2-001
DINSDAG 4 APRIL 2006 ___________________________ 2-011
2-002
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter 2-003
Opening van de vergadering 2-004
(De vergadering wordt om 9.05 uur geopend) 2-005
Samenstelling fracties 2-006
De Voorzitter. − Gisteren, tijdens de opmerkingen van één minuut, vestigden enkele afgevaardigden de aandacht op de situatie bij een fractie, waarop ik verklaarde dat ik vandaag in staat zou zijn een reactie te geven. Ik kan u mededelen dat ik een brief heb ontvangen van de heer Bonde en de heer Farage, covoorzitters van de Fractie Onafhankelijkheid/Democratie, waarin zij mij verzoeken de mededeling die de Voorzitter op 15 maart heeft gedaan met betrekking tot de hersamenstelling van die fractie, in te trekken. Op grond daarvan, in reactie op het verzoek van de covoorzitters van de betreffende fractie, is de mededeling van de Voorzitter ingetrokken en moet deze als nietig worden beschouwd. De samenstelling van de IND/DEM-Fractie blijft dus exact gelijk aan die van vóór 15 maart 2006. Op basis van deze samenstelling, die dus gelijk is aan de samenstelling voorafgaand aan de mededeling van de Voorzitter, zal het leiderschap van de fractie de vergaderingen plannen die zij passend acht met het oog op de voortzetting van de werkzaamheden binnen die fractie. 2-007
Philippe Morillon (ALDE), voorzitter van de Commissie visserij. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik voer hier het woord namens de Commissie visserij, waarvan ik voorzitter ben, en ik kan u zeggen dat deze commissie zich gisteravond met grote meerderheid - veertien stemmen tegen negen uitgesproken heeft tegen het verzoek om urgentverklaring dat de Raad heeft ingediend voor de behandeling van het verslag van collega Varela SuanzesCarpegna over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van een partnerschapsovereenkomst inzake de visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko. Zouden we gevolg geven aan dat verzoek, dan zouden we nu namelijk min of meer een blanco volmacht geven voor deze overeenkomst, terwijl de discussie binnen onze commissie bepaald nog niet afgerond is - dat is gisteravond wel gebleken; het ging er nog fel aan toe in het debat -, en terwijl de Commissie ontwikkelingssamenwerking, die toch nauw betrokken hoort te worden bij dit soort overeenkomsten, nog geen advies heeft uitgebracht. Uiteraard zijn wij ons bewust van het belang van deze overeenkomst voor enerzijds de Marokkaanse regering en anderzijds de Europese vissers zelf. Daarom stellen wij voor dit dossier via een versnelde procedure te behandelen; dat zou betekenen dat het verslag tijdens de komende vergadering van de commissie, op 18 en 19 april, opnieuw besproken wordt, zodat er op 2 mei door de commissie over gestemd zou kunnen worden; de tekst zou dan tijdens de komende plenaire vergadering, in mei, aan het Parlement voorgelegd kunnen worden. Voorzover wij weten, hoeven de eerste betalingen pas eind juni plaats te vinden; deze laatste discussieronde die volgens ons onmisbaar is voor het Parlement - zou dus geen onoverkomelijk bezwaar hoeven te zijn. 2-012
Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen 2-008
Situatie in de vluchtelingenkampen op Malta (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen 2-009
Besluit inzake het verzoek om urgentverklaring 2-010
Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van een partnerschapsovereenkomst inzake de visserij tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko - [COM(2005)0692 - C6-0040/2006 – 2005/0280(CNS)]
Heinz Kindermann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik pleit ervoor om dit verzoek om urgentverklaring in te willigen. In het belang van de Spaanse vissers is het werkelijk nodig dat er vanaf 1 mei, wanneer het seizoen begint, ook daadwerkelijk kan worden gevist. Ze hebben nu al jaren helemaal niet kunnen vissen, en als we dit debat uitstellen verandert het eigenlijk niets aan de ratificatieprocedure die nu plaatsvindt, of aan de inhoud van de overeenkomsten. 2-013
Carmen Fraga Estévez, namens de PPE-DE-Fractie – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie is tegen het verzoek van de Raad om toepassing van de urgentieprocedure totdat dit Parlement de informatie heeft gekregen die vereist is om te kunnen garanderen dat deze visserijovereenkomst het juiste juridische kader is waarin de communautaire vloot zijn visserijactiviteiten op normale wijze kan verrichten.
6
04/04/2006
2-014
Daniel Varela Suanzes-Carpegna (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur van dit verslag neem ik het woord krachtens artikel 134, lid 3, van het Reglement om het Parlement erop te wijzen dat ik tegen toepassing van de urgentieprocedure ben. Ik ben daartegen, omdat het hier om een zo gevoelige kwestie gaat die nog niet helemaal is afgerond, over een overeenkomst waarin beide partijen nog wezenlijke veranderingen kunnen aanbrengen, en we mogen dus de bevoegde commissie, de Visserijcommissie, haar verslag, debat en stemming terzake niet onthouden. Dames en heren, we willen bij de toepassing van deze overeenkomst niet voor plotselinge verrassingen komen te staan, zoals in het verleden gebeurd is. We willen de visserijsector rechtszekerheid geven, de zekerheid dat wat overeengekomen is volledig zal worden geïmplementeerd en dat deze overeenkomst levensvatbaar is. De Commissie ontwikkelingssamenwerking heeft haar mening al gegeven en wij zullen rekening houden met haar verslag. De Visserijcommissie heeft dat nog niet gedaan. Met het compromis dat de voorzitter van de Visserijcommissie gisteren heeft voorgesteld, en dat die commissie heeft aangenomen, wil ik het verslag niet vertragen maar juist versnellen, zodat het in mei beschikbaar is voor dit Parlement en we deze kwestie onder optimale omstandigheden kunnen afronden, daar de eerste termijn van de eerste financiële vergoeding op 30 juni afloopt. We zullen dus op tijd zijn, en in het licht van de woorden van de heer Kindermann, wil ik erop wijzen dat vele soorten die onder de overeenkomst vallen deze maand en komende maand een fase van biologische rustperiode ingaan, zodat ze hierdoor niet zullen worden getroffen.
urgentverklaring dat de Europese Commissie heeft ingediend met betrekking tot buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt voor eieren en pluimvee. De pluimveesector maakt op dit moment in een aantal lidstaten een ernstige crisis door, en het lijkt ons echt noodzakelijk dat er snel een besluit genomen wordt. Als we met urgentverklaring instemmen, zal het Europees Parlement zich over het voorstel van de Commissie kunnen uitspreken. Daarmee kunnen we laten zien dat we in staat zijn snel te reageren om te voldoen aan de verwachtingen van de burgers. De Commissie heeft het verzoek om urgentverklaring eind vorige week ingediend; wij zouden het voorstel komende donderdag kunnen bespreken. Mijns inziens zouden we onze medeburgers hiermee een mooi voorbeeld kunnen geven van onze slagvaardigheid in tijden van ernstige crises. 2-017
(Het Parlement willigt het verzoek om urgentverklaring in)2 2-018
Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten - Globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2006 (debat) 2-019
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van: - het verslag (A6-0086/2006) van Magda Kósáné Kovács, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten [COM(2006)0032 - C6-0047/2006 - 2006/0010(CNS)], en
Om deze redenen verzoeken wij dat onze commissie de tijd die haar rest doorwerkt zodat we de plenaire een verslag van de bevoegde commissie kunnen voorleggen. Dat is de reden waarom we het verzoek om urgentverklaring vandaag verwerpen.
- het verslag (A6-0077/2006) van José Manuel GarcíaMargallo y Marfil, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over de toestand van de Europese economie: voorbereidend verslag over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Gemeenschap voor 2006 [2006/2047(INI)].
2-015
2-020
(Het Parlement urgentverklaring)1
verwerpt
het
verzoek
om
Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2771/75 en (EEG) nr. 2777/75, ten aanzien van de toepassing van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt [COM(2006)0153 C6-0111/2006 2006/0055(CNS)] 2-016
Joseph Daul (PPE-DE), voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling heeft zich gisteren unaniem uitgesproken voor inwilliging van het verzoek om 1
Voor nadere bijzonderheden: zie notulen.
Günther Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de geïntegreerde economische richtsnoeren zijn de kern van ons nieuwe beleid voor groei en werkgelegenheid waarmee we een stap willen zetten op weg naar de Lissabon-doelstellingen. Ze zijn geïntegreerd omdat ze een afspiegeling zijn van de erkenning dat we Europa niet voldoende groei en werkgelegenheid kunnen bieden als we geen directe samenhang tot stand kunnen brengen tussen de macro- en micro-economische doelstellingen en onze doelstellingen voor de arbeidsmarkt. De economische richtsnoeren zijn het kader voor de plannen van de lidstaten en van de Europese instellingen voor de omzetting van hun strategie voor groei en werkgelegenheid. Vorig jaar heeft de Commissie die 2
Voor nadere bijzonderheden: zie notulen.
04/04/2006 voor het eerst voorgesteld, en ik ben het Parlement dankbaar dat u er zoveel aandacht aan heeft besteed. Ze zullen namelijk niet alleen dit jaar, maar ook later, de basis zijn voor onze plannen en voor de uitvoering daarvan. Het is duidelijk dat de strategie voor groei en werkgelegenheid, die we nu al ongeveer een jaar proberen te volgen, een volledig nieuw proces is. Het is niet zo makkelijk om een definitief oordeel te vellen over de inhoud van dit nieuwe proces, maar één ding kan ik vandaag al zeggen, al hou ik een slag om de arm, en wel dat de lidstaten in hun nationale hervormingsprogramma's eigenlijk zijn uitgegaan van de prioriteiten in de geïntegreerde economische richtsnoeren, zoals de Commissie dat had gedaan met haar voorstel voor een communautair actieprogramma. Ik moet er zeker op wijzen dat de strategie voor groei en werkgelegenheid gebaseerd is op een cyclus van drie jaar. Dat betekent dat het niet de bedoeling is om de richtsnoeren ieder jaar bij te stellen. Het is echter wel denkbaar dat ze worden bijgesteld om rekening te houden met de veranderde situatie en met wat we uit onze ervaringen hebben geleerd. Dat is natuurlijk ook nodig, maar we zien op dit moment geen enkele reden om de richtsnoeren voor 2006 al bij te stellen. Ze zijn nog steeds een degelijke basis voor de dialoog die de Commissie op dit moment met de individuele lidstaten voert, waarin we proberen om de nationale hervormingsprogramma's op te starten. (Applaus) Mijn collega's Almunia en Špidla zullen ingaan op de macro-economische aspecten en op de gevolgen voor de werkgelegenheid van de verschillende pijlers van deze strategie. Ik wil graag iets zeggen over de microeconomische aspecten, en erop wijzen dat op een aantal vlakken toch heel wat vooruitgang is geboekt. Dat geldt met name voor een vraag die van centraal belang is voor de economische toekomst van Europa, namelijk de overstap naar de kennismaatschappij, naar een economie die gebaseerd is op innovatie, onderzoek en ontwikkeling. Daarom hebben we er zo op aangedrongen om kwantitatieve streefdoelen te noemen voor de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling. U weet dat het resultaat van de nationale hervormingsprogramma's op dit vlak nogal teleurstellend was. Daardoor zouden we in 2010 gemiddeld bij 2,2 procent uitkomen, maar ons streefdoel is 3 procent. We hebben ons dit jaar slechts een paar weken met deze kwestie bezig kunnen houden, maar we zijn er toch in geslaagd om de lidstaten over te halen om zich ertoe te verplichten om hiervoor aanzienlijk hogere bedragen opzij te zetten. Als deze beloftes worden ingelost halen we in 2010 2,6 procent. Dat is beter, maar het is niet genoeg, dat zeg ik in alle duidelijkheid. Daarom zal de Commissie druk blijven uitoefenen. De Europese Raad van twee weken geleden waarover u het morgen zult hebben, heeft ook een aantal belangrijke
7 aspecten van de uitvoering van de strategie besproken, en daaruit conclusies getrokken. Ik zou er met name op willen wijzen dat de Raad een aantal besluiten heeft genomen over de ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf, over betere wetgeving en over het energiebeleid. In verband met de richtsnoeren is meerdere malen de vraag gesteld of de Commissie bij haar beoordeling van de nationale hervormingsplannen in de toekomst wel of niet specifieke aanbevelingen voor individuele landen zou moeten doen. Tijdens de eerste ronde hebben we dat om voor de hand liggende redenen niet gedaan. We wisten namelijk niet hoe de nationale hervormingsprogramma's eruit zouden zien. Ik wil echter wel heel duidelijk zeggen dat de Commissie vanzelfsprekend wel degelijk de mogelijkheid heeft om in de toekomstige verslagen over de vooruitgang ook aanbevelingen te doen die specifiek gericht zijn tot een bepaald land. Zo nodig zullen we van dit instrument gebruik maken. Op dit moment lijkt het me echter het belangrijkste dat we allemaal samen proberen om de burgers van Europa duidelijk te maken dat we een gezamenlijke strategie voor groei en werkgelegenheid hebben, dat we gezamenlijke prioriteiten hebben en dat we die samen waar willen maken. (Applaus) 2-021
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik schaar mij achter het oordeel dat vice-voorzitter Verheugen net gegeven heeft over de manier waarop wij de herziene Lissabon-strategie ten uitvoer leggen, die we vorig jaar geïmplementeerd hebben. Als ik het verslag van de heer García-Margallo lees over de Europese economie en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, dan zie ik een hoge mate van overeenstemming - en die overeenstemming hebben wij ook in de Commissie opgemerkt - met dezelfde doelstellingen en hetzelfde proces om die te verwezenlijken, van de laatste Europese Raad. Ik denk dat deze fundamentele overeenstemming tussen de drie Europese instellingen cruciaal is voor de geloofwaardigheid van het proces, voor de aanvaarding van de doelstellingen van deze strategie door alle economische en sociale actoren, niet alleen door de Europese en nationale instellingen, en dat zij een van de – mijns inziens absolute - voorwaarden is voor het bereiken van meer groei en werkgelegenheid in de Europese Unie. Wat de macro-economische kwesties betreft zou ik drie punten aan de orde willen stellen. In de eerste plaats en zoals al vaker gezegd, was het onmiskenbaar van belang - en ik denk dat we wat dat betreft hetzelfde standpunt huldigen als het Parlement – dat we de doelstellingen van de Lissabon-strategie, voor meer groei en meer werkgelegenheid, beter afstemden op de toepassing van
8 het Stabiliteits- en groeipact. In het afgelopen jaar is dat ook gelukt. Er is nu meer coördinatie en de verstandhoudingen zijn verbeterd, en in de praktijk zijn de resultaten naar mijn idee heel positief. De Europese economie ontwikkelt zich nu meer dan een jaar geleden in de richting van belastingconsolidatie, een van de noodzakelijke voorwaarden voor een stabiele groei die in staat is werkgelegenheid te genereren. Het vertrouwen van de economische actoren is aan het toenemen, en op grond van de economische resultaten is te voorspellen dat het jaar 2006 betere resultaten te zien zal geven dan het jaar 2005, terwijl de vooruitzichten voor de verdere toekomst eveneens positief zijn. In de tweede plaats ben ik het volkomen eens met een van de verklaringen in het verslag van de heer GarcíaMargallo, over het belang om meer aandacht te schenken aan de duurzaamheid van de overheidsfinanciën, en met name aan de manier waarop we de gevolgen van de vergrijzing het hoofd moeten bieden. Een paar weken geleden hebben wij, de Commissie en het Comité voor de economische politiek, waarvan alle lidstaten deel uitmaken, een verslag uitgebracht over de economische en budgettaire gevolgen van de vergrijzing. Die gevolgen zijn niet onaanzienlijk, maar uit dat verslag blijkt ook dat, als er tijdig wordt opgetreden en hervormingen worden doorgevoerd, zoals die welke zijn opgenomen in een groot aantal nationale programma’s van de Lissabon-strategie, en zoals de hervormingen die de verschillende leden van de Commissie door middel van hun initiatieven ondersteunen – met name de initiatieven op demografisch gebied van commissaris Špidla- dit zichtbare resultaten oplevert, en er zijn reeds Europese landen die nu in een betere positie verkeren dan vijf jaar geleden om de gevolgen van de vergrijzing te ondervangen. In oktober zal de Commissie een verslag publiceren over deze kwestie, waarover hopelijk zal worden gedebatteerd en dat hopelijk op de voet zal worden gevolgd door het Parlement. Dan nog een laatste punt. Ik moet zeggen dat ik blij ben dat het verslag van de heer García-Margallo niet alleen een algemene analyse geeft van de Europese economie en van de rol van de Lissabon-strategie en de verschillende instrumenten die zijn opgenomen in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de vijfentwintig, maar dat het ook speciaal ingaat op de uitdagingen en de behoeften van de eurozone, waarin de twaalf landen die een enkele munteenheid delen, de euro, een aantal speciale mechanismen voor coördinatie en extra ondersteuning nodig hebben om de economische en monetaire unie optimaal te benutten. Wij bedanken de heer García-Margallo voor het feit dat hij hierop in zijn verslag gewezen heeft. 2-022
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil graag namens de Commissie de rapporteur, mevrouw Kósáné Kovács, van harte bedanken voor het uitstekende verslag dat zij aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heeft voorgelegd. Dit is een opbouwend verslag, en wel om twee redenen: het vult het kennisbestand aan en het kan
04/04/2006 ervoor zorgen dat de aanneming in de Raad sneller verloopt dan in voorgaande jaren. Tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad werd verklaard dat de Unie 2 miljoen banen per jaar zou kunnen creëren. Meer nieuwe banen en minder werkloosheid zullen er echter niet komen als wij de huidige economische groei niet aangrijpen om de noodzakelijke hervormingen voort te zetten. Tijdens de bijeenkomst werd de geldigheid van de globale richtsnoeren bevestigd en werd tegelijkertijd aangegeven welke prioriteiten de meeste aandacht zullen krijgen. Het verheugt mij ten zeerste dat uw commissie een soortgelijke aanpak voorstaat en niet heeft ingestemd met buitensporige veranderingen van de aan het werkgelegenheidsbeleid ten grondslag liggende beginselen. Wij staan open voor wijzigingen in de overwegingen maar willen wel vasthouden aan de oorspronkelijke redactie van het dispositief. Vorig jaar werd de strategie van Lissabon herzien. Daarbij ging het om een geïntegreerde reeks basisbeginselen die het werkgelegenheidsbeleid en de economische richtsnoeren schragen. De strategie heeft een driejaarlijks karakter, waarmee de met de tenuitvoerlegging belaste instanties worden verzekerd van een duidelijk en stabiel beleidskader. De Commissie heeft het eerste van de nationale hervormingsprogramma’s bestudeerd en daarbij een aantal specifieke tekortkomingen in de tenuitvoerlegging door de lidstaten vastgesteld, ofschoon de geldigheid van de basisbeginselen daarmee niet wordt betwist. Daarom zou het verkeerd zijn de indruk te wekken dat wij in deze fase de richting of inhoud van onze beleidsvormen willen veranderen. De door de Commissie ingediende tekst laat opzettelijk de mogelijkheid open om de overwegingen aan te vullen met specifieke beleidsprioriteiten. Daarmee wordt dus tegemoet gekomen aan de wens van het Parlement om in de overwegingen een aantal speciale aandachtspunten op economisch en sociaal gebied te noemen, met name aandachtspunten die overeenstemmen met de conclusies van de afgelopen voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad. Tijdens die bijeenkomst werd de nadruk gelegd op de noodzaak van meer banen voor met name jongeren, vrouwen, ouderen, mensen met gezondheidsproblemen, legale migranten en minderheden. Wat jongeren betreft werd bevestigd dat het doel is het aantal voortijdige schoolverlaters met tien procent te verminderen en voor eind 2007 alle jongeren binnen zes maanden na schoolverlaten - of binnen vier maanden voor eind 2010 - een baan, beroepservaring of verdere opleiding te bieden, zoals ook in de huidige hoofdbeginselen staat. Wat oudere werknemers betreft werd benadrukt dat een geïntegreerde, op kwaliteitsbanen en bijscholing gebaseerde strategie moet worden ingevoerd. Met betrekking tot gelijke kansen voor mannen en vrouwen heeft de Europese Raad op zijn Voorjaarszitting het Europees Pact voor gendergelijkheid goedgekeurd en eveneens instemming betuigd met het voorstel van de Commissie om een veelomvattend debat op touw te
04/04/2006 zetten over de aanneming, voor eind 2007, van gemeenschappelijke beginselen op het gebied van de zogenaamde flexsecurity, van flexibiliteit en zekerheid. Het doel van deze discussie met de lidstaten en de sociale partners is om paal en perk te stellen aan de segmentatie van de arbeidsmarkt en een juist evenwicht te vinden tussen flexibiliteit en zekerheid. Ik wil ook nog vermelden dat tot mij groot genoegen het voorstel van de Commissie om een Europees fonds voor aanpassing aan de mondialisering op te stellen in goede aarde is gevallen bij de Voorjaarstop. Dit bewijst dat men de communautaire middelen op effectievere wijze wil inzetten voor de ondersteuning van de Europese werkgelegenheidsstrategie, en dat strookt eveneens met de wensen van het Europees Parlement. 2-023
VOORZITTER: JANUSZ ONYSZKIEWICZ Ondervoorzitter 2-024
Magda Kósáné Kovács (PSE), rapporteur. - (HU) Europese burgers stellen geen prijs op de politieke geheimtaal zoals die door deskundigen wordt gesproken. Helaas begint de term “Lissabon-proces” langzaam maar zeker ook tot die geheimtaal te behoren, hoewel die term toch eigenlijk onze gemeenschappelijke toekomst vertegenwoordigt. Indien de lidstaten van de Unie tot meer concurrentie in staat zijn, zullen wij over meer en betere banen beschikken. Indien meer mensen een baan vinden, zal de armoede teruggedrongen worden. Daardoor zouden wij over meer middelen kunnen beschikken om de sociale stelsels te hervormen en om ons milieu ook voor onze kleinkinderen in stand te houden. Ik wil graag onderstrepen dat maatregelen die niet vergezeld gaan van en niet gebaseerd zijn op aandacht voor de sociale zekerheid, ook niet tot significante economische resultaten zullen leiden. Als dat inderdaad het geval is - en dat is zo - mogen wij ons verheugen over de beschikking van de Raad en de Commissie dat de lidstaten de tenuitvoerlegging van de richtlijnen betreffende de werkgelegenheid en economische ontwikkeling in geïntegreerde richtsnoeren dienen te beoordelen waarbij de twee gebieden in hun onderlinge samenhang geëvalueerd moeten worden. Wij kunnen nu ook constateren dat het totaalbeeld duidelijker is geworden, met name door het feit dat de Europese Commissie inmiddels de actieplannen van de 25 lidstaten heeft beoordeeld. De Commissie werkgelegenheid en sociale zaken onderkent en accepteert dat het Parlement op basis van het Interinstitutioneel Akkoord niet elk jaar de richtsnoeren kan wijzigen. Overigens is dat volgens mij ook in het belang van de lidstaten. Het Parlement zal die richtsnoeren uitsluitend veranderen indien er problemen op de arbeidsmarkt van de Europese Unie ontstaan. Tegelijkertijd hebben wij in de preambule een clausule met betrekking tot de specificaties van de politieke doelstellingen opgenomen, waarin wordt gesteld dat wij het van belang vinden dat de lessen die wij geleerd hebben uit het eerste verslag (opgesteld nadat de tien nieuwe lidstaten tot de Europese Unie zijn toegetreden) ook in het parlementaire document geïntegreerd worden.
9 De Commissie werkgelegenheid is het er vrijwel unaniem over eens dat het Parlement actiever zou moeten participeren bij de controle op de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren. Op dat punt zullen wij dan ook contact opnemen met de verantwoordelijke functionaris van de Commissie. In mijn verslag heb ik getracht om het voorstel van de Commissie op drie principiële gebieden aan te vullen; mijn collega’s in de Commissie werkgelegenheid hebben er in aanzienlijke mate toe bijdragen dat de betreffende aanvullingen op een heldere en omvattende wijze zijn verwoord. Ten eerste doen wij een nadrukkelijke oproep om de kansen op de arbeidsmarkt voor sociale groepen met uiteenlopende achterstanden te verbeteren. Zoals de commissaris al heeft opgemerkt, is dat tevens een voorwaarde voor meer economische groei. Wij dienen een omvangrijke financiële reserve voor het vergroten van de arbeidsmiddelen te creëren. Deze reserve dient allereerst gebruikt te worden om het aandeel van vrouwen op de arbeidsmarkt te vergroten, in de tweede plaats om de ouder wordende of bejaarde arbeidskrachten voor de arbeidsmarkt te behouden dan wel hun terugkeer op die markt te bevorderen, en tot slot moet die reserve gebruikt worden om jonge mensen te ondersteunen bij het vinden van een baan, zodat zij ook tot de arbeidsmarkt toe kunnen treden. Wij zijn echter van mening dat het wegnemen van de belemmeringen of nadelen waardoor een deel van de bevolking geen toegang tot die arbeidsmarkt heeft, minstens even belangrijk is. Wij vestigen ook de aandacht op het merkwaardige verschijnsel dat arbeidskrachten uit derde landen soms meer voordelen op de Europese arbeidsmarkt kunnen genieten dan de burgers uit de nieuwe lidstaten. Wij krijgen nog de mogelijkheid om hierover in verband met het verslag-Őry te discussiëren, maar ik wil nu alvast zeggen dat wij - op basis van de informatie die wij onlangs hebben gekregen - verheugd zijn over het feit dat Nederland toetreedt tot de “club van zes” (zodat er vanaf 2007 dus sprake is van een “club van zeven”). Tot slot zijn wij ervan overtuigd dat het zonder financiële vooruitzichten voor de lange termijn ook niet mogelijk is om adequate middelen aan de lidstaten ter beschikking te stellen waarmee zij de taken uit kunnen voeren ter verwezenlijking van de fundamentele doelstellingen zoals die in de geïntegreerde richtsnoeren zijn omschreven. Beleefde woorden zijn in zwang in deze zaal, maar wat ik nu ga zeggen, heeft niets te maken met beleefdheid of gewoontes: mijn oprechte dank gaat uit naar mijn collega’s - ongeacht hun politieke achtergrond - en naar de vertegenwoordigers van de fracties voor hun ondersteuning en hun bijdragen. Een speciaal woord van dank wil ik richten tot Ana Mato Adrover, de corapporteur van dit verslag. Er is hoop dat de zin “eenheid door diversiteit” niet slechts een slogan zal blijven, maar ook daadwerkelijk tot nieuwe kansen leidt. 2-025
José Manuel García-Margallo y Marfil (PPE-DE), rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissarissen, het debat over de globale economische
10 richtsnoeren heeft ons de afgelopen jaren aardig wat hoofdpijn bezorgd. Om onze hoofdpijn dit jaar wat te verlichten, zal ik me beperken tot een drietal vragen: waarom heeft het Parlement besloten een verslag te maken, ondanks de keus van de Commissie om de vorige verslagen te ratificeren? Wat kunnen we doen om ervoor te zorgen dat onze verslagen gehoord worden? En ten derde: wat willen we dat de Commissie hoort? In de eerste plaats: waarom een verslag? Omdat er een hele stapel aanbevelingen van de vorige verslagen ligt waarmee de Commissie geen rekening heeft gehouden. In de tweede plaats omdat zich, sinds we het vorige verslag bespraken, nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan: de betrekkelijke mislukking van de Europese Grondwet, nieuwe financiële vooruitzichten, een aantal eerste renteverhogingen, drie kandidaten die willen toetreden tot de eurozone, en de Ronde van Doha, waarop de handelsbesprekingen van Hongkong worden voortgezet. In de tweede plaats, omdat er bepaalde factoren zijn die we wel in andere verslagen hebben opgenomen maar die in de loop van de tijd steeds belangrijker zijn geworden. Commissaris Almunia heeft het over de vergrijzing gehad, maar we zouden het ook moeten hebben over de gevolgen van de immigratie, over de gevolgen van de import van Chinese producten wanneer de kwantitatieve beperkingen eenmaal afgelopen zijn, over de globale onevenwichtigheden, met name die van de Verenigde Staten, en tenslotte over de energiecrisis. Wat moeten we doen om gehoord te worden? Dit verslag is opgesteld in een geest van consensus, en daarom hebben velen onder ons hun eigen ideeën moeten laten varen, waarvoor ik met name alle afgevaardigden van de andere parlementaire fracties zou willen bedanken. Als we gehoord willen worden, is het eerste waarop ik hier moet wijzen het feit dat we voorheen níet gehoord zijn. Dit verslag begint met een soort memoriaal van grieven, een verzameling aanbevelingen die wij gedaan hebben en die niet door de Commissie zijn opgevolgd. We hebben verzocht om een omzetting van richtlijnen die niet gedaan is, om een beperking van de begrotingstekorten – commissaris Almunia heeft erop gewezen dat het tekort van 12 van de 25 lidstaten op dit ogenblik buitensporig hoog is - we hebben gevraagd om een mededeling over de globalisering om de bevolking duidelijk te maken wat de kansen en de uitdagingen van de globalisering zijn – een mededeling die, als ze gedaan was, ons heel wat hoofdbrekens bespaard had – en we hebben ook verzocht om toepassing van de MKBhandvesten, wat niet gebeurd is. In de tweede plaats gaat dit verslag over wat we institutionele kwesties zouden kunnen noemen, of ze nu wel of niet van constitutionele aard zijn. In deze actieve reflectieperiode – reflectie die noch reflectie noch actief
04/04/2006 is – wordt ingegaan op een aantal vragen die nog niet behandeld waren in de Conventie en die nog niet zijn beantwoord, zoals: wat zijn de doelstellingen en de bevoegdheden van de Unie? Wat is de verantwoordelijkheid van de Europese Centrale Bank, waarbij zijn onafhankelijkheid steeds moet worden geëerbiedigd? Wat moeten we doen om het Stabiliteitsen groeipact te versterken? Wat zijn de rechtsgrondslagen om de belastingen in de Unie en in de lidstaten te wijzigen? Dan een expliciete aanbeveling die ik de Commissie dringend verzoek in aanmerking te nemen: dit Parlement zal nooit een richtlijn via de Lamfalussy-procedure aannemen als er voor 2008 geen oplossing gevonden is voor het probleem van de call-back, in laatste instantie de internationale vertegenwoordiging van de eurozone. De vice-voorzitter van de Commissie heeft het gehad over het coördineren van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de werkgelegenheidsrichtsnoeren in een enkel document: dat is waar, maar zij zijn onderworpen aan verschillende informatie- en raadplegingsprocedures, wat ze moeilijk te begrijpen maakt. Verder is het zaak andere documenten in dit document op te nemen om te vermijden dat het te beperkt is. Wat betreft de belastingen in institutionele zin verzoeken wij de Commissie om over te nemen wat het Hoger Gerechtshof hierover al gezegd heeft: een enkele definitie van fiscale woonplaats, als uitbreiding van het burgerschap, het beginsel van non-discriminatie en een verdrag inzake dubbele belastingheffing. En op het gebied van de coördinatie juich ik de vriendelijke woorden toe van commissaris Almunia: het is waar dat we meer moeten coördineren, dat we de juiste diagnose moeten stellen, een goede therapie moeten vaststellen, dat we moeten analyseren wat er gebeurd is en de rol moeten vaststellen van de Eurogroep. Wat het macro-economisch beleid betreft bemoeien we ons niet met de rentevoeten, we geven hierover niet ons standpunt. Wel zeggen we dat al het mogelijke moet worden gedaan om prijsstijgingen te voorkomen en om de rentevoeten laag te houden. We gaan in op de overheidsschuld, in dezelfde termen als die van de commissaris: minder rente, minder aflossingen, meer uitgaven voor de vergrijzing, meer Lissabon, betekent. Wat het ondernemingsklimaat betreft, verzoeken wij om een serieuze reflectie. De Verenigde Staten liggen op ons voor. Van de belangrijkste ondernemingen van de wereld komen er 144 uit de Europese Unie, tegen 206 uit de Verenigde Staten. Het midden- en kleinbedrijf in de VS verdubbelt zijn werkgelegenheid in de eerste twee jaar, in Europa gebeurt dat niet. Wij vragen ook om toepassing van het beginsel van positieve discriminatie ter ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf, met speciale nadruk op de financiering van risicokapitaal. Op belastinggebied is ons verzoek, in eenvoudige termen, om gebruik te maken van de home state taxation
04/04/2006 voor vennootschappen als toepassing van het beginsel van het land op de BTW. Wat het menselijk kapitaal betreft houd ik mijn mond. Mijn collega heeft dit al heel goed verwoord. Op investeringsgebied geldt: meer trans-Europese netwerken. In twintig jaar tijd zouden we ze kunnen voltooien. Energie, O + O + I, meer markt, meer concurrentie, meer concurrentievermogen. (Applaus) 2-026
Ana Mato Adrover, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil mijn betoog beginnen door te wijzen op het goede werk van en de fantastische samenwerking met de rapporteur, Magda Kósáné Kovács, die ik gelukwens met haar inzet en met het verslag dat zij gepresenteerd heeft. Zoals bekend, werden amper een jaar geleden de richtsnoeren voor de werkgelegenheid aangenomen, en ik had toen de eer om rapporteur van desbetreffende verslagen te zijn. In die richtsnoeren waren de globale richtlijnen voor de werkgelegenheid en de prioriteiten voor de drie navolgende jaren vastgelegd. Hun doel was een efficiënte bijdrage te leveren aan de groei van de werkgelegenheid, aan de productiviteit van de economie, en natuurlijk om de sociale cohesie en integratie te versterken. Die richtsnoeren, die werden behandeld in combinatie met de richtsnoeren voor het economisch beleid, die mijn gewaardeerde collega José Manuel GarcíaMargallo y Marfil dit jaar op briljante wijze gepresenteerd heeft, zijn in concrete doelstellingen vertaald en opgenomen in de nationale hervormingsplannen, die een half jaar geleden zijn aangenomen door de lidstaten. Zowel uit hoofde van het gezond verstand – deze richtsnoeren zijn amper een jaar geleden aangenomen en ze zijn voor drie jaar van toepassing – als vanwege de inhoud van de richtsnoeren zelf, hebben wij ze gewoon bijgesteld. Hoe hebben we dat bijstellen aangepakt? In drie grote blokken. In het eerste blok hebben we de prioritaire kwesties overgenomen die zich op de grote Europese toppen van dit jaar geprofileerd hebben: in de eerste plaats, de investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie, en de verspreiding van informatietechnologieën, aspecten die de voornaamste belemmering zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Lissabon. In de tweede plaats de noodzaak om daadwerkelijk en doeltreffend gelijke kansen te creëren, iets wat in onze fractie altijd als prioritaire kwestie gezien is, en wat de integratie van vrouwen op de arbeidsmarkt omvat, permanente posities voor hen en promotiekansen op hun werk, en natuurlijk gelijke lonen. In de derde plaats het
11 belangrijke doel stabiele werkgelegenheid na te streven, want een groot deel van de banen die nu gecreëerd worden, is niet vast. In mijn land bijvoorbeeld is 52 procent van de werkgelegenheid die de afgelopen twee jaar is gecreëerd, in de vorm van tijdelijke banen, wat onaanvaardbaar is. In het tweede blok hebben we fundamentele zaken die niet adequaat zijn overgenomen door de Commissie, opnieuw aan de orde gesteld. Wat de bestrijding van arbeidsongevallen betreft, hebben we gepleit voor een veelomvattend akkoord op Europees niveau, dat in onze ogen onontbeerlijk is, want in Spanje zijn er in het jaar 2005 bijvoorbeeld 990 mensen door arbeidsongevallen om het leven gekomen, en verder hebben wij ervoor gepleit het slachtoffers van huiselijk geweld makkelijker te maken een baan te vinden. Tenslotte, aangezien wij ze nu aan het bijstellen zijn, willen we dat dit Parlement de gelegenheid krijgt om toezicht uit te oefenen op de richtsnoeren voor de werkgelegenheid en hun naleving door de lidstaten. (Applaus) 2-027
Udo Bullmann, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, heren commissarissen, dames en heren, we zijn het er allemaal wel over eens dat de Europese interne markt onze grote kans is om met ongeveer 450 miljoen burgers een eigen weg in het globaliseringproces te vinden. We moeten een weg vinden die leidt tot welvaart en gezonde financiën, terwijl er ook tastbare resultaten voor de gewone burger moeten zijn. Wat we moeten bespreken – en daar gaat het bij dit debat om – is de vraag of we wel over alle nodige middelen beschikken om deze weg te bewandelen. Maken we wel goed gebruik van deze middelen om het juiste kader te creëren voor de interne markt, en ook om de economische ontwikkelingsprocessen op de lange termijn te beïnvloeden? Ik zou twee opmerkingen willen maken die verder gaan dan het onderwerp van deze discussie en van de verslagen. Als het ons niet lukt om binnenkort een eigen en duurzame basis te vinden voor de financiën van de Europese Unie zal ons beleid falen. Niets mag taboe zijn, we moeten binnenkort ook spreken over een gemeenschappelijk belastingbeleid van de Europese Unie. Als ons dat niet lukt, zullen we falen. Ik zeg dat omdat in de huidige economische situatie niets meer taboe mag zijn. Iedereen die nieuwe impulsen geeft aan dit debat heeft mijn steun. Gezien de huidige economische situatie kunnen we het ons namelijk helemaal niet permitteren om telkens weer dezelfde discussies te voeren. Er moet in dit Parlement en in onze discussies een frisse wind gaan waaien. In 2005 lag de economische groei lager dan in 2004. De werkloosheid blijft alarmerend hoog, rond de negen procent. Vooral de langdurige werkloosheid stijgt weer. Ik ben blij dat veel
12 erop wijst dat de economie zich zal herstellen, zoals commissaris Almunia zegt, maar, mijnheer de commissaris, we hebben geen enkele garantie dat de Europese Unie het economisch herstelproces zelf zal kunnen aanzwengelen. Daarom moeten we bespreken wat er op de agenda moet staan. Wanneer beginnen we in de Europese Unie eindelijk met een gemeenschappelijk investeringsbeleid? Dat is het eerste besluit dat we moeten nemen. Wanneer beginnen we met gemeenschappelijke investeringen in onderzoek en ontwikkeling? In de afgelopen tien jaar zijn we van 1,8 procent naar 1,9 procent geklommen, geweldig. Wanneer beginnen we eindelijk met een beter en duurzamer beleid voor investeringen in het onderwijs, met een gecoördineerde strategie van de lidstaten? Wanneer boren we het enorme potentieel van de energie-efficiëntie aan? Dat is de sleutel van de volgende technologische revolutie. We moeten de handen uit de mouwen steken! Waar zijn de investeringen van de lidstaten, waar is het leiderschap van Europa in deze discussie? Als ik denk aan de transportsector vraag ik me wel eens af of we het Witboek van Delors niet zouden moeten herschrijven. Aan de omzetting schort het nogal, en als we daar iets aan zouden doen en meer zouden investeren, zouden we vooruitgang kunnen boeken. De kinderopvang is een van de hoofdonderwerpen. Als we meer investeren in de kinderopvang krijgen we een hoger geboortecijfer en een hogere participatie op de arbeidsmarkt, vooral van vrouwen. Dat blijkt wel uit onze statistieken. Iedereen die daar iets aan wil doen heeft onze steun. U moet eindelijk eens zorgen voor een redelijk institutioneel fundament voor de samenwerking met het Europees Parlement. Dan hoeven we ons niet te beperken tot het schrijven van initiatiefverslagen - ik zou de heer García-Margallo trouwens willen bedanken voor het feit dat hij hierop heeft gewezen – maar zullen de discussies in dit Huis een andere, degelijke basis krijgen. 2-028
Margarita Starkevičiūtė, namens de ALDE-Fractie. (LT) Enige tijd geleden hebben wetenschappers vastgesteld dat er geen wondermiddel bestaat om de werkgelegenheid te bevorderen, alle werkloosheidsproblemen op te lossen en ook nog eens het concurrentievermogen te verbeteren. Het gaat namelijk om een complex van factoren en wij moeten er gewoonweg voor zorgen dat wij de juiste combinatie van die factoren vinden. Het probleem is dat die combinatie per land verschilt en dat er ook rekening gehouden moet worden met de typische kenmerken van elke nationale economie. Gezien de mislukte ervaringen van het Internationaal Monetair Fonds bij zijn pogingen om één enkel universeel model te creëren, is het twijfelachtig of wij moeten proberen om één enkel strategisch economisch model op Europees niveau te ontwikkelen. Naar mijn idee moeten wij met drie principiële aspecten rekening houden: in de eerste plaats
04/04/2006 moeten wij ons aansluiten bij het standpunt van de heer Garcia-Margallo dat wij alle economische beleidsdocumenten moeten consolideren; daar zijn er namelijk veel te veel van en zij vallen alleen maar in herhaling. In de tweede plaats dienen wij een interactiemechanisme te ontwikkelen voor de economische strategieën op nationaal en op Europees niveau. Het derde aspect is dat dit gerealiseerd kan worden door het formuleren van duidelijke en concrete prioriteiten die elkaar aanvullen. 2-029
Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, heren commissarissen, dames en heren, de heer Verheugen heeft gezegd dat de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid een kernpunt van de Lissabon-strategie zijn. Dat klopt. Tegenwoordig zijn de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid niet slechts formeel de basis voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, ze hebben aanzienlijke gevolgen voor de inrichting en de ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de lidstaten. Het is wel degelijk relevant dat de Raad de vierde pijler van het Europese werkgelegenheidsbeleid, het bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen op de arbeidsmarkt, gewoon niet benut. Vrouwen worden veel vaker werkloos dan mannen. Zij zijn nog steeds degenen die meer deeltijdbanen hebben. Zij krijgen nog steeds vijftien procent minder loon dan mannen voor vergelijkbaar werk. Het is voor vrouwen moeilijker om promotie te maken. Het is voor hen nog steeds heel wat moeilijker om weer terug te keren op de arbeidsmarkt, vooral in gebieden waar een kinderdagverblijf niet voor iedereen toegankelijk is. We moeten blijven zorgen voor gender mainstreaming en begeleidende maatregelen ten gunste van vrouwen. Daarom ben ik Magda Kósáné Kovács heel dankbaar dat we tenminste in de overwegingen een compromis hebben kunnen sluiten over het opnemen in de richtsnoeren van meetbare indicatoren voor de maatregelen om gelijke kansen te garanderen. Ik zou nog willen wijzen op een tweede amendement. We willen richtsnoer 22 schrappen. De lonen zijn het domein van de sociale partners, dat mogen we niet op het politieke niveau regelen. Het verbaast me toch ten zeerste dat de twee grote fracties in dit Parlement het blijkbaar op een akkoordje hebben gegooid. Zij willen dat de regeringen in de toekomst politieke besluiten nemen in de vorm van nationale plannen voor de werkgelegenheid, om ervoor te zorgen dat de algemene loonontwikkeling wordt gekoppeld aan de groei van de productiviteit en aan de conjuncturele cyclus. Ik dacht dat we de geleide economie, die ik ken uit de DDR, in Europa eindelijk achter ons hadden gelaten, ook al omdat de richtsnoeren de basis zijn voor het subsidiebeleid van het Europees Sociaal Fonds, dat mogen we niet vergeten. Het zou niet consequent zijn als het ESF invloed zou krijgen op de lonen. Dat moeten we overlaten aan de sociale partners, en dat kunnen we ook rustig doen. 2-030
04/04/2006 Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) In de geïntegreerde richtsnoeren voor de groei van de werkgelegenheid staan eigenlijk al de belangrijkste belemmeringen voor een efficiënt werkgelegenheidsbeleid dat prioriteit geeft aan het scheppen van goede banen, banen met rechten, sociale en territoriale cohesie en menselijk welzijn. Ten eerste omdat economische stabiliteit, verbreding en verdieping van de interne markt, opening en concurrentievermogen van de markten en een aantrekkelijker ondernemersklimaat prioritair zijn. Kortom, allemaal zaken die economische en financiële groepen en degenen die de internationale handel bestieren, als muziek in de oren zullen klinken. Zij buiten goedkope arbeidskrachten uit in derde landen en geven de voorkeur aan de enorme winsten als gevolg van de verplaatsing van de productie naar andere landen boven het handhaven en scheppen van arbeidsplaatsen met rechten in de lidstaten van de Europese Unie. Daar komt nog bij dat de eigenlijke richtsnoeren voor de werkgelegenheid te vaag zijn en belangrijke zaken vergeten. Hierbij denk ik aan een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en het bestrijden van discriminatie op het gebied van beloning en loopbaanontwikkeling, waar vrouwen nog steeds het slachtoffer van zijn. De te scheppen werkgelegenheid voor vrouwen moet goede banen met rechten opleveren en geen onzeker en slecht betaald werk, wat nu het geval is. Het is eveneens noodzakelijk regionale economieën en micro-, kleine en middelgrote bedrijven te bevorderen en werkgelegenheid te scheppen in regio’s met hoge werkloosheid. Het is ook essentieel gezinnen te ondersteunen door flexibelere en kortere arbeidstijden met behoud van rechten en investeringen in openbare diensten ter ondersteuning van gezinnen. Dat zou ook een bijdrage leveren aan het creëren van meer banen die afgestemd zijn op plaatselijke en regionale behoeften. Met het oog daarop is het hoognodig meer overheidsgeld te steken in gezondheidszorg, huisvesting en het garanderen van de toegang tot goed en gratis algemeen en beroepsonderwijs. Vandaar ons voorstel om deze richtsnoeren toe te voegen aan de reeds gedane voorstellen. Wij vinden het opnemen van onze ideeën in de werkgelegenheidsrichtsnoeren van cruciaal belang. 2-031
Eoin Ryan, namens de UEN-Fractie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de globale richtsnoeren voor het economisch beleid bieden een samenhangend kader dat de lidstaten moet helpen de doelstellingen van Lissabon te verwezenlijken. Het is een uitdaging voor Ierland en Europa om de overeengekomen richtlijnen via de nationale hervormingsprogramma’s ten uitvoer te leggen. Het is van groot belang dat de economische stabiliteit in Europa toeneemt.
