratie en dat de deur opent naar een zekere en minder bureaucratische toekomst. De richtlijn die we morgen aan zullen nemen, is zonder meer een enorme innovatie voor ons Europa, voor het Europa waar we allemaal op hopen. 2-327
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, graag wil ik de rapporteur, de heer Zappalà, bedanken voor zijn ontwerpaanbeveling, die in bepaalde opzichten een nuttige aanvulling vormt op het gemeenschappelijke standpunt van de Raad en waarin de fundamentele doelstellingen van het Commissievoorstel volledig worden ondersteund. Ook wil ik de schaduwrapporteurs, mevrouw Weiler, mevrouw Rühle en de heer Lambsdorff bedanken voor hun medewerking en hun constructieve bijdrage aan een overeenkomst met de Raad over dit wezenlijke onderdeel van de internemarktwetgeving. Zoals u allen weet levert deze richtlijn een belangrijke praktische bijdrage aan de mobiliteit van vaardigheden. Ze beslaat uiteenlopende zaken die van groot belang zijn voor de diverse beroepen en voor de opdrachtgevers. We hebben een redelijk compromis over de tekst kunnen sluiten, wat heeft geleid tot zeer geslaagde regelgeving op het gebied van de interne markt. Het eindresultaat vormt een evenwicht tussen het recht op vrij verkeer van volledig gekwalificeerde beroepsbeoefenaren en de noodzaak om consumenten te beschermen. In het bijzonder juich ik toe dat de vijf kwalificatieniveaus, die de afgelopen vijftien jaar een centrale rol hebben gespeeld bij de beroepserkenning in EU-verband, zijn gehandhaafd. Hierdoor wordt de transparantie gewaarborgd die nodig is voor de toepassing van het stelsel, en blijven de bestaande garanties voor migranten intact. In de richtlijn worden de voorwaarden voor het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren via eenvoudigere en duidelijkere regels verbeterd, vooral als het gaat om de tijdelijke verlening van grensoverschrijdende diensten. Ik ben blij dat ik kan zeggen dat het Parlement een constructieve rol heeft gespeeld waardoor de verlener van een professionele dienst die zijn activiteit elders in
10/05/2005
83
de Unie wil verrichten, nu over de juiste mate van flexibiliteit beschikt.
niveaus, waarbij dit aanpasbaar moet zijn.
In een uitgebreid Europa is het een absolute noodzaak dat de systemen voor het beheer van onze wetgeving doeltreffender worden. De in de richtlijn genoemde mechanismen en procedures vervangen de bestaande mechanismen en procedures en dienen in de komende jaren te zorgen voor een efficiënte uitvoering ervan. Met name wordt in de nieuwe regeling voor de automatische erkenning van medische specialismen de noodzaak van vereenvoudiging met de legitieme eisen van de beroepsgroep verzoend. Dankzij het overleg met beroepsverenigingen krijgt de Commissie het technische advies dat nodig is om het systeem goed te laten werken. Wat dit betreft was de suggestie van Toine Manders tijdens de trialoog afgelopen week bijzonder welkom. Die suggestie biedt een handvat voor een adequaat en doeltreffend overleg met beroepsorganisaties en de resultaten van dat overleg kunnen worden meegenomen in de besluitvorming die via comitologie moet geschieden. Op deze wijze zullen beroepsverenigingen nauw bij de uitvoering van de richtlijn worden betrokken.
Voorzitter, het resultaat dat de rapporteur vandaag gepresenteerd heeft, krijgt de volle steun van de PPEDE-Fractie. We kunnen niet ingaan op alle aspecten ervan, maar we zijn tevreden met de inhoud. We zijn vooral ook tevreden dat er nu een akkoord is met de andere instellingen, hopelijk toch, en dat we dit dossier dus snel zullen kunnen afsluiten.
Als laatste, maar daarom niet minder belangrijk, ben ik blij dat het Parlement enkele zaken aan het gemeenschappelijk standpunt wil toevoegen, zoals ten eerste, de mogelijkheid voor beroepsverenigingen om beroepslegitimaties te realiseren, ten tweede de mogelijkheid van verdere harmonisering voor nog meer beroepen in de toekomst, en ten derde de antimisbruikclausule die zogenaamde “qualification shopping” zal uitsluiten. Tot slot wil ik de leden van de Commissie interne markt en consumentenbescherming complimenteren met hun constructieve aanpak, die overeenstemming met de Raad mogelijk heeft gemaakt zonder dat bemiddeling nodig was. 2-328
Marianne Thyssen, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, mijnheer de Commissaris, collega's, ik trap wellicht een open deur in, als ik zeg dat dit verslag één van de belangrijkste is die wij deze legislatuur te behandelen krijgen. Ik wil dan ook heel graag de Commissie feliciteren met het initiatief dat ze genomen heeft en onze collega Zappalà en de schaduwrapporteurs van andere fracties met het werk dat ze gepresteerd hebben. Dat het vrije verkeer van goederen voor vele mensen een concrete positieve betekenis heeft, Voorzitter, moeten wij in onze lidstaten nog vrijwel dagelijks aan de mensen uitleggen, en dat een goede dienstrichtlijn belangrijk is, nog veel meer, maar dat er nog enorm veel barrières zijn voor de mobiliteit van personen, studenten, werknemers, zelfstandigen enz. die grensoverschrijdend hun kans willen wagen, komen de mensen ons zelf vertellen. Het is dus hoog tijd dat we de vijftien richtlijnen over de erkenning van beroepskwalificaties die we in de loop van de jaren één na één goedgekeurd hebben, nu consolideren, dat we er een samenhangend juridisch kader van maken, met vijf
kader
bovendien
makkelijk
In onze fractie, Voorzitter, is het ook positief onthaald dat de specificiteit van het vrije beroep wordt erkend en de eigenheid van het notariële ambt, dat de rol van de beroepsorganisaties wordt erkend en dat we nu eindelijk de inhoud kennen van deze belangrijke richtlijn en op basis hiervan precies kunnen uitmaken welk terrein overblijft voor die andere belangrijke richtlijn die op ons wacht, de richtlijn over de dienstenmarkt. 2-329
Barbara Weiler, namens de PSE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, de sociaal-democraten in het Parlement hebben meegewerkt aan de totstandkoming van dit compromis en wij zullen hieraan morgen bij de stemming dan ook onze steun geven. De nieuwe richtlijn is zowel van toepassing op arbeid in loondienst als op de vrije beroepen, dat wil zeggen gekwalificeerde beroepen - van architecten en verplegend personeel tot apothekers en verwarmingsinstallateurs. Deze richtlijn leidt tot een vereenvoudiging van de markt en doet ook recht aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Dat is ook precies waar wij naar gestreefd hebben, namelijk een evenwicht tussen het recht van vrij verkeer en vrije vestiging in Europa enerzijds en het zekerstellen van de normen met betrekking tot beroepskwalificaties en consumentenbelangen anderzijds. Zoals de commissaris al heeft gezegd, maakt deze richtlijn onderdeel uit van de dienstenrichtlijnen. Hierdoor zou de eenvoudigere structuur van de interne markt weer een stapje dichterbij moeten komen. Met betrekking tot het Europees beleid voor die interne markt vormt deze richtlijn de positieve kant van de medaille. Positief in vergelijking met de beroemde c.q. beruchte dienstenrichtlijn, bedoel ik daarmee. Voor iedereen die het nog niet wil geloven, citeer ik de volgende zin: “Op de migrerende beroepsbeoefenaar zijn dezelfde voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van toepassing als op de onderdanen van de ontvangende lidstaat.” Of nog concreter: Er dient nog steeds voldaan te worden aan de kwalificatievoorwaarden van de ontvangende lidstaat. Hieruit blijkt hoe belangrijk het is dat er rekening wordt gehouden met de wet- en regelgeving van het land van bestemming, het gastland, zonder dat daarbij op andere gebieden een verzwakking optreedt. Wij hebben veel bereikt. Wij hebben er samen met al onze collega’s onder andere voor gezorgd dat de controle in het land van bestemming plaatsvindt waarbij - indien nodig - ook maatregelen op het gebied van
84 garanties, wettelijke aansprakelijkheid vervolgopleidingen mogelijk moeten zijn.
10/05/2005 en
zelfs
Helaas vormde de polemiek in verschillende kranten een betreurenswaardig intermezzo dat tot onzekerheid heeft geleid. Tussen de eerste en de tweede lezing is daardoor in de Raad een tegenstroming ontstaan en dat heeft een zekere aarzeling tot gevolg gehad. Ik doel hierbij overigens op de Raad in het algemeen en niet op Luxemburg in het bijzonder. Het is ook niet waar dat een avondopleiding van drie maanden voor verwarmingsinstallateurs voldoende zou zijn om aan de slag te kunnen gaan. Ondanks alle polemieken in bepaalde kranten en met name van bepaalde vakbonden hebben wij toch het resultaat bereikt dat wij wilden! Het is een doelmatig en praktisch resultaat dat belangrijk is voor de mogelijkheden op de interne markt en voor de kansen van onze burgers. Wij moeten nu alles in het werk stellen om deze kansen werkelijkheid te laten worden en de burgers de mogelijkheid te bieden om te ervaren wat Europa te bieden heeft op de manier die ons altijd voor ogen heeft gestaan. 2-330
Alexander Lambsdorff, namens de ALDE-Fractie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, in de eerste plaats zou ik graag willen wijzen op de vastbeslotenheid waarmee alle betrokkenen op positieve wijze getracht hebben om een oplossing voor deze moeilijke kwestie te bewerkstelligen. Daarnaast zou ik graag de rapporteur, de heer Zappalá, willen bedanken, evenals een aantal collega’s uit de diverse fracties mevrouw Weiler en de heer Wuermeling - en niet te vergeten de heer Manders uit mijn eigen fractie. De samenwerking was zonder meer constructief en dat gold in de laatste fase ook voor de samenwerking met de Commissie en de Raad. Volgens mij zijn er drie belangrijke punten die wij op basis van deze richtlijn nu kunnen verwezenlijken. Ten eerste: het voltooien van de interne markt. Ten tweede: een betere behartiging van de consumentenbelangen. Ten derde: het leveren van een actieve bijdrage aan het verminderen van de bureaucratie. Sta mij toe om met het eerste punt te beginnen: het voltooien van de interne markt. De richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties betekent een essentiële stap voor het elimineren van de beperkingen die er in de praktijk bestaan voor het vrije verkeer en de vrije dienstverlening op onze gemeenschappelijke interne markt. Deze richtlijn is van doorslaggevende betekenis voor het verbeteren van de mobiliteit van de burgers van de Unie en moet in dat verband ook in samenhang met het vrije verkeer van diensten worden gezien. De burgers van de Unie krijgen als het ware een soort rijbewijs waarmee zij in de toekomst eindelijk zonder belemmeringen en discriminatie naar alle lidstaten kunnen reizen om zich daar voorgoed te vestigen of om tijdelijk hun diensten aan te bieden. Tegelijkertijd zijn alle zaken die onder de speciale
bepalingen van deze richtlijn vallen, uit het toepassingsgebied van de veel bediscussieerde dienstenrichtlijn verwijderd. Ik hoop dan ook dat onze overeenstemming op dit vlak tot een verzakelijking van het debat over dit belangrijke project zal leiden. Dan mijn tweede punt: de consumentenbescherming. In de dienstenrichtlijn wordt geregeld aan welke voorwaarden een aanbieder van diensten moet voldoen om met zijn werkzaamheden van start te kunnen gaan. In de onderhavige richtlijn gaat het om het vastleggen van de noodzakelijke beroepskwalificaties. Daardoor wordt al één van de belangrijke doelstellingen in verband met de consumentenbescherming verwezenlijkt, namelijk de garantie dat aanbieders van diensten uitsluitend binnen het kader van hun erkende beroepskwalificaties actief mogen zijn. Door het uitsluiten van “qualification shopping” zijn wij erin geslaagd om een beveiligingsmechanisme in te bouwen tegen het onder valse voorwendselen verkrijgen van beroepskwalificaties. Ook dat is een belangrijk aspect met het oog op de consumentenbescherming. Ik wil er in dit verband nog een keer op wijzen dat het een zeer goede zaak is dat wij de beroepsorganisaties bij de comitologieprocedure kunnen betrekken. Hun kennis zal zeer waardevol blijken. Belangrijk is echter ook dat wij de meeste ambachtelijke beroepen alsnog in bijlage II opnemen zodat de bijzondere kwalificaties van die beroepen op adequate wijze worden erkend. Tot slot mijn derde punt: het verminderen van de bureaucratie. De bestaande voorschriften voor het erkennen van beroepen zijn in de voorgaande jaren uitgegroeid tot een lappendeken aan veelsoortige parallelle regels en varianten. Die lappendeken is voor de burgers een ingewikkeld, onoverzichtelijk en moeilijk hanteerbaar geheel. Doelstelling van deze richtlijn is dat dit oerwoud aan wettelijke regels wordt samengevoegd, hetgeen de noodzakelijke verschuiving teweegbrengt van een onoverzichtelijke veelvoud aan voorschriften tot één algemene aanpak qua wet- en regelgeving. Hierdoor is er nu eindelijk op de verschillende beroepsgroepen een uniform rechtskader van toepassing dat gebaseerd is op bepaalde kwalificatieniveaus, waardoor tevens een bijdrage aan de deregulering wordt gegeven. Als dit voorstel voor een richtlijn morgen wordt aangenomen, zetten wij dan ook een doorslaggevende stap in de richting van het voltooien van de interne markt. Mijn fractie zal het voorstel morgen in ieder geval steunen. Overigens ben ik van mening dat wij dit debat niet in Straatsburg, maar in Brussel zouden moeten voeren. 2-331
Heidi Rühle, namens de Verts/ALE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, dankzij onze rapporteur, de heer Zappalà, zullen wij morgen in de tweede lezing met een grote meerderheid onze steun geven aan de richtlijn betreffende de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties. Deze richtlijn vervangt een wirwar van vijftien oude richtlijnen en zorgt daardoor voor meer
10/05/2005 transparantie en rechtszekerheid. Dankzij deze richtlijn is het voor de Europese burgers eenvoudiger om hun kansen op de arbeidsmarkt in andere lidstaten te grijpen. Gezien de problematische situatie op die arbeidsmarkt in veel lidstaten wordt dit steeds belangrijker. De onrechtvaardige beperkingen van de mobiliteit als gevolg van bureaucratische overregulering zullen steeds meer verdwijnen, maar dat betekent niet dat wij bang moeten zijn dat de normen voor beroepskwalificaties daardoor in snel tempo verlaagd worden. Degenen die zich permanent in een lidstaat vestigen, zullen namelijk in voorkomende gevallen een proeve van bekwaamheid moeten afleggen of een aanvullende opleiding moeten volgen. De aanmelding vindt plaats in het ontvangende land en niet - zoals aanvankelijk de bedoeling was - in het land van oorsprong. Ook het controlerecht berust krachtens deze richtlijn bij het land van bestemming. Voor een aantal gevoelige beroepen als arts, apotheker, vroedvrouw of architect worden Europese minimumnormen vastgelegd en wordt het kwalificatieniveau daarnaast gewaarborgd door het gebruik van vijf beroepskwalificatiefasen aan de hand van de duur en de kwaliteit van de opleiding. Bovendien is men verplicht om klanten of consumenten op de hoogte te stellen van de eigen kwalificaties. Naar ons idee creëert deze richtlijn een goed evenwicht tussen het vrije verkeer en de kwaliteitsbescherming. Ik hoop dat de geplande dienstenrichtlijn dit evenwicht niet zal verstoren. 2-332
Adam Jerzy Bielan, namens de UEN-Fractie. – (PL) Vrij verkeer van werknemers is een van de beginselen van de werking van de interne markt. Helaas wordt dit beginsel niet altijd nageleefd. Dit blijkt wel uit de enorme hoeveelheid gedeponeerde klachten bij de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement en bij het SOLVIT-systeem. In veel Europese landen bestaan talloze beperkingen en doelbewuste belemmeringen die de mededinging afremmen, de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt bemoeilijken, een daling van de prijzen beperken en een lagere kwaliteit van het werk veroorzaken. Ik pleit voor een zo snel en eenvoudig mogelijke erkenning van beroepskwalificaties, om de burgers van onze landen zoveel mogelijk mobiliteit te garanderen. Het compromis tussen de Raad en het Parlement maakt ongetwijfeld de aanneming van de richtlijn mogelijk. Het is echter betreurenswaardig dat het Parlement zich opnieuw opwerpt als rem op de door de Europese Commissie voorgestelde noodzakelijke en moedige hervormingen. Ik denk hierbij onder meer aan de voorstellen van het Parlement betreffende vijf niveaus van beroepskwalificaties en de verdeling in verschillende beroepscategorieën dat aan de orde is gesteld tijdens de beraadslagingen van de Commissie. Er moet een systeem worden ingevoerd voor gevallen waarin verschillende regels van kracht zijn met betrekking tot de duur om een kwalificatie te verwerven in het land van oorsprong en het land waar de persoon in
85 kwestie werkzaam is, teneinde kwalificaties te kunnen verifiëren of noodzakelijke en aanvullende kwalificaties te kunnen verwerven. Ik wil benadrukken dat de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties nauw is verbonden met het voorstel voor een dienstenrichtlijn. Ik ben ervan overtuigd dat de zo snel mogelijke aanneming van deze richtlijnen in het belang is van de gehele Europese Gemeenschap. Ik betreur de afwijzing van het aanvankelijke voorstel van de Commissie om deskundigen tijdelijk zonder verdere formaliteiten overeenkomstig het beginsel van het land van oorsprong diensten te laten verrichten. Ik hoop dat het verslag dat het Parlement morgen zal aannemen, een nieuwe stap zal zijn naar een vereenvoudiging van het verrichten van arbeid en diensten in de verschillende lidstaten en dat het gemakkelijker zal worden van de ene naar de andere lidstaat te verhuizen. Ik ben ervan overtuigd dat deze richtlijn in combinatie met de dienstenrichtlijn de voltooiing van de gemeenschappelijke markt een stap naderbij zal brengen en zal leiden tot economische groei en nieuwe arbeidsplaatsen in heel Europa, mits het beginsel van het land van oorsprong wordt toegepast. 2-333
Malcolm Harbour (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als coördinator voor de PPE-DE-Fractie in de Commissie interne markt en consumentenbescherming wil ik in het bijzonder onze rapporteur, de heer Zappalà complimenteren, omdat hij ons door het labyrint van deze zeer complexe wetgeving heeft geloodst waardoor we tot een eindconclusie konden komen. Er zijn hier een aantal collega's die ook al in het vorige Parlement zitting hadden; ik zie veel bekende gezichten. Veel collega’s hebben hier samen aan gewerkt en dankzij de vasthoudendheid van de heer Zappalà ligt er nu een heel goed resultaat voor ons. Ik vind het geweldig dat we overeenstemming hebben kunnen bereiken zonder de bemiddelingsprocedure in gang te zetten. Soms vergeten we heel gemakkelijk dat de onderlinge erkenning van beroepskwalificaties binnen de Europese interne markt een van de fundamenten van het hele internemarktproject vormt. Wat nu voor ons ligt omvat een broodnodige hervorming van het hele pakket. Het was noodzakelijk iets te doen aan de frustraties die veel beroepsbeoefenaren ervoeren omdat zij op grond van de internemarktwetgeving moeilijk hun rechten konden uitoefenen. Het is belangrijk dat wij deze zaken nu aanpakken, als onderdeel van onze strategie om de interne markt voor diensten open te stellen. Deze punten maken deel uit van dezelfde voorstellen. Er is geen sprake van, mevrouw Rühle, dat we elkaar dwarsbomen. Het gaat om een duidelijk geïntegreerde benadering, die al deze zaken insluit. In het Deense economisch onderzoek naar de openstelling van de interne markt voor diensten wordt geconcludeerd dat beroepskwalificaties de meeste groeipotentie hebben.