13 Ik verwerp echter alle onderdelen van het verslag waarin het voorstel van de Commissie voor een geconsolideerde gemeenschappelijke belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting wordt gesteund. Een gemeenschappelijke belastinggrondslag is onlosmakelijk verbonden met een geharmoniseerd tarief. De lidstaten moeten inzien dat de invoering van een gemeenschappelijke belastinggrondslag slechts de opmaat is naar belastingharmonisatie. Ierland noch enige andere lidstaat heeft het recht om het belastingtarief van een andere lidstaat mede te bepalen. De eenheid van Europa wordt niet in gevaar gebracht door diversiteit op het gebied van het belastingbeleid. Het is eerder zo dat het concurrentievermogen van de EU wordt ondermijnd door een verkeerd belastingbeleid. Er kan zelfs een harmoniserend effect van concurrentie uitgaan. Ik ben van mening dat belastingconcurrentie leidt tot een harmonisatie van de kansen binnen de EU en dat kleine landen in de periferie van de EU zo in staat gesteld worden om te concurreren. Over het geheel genomen juich ik het hanteren van overheidssteun voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon toe. Ik benadruk echter wel dat de regels inzake overheidssteun Ierland of welke andere lidstaat ook niet mogen beletten om met niet-EUlanden te concurreren als het gaat om belangrijke directe buitenlandse investeringen. Europa moet flexibel zijn om verder te kunnen en om de uitdagingen van de globalisering het hoofd te kunnen bieden. 2-032
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verslag over werkgelegenheidsbeleid staat bol van de belangrijke kreten, waarbij de toon al heel snel wordt gezet: wetgeving, EG-controles en naleving. Daarna gaat het over het bijzondere belang van jongere en oudere werknemers en over de EU zonder grenzen - haal de grenzen weg, staat er - met duidelijke en meetbare prioriteiten. De richtsnoeren moeten elke drie jaar worden herzien, maar het Parlement moet tussentijds actiever zijn, en de nationale hervormingsprogramma’s van de lidstaten moeten worden onderzocht. Goed, laten we dat doen. De Fransen kozen voor een 35-urige werkweek, niet voor een 48-urige werkweek. Maar toen de werktijdenrichtlijn vorig jaar gestalte kreeg, protesteerden hun werknemers massaal tegen de bemoeienis van de EU. Eerder dit jaar protesteerden havenarbeiders tegen meer bemoeienis van de EU. Ten gevolge van nieuw werkgelegenheidsbeleid voor jongeren zijn Franse steden nu belegerd. Gaat u de heer Chirac of de heer de Villepin vertellen dat ze fout zitten, dat ze zich niet aan de richtsnoeren houden? Natuurlijk niet. De Fransen regeren zichzelf, zoals wij dat als volwassen democratieën allemaal behoren te doen. Het meest sinistere onderdeel van dit verslag is echter richtsnoer 19: de voortdurende herziening van stimulerings- en ontmoedigingsmaatregelen die voortvloeien uit de belasting- en uitkeringsstelsels. Er was vanochtend al
14 een collega die het had over één fiscaal beleid. Is dat het begin van de EU-harmonisatie van het belastingbeleid in de EU - waarvan altijd gezegd werd dat die er nooit zou komen? Dames en heren, uw belastingstelsels zijn in gevaar. U bent gewaarschuwd! 2-033
Jana Bobošíková (NI). - (CS) De onderhavige verslagen geven eindelijk een duidelijk beeld van de sombere situatie waarin de Europese economie zich bevindt en geven op correcte wijze de oorzaken hiervan aan: slechte regelgeving, een gebrek aan structurele en sociale hervormingen en een gebrek aan flexibiliteit in de economie. Verder is het ondernemerschap niet dynamisch genoeg, zijn de arbeidsmarkten zwak, groeit de productiviteit slechts traag, is er een gebrek aan investeringen en innovatie en laten de onderwijssystemen veel te wensen over. Daarom wordt aangedrongen op aanmoediging van ondernemerschap, vermindering van de arbeidskosten en hogere normen voor het onderwijs in de wiskunde en de natuurwetenschappen. De beschrijving is heel beknopt maar heel hypocriet. Dit Parlement zou concrete stappen kunnen zetten in de richting van productiviteit en flexibiliteit, ondernemerschap kunnen aanmoedigen, en daadwerkelijk - en niet alleen formeel - de dienstenmarkt kunnen liberaliseren. In plaats daarvan gaat het echter op laffe manier door de knieën voor de demonstranten hier in de buurt. Ik vrees dat de verslagen van vandaag geen enkel resultaat zullen opleveren zolang de nationale regeringen zich op dezelfde populistische en hypocriete manier gedragen als dit Parlement, de moeilijke waarheden niet onder ogen zien en ongemakkelijke overlevingsmaatregelen nemen. 2-034
José Albino Silva Peneda (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, daar de mondialisering bepalend is voor vele aspecten van de economie en het sociale stelsel van al onze landen, dienen we te beseffen dat elk obstakel voor het vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten een ernstige belemmering vormt voor het concurrentievermogen, de groei en het scheppen van werkgelegenheid. Het is louter een illusie te denken dat de beperking van het vrij verkeer binnen de Europese Unie de belangen van een bepaald land kan beschermen. Die houding kan sommigen op korte termijn geruststellen maar kan nooit de oplossing zijn voor de uitdagingen waarmee de Europese Unie wordt geconfronteerd. Om in deze tijd van toenemende mondialisering meer voet aan de grond te krijgen moet Europa op de allereerste plaats stug doorgaan met het liberaliseren van de markten. We weten dat de demografische toestand van het Europees continent en de mondialisering nopen tot het doorvoeren van een pakket hervormingsmaatregelen voor de sociale en economische modellen van vele lidstaten van de Europese Unie. Welnu, des te groter de Europese economische groei des te gemakkelijker zal het zijn de hervormingen door te voeren. Teneinde die groei te realiseren is het noodzakelijk dat de interne markt ten volle functioneert. Zolang Europa groeit met 1, 2 of zelfs
04/04/2006 met 3 procent zal het moeilijk zijn deze hervormingen, die zo nodig zijn voor vrede en sociale stabiliteit in de Europese Unie, in de praktijk te brengen. Daarom wil ik benadrukken dat de integrale voltooiing van de interne markt zowel onmiskenbare economische effecten heeft als een belangrijk en bepalend element is van het sociale beleid. Dat is een reden temeer om steun te verlenen aan de inspanningen van de Europese Commissie op dit terrein. Tot slot wil ik iets zeggen over het vrij verkeer van werknemers. Het opwerpen van bepaalde obstakels voor het vrij verkeer van werknemers leidt in sommige lidstaten tot de lachwekkende situatie dat het onderdanen van derde landen gemakkelijker wordt gemaakt te werken dan werknemers uit de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. 2-035
Jan Andersson (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de rapporteur, mevrouw Kovács, bedanken voor haar zeer goede werk. Wij als Parlement hebben ons natuurlijk aangesloten bij de wens dat de richtsnoeren niet alleen voor de lange termijn moeten gelden en een cyclus van drie jaar moeten hebben, maar dat ze ook geïntegreerd moeten zijn. Als aan die eisen inzake de lange termijn en de integratie is voldaan, is het ongelooflijk belangrijk dat we de nationale hervormingsplannen bestuderen. Het is belangrijk dat de Commissie dat doet, maar het is ook belangrijk dat het Parlement wordt betrokken bij het onderzoek en de follow-up van de nationale hervormingsplannen. Commissaris Almunia zei dat de economische vooruitzichten nu beter zijn. Dat is waar, maar de situatie op het gebied van de werkgelegenheid in Europa is verre van vrolijk. Het is heel goed mogelijk dat die situatie verbetert, maar staat u mij toe om drie gebieden aan de orde stellen die uiterst moeilijk zijn. Ten eerste de jeugdwerkloosheid. Dat is een ongelooflijk belangrijk probleem, want als jongeren direct na hun opleiding werkloos worden en langdurig werkloos blijven, dan is het ontzettend moeilijk om ze later terug op de arbeidsmarkt te krijgen. Ik geloof niet in het Franse model of, zoals sommige andere partijen beweren, dat je de werkgelegenheid stimuleert door de sociale bescherming van die groep of een andere speciale groep te verslechteren. De werkgelegenheid wordt gestimuleerd door een proactief beleid ten behoeve van het bedrijfsleven en de arbeidsmarkt. Wat de oudere werknemers betreft, zitten we met het dilemma dat men in de EU op dit moment de arbeidsmarkt veel te vroeg verlaat. Er is meer competentieontwikkeling nodig voor de oudere werknemers, maar tegelijkertijd moeten we ook de gezondheid en de veiligheid op het werk verbeteren. Tot slot de gelijke kansen. De gendergelijkheid moet in alle beleid een essentieel onderdeel zijn. Ik verwelkom het gendergelijkheidspact dat nu een deel van het
04/04/2006 Lissabon-proces is of wordt. Het is vooral belangrijk dat de kinderopvang en dergelijke worden uitgebreid, zodat mannen en vrouwen de kans krijgen om te werken en tevens een goed functionerend gezinsleven te hebben. Ik zou graag willen dat u met deze aspecten rekening houdt. 2-036
Wolf Klinz (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het grootste probleem van de Europese Unie is de hoge werkloosheid. We moeten 20 miljoen werklozen weer aan de slag zien te krijgen, en dat kan alleen maar met een nieuw beleid, in de praktijk, en niet op papier. De richtsnoeren zijn het belangrijkste instrument voor een doelmatige en noodzakelijke coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten. De concrete vooruitgang die tot nu toe is geboekt is helaas niet tevredenstellend. Daarom is de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie van mening dat we hier iets aan moeten doen. We verwachten van de lidstaten een degelijker begrotingsbeleid en echte structurele hervormingen op het gebied van de arbeidsmarkt, van de volksgezondheid en van de pensioenen. Bovendien verwachten we veel meer geld voor onderzoek en onderwijs. We moeten zorgen voor een in heel Europa geharmoniseerde geconsolideerde belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting, een betere regeling voor de BTW, een vereenvoudigde internationalisering van ondernemingen door het goedkeuren van de 14e vennootschapsrichtlijn, het afbouwen van subsidies, de invoering van een Gemeenschapsoctrooi en het consequent openen van de markten. Pas als we dat huiswerk hebben gemaakt kunnen we nadenken over de eis van de heer Bullmann, die Europese belastingen wil gaan heffen. Europa kan de grote uitdagingen alleen maar aannemen wanneer we zorgen voor een volledig nieuw beleid. 2-037
Jiří Maštálka (GUE/NGL). - (CS) Dames en heren, ik wil om te beginnen mevrouw Kovács mijn oprechte dank betuigen voor haar verslag. Als rapporteur heeft zij een aantal werkgelegenheidsvraagstukken behandeld die weliswaar fundamenteel zijn maar - in deze door economische groei geobsedeerde tijd - vaak over het hoofd worden gezien. Daaronder vallen vraagstukken als gelijke kansen voor mannen en vrouwen, toegang tot de arbeidsmarkt voor jongeren en ouderen, gezondheid en veiligheid op het werk en vrij verkeer van werknemers in heel de Unie. Uit de ervaringen in de Tsjechische Republiek, maar ook uit gesprekken met mijn collega’s, is gebleken dat bijvoorbeeld de eerste baan voor afgestudeerden - en daarbij denk ik ook aan de huidige situatie in Frankrijk - vaak een van de moeilijkst op te lossen problemen is. Ondanks het feit dat de Europese Commissie gepoogd heeft om een oplossing te vinden, hebben haar aanbevelingen en instrumenten tot nu toe weinig effect gesorteerd, hetgeen gedeeltelijk is toe te schrijven aan de onsamenhangende manier waarop de lidstaten implementeren, zoals ook de rapporteur al stelde. Juist
15 dit gebied zou echter, samen met discriminatie op grond van leeftijd op de arbeidsmarkt, de meeste aandacht moeten krijgen. Gelijke kansen op de arbeidsmarkt voor mannen en vrouwen is ongetwijfeld een belangrijk vraagstuk. Wij weten uit de statistieken dat vrouwen een groeiend deel van de samenleving zijn, maar deze trend weerspiegelt zich niet in hun aandeel in de arbeidsmarkt. Nog opvallender is het percentage vrouwen in leidinggevende posities. Wij moeten alle lidstaten dringend verzoeken om de antidiscriminatiewetgeving scrupuleus en onverwijld toepassen. Pas dan kan dit patroon worden doorbroken. 2-038
Guntars Krasts (UEN). - (LV) Ik dank u, mijnheer de Voorzitter. Sta mij toe om allereerst de rapporteur te bedanken omdat zij de aandacht in het verslag heeft gevestigd op de obstakels die het vrij verkeer van werknemers op de interne markt van de Europese Unie belemmeren. Helaas wordt de meest recente uitbreiding van de Europese Unie op de interne markt eerder als een bedreiging dan als een nieuwe kans gezien. De imaginaire Poolse loodgieter die in het echte leven met open armen verwelkomd zou worden, maar bijna niet te vinden is, vormt een duidelijke illustratie van de angsten die de Europese interne markt na de uitbreiding in hun greep houden. Wij zien overigens een negatieve houding ten opzichte van alle vier de marktvrijheden en niet alleen ten opzichte van het vrij verkeer van werknemers. Het is dan ook jammer dat er in het verslag geen beoordeling wordt gegeven van de ontwerpdienstenrichtlijn, die verwaterd is als gevolg van de voorstellen van dit Parlement. De variant zoals die door de Commissie was voorgesteld, had in de komende jaren de belangrijkste drijvende kracht moeten zijn voor de arbeidsmarkt in de Europese Unie. In het verslag worden ook niet de negatieve gevolgen geëvalueerd die de beperkingen van het vrij verkeer van kapitaal voor de werkgelegenheid hebben. Daartoe behoren ook de beperkingen die dit Parlement in de vergaderperiode van afgelopen maand in Straatsburg heeft goedgekeurd. Ik doel hierbij op het verslag “Herstructurering en werkgelegenheid” en met name het verslag getiteld ”Hervestiging in de context van een regionale ontwikkeling”. Het belangrijkste leitmotiv van beide verslagen is het opwerpen van obstakels om te voorkomen dat bedrijven zich vrijelijk elders op het grondgebied van de Europese interne markt kunnen vestigen. De tijd is aangebroken om de kansen die zich aandienen, te grijpen om zo een impuls te geven aan de arbeidsmarkt in de Europese Unie. Het ontwikkelen en versterken van de interne markt van de Europese Unie is het meest effectieve instrument om de arbeidsmarkten in de lidstaten voor te bereiden op een toenemende wereldwijde concurrentie. Daarom moeten wij de basisgedachten achter het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten aan een nader onderzoek onderwerpen,
16 waarbij de doelstelling om het potentieel van de Europese interne markt de ontwikkelen, centraal dient te staan. 2-039
Johannes Blokland (IND/DEM). – In 2003 schreef collega García-Margallo y Marfil zijn vorige verslag over de economische richtsnoeren en nu, drie jaar later, blijkt dat de samenwerking door middel van de opencoördinatiemethode onvoldoende effect sorteert. Dat blijkt zeer duidelijk uit de plaats die het milieu in het economisch beleid inneemt. Op de Top van Stockholm is destijds besloten om te streven naar de opneming van het milieubeleid en het sociaal beleid in de richtsnoeren voor het economisch beleid. De bedoeling hiervan is dat een duurzame en sociale markteconomie in de Europese Unie vorm krijgt. Er is mijns inziens onvoldoende aandacht voor de milieuaspecten van het economisch beleid. Ik pleit er dan ook voor dat in de richtsnoeren voor het economisch beleid, naast verwijzingen naar het belang van het milieu, ook duidelijke en concrete milieudoelstellingen opgenomen worden. Ik denk hierbij aan het opnemen van doelstellingen met betrekking tot energieverbruik en CO2- uitstootreducties. De economische groei zal gepaard moeten gaan met een verantwoord gebruik van de natuurlijke hulpbronnen. De amendementen van collega Lipietz zal ik daarom steunen. 2-040
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wie zoals ik tegelijkertijd EP-lid en auteur is moet de machthebbers met harde kritiek wakker schudden en avant-gardistisch constructief zijn. De hoge heren, die dan wakker worden, moeten die kritiek vervolgens ter harte nemen. Luister goed naar me, Othmar Karas, jij komt na mij aan de beurt, en dit was een dieptepass voor jou. Wat er nu gebeurt is zodanig, dat de mainstream in de EU zich de ogen uitwrijft en zegt: “ja, dat is inderdaad een probleem.” Ik zou u echter willen vragen om nog wat verder te denken. Het Prognos-onderzoek heeft op indrukwekkende wijze aangetoond dat we in de komende decennia natuurlijk geen volledige werkgelegenheid zullen bereiken. Integendeel, we koersen af op wat een journalist van de New York Times als the disposable American heeft betiteld, in het Europees heet dat de "wegwerpEuropeaan". Daarvoor moeten we oplossingen vinden. De dienstensector stort in, en dat is een gigantisch probleem, want die had tot nu toe een aantal banen geboden om de werkgelegenheid in de industrie, die vrijwel verdwenen is, te vervangen. Daar moeten we iets aan doen, we moeten veel verder kijken dan onze neus lang is. Ik zie één uitgangspunt, dames en heren: we moeten de talloze miljoenen en miljarden die nu nog in de begroting van de EU besloten liggen, anders gebruiken, dat geld wordt nu over de balk gegooid. Ik denk bijvoorbeeld aan het feit dat er in Frankrijk geen landbouwproduct zwaarder wordt gesubsidieerd dan rijst. De financiële vooruitzichten zijn nog niet goedgekeurd, dus hebben we de kans om hier nog een aantal punten te verbeteren. We kunnen nu keuzes maken. Wanneer we dat niet doen krijgen we pas over
04/04/2006 vijf of tien jaar weer een kans, en dan is het weer bijna te laat. 2-041
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, heren commissarissen, dames en heren, waarom hebben we het over globale richtsnoeren voor het economisch beleid? Omdat we geen gemeenschappelijk economisch beleid hebben. De reden daarvoor is dat alleen de lidstaten beschikken over de instrumenten voor een actief economisch beleid: onderzoeksbeleid, belastingbeleid en onderwijsbeleid, om maar drie voorbeelden te noemen. Sinds ons vorige verslag zijn de omstandigheden in heel wat opzichten nijpender geworden. Het wordt al duidelijker dat de potentiële groei in Europa niet gehaald wordt, dat we onvoldoende voorbereid zijn op de demografische ontwikkelingen en dat we de kansen van de globalisering voor ons continent nog niet volledig hebben benut. De energiecrisis en de hoge werkloosheid tonen aan dat onze problemen enerzijds uit eigen koker komen, maar dat we anderzijds structurele en globale problemen hebben, die we actief aan moeten pakken. Wij eisen de medebeslissingsprocedure voor het Europees Parlement voor alle vraagstukken die verband houden met de interne markt. Voor al deze kwesties moeten we zorgen voor meer Europa in de samenwerking met de lidstaten dan tot nu toe. Daarom eisen we in dit verslag ook dat alle richtlijnen over de interne markt daadwerkelijk worden omgezet. De inconsequente manier waarop dit nu gebeurt, vervalst de concurrentie en kost ons groei en banen. We eisen dat de lidstaten die een te hoog tekort op de begroting hebben, maatregelen nemen om die in evenwicht te brengen. Als we de sociale zekerheid en onze pensioenstelsels niet saneren kunnen we de concurrentie op de wereldmarkt niet aan. Ik vind het ook heel belangrijk dat het MKB-handvest volledig wordt toegepast. 2-042
Pervenche Berès (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, heren commissarissen, dames en heren, deze bijeenkomst is uiteraard van groot belang, omdat het debat over de richtsnoeren de mogelijkheid biedt de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon te bespreken. Tegelijkertijd is dit debat van belang met het oog op een ex-ante coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten. Hier in het Parlement hebben we steun gegeven aan de integratie van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid. Vanuit het oogpunt van intellectuele samenhang is dat een goede stap, op voorwaarde dat de richtsnoeren inhoudelijk intact blijven en dat, met name, ook de bevoegdheden van het Parlement worden geharmoniseerd. Ik steun de voorstellen van de rapporteur dienaangaande.
04/04/2006 Spreken we over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, dan moeten we vaststellen dat we met een paradoxale situatie te maken hebben: de Europese Centrale Bank heeft recentelijk meerdere keren achtereen de rentetarieven met een procentpunt verhoogd, de stijging van de olieprijzen vormt een ernstige belemmering voor het herstel in de Europese Unie en de voorwaarden voor het aantrekken van de binnenlandse vraag worden door menig actor op Europees niveau onderschat, maar aan de globale richtsnoeren verandert niets. Tegen die achtergrond lijkt het ons noodzakelijk dat we allemaal samen in ieder geval op één punt meer doen dan we nu doen, namelijk op het punt van investeringen. Mijn fractie heeft daartoe een amendement ingediend, waarvan ik hoop dat het door de plenaire vergadering aangenomen zal worden. In dat amendement benadrukken we dat, wil de strategie van Lissabon echt van de grond komen, er op EU-niveau investeringsplannen opgesteld moeten worden ter ondersteuning van de beleidsmaatregelen waarmee we de uitdagingen waarvoor we ons gesteld zien op het vlak van kennis, opleiding en werkgelegenheid het hoofd kunnen bieden. Tot slot zou ik nog willen wijzen op de kwestie van belastingheffing, die de basis vormt voor ons gehele economische stelsel. Ik hoop dat de Commissie in haar geheel en ook de Raad commissaris Kovács op dit punt zullen volgen en steun zullen geven aan zijn inspanningen terzake.
17 innovaties in de energiesector - die bepalend is voor het concurrentievermogen - niet alleen de ontwikkeling van nieuwe energiebronnen, maar ook een zuinig en effectief gebruik van de bestaande bronnen mogelijk maken. Hoewel de onderhandelingen over de financiële vooruitzichten 2007-2013 nog steeds aan de gang zijn, zouden wij de prioriteiten van onze financiering opnieuw in overweging moeten nemen en meer nadruk moeten leggen op wetenschap, onderzoek en transEuropese netwerken. Met betrekking tot het concurrentievermogen van de economie van de EU wil ik graag verwijzen naar een van de meest succesvolle Europese projecten, namelijk de invoering in twaalf lidstaten van een gemeenschappelijke munteenheid - de euro. Nu de uitbreiding van de eurozone voor de deur staat, moeten wij constateren dat er ook enkele tekortkomingen zijn: de verplichtingen die in het Stabiliteits- en groeipact zijn neergelegd, worden niet nagekomen, er is sprake van aanzienlijke staatsschulden en vrijwel alle deelnemers van de eurozone zijn er in verschillende fasen niet in geslaagd om aan de criteria van de index voor prijsstabiliteit te voldoen. Uit de ervaringen van de afgelopen vijf jaar is gebleken dat het noodzakelijk is om de criteria van Maastricht zelf te verbeteren. In wezen was en is de eurozone echter een politiek project dat zijn nut heeft bewezen en dat nu de volgende fase van de uitbreiding in moet gaan. 2-044
Konrad Szymański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, als we het Europese werkgelegenheidsbeleid met één woord zouden moeten samenvatten, dan zou dat het woord "flexibiliteit" moeten zijn.
2-043
Danuté Budreikaitė (ALDE). - (LT) Veranderingen in de wereldeconomie, globaliseringsprocessen en de effecten daarvan op de concurrentiepositie van economische machtsblokken zijn, evenals bedrijven die actief zijn in bepaalde sectoren in staatseconomieën, de nieuwe uitdagingen voor de Europese Unie; een Unie die in snel tempo haar concurrentievermogen kwijtraakt en niet klaar is voor de uitdagingen die voortvloeien uit de mondialisering. De EU verliest de concurrentieslag van de Verenigde Staten, China en India. De EU dient zich echter op die uitdagingen voor te bereiden door interne hervormingen door te voeren. Wij zijn er niet in geslaagd om de Grondwet aan te nemen, de financiële vooruitzichten zitten in een impasse en er wordt steeds minder geld uitgetrokken voor de trans-Europese netwerken. Zonder een gemeenschappelijk energiebeleid staat de levering van energiebronnen, evenals de energiezekerheid, onder druk en de aanvoer van energie vormt toch de basis voor het concurrentievermogen van een economie. Na het toelaten van de nieuwe kandidaten Slovenië en Litouwen zou uitbreiding van de eurozone een van de acties en besluiten kunnen zijn om de economische groei nieuwe impulsen te geven. Sta mij toe om twee belangrijke factoren te noemen voor het verbeteren van het concurrentievermogen van de EU: het investeren in informatie en innovatie en het versneld ontwikkelen van een gemeenschappelijk energiebeleid. Deze factoren zijn onderling afhankelijk. Door innovaties kunnen marktleiders ontstaan, terwijl
Zo’n arbeidsrecht, dat flexibel is ten aanzien van zowel de arbeidsplaats als de arbeidstijden, zet vrouwen ertoe aan actief te worden op de arbeidsmarkt. Het moederschap vormt een enorme uitdaging voor de carrière van een vrouw. Flexibiliteit moet het ook mogelijk maken de jongste en oudste werkzoekenden aan een baan te helpen, wat momenteel een enorm probleem is. Dat niet iedereen in Europa te vinden is voor flexibiliteit, is te zien in de straten van Parijs. Het enige wat we daarom in Europees verband kunnen doen, is onze ambities op het vlak van harmonisatie wat terugschroeven, zodat we toch tenminste in een paar lidstaten of een paar regio’s van de Europese Unie een flexibel werkgelegenheidsbeleid kunnen voeren. Als we het economisch beleid zouden moeten typeren, dan zou dat met het woord „concurrentie” of „belastingconcurrentie” kunnen. In tegenstelling tot wat hierover in het verslag staat, staan concurrentie en de financiering van overheidstaken niet haaks op elkaar. Het is eerder omgekeerd, want de landen die de laatste tijd hun belastingstelsel radicaal hebben hervormd en die met name de vennootschapsbelasting hebben verlaagd, zien dat ze nu meer inkomsten hebben. Belastingconcurrentie van landen als Ierland of Slowakije zorgt voor een grotere concurrentievaardigheid van Europa als geheel en versterkt aldus de concurrentiepositie van Europa op wereldvlak.
18 Met andere woorden, belastingconcurrentie is geen bedreiging voor Europa, maar wel een grote kans. Ik ben bang dat het wel eens een van de weinige, zoniet de enige kans zou kunnen zijn. 2-045
Georgios Karatzaferis (IND/DEM). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben 40 miljoen nieuwe banen nodig in Europa. Alleen al in Griekenland hebben wij een miljoen banen nodig. Kunnen wij die beloven? Nee, die kunnen wij niet beloven. Europa kan deze banen niet verzekeren. Tien procent van de actieve bevolking zal beneden de armoedegrens terechtkomen en van werkloosheidsuitkeringen moeten leven. Wij hebben geen energie. Wij moeten aardgas uit Rusland en aardolie uit het Midden-Oosten invoeren. Die energie zal echter steeds duurder worden ten gevolge van de enorme vraag uit China en India. Wij hebben een ijzersterke munt, maar daarmee kunnen wij niet uitvoeren. Kijkt u eens naar de goedkope dollar! Hoeveel kunnen de Verenigde Staten daarmee niet uitvoeren! Dankzij de strenge criteria van Maastricht hebben wij rijke cijfers maar arme mensen. Dat is de realiteit. De golf Chinese producten op de markt zwelt en zal steeds meer overstromingen veroorzaken. Op de markt is geen pop van Europese makelij meer te vinden. Alle poppen komen uit China. De fabrieken in Europa verplaatsen zich naar derde landen en daarmee verplaatsen zich ook de lonen naar derde landen. De boeren lijden. In Griekenland liggen katoen en tabak opgeslagen in magazijnen. Wij moeten van koers veranderen, want anders zal de Europese burger niet kunnen overleven. 2-046
Sergej Kozlík (NI). - (SK) In mijn verklaring zou ik graag in willen haken op een aantal ideeën uit de ontwerpresolutie betreffende het verslag over de energiesector. Ik zal dat doen in de context van de meer algemene economische beleidsdoelstellingen voor 2006. De betreffende ideeën raken de kern van de kwestie zonder dat er daarbij sprake is van nutteloze klaagzangen over de vertraging in de economische groei in Europa. Wonderen bestaan nu eenmaal niet en ik ben het er dan ook mee eens dat het noodzakelijk is om een diepgaande analyse te maken van het structurele hervormingsbeleid dat de afgelopen tien jaar is gevoerd. Die analyse zou de oorzaken aan het licht moeten brengen van de aanhoudend lage groeipercentages en de onbevredigende productiviteit. Ook de roep om een zogeheten “slimme groeistrategie” speelt een belangrijke rol. Op basis van deze strategie dienen de verschillende benaderingen van het communautaire economisch beleid in een consequente strategie samengebracht te worden. Doel is om het potentieel van de Europese Unie met betrekking tot een nieuwe generatie producten en productiemethoden beter te benutten door meer aandacht te besteden aan informatieen communicatietechnologieën. Ik ben het er ook mee eens dat de lidstaten van de EU de particuliere investeringen
04/04/2006 meer moeten stimuleren. In dat verband is het ook van belang dat openbare en particuliere investeringen meer en meer gebruikt gaan worden voor activiteiten die doorgaans leiden tot een verbetering van de economische resultaten en de productiviteit. Het is daarbij echter wel noodzakelijk om een dergelijke aanpak toe te passen binnen het reguliere kader van de besteding van de communautaire fondsen, indachtig het gezegde dat de gebieden die de meeste aandacht nodig hebben, zich vaak het dichtst bij huis bevinden. 2-047
Ján Hudacký (PPE-DE). - (SK) Sta mij toe om eerst de rapporteur, de heer Garcia-Margallo, te bedanken voor een evenwichtig verslag dat de kern van de zaak raakt. In het verslag wordt er herhaaldelijk op gewezen dat een van de grote problemen waar de Europese Unie op dit moment mee geconfronteerd wordt, veroorzaakt wordt doordat de meeste lidstaten de noodzaak voor ingrijpende structurele hervormingen onderschatten. Paradoxaal genoeg hebben sommige lidstaten, in een poging om het verlies aan concurrentievermogen als een logisch gevolg van de weigering om dergelijke hervormingen door te voeren, nieuwe maatregelen ingevoerd om hun markten te beschermen. Daardoor zijn hun problemen echter alleen nog maar groter geworden. Wij moeten wederom constateren dat de interne markt nog niet voor honderd procent functioneert. Zo zijn het vrij verkeer van werknemers en de vrije dienstverlening nog steeds niet uitgekristalliseerd. De gevolgen hiervan zijn bijzonder negatief. Bedrijven verplaatsen hun activiteiten naar gebieden waar de lonen lager zijn of outsourcen die activiteiten, hetgeen ook tot minder banen in Europa heeft geleid. Een van de belangrijkste gevolgen van dat beleid in macro-economisch opzicht is een trage groei. Gezien de ongewijzigde opzet van de overheidsfinanciering zal dit ook leiden tot een steeds groter algemeen begrotingstekort dat steeds vaker de grenzen zal overschrijden zoals die in het Stabiliteits- en groeipact zijn neergelegd. Rekening houdend met de te lage investeringen in onderzoek, technologische ontwikkelingen en innovaties en gezien de grote afhankelijkheid van energie in de meeste lidstaten, valt nauwelijks te verwachten dat het concurrentievermogen van de Europese economie aanzienlijk zal verbeteren in vergelijking met dat van de Verenigde Staten en China. Wij moeten snel op de nieuwe uitdagingen reageren door te zorgen dat de interne markt volledig operationeel wordt, waarbij alle vormen van discriminatie uit den boze zijn en alle onnodige en belemmerende wet- en regelgeving geëlimineerd is. De harmonisatie van de Europese wetgeving zou een positief en geen negatief effect op het concurrentievermogen moeten hebben. De pogingen om de vennootschapsbelasting te harmoniseren, vormen echter jammerlijke voorbeelden van dergelijke obstakels. Om het interne concurrentievermogen van de lidstaten te verbeteren - en dus ook van de EU in haar geheel - dient het subsidiariteitsbeginsel een belangrijk onderdeel te zijn van alle initiatieven van de Commissie.
04/04/2006 Wat dat betreft, ben ik ingenomen met het actieplan van de Commissie inzake de hervorming van de overheidssteun. Daardoor worden namelijk de voorwaarden gecreëerd voor meer investeringen in onderzoek, technologische ontwikkelingen en innovaties ten gunste van de kleine en middelgrote ondernemingen. Daarnaast verdient ook het Groenboek inzake een Europese strategie van de Commissie op weg naar een duurzame, concurrerende en continue energievoorziening alle lof. 2-048
Zita Gurmai (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als de lidstaten de Europese werkgelegenheidsstrategie naar behoren en op pragmatische uitvoeren, zijn de werkgelegenheidsdoelstellingen die in het kader van de doelstellingen van Lissabon zijn opgesteld, haalbaar. De strategie moet een breed antidiscriminatiebeleid weerspiegelen, de gendergelijkheid bevorderen en een instrument bieden om iets te doen aan de genderkloven op de arbeidsmarkt. De Europese werkgelegenheidsstrategie moet niet alleen worden gezien als een instrument om meer mensen naar de arbeidsmarkt te lokken; het moet ook personen met zeer beperkte mogelijkheden, zoals oudere vrouwen, alleenstaande ouders en etnische minderheden, een eerlijke en open kans bieden om de arbeidsmarkt te betreden. We zullen moeten inzien dat we de uitdaging van de vergrijzing in Europa alleen het hoofd kunnen bieden als we de deelname van deze bijzondere groepen aan de arbeidsmarkt vergroten, zoals commissaris Špidla zei. We moeten allerlei obstakels wegnemen. We streven naar meer en betere banen en we hebben 2006 uitgeroepen tot het Europees Jaar van de mobiliteit van de werknemer. Mobiliteit biedt de Europese beroepsbevolking nieuwe vaardigheden, nieuwe ervaringen, flexibiliteit en het vermogen om zich aan te passen aan de verschillende arbeidsomstandigheden en voortdurend veranderende behoeften van de markt. Mobiliteit levert een waardevolle bijdrage aan de hele Europese economie. Het wordt hoog tijd dat de lidstaten die nog steeds obstakels opwerpen voor arbeidskrachten uit de nieuwe EU-lidstaten, dit inzien. Tot slot ben ik van mening dat de EWS ons de mogelijkheid biedt om volledige werkgelegenheid na te streven, zodat werk voor iedereen een echte keuze wordt, de kwaliteit en productiviteit van het werk verbetert, veranderingen kunnen worden voorzien en opgevangen en we een maatschappij tot stand kunnen brengen met meer samenhang en gelijke kansen voor iedereen die diversiteit en non-discriminatie nastreeft. Mijn Hongaarse collega, mevrouw Kósáné Kovács, heeft een voortreffelijk en bijzonder waardevol verslag voorbereid en ik stel voor dat we haar aanbevelingen aannemen. 2-049
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou uw aandacht willen vragen voor het
19 feit dat de verslagen de lidstaten een aantal aanbevelingen doen die geen goede weerslag zullen hebben op de economische groei en de werkgelegenheid in de Europese Unie. Ik zou er hier een paar van willen uitlichten. Ten eerste, het tegengaan van de belastingconcurrentie en het voorstel om de inkomstenbelasting voor rechtspersonen gelijk te schakelen, en dat terwijl een lager tarief voor de inkomstenbelasting de economische groei duidelijk in positieve zin beïnvloedt. Ten tweede, het tegengaan van delokalisering. Objectief gezien is dit een economisch proces waardoor de productiekosten zo laag mogelijk worden gehouden en de concurrentiepositie van het bedrijfsleven in de wereldeconomie dus versterkt wordt. Ten derde, de hernieuwde pogingen om bepaalde economische en sociale processen te reguleren, terwijl we eigenlijk het mes zouden moeten zetten in al die regels. Ten vierde, de arbeidsmarkten van de grootste landen blijven gesloten voor werknemers uit de nieuwe lidstaten, ondanks de positieve ervaringen van Groot-Brittannië en Ierland in dit verband. Dit is in feite een van de redenen waarom de Europese Unie het ontwikkelingstempo van de Verenigde Staten niet kan volgen, en het verklaart tevens waarom de nieuwe lidstaten veel hogere groeicijfers neerzetten dan de oude. 2-050
Leopold Józef Rutowicz (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de rapporteurs willen bedanken voor hun uitstekende werk. Het lijkt er echter op dat het verslag niet voldoende aandacht schenkt aan het moeilijkste gebied, dat niet alleen het grootste deel van de begroting opslokt, maar dat ook bescherming nodig heeft en economisch gezien niet optimaal wordt benut. Ik doel hiermee op de landbouw, in de ruimste zin van het woord. Terwijl een aantal potentaten het grootste deel van de koek krijgen, gaan kleine bedrijfjes failliet, komt er steeds meer land braak te liggen en groeit het leger werklozen zonder toekomstperspectief. Het enorme potentieel van deze sector blijft onbenut, terwijl een verstandig landbouwbeleid de groei van de hele economie zou kunnen stimuleren. Het pakket maatregelen dat de teelt van industriegewassen moet bevorderen, gaat niet ver genoeg, en het onderzoeks- en uitvoeringsprogramma staat ook niet garant voor een snelle vooruitgang. In dit opzicht liggen we achter op landen met een beter draaiende economie. Dit onderwerp verdient een diepgaand debat en in 2006 zal er snel en efficiënt opgetreden moeten worden. 2-051
Gunnar Hökmark (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag beginnen met twee overwegingen. De eerste overweging is dat de economieën in Europa die het meest openstaan voor de globalisering, op dit moment de beste economische
20 ontwikkeling kennen. De tweede overweging is dat de landen met de meest flexibele arbeidsmarkt ook de beste ontwikkeling hebben op het gebied van nieuwe banen. In dat verband wil ik graag de rapporteur, de heer GarcíaMargallo y Marfil, bedanken voor het werk dat hij heeft verricht, en wel omdat de veranderingen en de politieke richting die in zijn verslag worden voorgesteld, leiden tot een beleid dat meer banen en meer welvaart kan opleveren. De cruciale vraag is of dit zal leiden tot veranderingen en of het beleid zal worden gewijzigd op Europees niveau en op het niveau van de lidstaten. Een Zweedse politicus heeft ooit gezegd: “Als de dingen mogen blijven functioneren als vroeger, dan blijft ook alles zoals vroeger.” We hebben vandaag meer dan 20 miljoen werklozen. Dat is een economisch probleem, maar het is ook in de allerhoogste mate een sociaal probleem. Niets is zo belangrijk voor de sociale zekerheid als het ontstaan van nieuwe werkgelegenheid. Wat dat betreft liggen er een aantal taken voor de Commissie, die zij ter hand moet nemen. Ten eerste moet de Commissie de richtlijnen doorvoeren die meer concurrentie mogelijk maken. Ten tweede moet ze zich actief inspannen voor meer ondernemingsgeest, en dat stelt het hele concurrentiebeleid centraal. Een nieuwe ondernemingsgeest betekent niet alleen de komst van kleine bedrijven, maar ook de kans om nieuwe grensoverschrijdende ondernemingen in Europa op te zetten, die “global champions” kunnen worden. De Commissie moet in dezen haar verantwoordelijkheid nemen, maar ook de lidstaten hebben een verantwoordelijkheid om de hervormingen door te voeren die tot een nieuwe ondernemingsgeest leiden. Tenslotte moeten we ervoor zorgen dat we flexibeler arbeidsmarkten in Europa krijgen. Als dat niet lukt, sluiten we miljoenen mensen uit van de arbeidsmarkt en van de sociale zekerheid. Wie voor sociale zekerheid en economische ontwikkeling is, is ook voor flexibelere arbeidsmarkten. Ik zeg dit graag tegen onze vrienden aan de sociaal-democratische zijde: het zijn hervormingen die tot sociale zekerheid leiden. 2-052
Dariusz Rosati (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het debat van vandaag gaat over de toekomst van de Europese Unie. De Europese economieën groeien traag, we kampen met een hoge werkloosheid en de overheidsfinanciën verkeren in een crisis. Deze situatie sleept al jaren aan en zou Europa wel eens zijn leidende rol op het wereldtoneel kunnen kosten. Alleen diepgaande structurele hervormingen en een ander economisch beleid kunnen uitkomst bieden. De brede richtsnoeren voor het economisch beleid van de Commissie leggen de vinger op de zere wonde: flexibele arbeidsmarkten, een beter bedrijfsklimaat, meer geld voor onderwijs, ontwikkeling en wetenschappelijk onderzoek. Alleen zegt de Commissie dit al jaren, zonder dat het ook maar iets oplevert. Ik hoef u echt niet te vertellen waarom de Europese economieën zo slecht presteren en welke maatregelen er genomen dienen te
04/04/2006 worden om de economische groei te stimuleren en nieuwe arbeidsplaatsen te creëren. Het probleem is dat de politici in de lidstaten de noodzakelijke maatregelen niet durven te nemen omdat ze bang zijn hun populariteit te verliezen, of zich laten leiden door kortzichtig politiek opportunisme of zuivere onwetendheid. Europa heeft te maken met een crisis van politiek leiderschap. Het debat van vandaag moet vooral gericht worden tot de regeringen van de lidstaten en hun politieke achterban. De belangrijkste boodschap zou een waarschuwingssignaal moeten zijn: zonder wezenlijke hervormingen loopt Europa het risico op stagnatie of achteruitgang en zouden zijn economische en sociale verworvenheden wel eens op de tocht kunnen komen te staan. Bovendien zijn politici er om concrete problemen op te lossen en hun beleid zou niet afhankelijk mogen zijn van populariteitsscores en grillige kiezers. Wij verwachten dat zij de noodzakelijke hervormingen doorvoeren in de lidstaten en de burgers van het nut hiervan kunnen overtuigen. Ik dring er bij de Commissie op aan energiek en vastberaden op te treden. 2-053
Andreas Schwab (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben natuurlijk blij dat ik toch nog min of meer de spreektijd krijg die mij was toegezegd. Heren commissarissen, dames en heren, allereerst zou ik de rapporteur van harte willen bedanken omdat hij zo hard heeft gewerkt aan dit onderwerp. In het verslag staat nogmaals heel duidelijk dat de Europese Unie dé kans is voor de burgers van Europa om ervoor te zorgen dat er ondanks de globalisering een fair compromis kan worden gesloten tussen de economische en de sociale factoren. Het probleem is echter dat dit de burgers van Europa volledig ontgaat. De 20 miljoen werklozen en de ongeveer 100 miljoen werknemers die bang zijn dat ze hun baan zouden kunnen verliezen wijten dat aan de Europese Unie, en niet zozeer aan de globalisering. De anderen, die dankzij de Europese Unie en het werk van de Commissie en het Parlement hun baan hebben kunnen houden, zijn zich daarvan niet bewust, en denken dat ze het aan de nationale regeringen te danken hebben. Ik zou met nadruk willen ondersteunen wat de heer Rosati heeft gezegd. De Raad is alleen verantwoordelijk voor heel veel belangrijke aspecten van de Lissabonstrategie, en daarom het zou zeer wenselijk zijn dat de Raad dit wat serieuzer aanpakt. Dit mag niet alleen een debat tussen de Commissie en het Parlement zijn. Het is natuurlijk wel waar dat ook de Commissie een belangrijke taak heeft, ze moet ervoor zorgen dat de maatregelen die de Raad al heeft goedgekeurd door de lidstaten daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. We moeten echter ook eerlijk zijn, en dat zal straks tijdens de behandeling van het verslag-Őry waarschijnlijk wel blijken: uiteindelijk gaat het erom dat de lidstaten zich houden aan wat ze ooit zelf hebben besloten.