86 Wat betreft het tijdstip van indiening en de koppeling van deze voorstellen ben ik erg blij dat deze belangrijke hervorming nu plaatsvindt, omdat zij een onontbeerlijke bouwsteen van onze totaalaanpak vormt. Ik weet zeker dat er aan het eind van dit jaar of begin volgend jaar een inhoudelijk voorstel op tafel zal liggen om de dienstenmarkt open te stellen. Hierdoor zullen gekwalificeerde beroepsbeoefenaren van de interne markt kunnen profiteren en hun vaardigheden kunnen gebruiken om de groei en arbeidsplaatsen te bewerkstelligen die de interne markt voor diensten moet opleveren. 2-334
Evelyne Gebhardt (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de heer Zappalà bedanken voor het goede werk dat hij heeft geleverd. Als een van de oudgediende afgevaardigden van de Duitse sociaaldemocraten in dit Parlement wil ik echter ook speciaal mevrouw Weiler bedanken. Zij heeft een grote rol in de discussie gespeeld en ertoe bijgedragen dat wij deze belangrijke richtlijn nu in de tweede lezing kunnen afronden en dus geen gebruik hoeven te maken van de bemiddelingsprocedure. Daar ben ik erg blij om. Dat is van zeer groot belang! Ik ben ook blij dat wij er in deze richtlijntekst zo eensgezind voor gezorgd hebben dat het oorspronkelijke voorstel van de Commissie om het beginsel van het land van oorsprong te hanteren, met een overweldigende meerderheid - zowel in de Raad als in het Parlement hebben tegengehouden; wie zou dat enige tijd geleden ooit gedacht hebben? Ik heb vandaag heel veel instemmende geluiden gehoord vanwege het feit dat wij middels deze richtlijn duidelijk besloten hebben om niet terug te vallen op het on-Europese beginsel van het land van oorsprong. In plaats daarvan hebben wij besloten om - net als in het verleden - ook in de toekomst voor de weg van de wederzijdse erkenning te kiezen. Als wij op een consequente wijze wetgeving tot stand willen brengen - net als de Commissie consequent is geweest door twee keer het beginsel van het land van oorsprong voor te stellen - dient het Europees Parlement bij de dienstenrichtlijn dezelfde weg te bewandelen als bij de onderhavige richtlijn. Ik vond het zelf overigens van belang dat de nieuwe Commissie een voorstel dat ik tijdens de eerste lezing heb ingediend, nu wel heeft overgenomen. Ik doel daarmee op het invoeren van een individuele beroepslegitimatie. Dat is de juiste manier om de mobiliteit, het openstellen van de markten en het openen van de helaas nog bestaande grenzen, te bevorderen en er vervolgens voor te zorgen dat alles ook goed functioneert. Ik wens ons morgen veel succes bij de stemming. 2-335
Anneli Jäätteenmäki (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties kan nieuwe mogelijkheden bieden. Het doel van de richtlijn is het wegnemen van factoren die het vrij verkeer van personen en diensten tussen de landen van de Europese Unie belemmeren. In de praktijk is het dus de bedoeling
10/05/2005 het voor mensen mogelijk te maken hun eigen beroep in een ander land uit te oefenen dan waar zij hun beroepskwalificaties hebben verkregen. Het is heel redelijk dat voor een beroepsbeoefenaar in het ontvangende land dezelfde kwalificatie-eisen gelden als voor de burgers van dat land. De beroepsbeoefenaar moet aantonen een toereikend opleidingsniveau te hebben. De ontvangende lidstaat moet van zijn kant kunnen eisen dat de beroepsbeoefenaar de taal voldoende beheerst. Taalbeheersing is vooral van belang bij banen in de gezondheidszorg, waar ernstige gezondheids- en veiligheidsproblemen kunnen ontstaan als de patiënt niet in zijn eigen taal kan communiceren. Wij mogen de liberalisering van de markten en vrij verkeer niet bevorderen ten koste van consumentenbescherming en de veiligheid van de patiënt. Als wij de niveaus van beroepskwalificaties vaststellen, moeten wij ons ook richten op de kwaliteit van de gevolgde opleiding en niet alleen op de opleidingsduur. De erkenning van beroepskwalificaties in een ander EUland mag niet afhankelijk zijn van enkele maanden als de onderwijssystemen en de kwaliteit van het onderwijs verder aan elkaar gelijk zijn. (Applaus) 2-336
Sepp Kusstatscher (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, ook in mijn eigen land zijn er veel voorbeelden te geven dat de erkenning van beroepskwalificaties in de praktijk wordt verhinderd door gecompliceerde en lange procedures om de concurrentie van buitenaf op afstand te houden ten gunste van de eigen mensen. Het is in Europa vaak eenvoudiger om erkenning voor een Amerikaanse beroepskwalificatie te krijgen dan voor een diploma uit een buurland. Het goed doordachte compromis dat thans ter tafel ligt, is een belangrijk succes, omdat wij nu op vijf verschillende kwalificatieniveaus over minimumnormen beschikken voor een certificaat of diploma voor beroepskwalificaties. Dit compromis voorkomt echter ook dat er een neerwaartse nivellering plaatsvindt. Ik wil nog een keer herhalen wat verschillende sprekers voor mij ook al hebben gezegd, namelijk dat niet het beginsel van het land van oorsprong maar het beginsel van het ontvangend land als minimumvoorwaarde voor de verschillende beroepen is vastgelegd. Nu dienen wij op basis hiervan duidelijke voorschriften te ontwikkelen die - bij voorkeur - tot een automatische erkenning van beroepskwalificaties van alle burgers van de EU in alle lidstaten leiden, zowel voor mensen in loondienst als voor zelfstandige ondernemers. Via de triloogbijeenkomsten is een omvattend en goed compromis tot stand gebracht waaraan ook wij Groenen gaarne onze steun geven. 2-337
Marcin Libicki (UEN). – (PL) Dames en heren, vandaag moeten wij ons een vraag stellen die wij onszelf
10/05/2005
87
voortdurend moeten stellen, namelijk of de Europese Unie een unie is van instellingen, staten, regeringen en parlementen of dat zij een unie is van burgers, mensen en Europeanen. Achter elk geval van niet-erkenning van beroepskwalificaties schuilt een individueel drama en onrecht jegens een individu. Uiteraard ondervinden wij allemaal nadeel van deze praktijken, want onze steun voor de bescherming van de egoïstische belangen van corporaties, gilden, vakbonden en instellingen beperkt het concurrentievermogen van de Europese instellingen. Het grootste nadeel ondervinden echter de mensen wier kwalificaties niet worden erkend en daardoor niet op het niveau van hun professionele kwalificatie aan de slag kunnen.
die de Commissie al begin 2002 in gang heeft gezet. Het is bemoedigend om te zien dat met deze richtlijn, nadat de lidstaten zich diverse jaren voortdurende inspanningen hebben getroost, eindelijk een stelsel van wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties tot stand wordt gebracht dat de burgers van de ene lidstaat in staat stelt werk te zoeken in de andere onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van het ontvangende land. De richtlijn zal voor de uitoefening van alle beroepen, met uitzondering van overheidsfuncties in de lidstaten en het notarisambt, regels voorschrijven die zo breed mogelijk zijn en die het eenvoudiger zullen maken beroepskwalificaties te gebruiken in een veel groter gebied op de Europese arbeidsmarkt.
Als voorzitter van de Commissie verzoekschriften weet ik hoe groot dit probleem is in Europa. Wij zien slechts het topje van de ijsberg, maar dit is wel de top van een reusachtige ijsberg. Velen zijn onrechtvaardig behandeld, zoals artsen, dierenartsen, verpleegsters en zelfs juristen en slagers, omdat de belangen van deze beroepsgroepen door beroepsverenigingen worden beschermd. Het doel van de richtlijn van de Europese Commissie was deze situatie recht te zetten en dat doet de richtlijn ook in belangrijke mate. Ik wil commissaris McCreevy hiermee gelukwensen.
Op dit moment worden in de Unie voor slechts acht beroepscategorieën, waaronder artsen, verpleegkundigen, juristen en architecten, uniforme regels voor de erkenning van diploma’s toegepast. Opvallend genoeg ontbreekt in dit lijstje het beroep van civiel-ingenieur, dat op Europees niveau niet de relevante status heeft gekregen. De richtlijn moet deze situatie verhelpen. Dankzij aanpassingen op voorstel van de Commissie interne markt en consumentenbescherming zijn er vijf referentieniveaus vastgesteld, die corresponderen met bepaalde opleidingsniveaus en die het mogelijk maken de kwalificatievereisten van afzonderlijke lidstaten met elkaar te vergelijken. Beroepsverenigingen zoals de kamer van ingenieurs en de kamer van architecten juichen deze referentieniveaus toe. De procedure dient tevens vereenvoudigd te worden door het comité voor de erkenning van beroepskwalificaties, dat is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de diverse beroepsverenigingen.
Het is betreurenswaardig dat het Europees Parlement deze richtlijn zo heeft verknoeid. Desondanks zullen wij voor stemmen, want deze richtlijn is beter dan niets, maar wij beschouwen haar als een mislukking. Laat ik hieraan toevoegen dat ik de opmerkingen van mevrouw Weiler, die heeft gezegd dat de richtlijn geen Europese normen neerlegt voor de erkenning van beroepskwalificaties die verworven zijn in het land van oorsprong, onaanvaardbaar vind. Het is voor mij volkomen onduidelijk waar haar ideeën over wat Europees is vandaan komen. Dames en heren, in het belang van Europa en om ervoor te zorgen dat Europa de concurrentie met de Verenigde Staten en het Verre Oosten aankan, moeten wij mensen en instellingen de mogelijkheid geven te concurreren. Deze richtlijn is hard nodig en ik betreur het dat er nu zo veel tekortkomingen aan kleven. Mijnheer McCreevy, dank u wel voor uw inzet. 2-338
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, een van de doelstellingen van de Gemeenschap is obstakels voor het vrij verkeer van personen en diensten tussen de lidstaten uit de weg te ruimen. Na de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 presenteerde de Commissie haar internemarktstrategie voor de dienstensector, die hoofdzakelijk ten doel had het net zo gemakkelijk te maken diensten te verrichten in de Gemeenschap als in de afzonderlijke lidstaten. Een van de belangrijkste richtlijnen in dit verband, die nauw samenhangt met de dienstenrichtlijn, is de richtlijn betreffende de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties. Deze is opgesteld via een ingewikkelde interinstitutionele wetgevingsprocedure
Ter afronding wil ik de rapporteur, de heer Zappalà, bedanken voor de toewijding en volharding waarmee hij dit verslag geschreven heeft, en hem feliciteren met het feit dat het in de Commissie interne markt en consumentenbescherming unaniem is aangenomen. 2-339
Phillip Whitehead (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, allemaal zijn we de heer Zappalà dankbaar, die op dit belangrijke terrein onze eigen dienstverlener is geweest. Dit project is de afgelopen drie maanden meer gevorderd dan de drie jaar ervoor. Dat is volgens mij een gunstig voorteken. De Commissie interne markt en consumentenbescherming is er nu voor de vierde maal getuige van dat belangrijke voorschriften op het gebied van consumentenbescherming hun beslag krijgen, en wel in tweede lezing. Ik hoop dat onze collega’s dat zullen erkennen. Het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren vormt een belangrijke stap in de uitvoering van de Lissabonagenda. Het biedt tandartsen, doktoren, bouwvakkers en gasfitters mogelijkheden in andere lidstaten, die ze voorheen vaak niet hadden vanwege een effectief “gesloten circuit”. Ik ben erg blij dat onze drie Duitse collega’s de reserves die in hun eigen land op dit punt bestaan, zonder omwegen aan de orde stellen. Zij doen
88 dat in niet mis te verstane bewoordingen met het oog op de vooruitgang die we moeten boeken. Zo komen we dichter bij een evenwicht tussen vrij verkeer en concurrentie enerzijds en gezondheid en veiligheid en consumentenbescherming anderzijds. Ik wil deze voorstellen aanbevelen en ik hoop dat de commissaris ze spoedig ten uitvoer zal brengen. 2-340
Toine Manders (ALDE). – Voorzitter, Commissaris, geweldig dat u mij noemde, maar wij hebben op de trialoog met een hele partij gezeten en wij zijn het eens geworden. Ook uw mensen hebben goed geluisterd naar wat de mogelijkheden waren en hebben een en ander uiteindelijk overgenomen, zonder vast te houden aan de vaste principes waarop de Commissie normaal gesproken staat. Dank daarvoor. Collega Whitehead, onze Voorzitter, heeft al aangegeven dat mijnheer Zappalà en waar strateeg is geweest. Ik zag soms gelijkenissen met Caesar, die ook veldslagen kon uitstellen, uitstellen, uitstellen. Ik dacht: er komt helemaal niets van deze richtlijn, maar wij zijn pas drie jaar met deze richtlijn bezig en hebben nu de zaak nu al rond, dus complimenten voor deze strategische aanpak, die ik de eerste drie jaar niet had gezien. Excuses dat ik dat niet zag. Niets dan complimenten en lof. De definitie is duidelijk. Ik denk dat de beroepspas die tijdens de eerste ronde is voorgesteld door collega Gebhardt een prima aanvulling is om de diploma's te verduidelijken, en wel met de moderne technieken. Wat ik erg belangrijk vond, en dat is ook overgenomen door de Commissie en de Raad, is dat er in ieder geval een aansprakelijkheidsregime komt, met name voor medische beroepen, want het kan niet zo zijn dat je tijdelijk ergens werkt en dan onder alle tuchtregels en aansprakelijkheid uit kunt komen, omdat je tijdelijk werkzaam bent. Dus, petje af voor iedereen die heeft meegewerkt aan deze, denk ik, fantastische richtlijn, een hoeksteen van de interne markt, die vooral de jeugd in de toekomst mogelijkheden biedt en waarmee, wat ik ook belangrijk vind, met name vrouwen nog steeds de mogelijkheid krijgen om, ook wanneer zij een gezin hebben gesticht, later hun beroepsopleiding nog te gelde te maken op de markt via een goede arbeidsplaats. Mooi is dat hier wordt gesproken over wederzijdse erkenning en in verband met het oorsprongslandprincipe denk ik dat we, als we geen voorwaarde stellen, spreken over dezelfde definitie. In deze richtlijn worden namelijk geen voorwaarden gesteld, want de opleiding wordt verstrekt in het land van oorsprong. Noem het maar een vergunning: met een gegeven opleiding kan iemand in andere landen gaan werken. Ik acht dit best een discussie waard. Ik denk dat het heel belangrijk is dat de Commissie dit heeft overgenomen en dat er nu een motiveringsplicht is, als er een consultatie plaatsvindt, want een motiveringsplicht, Voorzitter, is erg belangrijk om een juridisch sluitend Europa te krijgen, maar vooral ook om een democratisch versterkt Europa te krijgen.
10/05/2005 Voorzitter, ik hoop dat wij vandaag met deze richtlijn hebben aangetoond en een heel duidelijk signaal hebben gegeven dat wij allen bereid zijn om te werken aan een sterker en welvarend Europa. Ik wil ook onze voorzitters, de heer Gargani, de vorige voorzitter, en de heer Whitehead, bedanken voor hun geduld bij deze richtlijn. Bijzondere dank ook aan de heer Zappalà. 2-341
Othmar Karas (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de rapporteur, geachte dames en heren, uit dit debat blijkt heel duidelijk dat alle betrokkenen goed werk hebben geleverd. Dat is het vermelden waard omdat het niet eenvoudig is om bij een dergelijke, ingewikkelde materie zo’n goed resultaat tot stand te brengen. Het is onze taak om ervoor te zorgen dat de vier vrijheden in de Europese Unie werkelijkheid worden. Het is ons doel om de interne markt te voltooien en tot een thuismarkt te maken voor alle werkgevers, werknemers en consumenten. Onder het motto “eenheid in verscheidenheid” heeft deze richtlijn een positief effect op de strategie van Lissabon, op de interne markt en op de Grondwet. Deze richtlijn geeft ook aan dat het in Europa gaat om het waarborgen van kwaliteit en niet om nivellering. Daarnaast blijkt hier ook uit dat wij de specifieke beroepscriteria erkennen. De richtlijn is de eerste modernisering van het gemeenschappelijke systeem voor het erkennen van beroepskwalificaties. Met deze richtlijn wordt geïllustreerd dat wij het belang onderkennen dat de vrije beroepen voor de maatschappij in het algemeen hebben. Uit de richtlijn blijkt ook dat wij voorschriften juist merkbaar vereenvoudigen en transparanter maken in plaats van nieuwe regeltjes te creëren, dat wij het vrije verkeer van gekwalificeerde werknemers bevorderen, en dat wij belangenverenigingen en beroepsverenigingen toejuichen in plaats van hen te verstikken in een stortvloed van Europese bureaucratie. Deze richtlijn vormt natuurlijk ook het bewijs dat alle bepalingen die op grond van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in het land van bestemming gelden, nu al zijn uitgesloten van het oorsprongbeginsel als genoemd in de dienstenrichtlijn. Dat betekent dat de onderhavige richtlijn een aanvulling vormt op de dienstenrichtlijn. Aangezien beide richtlijnen elkaar dus aanvullen, zou het werk dat voor deze richtlijn is verzet, als voorbeeld kunnen dienen voor het werk dat wij in de toekomst nog in verband met de dienstenrichtlijn moeten verrichten. Ik hoop dat ons succes net zo evident zal zijn als dat debat is afgelopen. 2-342
Mia De Vits (PSE). – Voorzitter, mijnheer de Commissaris en geachte collega's, ook ik ben heel tevreden dat wij deze week deze belangrijke richtlijn kunnen goedkeuren, na een periode van veertig jaar waarbij de situatie heel ingewikkeld was met algemene sectorale richtlijnen – in het Nederlands zegt men: een bos waarin men de bomen niet meer ziet staan. Ik beschouw dit als een belangrijke stap is op het gebied
10/05/2005 van vereenvoudiging en een belangrijke stap voorwaarts. Mijnheer de Commissaris, u hebt het zelf ook onderlijnd, het is een eerbaar compromis, waar wij het evenwicht gevonden hebben tussen de werking van de interne markt met een zo hoog mogelijk niveau van vrij verkeer van professionelen enerzijds, en kwaliteitsvolle opleidingen en eerbiediging van consumentenbelangen anderzijds. Ik geloof dat wij met dit debat hier aangetoond hebben, mijnheer de Commissaris, dat beiden met elkaar te verzoenen zijn. Een voorbeeld daarvan staat in artikel 5, paragraaf 3, waar we tuchtrechterlijke regels vervangen hebben door gedragsregels. Het feit dat een ontvangende lidstaat op dit gebied nationale regels kan blijven opleggen, is helemaal geen protectionistische maatregel, maar precies een bewijs van dat evenwicht. Net als mevrouw Gebhardt zou ik de wens willen uitspreken dat wij dezelfde weg kunnen opgaan voor de dienstenrichtlijn, waar dat broodnodige evenwicht eveneens gevonden moet worden.