04/04/2006 Daarom is het een uitstekende zaak dat de Commissie erop wijst dat het flexibiliseren van de Europese arbeidsmarkt het enige instrument is dat we hebben om ervoor te zorgen dat er meer werkgelegenheid voor onze burgers ontstaat en dat we daar niet bang voor moeten zijn, dat daardoor juist meer banen ontstaan. Dat is eigenlijk wat iedereen wil, en de heer Špidla heeft dat in de Duitse media ook gezegd. Daarom doe ik een nadrukkelijk beroep op u, zeg ook in de lidstaten duidelijker dat de besluiten die de Raad hierover heeft genomen, eindelijk ten uitvoer moeten worden gebracht. 2-054
Alejandro Cercas (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, heren commissarissen, dames en heren, om te beginnen wil ik zeggen dat ik optimistischer ben dan sommige vorige sprekers, want ik denk dat de onderhavige verslagen en dit debat van nut zullen zijn en een nieuwe kans bieden om de Europese werkgelegenheidsstrategie en het proces van Lissabon een impuls te geven. Per slot van rekening is dit onze enige hoop: de enige hoop dat Europa met vereende krachten verder gaat op de weg die het vorig jaar is ingeslagen om de economische en de sociale visie te verrijken met nieuwe richtsnoeren die moeten passen in dit kader van integratie. Commissaris Verheugen zei dat deze strategie zichtbaar dient te zijn. Inderdaad is dit een punt waarop wij tekortschieten, net als op het punt van de geloofwaardigheid, zoals commissaris Almunia al zei. We hebben die banen nodig, zoals commissaris Špidla zei. Daarom wil ik u in mijn kleine ogenblikje spreektijd verzoeken om deze twee verslagen van het Parlement te lezen. Het zijn horizontale verslagen, waarin wij, een enorme meerderheid van de afgevaardigden, ons volkomen kunnen vinden, en die naar mijn mening getuigen van een vooruitstrevende blik en van een grote inzet om eenheid te bereiken. Leest u vooral wat er in deze verslagen staat, en toont u het leiderschap dat we vandaag in Europa nodig hebben. De leden van de Commissie moeten actief zijn, om de regeringen ertoe te verplichten deze Europese werkgelegenheidsstrategie toe te passen. Weest u alstublieft consequent, en leest u onze amendementen, zoals amendement 2. Het is zaak de Europese wetgeving toe te passen die we al hebben, waardoor het werk tussen de lidstaten veel meer samenhang krijgt. Leest u ook ons amendement 5. En zet in dit Europese Jaar van de mobiliteit de nodige stappen om de obstakels voor de mobiliteit van de Europese werknemers uit de weg te ruimen. 2-055
21 Manuel António dos Santos (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, commissarissen, dames en heren, de aanbevelingen van de heer Garcia-Margallo – die ik hierbij feliciteer – komen op het juiste moment om in de Europese Unie het economisch tij te keren. Nu moeten ze alleen nog worden opgevolgd. Onder de huidige omstandigheden moeten we het meer hebben over een verdieping van de strategie van Lissabon dan over een herziening ervan, want net als bij de start van die strategie gaat het ook nu nog om het vergroten van de economische groei en het creëren van meer werkgelegenheid. Op lange termijn zorgen die twee factoren voor het betaalbaar houden van de sociale modellen en op korte termijn bevorderen zij een adequaat niveau van sociale cohesie. Niettegenstaande de recente vooruitgang blijven de kernkwesties onveranderd. De werkloosheid bevindt zich op een onaanvaardbaar hoog niveau en de totale economische groei is ontoereikend om deze trend te keren. Er bestaat verder behoefte aan meer integratie, aan een betere coördinatie van het economisch beleid en aan een evolutie in de taken van de instellingen die het ontluikende economisch bestuur van de Unie vormen. De Europese Raad heeft besloten de Commissie te steunen bij het formuleren van een gemeenschappelijk Europees energiebeleid. Hoewel het een interessante beslissing is, is er meer nodig. De afhankelijkheid van de Unie op energiegebied is onhoudbaar. De olie-invoer beloopt op dit moment 2,3 procent van het BBP van de Unie, wat overeenkomt met 2,5 maal de hele Europese begroting. In 2030 kan die afhankelijkheid verstikkend zijn, met name voor olie waarvoor we voor 94 procent van het buitenland afhankelijk zullen zijn. Simpele afspraken tussen de lidstaten, zoals de Raad die stimuleert, zijn dan ook niet voldoende. Voor de totstandkoming van een gemeenschappelijk energiebeleid is meer concurrentie nodig. Een gemeenschappelijk energiebeleid vereist vooral omvangrijke investeringen om de bestaande netten te verbeteren en een echte doorbraak te bereiken voor alternatieve energiedragers en energiebesparing. Dat is allemaal essentieel voor meer concurrentiekracht en duurzame ontwikkeling. 2-056
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, uit het debat is wel gebleken dat we samen nog heel wat werk voor de boeg hebben. Er is echter ook uit gebleken dat de nieuwe strategie voor groei en werkgelegenheid al beter begrepen wordt, en dat de druk groeit om onze eigen prioriteiten serieus te nemen en er werk van te maken. De Commissie heeft heel goed geluisterd. We zullen terdege rekening houden met de opmerkingen van de fracties en van de sprekers. We zullen proberen om in de toekomstige debatten rekening te houden met de wensen en de voorstellen van het Parlement.
22
04/04/2006
Tot slot wil ik een ding in alle duidelijkheid zeggen: groei en meer werkgelegenheid zijn onze prioriteit voor de komende jaren, omdat we onze ambitieuze politieke doelstellingen anders niet kunnen halen. Onze strenge milieunormen en onze hoogwaardige sociale zekerheid kunnen we ons anders niet permitteren, onze welvaart zal dalen als we geen sterk economisch fundament hebben. Daarom zeggen wij dat groei en werkgelegenheid de hoogste prioriteit moeten krijgen. De richtsnoeren die we vandaag hebben behandeld zijn een van de belangrijkste instrumenten om ervoor te zorgen dat we in Europa van de nood een deugd kunnen maken. Het is natuurlijk een nood dat we geen gemeenschappelijk economisch beleid hebben, maar we kunnen daar een deugd van maken wanneer we het eens worden over een nieuwe vorm van samenwerking, zoals we dat al hebben gedaan met het partnerschap voor groei en werkgelegenheid.
2-059
Overgangsregeling die het vrij verkeer van werknemers op de arbeidsmarkten van de Europese Unie beperkt (debat) 2-060
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A60069/2006) van Csaba Őry, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over de overgangsregeling die het vrij verkeer van werknemers op de arbeidsmarkten van de Europese Unie beperkt [2006/2036(INI)]. 2-061
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Dames en heren, ik dank u, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik gewend ben aan procedures waarin de rapporteur als eerste het woord voert en de commissaris daarna antwoordt. Als u echter besloten hebt om verandering te brengen in deze praktijk, ben ik natuurlijk bereid om de spits af te bijten.
2-057
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats. Schriftelijke verklaring (artikel 142) 2-058
Gábor Harangozó (PSE). - (EN) De EU heeft de laatste jaren te kampen met ernstige economische problemen: in vergelijking met de VS of opkomende landen zoals China en India blijft de groei van de EU achter bij het potentieel. De Europese economie heeft te kampen met een lagere demografische groei, werkgelegenheidscijfers en productiviteit. Om te investeren in zijn toekomst moet Europa voorzien in strategieën voor de lange termijn en voldoende middelen. De strategieën waren bedoeld om deze problemen aan te pakken maar de situatie verslechtert. Daar zijn diverse oorzaken voor: een gebrek aan goede infrastructuur, onvoldoende particuliere en publieke investeringen, vertraging bij de ontwikkeling van innovatieve technologieën en een ontoereikende kwaliteit van beroepsopleidingen en onderwijs. Europa heeft behoefte aan een duidelijke visie op een meer concurrerende economie. Er zijn structurele veranderingen nodig om op één lijn te komen met de werkgelegenheids- en groeidoelstellingen van de strategie van Lissabon: steun voor onderzoek en ontwikkeling, de bevordering van particuliere en publieke investeringen, de ontwikkeling van innovatieve maatregelen voor sectoren zoals biotechnologie, duurzame energie en ICT’s. Naast de structurele veranderingen en de ontwikkeling van innovatieve sectoren moeten milieubescherming en de kwaliteit van producten, in het kader van de globale economie, een echte Europese specificiteit blijven. Tot slot: het is van het grootste belang dat we relevant onderwijs en beroepsopleidingen stimuleren om aan de eisen van de economische ontwikkeling te kunnen voldoen en de uitdagingen ervan het hoofd te kunnen bieden.
Om te beginnen wil ik, dames en heren, de heer Őry bedanken voor zijn uitstekend verslag. Het daarin behandelde vraagstuk is een van de pijlers van de Europese integratie. De in het toetredingsverdrag opgenomen overgangsmaatregelen hebben tot doel de lidstaten in staat te stellen om stapsgewijze, maar wel zo snel mogelijk, alle migrerende werknemers uit de in 2004 tot de Europese Unie toegetreden lidstaten volledige toegang te verlenen tot de arbeidsmarkt in alle lidstaten. Dat is het enige, onherroepelijke doel, en een van de in het Verdrag van Rome verankerde grondvrijheden. Overeenkomstig het toetredingsverdrag heeft de Commissie de werking van deze overgangsmaatregelen gedurende de eerste fase van twee jaar geëvalueerd. Met deze evaluatie wil zij de lidstaten helpen te besluiten of de overgangsmaatregelen verlengd of gestaakt moeten worden. Op grond van de statistieken over 2004, en in een aantal gevallen ook over 2005, heeft de Commissie, na overleg met de betrokkenen, een aantal specifieke conclusies gepresenteerd met betrekking tot de eerste fase van de overgangsperiode. Het aantal sinds de toetreding geregistreerde werknemers is over het algemeen zeer laag. Zelden loopt dit op tot boven de één procent van de actieve bevolking van het gastland. Bovendien heeft - naar het schijnt - de toevloed van werknemers uit de nieuwe lidstaten over het algemeen een positief effect gehad, omdat zwartwerkers uit de EU8-lidstaten dankzij de toetreding legaal konden gaan werken. Door de toetreding konden ook de tekorten aan arbeidskrachten worden verminderd en de economische resultaten van Europa worden verbeterd. De landen die hadden besloten om na mei 2004 geen beperkingen toe te passen, registreerden een hogere economische groei, lagere werkloosheidscijfers en een hogere participatiegraad. De werknemers die de kans werd geboden om legaal te gaan werken ondervonden nauwelijks problemen bij de toegang tot de arbeidsmarkt. Natuurlijk moeten de lidstaten zelf beslissen of zij al dan niet overgangsmaatregelen willen toepassen, maar de Commissie nodigt de lidstaten toch
04/04/2006 dringend uit om eens een objectieve evaluatie te maken van de voor- en nadelen van deze maatregelen. De overgangsperiode bevindt zich nu in de tweede fase, en gedurende deze fase zullen wij het doel van vrij verkeer van werknemers geheel of tenminste gedeeltelijk bereiken. In deze geest - en zoals ook tijdens de vorige vergaderperiode is gezegd - mogen de lidstaten die uitgaande van het toetredingsverdrag beperkingen hebben opgelegd aan legaal op hun grondgebied verblijvende onderdanen van de EU8-lidstaten, deze burgers niet aan meer beperkingen onderwerpen dan langdurig verblijvende onderdanen van derde landen. Er is een brief met uitleg gestuurd aan alle ministers van Binnenlandse Zaken waarin de juridische situatie wordt verduidelijkt. Zojuist maakte ook de rapporteur gewag van dit probleem met betrekking tot onderdanen van derde landen, en daarom hoop ik dat u mij toestaat nogmaals te benadrukken dat volgens de richtlijnen en toetredingsverdragen het niet toegestaan is om langdurig in een EU-lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen gunstiger te behandelen dan burgers van EUlidstaten. Met andere woorden, als er beperkingen zijn opgelegd aan EU-burgers, moeten deze logischerwijs ook van toepassing zijn op burgers uit derde landen die langdurig verblijven in de betrokken EU-lidstaat. Om dezelfde redenen oefent de Commissie toezicht uit op de naleving van de bepalingen op grond waarvan het de lidstaten verboden is om de toegang van werknemers uit de EU8-lidstaten tot de arbeidsmarkt sterker te beperken dan voor ondertekening van het toetredingsverdrag - dat wil zeggen voor 16 april 2003 het geval was. De Commissie ondersteunt eveneens de oproepen die tot de lidstaten worden gericht om de communautaire wetgeving nauwgezet toe te passen, met name als het gaat om detachering van werknemers. Ik erken dat wij het statistische toezicht op het verkeer van werknemers binnen een EU-kader aanzienlijk moeten versterken, aangezien er talrijke hypotheses zijn die een discussie verdienen maar die niet kunnen worden geverifieerd met de bestaande statistische en analytische middelen. De Commissie steunt de voorstellen van het Parlement om de sociale dialoog op zowel Europees als nationaal vlak te versterken, teneinde eerbiediging van de rechten van de werknemers uit de nieuwe lidstaten te verzekeren. De Commissie is eveneens voor een bewustwordingscampagne onder de publieke opinie over het vrij verkeer van werknemers en de relevante wetgeving. Het feit dat 2006 is uitgeroepen tot Europees Jaar van de mobiliteit van werknemers zou een bijdrage moeten leveren tot dit doel. Ondanks de vrees die tot uiting was gekomen met betrekking tot de geleidelijke uitbreiding zijn door het vrij verkeer van werknemers de transnationale arbeidsmarkten niet ondermijnd. Het vrij verkeer van personen is een grondbeginsel dat van toepassing is op alle burgers, en elke beperking, ongeacht welke, mag alleen van tijdelijke aard zijn, en de toepassing daarvan moet geheel stroken met de geest van de Verdragen. Dames en heren, in mijn toespraak heb ik een of twee keer de woorden “nieuwe lidstaten” gebruikt. Ik wil
23 hierbij aantekenen dat de nieuwe staten in MiddenEuropa een bijna net zo lange geschiedenis hebben als de andere Europese landen en dat zij met de uitbreiding van de Europese Unie lidstaten geworden zijn. Daarom verklaar ik bij deze dat ik de woorden “nieuwe lidstaten” niet langer meer zal gebruiken. 2-062
Csaba Őry (PPE-DE), rapporteur. - (HU) Na de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 is de aandacht met name uitgegaan naar het openstellen van de arbeidsmarkten en, in verband daarmee, het functioneren van de overgangsbeperkingen die de twaalf oude lidstaten noodzakelijk achtten. Zoals neergelegd in het toetredingsverdrag zullen de lidstaten - op basis van hun eigen ervaringen met de arbeidsmarkt - deze beperkingen tussen 2004 en 2011 geleidelijk opheffen. Ook de Europese Commissie en het Europees Parlement zullen de situaties evalueren tegen de achtergrond van de ervaringen van de lidstaten. Het standpunt van de Europese instellingen bevat een politieke boodschap en die boodschap is vooral bedoeld om de meer dan 450 miljoen burgers van de Europese Unie duidelijk te maken dat er met het oplossen van de bijzonder belangrijke kwestie van het vrij verkeer van werknemers een pan-Europees belang is gediend. Met andere woorden: wat is het belang van de Europese Unie als een belangrijke speler op het toneel van de wereldpolitiek en wereldeconomie? De aandacht voor die Europese belangen heeft een centrale rol gespeeld bij het opstellen van het onderhavige verslag. Het enige denkbare uitgangspunt voor een evaluatie van de huidige situatie was de analyse van de wereldwijde uitdagingen waarmee de Europese Unie aan het begin van de 21e eeuw geconfronteerd is. In dat verband is het voldoende om te wijzen op het feit dat onze economische concurrenten in Zuidoost-Azië het tempo verhoogd hebben op zowel het gebied van de industriële productie als met betrekking tot onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Als we ons concurrentievermogen willen vergroten om gelijke tred te houden met zowel Amerika als Azië, moeten we een oplossing vinden voor de structurele spanningen in de Europese economieën. De oplossing is duidelijk: wij moeten de mobiliteit binnen de Europese Unie vergroten en wij moeten daarnaast met alle beschikbare middelen het creëren van een zo flexibel mogelijke interne Europese arbeidsmarkt bevorderen. Uiteraard zijn er ook nog alternatieven voor het vergroten van die mobiliteit (denk in dat verband aan het versnellen van de immigratie of aan andere soortgelijke maatregelen), maar het gemeenschappelijk element van die alternatieve oplossingen is dat de maatschappelijk kosten ervan onmetelijk veel hoger zijn en de efficiëntie veel lager is. In overeenstemming met de strategie van Lissabon loopt de weg naar economische ontwikkeling voornamelijk via een vergroting van de mobiliteit en het benutten van de arbeidsreserves van het niet-werkende deel van de bevolking. Dat is de enige manier om de sociale
24
04/04/2006
verworvenheden te behouden waar de Europese burgers zoveel waarde aan hechten en waar wij zo vaak over praten. Een belangrijke stap in het proces naar een grotere mobiliteit is het zo snel mogelijk opheffen van de overgangsbeperkingen die een belemmerend effect op de nieuwe lidstaten hebben. Een aantal lidstaten heeft al toegezegd dat dit in mei 2006 zal gebeuren en wij kunnen alleen maar hopen dat in de loop van de komende jaren - wellicht zelfs nog voor mei 2009 andere lidstaten dat goede voorbeeld zullen volgen. Het is namelijk belangrijk om te onderstrepen dat de rechtsgrondslag altijd aanwezig is voor een soortgelijk besluit door die andere lidstaten. De angst voor een massale migratie is inmiddels ongegrond gebleken. Uit de ervaringen is duidelijk gebleken dat de aanwezigheid van arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten in de oude lidstaten die besloten hebben om in 2004 hun markten volledig open te stellen, niet geleid heeft tot arbeidsmarkttechnische of economische spanningen. Integendeel! Uit de evaluatie van de Europese Commissie en een van de betrokken regeringen - de Britse regering - is gebleken dat de migratie van een beperkt aantal arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten economische voordelen heeft opgeleverd voor de “gastlanden”. De conclusie is dan ook duidelijk: de meest gunstige koers die de Europese Unie en haar lidstaten kunnen volgen is dat de betreffende lidstaten zo snel mogelijk het stelsel van overgangsregelingen opheffen die het vrij verkeer van werknemers in de Unie beperken. Wij hebben samen met het verslag ook voorstellen voor compromissen ingediend. Bij het opstellen van deze voorstellen is rekening gehouden met de specifieke pijnpunten van een aantal lidstaten met betrekking tot dit belangrijke onderwerp. Uit onze ervaring is namelijk gebleken dat een snelle tenuitvoerlegging van het vrij verkeer van werknemers in sommige lidstaten niet alleen wordt belemmerd door economische problemen, maar vaak ook door politieke, maatschappelijkpsychologische en communicatieproblemen. In de compromisvoorstellen wordt deze kwestie ook nader bestudeerd tegen de achtergrond van de pan-Europese belangen, waarbij getracht is om rekening te houden met de ambities en gevoelige punten in zowel de oude als de nieuwe lidstaten. Wij hopen dan ook dat het verslag in deze vorm tijdens de stemming in het Parlement op een zo breed mogelijke steun kan rekenen. Ik dank u voor uw aandacht en ik wil tevens al mijn collega’s, de fracties en de Europese Commissie voor de samenwerking bedanken. Het is geen toeval dat ik door de inhoud van de inleiding van de heer Špidla de presentatie van het onderhavige verslag aanzienlijk heb kunnen inkorten. Onze gedachten zitten meestal op dezelfde lijn en wij hebben soortgelijke ervaringen. Ik vertrouw erop dat dit in de toekomst ook zo zal zijn. 2-063
VOORZITTER: PIERRE MOSCOVICI
Ondervoorzitter 2-064
Ria Oomen-Ruijten, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, mag ik beginnen met mijn welgemeende felicitaties aan het adres van de heer Őry? De heer Őry heeft zich heel consciëntieus van zijn taken gekweten. Hij heeft een goed verslag gemaakt. Wij hebben in Europa welvaart gekregen dankzij de vier vrijheden die we in de Europese Unie hebben verankerd. Het vrije verkeer van werknemers vormt daarvan een integraal onderdeel. Ik stel nu vast dat bij de uitbreiding in de oude lidstaten de angst geregeerd heeft en dat de angst voor verdringingseffecten op de arbeidsmarkt - die toch al onder druk staat of stond - tot beperkingen van het vrije verkeer heeft geleid. Ik ben altijd van mening geweest dat angst een slechte raadgever is en dat we onszelf veel beter gediend zouden hebben, wanneer we die arbeidsmarkt van meet af aan helemaal hadden opengesteld. Dat kun je ook zien aan de resultaten van onderzoeken die in het Verenigd Koninkrijk en Zweden zijn verricht. Hierbij zij voor het Verenigd Koninkrijk nog gemeld dat de sociale zekerheid daar niet zo geïmplementeerd wordt als wij dat graag zouden hebben. Waarmee heeft die angst te maken? Die angst betreft de verdringing op de arbeidsmarkt die men denkt te kunnen voorkomen door het niet-openstellen van de grenzen. Niets is minder waar. Velen komen in onze lidstaten binnen en zij draaien vele uren voor weinig geld. Ze zijn slecht gehuisvest, vestigen zich als zelfstandigen zonder personeel en beconcurreren dan ons midden- en kleinbedrijf. Wat moet het antwoord hierop zijn? Geen angst dus. Het antwoord moet zijn het openstellen van de grenzen en ervoor zorgen dat op een perfecte manier gecontroleerd wordt. Gecontroleerd op naleving, niet van het minimumloon, maar naleving van de lonen en arbeidsvoorwaarden zoals die in de CAO's zijn neergelegd. Ook moet worden gecontroleerd op de omstandigheden inzake de arbeidsveiligheid. Dat is goed voor de arbeidsmarkt in de nieuwe, maar ook de oude lidstaten. 2-065
Richard Falbr, namens de PSE-Fractie. - (CS) Mijnheer de Voorzitter, zoals gezegd is 2006 uitgeroepen tot het Europese Jaar van de mobiliteit van werknemers. Op initiatief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken is een ontwerpresolutie van het Parlement opgesteld, die op 21 maart met een overweldigende meerderheid in de commissie werd goedgekeurd. Wat de voorbereiding van het verslag betreft zijn wij bijzondere dank verschuldigd aan de heer Őry. Het centrale onderdeel van de resolutie is de oproep tot opheffing van de huidige overgangsmaatregelen. Onmiddellijk na goedkeuring begon men amendementen in te dienen om deze vooruitziende boodschap van het Parlement te dwarsbomen. Het is opmerkelijk dat elk van deze amendementen begint met de woorden: “Ik geef steun
04/04/2006 aan het vrij verkeer van werknemers, maar….”. Daarom ben ik van mening dat het Parlement deze ontwerpresolutie moet aannemen in de versie die is goedgekeurd door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. Ik wil u eraan herinneren dat zowel de werkgeversbonden als het Europese Verbond van Vakverenigingen aandringen op onmiddellijke opheffing van de overgangsmaatregelen. Ik weet dat een aantal regeringen dat niet heeft gedaan. De regeringen die dat wel hebben gedaan verdienen onze dank. In antwoord op de klachten die wij vandaag in toespraken hebben gehoord over de slechte toestand van de Europese Unie wil ik zeggen dat het Amerikaanse noch het Chinese model op ons van toepassing kan zijn, en dat na de grote crisis in Azië van enkele jaren geleden veel landen daar structuren in het leven willen roepen die sterk lijken op datgene wat een aantal mensen hier vandaag juist probeert kapot te maken. Daarom zouden wij er allen heel goed aan doen te beseffen dat de weg naar welvaart niet leidt via Chinese lonen, noch via het soort industriële betrekkingen dat in de Verenigde Staten gebruikelijk is. 2-066
Jan Jerzy Kułakowski, namens de ALDE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat we het verslag-Őry aangaande de overgangsbepalingen die het vrij verkeer van werknemers op de Europese arbeidsmarkten beperken, moeten beoordelen aan de hand van vier fundamentele criteria. Ten eerste, het vrij verkeer van personen is een van de vier basisvrijheden van de interne markt en tevens een recht van elke burger van de Europese Unie. De erkenning van dit recht brengt met zich mee dat deze overgangstermijnen zo snel mogelijk moeten verdwijnen. Dit wil echter niet zeggen dat we een grote volksverhuizing op gang moeten brengen. Er zou een onderscheid gemaakt moeten worden tussen noodgedwongen arbeidsmobiliteit en het vrij verkeer van personen, wat een recht van elke burger is. Ten tweede wordt er in het verslag terecht opgemerkt – en dit is ook het standpunt van de Europese Commissie dat de landen die hebben afgezien van een overgangstermijn en die hun arbeidsmarkt onmiddellijk open hebben gesteld, daarvan baat hebben gehad. Het zou echter ook een goed idee zijn om te kijken welke voor- en nadelen het vrij verkeer van personen heeft voor de landen waar de migrerende werknemers vandaan komen. Ten derde is het van belang dat de burgers van de lidstaten op de arbeidsmarkt niet worden gediscrimineerd tegenover burgers uit derde landen. Dit betekent uiteraard niet wij onverschillig staan ten aanzien van het lot van burgers uit derde landen of dat we hen onze solidariteit niet zouden willen betuigen.
25 model. Aangezien het verslag van collega Őry en het standpunt van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken rekening houden met de eerder door mij genoemde criteria, zal de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie voor dit verslag stemmen. Wij zouden de heer Őry willen bedanken voor zijn werk. 2-067
Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer de commissaris, de Fractie De Groenen pleit voor het vrij verkeer van werknemers en staat achter het evenwichtige verslag van de heer Őry. Overgangsregelingen zijn voor onze eigen kiezers weliswaar zeer populair, maar ze leveren niet veel op. In de Duitse kranten staat dat de regering zou hebben besloten om de goedkope arbeidskrachten niet het land in te laten omdat zij de eigen arbeidsmarkt wilde beschermen tegen een stroom van goedkope arbeiders uit de buurlanden. Dat is echter boerenbedrog: de overgangsregelingen kunnen die migrerende werknemers niet tegenhouden. Die komen toch wel, en werken dan zwart, of als schijnzelfstandige. De overgangsregelingen dwingen de mensen ertoe om illegaal te werken, en daardoor werken ze voor nog lagere lonen en worden ze geëxploiteerd, zonder bescherming op het werk, zonder sociale zekerheid en zonder de zekerheid dat hun loon wordt uitbetaald. Mensen die in de illegaliteit leven hebben geen rechten. In gevoelige sectoren en op bepaalde arbeidsmarkten wordt de druk op de lonen nog veel hoger. CAO’s gelden namelijk niet op de zwarte markt. Die heeft zijn eigen regels en onttrekt zich aan iedere controle. De regeringen die overgangsregelingen blijven eisen bevorderen illegaal en semi-legaal werk. Dat is een veel groter gevaar voor de sociale cohesie. Om de werknemers in staat te stellen om van hun rechten gebruik te maken, moeten we hun tewerkstelling legaliseren. Meer openheid betekent ook een betere controle op de arbeidsmarkten. Er bestaat de facto een Europese markt, en wij moeten ervoor zorgen dat daar het principe geldt: "hetzelfde loon voor hetzelfde werk en dezelfde arbeidsomstandigheden op dezelfde plaats". Dat vereenvoudigt de nationale en regionale CAOonderhandelingen en biedt iedereen dezelfde sociale rechten. Dat zou voor de Duitse regering bijvoorbeeld betekenen dat ze de detacheringsrichtlijn zonder uitzonderingen zou moeten toepassen op alle gevoelige sectoren. We weten namelijk dat de overgangsregelingen voor de dienstensector in Duitsland en in Oostenrijk gekoppeld zijn aan de overgangsregelingen voor het vrij verkeer van werknemers. We moeten een werkelijk actief beleid voeren om de arbeidsmarkt te hervormen, dat is echt de enige manier om te verhinderen dat de ontwikkelingen de verkeerde kant op gaan. (Applaus)
Tot slot zou het vrij verkeer van personen gezien moeten worden als een wezenlijk deel van het Europees sociaal
2-068
26 Gabriele Zimmer, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het feit dat het vrij verkeer nog niet geldt voor werknemers uit de nieuwe landen – ik noem ze maar even zo – leidt ertoe dat talloze burgers terechtkomen in zwartwerk en onwaardige leef- en werkomstandigheden, en ook in de illegaliteit, waardoor ze geen rechten hebben. Het leidt ook tot discriminatie, want het vrij verkeer van personen is een grondrecht dat wordt gegarandeerd door het Gemeenschapsrecht. Zoals we weten bestaat deze vrijheid voor werknemers al sinds de oprichting van de Europese Gemeenschap in 1957. Dat zij in 2006 niet geldt voor miljoenen burgers van de Europese Unie is onaanvaardbaar. Wie in het Europees Parlement linkse politiek bedrijft en een sociaal beleid wil voeren – zoals ook de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links – heeft er in de loop van de uitbreiding telkens weer op aangedrongen dat we ervoor moeten zorgen dat na de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie het vrij verkeer van werknemers geldt en er geen sociale conflicten ontstaan. De burgers van de oude en de nieuwe lidstaten zouden van de uitbreiding moeten kunnen profiteren, maar in plaats daarvan gaat het telkens weer uitsluitend over de globale concurrentie. In de Scandinavische landen is bewezen dat het vrij verkeer wel degelijk mogelijk is binnen de bestaande regels voor de sociale bescherming, maar de Duitse regering heeft de overgangsregelingen verlengd, zonder ook maar aan te duiden wat ze tijdens die overgangstermijn eigenlijk wil doen om het vrij verkeer van werknemers uiteindelijk te kunnen garanderen. Mijn fractie is het in beginsel met de heer Őry eens dat we eigenlijk geen overgangstermijnen nodig hebben. In zijn verslag wordt echter vrijwel niets gezegd over een sterkere sociale verantwoordelijkheid op de Europese arbeidsmarkt. De amendementen van onze fractie om dat recht te zetten hebben tot nu toe vrijwel niets opgeleverd. Ik vind dat we het vrij verkeer van werknemers voor iedereen die in de EU woont meteen moeten garanderen. Ik vind ook dat we minimumlonen boven de armoedegrens moeten betalen en sociale normen in moeten voeren. De bestrijding van de armoede moet de eerste prioriteit van de Europese Unie worden. 2-069
Roberts Zīle, namens de UEN-Fractie. - (LV) Mijnheer de Voorzitter, nog maar kort geleden hebben wij een bittere pil moeten slikken in verband met de vrije markt voor diensten. Thans moeten wij weer constateren dat er slechts weinig regeringen van de oude lidstaten bereid zijn om hun markten open te stellen voor werknemers uit de nieuwe lidstaten. Behalve dat de meerderheid van de regeringen nog steeds probeert om het aantal werknemers uit de nieuwe lidstaten te beperken, worstelen zij ook nog eens met grotere problemen in verband met de immigratie uit derde landen.