89 2-344
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag om 11.30 uur plaats. Bijlage – Standpunt van de Commissie 2-345
Verslag-Zappalà (A6-0119/2005) 34 Amendementen kunnen in hun geheel worden aangenomen. Dit zijn de amendementen 2, 5, 7, 10, 12, 13, 26, 27, 28, 29, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54 en 55. 21 kunnen niet worden aangenomen. Dit zijn de amendementen 1, 3, 4, 6, 8, 9, 11, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 30 en 32. 2-346
De gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit
2-343
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de afgevaardigden bedanken voor hun bijdragen. Uit dit debat is gebleken dat er brede consensus mogelijk is over een vraagstuk dat in eerste lezing tot behoorlijk wat onenigheid heeft geleid. Dit stemt mij optimistisch over andere initiatieven die aan dit Parlement zullen worden voorgelegd. Enkele Parlementsleden hebben gesproken over de handwerkslieden of “Meister”. Laat me dit punt verduidelijken. De nieuwe richtlijn heeft geen enkele invloed op de nationale regelgeving over kwalificaties in de ambachtssector en haalt evenmin de nationale kwaliteitsnormen naar beneden. Twee bestaande regelingen voor de erkenning van beroepskwalificaties blijven gehandhaafd: volledig gekwalificeerde handwerkslieden kunnen indien nodig erkenning van hun beroepservaring of van hun officiële kwalificaties aanvragen. Zij moeten daartoe een proeve van bekwaamheid afleggen of stage lopen. Bovendien wordt de speciale structuur van bepaalde opleidingen, waaronder de Duitse “Meister”-kwalificatie, volledig erkend. Ik wil benadrukken dat deze bijzondere status kan worden uitgebreid tot andere opleidingen. Daartoe kan het comité dat bij deze richtlijn wordt ingesteld, uitvoeringsmaatregelen treffen. Opnieuw wil ik onderstrepen dat de waardevolle inspanningen van het Europees Parlement en vooral van de rapporteur, de heer Zappalà, en de schaduwrapporteurs van essentieel belang zijn geweest voor de succesvolle afloop van de onderhandelingen en de uiteindelijke aanneming van dit belangrijke voorstel. De Commissie zal een gedetailleerd overzicht geven van de amendementen die zij aanvaardt en deze laten opnemen in de notulen van deze vergadering1. Dit overzicht laat zien dat de Commissie volledig achter de afspraken staat die de medewetgevers hebben gemaakt. 1
Zie bijlage
2-347
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A60121/2005) van mevrouw Herranz García, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over de vereenvoudiging van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (2004/2193(INI)). 2-348
María Esther Herranz García (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben bijzonder ingenomen met het ontwerpverslag dat morgen ter stemming aan dit Parlement wordt voorgelegd, omdat hierin alle maatregelen uit mijn oorspronkelijke versie in hun geheel zijn overgenomen, zij het met een enkele wijziging. Gezien de brede consensus die in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling bereikt is, hoop ik dat het onderhavige verslag nu zal kunnen rekenen op de steun van een overgrote meerderheid van de leden van dit Parlement. De Fractie van de Europese Volkspartij heeft echter een amendement op het verslag ingediend, met daarin het dringende verzoek aan de Europese Commissie om zo snel mogelijk met een wetgevingsvoorstel te komen. De aankondiging van de hier aanwezige Europese commissaris Fischer Boel om de hervorming van de sector op te schorten, heeft onder de producenten tot grote ongerustheid geleid, die naar mijn idee door het Europees Parlement moet worden verwoord. Deze aankondiging van de commissaris is kenmerkend voor het geringe gewicht dat wordt toegekend aan een zo belangrijke sector als de groenten- en fruitsector. Ik zou er nogmaals op willen wijzen dat deze sector goed is voor 17 procent van de agrarische eindproductie in de Europese Unie, een gegeven dat de Commissie op dit cruciale moment van onderhandelingen over de financiële vooruitzichten voor een periode van zeven jaar, blijkbaar niet in aanmerking neemt.
90 Ik vind dat de houding van de Commissie veel te wensen overlaat, en als ik de recente berichten van de commissaris goed heb opgevangen, dan zou het uitvoerend orgaan van de Gemeenschap overwegen om de hervorming op te nemen als onderdeel van een algemeen voorstel voor de instelling van een enkele gemeenschappelijke marktordening voor alle landbouwproducten. Mijns inziens zou dat betekenen dat we de zaken niet door elkaar halen, want tot op heden heeft de groenten- en fruitsector een speciale behandeling gekregen die in grote lijnen positief is geweest, ook al moeten er soms belangrijke wijzigingen worden ingevoerd. De groenten- en fruitproducenten hadden het er destijds moeilijk mee dat ze als een aparte sector werden beschouwd die geen recht had op rechtstreekse steun. Maar op het ogenblik is het zo dat het speciale stelsel op basis van de operationele fondsen hen in de gelegenheid heeft gesteld om hun productie beter af te stemmen op de behoeften van de markt. Ofschoon dit stelsel gebreken vertoont – en welk stelsel doet dat niet? – en ofschoon er wel een enkele wijziging nodig is, met name om het concurrentievermogen van de producenten te verhogen, zou het een verkeerde zaak zijn om de groenten en het fruit bij de overige landbouwsectoren onder te brengen. In dat laatste geval zou de hele filosofie achter de vooruitgang die tot nog toe in deze sector bereikt is, onderuit moeten worden gehaald. Nogmaals, ik zou het ongenoegen willen verwoorden dat een aantal vakorganisaties mij heeft overgebracht, in verband met het uitstel van deze wetgevingsvoorstellen. Het is van dringend belang dat er een hervorming komt om nieuwe mechanismen in te voeren voor het beheren van de markt, en om het hoofd te kunnen bieden aan de moeilijkheden waarmee sommige segmenten van deze sector te kampen hebben en die nog zullen toenemen als gevolg van de onderhandelingen van de Wereldhandelsorganisatie. Met een soepel systeem voor crisisbeheer in handen zouden de producentenorganisaties hun rol van marktbeheerder kunnen verbeteren, en bovendien zou dit aantrekkelijk zijn voor de individuele producent die er tot nog toe geen heil in zag zich bij deze organisaties aan te sluiten. Van het totale aantal producenten is 60 procent niet bij deze organisaties aangesloten. In het ontwerpverslag dat ik het Europees Parlement heb voorgelegd, wordt een alternatief geboden voor het vigerende interventiestelsel. In dat alternatieve stelsel worden de zogeheten “zekerheidskassen” ingevoerd, die moeten worden beheerd door de organisaties zelf, voor het financieren van het uit de markt nemen van producten bij crises, van operaties voor productieverlagingen bij verzadiging van de markt, of voor de financiering van een in te voeren verzekeringsstelsel voor producenteninkomens. Als deze kassen goed worden opgezet, zouden ze voor de
10/05/2005 producentenorganisaties het instrument kunnen worden dat zij thans ontberen om het hoofd te kunnen bieden aan de wisselvalligheden van de markt. Het verslag omvat ook een aantal maatregelen die bijzonder urgent zijn om in te kunnen spelen op een aantal hachelijke situaties, zoals bijvoorbeeld de lage aansluitingsgraad in de nieuwe lidstaten, en op het specifieke probleem van rood fruit. Voor dit laatste probleem komt ons verslag met een hele reeks maatregelen waarmee zowel de regeling voor verse groenten en vers fruit als die voor verwerkte producten moet worden verbeterd. Verder wijzen wij op de noodzaak om de promotiecampagnes voor deze producten uit te breiden, waarbij de nadruk moet worden gelegd op hun communautaire oorsprong. 2-349
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) In de eerste plaats wil ik mevrouw Herranz García en de leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling bedanken voor al het werk dat zij met betrekking tot dit verslag hebben verricht. De mededeling van de Commissie over de vereenvoudiging van de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit had drie doelen. Ten eerste moest daarin worden beschreven op welke wijze de Commissie met het proces van vereenvoudiging was begonnen; ten tweede moest de Commissie een werkdocument overleggen waarin de belangrijkste cijfers van de sector, de uitvoering door de producentenorganisaties en de bijbehorende actiefondsen en begrotingsaspecten werden geanalyseerd; en ten derde moest de aanzet worden gegeven tot een debat in de Raad, het Europees Parlement en binnen de sector zelf. Nu richt ik mij op de inhoud van uw verslag en ik wil beginnen met de rol van de producentenorganisaties. Zij zijn en blijven het hoofdonderdeel van de gemeenschappelijke marktordening. Ik ben ingenomen met uw suggesties die tot doel hebben hun rol in het beheer van markten en de concentratie van het aanbod te versterken, vooral als het gaat om fusies, transnationale producentenorganisaties en specifieke maatregelen die op de nieuwe lidstaten gericht zijn. We moeten ook kijken naar de mogelijkheden om nieuwe producten en nieuwe categorieën producentenorganisaties te introduceren. Mijn volgende punt is crisisbeheer en daarbij wil ik uw aandacht vestigen op de mededeling over risico- en crisisbeheer in de landbouw van februari 2005. Naast de horizontale maatregelen voor crisisbeheer die in dit kader worden voorgesteld, zullen we beoordelen of het nodig is in de sector groenten en fruit specifieke instrumenten in te zetten. We zullen in het bijzonder het voorstel voor het creëren van onderlinge fondsen onder de loep nemen. Wat betreft verwerkte producten staat in de conclusies van het Nederlandse voorzitterschap dat de Commissie
10/05/2005 een impactanalyse moet uitvoeren. Deze analyse moest onder meer betrekking hebben op een mogelijke overstap van de huidige regelingen op een aanpak die gebaseerd is op doelstellingen en instrumenten die reeds in de GLB-hervormingen zijn gebruikt. Daarom wacht de Commissie op de uitkomsten van de impactanalyse voordat zij alternatieven voor verwerkte producten voorstelt. Na de uitbreiding van de Europese Unie is de Gemeenschap nu bezig de situatie betreffende rood fruit te bestuderen. Wanneer de onderzoeken zijn afgerond, gaan we bekijken welke maatregelen moeten worden getroffen, zowel in het kader van de gemeenschappelijke marktordening als op het gebied van de invoer uit derde landen. Ik ben het volledig met u eens dat de consumptie van groenten en fruit moet worden bevorderd, gezien de positieve gevolgen daarvan voor de volksgezondheid. Tevens wil ik wijzen op onze horizontale GLBinstrumenten die bedoeld zijn om deze producten te promoten. De sector groenten en fruit heeft hier baat bij gehad. Als het gaat om de toename van de invoer van groenten en fruit uit derde landen, kunnen we als WTO-leden geen maatregelen nemen die met onze internationale verplichtingen in strijd zijn. We kunnen het effectiefst op marktsignalen reageren door ons op kwaliteit te richten. We zullen zorgvuldig de mogelijkheid bestuderen om speciale etiketten van herkomst aan te brengen op verwerkte producten die uitsluitend van Europese grondstoffen zijn vervaardigd.
91 geëtiketteerd, zodat duidelijk is waar ze vandaan komen. Dat lijkt mij op zich een goede aanpak. Tegelijkertijd moet ook een kleine kritische noot, want op basis van het impactonderzoek moet ik constateren dat het in Europa, zeker na de uitbreiding van de Unie, voor de telers van groenten en fruit in Europa die over het algemeen zonder subsidies en marktgericht werken, niet makkelijker is geworden om het hoofd boven water te houden. Verregaande concentratie aan de vraagzijde, supermarkten, worden in de sector zelf niet gevolgd door een versterking van de producentengroeperingen. Als de sector in Europa wil overleven, moet hij tegen de voorwaarden kunnen werken die voor importproducten gelden. Etikettering is op dit punt erg belangrijk en de Commissie moet hier bij toekomstige plannen meer aandacht aan besteden. Het tweede punt is: het valt niet te ontkennen dat heel veel telers in de nieuwe landen, de tien nieuwe lidstaten, het moeilijk hebben om zich in de Europese markt te integreren. Het is essentieel dat dit krachtiger wordt aangepakt, via de oprichting van productengroeperingen en door ervoor te zorgen dat de telers in de nieuwe landen ook marktmacht ten opzichte van grote supermarktconcentraties kunnen krijgen.
Ten aanzien van de verenigbaarheid van de instrumenten voor plattelandsontwikkeling en de operationele GMOactiefondsen kan ik u verzekeren dat we ervoor zullen zorgen dat producenten van beide instrumenten kunnen profiteren, maar dat tegelijkertijd dubbele financiering onmogelijk wordt gemaakt.
Het derde punt is dat juist minder bureaucratie ertoe kan leiden dat het geld voor deze fondsen goed wordt uitgegeven. Het is onaanvaardbaar dat op dit moment 25% van het geld blijft liggen. Het is heel belangrijk dat de Commissie daar snel werk van maakt, om ervoor te zorgen dat het geld wel kan worden besteed. Als het niet rechtstreeks naar producentengroeperingen kan gaan, dan kan het budget dat overblijft, gelet op de grote vorstschade in grote delen van Europa en op andere natuurrampen, ik denk aan droogte, wellicht toch in de sector worden besteed, om ervoor te zorgen dat deze op moeilijke momenten toch overleeft. In ieder geval wil ik de rapporteur en de Commissaris danken voor een toch constructieve houding.
2-350
2-351
Albert Jan Maat, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, ik dank in ieder geval de rapporteur, mijn collega Herranz García, voor haar duidelijke stellingname en ik wil ook een compliment maken aan onze landbouwcommissaris, want bij alle discussies over wat we willen, moet ik wel zeggen dat zij zich in ieder geval recht houdt met betrekking tot de discussie over de financiële perspectieven en het vraagstuk van de cofinanciering van het landbouwbeleid, en dat is op zich een compliment waard. Dat betekent ook dat zij in ieder geval staat voor een sector in Europa die ze overeind wil houden.
María Isabel Salinas García, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, we zijn het allemaal eens over de hier gebleken noodzaak om de huidige gemeenschappelijke marktordening op een aantal punten aan te passen, teneinde het hoofd te kunnen bieden aan de nieuwe uitdagingen waarvoor deze sector zich gesteld ziet. Maar zoals uit het verslag blijkt, zit niemand te wachten op een hervorming die verder gaat dan deze behoeften.
Ik verwelkom ook haar opmerkingen met betrekking tot een goed onderzoek, een impactonderzoek naar de groente- en fruitsector, om een goede aanpak te kunnen kiezen waarbij wat marktgerichter gewerkt kan worden, en ook haar opmerkingen met betrekking tot de vereiste dat producten uit Europa goed moeten kunnen worden
Het onderhavige initiatiefverslag kan rekenen op de ruime steun, ik zou zelfs zeggen de meerderheidssteun, niet alleen van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, maar vermoedelijk ook van dit Parlement, en vooral ook van de sector zelf – een steun die niet zo makkelijk te verwerven is. Het omvat een groot aantal punten die afkomstig zijn van mijn fractie, de Sociaal-democratische Fractie, en die wij hebben ingebracht in de vorm van een amendement, zoals meer flexibiliteit voor de POFG’s, de behoefte aan meer
92 duidelijkheid over en minder bureaucratie rond de toegang tot de operationele fondsen, de noodzaak om de participatiegraad te verhogen en invloed uit te oefenen op de concentratie van het aanbod, en op de bescherming van onze producenten tegen derde landen, het beheer van crisissituaties, enzovoort. De Commissie heeft dit Parlement verzocht aan te geven wat de volgende hervorming van de groenten- en fruitsector naar zijn idee zou moeten behelzen. De antwoorden liggen hier voor u, en het zijn deze antwoorden waar het Parlement, en de belanghebbenden natuurlijk, achter staan. Het is nu onze wens en verwachting dat deze antwoorden in aanmerking worden genomen, zowel wat het tijdsaspect betreft als inhoudelijk. Ik zou de Commissie er op willen wijzen dat haar in het verslag duidelijk wordt verzocht om nog voor deze zomer met een wetgevingsvoorstel te komen voor het versterken van de rol van de producentenorganisaties in hoofdzakelijk het beheer van de markt; de toekomst van deze sector is de markt, en de markt is de toekomst. We mogen niet vergeten dat de groenten- en fruitsector wel dynamisch is, maar ook bijzonder kwetsbaar, en een grote marktinstabiliteit kent. Om al deze redenen willen wij een hervorming waarin zowel het verslag van het Parlement als de verzoekschriften van de landbouwers zelf in aanmerking worden genomen, maar bovenal willen we dat er wordt vastgehouden aan deze hervorming en dat zij gericht is op het verbeteren van de landbouwinkomens. Verder volgen wij de onderhandelingen van de Ronde van Doha op de voet om deze landbouwproducten als kwetsbare producten te laten opnemen. Voorts heeft de commissaris het idee gelanceerd om, naar het schijnt, de vele GMO’s door een enkele GMO of een enkele wettekst te vervangen. Het spreekt vanzelf dat wij het daar niet mee eens zijn, vanwege het risico dat dit besluit inhoudt voor de sector, en vanwege de onzekerheid waartoe deze aankondiging nu al heeft geleid voor de nabije toekomst. Ten slotte zou ik de rapporteur willen bedanken voor haar bereidheid om deze consensus te bereiken, niet alleen in de Landbouwcommissie maar ook hier in het Parlement, en ik hoop dat de Commissie haar goede wil zal laten blijken met het oog op de toekomst, want dat is waar deze sector reikhalzend naar uitziet. 2-352
Diamanto Manolakou, namens de GUE/NGL-Fractie. (EL) Mijnheer de Voorzitter, de groenten- en fruitsector is een van de meest dynamische bedrijfstakken, en daarom wordt daar terecht een debat over gehouden. 17 Procent van heel de landbouwproductie komt hier vandaan, maar slechts 4 procent van de landbouwkredieten is hiervoor bestemd. Bovendien is deze sector een belangrijke bron van werkgelegenheid voor de landbouwbevolking en de arbeidskrachten.