04/04/2006 Het gedeeltelijk openstellen van de arbeidsmarkt voor bijvoorbeeld bouwvakkers, portiers en bedienend personeel in de horeca, zoals Frankrijk heeft voorgesteld, getuigt niet van de bereidheid om de fundamentele vrijheden in Europa te waarborgen. Het getuigt veeleer van de geringe waardering die er voor deze beroepen bestaat aangezien de werkloosheid onder de Franse jeugd zeer hoog is. Het selectief openstellen van de arbeidsmarkt voor laag gekwalificeerde arbeidskrachten vormt echter een stimulans voor veel hoger gekwalificeerde arbeidskrachten om de nieuwe lidstaten te verlaten, van beroep te veranderen en zo in de nieuwe lidstaten meteen een hoger salaris te verdienen. Op de lange termijn zal dit echter tot een verzwakking van het concurrentievermogen van de Europese Unie leiden. Tot slot doe ik een beroep op alle jonge protesterende Fransen die teleurgesteld zijn in hun regering vanwege de discriminerende wetgeving die op hen van toepassing is, om naar de nieuwe lidstaten te komen en daar een carrière te beginnen. Wij kennen een lage werkloosheid onder jongeren en wij discrimineren hen niet. 2-070
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verbaast me dat er een verslag over dit onderwerp nodig is. Ik dacht dat de EU ging over het vrij verkeer van goederen, diensten en arbeid. Maar wat gebeurt er? Toen de tien nieuwe lidstaten in 2004 toetraden, kregen ze geen pariteit. Slechts drie lidstaten van de vroegere EU-15 lieten hun werknemers zonder beperkingen toe: Ierland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Dat is heel vreemd als je nagaat dat deze drie tot de meest aarzelende EUlidstaten behoren. Ierland wees het Verdrag van Nice de eerste keer af en aanvaardde het later tijdens een tweede referendum alleen maar dankzij een hoop geknoei met kiesdistricten. Zweden trad tot de EU toe na een krappe meerderheid van 1 procent in zijn referendum. Over het Verenigd Koninkrijk hoef ik u niets meer over te vertellen. Premier Blair werd afgelopen december, aan het slot van wat u allen als een waardeloos Brits voorzitterschap beschouwde, niet bepaald met open armen door u ontvangen. U had gelijk. U verwierp zelfs zijn begroting voor de komende zeven jaar - zijn vermetele reddingspoging - met een overweldigende stemming over het verslag-Böge. Ik verkeer nu dus in de gelukkige positie dat ik tegen u kan zeggen: doe wat het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Zweden hebben gedaan. Vergeet die overgangsregelingen, volg uw eigen regels, open uw grenzen en laat uw portie, laten we zeggen, Poolse werknemers toe - in het Verenigd Koninkrijk hebben we er 250 000, en dat zijn heus niet allemaal loodgieters. 2-071
Marek Aleksander Czarnecki (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in het meest recente OESO-verslag staat te lezen dat Zweden, Finland en Groot-Brittannië op het vlak van groei de toon aangeven in de Europese Unie. Twee van deze landen hebben hun arbeidsmarkt opengesteld en ook in Ierland, een land dat een
04/04/2006 gelijkluidend besluit heeft genomen, is het BBP gestegen. Het verslag maakt korte metten met de mythe dat de toestroom van buitenlandse werknemers een desastreuze invloed heeft op de economie van een land. Het is net omgekeerd. Een dergelijk beleid zou wel eens onze redding kunnen zijn met het oog op de Lissabonstrategie. Elke lidstaat zou zijn arbeidsmarkt moeten openstellen. De vrees om overspoeld te worden door goedkope arbeidskrachten, is ongegrond gebleken. De economische migratie blijft binnen de perken. Daarom ben ik van mening dat het van essentieel belang is dat alle obstakels die eventueel een sta-in-de-weg zouden kunnen zijn voor het vrij verkeer van werknemers in Europa, uit de weg moeten worden geruimd. 2-072
Thomas Mann (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, we hebben de uitbreiding van de EU door de toetreding van tien nieuwe leden gewild om culturele, economische en politieke redenen. Als Duits lid van het Europees Parlement heb ik hier jarenlang voor gestreden, en geprobeerd om de burgers hierbij te betrekken. Een van de voorwaarden voor acceptatie door de burgers was het recht van de lidstaten om het vrij verkeer van werknemers afhankelijk te maken van de situatie op de nationale arbeidsmarkt. In de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken is beweerd dat de enorme migratiestromen achterwege zijn gebleven, en dat de overgangsmaatregelen die waren beloofd dus meteen zouden moeten worden stopgezet. Ik stel vast dat dit in bepaalde lidstaten, zoals Duitsland, Oostenrijk of Frankrijk, heel anders wordt gevoeld. Overal waar het uurloon aanzienlijk hoger ligt en de sociale zekerheid beter is, vindt immigratie plaats. Dat moeten we sturen, we moeten zwartwerk en schijnzelfstandigheid verhinderen. In landen met een hoge werkloosheid ontstaan er geen nieuwe banen door de komst van nog meer arbeidskrachten, en de concurrentiepositie van het bedrijfsleven wordt er ook niet beter door. Dit verslag is niet bindend, het is maar een beroep op de lidstaten, maar het zou kunnen worden misbruikt om individuele landen op het beklaagdenbankje te plaatsen, om stemming tegen ze te maken en een beroep op de consumenten te doen om producten uit die landen te boycotten. Dat hebben we al vaker meegemaakt. Wie probeert om een wig te drijven tussen de oude en de nieuwe lidstaten brengt de idee van een EU die meer is dan een vrijhandelszone, in gevaar. Ik heb meegewerkt aan de compromisamendementen, en wil onze rapporteur, de heer Őry, bedanken. Het is bijvoorbeeld best mogelijk om het verkorten van de overgangstermijnen in overweging te nemen. Dat kan echter alleen maar op basis van gedetailleerde analyses
27 van de nationale arbeidsmarkten. Bovendien moeten er voorschriften worden uitgewerkt om te garanderen dat werknemers uit nieuwe lidstaten niet achter worden gesteld bij werknemers uit derde landen. We moeten weloverwogen besluiten nemen. De globale concurrentie vereist dat we in alle lidstaten de nodige voorwaarden creëren, we moeten bijvoorbeeld de stelsels van de sociale zekerheid hervormen. Als we ons aan loze bedrijvigheid te buiten gaan dreigt het gevaar dat ons gezamenlijke Europa daarvan het slachtoffer wordt. 2-073
Jean Louis Cottigny (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het verslag van de heer Őry, die ik hierbij gelukwens met zijn werk, zou wel eens een zegen kunnen zijn voor de Europese werknemers. De maatregelen ter beperking van het vrij verkeer van werknemers hebben een aantal negatieve gevolgen, zoals de toename van zwartwerk. Een paar maanden geleden nog zijn in Frankrijk Poolse arbeiders ontdekt die in krotten waren ondergebracht, weinig te eten hadden, geen toegang hadden tot gezondheidszorg en geen loon ontvingen; ze waren het land binnengebracht door een Duitse onderaannemer. De ironie van het geval wil dat ze werkten aan de bouw van een gerechtsgebouw. Maar hoe kun je hier nog spreken van gerechtigheid? Dergelijke zaken zijn ontoelaatbaar. Het vrij verkeer van werknemers hoort een van de instrumenten te zijn voor het realiseren van sociale vooruitgang, een van de middelen waarmee een halt kan worden toegeroepen aan sociale dumping. Als er een einde komt aan de overgangsregelingen, zullen werkgevers verplicht zijn hun werknemers fatsoenlijke levensomstandigheden te garanderen op basis van de sociale wetgeving van het gastland. Sociale bescherming, behoorlijke huisvesting, een fatsoenlijk salaris, werkuren volgens de norm - dat zijn de basisrechten die met het vrij verkeer gegarandeerd moeten worden, en wij zullen daarop toezien. Het is onacceptabel dat mensen het verschil in nationaliteit tussen werknemers uitbuiten om de arbeidskosten te drukken, alsof ze op de beurs aan het spelen zijn. Laten we niet vergeten dat de volkeren verenigen, en niet uiteendrijven, de basisgedachte is die ten grondslag ligt aan het Europese project. Als we beperkingen blijven stellen aan het vrij verkeer van werknemers, zal dat de angst onder de burgers van bepaalde lidstaten alleen maar doen toenemen; ze zijn doodsbang als tweederangs-Europeanen behandeld te worden. U hebt gelijk, mijnheer de commissaris, we moeten voortaan alleen nog maar over "Europese burgers" spreken. Deze beperkingen moeten overal worden opgeheven. Dat is zeker mogelijk, maar dan moeten wel de controles versterkt worden, om te voorkomen dat de eerste personen die van de nieuwe regeling profiteren, daarvan ook de eerste slachtoffers worden. 2-074
Šarūnas Birutis (ALDE). - (LT) Ik ben verheugd over uw opmerkingen over burgers uit derde landen en over dit probleem in het algemeen. Ik feliciteer de rapporteur
28 met zijn uitstekende verslag. Het vrij verkeer van werknemers is niet alleen een van de fundamentele vrijheden van de Europese Unie, maar het is ook een uiting van solidariteit van de oude met de nieuwe lidstaten. Daarom ben ik blij dat al mijn collega’s het afschaffen van de beperkingen eensgezind ondersteunen. Wij zullen op de uitdagingen van een mondiale economie moeten reageren. In dat verband denk ik dat het afschaffen van belemmeringen voor het vrij verkeer van burgers en werknemers op de communautaire markt een van de belangrijke doelstellingen van de strategie van Lissabon is en tegelijkertijd een van de factoren vormt die de economische groei kan bevorderen. Het totale menselijke kapitaal van actieve arbeidskrachten in de nieuwe lidstaten van de Europese Unie is in staat om de economische groei op lange termijn te bevorderen. Daarnaast kan dit tot een effectievere marktwerking leiden aangezien buitenlandse werknemers doorgaans actiever reageren op regionale verschillen in de economische mogelijkheden. Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Zweden hebben hun markten al opengesteld voor arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten en zij zijn er alleen maar beter van geworden. In die lidstaten is er nu sprake van een snelle economische groei, een afname van de werkloosheid en een hogere werkgelegenheid in vergelijking met andere landen. Bovendien is de conclusie gerechtvaardigd dat de burgers uit de nieuwe lidstaten de burgers op de arbeidsmarkten van de oude lidstaten aanvullen en niet vervangen. Uit statistische gegevens van de lidstaten van de Europese Unie blijkt dat de immigratie uit derde landen groter is dan de immigratiestroom in het centrum van de Europese Unie. Wij moeten blij zijn met die landen die besloten hebben om vanaf mei dit jaar hun arbeidsmarkten open te stellen voor de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Onze dank en felicitaties gaan in hun richting. Daarentegen zou ik tegen de regering van Oostenrijk, dat thans als voorzitter van de EU fungeert, en tegen de regering van Duitsland willen zeggen dat zij zich moeten schamen vanwege hun fobieën en hun onvermogen om dit onderwerp openlijk met hun burgers te bespreken. Maar ja, het openstellen van de arbeidsmarkt valt natuurlijk onder de soevereiniteit van elke afzonderlijke lidstaat. 2-075
Jean Lambert (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik dank de commissaris en onze rapporteur voor hun werk ten aanzien van deze kwestie. Zoals al meermalen is opgemerkt, is gelijke behandeling voor Europese burgers een kernbeginsel, dat zou moeten gelden voor arbeidsvoorwaarden en de toegang tot diensten in alle EU-lidstaten. Maar in een debat waarin we het hebben over inwoners van derde landen, moeten we heel duidelijk stellen - zoals de rapporteur dat ook deed - dat het niet gaat over het terugschroeven van de hard bevochten rechten van die personen, maar over uitbreiding van de rechten die onze nieuwe lidstaten toekomen.
04/04/2006 We hebben de afgelopen maanden een aantal argumenten gehoord voor het hanteren van overgangsperioden. Velen van ons vinden die argumenten niet overtuigend. We menen te zien dat er sprake is van zwartwerk en schijnzelfstandigheid, zoals al eerder is opgemerkt. Ik durf te wedden dat er in al onze lidstaten burgers zijn die in onduidelijke omstandigheden verkeren. Toen het Verenigd Koninkrijk de registratieregeling voor werknemers uit de A8-landen invoerde, bleek 40 procent van de Polen die zich lieten registreren, reeds in het Verenigd Koninkrijk te verblijven. Dit geeft volgens mij aan dat mensen legaal willen werken. We moeten hen daarbij aanmoedigen. Er moet vooraf betere informatie worden verstrekt, er moet meer controle zijn en steun voor klokkenluiders, en meer duidelijkheid worden verschaft over de rechten die mensen hebben, om te voorkomen dat de arbeidsomstandigheden worden ondermijnd en personen worden uitgebuit, een gevaar waar de heer Cottigny al naar verwees. Zoals al werd opgemerkt, heeft het Verenigd Koninkrijk de toegang verruimd waarbij een zekere verschuiving binnen de sociale zekerheid heeft plaatsgevonden. We hebben een groep werknemers zien komen met verschillende vaardigheidsniveaus. Er is geen statistisch bewijs dat het aantal uitkeringsaanvragen is gestegen. Het economische effect blijkt bescheiden te zijn en de aantallen liepen tegen het eind van vorig jaar terug. 2-076
Bairbre de Brún (GUE/NGL). - (EN) (Spreekster spreekt in het Iers) De positieve ervaringen van Ierland zouden andere landen die een overgangsregeling hebben ingevoerd, moeten stimuleren om deze beperkingen op te heffen. Sinn Féin en de vakbeweging steunen het besluit om in Ierland geen overgangsregeling in te voeren. Ik heb de schriftelijke verklaring waarin wordt opgeroepen tot opheffing van dergelijke beperkingen, hier in het Parlement getekend. Ik herhaal die oproep vandaag en ik juich het verslag van de heer Őry in dat verband toe. Maar we moeten nog verder gaan: we kunnen de kwestie arbeidsomstandigheden en de uitbuiting van werknemers niet negeren. Zelfs in Ierland hebben gewetenloze werkgevers het gebrek aan vrij verkeer van werknemers in de EU aangegrepen om op grond van nationaliteit te kunnen discrimineren op het gebied van salarissen en arbeidsomstandigheden. Dit moeten we krachtig bestrijden. Mevrouw Oomen-Ruijten noemde de beperkingen inzake sociale zekerheid. Discriminatie op het gebied van de toegang tot sociale bescherming van EU-burgers die naar een andere lidstaat reizen om te werken of op zoek naar werk, moeten we ook bestrijden. 2-077
Jacek Protasiewicz (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen zou ik een woord van dank willen richten tot de heer Őry, de initiatiefnemer en
04/04/2006 rapporteur van het verslag over de overgangsbepalingen die het vrij verkeer van werknemers op de arbeidsmarkt van de Unie beperken. In de oorspronkelijke versie van dit document werd al terecht gewezen op het feit dat als de mogelijkheid om legaal aan de slag te gaan in de meeste van de zogenaamde oude lidstaten niet bestaat, zwartwerk en uitbuiting van werknemers in de hand worden gewerkt De heer Őry merkt ook terecht op dat er in sommige lidstaten momenteel meer beperkingen gelden op het vrij verkeer van werknemers uit de nieuwe lidstaten dan toen het toetredingsverdrag ondertekend werd. Hij wijst ook op het probleem dat ingezetenen uit derde landen die al lang in de Unie wonen, beter af zijn dan de Unieburgers uit de tien nieuwe lidstaten. Bovendien stelt de rapporteur onomwonden vast dat de landen die hun arbeidsmarkt al hebben opengesteld, hier geen negatieve maatschappelijke of economische gevolgen van ondervonden hebben. Integendeel zelfs, nu er meer buitenlandse werknemers uit het illegale circuit zijn gehaald, zijn de belastinginkomsten van de staat gestegen. De oorspronkelijke tekst van de heer Őry is ook behandeld en in stemming gebracht door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, wat de tekst andermaal heeft verbeterd. Met name de eerste paragraaf ziet er nu stukken beter uit. In de versie die is voorgelegd door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, kiest het Parlement duidelijk de kant van de burger en zijn recht op de in de Verdragen vastgelegde basisvrijheden. Ik ben ervan overtuigd dat dit het standpunt is dat het Parlement luid en duidelijk moet verdedigen. Wij moeten opkomen voor de basisrechten en -vrijheden, voor het belang van de Gemeenschap en ons niet voor het karretje laten spannen van nationale belangen. Wij moeten aan de kant van de burgers van de hele Europese Unie staan en daarom vind ik dat we de tekst die uit het debat en de stemming in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken is gekomen, moeten steunen.
29 dat de Tsjechische minister van Arbeid al eind vorig jaar had aangekondigd dat zelfs zijn land overwoog om eventueel overgangstermijnen in te voeren voor het vrij verkeer van werknemers uit Roemenië en Bulgarije. In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Ierland heeft Duitsland geen werkloosheid van vijf procent, maar van twaalf procent. Direct voor onze deur ligt een land met een werkloosheid van achttien procent. Het is toch begrijpelijk dat heel wat werknemers zich zorgen maken over hun baan, en ook dat een regering probeert om daarmee rekening te houden? Het is des te begrijpelijker als we bedenken dat Duitsland nu al procentueel meer werkvergunningen aan burgers uit de nieuwe lidstaten afgeeft dan alle andere landen. 2-079
Karin Resetarits (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, een paar weken geleden hebben we in deze zaal gestemd over de dienstenrichtlijn. De meerderheid was voor een compromis waarmee we wilden helpen om onze goede sociale zekerheid te handhaven. Het motto was "geen sociale dumping". Het schijnt echter de bedoeling te zijn om deze bescherming tegen sociale dumping alleen maar te bieden aan een exclusief kringetje in Europa. Hoe moet ik de beperkingen op het vrij verkeer van werknemers anders interpreteren? Wie markten voor bepaalde mensen afsluit neemt bewust een volkomen natuurlijk gevolg op de koop toe: het ontstaan van illegale markten. Vooral in de grensstreek kunnen we niet verhinderen dat de mensen hun arbeidskracht aan deze en gene zijde van de grens aanbieden. Op die manier zijn er in de afgelopen jaren nieuwe “tippelzones” ontstaan: bouwvakkers en vaklieden bieden hun diensten aan. En de markt floreert, de vraag is groot. Deze mensen werken als schijnzelfstandigen, of zelfs zwart, zonder sociale bescherming, en onder het wettelijk minimumloon.
Karin Jöns (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik ben ook tegen een lidmaatschap tweede klasse van de EU. We moeten er natuurlijk voor zorgen dat het vrij verkeer in de EU zo snel mogelijk voor alle werknemers geldt. Er is echter een goede reden waarom we indertijd de mogelijkheid hebben gecreëerd om de toegang tot de nationale arbeidsmarkt te beperken volgens de 2+3+2regeling. Wat de Commissie doet vind ik nogal vermetel, je kunt toch niet uit de ervaringen in drie lidstaten automatisch conclusies trekken voor alle andere landen?
Dan is het toch behoorlijk hypocriet als bijvoorbeeld vertegenwoordigers van de Duitse aannemers tegen journalisten zeggen dat ze blij zijn met het verlengen van de overgangsregelingen. Waarom denkt u dat bepaalde vertegenwoordigers van de werkgevers deze discriminatoire beperkingen voor burgers uit andere lidstaten willen? Is het misschien omdat ze tenslotte profiteren van die goedkope seizoenarbeiders, schijnzelfstandigen en zwartwerkers? Ik vraag me ook af waarom de vertegenwoordigers van de werknemers in de lidstaten niet veel daadkrachtiger strijden tegen deze vorm van exploitatie. Waarom maken ze de sociale bescherming afhankelijk van de nationaliteit? Is het misschien populisme, omdat een politicus alleen maar wordt gekozen door de burgers van het eigen land? Gaat het dus niet om de zaak zelf, maar om het eigenbelang op de dag van de verkiezingen?
De rapporteur, die ik zeer waardeer, deelt het standpunt van de Commissie, net als heel wat andere collega's. Ik heb daar begrip voor, en ik kan dat in alle openheid zeggen. Toch zou ik er in dit verband op willen wijzen
Tot nu toe hebben drie landen hun arbeidsmarkt ook voor werknemers uit de nieuwe lidstaten geopend. Ze hebben daar goede ervaringen mee opgedaan. In het Jaar van de mobiliteit zou ik op iedereen een beroep willen
2-078
30 doen om op zijn laatst in 2007 dit goede voorbeeld te volgen. Iedereen die dat niet doet, natuurlijk ook wanneer het mijn eigen land is, Oostenrijk, zou in de hoek moeten worden gezet! 2-080
Edit Bauer (PPE-DE). - (SK) Het vrij verkeer van personen en de toegang tot de arbeidsmarkten is ongetwijfeld uitgegroeid tot een zeer heikele politieke kwestie. De rapporteur, de heer Őry, heeft dit onderwerp bekwaam afgehandeld, zonder dat dit tot verdeeldheid tussen de lidstaten heeft geleid. In zijn verslag legt hij de nadruk op de praktische effecten die veroorzaakt worden doordat burgers uit de nieuwe lidstaten toegang krijgen tot de arbeidsmarkt van de vijftien oude lidstaten. Hij sluit zich aan bij de veronderstelling dat het echte probleem voor de concurrentiepositie van de Europese Unie niets te maken heeft met de lidstaten en hun onderlinge interacties, maar veel meer met externe concurrenten als India en China. In het verslag passeren de volgende feiten de revue: in de eerste plaats maakt het aantal werknemers uit de nieuwe lidstaten nooit meer dan 2 procent uit van de betreffende landen van ontvangst; in de tweede plaats is de interne migratie binnen de oude lidstaten vier keer hoger dan de interne migratie vanuit de nieuwe lidstaten; en in de derde plaats is de migratie vanuit derde landen aanzienlijk hoger dan de totale interne migratie in de EU. Ongetwijfeld is er inmiddels - naast de standpunten van Duitsland, Oostenrijk en Frankrijk over de overgangsperiode - ook sprake van afwijkende opvattingen in de nieuwe lidstaten aangezien die overgangsperiode daar geleidelijk ook tot een heikele kwestie is uitgegroeid. Tijdens de toetredingsbesprekingen hebben wij ingestemd met die overgangsregelingen als onderdeel van het totale pakket. In de loop der tijd hebben die regelingen zich echter als een gevoelige kwestie gemanifesteerd binnen het beleid van de oude lidstaten; een beleid dat op dit punt steeds vaker als discriminerend wordt beschouwd. Tijdens de discussies over de dienstenrichtlijn zijn al absurde situaties aan het licht gekomen in verband met overgangsperioden. Nu lijkt het er met betrekking tot Richtlijn 2003/109/EG op dat er een juridisch conflict is ontstaan in verband met de bepaling over de voorkeursregeling. De angsten als gevolg van onzekerheid over het behoud van banen en vooroordelen vormen ongetwijfeld een bron van politiek kapitaal dat eenvoudig geïnvesteerd kan worden. Deze mythe moet niet langer in stand worden gehouden, omdat deze tot een politieke impasse leidt. Het is de verantwoordelijkheid van de politici om nu eindelijk een keer de waarheid te vertellen. 2-081
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). - (HU) Ik feliciteer de rapporteur, de heer Őry, met het uitstekende werk dat hij heeft verricht. Daarnaast wil ik commissaris Špidla bedanken voor zijn samenvattend overzicht, dat vaak door de uiteenlopende belangen tot heftige discussies leidt. Hoewel collega’s uit een aantal landen kritiek
04/04/2006 hebben op het verslag, is de meerderheid van mening dat dit een bijzonder nuttig verslag is. Wanneer nieuwe lidstaten zich sterk maken voor gelijke rechten, staat er meer op het spel dan alleen maar een gewone strijd om een gelijke behandeling: het gaat om het beschermen van de belangen van de Europese Unie. Het is een paradoxaal gegeven dat juist de nieuwe lidstaten aandringen op de liberalisering van de arbeidsmarkt. Die zou, overigens net als de liberalisering van de diensten, sowieso door de Europese Unie ten uitvoer moeten worden gelegd in het belang van haar eigen concurrentiepositie. Wij willen graag dezelfde rechten hebben als alle andere burgers in de Europese Unie. Het openstellen van de arbeidsmarkt en het vrij verkeer van werknemers is geen cadeau of een gunst; het is een weloverwogen beslissing van de acht oude lidstaten die tot voordeel moet strekken van alle burgers in de Europese Unie. Onze dank gaat uit in de richting van het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Zweden, Finland, Spanje, Portugal en Nederland. Wij hopen dat de resterende acht lidstaten hun standpunt nog een keer opnieuw in overweging zullen nemen. Ik sluit mij bij commissaris Špidla aan: het is niet acceptabel dat ingezetenen uit derde landen die gedurende vijf jaar legaal in een lidstaat verblijven, in een gunstigere positie verkeren dan arbeidskrachten uit de tien nieuwe lidstaten die in landen verblijven die hun arbeidsmarkt nog niet voor hen hebben opengesteld. 2-082
Ignasi Guardans Cambó (ALDE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de toetreding van Spanje en Portugal tot de Europese Unie – tot de toenmalige Europese Gemeenschap – creëerde een irrationele angst voor de komst van Spaanse en Portugese werknemers naar onze arbeidsmarkt. Later bleek dit een onzinnige angst te zijn, maar toch heeft diezelfde angst de kop weer opgestoken met de toetreding van de nieuwe lidstaten, en helaas, alhoewel sommigen onder ons daar toen, in die tijd, vanuit de Spaanse regering, bezwaar tegen maakten, heeft zelfs de Spaanse regering die we op dat moment hadden - op het moment van de toetreding - deels onder druk van andere lidstaten ingestemd met die overgangsperioden. Vandaag is al gebleken dat dit zinloos is, dat die angst volstrekt irrationeel is, en dat we niet mogen toelaten dat een van de fundamentele vrijheden van de Europese Unie gedurende enige tijd in een hoekje wordt gedrukt om redenen van puur populistische aard of uit angst voor een eventuele reactie van sommige samenlevingen. In de Europese Unie mag geen sprake zijn van staten eerste klas en staten tweede klas, en daarom moet er een einde komen aan die overgangsperioden en moeten de grenzen van de Europese arbeidsmarkt helemaal worden opengegooid en moet die markt op doeltreffende wijze worden omgesmeed tot een concrete, geïntegreerde arbeidsmarkt. Om die reden sta ik volledig achter het verslag-Őry, dat de aandacht vestigt op deze kwestie en op de situatie van
04/04/2006 de burgers van die staten, die in sommige gevallen in omstandigheden verkeren die nog erger zijn dan die van burgers van derde staten die legaal in lidstaten van de Europese Unie verblijven. Ik wens de Spaanse regering geluk met haar besluit om eindelijk akkoord te gaan met de opheffing van die overgangsperiode, en ik hoop dat andere staten dit initiatief zullen ondersteunen – en vandaar de druk die wij vanuit dit Parlement moeten uitoefenen – zodat alle burgers van de Europese Unie gelijke kansen krijgen. 2-083
Mihael Brejc (PPE-DE). – (SL) Ik steun het verslag van de heer Őry en alle andere inspanningen voor de totstandkoming van een interne markt in de Europese Unie. Een efficiënte werking van de interne markt stoelt uiteraard op een vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en werknemers. Het vrij verkeer van kapitaal en goederen is relatief succesvol afgerond. We kampen echter met grote moeilijkheden bij het vrij verkeer van diensten en van werknemers. Met de strategie van Lissabon hebben we een bloei van de Europese economie gepland. Steeds vaker horen we spreken over het belang van concurrentiekracht en nemen we maatregelen tegen protectionisme. Maar hoe ziet de praktijk eruit? Wat kapitaal en goederen betreft, staan enkele landen heel consequent op de bres voor mededinging en stellen ze hun markt zelfs open voor goedkope goederen uit Azië. Maar diegenen die ons steeds opnieuw de les lezen over het belang van mededinging en over de nadelen van protectionisme als het gaat over goederen en kapitaal, sluiten tegelijkertijd hun markt van diensten en werknemers af. Is dat dan geen protectionisme? Het jaar 2006 werd uitgeroepen tot het Europees Jaar van de mobiliteit van werknemers en net in dat jaar willen enkele lidstaten de overgangsperiode verlengen. Ik stel u hier de vraag hoe we dat moeten uitleggen aan de burgers van de Europese Unie? Dat wordt heel moeilijk. Anderzijds is het duidelijk dat al diegenen die hun markt opengesteld hebben, vooruitgang boeken en dat hun economische groei opmerkelijk is. Ieder land dat zal beslissen om zijn markt verder gesloten te houden voor werknemers, moet dat volgens mij doen op basis van argumenten en op individuele basis, niet als deel van een blok van landen. Als we willen dat de Europese Unie succesvol met andere landen concurreert, moet ze op haar eigen interne markt het vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en ook van werknemers volledig realiseren. 2-084
Harald Ettl (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is op zich begrijpelijk dat we de overgangsregelingen voor het vrij verkeer van werknemers, die de mobiliteit van arbeidskrachten in Europa beperken, zo snel mogelijk af willen schaffen. Het onderzoek van de Commissie is echter oppervlakkig en onnauwkeurig, dus dat helpt niet echt.
31 Vrij verkeer zou natuurlijk tot minder zwartwerk leiden, maar zeker niet tot minder druk op de lonen en op de sociale lasten. Dat probleem zou daardoor juist nog ernstiger worden. Als we er dus niet in slagen om begeleidende maatregelen te nemen om de werknemers te beschermen, bijvoorbeeld door de detacheringsrichtlijn duidelijk te verbeteren, of door de controle en de tenuitvoerlegging van de regels te verbeteren, komt er in Duitsland en in Oostenrijk nog meer druk op de arbeidsmarkt. Ik heb in de voorstellen van de Commissie nog geen bruikbare begeleidende maatregelen gevonden. Ja, mijnheer de commissaris, lacht u maar! De meerderheid in dit Parlement is het eens met het verslag van de Commissie en met het verslag-Őry, en zegt dus: het standpunt en de belangen van Duitsland en Oostenrijk kunnen ons niets schelen, weg met die overgangsregelingen! Als Parlementslid moet ik die meerderheid erkennen, dat is glashelder, maar dat de anti-Europese gevoelens in onze landen daardoor nog worden versterkt gaat mij aan het hart, al kan het de commissaris voor sociale zaken misschien niets schelen! 2-085
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, van de vele onderwerpen waarover we deze week stemmen, zijn dit verslag en dit onderwerp mijns inziens de belangrijkste. Het feit dat zo’n dertig sprekers van diverse partijen een bijdrage aan dit debat willen leveren, is daar een bevestiging van. Veel mensen verwezen al naar de vier basisvrijheden van de EU. Van die vrijheden is vrij verkeer van personen misschien wel de belangrijkste. Een halve eeuw geleden zei Jean Monnet over een van de belangrijkste missies van de EU: “Nous ne coalisons pas les États, nous unissons les hommes”. Dat was toen absoluut waar en dat is het nog steeds. Dat is wat we moeten doen: mensen verenigen. Er werd verwezen naar de angst van sommige lidstaten. Ik denk niet dat we het de lidstaten kwalijk moeten nemen dat ze bang zijn. Dat is begrijpelijk. Maar naast deze angst zijn er de feiten en de feiten moeten die angst in een context plaatsen. Het is een feit dat zulke immigranten die vanuit Midden- en Oost-Europa naar het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Ierland zijn gekomen, geen extra druk op de economie leggen maar juist een aanwinst zijn. Het probleem is niet de legale immigratie naar onze landen, maar de illegale immigratie naar andere landen die de groei van de zwarte economie heeft aangewakkerd. De mensen die bang voor het probleem zijn, moeten bedenken dat dit een veel groter probleem is dan het in dit stadium openzetten van de grenzen. Ik ben blij dat inmiddels nog drie landen - Spanje, Portugal en Finland, hebben aangegeven dat ze de obstakels zullen weghalen. Ik zou de commissaris willen vragen of hij zijn grote persoonlijke invloed en die van de Commissie kan aanwenden om Finland ertoe aan te zetten om deze kwestie tijdens zijn komende
32 voorzitterschap heel hoog op de agenda te zetten en om aan het eind van het voorzitterschap verslag te doen van de geboekte voortgang zodat dit anderen inspireert om zijn voorbeeld te volgen. Intussen hoop ik dat we anderen later deze week met een krachtige stem zullen inspireren. Ik hoop dat we tegen de nieuwe lidstaten kunnen zeggen dat Europa geen tweederangsburgers kent en tegen de oude lidstaten dat het tijd wordt om de grenzen en de geest open te stellen. 2-086
Ole Christensen (PSE). – (DA) Het vrije verkeer van werknemers is een van de hoekstenen van de Europese samenwerking. De tijdelijke overgangsregelingen die een aantal landen – waaronder mijn eigen land, Denemarken – heeft besloten in te voeren met betrekking tot Oost-Europese werknemers, moeten zo snel en verantwoord mogelijk worden opgeheven. De overgangsregelingen mogen het vrije verkeer niet onnodig hinderen en wij moeten solidariteit en openheid betonen jegens alle burgers van Europa. Daarom moeten de regels worden versoepeld, zodat alle onnodige barrières worden verwijderd. De overgangsregelingen moeten echter pas worden opgeheven als we de garantie hebben dat de reizende Oost-Europeanen niet worden uitgebuit. De overgangsregels in Denemarken dienen als bescherming tegen uitbuiting en garanderen de werknemers een CAO-loon. Oost-Europese werknemers worden te vaak uitgebuit door werkgevers, die lonen betalen die wezenlijk onder het normale loon liggen en die ze laten werken onder erbarmelijke omstandigheden. Het is onze verantwoordelijkheid om het vrije verkeer van de werknemers te verdedigen – dat is een grondrecht in de EU. Het is echter tevens onze verantwoordelijkheid om de voorwaarden van de werknemers te verdedigen en te garanderen dat alle burgers fatsoenlijke salarissen en werkomstandigheden hebben. De overgangsregelingen waren en zijn een poging om beide doelen te verenigen.
04/04/2006 Voor argwaan is geen plaats meer; we hebben immers gezien dat er geen massale verplaatsingen hebben plaatsgevonden naar de vijftien landen waar de barrières zijn weggenomen. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het vreemd is dat slechts 2 procent van de Europeanen over de grens werkt; in de Verenigde Staten woont eenderde van de bevolking in een andere staat dan die waarin men geboren is. Dat hele idee van een invasie is dus onzin; de mobiliteit van werknemers is juist een uitdaging. De heer Őry stelt in zijn verslag 2009 voor als termijn waarbinnen de beperkingen afgeschaft moeten zijn, en ik steun hem daarin. Overigens heeft de Franse premier aangegeven dat Frankrijk voornemens is op deze ontwikkeling vooruit te lopen door de beperkingen geleidelijk en gecontroleerd op te heffen. De resolutie die het Europees Verbond van Vakverenigingen op 5 december 2005 aangenomen heeft, bevat ideeën voor een benadering waarin openstelling van de grenzen en adequate bescherming hand in hand gaan. De door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken goedgekeurde wijzigingsvoorstellen gaan in die richting, in die zin dat ze erop gericht zijn te waarborgen dat het arbeidsrecht in de lidstaten toegepast wordt. Beoogd wordt met name naleving van de communautaire normen te garanderen in het bijzonder de normen van de richtlijn inzake de terbeschikkingstelling van werknemers - en de mogelijkheid te onderzoeken van de oprichting van een Europees centrum voor coördinatie tussen de arbeidsinspectiediensten van de lidstaten. Door gestandaardiseerde statistieken inzake migratie binnen de Gemeenschap op te stellen, zouden we de gereedschapskist voor het sociale Europa binnen de Unie kunnen ontwikkelen waarmee we kunnen waarborgen dat het vrij verkeer van werknemers niet gelijkstaat aan sociale dumping noch aan neerwaartse nivellering op sociaal gebied, maar, integendeel, zorgt voor de economische dynamiek die nodig is om een einde te maken aan de onderbezetting in bepaalde sectoren. 2-088
We kennen geen minimumloon in Denemarken. Daarom hebben de overgangsregelingen de mogelijkheid geboden om de toestroom van werknemers uit OostEuropa te bewaken, zodat de inspanningen zich konden concentreren op de werkgevers die hebben geprobeerd om de regels over salarissen en arbeidsomstandigheden te ontduiken. Het wordt tijd om de restricties geleidelijk af te schaffen. 2-087
Roselyne Bachelot-Narquin (PPE-DE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in tijden van onzekerheid moet de Europese Unie terugvallen op haar basisprincipes. Het is thans zaak het proces voor de totstandbrenging van de vier vrijheden die ten grondslag liggen aan de interne markt af te ronden. Eén van die vrijheden, het vrij verkeer van werknemers, hebben we nog niet gerealiseerd, en daarom is het van belang dat er zo snel mogelijk een einde komt aan de beperkingen die zijn ingesteld bij de toetreding van de nieuwe lidstaten.
Stephen Hughes (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de heer Őry met dit voortreffelijke verslag. Ik wil graag drie korte punten naar voren brengen. Het eerste punt betreft paragraaf 1. Zoals het verslag uit de commissie kwam, worden de lidstaten opgeroepen om de van kracht zijnde overgangsmaatregelen af te schaffen. Velen zijn dat als de kern van het verslag gaan beschouwen. Ik weet dat de rapporteur zich onder druk gezet voelde om een compromis in te dienen waarin werd aangegeven dat de lidstaten moesten overwegen om die maatregelen af te schaffen en waarin de drie lidstaten die de maatregelen niet hebben ingevoerd, specifiek werden genoemd. In mijn fractie steunen velen de tekst zoals die er nu ligt omdat we tegen de voortzetting van overgangsmaatregelen zijn. Maar terwijl ze dat zeggen, lezen ze ook paragraaf 14, waarin staat dat de lidstaten die deze maatregelen blijven toepassen, de nodige voorwaarden moeten scheppen opdat na 2009 de overgangsregelingen niet nog eens moeten worden verlengd.
04/04/2006 Mijn tweede punt betreft gelijke behandeling. De rapporteur en anderen hier vandaag aanwezig hebben nadrukkelijk naar voren gebracht dat het niet alleen zaak is om ervoor te zorgen dat werknemers uit de A8-landen het recht hebben op vrij verkeer van werknemers. Via controle- en nalevingsregels moeten we er ook voor zorgen dat ze een volledige gelijke behandeling krijgen en niet worden uitgebuit in de EU-15. In het Verenigd Koninkrijk en de Ierse Republiek hebben ernstige schendingen plaatsgevonden. Mijn laatste punt betreft Richtlijn 2003/109/EG, waar de commissaris naar verwees. De richtlijn kent volledige toegang tot de arbeidsmarkten van de lidstaten toe aan langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. De Juridische Dienst van het Parlement heeft gezegd dat dit niet zal leiden tot een situatie waarbij onderdanen van derde landen betere toegang hebben dan burgers van de A8-landen. De Juridische dienst wijst erop dat in artikel 11 van de richtlijn staat dat lidstaten de gelijke behandeling van onderdanen van derde landen in bepaalde gevallen “mogen” beperken. “Mogen” is niet hetzelfde als “moeten” of “zullen”. De enige manier om gelijke behandeling te garanderen is een einde maken aan de overgangsmaatregelen. 2-089
Rolf Berend (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, in het verslag-Őry staat weliswaar een duidelijke eis, maar ik ben er heilig van overtuigd dat lidstaten die overgangsregelingen voor het vrij verkeer van werknemers willen handhaven, dat ook moeten kunnen doen. Als een land vanwege de situatie op de arbeidsmarkt en om economische redenen van mening is dat de toegang tot de arbeidsmarkt nog langer dient te worden geregeld, is dat legitiem. Pacta sunt servanda, dat geldt ook hier, en de Commissie noch het Parlement – al is het de meerderheid in het Parlement – mag druk uitoefenen door een beroep te doen op bepaalde landen. Ik vind dit een kwalijke stemmingmakerij over een zeer delicaat onderwerp. In dit opzicht kan ik Duitsland en Oostenrijk niet zomaar vergelijken met Spanje of Portugal. In dit opzicht ligt Duitsland op een raakvlak, daar gelden heel andere regels dan in landen in Zuid-Europa. In dit Parlement hebben we het zo vaak over subsidiariteit, en nu wil men in Brussel en in Straatsburg plotseling beter weten hoe het zit met het vrij verkeer van werknemers dan de mensen ter plaatse, in Duitsland en in Oostenrijk. In het regeringsakkoord dat een paar maanden geleden in Duitsland is gesloten is het handhaven van overgangsregelingen bevestigd, en dat is niet zomaar voor de grap gebeurd, daaraan liggen feiten ten grondslag, en dat moeten we respecteren. Tenminste voor de komende drie jaar moet het in mijn land mogelijk blijven om de toegang tot de arbeidsmarkt te regelen. Wat er dan in de twee jaar daarna gebeurt moet op dat moment worden besproken en beslist. Tot slot wil ik er nog op wijzen dat onze burgers zich juist vanwege deze problemen grote zorgen hebben
33 gemaakt over de uitbreiding naar het oosten, en indertijd hebben we altijd kunnen zeggen: daarvoor hoeft u niet bang te zijn, dat is voor de komende vijf, respectievelijk zeven jaar in een verdrag geregeld. 2-090
Anna Ibrisagic (PPE-DE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, 1 mei 2004 is een dag die me altijd bij zal blijven. Op die dag stond ik samen met dr. Otto von Habsburg op de grens tussen Slovenië en Oostenrijk als deelneemster aan een plechtige ceremonie. Men vierde dat een stad die na de oorlog in tweeën was gedeeld in een Oostenrijks en een Sloveens deel, werd herenigd doordat Slovenië lid werd van de EU. De symboliek was duidelijk. En terwijl ik daar stond, voelde ik sterk dat de mensen het niet beleefden als een overgang naar iets nieuws, maar dat ze werden herenigd tot iets waar ze altijd deel van hadden uitgemaakt. En zo is het. De tien nieuwe lidstaten van de EU zijn tien oude landen van Europa. Het is alleen zo dat het communisme ze gedurende 50 jaar gekidnapt had en dat ze nu eindelijk met ons zijn herenigd. In Zweden hadden de sociaal-democraten met het oog op deze hereniging horrorscenario’s geschetst over hoe ons land invasies zou meemaken van buitenlandse werknemers die onze lonen zouden dumpen en onze sociale voorzieningen zouden uitbuiten. Ik en mijn partij hebben in het Zweedse parlement gevochten om te verhinderen dat ons land overgangsregels zou invoeren. Wij wilden dat de nieuwe landen, die zo lang onder het communisme hadden geleden, nu konden delen in de vrijheden die het EU-lidmaatschap met zich meebrengt. Wij weigerden de propaganda van de sociaaldemocraten te accepteren en we lieten zien wat echte solidariteit is. Wij hebben de strijd gewonnen, en Zweden heeft nooit overgangsregels ingevoerd. De evaluaties die nu hebben plaatsgevonden laten eenduidig zien dat Zweden helemaal niet is blootgesteld aan de sociale dumping waarmee de sociaal-democraten ons bang maakten, maar dat het vrije verkeer alleen maar positieve effecten heeft gehad op de Zweedse economie. Dezelfde ervaringen gelden voor de andere landen die geen overgangsregels hebben ingevoerd. Verder moet ik zeggen dat ik met grote teleurstelling kennis genomen heb van het besluit van diverse landen om hun overgangsregels te verlengen. Om zoiets te doen terwijl de voorbeelden waarop men een beroep deed zich niet hebben voorgedaan, is niet verstandig. Het enige juiste is af te zien van overgangsregels, en ik hoop dat Europa zich voortaan meer door het verstand dan door angst laat leiden. (Applaus) 2-091
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). - (LT) Wij weten allemaal heel goed dat het vrij verkeer van werknemers een van de vier fundamentele vrijheden is die de basis hebben gevormd voor de oprichting van de Europese Gemeenschap. Wij weten echter ook dat alleen
34 de burgers van de vijftien oude lidstaten volledig van deze vrijheden kunnen profiteren, terwijl de vrijheid van de burgers van de acht nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 tot de EU zijn toegetreden, beperkt wordt door de bepalingen die voor de overgangsperiode gelden. In overeenstemming met de 2+3+2-formule kan deze periode maximaal zeven jaar duren. Alsof dit nog niet genoeg is, kunnen langdurig ingezeten onderdanen van derde landen in bepaalde gevallen uit hoofde van een aantal EU-richtlijnen aanspraak maken op rechten waardoor zij zich, ten opzichte van burgers van de acht nieuwe lidstaten, gemakkelijker in de EU kunnen vestigen en een betere toegang hebben tot de arbeidsmarkten van de vijftien oude lidstaten. Dat betekent dat de EU dus enerzijds solidariteit toont met werknemers uit derde landen, maar anderzijds discrimineert ten opzichte van werknemers uit de nieuwe lidstaten van de EU. Aangezien de eerste overgangsperiode op 30 april afloopt, verkeren wij nu in een ideale situatie om niet alleen de gevolgen ervan te evalueren, maar ook de effecten die de regeling heeft gehad op de economieën van zowel de vijftien oude als de acht nieuwe lidstaten. Op basis van die evaluatie kunnen wij dan adequate besluiten nemen. Het klopt dat wij niet over statistische gegevens over de immigratie vanuit het centrum van de Gemeenschap beschikken. Daardoor is het moeilijk om objectieve conclusies te trekken, maar op dit moment is het wel al overduidelijk dat de immigratie uit derde landen veel groter is dan de immigratiestroom in het centrum van de EU, dat wil zeggen in de vijftien oude lidstaten en de gehele uitgebreide EU. Het is inmiddels ook duidelijk dat de landen die hun arbeidsmarkten wel opengesteld hebben voor burgers uit de nieuwe lidstaten daar alleen maar voordeel bij hebben gehad. De overgangsperioden daarentegen bevorderen slechts illegale arbeid, oneerlijke arbeidsvoorwaarden en discriminatie en uitbuiting van migrerende werknemers. Ik zou het een zeer goede zaak vinden als het Europees Parlement de lidstaten ervan kan overtuigen dat zij de huidige overgangsregelingen moeten opheffen aangezien zij daar meer dan genoeg redenen voor hebben. 2-092
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het debat van vandaag is zeker van vitaal belang, daar het gaat om de werkgelegenheid, de economie en het vrij verkeer van personen. In dit verband rijst er een fundamentele vraag: moeten de arbeidsmarkten opengesteld worden als er openstaande vacatures zijn en niet voldoende gegadigden uit eigen land om deze in te vullen? Let wel, ik zei “gegadigden”, en niet “werklozen”. Moeten de arbeidsmarkten worden opengesteld om de economische groei, met in zijn kielzog nieuwe arbeidsplaatsen, te stimuleren? Ik ben ervan overtuigd, en de tot dusver opgedane ervaring weerspiegelt deze overtuiging, dat de openstelling van de arbeidsmarkt van een land tot economische groei en nieuwe arbeidsplaatsen leidt. We mogen niet vergeten dat de werkgelegenheid alleen maar zal kunnen toenemen als we in plaats van
04/04/2006 schijnbewegingen in de marge, echte economische hervormingen doorvoeren. Hierbij moeten we niet alleen het bedrijfsleven aan onze kant zien te krijgen, maar vooral ook de vakbonden. Hoewel dit soort veranderingen vaak op korte termijn pijn doen, hebben ze op middellange en lange termijn een gunstig effect. Dan is er nog een vraag die nu gesteld moet worden, omdat hierover in WTO-verband onderhandelingen gaande zijn. In welke mate en in welk tempo zou de wereldhandel geliberaliseerd moeten worden om de economie in de Europese Unie nieuwe impulsen te geven en om meer banen te creëren, dit om te vermijden dat we verworden tot een gebied met een beperkte eigen productiecapaciteit dat alles moet importeren? Tot slot is het belangrijk dat onze arbeidskrachten flexibel en mobiel zijn. Ik ben dan ook van mening dat er in de nationale begrotingen en in die van de Unie middelen vrijgemaakt moeten worden voor omscholingen opleidingstrajecten met het oog op nieuwe beroepen, want ondanks de hoge werkloosheid lijkt het er toch op dat we een tekort aan geschoolde vakmensen hebben... (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) 2-093
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Ik heb met belangstelling geluisterd naar het debat over het verslag van de heer Őry en ik moet zeggen dat dit een uitzonderlijk verreikend debat was dat het vraagstuk van het vrij verkeer van werknemers vanuit verschillende hoeken en standpunten belicht heeft. Staat u mij toe aan dit debat een thema toe te voegen waarvan nog geen gewag is gemaakt. Elke uitbreiding van de EU ging gepaard met een overgangsperiode, en elke uitbreiding bracht angst met zich mee, angst die echter nooit werd bewaarheid. Dames en heren, het huidig toetredingsverdrag voorziet derhalve in een geleidelijk systeem, in een gefaseerd systeem dat dusdanig is opgezet dat de laatste fase, in 2011, zo kort mogelijk zal zijn. Daarom kan ik tot mijn genoegen zeggen dat vanaf 1 mei dit jaar Europa aanzienlijke vooruitgang zal maken in de richting van een volledig vrij verkeer van werknemers. Dames en heren, ik wil u nogmaals bedanken voor dit serieuze, verreikende en vaak ook scherp debat, dat een dermate serieus vraagstuk als dit verdient. (Applaus) 2-094
De Voorzitter. – Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen om 11.30 uur plaats. (De vergadering wordt vóór de stemmingen enkele minuten onderbroken) Schriftelijke verklaring (artikel 142) 2-095
04/04/2006 Katalin Lévai (PSE). - (HU) In het verslag van de heer Csaba Őry over de overgangsregeling die het vrij verkeer van werknemers op de arbeidsmarkten van de Europese Unie beperkt, wordt verwezen naar de fundamentele waarden van de Europese Unie. Het vrij verkeer van arbeidskrachten is een van de belangrijkste fundamentele beginselen van de Europese Unie en daarom mogen wij geen enkele beperking op dat punt accepteren, ongeacht of het daarbij gaat om beperkingen vanuit economische of vanuit politieke overwegingen. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen in het verslag dat werknemers uit derde landen geen voorkeursbehandeling mogen krijgen in vergelijking met werknemers uit andere lidstaten van de EU. De huidige discriminerende regelingen zijn in strijd met het politieke uitgangspunt om de Europese identiteit te versterken. Het besef en het gevoel dat je deel uitmaakt van de Europese Gemeenschap kan bij de burgers in de nieuwe lidstaten alleen maar groeien indien zij gelijke rechten krijgen op het gebied van de werkgelegenheid en met betrekking tot de toegang tot de sociale voorzieningen. Ik ben het eens met de oproep aan de Commissie, de lidstaten, de sociale partners en de bevoegde organen in de openbare en particuliere sector om een eerlijke en transparante procedure te ontwikkelen om te waarborgen dat burgers uit de nieuwe lidstaten zonder discriminatie, tegen vergelijkbare salarissen en onder acceptabele arboomstandigheden in alle lidstaten van de Europese Unie kunnen werken. Aangezien uit de statistische gegevens duidelijk blijkt dat het in dienst nemen van werknemers uit de nieuwe lidstaten geen nadelen met zich meebrengt voor de oude lidstaten en zelfs bijdraagt aan hun economische ontwikkeling, dient de weerstand onder de burgers van de vijftien oude lidstaten op alle mogelijke manieren verminderd te worden. Bovendien moet de Europese eis voor een vrij verkeer van arbeidskrachten in overeenstemming met de overgangsregeling in de nationale wetgeving worden verankerd. 2-096
VOORZITTER: ANTONIOS TRAKATELLIS Ondervoorzitter 2-097
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik doe een beroep op het Reglement. Vorige week tijdens de Conferentie van voorzitters zijn de data voor de vergaderkalender voor 2007 bekendgemaakt. Gisterenavond om 19.00 uur konden de laatste amendementen worden ingediend. We hebben in dit Parlement zeer strenge regels die voorschrijven dat de originele handtekeningen vereist zijn voor de indiening van amendementen, maar een groot aantal van mijn collega’s zijn gisteren onderweg opgehouden en kwamen pas na 19.00 uur aan. Hierdoor konden ze onder meer de amendementen die de Campagne voor parlementaire hervorming had laten circuleren, niet tekenen.