10/05/2005 Wij hebben van de Commissie reeds een ontwerpvoorstel gekregen voor de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, maar dit voorstel komt mijns inziens de verwerkers, en niet de kleine landbouwers ten goede. Ik ben evenwel van mening dat zelfs de huidige voorstellen geen hulp bieden en de situatie niet verbeteren, aangezien de verwachtingen niet kloppen met wat hier wordt voorgesteld. Zo wordt bijvoorbeeld voorgesteld de steun los te koppelen van de productie aan groenten en fruit, en wordt eveneens instemming betuigd met de tussentijdse herziening van het GLB, waarvan ontkoppeling van steun en productie de kern vormt. Verder wordt instemming betuigd wat de WTO betreft, maar tegelijkertijd voorgesteld de groenten en fruit buiten de WTO-besprekingen te houden. Men hemelt de producentengroeperingen op maar is tegelijkertijd van mening dat deze niet goed functioneren. Ook stelt men vast dat slechts 40 procent van de productie via deze groeperingen is gegaan, en deze groeperingen slechts 25 procent van de middelen hebben kunnen besteden. Eigenlijk verzwijgt men volgens mij dat de producentengroeperingen als bemiddelaar optreden tussen landbouwers enerzijds en industriëlen en handelaars anderzijds, waarbij deze laatste worden bevoordeeld, aangezien ze goedkope grondstoffen kunnen kopen. Zelfs het voorstel voor een medefinancieringsfonds is geen oplossing, aangezien de landbouwers het gelag zullen moeten betalen voor de diverse crisissen en de repercussies van de WTO. Samenvattend, wij zijn van mening dat de herziening van het GLB en de WTO-besprekingen ten koste gaan van het inkomen van de kleine tuinbouwers en de industriëlen en handelaren bevoordelen, die nog goedkopere groenten en fruit kunnen verkrijgen en aldus grote winsten kunnen boeken. Dit is onrechtvaardig, en daarom kunnen wij hier niet voor stemmen. 2-353
Filip Adwent, namens de IND/DEM-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u graag mijn immense bezorgdheid meedelen met betrekking tot de mogelijke invoer van rood fruit uit Azië in 2005. Polen telt 450 000 landbouwbedrijven die rood fruit produceren. Het afgelopen jaar heeft de import van rood fruit uit Azië een ramp veroorzaakt. De prijzen zijn zodanig gekelderd dat het fruit niet eens meer geplukt is. Nog zo’n jaar en er zullen 200 000 bedrijven over de kop gaan. Met vijf personen per gezin betekent dit dat een miljoen mensen vanaf dit najaar zonder inkomsten zullen komen te zitten: een niet te rechtvaardigen sociale ramp! Een landbouwer die zijn land verliest, en dus zijn werk, verliest eveneens zijn woning, aangezien hij het land waarop zijn huis is gebouwd verkoopt. Ook verliest hij zijn wortels, aangezien hij naar de verre stad moet verhuizen om werk te zoeken. In Polen hoeft men echter
10/05/2005 geen werk te zoeken in de stad, want officieel is 20 procent van de bevolking werkloos. Van huis en haard verdreven door een onverantwoordelijk economisch beleid is de kans groot dat landbouwers, helaas, hun toevlucht zoeken tot de misdaad. Een ander gevolg zal een massale emigratie zijn richting het westen en een groeiend besef van dat het idee dat de Europese Unie zou berusten op het beginsel van de communautaire preferentie een kolossale leugen was. Als u wilt dat de Polen de Europese Grondwet verwerpen moet u vooral doorgaan rood fruit uit Azië te importeren, maar weest u dan wel zo eerlijk tegen de Poolse boeren te zeggen dat hun lot geen mens interesseert. Dat zou ten minste duidelijk zijn. 2-354
Jan Tadeusz Masiel (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Herranz García, ik neem met voldoening kennis van deze ontwerpresolutie en ik wil de rapporteur bedanken voor het feit dat het verslag ook ingaat op de situatie in de nieuwe lidstaten. De boeren in Polen klagen over de opgelegde productiebeperkingen en ondervinden moeilijkheden bij de afzet van hun producten. In mijn korte spreektijd wil ik een kleine, doch belangrijke kwestie aan de orde stellen. Groente en fruit zijn duur in de Europese Unie, en daarbij gaat het ook nog eens om onvers en smakeloos fruit. Wij moeten de kwaliteit van onze producten verbeteren en de rijkdom van de verschillende soorten, met name van seizoensfruit, in stand houden. In Polen bestaan nog zeer smakelijke appelsoorten die ik in Brussel nog nooit heb gezien en ongetwijfeld ook nooit te zien zal krijgen. Tomaten en komkommers eet ik uitsluitend in Polen, want die smaken in de oude lidstaten nergens naar. Laten wij onze burgers goedkoper en verser fruit aanbieden en tegelijkertijd de producenten een redelijk inkomen verzekeren. Daarnaast mag de rijkdom van de lokale fruitsoorten niet verloren gaan. 2-355
Zdzisław Zbigniew Podkański (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de grote uitbreiding van de Europese Unie van 2004 heeft ons nieuwe uitdagingen en nieuwe problemen gebracht. Hoewel wij inmiddels al een jaar hebben samengewerkt, zijn wij er helaas niet in geslaagd de tijdens de onderhandelingen over de toetredingsvoorwaarden voor de nieuwe lidstaten gemaakte fouten recht te zetten. Wij beseffen allemaal dat besluiten tijd en beraad vergen, maar wij weten ook dat er vele dringende zaken zijn die geen uitstel verdragen. Een van deze zaken is de noodzakelijke ordening der markten in de sector groente en fruit. Voor de nieuwe lidstaten is het van belang dat er maatregelen worden getroffen om de markten voor zacht fruit en appelen te beschermen. De Europese producenten ondervinden enorme problemen en tragische gevolgen van de invoer van zacht fruit, waaronder aardbeien, aalbessen, frambozen en kersen, uit China, Marokko en Servië. De producenten en de verwerkende industrie in Polen zijn
93 hier in het bijzonder door getroffen, want Polen produceert ongeveer de helft van al het zachte fruit van de Europese Unie en is een belangrijke producent van appels. Na enkele interventies van mij en andere afgevaardigden doet het mij groot plezier dat de Voorzitter van het Europees Parlement aandacht heeft besteed aan dit probleem en dat de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling deze kwestie op een professionele manier behandelt. Hierdoor heeft ook de Europese Commissie deze kwestie serieus opgenomen en een delegatie naar Polen gestuurd om de problemen ter plaatse te onderzoeken. Ik hoop dat deze delegatie haar werk afrondt voordat het verkoopseizoen begint en dat wij tijdig de noodzakelijke steun bieden en maatregelen nemen. Dames en heren, het aan het Parlement voorgelegde verslag van mevrouw Herranz García verdient onze bijzondere aandacht. De Europese Commissie moet de juiste conclusies uit dit verslag trekken en snel aan de slag gaan. Als wij de problemen uitstellen tot later, vluchten wij voor noodzakelijke oplossingen en bemoeilijken wij de situatie van talloze Europese landbouwers en producenten. Dit zou op onbegrip stuiten en sociale onrust veroorzaken. 2-356
Katerina Batzeli (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, tot mijn grote ongerustheid heb ik vernomen dat u pas tijdens de komende twee jaar wetgevingsvoorstellen zult indienen voor groenten en fruit, en dit stemt mij tot nadenken. Als u uw verklaring, uw intentie waarmaakt, betekent dat mijns inziens dat u de GMO groenten en fruit bewust buiten de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid laat, en dus de producten en de telers blootstelt aan allerlei internationale en financiële gevaren. Het verslag van mevrouw García - die ik moet gelukwensen - is een goede grondslag voor uw voorstellen en daarmee moet u uiterlijk deze herfst op de proppen komen. Ik wil verder enkele belangrijke vraagstukken onderstrepen. Ten eerste moet de Commissie onmiddellijk met realistische voorstellen komen voor de producentengroeperingen, in het kader van een vereenvoudigd systeem en regime, opdat rekening kan worden gehouden met de kenmerken van elke regio en de middelen voor deze sector op evenwichtige wijze kunnen worden gebruikt. Ten tweede is het drempelsysteem voor verwerkte producten voor verbetering vatbaar. Eventuele veranderingen mogen echter het bestaande evenwicht tussen de lidstaten niet aantasten. Ik ben van mening, mevrouw de commissaris, dat uw voorstellen voor groenten en fruit zich niet mogen beperken tot regelingen voor of wijzingen met betrekking tot verwerkte producten.
94 Ten derde moet bijzondere aandacht worden geschonken aan het kader van de internationale onderhandelingen. De reeds lage externe bescherming van groenten en fruit mag niet uit het oog worden verloren, noch in de speciale regelingen die zijn gepland voor de kwetsbare producten, noch in een verordening betreffende de methodologie voor de ad-valorem-douanerechten. Met de operationele programma’s, de instelling van een fonds en de verplichte vorming van producentengroeperingen staat de GMO groenten en fruit model voor de werking van de landbouwmarkten. Stelt u de producenten niet teleur! Die hebben grote offers moeten brengen - en brengen deze nog steeds om zich aan te passen aan dit model. U moet ervoor zorgen dat een eind komt aan oneerlijke concurrentie! U kunt de telers helpen nieuwe markten te veroveren en de teelt van kwaliteitsproducten te verbeteren. Doet u het want u kunt het! 2-357
Jeffrey Titford (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur feliciteren met het feit dat zij erin is geslaagd negentien bladzijden vol te schrijven met uitermate onleesbaar, bureaucratisch jargon, zelfs afgemeten aan de algemene normen van de EU-documentatie. Zij heeft dit alles nota bene samengebracht onder de lachwekkende noemer “vereenvoudiging” van de markt in de sector groenten en fruit! Nooit eerder is zoveel onzinnigs over de groente- en fruitteelt op papier gezet. Ik wil echter de aandacht van de afgevaardigden vestigen op paragraaf 46 waarin de Commissie erop wordt gewezen dat de import van derde landen niet altijd de veiligheids- en kwaliteitswaarborgen biedt waaraan de Europese consument gewend is geraakt, en dat het daarom noodzakelijk is te garanderen dat de producten van derde landen voldoen aan dezelfde veiligheids- en kwaliteitseisen als die welke worden gesteld aan EUproducten. Vrij vertaald houdt dit in dat landen buiten de EU hun goederen goedkoper kunnen produceren en dat moet koste wat kost worden tegengegaan. Hier is sprake van puur protectionisme: men wil de Europese groenteen fruitmarkt als een cocon beschermen onder de controle van een verstikkende bureaucratie die concurrentie van buitenaf voor altijd buiten de deur moet houden. Dat zijn echter de regels die mevrouw Herranz García wil. Ze gelden zelfs voor keukenkruiden in potjes en peterselie! Ook rabarber wordt genoemd. Eigenlijk moet ik hier geen grapjes over maken, maar ik doe het toch: rabarber lijkt verdacht veel op abracadabra, maar de sector waar het hier om gaat, wil in tegenstelling tot de EU geen loze kreten horen. Hij wil alleen maar rabarber verbouwen! Ik roep de afgevaardigden op dit verslag te verwerpen of op zijn minst te verlangen dat deze ambtelijke tekst in klare taal wordt herschreven zodat we allemaal kunnen begrijpen wat er staat. 2-358
10/05/2005 María del Pilar Ayuso González (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, wij zijn u bijzonder erkentelijk dat u hier vanavond aanwezig bent. Ik hoop dat u de Commissie de duidelijke boodschap van dit Parlement overbrengt dat het gekant is tegen uitstel van de hervorming van de groenten- en fruitsector, die u niet lang geleden heeft aangekondigd. Vrijwel alle landen van de Europese Unie hebben een groenten- en fruitsector, en in al die landen kampt hij met dezelfde problemen. De huidige GMO is wel doeltreffend gebleken maar zij moet worden verbeterd, in die zin dat er een nieuw stelsel voor een efficiënter crisisbeheer moet komen en dat er speciale maatregelen worden ingesteld voor producten die zwaar onder de import te lijden hebben. Dat is geen protectionisme. Ik kom uit Castilla-La Mancha, een regio waar veel knoflook wordt geteeld. Knoflook is een van die producten die het moeten zien op te nemen tegen de oprukkende import uit vooral China, die vele knoflooktelers hier in hun voortbestaan bedreigt. Ik ben blij dat het verslag maatregelen bevat ter ondersteuning van dit soort producten, en dat het tegelijkertijd pleit voor vereenvoudiging van het vigerende importstelsel, en wel om de onregelmatigheden te vermijden die zich al langere tijd voordoen als gevolg van het bestaan van drie verschillende formules waarvan de producenten naar eigen goeddunken gebruik kunnen maken. Dit heeft frauduleuze praktijken in de hand gewerkt, die in een aantal gevallen door de sector zijn aangekaart bij de Europese Commissie. Verder ben ik het eens met de serie voorstellen in het verslag die erop gericht zijn het concurrentievermogen van de sector te verbeteren en de beschikbare begrotingsmiddelen optimaal te benutten, die elk jaar weer onderbesteed worden als gevolg van het gebrek aan flexibiliteit van de huidige GMO. De voornaamste oorzaken van de afgenomen doeltreffendheid van het in 1996 ingestelde systeem zijn gelegen in zijn eigen tekortkomingen, zoals de hoge mate van bureaucratisering, de juridische onzekerheid van de producentenorganisaties, en de communautaire benepenheid bij het stimuleren van de concentratie van het aanbod. Dat alles heeft geleid tot een slechte benutting van de fondsen, een probleem dat met dit nieuwe voorstel hopelijk tot een oplossing wordt gebracht. 2-359
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, groente- en fruitteelt leggen binnen de landbouw zeer veel gewicht in de schaal. Het is in deze sector van bijzonder belang dat producenten gezamenlijk optreden, aangezien dat een essentiële voorwaarde is om succes te hebben op de markt, maar daarvoor is het nodig een georganiseerde samenwerkingsvorm te
10/05/2005 ontwikkelen. In de tien nieuwe lidstaten is echter sprake van een uitermate lage organisatiegraad en het vormen van producentenorganisaties (die ik hierna PO’s zal noemen) is een langdurig en moeizaam proces. Het is dan ook van vitaal belang de PO-subsidiëring te steunen, en met name de vorming van PO’s te stimuleren en aanvullende steun te bieden aan nieuw opgerichte PO’s. Het zou daarom noodzakelijk zijn het huidige plafond voor bijdragen, evenredig met de inkomsten uit de verkoop, te verhogen van 4,1 procent naar 6 procent. Het is van het allerhoogste belang de marktmaatregelen (eerste pijler) en de plattelandsontwikkeling (tweede pijler) op elkaar af te stemmen. De subsidies uit hoofde van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw zouden niet voldoende zijn om de ontwikkeling van infrastructuur en investeringen te financieren en om die reden moeten PO’s ook in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring in het kader van plattelandsontwikkeling. De groente- en fruitsector in de nieuwe lidstaten is toe aan herstructurering. Er zijn veel oude boomgaarden, in het bijzonder appelboomgaarden, die de EU-markt beïnvloeden doordat ze producten van lage kwaliteit voortbrengen en daarmee de prijs drukken, waardoor een crisissituatie ontstaat op de Europese markt voor groente en fruit. Het is dus zaak dat de EU het rooien en opnieuw aanleggen van oude aanplantingen steunt. Analoog aan het uit EU-fondsen gesubsidieerde schoolmelkprogramma zou er, om de markt voor fruit en groente te stabiliseren, een regeling moeten worden ingevoerd ter bevordering van de fruitconsumptie op scholen. Er zijn vele producten die van strategisch belang zijn, maar die binnen het huidige kader niet in aanmerking komen voor marktsteun. Er is behoefte aan krachtiger crisisbeheersmaatregelen in het geval van bessen, morellen en paddestoelen. Deze moeten tot de verwerkte producten worden gerekend en we moeten tevens oproepen tot bescherming van de suikermaïs tegen import uit China. Ik dank commissaris Boel voor haar brief en ik hoop dat er een oplossing gevonden is. 2-360
Witold Tomczak (IND/DEM). – (PL) Dames en heren, met de laatste uitbreiding van de Europese Unie is een nieuwe situatie ontstaan op de markten in de sector groente en fruit. De Europese Unie leek volledig voorbereid op deze verandering. De kandidaat-lidstaten waren immers in jaarlijkse verslagen nauwkeurig doorgelicht. In haar analyses gaf de Europese Commissie aan dat met de toetreding van de nieuwe lidstaten er maar liefst negentien nieuwe groente- en fruitsoorten zouden bijkomen, met een verhoging van de zelfvoorzieningsgraad van voedsel en grotere tevredenheid van de consumenten tot gevolg. Dit inzicht heeft echter niet geleid tot enige wijziging van de ordening van de markten. Een bizarre situatie is hiervan
95 het gevolg: zo bestaat er een speciaal steunmechanisme voor één pruimensoort, maar voor appels, dat wil zeggen 32 procent van de gehele fruitoogst, bestaat geen dergelijke steun. Er bestaat een steunmechanisme voor noten en bananen, maar niet voor een hele reeks soorten van zacht fruit, die van nature zeer bederfelijk en daardoor sterk onderhevig zijn aan prijsschommelingen. Mevrouw de commissaris, er is al bijna weer een seizoen voorbij en er zijn nog altijd geen verantwoorde oplossingen. Nog altijd wordt er een dubbel beleid gevoerd: gunstiger voor de vijftien oude, ongunstiger voor de tien nieuwe lidstaten. In plaats van concrete oplossingen aan te bieden lijkt de Europese Commissie schijnacties te voeren. Zo werd er, als een soort vertragingsmanoeuvre, een speciale delegatie naar Polen gestuurd. Dit is een gevaarlijk spel, en dat in een tijd waarin de markt voor groente en fruit dringend moet worden gestabiliseerd en het bestaan van duizenden producenten en hun gezinnen op het spel staat, vooral in de nieuwe lidstaten. Bovendien is dit een gevaarlijk spel voor de consumenten, die immers te maken krijgen met prijsschommelingen en ingevoerd fruit van inferieure kwaliteit uit derde landen dat gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. In wezen is de zaak eenvoudig: de nieuwe lidstaten leveren zacht fruit en appels van hoge kwaliteit. Zij moeten dringend steun krijgen en de invoer moet worden beperkt. Maar misschien willen sommigen met de Europese solidariteit een andere kant uit en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid uitbreiden tot andere continenten. 2-361
Armando Dionisi (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Fischer Boel, geachte collega’s, met de resolutie van het Parlement over de gemeenschappelijke ordening van de markt in de sector groenten en fruit wordt getracht een zorgwekkende situatie aan te pakken binnen de Europese landbouw, waar snel en doeltreffend oplossingen voor moeten komen. Ik wil de rapporteur feliciteren; zij heeft de moeilijkheden binnen deze sector aangepakt en passende oplossingen aangedragen. Ik ben ervan overtuigd dat de Commissaris de bezorgdheid die het Parlement tot uiting heeft gebracht, ter harte zal nemen. De aanvaarding van het door mij ingediende amendement om verwerkte producten aan te geven middels een etiket van herkomst is een stap vooruit. Het is waar dat niet alleen de textielsector lijdt onder de Aziatische concurrentie, daarom is het van belang dat de herkomst van verwerkte landbouwproducten duidelijk wordt aangegeven, zodat de consument aan het etiket kan zien uit welk land het product afkomstig is. Dit voorstel is met name van belang voor de sector van verwerkte tomaten, welke toonaangevend is voor de Italiaanse economie, zowel voor de interne productie als voor de export. In 2004 is een groot deel van de tomaten op onze velden niet geplukt. De aanzienlijke hoeveelheid verwerkte producten afkomstig uit China die tegen spotprijzen worden aangeboden en niet voldoen aan
96 gezondheidsvoorschriften hebben deze sector in een crisis doen belanden. De Chinese ingemaakte tomaten worden in Italië herbewerkt, vaak vermengd met Italiaanse producten en vervolgens doorverkocht onder het predikaat made in Italy zonder dat de consument de ware herkomst herkent. De etikettering vormt een belangrijke kwaliteitsgarantie en leidt tot transparantie. Op de tweede plaats heeft de Commissie landbouw het voorstel ingewilligd over het belang van een onmiddellijke hervorming om de terugkerende crises binnen de sector van verse producten het hoofd te kunnen bieden. Vanuit meerdere hoeken klinkt de vraag naar hervorming om een evenwicht te vinden tussen vraag en aanbod en het overschot in de hand te houden. Ik hoop dat de Commissaris wil nadenken over de noodzaak om dit op korte termijn te bewerkstelligen, want de twee jaren waar ze over sprak zijn veel te lang. Ik wil graag afsluiten door nogmaals te benadrukken dat de sector groenten en fruit zwaar gestraft wordt in verhouding tot andere landbouwsectoren; de sector ontvangt slechts 4 procent van de communautaire landbouwbegroting en de benodigde kosten voor medefinanciering zijn te hoog voor de producenten. 2-362
Béatrice Patrie (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik onze rapporteur gelukwensen met de kwaliteit van haar werk. Voorts zou ik graag de nadruk willen leggen op de noodzaak de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit zo spoedig mogelijk te herzien, zoals de Europese Commissie heeft toegezegd te zullen doen in haar mededeling van 10 augustus jongstleden. Er is consensus over dat de gemeenschappelijke marktordening in grote lijnen gehandhaafd blijft. Het is dus niet nodig de regeling volledig te herschrijven. De crises tijdens het afgelopen verkoopseizoen, bijvoorbeeld in het zuidwesten van Frankrijk, hebben nochtans laten zien dat de mechanismen van de GMO hoognodig moeten worden bijgesteld. Ten eerste, als het gaat om crisisbeheer moet er snel en doeltreffend worden gereageerd op crises ten gevolge van overproductie. Een aanbodoverschot in de orde van 5 tot 10 procent zorgt dat de prijzen met 30 tot 50 procent kelderen. Mijns inziens zou het plafond voor het uit de markt nemen moeten worden verhoogd tot 20 procent van de productie. Wat de begroting betreft wil ik erop wijzen dat de producenten grote inspanningen leveren. Ze produceren 15 procent van de waarde van de Europese landbouwproductie en krijgen niet meer dan 3,5 procent van de steun. Ik voor mij ben van mening dat de begroting die ter beschikking wordt gesteld aan producentenorganisaties moet worden verhoogd van 4,1 procent tot 6 procent van de verhandelde productiewaarde. Overigens is de kwaliteit van streekproducten essentieel en moeten deze worden gerespecteerd.