35 Ik weet dat u het desbetreffende artikel van het Reglement nu niet kunt veranderen, maar zou u ernaar willen kijken? In nagenoeg elk verslag hebben we een fatsoenlijke termijn om amendementen in te dienen, maar voor onze vergaderkalender hebben we totaal geen tijd. (Applaus) 2-098
De Voorzitter. – Wij zullen ernaar kijken, mijnheer Heaton-Harris. 2-099
Stemmingen 2-100
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de stemmingen. (Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen) 2-101
Natuurrampen (branden, droogte en overstromingen) - Aspecten van de regionale ontwikkeling (stemming) 2-102
Verzoek om verdediging van de parlementaire immuniteit van Witold Tomczak (stemming) 2-103
Richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector (stemming) 2-104
Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (stemming) 2-105
Mededingingsbeleid (2004) (stemming) 2-106
Vóór de stemming over de ontwerpresolutie 2-107
Alain Lipietz (Verts/ALE), rapporteur. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, aangezien er van de tekst inhoudelijk gezien nagenoeg niets meer over is, verzoek ik om schrapping van mijn naam uit het verslag en beveel ik het Parlement aan het verslag te verwerpen. (Applaus) 2-108
Openbaarheid van de bijeenkomsten van de Raad wanneer die als wetgever optreedt (stemming) 2-109
Toegang tot de documenten van de instellingen (stemming) 2-110
Ministersconferentie van de WTO in Hongkong (stemming) 2-111
Vóór de stemming over paragraaf 18
36
04/04/2006
2-112
Georgios Papastamkos (PPE-DE), rapporteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, wij stellen voor in de formulering die wordt ingeleid met de zin: “Benadrukt derhalve het belang…” en stopt met het woord “subsidies;” een woord toe te voegen. De formulering moet dan als volgt luiden: “Benadrukt derhalve het belang van positieve resultaten bij de vermindering en afschaffing van hun binnenlandse subsidies;”. Om verwarring te vermijden en te zorgen voor een juiste grammatica en duidelijke betekenis wordt voorgesteld deze zin te verplaatsen en op te nemen onmiddellijk na de zin die eindigt met de woorden “katoenverbouwers”. 2-113
(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking) 2-114
Globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2006 (stemming) 2-115
De Voorzitter. – Hiermee is de stemming beëindigd. 2-116
Stemverklaringen 2-117
- Verslag-Laperrouze (A6-0071/2006) 2-118
Jan Andersson, Ewa Hedkvist Petersen, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) Wij hebben gestemd voor de amendementen inzake Europese coördinatoren, omdat wij vinden dat een vrijwillige en tijdelijke coördinatiefunctie kan voorzien in een behoefte, vooral waar het gaat om grensoverschrijdende projecten. 2-119
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan vindt dat de lidstaten van de EU moeten samenwerken in grensoverschrijdende kwesties waarin de samenwerking een meerwaarde oplevert. Trans-Europese energienetwerken vormen zo’n kwestie en daarom hebben wij ook voor het verslag in zijn geheel gestemd toen het eerder in het Parlement werd behandeld. Diverse amendementen waar we vandaag over hebben gestemd zijn echter onnodig bureaucratisch, en de extra kosten en de administratieve lasten die deze met zich zouden meebrengen staan niet in verhouding tot het potentiële nut. Daarom hebben we tegen deze amendementen gestemd. 2-120
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Ik feliciteer mevrouw Laperrouze met haar krachtige en opportune aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het door de Raad vastgestelde gemeenschappelijk standpunt met het oog op de aanneming van de beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector.
Ik ben het eens met het standpunt van de rapporteur dat het noodzakelijk is in dit voorstel opnieuw de bepalingen op te nemen over de verklaring van Europees belang en de mogelijkheid een Europees coördinator voor deze kwesties aan te stellen. Dit zijn inderdaad onmisbare maatregelen om een echte interne markt voor gas en elektriciteit tot stand te brengen die de continuïteit van de energievoorziening kan garanderen. In dit verband wil ik ook nog herinneren aan de standpunten van de laatste Europese Raden over deze thema’s. 2-121
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Dit is een unieke kans om de burgers te laten zien dat wij bereid zijn een echt Europees energiebeleid te ontwikkelen. Daarom dienen we onszelf de nodige instrumenten en middelen te geven ter bereiking van dit doel. De trans-Europese energienetwerken zullen de koppeling, interoperabiliteit en ontwikkeling van energienetwerken in het uitgebreide Europa bevorderen en tegelijkertijd de efficiënte exploitatie van de interne markt stimuleren. Het realiseren van een op de toekomst gerichte interne markt voor gas en elektriciteit is misschien wel het belangrijkste doel in deze ontwerpbeschikking. Ook de afstemming van de richtsnoeren op een Europa van 25 lidstaten, het verlenen van machtiging voor de financiering van projecten van gemeenschappelijk belang en het zorgen voor de continuïteit van de voorziening via de onderlinge koppeling van de lidstaten en de koppeling met buurlanden – Zuidoost-Europa, de Middellandse-Zeelanden, Oekraïne en Wit-Rusland – zijn van fundamenteel belang. Deze aanpak voor de trans-Europese energienetwerken komt overeen met die voor de trans-Europese vervoersnetwerken. Ik heb dan ook vóór het verslag-Laperrouze gestemd. 2-122
- Verslag-Kósáné Kovács (A6-0086/2006) 2-123
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de strijd tegen zwartwerk is ongetwijfeld een belangrijk instrument om negatieve ontwikkelingen op de arbeidsmarkt op te vangen. Het vrij verkeer van werknemers zal dit probleem echter niet op kunnen lossen, zoals sommigen hopen. Werknemers die de sociale premies willen ontlopen, kunnen dat blijven doen. Het is echter ook zorgelijk dat steeds meer ondernemingen hun werknemers in de hoek van de schijnzelfstandigheid duwen. Ook op die manier willen ze proberen om CAO's en sociale minimumnormen te ontduiken. Daar moeten we een stokje voor steken. We zeggen telkens weer dat het van het grootste belang is om de werkgelegenheid te verbeteren. Tegelijkertijd
04/04/2006 wil de EU de mobiliteit en de flexibiliteit van de werknemers verhogen. Uit onderzoek blijkt echter dat de hoeveelheid werk stagneert, en dat de nieuwe vormen van arbeid, zoals deeltijdwerk, het werk gewoon over meer personen verdelen. We doen niet genoeg om deze ontwikkelingen te verhinderen, en daarom heb ik tegen dit verslag gestemd. 2-124
Alexander Lambsdorff (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de vertegenwoordigers van de Freie Demokratische Partei in dit Parlement hebben meegestemd over het verslag A6-0086/2006 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten. We zijn namelijk solidair met onze fractiegenoten en volgen de koers van onze fractie. We willen er echter wel op wijzen dat het werkgelegenheidsbeleid geen taak van de EU is. Daarom zou deze kwestie door de lidstaten moeten worden behandeld, en niet door ons hier in Straatsburg of in Brussel. Als de Europese Unie goed werk wil doen moet ze zich concentreren op haar hoofdtaken. Dat is het subsidiariteitsbeginsel, en dat moeten we in de toekomst serieus nemen en respecteren. 2-125
Lena Ek (ALDE), schriftelijk. – (SV) In principe ben ik tegen dit soort verslagen, waarin het Parlement in bij uitstek routinezaken zijn reeds bekende standpunten en algemene goede wil op een bepaald politiek terrein herhaalt. Dat draagt niet bij tot een groter vertrouwen in het Parlement en biedt een legitieme basis voor degenen die steeds grotere ingrepen door de EU wensen, ook op beleidsterreinen die nationaal zouden moeten zijn en die het voorwerp van concurrentie zouden moeten zijn, in dit geval het werkgelegenheidsbeleid. Ik heb echter besloten om voor het verslag te stemmen, en wel om een belangrijke reden: het vrije verkeer van werknemers. De besluiten die discriminerende overgangsregels hebben toegestaan met betrekking tot werknemers in de nieuwe lidstaten zijn een flagrante schending van het beginsel van vrij verkeer en een ronduit schandalig optreden tegen de nieuwe leden van de EU, die zich met groot enthousiasme bij de Unie hebben aangesloten. De ervaringen van landen die beperkte overgangsregels of helemaal geen overgangsregels hadden, hebben nadrukkelijk aangetoond dat zulke regels niet nodig zijn en dat de “invasie” waar sommige politieke leiders mee dreigden, geheel is uitgebleven. Er is eerder behoefte aan om meer werkwilligen aan te trekken dan om hun komst te verhinderen. De behoefte om hier duidelijk op te wijzen en om duidelijk te laten merken dat het Parlement elke vorm van uitbreiding van deze obstakels afwijst, is voor mij een zeer goede reden om dit verslag te steunen. 2-126
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Het verslag-Kovács, dat vandaag in stemming is gebracht, betreft de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid
37 van de lidstaten. Hoewel het verslag in een aantal passages verwijst naar de gelijkheid van man en vrouw en discriminatiebestrijding, stelt het niet de bescherming van de werknemersrechten aan de orde, terwijl dat voor ons juist de kernkwestie is. Daarom hebben wij, rekening houdend met de door de lidstaten ingediende nationale hervormingsprogramma’s en de aangegeven maatregelen ter naleving van de richtsnoeren, een aantal amendementen op het verslag ingediend. Het doel daarvan is meer concrete en met vast termijnen verbonden richtsnoeren te garanderen en op doeltreffende wijze de realisering te verzekeren van vrouwenrechten, toegang tot goed en openbaar algemeen en beroepsonderwijs, het scheppen van stabiele arbeidsplaatsen met rechten en meer investeringen in gezondheidszorg en huisvesting. Helaas heeft de meerderheid van het Parlement onze voorstellen verworpen. Derhalve kunnen wij niet vóór het verslag stemmen, ofschoon wij een aantal door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken ingediende amendementen positief beoordelen. Daarom hebben wij ons bij de stemming over het verslag onthouden en tegen de wetgevingsresolutie gestemd over de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid, die volgens ons ondergeschikt gemaakt zijn aan uitgesproken liberale economische richtsnoeren. 2-127
Carl Lang (NI), schriftelijk. - (FR) In de verslagen over het beleid inzake werkgelegenheid en sociale zaken die ons Europees Parlement produceert, wordt steeds weer een irritante pro-Europese preek afgestoken die wel een enorme berg papier, maar geen enkel concreet resultaat oplevert. We kunnen iedere dag zien dat het proces van Lissabon volkomen mislukt is, en de werkgelegenheid en economie in Frankrijk krijgen we er echt niet bovenop door haastig en slordig een vernislaagje aan te brengen op de richtsnoeren van een beschikking van de Raad waarbij beslist slecht "beschikt" is. Met dit allegaartje wordt geprobeerd het iedereen naar de zin te maken. De liberale lijn die de Commissie voorstaat blijft intact, en tegelijkertijd wordt benadrukt dat de Europese instellingen zichzelf meer ruimte moeten geven om controle uit te oefenen op de lidstaten, terwijl dat toch autonome landen zijn. Om het allemaal wat mooier te maken is het geheel gekruid met goede bedoelingen inzake het beschermen van de zwaksten in dit monstrueuze model, en die zwaksten worden maar al te graag met immigranten verward, alleen maar om weerwerk op dat punt te voorkomen. Precies daar moeten we echter de oplossing van onze problemen zoeken. Willen we ervoor zorgen dat onze economie en de werkgelegenheid opnieuw tot leven komen, gelijk een feniks die uit zijn as herrijst, dan moet er een einde komen aan de op bevolkingsaanwas
38 gerichte immigratie en moet geboorten bevorderend beleid gestimuleerd worden, en verder moeten in Europa communautaire preferentie en bescherming, en in Frankrijk nationale preferentie en bescherming toegepast worden. 2-129
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten vormen – mijns inziens terecht – een uitdaging voor de Europese Unie om een antwoord te geven op een aantal essentiële kwesties in verband met de werkgelegenheid. Terecht stellen de richtsnoeren degenen centraal die uitgesloten zijn van de arbeidsmarkt, met name jongeren, ouderen en andere groepen burgers die zijn uitgesloten, hetzij in eigen land, hetzij in andere lidstaten. Ik geloof evenwel dat we nog een zekere weg hebben te gaan tussen deze uitdaging voor de communautaire en nationale instellingen en de verdediging van concrete en doeltreffende oplossingen. Het debat over het werkgelegenheidsbeleid kent een Europese dimensie die wij niet mogen negeren. Dat is trouwens een voortdurende zorg van mij als lid van het Europees Parlement geweest, omdat ik meen dat we in Europa ons dienen in te spannen om synergie voor hervormingen te creëren. Het Europees Parlement is één van de geschiktste instellingen om dat doel te realiseren. 2-130
- Verslag-Lipietz (A6-0065/2006) 2-131
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Het primaat van de mededinging is één van de pijlers van de interne markt en vormde de rechtvaardiging voor het proces van liberalisering en privatisering in strategische sectoren als energie, vervoer en communicatie. Met de goedkeuring van de strategie van Lissabon is dat proces vanaf 2000 in een stroomversnelling terechtgekomen. Het is duidelijk dat wat tot nu toe is gerealiseerd ons niet de beloofde prijsverlagingen, betere toegang tot diensten, diensten van meer kwaliteit en het einde van de monopolies heeft gebracht, verre van dat De ontwikkelingen hebben juist geleid tot meer werkloosheid ten gevolge van herstructureringen en fusies in deze branches en het verlies aan soevereiniteit van de lidstaten in strategische sectoren. Hoewel het verslag stelt dominante en monopolieposities te willen bestrijden, aanvaardt het de richtsnoeren in het verslag van de Commissie over 2004, waarin energie en telecommunicatie centraal staan. Ook bevestigt het verslag de prioriteit die de Voorjaarstop van de Europese Raad de vorige maand heeft gegeven aan de totale liberalisering van de gas- en elektriciteitssector. Met betrekking tot de communicatiesector, die overigens al vrij ver geliberaliseerd is, blijft men onder meer hameren op concurrentie in de breedbandsector en op het internationaliseren van de productie. Toenemende
04/04/2006 verplaatsingen van bedrijven of van delen van de productieketen worden daardoor nog gemakkelijker. Om al die redenen hebben wij tegengestemd. 2-132
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. - (FR) De toelichting bij het verslag van de heer Lipietz is heel wat leerzamer dan het verslag zelf, dat niet veel meer is dan een opeenstapeling van loftuitingen aan het adres van de Commissie voor het "bijzondere" werk dat zij verricht heeft in haar klopjacht op de ook maar geringste belemmeringen voor de vrije concurrentie. In de toelichting wordt betreurd dat studies van de werkelijke gevolgen van de beschikkingen van de Commissie ontbreken, evenals studies inzake de dogmatische toepassing van de staatssteunregels. Vermeld wordt dat marktwerking alleen - waaraan verder alle mogelijke deugden toegeschreven worden tekort kan schieten als het gaat om het verwezenlijken van bepaalde politieke en zelfs economische doelstellingen. Verder wordt gesuggereerd dat de liberalisering van bepaalde markten ertoe geleid heeft dat de oude, vertrouwde staatsmonopolies plaats hebben gemaakt voor particuliere monopolies, waarbij de aan de staatsmonopolies verbonden positieve aspecten zijn verdwenen zonder dat dit de consument iets extra's opgeleverd heeft. Tot slot wijst de rapporteur erop dat het de Commissie volledig aan zelfkritiek ontbreekt in gevallen waarin haar ondeugdelijke beschikkingen desastreuze economische gevolgen hebben, zoals in de zaak-Rhodia. Het beeld dat na lezing van het verslag overheerst, is echter dat het mededingingsbeleid van Brussel de weerslag vormt van een ultraliberale doctrine, namelijk de doctrine die de Commissie aanhangt in haar strijd tegen het "economisch nationalisme" - en paradoxaal genoeg wordt die doctrine toegepast door een ambtenarenapparaat dat over iedere komma valt en zich voortdurend bemoeit met ondernemingsstrategieën of beleidskeuzen van landen. We leven in een wereld van vrije, ongebreidelde concurrentie, en die aanpak leidt dan ook onvermijdelijk tot werkloosheid. 2-133
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) Met de voorschriften en doelstellingen van het Europees mededingingsbeleid wordt de middenstand kapot gemaakt en krijgen de Europese monopolies gigantische groeimogelijkheden, dankzij de hun toegekende financiële middelen en de privatiseringen. Daarmee worden niet de belangen van de consument gediend, zoals zo schijnheilig wordt beweerd. Het woord “mededingingsvermogen” is trouwens zo goed als synoniem met niet alleen een nog grotere uitbuiting van de werknemers, wier verworvenheden onder de voet worden gelopen, maar ook loonsvermindering voor de werknemers, ondanks hun toegenomen behoeften.
04/04/2006 De mededingingswetgeving staat in dienst van de volksvijandige strategie van Lissabon en heeft tot doel elke overheidssubsidie of staatssteun voor het tegemoet komen aan de behoeften van de volksklasse, waarvoor de werknemers soms lang hebben moeten strijden, te controleren, te verijdelen en te verminderen. Dat mededinging leidt tot lagere prijzen voor de consumenten is een leugen. Uit de tot nu toe opgedane ervaring blijkt immers het tegendeel: verdeling van de markten, verhoging van de winsten voor de ondernemingen en hogere prijzen voor de werknemers. Worden de jongeren soms niet in naam van het mededingingsvermogen arbeidsomstandigheden opgelegd die eerder bij galeislaven zouden passen, en die tot alle werknemers uitgebreid zullen worden? Terecht komen de jongeren in Frankrijk in opstand, en wij zijn solidair met hen. Zij geven ons hoop op radicale veranderingen in het uitbuitingsbeleid van de EU en de regeringen, en daarom staan wij aan hun zijde. 2-134
- Verslag-Hammerstein Mintz (A6-0056/2006) 2-135
Alexander Stubb (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil enkele woorden zeggen over het verslag-Hammerstein Mintz en mijn stemgedrag. Ik ben weliswaar voor openheid, maar ik ben ook voor een zeker realisme. Het is zonder meer duidelijk dat de bijeenkomsten van de Raad openbaar moeten zijn, maar in de paragrafen 14 en 15 stemde dit Parlement ervoor dat de Coreper-vergaderingen ofwel de vergaderingen van de permanente vertegenwoordigers, de EUambassadeurs, openbaar moeten zijn en de bijeenkomsten van het bemiddelingscomité ook. Wij kunnen deze eis natuurlijk stellen, maar ik denk dat dan ook de Raad het recht heeft te eisen dat al onze fractievergaderingen, voorbereidende vergaderingen en alle Conferenties van voorzitters openbaar moeten zijn. Ik ben dus voor openbaarheid van de kant van de Raad, maar ik vind niet dat het realistisch is openbaarheid van het Coreper te eisen. 2-136
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het verslag gestemd van de heer Hammerstein Mintz over de openbaarheid van de bijeenkomsten van de Raad wanneer die als wetgever optreedt. In een tijd waarin de noodzaak om te komen tot een politiek Europa steeds duidelijker wordt, is het hoe langer hoe moeilijker te begrijpen dat de Raad van de Europese Unie achter gesloten deuren blijft vergaderen wanneer hij als wetgever optreedt. Niet alleen is die opstelling in strijd met artikel 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (Verdrag van Maastricht van 7 februari 1992), waarin het beginsel van openheid van de Europese besluitvorming is neergelegd, maar ze komt ook niet overeen met de verwachtingen die onze medeburgers hebben ten aanzien van de transparante werking van de Europese instellingen. Als we ons zo blijven opstellen, lukt het ons nooit de kloof te dichten die is ontstaan tussen de Europese constructie en de
39 burgers. In afwachting van de ratificatie van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa dient de Raad nu zo snel mogelijk zelf zijn reglement van orde te herzien; zo kan hij vooruitlopen op deze ontwikkeling naar meer transparantie in zijn beraadslagingen wanneer hij als wetgever optreedt en tegelijkertijd beslotenheid handhaven voor gedachtewisselingen tussen staatshoofden en regeringsleiders. 2-137
Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb me bij de kwestie inzake de openbaarheid van de bijeenkomsten van de Raad van stemming onthouden, omdat ik van oordeel ben dat het hier om een schijnprobleem gaat. Als we de Raad ertoe verplichten onder het oog van de camera's te beraadslagen, krijgen we een splitsing tussen formele gedachtewisselingen en onderhandelingen in de achterkamers. Iedere vorm van onderhandeling vraagt om een zekere mate van vertrouwelijkheid. 2-138
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Wij zijn van mening dat de vergaderingen van de Raad en het Coreper openbaar moeten zijn wanneer deze organen als wetgever optreden. Dat is een belangrijk democratisch beginsel om het mogelijk te maken dat kiezers de door hen gekozen vertegenwoordigers ter verantwoording kunnen roepen. Helaas bevat het ontwerpverslag diverse paragrafen waarin steun wordt gegeven aan het aannemen van het ontwerp van het Grondwettelijk Verdrag dat bij de referenda in Frankrijk en Nederland is verworpen. Wij hebben geprobeerd deze passages uit het verslag geschrapt te krijgen door te vragen om aparte stemmingen over deze specifieke paragrafen. Ongeacht de uitslag van deze stemmingen zullen wij toch voor het verslag in zijn geheel stemmen, omdat de hervormingen inzake openheid van het werk van de Raad en van het Coreper hoge prioriteit hebben, en wij willen de Raad onder druk zetten om zijn reglement te wijzigen. Wij zijn echter sterk tegen de manier waarop de meerderheid van het Europees Parlement zich in verband met deze belangrijke openbaarheidskwestie mengt in het debat over de toekomst van het Grondwettelijk Verdrag. 2-139
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Dit verslag is een resultaat van een onderzoek van de Ombudsman van het Europees Parlement naar de openheid van de Raad. De Ombudsman van het Europees Parlement is van oordeel dat de bijeenkomsten van de Raad, wanneer die als wetgever optreedt, niet openbaar zijn en dat de weigering van de Raad om deze bijeenkomsten in het openbaar te houden, een voorbeeld van wanbeheer zijn. Dit tijdige verslag volgt op het verzoek van het Britse voorzitterschap om grotere transparantie. Bovendien onderstrepen opiniepeilingen en uitspraken van NGO’s, de burgermaatschappij en de academische wereld de
40
04/04/2006
behoefte van burgers aan een meer democratische rekenschapsplicht van hun regeringen betreffende EUkwesties.
terugwerkende kracht mogen hebben en van toepassing moeten zijn met ingang van de inwerkingtreding van de gewijzigde verordening.
Ik ben het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat een belangrijk wetgevend orgaan van de EU nog steeds achter gesloten deuren vergadert wanneer het als wetgever optreedt, temeer daar de EU zich thans als bevorderaarster van democratisering en democratische rekenschapsplicht beschouwt. Daarom ben ik ervoor dat de openbare bijeenkomsten van de Raad door de omroep en op internet worden uitgezonden en dat officiële transcripties van de wetgevende vergaderingen worden gepubliceerd.
2-143
De aan de Raad voorgelegde amendementen moeten worden gezien als een langverwachte aanpassing van de Raad aan de Europese realiteit en de institutionele gelijkheid op het vlak van de wetgeving in de Europese Unie. 2-140
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Ik feliciteer mijn fractiegenoot, de heer Hammerstein Mintz, van harte met zijn belangrijke verslag dat raakt aan de kern van veel van de problemen waarmee de EU momenteel te kampen heeft. In Schotland, waar ik vandaan kom, heeft de grootste verwarring over de EU, net als in veel andere landen, betrekking op het gebrek aan transparantie en het gevoel dat de EU op de een of andere manier geen rekenschap aflegt. Volgens mij heeft dit allemaal te maken met het feit dat de Raad van ministers achter gesloten deuren en vaak midden in de nacht vergadert. Voor een organisatie die de mond zo vol heeft van openheid, merken we daar in de praktijk buiten dit Parlement weinig van. Als de Raad zijn deuren zou openen, zou de bevolking van Europa meer te weten komen over wat in hun naam wordt gedaan. Dit verslag is slechts het begin van dat proces en we moeten blijven hameren op deze cruciale kwestie. 2-141
- Verslag-Cashman (A6-0052/2006) 2-142
Sérgio Marques (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Ik feliciteer de heer Cashman met zijn belangrijke verslag houdende aanbevelingen aan de Commissie inzake de toegang tot de documenten van de instellingen. Het verslag heeft mijn stem gekregen en die steun geldt met name de noodzaak dat de Commissie in 2006 het Europees Parlement een wetsvoorstel doet toekomen over “het recht op toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en algemene beginselen en beperkingen op grond van openbare of particuliere belangen met betrekking tot dit recht van toegang”. Debatten tussen de instellingen moeten het voorstel voorbereiden en het voorstel zelf dient de gedetailleerde aanbevelingen te volgen. Verder zijn we het ook eens met de opvatting dat de nieuwe regels inzake de toegang tot documenten geen
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Sinds de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam en het van kracht worden van artikel 255 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is transparantie een fundamenteel beginsel van de Europese Unie, met als belangrijkste doel de versterking van het democratische karakter van de Europese instellingen. Dit verslag doet een beroep op de Commissie om een wetgevingsvoorstel te vormen voor het recht op toegang tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Door middel van dit voorstel wordt in het verslag getracht het subsidiariteitsbeginsel, de fundamentele rechten van burgers, de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens, met name inzake artikel 8, alsmede artikel 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten na te leven. Ik steun dit verslag van harte omdat ik van mening ben dat de EU niet alleen de verplichting heeft om naar haar burgers toe zo open en transparant mogelijk te zijn; de EU heeft ook een voorbeeldfunctie te vervullen voor de regeringen en parlementen van de lidstaten en die van de toetredende landen en kandidaat-lidstaten. 2-144
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Ik feliciteer de heer Cashman met dit verslag dat ik vandaag met alle genoegen heb gesteund. De problemen die veel leden hebben gehad in verband met toegang tot documenten hebben het hele Parlement beziggehouden en het is dan ook terecht dat we er nu bij stilstaan. Ik hoop wel dat de doelstellingen van dit verslag zullen worden vertaald in actie. 2-145
- Verslag-Papastamkos (A6-0051/2006) 2-146
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de EU staat binnen de WTO in meerdere opzichten onder druk. Aan de ene kant zullen we bepaalde veranderingen moeten accepteren om de armoede in de armste landen te bestrijden, maar aan de andere kant mogen we niet te royaal zijn met de unilaterale concessies die we doen. Met name de ACS-landen lopen het gevaar dat ze zich in eigen vlees snijden met hun eis om de tarieven te verlagen. Dat kan niet de zin van deze onderhandelingen zijn, en daarom heb ik tegen dit verslag gestemd. Tegelijkertijd moeten we verhinderen dat het invoerverbod op genetisch gemanipuleerd materiaal wordt opgeheven, zoals dreigt te gebeuren. Hier ligt voor de Europese Unie een mooie kans om op het internationale toneel te laten zien dat ze een sterke gemeenschap is. Tot slot moeten we ook snel een oplossing vinden voor het Chinese probleem van de douaneheffingen op auto-onderdelen. Als dat niet lukt
04/04/2006 zullen waarschijnlijk ook de laatste autofabrikanten definitief uit Europa naar China verhuizen. 2-146-500
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het voortreffelijke verslag gestemd van mijn collega en vriend Georgios Papastamkos over de evaluatie van de Doha-ronde na de ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie in Hongkong van december 2005. Ik ben namelijk van oordeel dat de - met name westerse - economieën steun moeten geven aan het ontwikkelingsprogramma van Doha, dat voorziet in open en eerlijke handel die het mogelijk maakt de armoede in de wereld terug te dringen, doordat deze vorm van handel fungeert als motor voor vooruitgang in zowel de ontwikkelingslanden als de ontwikkelde landen. Maken we die keuze niet, dan zullen we daarvoor een hoge prijs betalen op politiek vlak, met name via de opkomst van extremistische bewegingen. Ik ben blij dat in deze onderhandelingen erkend is dat een multilaterale aanpak zinvol is en dat internationale handel welvaart kan genereren en dus kan bijdragen tot vooruitgang op sociaal gebied. Het zal voor iedereen duidelijk zijn welke buitengewoon nuttige rol een krachtige, verenigde politieke Europese Unie kan spelen in deze mondiale strijd, in een wereld waarin nationaal eigenbelang steeds meer terrein wint ten koste van verzwakte internationale instellingen. 2-147
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. - (FR) De WTO probeert op dit moment oplossingen te vinden voor problemen die zonder haar nooit zouden zijn ontstaan, problemen die voortvloeien uit haar pogingen koste wat kost wereldwijd vrijhandel ingevoerd te krijgen, hoe nadelig dat ook uitpakt voor de bevolking: dumping in alle soorten en maten, problemen met vervalsing en namaak, belemmering van de markttoegang voor de meeste landen behalve de EU-landen, transparante subsidies (in Europa) of versluierde subsidies (elders, met name in de Verenigde Staten) die tot concurrentievervalsing leiden, enzovoort. De wereldmarkt is een jungle waarin de zwaksten, de armsten, de aangewezen slachtoffers zijn, en de enige regio die zich aan de spelregels houdt, Europa, is een collateral victim. Als we de minst ontwikkelde landen willen helpen bij hun ontwikkeling, moeten we ze niet in het WTO-systeem opnemen, maar ze daartegen beschermen. Net zoals sommige laureaten van de Nobelprijs voor economie zijn wij van mening dat vrijhandel waarbij alle partijen baat hebben alleen kan bestaan tussen landen die een gelijk niveau van ontwikkeling hebben; de handel met alle andere landen moet gereguleerd worden hetgeen overigens niet betekent dat er geen speciale handelsregelingen kunnen worden getroffen ten gunste van de ontwikkelingslanden. Het betekent evenmin dat in iedere "zone" die zo ontstaat een gezamenlijk handelsbeleid gevoerd moet worden dat aangestuurd wordt door een supranationaal ambtenarenapparaat. Kortom, vrijhandel is geen doel op zich. 2-148
41 Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Dit initiatiefverslag belicht de dubbele moraal van de EU in het internationale handelsbeleid. Er wordt in enthousiaste bewoordingen gesproken over de noodzaak dat zich ontwikkelende economieën hun markt openstellen voor Europese ondernemingen. Tegelijkertijd zegt de rapporteur dat het “multifunctionele karakter” van de landbouwsector in de EU “in ere moet worden gehouden”. Wij vinden dat vrijhandel op termijn leidt tot een betere wereld. Er moet echter wel rekening worden gehouden met het ontwikkelingsniveau van de verschillende landen. Om ervoor te zorgen dat handel, ook in het begin van het ontwikkelingsproces, de armoede vermindert, moet de EU haar handelsbeleid veranderen door de landbouwsteun af te schaffen en door arme landen toe te staan om op goede voorwaarden te concurreren. Omdat het verslag voor het grootste deel uit negatieve bewoordingen bestaat, hebben wij bij de stemming van vandaag tegen gestemd. 2-149
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Met deze resolutie wil de meerderheid van het Europees Parlement een bijdrage leveren aan de voortzetting van de liberalisering van de wereldhandel – in de landbouw, voor niet-landbouwproducten en in de dienstensector – bij de lopende WTO-onderhandelingen. De meerderheid in dit Parlement wil dolgraag dat die onderhandelingen voor het eind van 2006 zijn afgesloten. De gevolgen van de verdieping van de liberalisering van de handel – met het omzeilen van de huidige tegenstrijdigheden of het verzwakken van de standpunten die een aantal zogenaamde ontwikkelingslanden tot nu toe hebben verdedigd – zouden uiterst negatief zijn voor de werknemers en voor de bevolking in het algemeen. We kunnen het voorbeeld aanhalen van de dienstensector, waarvoor of de EU of de VS tot 28 februari verzoeken tot liberalisering van de volgende sectoren hadden ingediend: lucht- en zeevervoer, audiovisuele diensten en cultuur, informatica, bouw, onderwijs, energie, milieu, telecommunicatie, distributie, architectuur en engineering, postdiensten en financiële en juridische diensten. Dat betekent dat ze voor die sectoren het opheffen verlangen van de beperkingen voor buitenlandse investeringen, vestiging en dienstverlening in andere landen, nationaliteitsvereisten en concurrentiebeperkingen. Men wil met andere woorden de mechanismen afschaffen waarmee de minder (of meer) ontwikkelde landen hun ontwikkeling kunnen garanderen en een antwoord kunnen geven op de noden van hun inwoners. Dit allemaal tot veel genoegen van de grote financieeleconomische groepen in de EU en de VS met hun
42 onbeperkte drang naar uitbuiting en onmenselijk winstbejag. 2-150
David Martin (PSE), schriftelijk. - (EN) Dit verslag over de uitkomst van de conferentie van de WTO in Hongkong komt op een cruciaal moment, aangezien de uitkomst van de onderhandelingen momenteel nog onzeker is. We hebben vandaag gestemd voor een duidelijk politiek signaal naar de onderhandelingspartners, waaronder de EU, om de toezeggingen ten aanzien van de armste landen, zoals die in Doha zijn afgesproken, na te komen. Als woordvoerder op het terrein van de internationale handel voor de sociaal-democraten heb ik in het commissiestadium een aantal amendementen op dit verslag ingediend. Net als nu was mijn verzoek toen om essentiële overheidsdiensten (waaronder water) van de liberalisering uit te sluiten. In verband met de paragraaf over NAMA vroeg ik om flexibiliteit ten aanzien van het aantal en het bereik van de coëfficiënten die worden gehanteerd bij de formulering van tariefverlagingen, zodat er voor ontwikkelingslanden voldoende beleidsruimte overblijft om het tempo van het liberaliseringsproces te bepalen. Ik heb vandaag voor een vergelijkbaar amendement gestemd. Wat betreft landbouw: ik ben het eens met de Commissie dat onderhandelingen parallel dienen te lopen met die van andere sectoren, maar ik kon mijn stem niet geven aan de verzoeken van een aantal van mijn collega’s om het huidige EU-voorstel voorwaardelijk en zelfs herroepelijk te maken. Ik ben van mening dat het huidige aanbod in ieder geval van kracht moet blijven.
04/04/2006 2-152
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. - (EN) Er waren zoveel amendementen op dit verslag dat ik het niet kon steunen, hoewel ik het met een aantal punten eens ben. De doelstellingen van de campagne “Maak armoede geschiedenis” en de mars in Edinburgh afgelopen zomer zijn van geen kant gehaald en dat is een gemiste kans. We hadden vandaag een luider en duidelijker boodschap aan onze regeringen en de Europese Commissie kunnen afgeven. In plaats daarvan hebben we de huidige situatie min of meer bestendigd en dat vind ik onwenselijk. 2-153
Marc Tarabella (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik wil aangeven waarom ik uiteindelijk, tijdens de eindstemming, tegen het verslag gestemd heb. De reden is de verwerping van amendement 22, waarin afkeuring uitgesproken werd over het feit dat de Commissie aandringt op liberalisering van de diensten in de EU en daarbuiten zonder maatregelen voor te stellen voor een passend regelgevingskader op sociaal en milieugebied. Het is mijn diepste overtuiging dat geen enkel land de verplichting opgelegd mag worden een dienstensector, om het even welke, te liberaliseren en dat in het bijzonder sectoren als gezondheidszorg, watervoorziening, onderwijs en audiovisuele diensten uitgesloten dienen te worden van liberaliseringsmaatregelen. Dit deel van het amendement is op het nippertje verworpen, met 291 stemmen voor en 299 tegen bij 20 onthoudingen. Om die reden heb ik het niet wenselijk geacht een positieve stem uit te brengen tijdens de eindstemming.
2-151
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Het verslagPapastamkos over de evaluatie van de ministersconferentie van de WTO in Hongkong noopt ons bij twee zaken stil te staan. In de eerste plaats zou het niet moeilijk moeten zijn in te zien dat de internationale handel een uniek potentieel vormt om ontwikkeling en welvaart te bevorderen. Aan de ene kant zullen bij stijgende handelstransacties de afhankelijkheid en samenwerking van staten toenemen. Aan de andere kant zal bij intensivering van de internationale handel de economische welvaart van de verschillende landen groeien. Daarmee verbeteren we niet alleen de levensomstandigheden van de wereldbevolking maar wordt de wereld ook veiliger. Op de tweede plaats moeten we echter concluderen dat degenen die vandaag streven naar een wereld met meer en eerlijker handel en meer respect voor de regels na deze Top onmogelijk tevreden kunnen zijn. Naarmate het jaar 2006 vordert, verwijderen we ons steeds meer van het doel de eind 2001 gestarte ronde voor het eind van dit jaar met succes te beëindigen. Om dat doel te realiseren dienen wij zelf een akkoord te bereiken over de voordelen van vrijhandel en de regels die ervoor zouden moeten gelden.
2-154
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De Communistische Partij van Griekenland heeft tegen het verslag over de evaluatie van de Doha-ronde gestemd, omdat dit zich beweegt binnen het reactionair, volksvijandig kader van de ministeriële bijeenkomst van de WTO in Hongkong en een herhaling vormt van de waanzinnige eisen die het EU-kapitaal, in bewonderenswaardige samenwerking met de VS, heeft opgesteld en promoot. Het doel van de EU en de VS voor de nog steeds lopende onderhandelingen is een nog grotere uitbuiting van de volkeren en de natuurlijke hulpbronnen van de ontwikkelde kapitalistische landen, en in nog sterkere mate van de ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen. De EU en de VS gaan, samen met de andere imperialistische mogendheden, over tot een selectieve openstelling van de markten en tot afschaffing van de subsidies op landbouwproducten - ten nadele van de kleine en middelgrote boeren - om het monopolistisch kapitaal de mogelijkheid te bieden om de markten van de ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen te penetreren, de industrieproducten onder controle te brengen, de dienstverlening in handen te krijgen en
04/04/2006 water, energie, enzovoort te kunnen uitbuiten en plunderen, om aldus hun winsten te optimaliseren. 2-155
- Verslag-García-Margallo y Marfil (A6-0077/2006) 2-156
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik heb voor het voortreffelijke verslag gestemd van mijn collega José Manuel García-Margallo y Marfil over de toestand van de Europese economie in het kader van het voorbereidend verslag over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2006, waarin de voorwaarden onderstreept worden die nodig zijn om te komen tot duurzame economische groei. Dit verslag is van groot belang om goed te begrijpen waarom Europa behoort tot de - met name ontwikkelde regio's van de wereld waar we de zwakste groei waarnemen. Overregulering, met als gevolg een minder flexibele economie, een gering aantal ondernemingen dat in de wereld een vooraanstaande rol speelt, een groeitempo van kleine en middelgrote ondernemingen dat achterblijft bij dat in de Verenigde Staten, een laag werkgelegenheidscijfer en een te geringe gemiddelde arbeidsduur, en tot slot een gebrek aan investeringen op het gebied van beroepsopleiding, onderzoek en ontwikkeling: dat zijn de factoren die de huidige situatie voor een groot deel verklaren. Tegen de achtergrond van de wereldwijde concurrentiestrijd die Europa op economisch en sociaal gebied moet aangaan, is het dringend noodzakelijk dat de lidstaten via hun nationale hervormingsplannen en samen met de Europese Unie de voorwaarden scheppen die nodig zijn voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Lissabon, waarmee beoogd wordt Europa tot de best presterende economie van de wereld te maken. 2-157
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Weer een verslag over de toestand van de economie! Weer de bevestiging van een aantal dwalingen! Weer dezelfde aangedragen oplossingen! De economische en sociale situatie is nog steeds precair, ongelijkheid neemt toe, het niveau van armoede en werkloosheid is onaanvaardbaar en de economische groei blijft traag en wankel. Het financiële aspect prevaleert boven de reële economie en er wordt opnieuw gesteld dat het nodig is vertrouwen te wekken door een strikte toepassing van het Stabiliteitspact en het monetair beleid door de ECB. Tevens wordt de noodzaak bekrachtigd de belastingen voor de ondernemingen te verlagen. Dat zijn puur liberale standpunten die we alleen maar kunnen verwerpen. Wat is er uit naam van de mondialisering gebeurd? De rechten van werknemers en de sociale zekerheid zijn ondermijnd, er is een grotere flexibilisering van de arbeidsmarkt opgelegd (met de nieuwe toverformule “flexzekerheid”, waarvan het CPE-contract voor de starters op de arbeidsmarkt in Frankrijk het eerste
43 voorbeeld is), de verhoging van de daadwerkelijke en wettelijke pensioenleeftijd wordt gerechtvaardigd, de liberalisering van de energiesector wordt bevorderd en er wordt gepleit voor liberalisering van de dienstverlening. Het gevolg is deregulering van de arbeidswetgeving en sociale en ecologische dumping. Dat is prachtig nieuws voor de economische en financiële groepen. Maar zoals altijd krijgen de werknemers en de zwakkeren in de samenleving de hardste klappen. Daarom hebben wij tegengestemd. 2-158
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Zoals ieder jaar is het verslag van het Europees Parlement over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid wat het onderdeel constateringen betreft niet meer dan een verzameling gemeenplaatsen en wat het onderdeel voorstellen betreft een waslijst van aanbevelingen waarmee zowel de linkse als de rechtse afgevaardigden in dit Parlement enthousiast instemmen, maar die door de partijen waartoe zij behoren nooit ofte nimmer uitgevoerd zullen worden wanneer zij aan de macht zijn. Hypocrisie alom dus, maar daarnaast zou ik drie punten willen benadrukken die ik echt verbazingwekkend vind. Ten eerste ontbreekt iedere verwijzing naar de ongerechtvaardigde verhogingen van de rentetarieven waartoe de Europese Centrale Bank is overgegaan, terwijl die toch een rol spelen bij de stagnatie waarvan op dit moment sprake is in de eurozone. Ten tweede wordt de Europese Unie door de rapporteur beschouwd als een volkomen homogene zone die bestaat uit landen die allemaal met precies dezelfde problemen te maken hebben; sinds de laatste uitbreiding verschillen de omstandigheden echter zeer sterk van land tot land. En ten derde: de roep om EU-wetgeving die "verenigbaar moet zijn met de wetgeving van onze concurrenten" kan geïnterpreteerd worden als een onacceptabele oproep tot neerwaartse nivellering op sociaal en milieugebied. Als wij er niet reeds van overtuigd waren dat het beleid van Brussel als zodanig grotendeels verantwoordelijk is voor de economische problemen die wij ondervinden, zouden deze drie punten alleen al genoeg geweest zijn om tegen te stemmen. 2-128
Marie-Noëlle Lienemann (PSE), schriftelijk. - (FR) Ik heb geen steun gegeven aan de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, die nu al een aantal jaren enkel een bekrachtiging inhouden van de liberale koers van de EU en de oorzaak zijn van de zwakke groei, de werkloosheid, de baanonzekerheid van werknemers en de achteruitgang van onze socialezekerheidsstelsels. In het verslag wordt nergens steun uitgesproken voor richtsnoeren op basis waarvan een alternatief beleid gevoerd zou kunnen worden: ondersteuning van de koopkracht en opwaardering van de lonen om de particuliere consumptie en de groei een impuls te geven; steun voor ruime publieke investeringen met het oog op
44 modernisering en bevordering van de werkgelegenheid; harmonisatie in opwaartse richting van belastingen en sociale normen ter bestrijding van dumpingpraktijken; en instelling van een echte economische regering als tegenwicht tegen de ECB. 2-159
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. - (EL) De globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de EU voor 2006 omvatten alle volksvijandige maatregelen die maar mogelijk zijn. Deze zullen gepaard gaan met duur leven, werkloosheid, ongelijkheid, armoede, onzekerheid, misère voor de arbeiders en de volksklasse en nog meer rijkdom voor het kapitaal van het euroverbond. Deze richtsnoeren zijn veiliggesteld met de nationale hervormingsprogramma’s (NHP’s), die tot doel hebben de lus in het touw van de kapitalistische barbaarsheid die met de strategie van Lissabon tot uitdrukking komt snel en strak om de hals van de volkeren te leggen. Alibi’s zijn er genoeg: de vergrijzing van de bevolking voor de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd; de noodzaak van energiezekerheid voor de privatisering van de energiesector - waarbij energie wordt veranderd van sociaal goed in handelswaar -, vermindering van de tekorten via de “beteugeling” van de uitgaven voor de volksbehoeften overeenkomstig de vereisten van het Stabiliteitspact, en koppeling tussen loon en productiviteit om loons- en pensioenverminderingen te kunnen bewerkstelligen. Tegelijkertijd zijn er belastingverminderingen en administratieve vereenvoudigingen ter bevordering van de oprichting van nieuwe bedrijven, soepele arbeidsvormen en levenslang leren - teneinde aan de behoeften van de markt te kunnen voldoen -, staatssteun en onderzoek in dienst van de ondernemers en niet om aan de behoeften van de samenleving te kunnen voldoen. Dat is de nieuwe aanval van de EU op de arbeidersklasse en de jeugd. Alleen een massale beweging kan die pareren en nieuwe wegen openen. De enorme rijkdom die wordt geproduceerd moet in de praktijk worden gebruikt en de vruchten daarvan moeten ten goede komen van de scheppers daarvan, de werknemers, en niet van hun uitbuiters. 2-160
Claude Moraes (PSE), schriftelijk. - (EN) Ik heb dit verslag gesteund omdat erin naar wordt gestreefd om de kosten voor gezondheidszorg en medicijnen voor veel van de armste landen te verlagen. Ik sta achter de opzet van amendement 3 om deze kosten te verlagen, maar het amendement deugt niet aangezien het voorziet in een algemene limiet voor alle patiëntenbescherming voor gerelateerde producten die de markten op mondiaal niveau zou kunnen verstoren en de verdere ontwikkeling mogelijk in de weg staat. 2-161
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) In grote lijnen kan ik instemmen met de zorgen en de
04/04/2006 aanbevelingen in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2006. In deze tijd dient het debat zich te richten op het nemen van concrete besluiten met als doel het economisch klimaat voor groei, concurrentie, innovatie, het scheppen van werkgelegenheid en het genereren van inkomen gunstig te beïnvloeden. Daarbij moeten we onze energie niet steken in bijkomstige of, wat even erg is, vanzelfsprekende zaken. De lidstaten van de Europese Unie, en met name hun politieke leiders, hebben de plicht een politiek milieu te bevorderen dat gunstig is voor economische hervormingen. Het is hoognodig een verhaal te houden waarin waarheid, moed en resultaten centraal staan. We moeten de moed hebben onze samenlevingen uit te dagen te investeren in de toekomst en in zichzelf. We moeten in staat zijn de noodzakelijke voorwaarden voor die investeringen te creëren. De toekomst hoeft ons niet per se angst in te boezemen, maar de meeste Europese regeringen lijken zich door vrees te laten leiden. Dit verslag gaat daar tegen in en daagt uit tot actie met concrete doelstellingen en voornemens die ik in meerderheid deel. Daarom verdient dit verslag mijn instemming. 2-162
Kathy Sinnott (IND/DEM), schriftelijk. - (EN) Ik heb tegen het verslag-García-Margallo y Marfil gestemd omdat het verslag het voorstel van de Commissie voor een geconsolideerde gemeenschappelijke belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting steunt, zoals in paragraaf 16 staat. Dit voorstel voor een geconsolideerde gemeenschappelijke belastinggrondslag is duidelijk de eerste stap in de richting van belastingharmonisatie, die grote maar nauwelijks uitgesproken bedreiging voor de Ierse welvaart. Ook ben ik tegen de regeling inzake belastingheffing voor het MKB in het land van oorsprong. Deze belastingharmonisatie druist in tegen de wensen van het Ierse volk. Als we in de EU een gemeenschappelijke belastinggrondslag hebben, verspelen we een van de belangrijkste bepalende factoren voor onze economische onafhankelijkheid en ons huidige welvaartspeil. Ik beschouw dat als de opmaat naar gedwongen gemeenschappelijk Europees belastingbeleid voor Ierland. Ik moet de Ierse regering adviseren bijzonder goed op te letten, want onze vrijheid komt hier in gevaar en moet krachtig worden verdedigd. Ierse regeringskringen komen telkens met het verhaal dar er geen plan bestaat om de belasting te harmoniseren, en als dat wel zo was, zouden ze ertegen zijn. Nu, het plan daagt al aan de horizon. Het wordt tijd om te laten zien wat u waard bent. 2-163
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. - (EN) We staan achter de opzet van amendement 3 om de kosten voor gezondheidszorg en medicijnen voor veel van de armste landen te verlagen, maar het amendement deugt niet aangezien het voorziet in een algemene limiet voor alle
04/04/2006 patiëntenbescherming voor gerelateerde producten die de markten op mondiaal niveau zou kunnen verstoren en de verdere ontwikkeling mogelijk in de weg staat. Dergelijke kwesties kunnen het beste op het niveau van de VN en de WHO worden aangepakt. De EPLP houdt vast aan haar standpunt over vennootschapsbelasting, dat wil zeggen dat we tegen een herziening van de belastinggrondslag zijn. We willen dat de belastingautoriteiten de steun voor KMO’s die grensoverschrijdend opereren, beter coördineert, maar we erkennen dat dit de bevoegdheid van de EU-lidstaten moet blijven. 2-164
Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen 2-165
(De vergadering wordt om 12.50 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat) 2-166
VOORZITTER: JOSEP BORRELL FONTELLES Voorzitter 2-167
Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen 2-168
Gewijzigd voorstel voor een richtlijn inzake diensten in de interne markt en mededeling betreffende Richtlijn 96/71/EG (Terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten) (debat) 2-169
De Voorzitter. − Aan de orde is de mededeling van de Commissie: Gewijzigd voorstel voor een richtlijn inzake diensten in de interne markt en mededeling betreffende Richtlijn 96/71/EG (Terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten). Zoals bekend is dit het gewijzigde voorstel voor de zogeheten “Bolkestein-richtlijn” volgende op de eerste lezing ervan in het Parlement. 2-170
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, toen we tijdens de vergaderperiode van februari over dit voorstel debatteerden, zei ik dat de Commissie haar gewijzigde voorstel zou baseren op de stemming in het Parlement. Ik denk dat u in de tekst die het college vandaag heeft aangenomen, zult zien dat we die toezegging zijn nagekomen. We hebben getracht om de door u bereikte consensus over een aantal belangrijke artikelen te respecteren. U zult zien dat de amendementen op artikel 16 - de vrijheid om diensten te leveren - en artikel 17 derogatie van de vrijheid om diensten te leveren - in het gewijzigde voorstel zijn opgenomen. We hebben gezondheidszorg volledig buiten de werkingssfeer van het voorstel gehouden en overeenkomstig de gedane toezegging zullen we met een afzonderlijk initiatief voor de gezondheidszorg komen. Belasting, uitzendbureaus,
45 beveiligingsdiensten en de audiovisuele sector zijn ook buiten de werkingssfeer van het gewijzigde voorstel gehouden. Eén kwestie inzake de werkingssfeer waarbij we u niet hebben gevolgd, is de uitsluiting van juridische dienstverlening. De Commissie acht dit niet noodzakelijk, aangezien in artikel 3 reeds is bepaald dat in het geval dit voorstel in strijd is met een specifieke richtlijn, de richtlijn prevaleert. Bovendien hebben we de tekst over de uitoefening van officiële bevoegdheden afgestemd op artikel 45 van het EU-Verdrag. We hebben de uitsluiting van sociale diensten gebaseerd op de diverse amendementen die u in dit verband hebt aangenomen. Ik weet zeker dat u het met me eens bent dat elke uitsluiting duidelijk omschreven moet worden en dat hebben we dan ook geprobeerd. Als we willen voorkomen dat de verschillende lidstaten de richtlijn op verschillende wijzen interpreteren, moeten we zorgen voor juridische zekerheid. In de tekst van het gewijzigde voorstel wordt omschreven dat de uitsluiting uit de richtlijn betrekking heeft op de sociale diensten met betrekking tot sociale huisvesting, kinderen en ondersteuning van gezinnen en personen in nood die door de staat of daartoe door de staat aangewezen aanbieders worden geleverd. Bovendien komt de Commissie een dezer weken met een mededeling over sociale diensten van algemeen belang, waarin wordt stilgestaan bij het belang van die diensten voor onze burgers. Het besluit om de wisselwerking tussen het voorstel voor de dienstenrichtlijn en het arbeidsrecht volledig op te heffen, is mijns inziens een van de belangrijkste onderdelen die kunnen bijdragen aan een positievere sfeer rond dit nieuwe voorstel voor een dienstenrichtlijn. Dit besluit heeft ons in staat gesteld om tegenwicht te bieden aan de beweringen dat we de sociale normen verlagen en het Europese sociale model in gevaar brengen. Die beweringen waren weliswaar een verkeerde voorstelling van zaken, maar deze visie was hardnekkig en heeft het debat over dit belangrijke voorstel vergiftigd. Het gewijzigde voorstel is in dit opzicht in ieder geval duidelijk: het arbeidsrecht is volledig uit het voorstel geschrapt. Dientengevolge zijn artikel 24 en 25 uit het gewijzigde voorstel geschrapt. Zoals ik tijdens het debat in februari echter ook al zei, zou de Commissie met een mededeling komen over de kwesties rond de terbeschikkingstelling van werknemers, waar artikel 24 en 25 voor bedoeld waren. Mijn collega Vladimir Špidla zal zo meteen uiteenzetten voor welke benadering de Commissie vandaag heeft gekozen. Ik wil alvast zeggen dat deze mededeling een wezenlijk onderdeel is van onze inspanningen om in de Raad overeenstemming over het voorstel voor de dienstenrichtlijn te bereiken. Ik wil nog twee andere kwesties in verband met het gewijzigde voorstel naar voren brengen. In artikel 3 hebben we duidelijk gemaakt dat alle bijzondere wetten
46 prevaleren boven de bepalingen van het voorstel voor de dienstenrichtlijn. We hebben in artikel 3 met name duidelijk gemaakt dat de richtlijn niet van invloed is op het internationale privaatrecht en dat betekent dat consumenten in principe profijt hebben van de regel inzake consumentenbescherming die in de wetgeving van hun eigen lidstaat is vastgelegd. De Commissie heeft ook aanvaard dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering in artikel 27 niet verplicht maar facultatief is. Sinds het Europees Parlement in februari heeft gestemd, is in de hele Europese Unie het besef gegroeid dat de consensus die u hebt bereikt de basis was voor dit verdere debat. De regeringsleiders hebben hier twee weken geleden tijdens de Europese Raad hun steun aan gegeven. We zijn nu ruim in de gelegenheid om verder te bouwen op deze toenemende consensus. Ik wil dat de mogelijkheden ten aanzien van groei en werkgelegenheid die dit voorstel biedt, zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Ik zal dit gewijzigde voorstel later deze maand presenteren aan de informele Mededingingsraad in Graz. Ik heb het vertrouwen dat we met de actieve steun van het Oostenrijks voorzitterschap en de lidstaten een goede kans maken om tijdens dit voorzitterschap flinke vooruitgang te boeken. (Applaus) 2-171
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie heeft zojuist een mededeling goedgekeurd met een toelichting en richtsnoeren voor de lidstaten betreffende de detachering van werknemers met het oog op het grensoverschrijdend verlenen van diensten. De mededeling bevat eveneens voorstellen die de lidstaten kunnen helpen bij de tenuitvoerlegging van de administratieve samenwerking, bij de toegang tot informatie en het toezicht op de naleving van de richtlijn betreffende detachering van werknemers. De Commissie heeft deze mededeling in februari jongstleden aangekondigd, nadat de stemming over de dienstenrichtlijn in het Europees Parlement had plaatsgevonden, en heeft toen verklaard dat intrekking van de artikelen 24 en 25, waarin bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot de administratieve hinderpalen voor detachering van werknemers, bij meerderheid moet worden besloten. De intrekking van deze artikelen mag door de lidstaten echter niet worden geïnterpreteerd als een mogelijkheid om buitensporige administratieve hinderpalen voor bedrijven die werknemers in andere lidstaten detacheren, te introduceren of te handhaven. De detachering van werknemers in andere lidstaten is geregeld met Richtlijn 96/71/EG. Deze heeft tot doel harmonisatie te bewerkstelligen van enerzijds het recht van bedrijven om grensoverschrijdend diensten te verlenen en anderzijds de rechten van de werknemers die tijdelijk in een andere lidstaat zijn gedetacheerd om daar een dienst te
04/04/2006 verrichten. De richtlijn is het belangrijkste instrument voor het verzekeren van vrij verkeer van diensten en tegelijkertijd het belangrijkste instrument om sociale dumping te voorkomen. De juridische toelichting die de Commissie vandaag heeft goedgekeurd biedt de nodige verduidelijking met betrekking tot de controlemaatregelen die de lidstaten moeten toepassen als zij toezicht uitoefenen op de eerbiediging van de in de richtlijn genoemde arbeidsvoorwaarden. Het doel hiervan is ervoor te zorgen dat de lidstaten het beginsel van vrij verkeer van diensten naleven en dat tegelijkertijd sociale dumping wordt vermeden. De mededeling voorziet ook in een toelichting op en richtsnoeren voor vier soorten van controlemaatregelen, in het bijzonder: de verplichting om een vergunning aan te vragen, de verplichting om over een vertegenwoordiger te beschikken op het grondgebied van de ontvangende lidstaat, de aanmeldingsplicht en de verplichting om documenten op te stellen met betrekking tot sociale en arbeidsvoorwaarden. De conclusies van de mededeling luiden als volgt. De verplichting om over een vertegenwoordiger te beschikken op het grondgebied van de ontvangende lidstaat wordt beschouwd als zijnde buitensporig. Het zou voldoende moeten zijn om onder de gedetacheerde werknemers iemand - bijvoorbeeld een voorman - aan te wijzen die als contactpersoon met de bevoegde autoriteiten in de lidstaten kan fungeren. Evenmin lijkt het redelijk om de verplichting in verband met een stelselmatige verklaring vooraf alleen van toepassing te laten zijn op detachering van werknemers voor het verrichten van een dienst. Erkend wordt dat het noodzakelijk is om documenten beschikbaar te houden maar deze verplichting mag alleen gelden indien het gaat om documenten die absoluut noodzakelijk zijn en die de autoriteiten van de lidstaat in staat stellen om effectieve ondersteunings- en controleactiviteiten te verrichten. Deze verplichting mag bijvoorbeeld niet van toepassing zijn op sociale-verzekeringsdocumenten aangezien deze zijn geregeld in Richtlijn 1408/71/EG. Eveneens komt men tot de conclusie dat het redelijk is een voorafgaande aanmelding van de werkzaamheden te verlangen. Dergelijke aanmeldingen moeten worden gedaan uiterlijk op de dag waarop de werkzaamheden beginnen. De Commissie is van plan om de toegang tot informatie over de arbeidsvoorwaarden van werknemers en bedrijven te vergemakkelijken en te zorgen voor een betere samenwerking tussen de autoriteiten van de betrokken landen. Het is ook essentieel dat de werknemers en bedrijven meer middelen krijgen om ervoor te zorgen dat de arbeidswetgeving effectief wordt gehandhaafd. Uitgaande van studie die de Commissie heeft verricht met betrekking tot de toepassing van de richtlijn - die te vinden is op het portaal van de betrokken Commissiedienst - zijn wij tot de conclusie gekomen dat er op alle gebieden veel ruimte is voor verbeteringen. In de mededeling worden verscheidene voorstellen gedaan waarmee de lidstaten deze tekortkomingen zouden kunnen verhelpen. Daaronder
04/04/2006 vallen verbeteringen van websites en andere informatiebronnen, meer middelen voor de verbindingsbureaus en voor de instanties die belast zijn met het toezicht op het gebruik van de elektronische systemen voor gegevensuitwisseling, en betere contacten tussen de arbeidsinspecties. De suggestie dat het terecht is van de lidstaten te verlangen dat zij in de door hen verschafte informatie details opnemen betreffende de plichten waaraan uitzendbureaus moeten voldoen, lijkt mij heel belangrijk. Het volstaat niet algemeen te verwijzen naar de arbeidswetgeving of de in de betrokken lidstaat van toepassing zijnde regelgeving.
47 We weten dat een evenwichtig geheel mogelijk is, we willen dat daar verder naartoe wordt gewerkt en we hopen erop dat het Oostenrijkse voorzitterschap van de Raad waarmee we altijd tot dialoog bereid zijn, ons naar een richtlijn zal leiden die goed is voor zelfstandigen, voor vrije beroepen, voor afnemers van diensten, consumenten, werknemers, al bij al voor de economische groei en voor veel bijkomende banen. Wij wensen het voorzitterschap van de Raad alle succes toe en we zijn tevreden met de positieve samenwerking die we uiteindelijk ook met de Commissie hebben gehad. (Applaus)
Dames en heren, ik ben er vast van overtuigd dat de detacheringsrichtlijn - mits correct toegepast - een adequaat en krachtig instrument is om ervoor te zorgen dat enerzijds sociale dumping wordt voorkomen en anderzijds vrij verkeer van diensten wordt verzekerd. (Applaus) 2-172
Marianne Thyssen, namens de PPE-DE-Fractie. – Voorzitter, mijnheer de commissaris, collega's, de EVPFractie is helemaal niet ontevreden over de gang van zaken in het dossier van de dienstenrichtlijn. Wij hebben in november in de Commissie interne markt en consumentenbescherming de juiste toon gezet en wij hebben zo uitzicht gegeven en gekregen op een stevige en evenwichtige tekst. Daartoe aangemoedigd door de Commissie hebben we vervolgens in de plenaire vergadering voor zeer ingrijpende wijzigingen een kamerbrede meerderheid gevonden. Op de Europese Lentetop - zo mogen we dat toch wel zeggen - kregen we eigenlijk van de Raad een dikke proficiat en hoorden we de Raad ook de wens uiten dat verder werk wordt gemaakt van een dienstenrichtlijn die én de markten opent én ruimte voor sociale bescherming overhoudt. Vandaag hoorden we het gedetailleerde standpunt van de Commissie over onze voorstellen en zien we dat de Commissie haar belofte is nagekomen en heel dichtbij de positie van het Europees Parlement blijft. De diensten van algemeen economisch belang blijven erin maar, zoals door ons voorgesteld, met een eigen stelsel. Het toepassingsgebied is beperkt zoals wij dat gevraagd hadden, zij het, mijnheer de commissaris, dat we eens goed moeten bekijken hoe we nu precies die sociale diensten gaan definiëren. De richtlijn heeft niet de minste invloed op het arbeidsrecht en commissaris Špidla heeft zojuist de beloofde richtsnoeren inzake de toepassing van de detacheringsrichtlijn toegelicht. De consument blijft gelukkig en uiteindelijk dan toch afdoende beschermd, de administratieve rompslomp wordt afgebouwd, de vrijheid van dienstverlening, het sleutelpunt in artikel 16 en 17, wordt gewaarborgd. Er is weliswaar een andere samenwerkingsprocedure voor de controle uitgewerkt, maar we rekenen erop dat de Raad ervoor zorgt dat die even goed werkt als hetgeen wij hadden voorgesteld.
2-173
Evelyne Gebhardt, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie heeft uit de schaduw weten te treden die vorige week weer viel over haar behandeling van de dienstenrichtlijn. Commissaris McCreevy, beste Charlie, ik verheug me als rapporteur, maar ook namens mijn fractie, dat de Commissie zich aan haar woord heeft gehouden. Wat u ons had beloofd heeft u waargemaakt, u heeft zich aangesloten bij de overgrote meerderheid in het Parlement. Ik weet dat daar gisteren nog uren aan is gewerkt door de kabinetschefs, maar de belangrijkste wettekst naast de Grondwet voor Europa bevindt zich nu op de goede weg. We kunnen deze tekst op die weg begeleiden, of zou ik misschien moeten zeggen dat de Commissie achter het Parlement aanloopt? Ik moet vaststellen dat we een grote stap gezet hebben op weg naar een sociaal Europa, en ik ben vooral blij, mijnheer de commissaris, dat het belangrijkste punt van geschil – het principe van het land van oorsprong – nu eindelijk uit de weg geruimd is. Dat is een grote doorbraak voor een sociaal Europa. Ik ben ook heel blij dat u zich heeft aangesloten bij de voorstellen van het Parlement om belangrijke sectoren uit het toepassingsgebied van de richtlijn te halen, zoals uitzendwerk, beveiligingsbedrijven, het kansspel en de hele gezondheidszorg. Ik heb echter nog wel twijfels over de uitzondering voor sociale diensten. We moeten nog eens bespreken hoe we de visie van de Europese Commissie werkelijk moeten interpreteren en beoordelen. Het is ook goed nieuws dat de sectorale richtlijnen in tegenstelling tot wat we eerst hadden gevreesd nu toch voorrang krijgen boven de dienstenrichtlijn. Dat was voor het Europees Parlement met name in verband met de detacheringsrichtlijn heel belangrijk. Ik denk dat we al met al een groot succes hebben geboekt voor de burgers, voor het sociale Europa en zeker ook voor het Europees Parlement. Zo hebben we aangetoond dat wij als leden van het Europees Parlement ons mandaat als vertegenwoordigers van de burgers serieus nemen. Nu is de Raad aan zet. Van hem hangt af hoe snel we een bruikbare wetgeving krijgen. (Applaus)
48 2-174
Toine Manders, namens de ALDE-Fractie. – Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor zijn voortvarende en snelle indiening van de tekst die er nu al ligt en waaraan heel snel is gewerkt. De ALDE-Fractie is van mening dat er zelfs een stap voorwaarts is gemaakt ten opzichte van het standpunt dat het Europees Parlement heeft aangenomen en dat is een goede zaak voor de werkgelegenheid in Europa. De ALDE-Fractie vindt dat het creëren van banen het beste sociale stelsel is dat er bestaat, meer nog dan het beschermen van onze huidige verworvenheden. Helaas blijven er nog een aantal factoren en sectoren uitgesloten die ertoe kunnen leiden dat lidstaten misbruik kunnen maken om hun eigen markt te beschermen. Wij noemen dat protectionisme en dit zal wellicht leiden tot vele procedures bij het Europese Hof van Justitie. Er zijn nog steeds containerbegrippen, zoals gokken, de audiovisuele sector, noem maar op. Wat daaronder valt, hangt af van de interpretatie van de lidstaten. Wij zouden liever een veel sterkere definitie en afbakening hebben gezien van datgene dat is uitgesloten en van datgene dat is niet uitgesloten. Helaas is daarvoor nu nog geen draagvlak en dat zal wel nog even duren, wellicht. Wij hopen dat dit voortschrijdende inzicht zal komen. Je ziet dat het soms, zoals in Frankrijk, problemen kan opleveren als je wilt hervormen om onze huidige verworvenheden en de welvaart, ook voor onze kinderen, veilig te stellen. Elke dinsdag gaan er immers miljoenen mensen de straat op om te protesteren. Jammer, jammer, jammer! Maar goed, politici zijn ervoor om langetermijnbeslissingen te nemen en soms ook om op heel korte termijn herverkozen te worden. Vaak kiezen we voor het laatste. Wij zijn van mening dat er toch een stap vooruit is gezet. Wij hebben het voorstel ook in de eerste lezing gesteund. Wij hopen dat er nog wat duidelijkheid komt over een aantal sectoren die zijn uitgesloten. Hierbij denken wij bijvoorbeeld - u heeft dat zelf ook vermeld dat er meer helderheid moet komen in de definities waardoor het voor lidstaten moeilijker wordt om hun markt te beschermen tegen inkomende diensten van anderen. De mobiliteit en de dynamiek in de economie zullen in de interne markt immers verbeterd en versterkt moeten worden, willen wij de concurrentie met andere grote economische regio's in de wereld aankunnen. Ik denk dat we aldus onze welvaart vast kunnen houden. Ik dank u en ik hoop dat er tijdens de komende Raad heel snel een positief resultaat kan worden bereikt. (Applaus) 2-175
Pierre Jonckheer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, heren commissarissen, ik denk dat we heel blij moeten zijn dat de Commissie is gezwicht voor de druk die zowel door het Europees Parlement als door de Raad is uitgeoefend. Gezien de toestand waarin de Europese Unie op dit moment verkeert, denk ik dat hiermee heel duidelijk is aangetoond dat de parlementaire democratie binnen de
04/04/2006 Europese Unie wel degelijk kan functioneren en dat de Commissie door het Europees Parlement aangenomen amendementen daadwerkelijk kan overnemen. Het Europees Parlement heeft het oorspronkelijke voorstel van de Commissie aanmerkelijk verbeterd, maar ik wil er wel op wijzen dat de principiële bezwaren die wij hadden en die onze fractie ertoe gebracht hadden unaniem tegen het voorstel te stemmen, nog steeds gelden. Die bezwaren hadden hoofdzakelijk betrekking op twee punten. Ten eerste: de werkingssfeer van de richtlijn – nog steeds vallen de diensten van algemeen economisch belang onder de richtlijn. Onze fractie is voorstander van een specifieke richtlijn voor de diensten van algemeen economisch belang, omdat wij vrezen dat opneming daarvan in deze richtlijn ieder nieuw voorstel terzake van de Commissie in de weg staat. Ons tweede bezwaar geldt het compromis dat met betrekking tot artikel 16 is bereikt. Hiermee wordt de rechtszekerheid die de tekst biedt bepaald niet bevorderd; in feite zijn we nu weer op de jurisprudentie van het Hof aangewezen, en dat college zal dan van geval tot geval uitspraak moeten doen, tegen de wens van de Commissie en het Parlement in. De bal ligt nu dus in het kamp van de Raad; die zal met een gemeenschappelijk standpunt moeten komen. De Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie roept de Raad op de nodige wijzigingen in het voorstel aan te brengen en er een betere tekst van te maken, met name ten aanzien van de twee punten die ik zojuist genoemd heb. 2-176
Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, heren commissarissen, bij ieder gevecht dat je levert is het van belang een juiste inschatting te maken van wat je in de verschillende fasen bereikt hebt. Je moet niet te min doen over de punten die je hebt gescoord, want dat leidt al gauw tot defaitisme, maar je moet ook niet te hoog opgeven van wat je denkt binnengehaald te hebben; dan liggen immers teleurstellingen op de loer. Hoe staat het vanuit die optiek met het voorstel voor de zogeheten Bolkestein-richtlijn? In de eerste lezing hebben degenen die tegen de oorspronkelijke tekst waren ontegenzeglijk punten gescoord. Met name de schrapping van de verwijzing naar het oorsprongslandbeginsel en de aanpassing met betrekking tot de feitelijke toepassing van de richtlijn geven aan dat de hardliners van het liberale Europa een forse stap terug hebben moeten doen. Ook de wijzigingen waarbij een aantal sectoren van het toepassingsveld van de richtlijn uitgesloten is en het gastland een controlebevoegdheid is toegekend - al is die beperkt, aan voorwaarden gebonden en in de praktijk lastig te hanteren - zijn niet onbelangrijk. Tot slot: dankzij de uitsluiting van het arbeidsrecht blijven gewoon de regels gelden die op dit moment van kracht zijn. Wij zullen de nieuwe tekst van de Commissie tot in de kleinste details bestuderen. Mocht blijken dat de Commissie een deel van het terrein dat zij heeft moeten
04/04/2006 prijsgeven probeert terug te winnen, met name door zichzelf een recht van voorafgaande controle toe te kennen, dan zullen wij dat als een onacceptabele claim beschouwen. Stellen we daarentegen vast dat de Commissie de eisen van het Parlement in haar nieuwe versie van de ontwerprichtlijn heeft verwerkt, dan zou dat opnieuw een teken zijn dat onze Vergadering steeds meer gewicht in de schaal legt binnen de institutionele driehoek, en het zou ook bevestigen - en dat is misschien nog wel belangrijker - dat van de stem van de burger, die opeens nadrukkelijk te horen is in het debat over Europa, met name sinds een zekere 29 mei 2006, inmiddels een structurerend effect uitgaat. U begrijpt dat onze fractie er bepaald geen behoefte aan heeft deze ontwikkeling te negeren. Niettemin is de vraag nu of het resultaat dat we tot dusverre behaald hebben er ook toe leidt dat er een rem gezet wordt op de concurrentie tussen werknemers, die echt op hol geslagen is en waartegen onze medeburgers steeds massaler in het geweer komen. Dat is de vraag waar het echt om draait, en ons antwoord is: nee. Afgezien van de genoemde uitzonderingen houdt de gewijzigde versie van de richtlijn namelijk een versterking in van de regels waarmee een vorm van integratie wordt ingevoerd die niet meer op harmonisatie van wetgevingen, maar op vrije marktwerking gebaseerd is. Er zou wat dit betreft nog eens goed naar de huidige situatie en de hoofdlijnen van het acquis communautaire gekeken moeten worden, vooral nu de Unie uitgebreid is met landen waarvan de sociale normen wel erg aanlokkelijk zijn voor economische en politieke leiders die geobsedeerd zijn door kostendalingen en het wegnemen van "belemmeringen voor het concurrentievermogen" in de roemruchte openmarkteconomie – de economie waarin de concurrentie vrij en onvervalst is. Tot hoever zijn wij bereid te gaan om te breken met deze repressieve ideologie? Dat is, tegen de achtergrond van het grote debat over de toekomst van de Europese Unie, de centrale kwestie waarover ik een discussie in gang zou willen zetten, met name ter linkerzijde. 2-177
Adam Jerzy Bielan, namens de UEN-Fractie. – Mijnheer de Voorzitter, geachte commissarissen, ik wil u niet verhelen dat ik enorm teleurgesteld ben over de mededeling die de Europese Commissie vandaag heeft voorgelegd. De geamendeerde tekst van de richtlijn blinkt uit in vaagheid en wemelt van de onduidelijke formuleringen die - zoveel is zeker - meteen gebruikt zullen worden door de landen die eigenlijk helemaal geen vrije markt voor dienstverlening willen. Commissaris McCreevy, tijdens de vergadering van de Commissie interne markt en consumentenbescherming zei u twee weken geleden nog dat het beste niet de vijand mag zijn van het goede. Dat is zeer zeker waar, maar vindt u nu echt dat deze ontwerprichtlijn, die de vrucht is van twee jaar werken aan de liberalisering van de dienstenmarkt in de Europese Unie, goed is? Vindt u
49 dat de richtlijn in de huidige versie voldoet aan de verwachtingen van de Europese economie, in deze tijden van almaar sterker wordende concurrentie op wereldvlak? Ik kan geen begrip opbrengen voor de houding van een aantal regeringen van het Europa van de oude vijftien. Zij voeren een kortzichtig en egoïstisch beleid en proberen de concurrentie in de Europese Unie de pas af te snijden. Maar wat ik helemaal niet begrijp, dat is de passiviteit en de eigenaardige apathie van de Europese Commissie, die zich toch op de eerste plaats zou moeten laten leiden door de belangen van de Europese Unie als geheel. Die toch tenminste zou moeten proberen de doelstellingen van de Lissabon-strategie te verwezenlijken. Twee maanden geleden heeft het Europees Parlement de richtlijn binnenste buiten gekeerd, zoals mevrouw Gebhardt toen zo mooi zei. Dat was het resultaat van een bijzonder ongelukkig compromis tussen de twee grootste fracties. Toch hebben de voorstanders van een vrije dienstenmarkt toen van de Commissie de verzekering gekregen dat er naar een alternatieve oplossing gezocht zou worden ter compensatie van een aantal gesneuvelde liberale bepalingen. Ik verwijs hierbij met name naar artikel 24 en 25, die bedoeld waren om de obstakels waar gedetacheerde werknemers nu nog mee te maken hebben, uit de weg te ruimen. Het is vandaag duidelijk geworden dat de Europese Commissie zich niet aan haar belofte gehouden heeft. Het door de Commissie opgestelde document over gedetacheerde werknemers is louter een beschrijving van de obstakels die er nu al zijn. Er wordt met geen woord gerept over sancties die landen die de komst van gedetacheerde werknemers willen verhinderen, tegemoet kunnen zien. De Commissie zou haar beleid ten aanzien van de landen die overduidelijk in overtreding zijn van het Gemeenschapsrecht op het gebied van de vrije dienstverlening, echter radicaal moeten wijzigen. Tot slot zou ik u, commissarissen, het allerbeste willen toewensen met de voltooiing van de vrije markt in de Europese Unie. Zowel u als de rest van de Unie kan zo'n succes wel gebruiken. Maar daarvoor moet de Commissie wel wat meer moed en vastberadenheid aan de dag leggen. 2-178
Fernand Le Rachinel (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Raad en de Commissie hebben nota genomen van de stemming over het verslag-Gebhardt inzake de dienstenrichtlijn, en wij kunnen daar alleen maar blij om zijn. Het komt niet vaak voor dat wij deel uitmaken van de meerderheid, en wij zullen proberen er zoveel mogelijk ons voordeel mee te doen. Wij hebben het nodige bijgedragen om ervoor te zorgen dat de meest dubieuze elementen uit de dienstenrichtlijn geschrapt zouden worden, en dan denk ik in de eerste plaats aan het fameuze oorsprongslandbeginsel. Toch blijft een aantal punten nog in het ongewisse, met name wat betreft de diensten van algemeen economisch belang, en
50 het is aan de Raad daarvoor een oplossing te vinden, in overleg met het Parlement. Vooralsnog komt het gevaar uit een andere hoek: de Commissie overweegt de richtlijn inzake de terbeschikkingstelling van werknemers te herzien om de tekst een liberaler karakter te geven. Daarmee zou de wetgevingsarbeid van het Europees Parlement voor een deel tenietgedaan kunnen worden.
04/04/2006 Tot slot dank ik commissaris Špidla hartelijk, omdat we hadden gevraagd om een verklaring over de richtlijn inzake de terbeschikkingstelling van werknemers als onderdeel van het compromis om artikel 24 en 25 van het voorstel te schrappen, en die hebben we gekregen. Ik vind dat hij nog verder had kunnen gaan, maar ik ben blij dat de twee aan elkaar gekoppeld zijn, wat een harde eis van deze zijde van het Parlement was. (Applaus)
Tot slot veroordelen wij ten stelligste het besluit van de Commissie tegen Frankrijk een inbreukprocedure te starten vanwege het feit dat dit land wetgeving heeft aangenomen om elf gevoelige en strategische sectoren, met name op defensiegebied, te beschermen tegen een eventueel vijandig overnamebod. De Commissie gaat liever in tegen degenen die tot haar eigen kamp behoren dan dat ze de welbegrepen belangen van Europa verdedigt in de WTO en op de mondiale markten. De lidstaten zullen deze institutionele en politieke anomalie derhalve moeten corrigeren. 2-179
Malcolm Harbour (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste dank ik commissaris McCreevy voor het volledig naleven van de belofte die hij ons gedaan had. Hij had gezegd dat als we met een evenwichtig voorstel kwamen dat door een grote meerderheid van het Parlement werd gesteund, de Commissie het zou overnemen en als gewijzigde tekst zou presenteren. En dat heeft hij goeddeels gedaan, zoals diverse collega's hebben opgemerkt. Ik sta daar van harte achter. Het was een compromis. Ik zal niet onder stoelen of banken steken dat ik liever een liberalere richtlijn had gezien, maar het feit blijft dat wat er ter tafel ligt, een grote stap vooruit is in de interne markt. Commissaris McCreevy, wat ik u wil vragen is of u vanaf nu de meest uitgesproken voorstander van deze richtlijn wilt zijn. We willen dat u het pakket verkoopt. U hebt er in uw toespraak niet op gewezen dat deze richtlijn honderd verschillende maatregelen bevat die ervoor moeten zorgen dat de lidstaten de obstakels voor de dienstensector opheffen, de bureaucratie terugdringen, de administratie vereenvoudigen en meer informatie verstrekken. Mijn collega uit Polen lijkt daar zojuist totaal niet bij te hebben stilgestaan. Een centrale clausule, voorgesteld door deze zijde van het Parlement, betreft de vrijheid om diensten te leveren. Ik ben er heilig van overtuigd dat de formulering volledig in overeenkomst is met de regels op grond waarvan dienstenaanbieders in hun eigen lidstaat opereren, zoals in de richtlijn staat, en ik weet zeker dat u dat zult beamen. Dit is een belangrijke stap vooruit, maar we willen dat u op krachtige en positieve wijze uw steun daarvoor uitdraagt. Laat dat de voornaamste boodschap voor u zijn, want we moeten de harten en het verstand van de mensen in Europa voor ons zien te winnen. Die vinden dat we met een afgezwakt stuk wetgeving zijn gekomen. Als je de wetgeving leest, blijkt dat zeker niet het geval te zijn.