10/05/2005 Tot slot, wat betreft de verhouding tussen de producenten en de distributiesector, stel ik voor dat de Europese Unie de erkende brancheorganisaties in elke lidstaat zou moeten aanmoedigen om gedragscodes op te stellen waarmee plotselinge kelderingen van de inkoopprijzen bij de producent kunnen worden vermeden. Ter afronding wil ik zeggen dat de externe dimensie van deze problematiek van doorslaggevend belang is. Het is van essentieel belang dat we de mate van openstelling van de markten controleren en reguleren: de communautaire preferentie moet worden gehandhaafd, groente en fruit moeten worden opgenomen op de lijst van kwetsbare producten en de openstelling van de landbouwhandel moet wederkerig zijn, met inbegrip van fytosanitaire aspecten; dat moeten de eisen zijn van de Europese Unie op de ministeriële conferentie in Hongkong van december 2005 en in bilaterale handelsovereenkomsten. 2-363
Christa Klaß (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte dames en heren, de groente- en fruitmarkt is van oudsher aan sterke prijsschommelingen onderhevig. De producenten hebben zich daar min of meer op ingesteld. Interventies gericht op het uit de markt nemen van producten hebben in het verleden niet tot meer stabiliteit in deze sector geleid. Daarom is er in 1996 middels de hervorming van de gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor vers fruit en verse groente een nieuw instrument ingevoerd: de zogenoemde actiefondsen. Op deze wijze werden de financiële middelen voor interventies overgeheveld naar een modern, toekomstgericht instrument. Ook nu staan wij weer voor de uitdaging om toekomstgerichte instrumenten voor de sector groente en fruit beschikbaar te stellen. Het uitgangspunt daarbij kan echter niet zo zijn dat wij “terugvallen op interventies van de oude stempel” of dat wij die interventies zelfs weer gaan ontwikkelen of uitbreiden. Wij kunnen ook niet terugvallen op een beheersysteem dat alleen maar functioneert als er van een marktcrisis sprake is. Naar mijn idee dient een modern systeem voor crisisbeheer ook berekend te zijn op crises als gevolg van extreme weersomstandigheden, bijvoorbeeld in de vorm van een verzekering die meerdere risico’s dekt. Daar moet over nagedacht worden. Om bij de verwerkte producten alleen maar te praten in termen van verouderde en achterhaalde productiedrempels en steunregelingen is te beperkt. Waarom wordt er ook niet nagedacht over een ontkoppeling van de steun in de verwerkingsector voor groente en fruit? In het kader van een algemene hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid waarbij die ontkoppeling centraal staat, zou dat toch ook voor deze sector moeten gelden; tenminste als wij consequent willen zijn.
10/05/2005 De Commissie heeft besloten om de vereenvoudiging van de gemeenschappelijke marktorganisatie voor vers fruit en verse groente in 2006 uit te voeren in combinatie met de herziening van de GMO voor verwerkte groenteen fruitproducten. Met betrekking tot vers fruit en verse groente wordt op dit moment grotendeels voldaan aan de eisen die een moderne marktorganisatie stelt. Voor verwerkt fruit en verwerkte groente moet de gemeenschappelijke marktordening naar mijn idee echter ingrijpend hervormd worden. Wij hebben behoefte aan meer goede initiatieven. Wij hebben daarnaast niet alleen een fundamentele discussie in Europa nodig, maar ook toekomstgerichte signalen voor een marktgerichte sector. 2-364
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) De uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe lidstaten heeft een wijziging van de instrumenten van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sectoren groente en fruit noodzakelijk gemaakt om de oprichting en de werking van producentenorganisaties te bevorderen en om een ramp op de markt te voorkomen. De organisatiegraad van de producenten in de nieuwe lidstaten is buitengewoon laag. In Polen beslaan de producentenorganisaties thans ongeveer 1,5% van de markt. De nieuwe lidstaten moeten meer steun ontvangen om te garanderen dat de tot nog toe erkende producentenorganisaties kunnen overleven en goed worden beheerd. Er is ook behoefte aan concrete financieringsinstrumenten. Tevens moet worden voorzien in de mogelijkheid van de oprichting van producentenorganisaties van voor verwerking bestemde groente en fruit. Voorts wil ik benadrukken dat de markt van zacht fruit zeer gevoelig is voor prijsschommelingen als gevolg van het ongelijkmatige productieniveau en de stijgende import uit derde landen. Als gevolg van de ongecontroleerde invoer verkeren de Europese landbouwers, zoals de Poolse producenten van zacht fruit, thans in een rampzalige situatie. Er zijn maatregelen nodig die zorgen voor duurzame stabiliteit op deze markt, zoals meer controle op de invoer, mede bedoeld om de markt te beschermen tegen de invoer van producten van lage kwaliteit. Deze controle moet gepaard gaan met de verplichte verstrekking van een certificaat van herkomst. Voor kwetsbare producten moet de Europese Commissie de invoering van invoerquota’s overwegen. De Europese Commissie komt echter aan met studies en niet nader omschreven maatregelen. Met andere woorden, ze stelt voor achterover te leunen en af te wachten. 2-365
Janusz Wojciechowski (PPE-DE). – (PL) Het huidige debat over de vereenvoudiging van de markt voor groente en fruit heeft me ertoe aangezet enkele algemene overwegingen te verwoorden over de aard van de wijzigingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Als afgevaardigde uit een nieuwe lidstaat, Polen, ben ik zoals veel van mijn collega’s geschokt door de plotselinge verandering die aan de oppervlakte is
97 getreden in de communautaire aanpak van de economie in het algemeen en van de landbouw in het bijzonder. Toen wij nog geen EU-lid waren, hebben wij de Europese Unie leren kennen als een gesloten structuur, als een gesloten markt die voor ons zeer moeilijk toegankelijk was. Nu wij lid zijn van de Europese Unie horen wij telkens het woord liberalisering. Wij moeten liberaliseren, wij moeten onze markten voor groente en fruit, suiker, zuivel en wat niet al, openstellen voor de wereld. Wij bevinden ons in een andere Europese Unie dan die waartoe wij zijn toegetreden. Als afgevaardigden uit Polen, een land dat de helft van de productie van zacht fruit, zoals kersen, aalbessen en frambozen, produceert, hebben wij meermaals bij de Europese Commissie aangedrongen op beschermende maatregelen voor de markt voor zacht fruit. Het antwoord luidde steevast "nee, want de markten moeten worden geliberaliseerd". Wij moeten onze markt openstellen uit solidariteit met de arme landen die naar onze markt willen uitvoeren. Solidariteit is een prachtig woord dat voor ons in Polen een bijzondere betekenis heeft. Solidariteit mag echter niet neerkomen op de invoer van andermans armoede. Het mag niet zo zijn dat onze landbouwers failliet gaan en in armoede vervallen opdat iemand anders in hun plaats zijn producten in de Europese Unie kan afzetten. Vooral niet omdat de serieuze verdenking bestaat dat de liberalisering eerder speculanten dan de landbouwers in de arme landen ten goede komt. Ik blijf onverminderd van mening dat de toepassing van beschermende maatregelen en een invoerbeperking voor fruit naar de markt van de Europese Unie op zijn plaats is. Ik steun het verslag van mevrouw Herranz García van de eerste tot de laatste letter en wil haar voor haar werk bedanken. 2-366
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) Nogmaals wil ik de commissie bedanken voor haar initiatiefverslag over de vereenvoudiging van de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit. Ik heb aandachtig geluisterd en kan u verzekeren dat de Commissie dit eindverslag heel zorgvuldig zal analyseren voordat zij voorstellen voor de sector groenten en fruit gaat indienen. In de conclusies van het voorzitterschap van november 2004 werd erkend dat ook de sector vers fruit moest doorgaan op de weg die met de hervorming van 1996 was ingeslagen. De Commissie werd echter ook gevraagd een impactanalyse uit te voeren van alle aspecten van verwerkt fruit en citrusvruchten. Die analyse zal begin 2006 beschikbaar komen. Uit het oogpunt van samenhang heeft de Commissie besloten een totaalvoorstel te presenteren dat zowel verse als verwerkte vruchten omvat. Wat betreft crisisbeheer is de Commissie in de mededeling over risico- en crisisbeheer in de landbouw en gezien de horizontale opties die in deze context zijn vastgesteld, van oordeel dat specifieke maatregelen per geval kunnen worden behandeld in het kader van de
98 herziening van de desbetreffende GMO’s, zelfs voor de sector groenten en fruit. Dienovereenkomstig zal de Commissie nauwkeurig onderzoek doen naar de mogelijkheden om een onderling stabilisatiefonds tot stand te brengen die medegefinancierd wordt door de publieke en private sector. Als het gaat om zacht fruit heeft de Raad de Commissie tevens verzocht om een passende analyse uit te voeren van de nieuwe situatie op de markten van de EU als gevolg van de uitbreiding en, indien nodig, met voorstellen te komen die specifiek op deze kwesties betrekking hebben. De Commissie is reeds begonnen met de analyse van de sector zacht fruit in de nieuwe lidstaten. Ambtenaren van de directoraten-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling en Handel zijn juist teruggekeerd van een bezoek aan Polen. Wanneer dit onderzoek is afgerond, zullen we de resultaten analyseren en waar nodig te zijner tijd passende maatregelen treffen. Als WTO-lid kunnen wij geen protectionistische maatregelen nemen die als belemmeringen voor de import worden beschouwd. De effectiefste en efficiëntste manier om op marktsignalen te reageren, is ons te richten op de kwaliteit van onze producten en het concurrentievermogen van onze sector te verbeteren. Daartoe beschikken wij over twee verschillende instrumenten. Zoals ik reeds heb gezegd, kan een van deze instrumenten worden gebruikt om de producentenorganisaties te versterken; op deze wijze voorkomen we dat producenten elkaar beconcurreren. Het tweede instrument kan worden ingezet om onze reclameactiviteiten te versterken, wat nuttig kan zijn. Enkelen van u hebben gesproken over de invoer van groenten en fruit uit derde landen, met name rood fruit. De import uit derde landen moet voldoen aan dezelfde normen als die in de Gemeenschap gelden. De lidstaten moeten de producten die de Gemeenschap binnenkomen, controleren. Wanneer producten die niet aan de eisen voldoen, worden onderschept, moet dit via ons systeem voor snelle waarschuwing aan de Commissie worden gemeld. Op basis van de informatie die wij dankzij dat systeem hebben, stellen wij vast dat er van januari 2005 tot april 2005 slechts driemaal verse vruchten en diepvriesfruit die niet aan onze normen voldeden, zijn onderschept. Gezien de grote omvang van de import is dat volgens mij maar een heel kleine hoeveelheid. Wat betreft de speciale etiketten van herkomst kan ik u verzekeren dat ik daar positief tegenover sta. Ik kan alleen maar onderstrepen hoe belangrijk deze specifieke sector voor de lidstaten is, zowel uit economisch oogpunt als uit het oogpunt van werkgelegenheid. 2-367
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
10/05/2005 De stemming vindt woensdag om 11.30 uur plaats. 2-368
Productie van aardappelzetmeel 2-369
De Voorzitter. – Aan de orde is verslag (A6-0096/2005) van de heer Wojciechowski, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1868/94 tot vaststelling van een contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel (COM(2004)0772 - C6-0014/2005 2004/0269(CNS)). 2-370
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Wojciechowski en de leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling bedanken voor al het werk dat zij in verband met dit verslag hebben verricht. Ik wil graag iets over de achtergrond van dit voorstel vertellen. Op 26 juni 2003 heeft de Raad een fundamentele hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid goedgekeurd waardoor de wijze waarop de Europese Unie de landbouw ondersteunt, ingrijpend wordt aangepast. Wat betreft aardappelzetmeel is 40 procent van de steun voor de fabrikant ontkoppeld en opgenomen in de bedrijfstoeslagregeling. Na de uitbreiding hebben zes van de tien nieuwe lidstaten in het verkoopseizoen 2004-2005 voor het eerst te maken gekregen met de contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel. Sinds de invoering van de contingenten voor de productie van aardappelzetmeel in 1995 proberen we een strategie op te stellen om de ontwikkeling van deze zeer belangrijke sector te waarborgen, te verbeteren en te bevorderen. Nu kom ik weer terug bij het voorstel dat vandaag ter bespreking voor ons ligt. Het is van wezenlijk belang de stabiliteit van deze kwetsbare sector te handhaven, terwijl tegelijkertijd rekening moet worden gehouden met de fundamentele veranderingen als gevolg van de hervorming van het GLB en de uitbreiding. Ten eerste worden de contingenten gedurende twee jaar gehandhaafd in plaats van drie jaar, als bepaald in Verordening (EG) nr. 1868/94. Deze tijdspanne moet het voor ons mogelijk maken de eerste gevolgen van de GLB-hervormingen en de uitbreiding voor de aardappelzetmeelsector te analyseren en zo nodig snel op te treden. Ten tweede worden de bestaande contingenten die in de acht deelnemende lidstaten voor een stabiele markt hebben gezorgd, gehandhaafd. Ik ben mij ervan bewust dat sommige nieuwe lidstaten vrezen dat de contingenten die in hun toetredingsverdragen zijn opgenomen en die gebaseerd zijn op een historische referentieperiode, een te kleine omvang hebben. Zoals gebruikelijk zal er ook de komende jaren in alle lidstaten nauwlettend toezicht worden gehouden op de ontwikkeling van de aardappelzetmeelsector.
10/05/2005 De Commissie heeft waardering voor de bijdrage die de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling aan de ontwikkelingen op dit gebied levert. Verscheidene van de voorgestelde amendementen vallen echter buiten het bereik van het Commissievoorstel, vooral wat betreft de periode dat de contingenten geldig zijn. Een verlenging tot vier jaar betekent dat wij niet snel kunnen reageren op mogelijke verstoringen van het evenwicht in de Europese zetmeelmarkt en daarom kan de Commissie dit amendement niet aanvaarden. Het amendement over de overdracht van contingenten aan nieuwe lidstaten is beslist van groot belang voor de betrokken landen. De ervaring leert echter dat de zetmeelopbrengst sterk fluctueert naar gelang de weersomstandigheden. Wanneer een grensoverschrijdende vereffening mogelijk wordt, die bij voorrang openstaat voor de nieuwe lidstaten, kunnen de fabrikanten van aardappelzetmeel in deze lidstaten besluiten het areaal waarvoor een contract is gesloten, uit te breiden, in de hoop dat andere lidstaten ongebruikte contingenten aan hen overdragen. Dit zou kunnen leiden tot een aanzienlijke overschrijding van hun contingenten in jaren dat de weersomstandigheden in de Europese Unie gunstig zijn voor de aardappelteelt. Hun situatie zou dan verslechteren. Kort gezegd, de Commissie kan de amendementen die in dit verslag worden voorgesteld, niet aanvaarden. 2-371
Janusz Wojciechowski (PPE-DE), rapporteur. – (PL) Dames en heren, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling werd bij dit verslag geconfronteerd met twee vragen: de vraag hoe lang, dan wel hoeveel langer, het huidige contingenteringsstelsel van kracht moet blijven, en de vraag hoeveel, dan wel of, de contingenten moeten worden aangepast. Wat de eerste vraag betreft is de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van mening dat het quotastelsel niet twee jaar, zoals de Commissie heeft voorgesteld, maar voor vier verkoopseizoenen moet worden gehandhaafd. Het argument dat hiervoor de doorslag heeft gegeven is dat de periode voor de producenten van aardappelen en aardappelzetmeel lang genoeg moet zijn om hun productieplannen tijdig te kunnen opstellen. De door de Commissie voorgestelde periode van twee jaar is hiervoor te kort. Daarom heeft de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling een amendement aangenomen waarin een langere periode, namelijk vier jaar, wordt voorgesteld. Over de tweede vraag, of de omvang van de quota moet worden aangepast, is een emotionele discussie gevoerd. Hierbij is veel aandacht besteed aan de onrechtvaardige behandeling van de nieuwe lidstaten, die in de toetredingsonderhandelingen quota toebedeeld hebben gekregen die niet in overeenstemming zijn met hun productiecapaciteit. Van het totaal van de contingenten van de 25 lidstaten, dat 1 947 000 ton bedraagt, is 89
99 procent toebedeeld aan de vijftien oude lidstaten en slechts 11 procent aan de tien nieuwe lidstaten. Mevrouw de commissaris, dames en heren, men kan in de statistieken gemakkelijk nagaan dat de tien nieuwe lidstaten nog in 1999 meer aardappelen verbouwden dan de vijftien oude lidstaten, namelijk 1 600 000 hectare tegenover ongeveer 1 400 000 hectare. In de jaren daarop is de situatie iets veranderd omdat de aardappelteelt in de tien nieuwe lidstaten sterk inkromp, maar de productie ligt nog altijd zeer hoog. In de discussie is het voorbeeld van Polen aan de orde gekomen. Hoewel het areaal aardappelen in Polen fors is afgenomen is dat land nog altijd de grootste aardappelproducent van de Europese Unie. Desondanks heeft het land een contingent dat enkele malen lager is dan dat van Duitsland, Nederland of Frankrijk. Als gevolg van dit verlaagde contingent produceert de aardappelgrootmacht Polen te weinig aardappelzetmeel om aan de vraag op de binnenlandse markt te kunnen voldoen en moet het aanzienlijke hoeveelheden invoeren. Andere nieuwe lidstaten, met name Litouwen, hebben vergelijkbare problemen. Anderzijds is erop gewezen dat de vijftien oude lidstaten hun hoge productiecontingenten voor aardappelzetmeel al jaren niet volledig benutten. De afgelopen zes jaar bedroeg de benuttingsgraad alleen in 2001 100 procent. De overige jaren bleef 3 procent tot 17 procent van de productiecontingenten onbenut. Er is gewezen op de onrechtvaardigheid van deze toestand, waarin sommige landen hun quota niet gebruiken en andere landen als gevolg van te lage quota moeten vechten om te overleven. De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling heeft echter besloten dat een verhoging van het totale contingent of een wijziging van de aan de verschillende landen toebedeelde quota uitgesloten is. Dit besluit was ingegeven door de vrees dat de markt zou instorten als de productie zou worden verhoogd. Er is in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling echter een breed compromis tot stand gekomen dat is uitgemond in een alternatief voorstel voor een zogenaamde vereffening, waarbij contingenten worden overgedragen wanneer deze niet volledig worden benut. Gezien de moeilijke situatie waarin de nieuwe lidstaten verkeren, stelt de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling voor dat het deel van de toegekende quota dat niet wordt benut - wat de afgelopen jaren vaak het geval was - wordt overgedragen en dat deze vereffening bij voorrang moet openstaan voor de tien nieuwe lidstaten. Dames en heren, mevrouw de commissaris, dit is een uitstekende oplossing. Wij verhogen het totale productiecontingent niet, wij brengen de markt niet in gevaar en evenmin wijzigen wij de delicate opbouw van dit stelsel. In plaats daarvan creëren wij de mogelijkheid dat de onrechtvaardige verdeling van de quota wordt gecorrigeerd wanneer sommige landen hun contingenten niet volledig benutten.