2-180
Anne Van Lancker (PSE). – Voorzitter, commissaris, collega's, ik wil mij graag aansluiten bij de collega's die de Europese Commissie bedankt hebben, omdat zij zo dicht mogelijk bij het standpunt van het Parlement is gebleven. Ik moet wel zeggen, commissaris, dat de toch wel beperkte definitie van sociale diensten mij enigszins zorgen baart en ik zou graag willen dat het Parlement en de Raad zich nog eens goed buigen over een betere definitie. Ik ben wel zeer blij dat de Commissie de sociale clausules van het Parlement met betrekking tot de eerbiediging van de arbeidsen socialezekerheidswetgeving en de CAO's heeft overgenomen en ook, commissaris, dat de dienstenrichtlijn prioriteit geeft aan de richtlijn inzake detachering en deze ten volle respecteert. Wat de mededeling over detachering betreft, commissaris Špidla, ben ik eigenlijk niet helemaal gerust over de inhoud. Ik zou dan ook erop willen aandringen dat deze mededeling ter raadpleging aan de sociale partners en het Parlement wordt overhandigd. Het is een goede zaak, collega's, dat de bureaucratische rompslomp en belemmeringen, die de lidstaten opwerpen en het Hof al herhaaldelijk heeft veroordeeld, worden weggewerkt, maar ik heb de indruk dat de verbodsbepalingen in de mededeling veel verder gaan dan de rechtspraak. Zo is bijvoorbeeld de opvatting dat het aanwijzen van een vertegenwoordiger onder de gedetacheerde werknemers voldoende zou moeten zijn, eigenlijk een miskenning van de onderhandelingspraktijk van de Scandinavische landen. En met het verbod op voorafgaande toelating of registratie, loop je het risico dat het systeem van vergunningen, bijvoorbeeld in het kader van uitzendarbeid, wordt ondermijnd. Hiernaar moet dus nog eens goed worden gekeken. Anderzijds wel een pluim voor wat betreft een goede aanzet om de controle in de praktijk te verbeteren. Het is heel belangrijk dat bedrijven en werknemers beter dan tot dusverre geïnformeerd worden over de voorwaarden van tewerkstelling in het kader van detachering en dat de verbindingsbureaus hun werking verbeteren. Ik steun ook ten volle, commissaris, het idee om de arbeidsinspecties beter uit te rusten en transnationaal te laten samenwerken. Dit heeft het Parlement al herhaaldelijk gevraagd. Dan alleen, denk ik, hebben we genoeg garanties om een interne markt voor diensten te
04/04/2006 creëren die functioneert met volledige eerbiediging van de sociale spelregels. (Applaus) 2-181
Nathalie Griesbeck (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, in de tekst zoals die er uiteindelijk uit zal moeten zien, zal het evenwicht dat de leden van ons Parlement tot stand hebben gebracht naar onze mening absoluut in alle opzichten in stand gehouden moeten worden. Terwijl er een richtlijn over het vrije verkeer van diensten moet komen, omdat zo'n richtlijn nu eenmaal hard nodig is, mag dat niet tegen elke prijs. Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie was een onbeholpen tekst waarover niet goed was nagedacht en die veel te ver ging. Het Parlement heeft die tekst nu volledig omgewerkt, en wel zodanig dat de voltooiing van de interne markt gerealiseerd kan worden zonder dat ons sociaal model verloren gaat. Wij zijn u dankbaar, mijnheer de commissaris, dat u de verleiding hebt weerstaan, en wij vragen u samen met het Parlement te werken aan de opstelling van een compromis. De bal ligt nu dus in het kamp van de Raad, waarvan wij verwachten dat hij zich als een verantwoordelijk medewetgever zal opstellen. De dienstenrichtlijn is op dit moment een evenwichtig geheel dat berust op twee pijlers die voor ons van evenveel belang zijn. Wordt aan een van die pijlers gemorreld, dan bestaat het gevaar dat het hele bouwwerk instort. De Raad kan de politieke boodschap die wij tot hem hebben gericht dus niet negeren. Mijnheer de commissaris, met de stemming in dit Parlement over de dienstenrichtlijn is de richting aangegeven die we in moeten slaan. Onze medeburgers zouden er niets van begrijpen als we nu weer een stap achteruit zouden zetten.
51 Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE). – Voorzitter, ik sluit mij aan bij de woorden van dank die al gericht zijn aan commissaris McCreevy en commissaris Špidla. Ik heb grote waardering voor de manier waarop u naar ons toe gewerkt heeft. Voorzitter, wat er nu ligt, is een grote stap vooruit. Ik heb een paar vragen en een paar opmerkingen. Ik begin allereerst bij commissaris McCreevy. U heeft gezegd dat u met iets komt over gezondheid. Wat bedoelt u dan? Komt er een richtlijn? We kunnen namelijk de situatie niet zo laten dat het Europees Hof van Justitie beslist dat wij goed toezien en dat er vervolgens niets gebeurt. Ik zou het erg waarderen wanneer er inderdaad ook een richtlijn komt, want de vorm heeft u niet genoemd. Ten tweede richt ik mij tot commissaris Špidla. Ik ben het met u beiden eens dat artikel 24 en 25, zoals die oorspronkelijk geformuleerd waren, erin gekomen zijn om het opwerpen van administratieve hindernissen in de ontvangende lidstaat onmogelijk te maken. Ik ben het er 100 procent mee eens dat daaraan iets gedaan wordt. De andere kant van de medaille is dat er ook lonen en arbeidsvoorwaarden ontdoken kunnen worden waardoor er oneigenlijke concurrentie op de arbeidsmarkt ontstaat. Dat betekent dus dat het ook voor de werknemer zelf die gedetacheerd wordt, belangrijk is dat er nieuwe beleidslijnen komen. Ik heb echter een vraag. Waarom komt u, commissaris Špidla, met een mededeling? Ik vraag u dat, omdat mevrouw Schröder bezig is met een verslag over de detacheringsrichtlijn en u zelf al over een evaluatie over de detacheringsrichtlijn beschikt. Hoe kan men met een instrument komen dat moeilijk afdwingbaar is? Waarom heeft u niet gekozen voor het aanpassen van de wetgeving.?
2-182
Elisabeth Schroedter (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat de Commissie heeft ingezien dat de detacheringsrichtlijn een essentieel instrument voor de bescherming van de werknemers op de Europese dienstenmarkt is. De dienstenrichtlijn mag daaraan geen beperkingen opleggen.
Voorzitter, dan tot slot, een laatste element. Ik ben verheugd over het feit dat ook de controle op de wijze waarop we met elkaar omgaan dankzij de samenwerking van de arbeidsinspecties erop vooruit zal gaan. Over de eventuele verdere versterking hiervan moeten we nog eens praten.
De detacheringsrichtlijn garandeert het principe van "hetzelfde loon voor hetzelfde werk op dezelfde plaats". Als ik bedenk met hoeveel criminele energie wordt geprobeerd om dit principe in de praktijk te omzeilen vraag ik me echter af, mijnheer Špidla, hoe een voorman ter plaatse als aanspreekpartner, of een aanmelding op de dag waarop het werk begint, genoeg kan zijn om te garanderen dat de lidstaten hun controletaak uit kunnen voeren. De controlemogelijkheden van de lidstaten zijn bedoeld om de werknemers te beschermen, en mogen daarom niet worden ingeperkt. Dat moet het opperste principe van het handboek zijn, niemand kan beweren dat dit alleen maar lastige bureaucratie is. De bescherming van de werknemers is en blijft het hoofddoel van de detacheringsrichtlijn.
2-184
2-183
Robert Goebbels (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, heren commissarissen, dames en heren, tijdens het eerste debat over de dienstenrichtlijn hoorde ik een Britse collega zeggen: "Frits Bolkestein is well and alive and living mainly in France". Mijn fractie wenst voormalig commissaris Bolkestein een heerlijk leven toe nu hij met pensioen is. Wij hopen dat hij in alle rust van zijn pensioen zal kunnen genieten, maar zijn richtlijn is echt dood. We hebben voortaan een andere richtlijn, de richtlijn Gebhardt/McGreevy. De heer Bolkestein laat natuurlijk wel wat verdwaalde zielen achter. De Bolkestein-richtlijn was bij extreemlinks en bij enkele welbekende anti-Europeanen een voor de hand liggend doelwit geworden, een schrikbeeld dat symbool staat voor een antisociaal Europa. Deze
52 mensen hebben er moeite mee te aanvaarden dat de Bolkestein-richtlijn definitief ten grave is gedragen. Anderen, namelijk degenen die de lof van het ultraliberalisme bezingen, hebben hetzelfde probleem; ik denk hierbij aan de mensen die in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie een soort passe-partout zagen voor een volledig gedereguleerd Europa. Ik denk in het bijzonder aan die Franse baron die zich modern wil voordoen en daarom Amerikaans-Engels spreekt wanneer hij optreedt namens de grote bedrijven. Maar gelukkig heeft het Europees Parlement zijn werk gedaan. Een gekwalificeerde meerderheid van het Parlement heeft de in eerste lezing voorgelegde tekst van het oorspronkelijke Commissievoorstel herschreven en er een fatsoenlijk instrument voor vrije dienstverlening van gemaakt, terwijl tegelijkertijd waarborgen tegen iedere vorm van sociale dumping ingebouwd zijn. De Commissie heeft er goed aan gedaan zich op de meeste punten te voegen naar de wensen van het Europees Parlement, al hebben we de afgelopen week wel het nodige getalm en geaarzel gezien. Voorzitter Barroso heeft zijn manschappen echter weer in de hand. Natuurlijk moeten we de zaken goed in de gaten blijven houden, en we zullen op een paar punten ook nog nadere bijzonderheden moeten vragen. Het Oostenrijkse voorzitterschap zou er in ieder geval op zijn beurt goed aan doen erop toe te zien dat de Raad het Parlement volgt, zodat we op korte termijn de goede dienstenrichtlijn krijgen waarnaar we allemaal zo vurig verlangen. 2-185
Anne E. Jensen (ALDE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissarissen, in het Parlement hebben we hoorzittingen gehouden over de detacheringsrichtlijn, en daaruit is gebleken dat er niets aan de hand is met de richtlijn, hoe gecompliceerd die ook is. Maar er zijn enorm veel problemen met de praktische toepassing van de regels. De mensen kennen hun rechten niet, de bedrijven weten niet welke regels ze moeten volgen en publieke overheden leggen de richtlijn verschillend uit. In plaats van de richtlijn te wijzigen kunnen we daarom beter een heleboel doen in termen van betere administratie en betere informatieverschaffing. De EU en de lidstaten moeten er samen voor zorgen dat men bijvoorbeeld via internet en quick caches betere informatie kan krijgen. Dan kunnen we serieus profijt trekken van een interne markt voor diensten. Ik verheug me erop dat de Commissie in dezen initiatieven neemt en ervoor zorgt dat de detacheringsrichtlijn in het vervolg beter functioneert. 2-186
Małgorzata Handzlik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dank u voor de richtsnoeren over het detacheren van werknemers. Zij zijn een belangrijke stap in de richting van een liberalisering van de dienstenmarkt. Het document van de Commissie geeft een overzicht van de wederrechtelijke administratieve formaliteiten waar ondernemingen die werknemers over de grens willen detacheren, aan moeten voldoen en verwijst tevens naar
04/04/2006 een aantal arresten van het Europees Hof van Justitie, dat heeft verklaard dat dergelijke praktijken onverenigbaar zijn met het Verdrag. Jammer genoeg worden er echter geen concrete, praktische oplossingen aangedragen voor de huidige situatie. De Commissie heeft duidelijk laten merken dat ze niet van zins is de naleving van het Gemeenschapsrecht af te dwingen. Een verwijzing naar arresten van het Hof volstaat echter niet. Ondanks deze arresten, het Verdrag en de richtlijn, zijn de belemmeringen er nog steeds en maakt niemand aanstalten om hier iets aan te doen. Er zijn dan ook verdergaande maatregelen nodig zoals het inleiden van een procedure bij het Hof tegen diegenen die de voorschriften niet naleven. Ik ben bang dat het voorstel om volgend jaar een nieuw verslag op te stellen over de geboekte vooruitgang bij het uit de weg ruimen van de obstakels alleen maar tot gevolg zal hebben dat gerechtelijke procedures worden uitgesteld. Tot slot zou ik nog willen zeggen dat veel collega's mijn verbazing deelden toen ze merkten dat de Commissie in haar advies de gezondheidsdiensten uit het toepassingsgebied van de dienstenrichtlijn gehaald had, terwijl het Parlement zich tijdens de stemming in meerderheid had uitgesproken voor het behoud hiervan. (Applaus) 2-187
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen dank ik de geachte afgevaardigden voor hun opmerkingen. Ik zal op een aantal specifieke vragen ingaan. Wat de uitgesloten sectoren betreft: we moeten vooral niet vergeten dat de bepalingen van het Verdrag van toepassing blijven op de diensten die buiten de werkingssfeer van de richtlijn vallen. Het college van commissarissen zal de komende weken over de kwestie gezondheid debatteren en er zal dan een besluit worden genomen over de werkingssfeer van het initiatief. De heer Kyprianou zal de leiding hebben en de heer Špidla en ikzelf zullen onze ideeën aan hem voorleggen. Ik kan vandaag niet specifieker op de zaak ingaan, maar ik kan wel zeggen dat er in ieder geval zal worden gesproken over de kwestie patiëntenmobiliteit en de vergoeding van kosten voor gezondheidszorg. We zullen moeten afwachten wat de heer Kyprianou naar voren brengt. De heer Harbour is een tikkeltje pessimistisch over de manier waarop dit gewijzigde voorstel is ontvangen. Het is waar dat een aantal media zich er enigszins negatief over heeft uitgelaten, maar dat zal na verloop van tijd veranderen als de mensen wat meer tijd hebben gehad om tot zich door te laten dringen waarover het Parlement heeft gestemd. Ik heb het gewijzigde voorstel op krachtdadige wijze bij de Raad van ministers aangeprezen. Tijdens de vergadering van de Raad van ministers van zondag, 12 maart 2006, heb ik het gewijzigde voorstel met kracht verdedigd. Ik heb de ministers verteld dat ik van plan
04/04/2006 was om me te houden aan wat in het Europees Parlement op de belangrijkste terreinen was overeengekomen. Enkele ministers waren aanvankelijk enigszins sceptisch, maar aan het eind van de vergadering waren de meesten heel tevreden over de resultaten. Het feit dat de Europese Raad de stemming in het Parlement vorige week met een overweldigende meerderheid steunde, geeft aan dat het debat de goede kant op gaat. Het is een goed voorstel. De heer Harbour noemt een groot aantal van de initiatieven en de sterke punten ervan en we moeten bereid zijn om het voorstel aan te prijzen als een belangrijke stap op het gebied van diensten en aan te geven dat de dag waarop deze richtlijn wordt aangenomen, een goede dag voor Europa is. Zoals ik tijdens commissievergaderingen heb gezegd en onlangs ook tijdens de vergadering van de Commissie interne markt en consumentenbescherming: het is van belang dat we ons realiseren dat het voorstel van de vorige Commissie zoals dat was opgesteld, nooit het levenslicht zou hebben gezien. De voorstanders van de oorspronkelijke voorstellen zouden dus de politieke realiteitszin moeten hebben om te erkennen dat de voorstellen nooit wetgeving zouden zijn geworden. Het college van commissarissen en ik als commissaris erkenden de politieke realiteit dat we niet konden blijven rondbazuinen hoe briljant het voorstel was terwijl we in ons hart wisten dat het altijd op de plank zou blijven liggen. We waren zo pragmatische om te zeggen dat we in staat zouden zijn om te zien of we brede overeenstemming tot stand zouden kunnen brengen onder de EP-leden van de grote fracties. Als dat het geval was, zou de kans immers groter zijn dat het gewijzigde voorstel door de Raad van ministers zou komen. Tijdens de Raad van ministers die ik bijwoonde, waren de meningen net zo verdeeld als in het Europees Parlement. Ik denk dus dat het Parlement duidelijk de weg heeft gewezen. Nu er een gewijzigd voorstel ligt, moeten we allemaal bereid zijn om het te verdedigen en te erkennen dat het een grote stap vooruit is. Sommigen zouden het willen omschrijven als een marginale stap voorwaarts, maar het is wel degelijk een belangrijke stap. De economie van Europa zal veel profijt hebben van het voorstel, want waar het hier om gaat, is dat we de Europese economie zodanig prikkelen dat de duurzame groei ontstaat die de zo nodige banengroei oplevert. Volgens mij zal het gewijzigde voorstel daarvoor zorgen. Gezien de brede consensus die is bereikt over de lastigste punten van dit voorstel, ben ik ervan overtuigd dat de Raad van ministers nauw met het Europees Parlement wil samenwerken om snel tot overeenstemming te komen. In de Commissie stellen we alles in het werk om snel tot een definitieve overeenkomst over de tekst te komen. Als iedereen de kwestie op een open en opbouwende wijze benadert, kunnen we dit belangrijke voorstel tot een succesvol einde brengen.
53 (Applaus) 2-188
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Dames en heren, ik wil u bedanken voor het debat dat zojuist heeft plaatsgevonden. Staat u mij toe om kort in te gaan op een aantal van de naar voren gebrachte punten. In de besprekingen tussen de sociale partners en de vertegenwoordigers van de lidstaten, met name ook in het kader van parlementsdebatten, heeft nu de mening post gevat dat de richtlijn aan het nagestreefde doel beantwoordt en er geen dringende reden is om deze aan een ingrijpende legislatieve herbewerking te onderwerpen, ofschoon bij de toepassing van de richtlijn in de praktijk problemen zouden kunnen rijzen. Tijdens de bespreking van de dienstenrichtlijn beloofde de Commissie het Parlement dat zij in haar mededeling een overzicht zou opnemen van de huidige praktijk en van de tot nu toe door het Hof van Justitie in Luxemburg uitgevaardigde arresten. Het is zonder meer duidelijk en ik denk dat dit voor heel het rechtsbestel geldt - dat wetten alleen gebruikt mogen worden in overeenstemming met de doelstellingen waarvoor zij zijn opgesteld. De detacheringsrichtlijn moet gedetacheerde werknemers bescherming bieden en hun de rechten garanderen die hun toekomen, maar daarnaast moet zij sociale dumping zien te voorkomen door de werknemers tegen uitbuiting te beschermen en te vrijwaren van omstandigheden waaronder zij gedwongen zouden kunnen worden onredelijke sociale normen te aanvaarden en op die manier werknemers in het gastland oneerlijke concurrentie aan te doen. Dit is het doel van de richtlijn en dat was ook onze optiek toen wij een strategie voor de mededeling formuleerden. Natuurlijk heeft de richtlijn niet tot doel kunstmatige hinderpalen op te werpen, en dat betekent dat bij elke hinderpaal en bij elke administratieve procedure de volgende vraag moet worden beantwoord: is deze noodzakelijk en essentieel voor een betere bescherming van de werknemers? Als het antwoord “ja” is, dan strookt de maatregel met de richtlijn, maar als het antwoord “nee” is, dan strookt hij niet met de richtlijn. Ik kan u een typisch voorbeeld geven: het staat buiten kijf dat voor de bescherming van werknemers officiële documenten moeten worden gebruikt, maar men hoeft niet veel fantasie te hebben om te weten dat er ook documenten zijn die niet onontbeerlijk zijn. Dit is een van de vraagstukken die in de mededeling worden behandeld. In een aantal toespraken werd iets aan de orde gesteld dat niet rechtstreeks verband houdt met de mededeling, maar eerder betrekking heeft op de verdere ontwikkeling van de dienstenrichtlijn en op de vraagstukken in verband met de diensten van algemeen belang. Ik doel hierbij op de sociale diensten van algemeen belang. Ik kan u zeggen dat in de mededeling de fundamentele kernmerken hiervan reeds volledig worden weergegeven, en wij verwachten dat voor eind april de formulering voltooid zal zijn. In de mededeling zal
54
04/04/2006
enerzijds een aantal van de voornaamste juridische vraagstukken worden verduidelijkt, omdat het noodzakelijk is een nauwkeurige en betrouwbare interpretatie van de arresten van het Hof te hebben, en anderzijds een aantal andere procedures worden voorgesteld die bij de verdere ontwikkeling en uitwerking van het politieke concept van diensten van algemeen belang zouden kunnen worden overgenomen. Dames en heren, ik ben van mening dat de dienstenrichtlijn en de desbetreffende mededeling, evenals de aanvullende onderhandelingen en daaropvolgende stappen, een staaltje zijn van een uitzonderlijk productieve samenwerking tussen de Commissie en het Parlement bij de behandeling van een aantal zeer veeleisende onderdelen van onze wetgeving. Dames en heren, staat u mij toe nog een opmerking te maken over iets dat mijn collega, de heer McCreevy reeds noemde. Inderdaad verwachten wij dat er nieuwe wetgevingsvoorstellen zullen worden gedaan voor gezondheidszorg en met name voor het vrij verkeer van patiënten in het kader van het gezondheidssysteem. 2-189
Robert Goebbels (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verbaast me dat het Oostenrijke voorzitterschap van de Unie geen standpunt inneemt over deze zeer belangrijke mededeling van de Commissie. Als je kanselier Schüssel zo hoort, lijkt hij niets dan lof te hebben voor het compromis dat het Europees Parlement heeft weten te bereiken, en ik zou heel graag willen weten of het Oostenrijkse voorzitterschap nu ook zijn best gaat doen om ervoor te zorgen dat de Raad dit nieuwe standpunt van het Parlement en de Commissie overneemt. 2-190
De Voorzitter. − Mijnheer Goebbels, ik twijfel of ik uw betoog moet beschouwen als een beroep op het Reglement, hoewel het betrekking heeft op de organisatie van het debat. Het mag dan een vraag zijn over de gang van zaken, ik denk niet dat de Raad door een lid van het Parlement aangespoord hoeft te worden om het woord te nemen; de Raad kan het woord nemen als hij dat wil. Als hij niet om het woord vraagt, dan heeft hij kennelijk niet de behoefte daartoe. Wie zwijgt, stemt toe. Het debat is gesloten. Schriftelijke verklaring (artikel 142) 2-191
Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Ik dank de Commissie voor het feit dat zij rekening heeft gehouden met het standpunt van dit Parlement, dat op democratische wijze de behoeften van de meerderheid van de Europese burgers vertolkt. Het spijt mij dat nog steeds een aantal sociale diensten van de richtlijn zijn uitgesloten: volkshuisvesting en steun voor kinderen en gezinnen mogen niet overgelaten worden aan de wetten van de concurrentie maar dienen
zich louter te richten naar de belangen van de begunstigden. Daarom hoop ik dat de richtlijn betreffende sociale diensten – die de Commissie voor eind april heeft aangekondigd – op adequate wijze rekening zal houden met deze behoeften. Voorts verheugen mij het schrappen van het principe van het land van oorsprong en de tekst van het nieuwe document betreffende de detachering van werknemers. Ik acht het namelijk noodzakelijk sociale dumping te voorkomen door de marktregels, vooral met betrekking tot salariëring en arbeidsvoorwaarden, uitgebreid onder de loep te nemen. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat concurrentie leidt tot een betere arbeidskwaliteit in het belang van zowel werknemers als consumenten. Het uiteindelijke doel van de Europese Unie is niet het verhogen van de omzet maar het creëren van een concurrerende samenleving ten dienste van de burgers; een samenleving die haar burgers helpt in alle opzichten hun levensstandaard te verhogen. 2-192
Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2003-2004) - De wetgeving verbeteren 2004: toepassing van het subsidiariteitsbeginsel - Tenuitvoerlegging gevolgen en uitwerking van de vigerende wetgeving op het gebied van de interne markt - Vereenvoudiging van de regelgeving (debat) 2-193
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van vier verslagen over “betere wetgeving”: - het verslag (A6-0089/2006) van Monica Frassoni, namens de Commissie juridische zaken, inzake het 21ste en het 22ste jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2003 en 2004) [2005/2150(INI)], - het verslag (A6-0082/2006) van Bert Doorn, namens de Commissie juridische zaken, over de wetgeving verbeteren 2004: toepassing van het subsidiariteitsbeginsel 12de jaarverslag [2005/2055(INI)], - het verslag (A6-0083/2006) van Arlene McCarthy, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, over de tenuitvoerlegging, de gevolgen en de uitwerking van de vigerende wetgeving op het gebied van de interne markt [2004/2224(INI)] en - het verslag (A6-0080/2006) van Giuseppe Gargani, namens de Commissie juridische zaken, inzake de strategie voor vereenvoudiging van de regelgeving [2006/2006(INI)]. 2-194
Monica Frassoni (Verts/ALE), rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben buitengewoon verheugd vandaag het woord te nemen als rapporteur van de Commissie juridische zaken. In die hoedanigheid vertegenwoordig ik een bredere meerderheid dan wanneer ik het woord voer als
04/04/2006 vertegenwoordigster van mijn fractie. Als rapporteur wil ik aantal opmerkingen maken over dit verslag, dat als hoofddoel heeft te benadrukken dat de toepassing van het Gemeenschapsrecht een belangrijk onderdeel vormt van het dossier “Beter wetgeven”. Dat geldt overigens ook voor de andere onderwerpen die wij hier vanmiddag behandelen. De toepassing is een belangrijke fase van het recht. Ten eerste omdat de situatie in de Europese Unie op dit gebied onbevredigend is, wat het verslag van de Commissie goed duidelijk maakt. Met name op het vlak van milieuwetgeving bestaan er ernstige problemen, maar ook de wetgeving voor de interne markt kent grote problemen. Het heeft geen zin te ontkennen dat vooral de lidstaten daarvoor verantwoordelijk zijn. De verantwoordelijkheid voor de gebrekkige toepassing is evenwel ook het gevolg van een procedure die niet makkelijk te veranderen valt, daar zij is vastgelegd in de Verdragen. De procedure is zeer traag en de sancties zijn ontoereikend. Oplossingen met betrekking tot problemen in verband met de toepassing van het Gemeenschapsrecht door de lidstaten laten vaak te wensen over en vergen enorm veel tijd. Ik zou van u willen weten of voor de Commissie de toepassing van het Gemeenschapsrecht een prioriteit vormt of niet. Te oordelen naar de mededeling lijkt mij dat niet het geval te zijn omdat deze, zoals bekend, meer gaat over het intrekken en wijzigen van richtlijnen dan over de correcte toepassing ervan. Ik meen dat er bij de Commissie in wezen twee denkrichtingen bestaan. De ene richting zegt: “we kunnen maar beter problemen met de lidstaten voorkomen, laten we proberen samen met hen de problemen op te lossen”. De andere richting denkt: “laten we de bestaande regels gewoon toepassen, niet strikt maar wel op een positieve manier en onder toepassing van de snelst mogelijke procedures met het grootst mogelijke respect voor het recht ”. In verband daarmee wil ik een aantal voorbeelden noemen. Wij menen dat de Commissie betreffende het inleiden van een aantal procedures, zoals de procedure tegen Oostenrijk inzake GGO’s, uiterst snel en efficiënt optreedt, terwijl we naar aanleiding van het uitblijven van de toepassing door Frankrijk van de richtlijn “Natura 2000” na het arrest van het Hof van Justitie al drie jaar lang wachten op optreden van de Commissie uit hoofde van artikel 228, het artikel over boetes. Op analoge wijze bestaan er interessante situaties met betrekking tot het recht van de burgers op vergoeding van medische kosten. Wij weten dat er voor dit zeer belangrijke onderwerp voor de burgers nog steeds geen oplossing is, daar het politiek zeer moeilijk ligt. Tegelijkertijd is er slechts in twee gevallen een beroep gedaan op artikel 228. Bij de kwestie van de lozingen in Griekenland is de zaak na zeer korte tijd verdaagd en voor het zwemwater in Spanje is de klacht op het laatste
55 moment ingetrokken om redenen die zelfs de Commissie vanuit juridisch oogpunt dubieus acht. Wat is ons antwoord of wat zijn onze voorstellen om tot een oplossing te komen van deze kwestie, die volgens ons een transparanter optreden van de Commissie vereist? Op de eerste plaats moeten er volgens ons een betere beoordeling en meer transparantie komen wat betreft de wijze van toepassing van het recht. Ik vind het belangrijk dat de Commissie ons de door haar uitgevoerde conformiteitsstudies betreffende de toepassing van het recht doet toekomen. Helaas zijn we er tot nu toe niet in geslaagd dat te bereiken. Op de tweede plaats is het mijns inziens uiterst belangrijk alle middelen van de organen die niet langer wetgeving produceren, over te hevelen naar de organen die daarentegen wetgeving uitvoeren. We zijn het bijvoorbeeld niet eens met het idee dat op dit moment bij de Commissie besproken wordt, om een dergelijke overdracht te laten plaatsvinden naar de organen die zich met de effectbeoordeling bezighouden. Ten derde, en dit betreft ons, zijn wij van mening dat wij ons als Europees Parlement meer specifiek moeten bemoeien met de toepassing van het Gemeenschapsrecht. Daarbij gaat het er niet om de bevoegdheden van de Commissie aan te tasten – ik weet dat dit thema de leden van die instelling veel zorgen baart – maar juist om net als de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en andere commissies al proberen, een duidelijker beeld te krijgen van wat er gebeurt. Het aan de schandpaal nagelen van degenen die in gebreke blijven lijkt me bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht zeer nuttig. De Commissie zou ons misschien meer behulpzaam moeten zijn om deze regel met meer daadkracht te kunnen toepassen. 2-195
Bert Doorn (PPE-DE), rapporteur. – Voorzitter, ik citeer een artikel dat vorig jaar mei in een gezaghebbende Nederlandse krant stond, vlak vóór het referendum in Nederland. Het citaat begint als volgt: "Niet Barroso, niet Blair, maar mijnheer van Alphen uit Nederland en duizenden andere nationale ambtenaren nemen de dagelijkse beslissingen in Europa". Dit artikel heeft absoluut niet bijgedragen tot een positieve grondhouding in Nederland jegens het referendum. U weet dat dat verkeerd afgelopen is. Nederland heeft neen gezegd. Zorgwekkend. Juist die regelgeving is een zorgenkind waarover we vandaag eens nader moeten praten. We moeten hard werken om het negatieve beeld weg te nemen dat de burger van de regelgeving heeft. En hoe kunnen we dat bereiken? We kunnen dat bereiken door meer transparantie te bewerkstelligen. We moeten ook kijken naar de administratieve lasten die het gevolg zijn van de regelgeving. Veel bedrijven hebben de molensteen van de zware administratieve belasting om de hals hangen en als er iets is dat de concurrentiekracht van bedrijven beïnvloedt, dan is het dat wel.
56 Voorzitter, meer transparantie, minder administratieve lasten, hoe bereik je dat? In de eerste plaats door een daadwerkelijke effectentoetsing. En daar ontbreekt het op dit moment nog aan. Wij hebben vele voorbeelden gezien van effectbeoordelingen. Die zijn allemaal verschillend van kwaliteit. Sommige zijn goed, sommige zijn niet goed. Willen wij als Parlement wat hebben aan een effectbeoordeling, dan moet het een effectbeoordeling zijn die neutrale informatie biedt, die goede informatie biedt en die overzichtelijk is. Daaraan ontbreekt het. Wij hebben zelf ook in het Parlement ervaring opgedaan met een paar effectbeoordelingen op amendementen. Ook daar is de kwaliteit wisselend. Vandaar mijn voorstel dat er een onafhankelijke toetsing komt van die effectbeoordelingen. Dat hoeft helemaal niet door een zware autoriteit te gebeuren. Dat kan een panel zijn, bestaande uit vier deskundigen op het gebied van effectbeoordeling, die gewoon eens kijken naar de effectbeoordelingen die de Commissie maakt en naar de effectbeoordelingen die wij hier in het Parlement maken, en die dan daarover adviezen geven. Dus geen agentschap, geen zware autoriteit, maar gewoon een onafhankelijke kwaliteitstoetsing, een effectieve externe kwaliteitstoetsing. Voorzitter, ik kom bij mijn volgende punt, de comitologie. Dat artikel waar ik het zojuist over had, ging met name over comitologie. Daar zat nog een andere passage die ik u niet wil onthouden. Het gaat over de comités. "Je ziet ze niet, je hoort ze niet, zo een 450 overlegclubjes in Brussel nemen doorlopend beslissingen die het dagelijks leven van de burger raken." Ook hier geldt: meer transparantie. Ook hier geldt dat wanneer comitologie leidt tot secundaire wetgeving, die wetgeving moet worden getoetst. Ook daar moeten we met een effectbeoordeling laten zien wat de consequenties zijn van dat soort wetgeving. Dan ziet de burger ook echt dat het ons menens is en dat we die transparantie inderdaad willen. Tenslotte, Voorzitter, de tenuitvoerlegging. De tenuitvoerlegging - collega Frassoni wees er al op - is buitengewoon belangrijk en ook het Parlement moet daaraan veel meer aandacht besteden. Als hier in de plenaire vergadering een verslag behandeld is, dan is het werk van de rapporteur afgelopen. Ik wil voorstellen dat we de rapporteur vragen om, drie jaar na de goedkeuring in het Parlement, zijn commissie op de hoogte te stellen van de gang van zaken rond de tenuitvoerlegging. Dit zal een wezenlijke bijdrage leveren aan de goede tenuitvoerlegging in de lidstaten en ook aan goede contacten met de nationale parlementen. Dat zijn de voorstellen, Voorzitter: meer transparantie, een objectief toezicht op de effectbeoordeling, grenzen aan de comitologie, meer inzage in de comitologie, en eventueel ook een call-back-recht voor het Europees Parlement als daartoe aanleiding bestaat. Dat zijn de onderdelen van een interinstitutioneel akkoord dat ik voor mij zie om daadwerkelijk met die regelgeving aan de gang te gaan.
04/04/2006 2-196
Arlene McCarthy (PSE), rapporteur. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als voorzitter van de Commissie interne markt en consumentenbescherming ben ik zeer blij met dit gemeenschappelijke debat over betere wetgeving en de kans om met de Raad en de Commissie te bespreken hoe we het raakvlak tussen de regelgeving enerzijds en de consumenten, burgers en bedrijven die het meest met de tenuitvoerlegging van EU-wetten te maken hebben anderzijds, kunnen verbeteren. Het geloof en het vertrouwen van burgers, consumenten en bedrijven in de EU is afhankelijk van hun ervaring met en perceptie van EU-wetten en het effect daarvan op hun dagelijks leven. Ik wil me richten op betere wetgeving voor de interne markt en ervoor zorgen dat consumenten in de interne markt het nut van onze wetgeving inzien. De interne markt is verantwoordelijk voor bijna eenderde van het communautaire acquis. Een kwalitatieve, doeltreffende en eenvoudige regelgeving in de interne markt moet de grensoverschrijdende handel meer kansen en de consumenten meer keuze bieden, terwijl het milieu en de sociale en consumentenrechten worden beschermd. Tevens speelt betere wetgeving in de interne markt een belangrijke rol bij het bereiken van de doelstellingen van Lissabon inzake banen, groei en concurrentievermogen. Ik ben van mening dat de interne markt zal profiteren van een gezamenlijke en gecoördineerde benadering van alle drie de instellingen om de hele wetgevingscyclus te verbeteren. Dat betekent dat we ook moeten stilstaan bij de gevolgen van de achterkamertjespolitiek en de compromissen die we sluiten en ons moeten afvragen of de wetten voor eindgebruikers hierdoor duidelijker worden of juist niet. Dat begint volgens mij met een goede, duidelijke formulering van de wetten, kwalitatieve effectbeoordelingen en doeltreffende, uitgebreide en doorzichtige raadpleging van de betrokkenen. De lidstaten moeten ook hun verantwoordelijkheden serieus nemen en zorgen voor goede en correcte tenuitvoerlegging van interne-marktwetten. Ze moeten weerstand bieden aan de verleiding om de zaak te verzachten of allerlei bijkomende nationale eisen te stellen. Hoewel het omzettingstempo al wordt opgevoerd, zoals blijkt uit de scorebordverslagen betreffende de interne markt, is er nog steeds veel ruimte voor verbetering. Daarom vragen we om een snelle inbreukprocedure voor proefprocessen voor de interne markt. We moeten leren van de mislukkingen en fouten van EU-wetten. Daarom willen we dat er ex ante en met name ook ex post effectbeoordelingen of evaluaties worden uitgevoerd van wat er fout is gegaan. Heeft deze wetgeving haar doel bereikt of juist niet en heeft ze tot vervorming en fragmentatie van de interne markt geleid? Sommigen zijn van mening dat we de effectbeoordelingen aan een externe instantie zouden moeten overlaten. Ik deel die mening niet. Ik vind dat de wetten van de interne markt in het kader van een doeltreffende beleidsvorming onder de verantwoordelijkheid van de ambtenaren van de Commissie dienen te vallen. De Commissie interne
04/04/2006 markt staat er echter op dat alle wetgevingsvoorstellen gepaard gaan met een kwaliteitsbeoordeling, een samenvatting en een controlelijst in het kader van de verbetering van de wetgeving. Natuurlijk bestaat er veel scepsis over alternatieve regelgeving. Het Interinstitutioneel Akkoord voorziet in deze niet-wetgevende optie, maar als het interne-marktwetten betreft, dringen wij erop aan dat het Parlement over dergelijke alternatieve benaderingen wordt geïnformeerd en geraadpleegd. Effectbeoordelingen rechtvaardigen dat. Zo moeten consumenten altijd hun toevlucht tot het gerecht kunnen nemen en moeten er sancties worden gesteld als deze alternatieve regelgeving de consument geen voordelen biedt in de interne markt. Ik wijs nadrukkelijk op het werk van de Commissie interne markt als actieve partner in het proces ter verbetering van de wetgeving. Ik weet dat commissarissen vaak zeggen dat het Parlement zijn rol niet serieus neemt. Wij waren de eerste commissie die zelf opdracht gaf voor een effectbeoordeling. Dat was tijdens het voorzitterschap van de heer Whitehead en had betrekking op amendementen op het verslag-Toubon over nominale hoeveelheden voor voorverpakte producten. We voeren een effectbeoordeling uit over de door onze rapporteur voorgestelde amendementen in verband met het voorstel betreffende pyrotechnische artikelen. We zullen de kosten/baten-analyse van zijn amendementen op dat voorstel bekijken. We houden een hoorzitting over het effect van de regeling betreffende openbare aanbestedingen op de interne markt. Openbare aanbestedingen zijn verantwoordelijk voor 16 procent van het BBP van de EU, maar het pakket met wetten van 1992 heeft niet geleid tot de gewenste opening van de markt, zoals uit een aantal zaken van het Europese Hof van Justitie is gebleken. Laten we er niet omheen draaien. Het zijn de consument, de burger en de bedrijven die de prijs betalen als wetten niet doeltreffend zijn. Een slechte formulering leidt tot juridische onzekerheid, slechte of verwarde transpositie en aan het eind van het verhaal kom je de verwarde ondernemer of consument tegen die het vertrouwen in de interne markt verliest. Na jaren touwtrekken werpt het Europese Hof van Justitie zich op als de scheidsrechter voor betere wetgeving. Dat is niet de juiste weg. Tot slot verwijs ik naar SOLVIT, dat mijns inziens een uitstekend initiatief is van de Commissie. Een bevoegd arts probeerde een aantal jaren achtereen om zich in Spanje als arts te laten registreren. Dat koste hem een grote som geld aan juridische kosten en hij raakte het vertrouwen in de interne markt kwijt. Maar toen het SOLVIT-systeem bemiddelde, stond hij binnen tien weken in Spanje als arts geregistreerd. De arts zei dat SOLVIT zijn vertrouwen in de interne markt had hersteld. De realiteit is dus dat goede wetten die goed geformuleerd zijn en eenvoudig ten uitvoer te leggen, na te leven en te controleren zijn, de sleutel zijn tot het
57 herstel van het vertrouwen in de interne markt. Ik hoop dat het debat van vandaag het begin is van een proces van nauwe samenwerking en het delen van beste praktijken tussen de instellingen in een hecht partnerschap van gelijken waarmee we het vertrouwen waar de genoemde arts als consument in de interne markt om vroeg, kunnen opbouwen en herstellen. (Applaus) 2-197
Klaus-Heiner Lehne (PPE-DE), plaatsvervangend rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou op drie aspecten in willen gaan. Ik wil beginnen met de vereenvoudiging. Het lijdt geen twijfel dat het Europees Parlement in principe achter de pogingen van de Commissie staat om de wetgeving te vereenvoudigen. Ik moet echter ook zeggen dat het venijn in de details zit, dat is vaak het geval, en we moeten oppassen dat we het kind niet met het badwater weggooien. Ik zou een voorbeeld willen noemen: in het document van de Commissie staat dat het de bedoeling is om het hele handelsrecht en het vennootschapsrecht te vereenvoudigen. Ik ben in de Commissie juridische zaken één van de permanente rapporteurs voor deze kwestie, en ik weet dat veel van de richtlijnen en verordeningen die op dat vlak gelden delicate compromissen en het resultaat van buitengewoon ingewikkelde onderhandelingen zijn. Het risico bestaat altijd dat een voorstel ter vereenvoudiging de doos van Pandora weer opent, en dat een compromis waaraan heel lang en heel hard is gewerkt uiteindelijk weer in duigen valt. Daarom moeten we heel voorzichtig omspringen met de vereenvoudiging. Ik ben dus van mening dat het wel degelijk zinvol is om te overwegen om bij de vereenvoudiging een interinstitutioneel akkoord tussen de drie instellingen te sluiten, ongeveer zoals we dat hebben gedaan bij de codificatie. Op die manier kunnen we precies vastleggen hoe we te werk moeten gaan bij de vereenvoudiging van de wetgeving. Ik zou de Commissie ook willen vragen om over een tweede punt na te denken, en wel de kwestie van de prioriteiten bij de voorstellen ter vereenvoudiging. Richtlijnen zijn meestal niet tot de burger gericht, maar tot de nationale wetgever, en de burgers moeten zich dan houden aan wetten die op het nationale niveau zijn goedgekeurd. Daarom is het beter om de richtlijnen pas in een tweede fase te vereenvoudigen. De Commissie zou bij de verordeningen moeten beginnen, omdat verordeningen nu eenmaal direct rechtsgeldig zijn, en directe gevolgen hebben voor de burger die zijn recht zoekt. Een tweede onderwerp is de effectbeoordeling. Ik wil er nogmaals met nadruk op wijzen dat de meerderheid in het Parlement van mening is dat er beslist een onafhankelijke inbreng nodig is bij de effectbeoordeling van wetgeving. Het Parlement heeft in december in een
58 verslag gevraagd om een onafhankelijk agentschap, volgens het Amerikaanse model. Ik wil in alle duidelijkheid zeggen dat dit volgens mijn geen conditio sine qua non is. Over zulke dingen valt te praten. Het is volgens mij echter wel essentieel dat er bij de effectbeoordeling enige vorm van onafhankelijke inbreng plaatsvindt. Het is ondenkbaar dat de ambtenaren die de voorstellen doen tegelijkertijd helemaal alleen verantwoordelijk zijn voor effectbeoordeling. Dat zou er namelijk toe leiden dat deze evaluatie niet meer is dan een onderdeel van de motivering. Dat is niet wat wij willen. Volgens mij moeten we daarom samen met de Commissie op zoek naar een redelijk compromis hiervoor. We hebben sinds december 2003 een Interinstitutioneel Akkoord. Daarin staat dat de Commissie in principe verantwoordelijk is voor deze effectbeoordeling. Dat betekent echter ook dat zij op die manier eigenlijk een deel van de verantwoording van de wetgever draagt, dus van het Parlement en de Raad. Daarom zijn wij van mening dat wij als Parlement inspraak zouden moeten hebben in de manier waarop de effectbeoordeling wordt uitgevoerd. Dat is trouwens ook de reden waarom wij in de Conferentie van voorzitters het besluit over de navolgende administratieve overeenkomsten voorlopig hebben opgeschort. Daarover moet natuurlijk opnieuw worden onderhandeld, ook gezien de besluiten die we in mei van dit jaar zullen nemen in de vorm van deze vier verslagen. Ik zou nog op een heel actueel punt in willen gaan. Op 16 maart heeft procureur-generaal Sharpston in de zaak Spanje tegen de Raad een pleidooi gehouden. In haar afsluitende rekwest heeft ze expliciet verwezen naar de effectbeoordeling. Ze heeft gezegd dat het erop wijst dat een wettekst willekeurig is uitgevaardigd als er niet genoeg aandacht is besteed aan de effectbeoordeling. Dat toont wel aan dat ook het Hof van Justitie zich al intensiever met dit onderwerp bezig houdt. Volgens mij is het essentieel, en de heer Doorn heeft daar ook al op gewezen, dat een effectbeoordeling ook plaats moet vinden voor de beslissingen die volgens de comitologieprocedure worden genomen. Er zijn heel wat gevallen bekend waarin de bureaucratische waanzin niet in de wetgeving zelf lag, maar in beslissingen die volgens de comitologie waren genomen. Daarom moet ook in dat geval het effect van wetgeving naar behoren worden geëvalueerd. Ik zou nog een derde en laatste punt willen noemen: de stake holder consultation, dat is de raadpleging van de betrokken partijen. De Commissie is bij de voorbereiding van de wetgeving tot nu toe heel sterk uitgegaan van de samenwerking met de Europese overkoepelende organisaties en verenigingen. Ik heb niets tegen de overkoepelende organisaties van Europese lobbyisten. In deze organisaties is de besluitvorming echter vaak nog ingewikkelder dan in de Raad. Het resultaat van al dat gepraat is vaak prietpraat. Ik denk dat
04/04/2006 we nog andere vormen van raadpleging nodig hebben om ervoor te zorgen dat de informatie direct van de betrokken personen komt, van mensen die actief zijn in het beroepsleven en zich dus met de materie bezig houden. Op dit moment wordt er bijvoorbeeld gewerkt met een netwerk van een beperkt aantal personen die worden geraadpleegd om het Europese verdragsrecht op te bouwen. Dat raadplegingsmechanisme zou een goed voorbeeld kunnen zijn voor hoe we in dit verband te werk zouden moeten gaan. 2-198
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat ik de kans krijg om vandaag met u een onderwerp te bespreken dat voor Europa heel belangrijk is. De burgers hebben het motto "beter wetgeven" misschien nog niet gehoord, ze weten misschien niet wat er achter die woorden zit, maar ze kennen het principe wel. Ik heb in de afgelopen maanden zelf intensieve gesprekken gevoerd met de burgers, en daarom weet ik dat dit, en alles wat ermee verband houdt, één van de onderwerpen is die ze het meest bezig houden. We weten dat het programma van de Commissie voor dit jaar de titel draagt: "Het hele potentieel van Europa benutten", en terecht. De Raad is ervan overtuigd dat beter wetgeven essentieel is voor Europa. We willen de burger met onze wetgeving ondersteunen, en niet in zijn bewegingsvrijheid beperken. Dat geldt voor de consument, zoals mevrouw McCarthy al zei, maar het geldt natuurlijk vooral voor het bedrijfsleven. We doen vaak te weinig voor de dynamische en creatieve krachten in met name het midden- en kleinbedrijf. De Europese Raad heeft onlangs een aantal voorzetten gedaan om juist het midden- en kleinbedrijf te ondersteunen. Uit onderzoek is gebleken dat de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en voor de burgers in Europa tussen de twee en de vijf procent van het Europese BNP bedragen. Daarom willen we onze concurrentiepositie door de effectbeoordeling, de vereenvoudiging en de verlaging van de administratieve lasten sterk verbeteren. Betere wetgeving is een begrip dat de laatste tijd heel vaak is gebruikt. Ik ben het wel degelijk met de heer Lehne eens dat we het kind niet met het badwater weg mogen gooien, en dat er met dit begrip te pas en te onpas wordt geschermd. Vaak is ook niet duidelijk wat ermee bedoeld wordt. Daarom kan ik u namens de Raad wel zeggen dat ik zeer verheugd ben dat het Parlement vandaag maar liefst vier verslagen over dit onderwerp bespreekt. Het voorzitterschap van de Raad is van mening dat het Interinstitutioneel Akkoord inzake betere wetgeving, dat vandaag al eerder is genoemd, de basis blijft voor onze samenwerking. We zijn van plan om de hervorming van de regelgeving in samenwerking met het komende Finse voorzitterschap, met de Commissie en natuurlijk met het Parlement voort te zetten.