100 Ik wil de leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van alle fracties van harte bedanken voor het feit dat zij dit compromisvoorstel zonder een enkele tegenstem hebben goedgekeurd. Mevrouw de commissaris, thans wil ik dit compromis aan het Parlement en aan de Commissie aanbevelen in de overtuiging dat het voorstel voor vereffening moet worden opgenomen in de nieuwe ontwerpverordening. Ik wil nogmaals benadrukken dat dit een wijs en noodzakelijk compromis is. Tevens is dit een voorbeeld van de solidariteit tussen de oude en de nieuwe lidstaten waarnaar wij moeten streven. 2-372
Laima Andrikiene, namens de PPE-DE-Fractie. – (LT) De productie van aardappelzetmeel is een uiterst belangrijk onderwerp voor een aantal van de nieuwe EU-lidstaten, in de eerste plaats voor Litouwen en Polen. Het probleem is dat in de overeenkomst betreffende de toetreding tot de Europese Unie een zeer klein quotum is vastgesteld voor Litouwen wat betreft de productie van aardappelzetmeel – 1 211 ton per jaar, wat slechts 0,06 procent is van het totale contingent van de Europese Unie. Zoals u weet is het quotum voor Litouwen vastgesteld aan de hand van de referentieperiode 19982000, een periode waarin de aardappelzetmeelproductie in Litouwen het dieptepunt bereikte, en het voldoet bij lange na niet aan de huidige behoeften. Ik zou de aandacht van mijn collega’s en van de leden van de Europese Commissie erop willen vestigen dat dit quotum niet eens voldoende is om te garanderen dat de capaciteit van de fabrieken in deze industrie benut wordt op zelfs maar het minimale niveau dat economisch nog verdedigbaar is. De industrie voor aardappelzetmeelproductie in Litouwen bestaat uit slechts twee fabrieken. De totale technologische capaciteit van deze twee fabrieken is 13 000 ton aardappelzetmeel per jaar. Op dit moment draaien de Litouwse fabrieken dus op slechts 9 procent van hun capaciteit. Als het huidige quotum de komende jaren niet gewijzigd wordt, zal dat de industrie voor de productie van aardappelzetmeel in Litouwen ontwrichten. De minimale benutting van de capaciteit van de fabrieken die economisch nog verdedigd kan worden, zou slechts 4000 tot 5000 ton aardappelzetmeel per jaar zijn. Litouwen verzoekt dan ook zijn quotum te verhogen tot ten minste 4855 ton per jaar, en dat zou 0,25 procent van de quota voor de Europese Unie zijn. Ik zou er in dit verband nadrukkelijk op willen wijzen dat de EU-quota voor de productie van aardappelzetmeel de afgelopen jaren niet volledig zijn benut. Het verzoek van Litouwen om het quotum te verhogen van 0,06 procent naar 0,25 procent van het gehele contingent van aardappelzetmeelproductie zal dan ook niet wezenlijk van invloed zijn op de indicatoren van de interne markt van de Europese Unie. Het belangrijkst is echter dat een verhoging van het quotum voor de Litouwse aardappelzetmeelproductie de sociale stabiliteit, arbeidsplaatsen en de infrastructuur veiligstelt van twee regio’s in het land die in aanmerkelijke mate afhankelijk zijn van die fabrieken. Natuurlijk, het is gemakkelijker iets af te breken dan het op te bouwen. Het probleem is
10/05/2005 dat, wanneer deze industriesector in Litouwen eenmaal ontwricht is, de nawerkingen daarvan – inclusief de financiële gevolgen – gecompenseerd zouden moeten worden. En dat terwijl de consumptie en de vraag naar aardappelzetmeel in Litouwen toeneemt en naar verwachting zal blijven toenemen; er wordt eveneens verwacht dat de vraag binnen de cellulose- en voedselindustrie zal groeien tot 8000 ton per jaar. Het lijdt dan ook geen twijfel dat het quotum voor de aardappelmeelproductie voor Litouwen verhoogd moet worden. 2-373
Bogdan Golik, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, een klein onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid betreft de hervorming van de markt voor aardappelzetmeel. Hoewel dit verslag met de bijbehorende toelichting slechts een miniem onderdeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid betreft, is het een uitstekend voorbeeld van de ongelijkheid en de onrechtvaardigheid tussen verschillende landen waar de kandidaat-lidstaten in de Toetredingsverdragen helaas mee hebben ingestemd. Polen is sinds jaren een belangrijke aardappelproducent in Europa, alleen voorafgegaan door Duitsland en Frankrijk. Dit heeft te maken met de landbouwtraditie en de consumptiegewoonten die vele generaties teruggaan, en met de arme en zanderige bodem in het land waarop de boeren uitsluitend rogge en aardappelen kunnen verbouwen. Het voor Polen vastgelegde productiecontingent van 144 duizend ton is echter noch in overeenstemming met de productiecapaciteit van de 13 zetmeelfabrieken, waarvan de verwerkingcapaciteit thans wordt geschat op 220 duizend ton, noch met de omvang van de productie van aardappelen, aangezien Polen het grootste aardappelareaal in Europa heeft. Het is evenmin in overeenstemming met de omvang van de plattelandsbevolking en het aantal mensen dat werkzaam is in de landbouw. De manier waarop de contingenten zijn vastgelegd heeft ertoe geleid dat Polen, de op twee na grootste aardappelproducent, importeur van aardappelzetmeel is geworden. Daarom lag het voor de Poolse regering voor de hand om met redenen omklede verzoeken in te dienen in de verwachting dat de quota ten opzichte van de eerder slecht geschatte en vastgestelde quota zouden worden verhoogd. Ik ben van mening dat het geen schande is om fouten toe te geven, echter wel om in fouten te volharden. De voorgestelde wijziging betrof slechts een verhoging met 40 duizend ton voor Litouwen en Polen samen. De afgelopen jaren was immers van het totale contingent van de Europese Unie 20%, dat wil zeggen bijna 200 duizend ton, onbenut gebleven. Hoewel de amendementen die oorspronkelijk door de rapporteur waren ingediend in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, een herhaling betroffen van de wijzigingen die eerder door de regeringen van Litouwen en Polen waren voorgesteld, zorgden ze voor heel wat beroering. Het voorstel ontlokte een storm van protest bij de Commissie en een lange en heftige
10/05/2005 discussie in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. Op een gegeven moment had ik de indruk dat ik naar een voetbalwedstrijd zat te kijken met Polen en Litouwen, die het voorstel hadden ingediend, en de nieuwe lidstaten aan de ene kant tegen de rest van Europa aan de andere kant. Vandaag bespreken wij de laatste versie van dit nieuwe verslag, dat het resultaat is van een verstandig compromis. De reden waarom ik inga op de ontstaansgeschiedenis van dit verslag is dat ik u wil wijzen op een onderliggend probleem dat ons in één klap duidelijk maakt hoe ongelijk de verhoudingen tussen de verschillende landen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in feite zijn. Deze ongelijkheid is het resultaat van fouten van de mensen die over de verdragen hebben onderhandeld, maar ook van de veranderingen in de landbouw en op het platteland in Europa na de uitbreiding en de hervorming van het GLB. Mijn opmerkingen zijn eveneens ingegeven door de wens te benadrukken dat het verslag-Wojciechowski goed doordacht en een prima compromis is, en dat de rapporteur erin geslaagd is alle partijen in dit onnodige conflict te verzoenen. De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, die ik vertegenwoordig, steunt tevens het compromis over de verlenging van de contingenten met nogmaals twee jaar, dat wil zeggen tot 2009, en de verdeling van de contingenten voor vier jaar tussen de lidstaten op basis van de contingenten voor de jaren 2004 en 2005. Evenals de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten zijn wij van mening dat een periode van twee jaar niet volstaat om de ontwikkeling van de markt voor aardappelzetmeel na de uitbreiding te kunnen evalueren. Voorts moet de niet benutte 19 procent van het totale contingent onder de nieuwe lidstaten worden verdeeld. Ik wil u nogmaals bedanken en benadrukken dat dit verslag een schoolvoorbeeld is van een goed compromis, waarvoor de rapporteur uitstekend werk heeft geleverd. 2-374
Gintaras Didžiokas, namens de UEN-Fractie. – (LT) Mevrouw de commissaris, dames en heren, “quota voor de productie van aardappelzetmeel” lijkt op het eerste gezicht een eenvoudig en duidelijk onderwerp. Het lijkt alsof we het hier alleen over cijfers, percentages en ratio’s hebben. Achter die cijfers gaan nochtans echte mensen schuil, met hun gezinsleden en hun levens. Ik zal proberen een korte toelichting te geven. Litouwen, het land waar ik ben verkozen, heeft een quotum dat een tiende is van wat het land kan produceren. Zoals reeds gezegd is, zijn er in Litouwen twee fabrieken die aardappelzetmeel produceren – beide in plattelandsgebieden. Ik zou dat laatste willen beklemtonen: in plattelandsgebieden. Litouwen kent een lange traditie waar het de aardappelteelt betreft; dit gewas doet het goed in ons land. De capaciteit van de fabrieken is gelijk aan 13 000 ton per jaar. De economie
101 van Litouwen, de snelst groeiende economie in de Europese Unie, heeft meer en meer van dit product nodig, dat wil zeggen, dit product is noodzakelijk voor Litouwen zelf. Het productiequotum, dat slechts 1200 ton per jaar is, is evenwel te laag om de Litouwse fabrieken te laten draaien op zelfs een minimumniveau dat nog economisch te rechtvaardigen valt. Misschien begrijpt u wat het betekent voor de effectiviteit van de productie, wanneer fabrieken worden gedwongen slechts 9 procent van hun capaciteit te gebruiken. De huidige situatie, dat wil zeggen het productiequotum, dwingt ondernemers die fabrieken in plattelandsgebieden te sluiten. De mensen die daar werken en wonen, zullen hun baan verliezen. Bovendien hangt de infrastructuur van die twee steden samen met de genoemde fabrieken – verwarming, watervoorziening, enzovoort. Sluiting van de fabrieken zal dus zeer ernstige consequenties hebben. De situatie is des te ongebruikelijker aangezien andere lidstaten veel grotere productiequota hebben dan ze kunnen produceren of consumeren. We hebben dus te maken met de situatie dat Litouwen in staat is te produceren, in staat is zijn eigen productie te consumeren, maar niet mág produceren; het land wordt daarentegen gedwongen de fabrieken te sluiten. Dit lijkt me niet eerlijk en staat volgens mij op geen enkele wijze in verband met de belangrijkste beginselen van de Europese Unie. Ik begrijp dat het quotastelsel een zeer gevoelig onderwerp is. Ik heb het echter niet over extra voordelen, maar over de mogelijkheid om te overleven. Het ministerie van Landbouw van Litouwen heeft haar argumenten voorgelegd aan de Commissie, maar deze zag er niet de noodzaak van die argumenten in haar overwegingen mee te nemen. Nu ja, misschien is dat te begrijpen van de Commissie – quota zijn immers een uiterst lastig onderwerp. De Commissie kan zich misschien zo opstellen omdat zij verder van de burgers afstaat. Maar het Europees Parlement en de leden van het Europees Parlement moeten op een meer gevoelige en grondige wijze omgaan met de problemen van de volkeren; ze mogen zich daar niet van afkeren, maar moeten daadwerkelijke besluiten nemen. Je zou kunnen aanvoeren dat deze quota zijn afgesproken. Dat is waar, maar dit is niet goed, en de quota zijn geen heilige koe waar we niet aan mogen komen. Als we een probleem zien, moeten we de verantwoordelijkheid op ons nemen om een oplossing te vinden. We praten veel en ernstig over plattelandsontwikkeling en steun aan plattelandsgebieden. We verstrekken daartoe grote sommen gelds; het zal dan ook niet te rechtvaardigen lijken als we iets kapot maken dat goed kan werken en vervolgens iets nieuws maken dat meer geld zou vereisen. Is dat effectief en rationeel? Ik ben dan ook van mening dat het voorgestelde compromis, namelijk het toestaan van herverdeling van onbenutte quota, een stap in de goede richting is en dat het de lidstaten en de Commissie in staat zal stellen een oplossing voor dit vraagstuk te vinden. Ik zou de rapporteur, de heer Wojciechowski, willen bedanken voor zijn vastberadenheid en het werk dat hij verzet heeft. Ik hoop dat mijn collega’s hun steun zullen geven aan het verslag dat de heer Wojciechowski heeft opgesteld en dat verder
102 verbeterd en goedgekeurd is door de Commissie landbouw. 2-375
Peter Baco (NI). – (SK) Dames en heren, ik wil het voorstel van de Commissie landbouw dat is ingediend door de rapporteur, de heer Jánusz Wojciechowski, bij u aanbevelen en u dringend oproepen het tijdens de stemming te steunen. Ik wil tevens de heer Wojciechowski bedanken voor zijn uitmuntende, harde werk bij het opstellen van dit document. Dames en heren, als we dit compromisvoorstel aannemen, zouden we daarmee tonen bereid te zijn om ten minste gedeeltelijk een einde te maken aan de onrechtvaardige herverdeling van land voor de productie van aardappelzetmeel tussen oude en nieuwe lidstaten van de EU. Dit blijkt duidelijk uit het voorbeeld van Polen. Toen de Commissie landbouw dit onderwerp behandelde, besprak zij ook een breder probleem, namelijk de discriminatie van landbouwers in nieuwe EU-lidstaten. Zoals tenslotte al eerder is gezegd in deze vergaderzaal, ontvangen EU-landbouwers uit een oude lidstaat die landbouw bedrijven langs de linkeroever van een rivier rechtstreekse betalingen ter hoogte van 400 euro, maar landbouwers in een nieuwe lidstaat aan de andere oever van dezelfde rivier slechts 50 euro, terwijl ze onder precies dezelfde klimatologische omstandigheden en op precies dezelfde grondsoort werken. In een open discussie over dit onderwerp wees de Commissie landbouw erop dat het dringend noodzakelijk was van gedachten te wisselen over de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het probleem onbevooroordeeld te bespreken. Ik maak met veel genoegen van deze gelegenheid gebruik om op te merken dat de discussies die in de Commissie landbouw hebben plaatsgevonden duidelijk aantoonden dat men bereid was – en niet alleen bereid, men was er ook daadwerkelijk in geïnteresseerd – om een dergelijke open uitwisseling van opvattingen te organiseren. Landbouwers in mijn land, de Slowaakse Republiek, hopen ook dat dit soort discussies tot resultaat zullen hebben dat de spanningen worden weggenomen die het gevolg zijn van de ongelijke tenuitvoerlegging van het landbouwbeleid in de verschillende delen van de verenigde Europese Unie. 2-376
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, naast landen als Duitsland, Nederland, Frankrijk en Denemarken is Polen sinds jaren een grootmacht op het gebied van aardappelzetmeel. De Poolse zetmeelfabrieken benutten echter slechts 60 procent van hun productiecapaciteit als gevolg van het beperkte zetmeelcontingent van 145 000 ton. Wij bevinden ons thans in de situatie dat wij dit product moeten invoeren omdat wij er te weinig van produceren, en dat terwijl wij geen gebrek hebben aan grondstoffen en verwerkingscapaciteit. Het contingent voor aardappelzetmeel voor Polen moet ten minste 180 000 ton bedragen. Dit is ook het contingent dat Polen in de onderhandelingen heeft voorgesteld.
10/05/2005 In West-Europa bestaan sinds ruim dertig jaar sterke producentenorganisaties. Dergelijke organisaties bestaan in Polen nog maar kort en bovendien kampen ze nog met de nodige kinderziektes. Daarentegen hebben de zetmeelfabrieken zich goed aangepast. Voor de verhoging van het contingent voor Polen pleit bovendien het feit dat de producenten in 2003 talrijke kostbare investeringen hebben gedaan om te voldoen aan de EUnormen en de milieueisen. Ik wil hier aan toevoegen dat deze bedrijven enkele duizenden mensen in dienst hebben en vooral in regio’s met een hoge structurele werkloosheid zijn gevestigd. Ik ben van mening dat de voorgestelde amendementen het probleem niet oplossen, maar wel een stap zijn in de juiste richting. Polen, dat 50 procent van de aardappelen in Europa verbouwt, zal zetmeel moeten blijven invoeren. Hoe moeten wij dit uitleggen aan de aardappelproducenten, de verwerkers en de consumenten? 2-377
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, in verband met het contingentenstelsel voor de productie van aardappelzetmeel wil ik wijzen op drie mijns inziens belangrijke kwesties. In de eerste plaats krijgt men tijdens de landbouwdebatten vaak de indruk dat de vertegenwoordigers van de Commissie niet op de hoogte zijn, of niet op de hoogte willen zijn, van de productiecapaciteit van de nieuwe lidstaten. Bij de productie van aardappelzetmeel, die wij thans bespreken, bedraagt de capaciteit van de nieuwe lidstaten 30 procent van de productiecapaciteit van de gehele Europese Unie. Het toegekende contingent voor de productie van zetmeel bedraagt echter slechts ongeveer 10 procent van het totale contingent van de Europese Unie. Het leidt dus geen twijfel dat de verdeling van de quota tussen de oude en de nieuwe lidstaten verre van rechtvaardig is. Ten tweede hoort men in de debatten telkens weer dat de tijdens de toetredingsonderhandelingen gemaakte afspraken niet mogen worden gewijzigd omdat elke wijziging ten gunste van een land een golf van eisen van de overige landen zou uitlokken, die hun situatie ook willen verbeteren. Met deze benadering kan ik niet akkoord gaan. Ten derde reageert de Commissie buitengewoon langzaam op interventies en voorstellen van de afgevaardigden. Op een reactie moeten wij vaak weken wachten, op concrete acties zelfs maanden. Dit is onaanvaardbaar. Ondanks deze bedenkingen hoop ik dat de Commissie, de Raad en het Parlement tenminste op het gebied van de quota voor de aardappelzetmeelproductie een compromis zullen bereiken. De heer Wojciechowski heeft een dergelijk compromis voorgesteld dat met eenparigheid is goedgekeurd door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. Weliswaar garandeert dit compromis de nieuwe lidstaten geen verhoging van hun productiecontingent voor
10/05/2005
103
aardappelzetmeel, maar het zet tenminste de deur op een kier. De afgelopen zes jaar lag de productie van aardappelzetmeel in de Europese Unie immers gemiddeld 7 procent onder de geldende productielimiet. Het is dus waarschijnlijk dat dit ook in de toekomst het geval zal zijn. Op basis van de nieuwe verordening kunnen onbenutte contingenten worden overgedragen aan de nieuwe lidstaten. Dit biedt de landbouwers die in deze landen zetmeelaardappelen verbouwen, in het bijzonder in Polen, de kans om hun inkomenssituatie te verbeteren, terwijl de aardappelzetmeelindustrie de kans krijgt de productiecapaciteit beter te benutten. 2-378
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) Dank u wel voor uw bijdragen aan dit belangrijke debat. Een van de punten die meerdere afgevaardigden hebben aangekaart, betrof de vraag waarom de nieuwe lidstaten niet vanaf het allereerste begin grotere contingenten kregen toegewezen. In 2002 werd in Kopenhagen over de aardappelzetmeelcontingenten voor de nieuwe lidstaten onderhandeld en de kandidaat-lidstaten en de EU-25 hebben daarover overeenstemming bereikt. Zij werden op exact dezelfde wijze berekend als de contingenten voor de andere lidstaten: de gemiddelde productie gedurende een referentieperiode van drie jaar werd als uitgangspunt genomen. Zojuist werd het voorbeeld van Polen genoemd. Ik zal een paar cijfers geven. Van 1999 tot en met 2001 bedroeg de gemiddelde productie in Polen 107 317 ton; niettemin werd aan Polen een contingent van 144 985 ton toegekend. Het is dus niet helemaal gerechtvaardigd om over onjuiste contingenten te spreken. Ik erken volkomen dat Polen een belangrijke aardappelproducent is, maar ik wil u er ook op wijzen dat zetmeelcontingenten gebaseerd worden op de historische productie en niet op het potentieel van de verschillende lidstaten. De andere punten betreffen de uitbreiding van de geldigheid van de contingenten tot vier jaar en de mogelijkheid van overdracht aan de nieuwe lidstaten. In mijn openingstoespraak heb ik reeds duidelijk gemaakt dat ik de in het verslag voorgestelde amendementen niet kan aanvaarden. 2-379
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt woensdag om 11.30 uur plaats. 2-380
Situatie in Soedan 2-381
De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (B6-0231/2005) van Lapo Pistelli, namens de ALDEFractie, aan de Commissie: De toestand in Soedan. 2-382
Lapo Pistelli (ALDE), auteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, om eerlijk te zijn begin ik mijn interventie met enige tegenzin, omdat wij de voorkeur geven aan commissaris Michel als
gesprekspartner. Hij is een aandachtig waarnemer die goed op de hoogte is van de situatie, waarbij ik overigens geen afbreuk wil doen aan de aanwezigheid van commissaris Fischer Boel. De laatste keer dat het Europees Parlement over dit vraagstuk heeft gesproken was in september tijdens het bezoek van de delegatie onder leiding van mevrouw Morgantini. Vanaf dat moment is er echter veel gebeurd in Soedan. In de eerste plaats zijn de onderhandelingen succesvol afgerond; op 25 januari is de Comprehensive Peace Agreement getekend. Daarmee is een einde gekomen aan 21 jaar burgeroorlog tussen Noord- en Zuid-Soedan, al is het wel zo dat alle protocollen bij het akkoord veeleisend zijn en welwillendheid van beide kanten vereisen. Tegelijkertijd is de internationale aandacht voor de voortdurende tragedie in Darfur gestegen. Een complexe tragedie die vele implicaties heeft en moeilijk samen te vatten valt in slechts enkele minuten. Naast de enorme aandacht van de internationale gemeenschap is er tevens een grote humanitaire inspanning geleverd door met name de Europese Unie en recentelijk zijn er ook belangrijke uitspraken door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gedaan. Wat naar onze mening de kern van het probleem vormt en derhalve door dit Huis onderzocht dient te worden, is of het positieve akkoord tussen Noord en Zuid, tussen Ali Osman Taha en John Garang, een goed voorteken kan zijn en dus het conflict in Darfur op een positieve manier kan beïnvloeden dan wel of de internationale gemeenschap het risico loopt dat het onopgeloste probleem in Darfur het vredesakkoord tussen Noord en Zuid ontwricht. Deze twee kwesties staan los van elkaar, maar zijn wel sterk met elkaar verweven aangezien ze beide in hetzelfde land plaatsvinden. De betrokkenheid van de Europese Unie is zeer groot, enerzijds omdat ze circa 400 miljoen euro heeft bijgedragen aan humanitaire hulp en anderzijds omdat ze rechtstreeks meebetaalt aan de kosten van de missie van de Afrikaanse Unie in Darfur, die is bedoeld om daar op enigerlei wijze een relatieve stabiliteit te handhaven. Verder zijn er dringende verzoeken ingediend om het mandaat van deze missie uit te breiden en de missie zelf aanzienlijk te versterken. Laten we niet vergeten dat Darfur ongeveer even groot is als Frankrijk. Daarom is het moeilijk voor te stellen dat een militaire missie met tot voor kort iets minder dan 3000 man en thans met 7000 à 8000 man de belangrijke taken kan uitvoeren die haar zijn toegekend. Ondanks het feit dat wij de complexe situatie in Darfur niet onderschatten, zijn er toch minder gewelddadigheden in vergelijking met anderhalf jaar geleden, maar misstanden zijn nog aan de orde van de dag. Als wij niet in staat zijn om een halt toe te roepen aan de gewelddadigheden, kunnen we de ontheemden en vluchtelingen ook niet terugbrengen naar hun dorpen. Het paradoxale aan de situatie is dat we aan de ene kant het bewijs hebben gekregen dat het humanitaire apparaat
104 werkt, de kampen vervullen hun rol, maar dat aan de andere kant de kampen weer nieuwe vluchtelingen aantrekken, zelfs uit Tsjaad, omdat ze oases van relatieve rust zijn in een feitelijk uiterst instabiel en gewelddadig land. Door middel van deze mondelinge vraag, die tijdens deze vergadering gevolgd zal worden door een compromisresolutie van de voornaamste fracties, willen wij de Commissie vragen hoeveel geld er wordt besteed aan humanitaire hulp, wat zij voornemens is de rest van het jaar met deze hulp te doen en wat het plan de campagne zal zijn dat de Commissie voor Darfur en Soedan in het algemeen zal gaan voeren. Verder zouden wij graag willen weten of het mogelijk is om ons samen met de Organisatie van Afrikaanse Eenheid in te zetten voor de invoering van een no-fly zone in Darfur; de enige maatregel die daadwerkelijk en op een geloofwaardige manier de gewelddadigheden een halt toe kan roepen. Hoewel de compromisresolutie geen ruimte bood voor mijn volgende punt, wil ik de Commissie toch vragen of zij het de moeite waard acht een poging te ondernemen om de politieke betrokkenheid van Europa naar een hoger plan te tillen door een speciale vertegenwoordiger voor Darfur en Soedan aan te wijzen, zoals we dat tevens voor de regio van de grote meren en voor Kosovo hebben gedaan. Als de Europese Unie zo veel politieke en materiële middelen inzet om de problemen in dit gebied op te lossen – zij is de voornaamste donor – lijkt het ons niet meer dan redelijk om de Unie te vragen of zij van plan is haar politieke aanwezigheid te vergroten. 2-383
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) De Commissie volgt de algehele situatie in Soedan op de voet, vooral in Darfur. Samen met de lidstaten heeft zij intensieve diplomatieke activiteiten in Soedan en internationale fora bevorderd om concrete vooruitgang te bewerkstelligen in de vredesbesprekingen tussen Noord en Zuid, die op 9 januari hebben geleid tot een algemene vredesovereenkomst. Het tweede doel van de Commissie was om een oplossing te vinden voor de Darfur-crisis. De Commissie is vastbesloten de uitvoering van de vredesovereenkomst van januari te ondersteunen, wat ook geldt voor de hervormingen die gedurende de overgangsperiode van zes jaar staan gepland. Net als de internationale gemeenschap is de Europese Unie van mening dat deze overeenkomsten een eerste platform bieden voor het aanpakken van de diverse crisissituaties in Soedan. Langs deze weg moet een allesomvattende en blijvende oplossing worden gevonden voor de huidige problemen, waaronder de crisis in Darfur. Daarom hebben de Commissie en de lidstaten politieke en financiële steun verleend voor de onderhandelingen die in april 2004 hebben geleid tot een bestandsovereenkomst tussen de Soedanese regering en de rebellenbewegingen. Ook heeft de EU de grootste bijdrage, met name in financieel opzicht, geleverd aan
10/05/2005 de beide operaties van de Afrikaanse Unie die tot doel hadden toezicht te houden op het bestand in Darfur. De Commissie erkent dat de operaties van de Afrikaanse Unie een positieve uitwerking hebben in Darfur en dat de missie van de AU moet worden versterkt. Zij beschouwt het echter als haar eerste prioriteit om deze missie volledig operationeel te maken. Momenteel opereert zij slechts op halve kracht. Om dit doel te bereiken, is er meer samenwerking nodig tussen de Afrikaanse Unie, de Europese Unie en andere, in het bijzonder aan de VN gelieerde, organisaties. De Europese Unie heeft herhaaldelijk laten zien dat zij de pogingen van de Afrikaanse Unie ondersteunt om een politieke oplossing voor Darfur te vinden en zij woont de besprekingen in Abuja als waarnemer bij. Het voorzitterschap heeft een speciale afgezant naar Abuja gestuurd om de besprekingen nauwlettend te volgen. De partijen kunnen eveneens technische bijstand krijgen om de voortgang van de onderhandelingen te bevorderen. Wat betreft de humanitaire hulp is de Europese Unie, via de lidstaten en de Commissie, een van de grootste donoren van Soedan. De Europese Unie heeft meer dan 370 miljoen euro gereserveerd voor humanitaire steun in 2005, waarvan meer dan 120 miljoen euro in de vorm van voedselhulp. De Commissie heeft tevens 60 miljoen euro uitgetrokken voor de missie van de Afrikaanse Unie in Darfur. Sinds de crisis in Darfur hoog op de agenda van de internationale gemeenschap staat, bestemt de Europese Unie een aanzienlijk deel van haar humanitaire hulp voor die regio. Vanaf 1994 heeft de Commissie Soedan ongeveer 700 miljoen euro aan humanitaire steun toegekend. 2-384
Michael Gahler, namens de PPE-DE-Fractie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, in Soedan zijn er al vele decennia talloze crisishaarden. Op Khartoum en Omdurman na heeft de centrale regering de rest van het land eigenlijk systematisch verwaarloosd. Daarom is het ook niet verrassend dat er overal crises uitbreken. Desalniettemin is het altijd een goede zaak als er sprake is van enigszins positieve ontwikkelingen, zoals het vredesakkoord dat in januari met het zuiden is gesloten. Dat akkoord dient door alle betrokkenen onmiddellijk ten uitvoer te worden gelegd. In dat verband leveren ook de 10 000 militairen een bijdrage die door de Veiligheidsraad van de VN zijn ingezet in het kader van de VN-missie in Soedan “UNMIS”. Wij bedanken degenen in Darfur die de verdreven, gewonde en verkrachte mensen noodhulp verlenen. Wij zijn ook blij dat de Afrikaanse Unie haar aanwezigheid in Darfur wil vergroten. Ook mogen wij niet voorbij gaan aan de logistieke faciliteiten en andere steunvoorzieningen die de Europese Unie zelf en individuele lidstaten mogelijk hebben gemaakt. Ik ben blij dat de Veiligheidsraad van de VN de situatie in Darfur aan het Internationaal Strafhof in Den Haag heeft voorgelegd. Naar mijn idee is dat een duidelijk
10/05/2005 signaal voor iedereen in Soedan én ook daarbuiten dat men niet ongestraft verder kan gaan op de wijze zoals dat in Darfur gebeurt.
105 In Soedan speelt zich de grootste tragedie van onze tijd af. De internationale gemeenschap slaagt er niet in de etnische zuivering, de massaverkrachtingen en de moorden in dat land een halt toe te roepen.
De commissaris heeft zojuist gezegd dat de Commissie een indicatieve toewijzing van 400 miljoen euro heeft gedaan. Ik hoop dat de betaling van dat bedrag uitsluitend plaats zal vinden indien het vredesakkoord in het zuiden daadwerkelijk wordt omgezet en er sprake is van een objectieve verbetering van de situatie in Darfur. Naar mijn idee vormt de Soedanese regering namelijk nog steeds eerder een deel van het probleem dan van de oplossing.
Vanmorgen nog las ik in enkele recente verslagen van NGO’s hoe de roofovervallen doorgaan en hoe de verstrekking van de humanitaire hulp door deze situatie nog verder bemoeilijkt wordt. De ontheemden in Soedan melden ondubbelzinnig aan de NGO’s - en Britse NGO’s melden dat weer aan mij - dat leden van Arabische milities nu in het Soedanese regeringsleger worden opgenomen en tot soldaten worden opgeleid.
Gisteren ontvingen wij bijvoorbeeld bericht van de arrestatie van een mensenrechtenactivist. Dat gebeurde vlak voordat hij naar Dublin wilde reizen om een prijs op het gebied van de mensenrechten in ontvangst te nemen. Ik eis dan ook dat niet alleen hij, maar ook de andere mensen die in dit verband zijn gearresteerd, onmiddellijk worden vrijgelaten.
De NGO’s hebben melding gemaakt van voortdurende aanvallen, ook deze week, op vrouwen die brandhout verzamelen. Deze vrouwen zijn zo wanhopig dat ze een deel van hun voedselvoorraden verkopen zodat ze hout op de markt kunnen kopen. Op die manier proberen ze te ontkomen aan de aanvallen die op hen worden gedaan wanneer zij het kamp verlaten om brandhout te zoeken.
Vanwege dergelijke tegenstrijdige handelingen van de Soedanese regering zou ik van de Commissie willen weten of gewaarborgd is dat geen enkel deel van die 400 miljoen euro in de vorm van begrotingssteun verstrekt wordt. Daarnaast moet het besteden van de financiële middelen zo min mogelijk via overheidsstructuren verlopen, maar moet getracht worden om hulporganisaties in te schakelen die in Darfur of elders actief zijn.
We hebben vernomen dat de etnische zuiveringen nu vrijwel zijn gestopt. Volgens de Afrikaanse Unie komt dat echter doordat het proces van etnische zuivering in Darfur goeddeels is voltooid.
2-385
Glenys Kinnock, namens de PSE-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik kan mij vinden in de vragen die mijn collega’s aan de Commissie hebben gesteld. Deze vragen zijn uiterst belangrijk met het oog op onze aanpak van de voortdurende crisis in Soedan, in de besprekingen tussen noord en zuid en in Darfur. De heer Gahler zei het zojuist al: de heer Mudawi, een dappere voorvechter van de mensenrechten in Soedan, is opnieuw door de Soedanese regering gearresteerd, en wel door de nationale veiligheids- en inlichtingendienst. Hij zou net aan boord van een vliegtuig gaan om uit handen van de Ierse president een prijs in ontvangst te nemen. Dat bewijst eens temeer - alsof dat nog nodig is dat de Soedanese regering vastbesloten is om mensenrechtenactivisten te treiteren en mensen die hun mond open durven te doen, willekeurig en zonder enige vorm van proces op te sluiten. Dat bewijs moeten we in ons achterhoofd houden wanneer we bepalen wat we met de toegekende 4 miljard euro gaan doen. We moeten absoluut duidelijk maken dat we de houding van de Soedanese regering jegens personen die tegen onderdrukking en voor rechten en vrijheden strijden, afkeuren en we moeten ook bereid zijn dat uit te spreken. Het enorme lijden van het Soedanese volk vraagt om hernieuwde inspanningen van de internationale gemeenschap en een veel grotere vastberadenheid om hen te helpen.
Twee miljoen mensen zijn dakloos en worden nog steeds geterroriseerd door de Janjaweed-milities. Naar schatting 197 000 mensen zoeken een veilig heenkomen in de onherbergzame woestijnen van Tsjaad, die we vorig jaar december hebben bezocht. Deze mensen zijn alles kwijt, maar door wanhoop gedreven zijn zij ook nog bereid hun land te verlaten en naar Tsjaad te vluchten. De wanhoop van deze mensen in Soedan plaatst sommige debatten die wij in onze Europese landen over asiel en immigratie voeren, in het juiste perspectief. Het handhaven van de vrede blijft de belangrijkste opdracht. De Afrikaanse Unie komt op dit moment hopeloos tekort en kan haar missie niet vervullen tenzij wij ons samen meer inspannen om de militaire steun op te voeren die het land zo nodig heeft. 2-386
Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik ben het volledig eens met de beoordeling en de voorstellen van de heer Pistelli. Er is al veel gezegd over de tragedie, de verschrikkingen en het lijden van de Soedanese bevolking door de oorlog in Darfur. De onderzoekscommissie van de Verenigde Naties heeft een ongenadig en gedetailleerd beeld geschetst van de gepleegde misdaden en de verantwoordelijkheid van de diverse betrokkenen, die berecht moeten worden door het Internationaal Strafhof. Dergelijke misdaden en hun daders mogen niet ongestraft blijven! Toch wil ik u graag vertellen over de positieve ervaringen die ik heb beleefd tijdens het bezoek van de ACS-delegatie van het Europees Parlement in maart. Fatima Aniala, een ontheemde en nog steeds erg bang, is
106 uit haar verwoeste dorp gejaagd waar ze, samen met duizenden andere lotgenoten, wachtte op haar beurt om aan de door de regering ingestelde commissie te vertellen wat ze heeft verloren om op die manier een vergoeding te krijgen. In Fashr, tijdens een ontmoeting met de familie- en stamhoofden, die samen toewerkten naar een besluit over een verzoeningsakkoord, waren er vaders van militieleden van de overheid en vaders van rebellerende zonen die zeiden: “Het zijn onze zonen, we moeten vrede sluiten!”. In Juba, in het zuiden, dat door de oorlog is verwoest maar waar de hoop leeft dankzij dat zo verbazingwekkende en belangrijke akkoord, vertelden parlementsleden en leden van de niet-gouvernementele organisaties ons over de noodzaak om op korte termijn de straten mijnvrij te maken, de uiteengevallen families weer te verenigen en de universiteit te openen onder streng toezicht van “UNMIS”. In Khartoum heeft de – niet langer illegale – SPLM haar kantoren geopend. Er worden pogingen gedaan om in plaats van een militaire beweging een politieke beweging van de grond te krijgen. Zij hebben ons verteld dat ze er geen bewaar tegen hebben om in Khartoum te blijven. De Afrikaanse Unie is daar ook aanwezig. Zij voert besprekingen met de rebellen en het leger om te achterhalen wat ze moeten doen om de situatie op te lossen. Meer kan ik niet zeggen in twee minuten tijd, maar ik ben van mening dat het Parlement en de Europese Unie zich niet moeten bezighouden met het uitspreken van veroordelingen, maar met oplossingen die een einde maken aan het conflict, de armoede, de onrechtvaardigheid en het gebrek aan democratie die het land nog steeds teisteren. In dit opzicht is de economische hulp die tijdens de donorconferentie in Oslo is toegezegd van doorslaggevend belang, net als de hulp van de Europese Unie. We moeten snel handelen want de vrede moet gevoed worden. Afgezien van de woestijnvorming en armoede wachten in Darfur duizenden en duizenden mensen op het moment waarop ze veilig naar huis kunnen terugkeren. Derhalve ben ik van mening dat we de door mij voorgestelde weg moeten inslaan en ons moeten inzetten voor vrede. 2-387
Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Soedanese regering en Janjaweed-leiders als Musa Hilal lijken volledig immuun te zijn voor Westerse kritiek. Zij hebben in de regio Darfur in Soedan hele dorpen platgebrand en de bevolking het graf ingejaagd of naar vluchtelingenkampen verdreven. Zij hebben een gemilitariseerde zone - een terreurzone - gecreëerd die een scheiding maakt tussen het noorden en zuiden van Soedan. Bij al onze vredesinitiatieven moeten we voortdurend beseffen dat vrede in de ogen van terroristen een bedreiging vormt waar ze zich uit alle macht tegen zullen verzetten. Als er vrede komt, zullen zij namelijk uiteindelijk door oorlogstribunalen worden veroordeeld. Overeenkomsten worden gesloten met
10/05/2005 respectabele mensen; de Janjaweed zijn niet respectabel. Zij willen niet samenwerken. De mensen lijden. We kunnen niet wachten op een samenwerking die er nooit zal komen. We moeten lieden als Hilal negeren. 2-388
Ryszard Czarnecki (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, 400 miljoen euro is veel geld. Dit is een grote bijdrage aan de stabilisatie van de toestand in Soedan. De vraag van de heer Pistelli is echter terecht: hoe wordt de humanitaire hulp aan Soedan verdeeld? De Europese Unie mag niet kritiekloos geld geven zonder van Khartoum de naleving van fundamentele normen te eisen. Wij hebben nog altijd geen eenduidig antwoord op de vraag naar de eerbiediging van de rechten van religieuze minderheden in het land. Ik doel hier op de onderdrukking van christenen, zoals die eerder ook in andere Afrikaanse landen heeft plaatsgevonden. De landen van de Europese Unie en de ACS-landen hebben hier een vraag over gesteld tijdens de parlementaire vergadering. Soedan deed er het zwijgen toe, net als Afrika, maar ik hoop dat de Europese Unie dat voorbeeld niet volgt. Het zou een vergissing zijn om geld te geven zonder dat wij nagaan in hoeverre de mensenrechten, waaronder de rechten van religieuze minderheden, worden geëerbiedigd. Deze zaken moeten aan elkaar worden gekoppeld. De naleving van normen is de basis waarop wij de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Afrikaanse Unie nu en in de toekomst moeten ontwikkelen. Dit is mijns inziens de belangrijkste conclusie van dit debat. Ik deel het voorbehoud dat eerder naar voren is gebracht door mevrouw Kinnock. 2-389
Charles Tannock (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, na 21 jaar is er een eind gekomen aan de bloedige burgeroorlog tussen de islamitische regering van Soedan en het christelijke/animistische zuiden. Daartoe is in januari in Nairobi een algemene vredesovereenkomst getekend. Sinds februari 2003 vindt echter een andere humanitaire ramp plaats in Darfur, waar de internationale gemeenschap zich meer mee bezig moet gaan houden nu de aandacht dreigt te verslappen onder invloed van de tsunami in ZuidoostAzië. Volgens een recente schatting van een bijzondere parlementaire commissie van het Britse Lagerhuis (House of Commons Select Committee) bedraagt het aantal slachtoffers maar liefst 300 000, terwijl elke maand 10 000 mensen sterven door ziekte, honger en wreedheden en twee miljoen mensen dakloos en ontheemd zijn, met ontwrichting van het naburige Tsjaad als gevolg. Of men het nu volkerenmoord noemt of niet, dit vormt waarschijnlijk de ernstigste systematische schending van grondrechten ter wereld. Het is absoluut noodzakelijk dat de Afrikaanse Unie helpt het moorden in Darfur te stoppen. Hele dorpen zijn gebombardeerd en platgebrand, massa-executies en -verkrachtingen zijn aan de orde van de dag en er dreigt een aidscrisis. Miljoenen mensen zijn het slachtoffer geworden van de strijd tussen het door Arabieren gedomineerde regime van de Soedanese president Omar al-Bashir en zijn Janjaweed-milities enerzijds en de
10/05/2005 etnische Afrikaanse separatisten anderzijds, waarbij de tactiek van de verschroeide aarde wordt toegepast. Eindelijk komen de Verenigde Naties in actie. Op grond van resolutie 1593 van de Veiligheidsraad worden degenen die van oorlogsmisdaden worden beschuldigd, naar het Internationaal Strafhof verwezen. China, vanouds een bondgenoot van Soedan omdat het daar oliebelangen heeft, en de Verenigde Staten, die een tegenstander van het Strafhof zijn, hebben zwijgend ingestemd en zich in de Veiligheidsraad van stemming onthouden. Terwijl de strijd is geluwd, heeft de secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, deze week gepleit voor een Afrikaanse troepenmacht van 12 000 soldaten, boven op de 7500 soldaten die naar verwachting in augustus zullen worden gestationeerd en de 2500 soldaten die zich nu reeds in de regio bevinden. Kofi Annan wil ook dat niet-Afrikaanse staten meer troepen leveren en Canada heeft als een van de eerste landen zijn instemming met dat idee betuigd. Vertegenwoordigers van beide groepen - de Soedanese bevrijdingsbeweging en de beweging voor gerechtigheid en gelijkheid - hebben maandag verklaard dat zij een bestand willen afspreken en zonder voorwaarden vooraf weer met de Soedanese regering om de tafel willen gaan zitten. Ik ben blij dat de EU 450 miljoen euro aan humanitaire steun beschikbaar heeft gesteld en ik accepteer niet de pleidooien van onschuld en de huidige straffeloosheid van het wrede regime in Khartoum, dat voor zijn gruwelijke misdrijven ter verantwoording moet worden geroepen. 2-390
Karin Scheele (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de steller van de mondelinge vragen, de heer Pistelli, heeft de problematiek in Soedan goed beschreven: Door de problemen tussen het noorden en zuiden van Soedan heeft de internationale gemeenschap de crisissituatie rondom Darfur geruime tijd over het hoofd gezien. Er is al eerder gezegd dat het Europees Parlement niet alleen moet analyseren en bekritiseren - hoewel ik van mening ben dat dat in deze situatie van groot belang is - maar ook antwoorden moet geven. Daarnaast dient het Parlement een bijdrage te leveren aan het creëren van een rechtvaardige situatie in Soedan. Daarom vind ik het een goede zaak dat de Veiligheidsraad van de VN besloten heeft om het Internationaal Strafhof in Den Haag opdracht te geven om de situatie in Darfur te toetsen; dat komt ook tot uiting in onze ontwerpresolutie. Door het conflict in de regio rondom Darfur zijn meer dan een miljoen mannen, vrouwen en kinderen op de vlucht. De VN-vluchtelingenorganisatie gaat ervan uit dat het buurland Tsjaad 200 000 vluchtelingen uit Darfur herbergt. Er wordt veel melding gemaakt van aanvallen op die vluchtelingen aldaar, maar de UNHCR maakt zich ook grote zorgen over de overvallen op de
107 ontheemde mensen in Darfur zelf. Vrouwen vertellen dat zij bij het halen van brandhout of water zijn verkracht. Daarom is het belangrijk dat de getraumatiseerde vluchtelingen in het land zelf gevrijwaard blijven van nog meer trauma’s door een gedwongen terugkeer. Verplaatsingen van ontheemde personen in het land zelf dienen uitsluitend op basis van vrijwilligheid te gebeuren. Ook dat is een van de eisen in onze ontwerpresolutie. Wij verlangen ook van de Soedanese regering dat er met het Internationaal Strafhof wordt samengewerkt. De regering moet ervoor zorgen dat de personen die beschuldigd worden van schendingen van de menselijkheid, voor het Internationaal Strafhof worden gebracht. Pas wanneer mensen dergelijke dingen niet langer ongestraft kunnen doen, is er een kans op stabiliteit en vrede. Het moet afgelopen zijn met die cultuur van straffeloosheid! Dan zal namelijk ook een wezenlijke bijdrage aan meer gerechtigheid worden geleverd. Er is ook al opgemerkt dat de Commissie en de Soedanese regering na ondertekening van het vredesakkoord een Country Strategy Paper (CSP) hebben opgesteld. Het doel van dergelijke CSP’s is het bevorderen van vrede, democratie en mensenrechten. In dit verband is het meer dan verontrustend dat de mensenrechtenactivist dr Mudawi is gearresteerd. Dat wekt twijfels over de goede wil bij de Soedanese regering. Dit Parlement dient dan ook een duidelijk signaal te geven door de onmiddellijke vrijlating van dr Mudawi te eisen. 2-391
Hélène Goudin (IND/DEM). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de Verenigde Naties zijn de internationale organisatie die het meest geschikt is om met een echte oplossing voor de conflicten in Darfur te komen. Het is van belang dat de acties van de EU plaatsvinden in het kader van de VN-samenwerking en dat de inspanningen waartoe de EU besluit worden geleverd in samenwerking met instellingen die over zeer ruime ervaring en legitimiteit beschikken, zoals de Wereldgezondheidsorganisatie of het Wereldvoedselprogramma van de VN. Ik verwelkom de inspanningen van de VN in het Soedanese conflict, zoals de recente oprichting van de 10 000 man sterke VNmissie UMIS. Ik sta ook positief tegenover het voorstel om de aanwezigheid van de Afrikaanse Unie in Darfur uit te breiden. Voor mijn partij is het altijd belangrijk geweest dat het primair de Verenigde Naties zijn die in dit conflict optreden. De VN moeten handelen in samenwerking met de Afrikaanse Unie; eventuele EU-acties moeten gericht zijn op humanitaire hulp, na overleg met de VN. De VN zijn van plan om bij te dragen met hulpacties van in totaal 1,5 miljard Amerikaanse dollar in het jaar 2005. Dat is het grootste afzonderlijke appèl van de VN van dit jaar. Het is belangrijk dat de hulpacties van de EU worden gecoördineerd met de VN en in overleg met de
108 VN plaatsvinden. Op die manier zal de totale inzet van de wereld in Soedan een maximaal effect sorteren. 2-392
Ursula Stenzel (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, op 14 september 2004 heb ik mijn eerste verklaring over de situatie in Darfur gegeven. Sindsdien - u zei het zelf ook al - is de situatie drastisch veranderd. Na 21 jaar burgeroorlog en ernstige etnische conflicten tussen het noorden en het zuiden is er een vredesakkoord gesloten tussen de regering en het Soedanese volksbevrijdingsleger. Dat biedt het grootste land in Afrika een enorme kans! Nu is het van cruciaal belang dat miljoenen mensen weer een menswaardig bestaan krijgen. Zij moeten de beschikking krijgen over de middelen om in hun primaire levensbehoeften te voorzien. Daarmee doel ik niet alleen op voedsel en drinkwater, het opruimen van mijnen en het teruggeven van hun grondbezit, maar vooral op hun fysieke veiligheid. De strategie van de Europese Unie om Soedan met 400 miljoen euro te ondersteunen is een goede reactie. Het is echter absoluut noodzakelijk dat het vrijgeven van deze middelen gekoppeld wordt aan het omzetten van het vredesakkoord en met name aan het verbeteren van de situatie in de zuidwestelijke provincie Darfur. Ook op dit vlak is er sinds ons debat in september een en ander veranderd: De Veiligheidsraad van de VN heeft de beoordeling van de ernstige schendingen van de mensenrechten in Darfur voorgelegd aan het Internationaal Strafhof. De onderzoekscommissie van de VN heeft de oorlogsmisdaden in deze provincie inmiddels qua omvang en wreedheid als een genocide aangemerkt. Het bittere van de ontwikkelingen in Soedan is echter dat de situatie in Darfur nog steeds uiterst kritiek is, waardoor Soedan elk moment weer in de afgrond kan storten. De arrestatie van dr Mudawi, zijn collega en zijn chauffeur is uiterst verontrustend. De oproep voor een onmiddellijke vrijlating kan dan ook op mijn volledige steun rekenen. Een derde factor met gelukkig een positieve uitstraling is de rol van de Afrikaanse Unie, omdat zij haar aanwezigheid in Soedan aanzienlijk heeft vergroot. Gezien de omvang van het land zijn 7700 manschappen echter slechts een druppel op de gloeiende plaat, maar zowel de EU als de NAVO dienen zich terughoudend op te stellen wat een militaire deelname aan vredesoperaties betreft. De Europese strategie heeft in dat verband ongetwijfeld een duurzaam effect op de stabilisatie van de situatie in dat land omdat die strategie niet alleen gebaseerd is op voedselveiligheid en onderwijs, op repatriëring en op het opbouwen van de benodigde faciliteiten voor bestuur en regering, maar ook op demobilisatie en ontwapening en op het opleiden van veiligheidstroepen. 2-393
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat betreft de kwestie-Darfur heeft de Commissie de twee strijdende partijen herhaaldelijk opgeroepen onmiddellijk een eind te
10/05/2005 maken aan het geweld en het leed dat de burgerbevolking wordt aangedaan, en aan de niet te rechtvaardigen handelingen die duidelijk in tegenspraak zijn met het internationale recht en de internationale overeenkomsten. Volgens ons is vrede alleen in Darfur echter niet toereikend, hoezeer deze absoluut gezien ook wenselijk is. Een dergelijke vrede zou niet standhouden en daarom moet er een politieke oplossing voor het hele land komen. Alleen wanneer de bestandsovereenkomst door alle strijdende partijen volledig wordt nageleefd, kan de politieke dialoog tussen de Soedanese regering en de rebellen in Abuja weer op gang komen. Het is belangrijk dat deze onderhandelingen zo snel mogelijk worden hervat en dat de partijen niet langer vooraf onrealistische voorwaarden stellen waardoor het hele proces tot stilstand komt. De Commissie is tevens van oordeel dat de politieke agenda na Naivasha het juiste kader vormt voor het bereiken van een duurzame politieke oplossing voor de hele regio. De Commissie is voorstander van een evenwichtige houding ten opzichte van de Soedanese regering en de voornaamste politieke actoren in Soedan. Deze evenwichtige aanpak bestaat uit positieve en negatieve maatregelen, afhankelijk van de stappen die de regering en de belangrijkste politieke actoren zetten. Na de ondertekening van de algemene vredesovereenkomst heeft de Commissie besloten geleidelijk de ontwikkelingssamenwerking weer op gang te brengen, met een bijdrage van 400 miljoen euro. De Commissie is eveneens bereid de partijen te steunen die via het politieke kader van het Naivasha-proces tot een vreedzame oplossing voor Darfur en andere regio’s in Soedan proberen te komen. Zoals de Commissie echter al verklaarde op de donorconferentie over Soedan in Oslo, zal de snelheid waarmee zij de ontwikkelingssamenwerking weer op de rails zet, grotendeels afhangen van de voortgang in de uitvoering van de vredesovereenkomst en van een echte verbetering in de situatie in Darfur. Tegelijkertijd steunt de Commissie de recente VNresoluties, inclusief het dreigen met sancties en de verwijzing van zaken die betrekking hebben op plegers van misdaden tegen de mensheid, naar het Internationaal Strafhof, wat een noodzakelijk middel is om een eind te maken aan de straffeloosheid en het geweld in Darfur. Een evaluatiemissie van de Afrikaanse Unie, die van 10 tot 22 maart werd uitgevoerd en waaraan de Verenigde Naties en de Europese Unie deelnamen, heeft bekeken of er in Darfur meer inspanningen ter ondersteuning van de vrede moeten worden verricht. Dit omvatte ook het onderzoeken van manieren om AMIS 2 te versterken. Uit de bevindingen van de missie bleek dat AMIS een positieve rol speelt in de gebieden waar het is ingezet. Zoals ik reeds eerder heb gezegd, schatten de
10/05/2005
109
beoordelaars echter in dat AMIS momenteel slechts op halve kracht opereert. Het is belangrijk dat AMIS weer volledig operationeel wordt voordat een besluit wordt genomen over de versterking ervan. De Commissie is bereid de uitdagingen in verband met de situatie in Darfur aan te gaan, samen met de Afrikaanse Unie en haar partners. Een blijvende versterking van de Afrikaanse capaciteit kan snel worden bewerkstelligd als de lessen die uit deze operatie worden geleerd, ook in de veiligheidssector ter harte worden genomen. 2-394
De Voorzitter. – Tot besluit van het debat zijn er 6 ontwerpresoluties ingediend: (B6-0300/2005) namens de PSE-Fractie, (B6-0301/2005), namens de Verts/ALEFractie, (B6-0302/2005), namens de GUE/NGL-Fractie, (B6-0303/2005), namens de PPE-DE-Fractie, (B60304/2005), namens de UEN-Fractie en (B60305/2005), namens de ALDE-Fractie. Het debat is gesloten. De stemming vindt donderdag plaats. 2-395
Agenda van de volgende vergadering: zie notulen 2-396
Sluiting van de vergadering 2-397
(De vergadering wordt om 23.55 uur gesloten)
110
10/05/2005 INHOUD
DINSDAG 10 MEI 2005 .............................................. 5 Opening van de vergadering ....................................... 5 Financiering TEN-Vervoer ......................................... 5 Verhogen van de veiligheid van havens ................... 12 Organisatie van de arbeidstijd.................................. 17 Stemmingen ................................................................ 31 Plechtige vergadering ................................................ 32 Stemmingen (voortzetting) ........................................ 35 Stemverklaringen....................................................... 36 Ondervoorzitter ............................................................ 43 Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen................................. 43 Klimaatverandering................................................... 43 Lichte wapens (voorbereidende commissie van de VN) ................................................................... 52 Benoeming van een lid van de Directie van de Europese Centrale Bank ................................ 58 Actieplan in verband met het programma van Den Haag "Vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie" ............................................... 61 Vragenuur (Commissie) ............................................ 64 Eerste deel.................................................................... 64 Vragen aan commissaris Hübner ................................. 74 Derde deel .................................................................... 79 Erkenning beroepskwalificaties................................ 81 Bijlage – Standpunt van de Commissie ....................... 89 De gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit .................................. 89 Productie van aardappelzetmeel............................... 98 Situatie in Soedan..................................................... 103 Agenda van de volgende vergadering: zie notulen 109 Sluiting van de vergadering .................................... 109