04/04/2006
59
Ik zou nog wat nader in willen gaan op een aantal aspecten die in dit verband relevant zijn.
taken van de Unie. Daarom zijn ze een essentieel onderdeel van de betere wetgeving.
Ik wil beginnen met de vereenvoudiging. De burgers en de bedrijven kunnen zich iets voorstellen onder de vereenvoudiging van de regels in de EU. Daarom zou het ook heel veel opleveren wanneer we erin zouden slagen om onze geloofwaardigheid te verhogen. Het screening-initiatief van commissaris Verheugen en de huidige plannen voor sectorale en andere horizontale vereenvoudigingen tonen aan dat we op de goede weg zijn. Ik ben ook aangenaam verrast dat de voorzitter en de vice-voorzitter van de Commissie vandaag zijn gekomen en aan dit debat deelnemen. We moeten namelijk voort op de ingeslagen weg, en dat doen de Raad en de Commissie ook. Wat we hier doen brengt ons nader tot de burger. U weet dat het Oostenrijkse voorzitterschap min of meer het motto heeft "Europa weer nader tot de burger brengen", en deze initiatieven, ook van de Commissie, dragen daartoe in hoge mate bij. Ze dragen er ook toe bij dat Europa successen kan boeken bij het bereiken van de Lissabon-doelstellingen. Het voorzitterschap van de Raad is blij dat de Commissie in verband met "de vereenvoudiging van de vigerende wetgeving" niet alleen het hele acquis onder de loep zal nemen, maar dat ze ook van plan is om rekening te houden met de resultaten van de werkzaamheden van de Raad in dit verband.
Subsidiariteit en proportionaliteit spelen ook een grote rol bij de keuze van het rechtsinstrument. Bij de uitvoering van de effectbeoordeling moeten verschillende alternatieven worden bekeken. Het is vaak namelijk ook een alternatief om een zaak niet op het niveau van de Unie aan te pakken, maar op een lager niveau.
Samen met het komende Finse voorzitterschap en met de Commissie zoeken we betere werkmethodes voor de vereenvoudiging, en streven we naar een zo efficiënt mogelijke samenwerking tussen Raad, Commissie en Parlement. Daarom is het ook een goede zaak dat de Commissie de Raad ieder jaar meedeelt wat ze heeft bereikt met haar vereenvoudigingsprogramma. We stellen ook voor om de dossiers inzake de vereenvoudiging voorrang te geven tijdens de vergaderingen van de Raad. Het zou goed zijn als Raad en Parlement proberen om ervoor te zorgen dat deze dossiers zo mogelijk in eerste lezing worden goedgekeurd. De administratieve lasten, die ook al zijn genoemd, zijn voor de betrokken personen natuurlijk direct meetbaar en voelbaar. Daarvoor hebben we op het Europese niveau instrumenten nodig. Die bestaan ook al, maar we moeten ze ook gebruiken. Het voorzitterschap werkt op dit moment aan een voorstel voor kwantitatieve doelstellingen hiervoor. Een derde onderwerp dat ik zou willen behandelen is de keuze van het rechtsinstrument. Het is prachtig dat we proberen om de wetgeving te verbeteren, maar we mogen twee aspecten niet uit het oog verliezen: de subsidiariteit en de proportionaliteit. Tegelijkertijd moeten we er ook voor zorgen dat het acquis communautaire gerespecteerd wordt. We willen een beter Europa, maar we willen niet minder Europa. Subsidiariteit en proportionaliteit zijn leidende beginselen voor de instellingen bij het uitvoeren van
Omgekeerd is het ook denkbaar dat met het oog op de rechtszekerheid en het goed functioneren van de interne markt verordeningen een beter instrument zijn dan richtlijnen. Dat is vandaag ook al gezegd. Al met al moeten we voor ieder geval het juiste instrument kiezen, waarmee Europa het gewenste resultaat zo goed mogelijk kan bereiken. Daarom bestaat er in de praktijk een direct verband tussen kwalitatief hoogwaardige effectbeoordelingen en een efficiënte toepassing van de subsidiariteit en de proportionaliteit. Op basis van het Interinstitutioneel Akkoord zijn ook de Raad en het Parlement nu al verplicht om bij de politieke besluitvorming volledig gebruik te maken van de effectbeoordelingen die de Commissie voorlegt. Die effectbeoordelingen zijn daarom ook een goede basis voor een actieve discussie over de subsidiariteit en de proportionaliteit. Ik zou er nogmaals op willen wijzen dat we van plan zijn om deze discussie nog intensiever te voeren tijdens een conferentie die op 18 en 19 april in Oostenrijk is gepland. We verwachten ook van het Parlement waardevolle bijdragen. De effectbeoordeling moet natuurlijk van hoge kwaliteit zijn, dat hebben velen vandaag al gezegd, en ze moet vervolgens ook worden gebruikt tijdens de onderhandelingen. Het Oostenrijkse voorzitterschap zal voor de voorzitters van de werkgroepen van de Raad een soort handboek publiceren met als titel "How to Handle Impact Assessments in Council". We willen ook de samenwerking tussen de instellingen bevorderen, vooral met het oog op de beoordeling van de gevolgen van belangrijke wijzigingsvoorstellen van de Raad en op de consequente toepassing van de procedures waarover de drie instellingen het eens zijn geworden. In dat verband wachten we met grote belangstelling op de toetsing van de effectbeoordeling door de Commissie, die voor deze lente was aangekondigd. Het voorzitterschap van de Raad is het al met al eens met het Europees Parlement dat kwalitatief hoogwaardige effectbeoordelingen een essentiële voorwaarde zijn voor een betere regelgeving. Er is ook al gezegd dat we de zogenaamde stakeholders nauwer moeten betrekken bij het raadplegingsproces, dat leidt tot meer openheid. De betrokken personen moeten precies te horen krijgen welke mogelijkheden er bestaan tijdens de raadpleging, hun mening moet gevolgen hebben voor de bepaling van het beleid, en daarom
60 moeten ze ook een echte feedback krijgen. Tot slot wil ik nog iets zeggen over de openheid. Als we willen dat onze besluiten door de burgers worden aanvaard is het belangrijk dat we niet alleen begrijpelijke en eenvoudige wetten uitvaardigen, maar dat we ook beter uitleggen hoe de wetten tot stand komen. De besluitvormingsprocedure moet voor de burgers zo helder mogelijk zijn. Onze bondskanselier heeft het gezegd toen hij het programma van het Oostenrijkse voorzitterschap van de Raad voorstelde, en ik heb het zelf ook al meerdere malen gezegd: het Oostenrijkse voorzitterschap van de Raad wil beslist veel vooruitgang boeken op weg naar meer openheid. De eerste stappen zijn al gezet, we hebben in december vorig jaar al een aantal besluiten genomen. Op die basis willen wij dit nu in de praktijk brengen, en zo mogelijk willen we nog verdere initiatieven nemen om de openheid te verbeteren. Ik heb in het begin al gezegd dat betere wetgeving een project is dat directe gevolgen heeft voor alle burgers, voor ons allemaal. Als wij hierin slagen kunnen we samen een concrete toegevoegde waarde creëren en de burgers beter uitleggen wat het nut van de Europese Unie is. 2-199
VOORZITTER: SYLVIA-YVONNE KAUFMANN Ondervoorzitter 2-200
José Manuel Barroso, voorzitter van de Commissie. (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het is de Europese wetgeving die de Europese Unie maakt tot de unieke gemeenschap die zij is. Wij zijn namelijk eerst en vooral een rechtsgemeenschap. Zonder rechtsregels zouden wij aangewezen zijn op voortdurend onderhandelen en afhankelijk zijn van de krachtsverhoudingen tussen de lidstaten, van goodwill – in theorie althans -, van samenwerkingsbereidheid en van welwillendheid. Wij willen geen gemeenschap zijn die op willekeur of vrij uitgeoefende macht gebaseerd is. Wij willen een rechtsgemeenschap zijn. Het zijn onze rechtsregels die de Europese burgers de vrijheden garanderen die zij vandaag de dag genieten. Voor mij is dit een belangrijk principe. Staat u me toe in dit verband een persoonlijke opmerking te maken. Drie dagen geleden heb ik op het Europees Universitair Instituut in Florence een Jean Monnet-lezing gehouden over precies dit thema: mijn opvatting over het recht in de Europese Unie. Mijns inziens is het meer dan ooit noodzakelijk de principes van de rechtsgemeenschap die onze Gemeenschap is opnieuw voor het voetlicht te brengen. Daarin onderscheiden wij ons namelijk van andere projecten in de wereld. Wij stellen om tal van redenen wetgeving op: zo regelen we zaken op het gebied van voedselveiligheid om de gezondheid van mensen te beschermen, stellen we normen voor de lucht- en waterkwaliteit vast om het milieu te beschermen en voeren we voorschriften in waaraan ondernemingen zich in de interne markt dienen
04/04/2006 te houden om ervoor te zorgen dat ze elkaar met gelijke wapens beconcurreren, zonder enige vorm van discriminatie. Wij stellen op Europees niveau wetgeving op omdat de lidstaten overeengekomen zijn een aantal zaken op communautair niveau te regelen. In concreto betekent dit dat een enkele, in de gehele Unie geldende regel in de plaats komt van 25 nationale regels. Daarbij moeten we er wel voor zorgen dat de Europese wet- en regelgeving meerwaarde heeft: ze moet doelgericht zijn, in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel en correct ten uitvoer worden gelegd, en ze moet ook in verhouding staan tot de behoeften waarin ze voorziet. De maatregelen die worden aangenomen moeten qua omvang beperkt blijven en mogen niet verder gaan dan wat strikt noodzakelijk is. Al te prescriptieve regels moeten vermeden worden, aangezien ze tot niet te rechtvaardigen uitgaven leiden of contraproductief zouden kunnen zijn. Verder moet er ook een einde komen aan opeenstapeling van regels die elkaar in de loop der steeds meer overlappen; dat is schadelijk voor bedrijfsleven, voor het verenigingsleven, voor publieke instanties en voor de burgers.
de tijd het de
Ik wil het Europees Parlement dan ook bedanken voor het uitstekende initiatief dat het genomen heeft met het organiseren van dit debat over het onderwerp "beter wetgeven". Het biedt ons de gelegenheid deze kwestie op coherente wijze te behandelen. Ik zou mevrouw Frassoni, de heer Doorn, mevrouw McCarthy en de heer Gargani - hier vervangen door de heer Lehne - willen bedanken voor het voortreffelijke werk dat ze verricht hebben met hun verslagen. Willen we echt iets kunnen doen aan de kwaliteit van onze wetgevingsinitiatieven, dan hebben we een heel pakket maatregelen, maar ook een krachtig leidend beginsel nodig. Dat komt duidelijk naar voren in de verschillende verslagen, die mijns inziens een degelijke basis vormen voor onze gedachtewisseling van vandaag. Uit deze verslagen en uit de manier waarop wij daarop reageren blijkt dat onze twee instellingen de afgelopen jaren aardig wat vorderingen hebben gemaakt. Over de noodzaak betere wetgeving en betere regels op te stellen bestaat nu echt consensus. Onze wetgevingsactiviteit is een continu proces. We moeten samenwerken om ervoor te zorgen dat onze beleidskeuzen - in welke richting die ook gaan - vertaald worden in wetgeving van de allerhoogste kwaliteit. Wat dit betreft, zou ik ook het Oostenrijkse voorzitterschap willen bedanken voor alle initiatieven die het op dit vlak genomen heeft. Hoe zien wij deze uitdaging? Wij erkennen dat het probleem bestaat: we moeten nog het nodige verbeteren, in alle stadia van de cyclus - van reeds aangenomen wetteksten en voorstellen waarover nog onderhandeld wordt tot nieuwe initiatieven. Om die reden heeft de Commissie een uitgebreid actieplan voor beter wetgeven gelanceerd dat verschillende maatregelen omvat: een systeem voor het evalueren van het effect van
04/04/2006
61
belangrijke Commissievoorstellen; een programma voor vereenvoudiging van geldende wetgeving en intrekking van een aantal Commissievoorstellen die op behandeling door het Parlement en de Raad wachten; en het besluit vaker langs andere wegen dan via conventionele wetgeving oplossingen te zoeken voor problemen, zoals zelfregulering door de betrokken partijen of coregulering door de wetgever. Al die maatregelen werpen inmiddels in de praktijk vruchten af.
Maar ik benadruk dat we op het gebied van effectbeoordelingen veel nauwer met u moeten samenwerken. Ik ben blij met de overeenstemming die onlangs is bereikt over de gemeenschappelijke benadering voor effectbeoordelingen. Deze regels voor het omgaan met effectbeoordelingen door alle drie de instellingen zijn een belangrijke stap vooruit die onze samenwerking ten goede zal komen en dubbel werk voorkomt.
2-201
Op het gebied van vereenvoudiging hebben we een goede start gemaakt. Het actieprogramma, dat we vorig jaar hebben aangenomen, voorziet in de intrekking, opstelling, omwerking of wijziging van zo'n 220 wetgevingsbesluiten inzake een breed scala van beleidsterreinen. Het programma, waaraan in de automobiel-, afval- en bouwsector al wordt gewerkt, zal in overleg met de belanghebbenden worden herzien en bijgewerkt. Andere sectoren, zoals de levensmiddelen-, cosmetica-, farmaceutische en de dienstensector, volgen nog. We hebben uw bijdrage nodig om de juiste doelstellingen te bepalen en de beste resultaten te garanderen.
(EN) Laten we ons eens buigen over de effectbeoordelingen. De Commissie heeft sinds 2003 een systeem om het economische, sociale en milieu-effect van al haar belangrijke voorstellen te beoordelen. Sinds er een geïntegreerde benadering is aangenomen, zijn er 120 beoordelingen gepubliceerd. We hebben ook onze richtsnoeren geactualiseerd om personeel in staat te stellen om mogelijkheden en effecten, onder andere ten aanzien van concurrentievermogen, beter te kunnen onderzoeken, en om de aandacht te richten op kwesties zoals de kosten van de te grote papierwinkel. Hieruit blijkt een duidelijke en ingrijpende verandering ten aanzien van de benadering en houding. Dat noem ik echte vooruitgang. We weten dat beoordelingen momenteel niet allemaal aan dezelfde normen voldoen. We weten dat er ruimte voor verbetering is. We erkennen dat de kwaliteit kan worden verbeterd en dat kwaliteitsbeheersmechanismen versterkt moeten worden, zoals de heer Doorn in zijn verslag namens de Commissie juridische zaken aangeeft. Ik onderschrijf de noodzaak van een afzonderlijke controle op effectbeoordelingen, eigenlijk het vier-ogenprincipe. We werken aan een allesomvattende benadering. Eerst moeten we ervoor zorgen dat onze effectbeoordelingen op de juiste wijze zijn opgezet. Zoals we in maart 2005 hebben beloofd, zijn we bezig een netwerk op te zetten van technische en wetenschappelijke deskundigen die ons kunnen helpen bij de ontwikkeling van methoden om tot allesomvattende effectbeoordelingen van hoge kwaliteit te komen. Binnenkort vindt ook een externe evaluatie van het systeem plaats om te zien wat goed gaat en wat beter moet. De samenstellers van effectbeoordelingen hebben ook feedback nodig om te kunnen weten of ze het goed gedaan hebben. Daarom vormt raadpleging een onlosmakelijk onderdeel van het effectbeoordelingsproces. Dit is ook een van de redenen dat alle effectbeoordelingen van de Commissie op de Europa-website staan. Wat betreft kwaliteitsbeheersing van de afzonderlijke effectbeoordelingen, ben ik het ermee eens dat er een onafhankelijke controle moet worden uitgevoerd, los van de diensten die wetgeving voorstellen. Ik zou willen stellen dat de onpartijdigheid het beste wordt gegarandeerd als zo'n controle onder het gezag van de voorzitter van de Commissie valt. Ik heb de secretarisgeneraal van de Commissie gevraagd om te onderzoeken hoe we onze kwaliteitszorg- en beheersing het beste kunnen verbeteren.
De Raad en het Parlement moeten de aanneming van vereenvoudigingsvoorstellen versnellen. Als ik uw verslagen goed lees, zijn we het in principe eens over wat we willen bereiken. Nu moeten we aan de slag, goed naar de inhoud kijken en met resultaten komen. We pakken ook de administratieve lasten aan, die vooral groot zijn voor kleine bedrijven. Dat betekent dat we formulieren vereenvoudigen en het douanewetboek moderniseren om de elektronische uitwisseling van informatie mogelijk te maken. We nemen de omvang van de administratieve kosten op in onze effectbeoordelingen. Het is belangrijk dat de Raad en het Parlement aandacht schenken aan de papierlast wanneer ze amendementen voorstellen. We moeten ook nieuwe benaderingen van wetgeving uitproberen en ons buigen over coregulering en zelfregulering als mogelijke alternatieven. We kunnen nauwer samenwerken met de industrie, bijvoorbeeld om op vrijwillige basis tot resultaten te komen. Ik begrijp heel goed dat u zich zorgen maakt over het feit dat u niet nauw betrokken bent bij de voorbereiding van de niet-wetgevende benaderingen. Waar zulke benaderingen de beste route lijken, erken ik dat we moeten zoeken naar manieren om het Parlement bij de voorbereiding en de tenuitvoerlegging te betrekken. Tot slot wil ik nog iets zeggen over de tenuitvoerlegging van wetgeving. Dit heeft hoge prioriteit bij de Commissie. Ik vraag u om naar de conclusies van de vergadering van ons college van vandaag te kijken. We hebben 2055 gevallen van schending geanalyseerd. Dat was het besluit van de Commissie vandaag. Soms zijn dat moeilijke besluiten en we verwachten dat een aantal lidstaten zal reageren. Ik hoop dat u de grote betrokkenheid van deze Commissie bij de
62
04/04/2006 het
bekijken. Hoe je het proces effectief kunt maken en van daaruit kijkt wat je dan aan regels moet opstellen.
Onze wetten moeten op correcte wijze worden toegepast en ten uitvoer gelegd. Anders zijn onze inspanningen als beleidsmakers en wetgevers tevergeefs. Naarmate steeds meer beleidsterreinen zich verder ontwikkelen, zullen we een verschuiving van de politieke aandacht en middelen zien in de richting van de tenuitvoerlegging. Dat is een grote prioriteit van deze Commissie. Dit hele programma van betere wetgeving - waaronder de tenuitvoerlegging - is het vlaggenschip van deze Commissie geworden. Ik voel me er persoonlijk zeer bij betrokken en dat geldt ook voor vice-voorzitter Verheugen en het hele college. Als Commissie moeten we inbreukprocedures op doeltreffende wijze hanteren. Ik ben me bewust van de noodzaak om de tijdspanne van afzonderlijke inbreukprocedures terug te brengen. We moeten sneller reageren op de problemen waarmee burgers in het bedrijfsleven te kampen hebben. We moeten samen naar deze brede tenuitvoerleggingskwesties kijken en op zoek gaan naar constructieve manieren om ermee om te gaan. Ik verwacht dat de Commissie later dit jaar met specifieke voorstellen bij u terugkomt.
Een slecht voorbeeld van hoe dat niet gebeurd is, hoe daarover niet is nagedacht en hoe ook bij de voorbereiding het veld niet betrokken is geweest, was de dienstenrichtlijn die we net hiervoor in haar oorspronkelijke vorm besproken hebben. Gelukkig is die nu door het Parlement veranderd.
tenuitvoerlegging en Gemeenschapsrecht steunt.
naleving
van
Ik geloof dat uit de vandaag besproken verslagen een gedeelde analyse naar voren komt van wat er moet gebeuren. De fundering is gelegd. Nu moeten we uitvoering geven aan onze toezeggingen. Ik ben ervan overtuigd dat we kunnen laten zien dat Europa niet om bureaucratie en onnodige lasten draait maar dat het voorziet in de behoeften van de burgers, zolang we maar als partners samenwerken. Ik geloof dat we de Gemeenschap op basis van recht kunnen versterken wanneer we als partners samenwerken. (Applaus) 2-202
Ieke van den Burg (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. – Ik kan mij helemaal aansluiten bij deze laatste woorden van de heer Barroso. Namens de Commissie economische zaken heb ik een advies opgesteld op het verslag van de heer Doorn. Ik zou hem willen feliciteren met dit verslag en ook willen bedanken voor het vrijwel integraal opnemen van de verschillende paragrafen die wij, vanuit onze ervaringen in de Commissie economische zaken, in ons advies hadden opgenomen. Ik zou me ook willen aansluiten bij woorden die de heer Winkler gesproken heeft, en met een lichte variant daarop willen zeggen: betere regelgeving is niet altijd minder regelgeving of deregulering, maar een effectievere regelgeving die vooral gericht is op het resultaat en op het eindresultaat. Die cyclus van voorbereiding, raadpleging, het formuleren van regels, de effectbeoordeling en vervolgens de tenuitvoerlegging en de handhaving is door verschillende mensen genoemd. In ons advies heb ik bepleit dat we juist ook aan de achterkant beginnen en het proces van daaruit
Ik zou ook goede voorbeelden willen noemen uit datzelfde directoraat-generaal Markt. Met name op het punt van de financiële dienstverlening is daar een praktijk ontwikkeld en voorgesteld door de deskundigencommissie-Lamfalussy - die wij de Lamfalussy-procedure noemen. In het kader hiervan zijn inderdaad degenen die in de praktijk met regelgeving te maken hebben, te weten de toezichthouders, de marktpartijen, de consumenten en gebruikers die betrokken zijn bij het proces, veel meer sturend zijn voor wat er in die regels moet komen te staan. Dat voorbeeld hebben wij ook gebruikt om aan anderen voor te leggen en dat zouden we graag ook in deze discussie nogmaals willen benadrukken. We hebben problemen met de call back en de verantwoordelijkheid van het Parlement als medewetgever om toezicht te kunnen houden op wat er uiteindelijk uitkomt, maar het proces als zodanig is iets dat wij heel erg steunen. 2-203
Pervenche Berès (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer Winkler, heren commissarissen, dit is een zeer belangrijk debat: het gaat hier namelijk om het recht van initiatief dat de Commissie op wetgevingsgebied heeft. Of het nu om betere wetgeving of om betere regelgeving gaat, van belang is vooral de vraag hoe wetgeving geïnitieerd wordt. Dat de Commissie in de Verdragen het recht van initiatief is toegekend, hangt samen met het feit dat zij geacht wordt het algemeen belang te vertegenwoordigen. De Commissie wordt geacht niet enkel als klankbord voor de verschillende betrokken bedrijfssectoren te fungeren, maar ook al degenen te vertegenwoordigen die niet per definitie over de middelen beschikken om zich te organiseren. Betere wetgeving is van belang voor het bedrijfsleven, daarover zijn we het denk ik allemaal eens, maar we zijn het er toch ook over eens dat dit soms ook tot méér wetgeving leidt. Dat heeft het Parlement heel duidelijk aangegeven, mijnheer Barroso, toen uw Commissie met het voorstel kwam 68 wetsvoorstellen in te trekken; wij hebben toen heel nadrukkelijk te kennen gegeven dat op sommige terreinen, bijvoorbeeld ten aanzien van onderlinge maatschappijen, wetgeving wel degelijk noodzakelijk is. Namens de Commissie economische en monetaire zaken heb ik een advies opgesteld voor het verslag van de heer Gargani over vereenvoudiging van de regelgeving. In dat verband wil ik drie opmerkingen maken. Ten eerste, wij moeten goed voor ogen houden dat achter elke technische kwestie op dit terrein natuurlijk
04/04/2006
63
de politieke vraag naar de inhoud schuilgaat: wat wordt er precies vereenvoudigd? Welk acquis communautaire krijgt eigenlijk vorm via de vereenvoudiging?
deze 42 richtlijnen. Als zij hun verplichtingen onvoldoende nakomen, dienen er handhavingsmaatregelen te worden getroffen.
Ten tweede, er zijn mensen voor wie betere regelgeving in sommige gevallen hetzelfde is als zelfregulering. In de Commissie economische en monetaire zaken hebben we met de kwestie van de boekhoudnormen een heel duidelijk voorbeeld in handen dat laat zien hoe de zaken gevaarlijk uit de hand kunnen lopen als strikte democratische controle ontbreekt.
Als we de Lissabon-doelstellingen willen halen en de uitdagingen van de globalisering serieus willen aangaan, moeten we consequenter handelen en de snelheid van de tenuitvoerlegging opvoeren. De mensen moeten beseffen dat globalisering een blijvende realiteit is. Het is politiek en economisch onacceptabel dat bepaalde lidstaten weer terugwillen naar een protectionistisch beleid. Ierse bedrijven en andere Europese ondernemingen proberen werk te maken van de interne markt en de uitdagingen van de globalisering met open vizier tegemoet te treden. Zij mogen daarbij niet gehinderd worden door regeringen die het protectionisme aanprijzen.
Tot slot, het streven naar vereenvoudiging moet ook leiden tot de tenuitvoerlegging van wetgeving die beter is opgezet, waarbij het Parlement de beginselen vaststelt en de rest overgelaten wordt aan de comitologie. Zoals u weet, zijn wij een groot voorstander van een dergelijke aanpak, aangezien die gebaseerd is op een comitologieovereenkomst waarin de rechten van de medewetgever terzake, het Europees Parlement, ten volle worden erkend. 2-204
Eoin Ryan (UEN), rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de lidstaten die protectionisme als een positieve beleidsoptie aanprijzen, verkopen het als vaderlandsliefde of zijn bang, niet voor wat Europa kan worden, maar voor wat het reeds is: een economie gebaseerd op vrije handel en concurrentie. Als lid van de Commissie economische en monetaire zaken en als rapporteur voor advies voor betere wetgeving ben ik er rotsvast van overtuigd dat, in eerste instantie, een grotere concurrentie als gevolg van een hervorming van de regelgeving de stimulans is die Europa nodig heeft om de productiviteit te verhogen. Volgens mij is het beslist noodzakelijk dat bij alle toekomstige effectbeoordelingen van wetgeving rekening wordt gehouden met de groei van de wereldwijde concurrentie. Als de Europese Unie meer grip wil krijgen op de mondiale veranderingen op de markt en daarmee flexibeler wil omgaan, stel ik de Commissie tevens voor om in alle nieuwe wetgeving een herzieningsclausule op te nemen. Ook is het van wezenlijk belang dat er onder de noemer van betere wetgeving alternatieven voor wetgeving worden onderzocht. Maatregelen als intensiever overleg en mechanismen om de oplossing van geschillen te versnellen, dienen te worden bestudeerd. Alle wetgeving moet als belangrijkste doel hebben dat de interne markt zonder grensoverschrijdende belemmeringen voor de groei van industrieën kan functioneren. Daarom moeten we de kansen grijpen die ons worden aangereikt door substantiële schaalvoordelen als gevolg van fusies en overnames. Ik zou graag zien dat de Commissie concrete stappen zet om de kosten te beperken die bedrijven moeten maken om zich aan de voorschriften van 25 verschillende nationale regelingen te houden. Ik ben blij dat het actieplan voor financiële diensten nu wordt uitgevoerd. De lidstaten mogen echter niet zelfgenoegzaam worden in de tenuitvoerlegging van
2-205
Mihael Brejc (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. – (SL) Ik steun de inspanningen van de Commissie en van ieder ander voor beter wetgeven en een betere formulering van de wetgeving van de Europese Unie en tegelijkertijd betreur ik het dat het Grondwettelijk Verdrag niet goedgekeurd werd. In het Grondwettelijk Verdrag hebben we namelijk een heel goed, transparant regelgevingskader uitgewerkt. Dat is een reden temeer om de ratificatieprocedure van het Grondwettelijk Verdrag te bespoedigen. De heer Barroso heeft vandaag de gebieden opgesomd die verder onder de loep moeten worden genomen. Hij zou daar het terrorisme nog aan moeten toevoegen. Op het vlak van terrorisme hebben we al 58 verordeningen, richtlijnen, enzovoort aanvaard – voor 27 loopt de procedure nog, een 15-tal is nog op komst. Kortom, ons regelgevingssysteem voor de strijd tegen terrorisme is absoluut niet transparant: ikzelf vind er de weg niet in en ik hoop dat ook terroristen de weg in die warboel niet vinden. Europa lijdt aan minstens twee vormen van idealisme. De eerste is normatief idealisme: als een gebied niet gereguleerd is, denken we het probleem met meer regelgeving te kunnen verhelpen. Het gevolg daarvan is een enorme overdaad aan regelgeving. De tweede vorm is organisatorisch idealisme: als we vinden dat een bepaald gebied beter geregeld moet worden, richten we een instelling op. Onlangs hebben we een instelling in het leven geroepen voor gelijke kansen, en daarvóór een instelling voor de mensenrechten. Alsof dat een garantie zou zijn voor meer en betere regelgeving. Dat zijn illusies die nooit realiteit zullen worden. De Commissie zou dan ook liever moeten nagaan hoe die gebieden geregeld zijn en natuurlijk welke uitwerking ze hebben op de mensen. Die vragen zich namelijk af of het echt nodig is dat we zoveel wetgeving, instellingen, enzovoort hebben. Ik ben verder van mening dat de Commissie geen nieuwe instellingen nodig heeft voor de controle op wetgevingsbesluiten en voor de herziening van haar voorstellen omdat het Parlement er daarvoor is dat deze functie perfect kan vervullen.
64 Tenslotte zullen de Europese instellingen niet in de achting van het publiek stijgen door een massa verordeningen, richtlijnen, enzovoort, maar wel door transparant handelen, hetgeen in het voordeel is van de mensen en de Europese idee versterkt. 2-206
Marie-Line Reynaud (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie constitutionele zaken. - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zou de heer Gargani willen bedanken voor zijn heldere verslag, dat van grote betrokkenheid getuigt. Het doet me veel deugd dat een zeer groot deel van mijn advies in het verslag is verwerkt en dat daarin de twee uitgangspunten centraal staan die ook voor mij voorop stonden, namelijk, ten eerste, duidelijk aangeven dat vereenvoudiging noodzakelijk is maar niet op om het even welke wijze gerealiseerd mag worden en, ten tweede, uitdrukking geven aan de wens van het Parlement ten volle betrokken te worden bij de vereenvoudigingsstrategie. Wij kunnen niet anders dan ingenomen zijn met ieder initiatief dat erop gericht is de regelgevingsomgeving inzichtelijker en coherenter te maken. We kunnen niet op een fatsoenlijke manier werken zolang we nog met een acquis van meer dan 80 000 pagina's te maken hebben. Hoe kunnen we dan nog geloofwaardig zijn in de ogen van de burgers als we spreken over transparantie en toegankelijkheid? Daarom is de strategie voor vereenvoudiging van de regelgeving op zichzelf een goede zaak. Met die strategie kunnen we ervoor zorgen dat we op termijn over communautaire en nationale regels beschikken die eenvoudiger toe te passen zijn en dus ook minder geld kosten. Aan deze vereenvoudiging zijn echter wel beperkingen en zelfs risico's verbonden, en het is dan ook van belang dat we een en ander goed in de gaten houden. In het verslag wordt er onder meer op gewezen dat het vereenvoudigingsproces niet mag leiden tot een verlaging van de normen en dat zich problemen voordoen bij de toepassing van het Interinstitutioneel Akkoord inzake de procedure voor herschikking van de wetgeving, waardoor het noodzakelijk is duidelijker vast te leggen welke regels van toepassing zijn om bevoegdheidsconflicten en blokkeringen als gevolg van proceduregeschillen te voorkomen. In dit verslag wordt verder duidelijk aangegeven dat het Parlement ten volle bij de vereenvoudigingsstrategie betrokken wenst te worden; de rapporteur benadrukt in dit verband dat de prerogatieven van het Parlement in acht moeten worden genomen, maar wijst anderzijds ook op het vraagstuk van aanpassing van het Reglement van het Parlement. De vereenvoudiging mag namelijk niet buiten elke democratische controle om - en zeker niet buiten de controle van het Parlement om - plaatsvinden. Daarnaast dient het Parlement in het kader van het vereenvoudigingsproces na te denken over verbetering van zijn eigen procedures en interne wetgevende technieken. Dit vraagstuk zal behandeld worden in een speciaal verslag, met de opstelling waarvan men mij heeft belast. Tot slot nog een woord over alternatieve
04/04/2006 regelgevingsmethoden: ik ben blij dat in dit verslag gevraagd wordt om strikte voorwaarden voor de toepassing van coregulering en zelfregulering. Waarborgen zijn in dit verband absoluut noodzakelijk. 2-207
Diana Wallis (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie verzoekschriften. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, richtlijnen en verordeningen maken samen de wetgeving die voor onze burgers wellicht het meest zichtbare of tastbare resultaat van onze werkzaamheden vormt. Wetten zijn als het ware ons hoofdproduct. Wetgeving is echter, met name op Europees niveau, een proces – een langdurig proces, geen eindpunt. Dit continuüm komt goed tot uiting in de diverse verslagen die we vandaag bespreken. We hebben het verslagDoorn en het verslag-Frassoni. Het eerste verslag gaat over wetgeving en subsidiariteit, het tweede over de controle op de toepassing van het recht. Onze burgers horen echter bij het begin, het eind en het hart van dit proces betrokken te zijn. Zij kunnen ons helpen de agenda vast te stellen. Zij kunnen lobbyen en ons informeren ten behoeve van de besluitvorming. Zij kunnen beoordelen hoe het resultaat uitpakt. In het verslag-Doorn gaat de aandacht speciaal uit naar het gebruik van effectbeoordelingen. Dat is een heel goede zaak. We moeten echter oppassen. Effectbeoordeling kan politieke besluitvorming niet vervangen. Natuurlijk hebben we van alle kanten volledige en onafhankelijke informatie over alle aspecten nodig, niet alleen over de gevolgen voor het bedrijfsleven. Dan kunnen wij als medewetgevers een beslissing nemen. Het moet ons besluit zijn, niet dat van deskundigen, technocraten, belanghebbenden of lobbyisten. Als wij op evenwichtige wijze de benodigde informatie krijgen, kunnen wij in alle openheid een politiek besluit nemen waarvoor wij verantwoordelijkheid dragen. Geen effectbeoordeling of hernieuwde effectbeoordeling mag de democratie vervangen. Nu wil ik iets zeggen over een van de kwesties die de Commissie verzoekschriften het meest bezighoudt. Het is misschien wel de parlementaire commissie die het intensiefst contacten met onze burgers onderhoudt. De burger komt naar ons toe wanneer een wet niet goed werkt. Het is de taak van de Commissie verzoekschriften om de burgers te helpen de problemen aan de orde te stellen waarop zij stuiten bij de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving en de controle daarop. Dit werk moet een veel hogere prioriteit en erkenning krijgen, vooral in het jaarverslag van de Commissie. Voor de zoveelste keer heeft de Commissie verzoekschriften benadrukt dat de inbreukprocedures van de Commissie robuuster moeten worden en daarom zijn we blij met de voorstellen van mevrouw Frassoni op dit gebied. Ik ben ook verheugd over de opmerkingen die voorzitter Barroso over de tenuitvoerlegging heeft gemaakt. We hebben ook de plaats van onze burgers in het wetgevingsproces onderstreept. Velen van ons zouden graag willen dat zij een rol kregen bij de opstelling van
04/04/2006 wetgeving, zoals voorzien in het ontwerp van het Grondwettelijk Verdrag in de vorm van het initiatief van Europese burgers. Helaas zal dit waarschijnlijk pas later actueel worden. We kunnen er evenwel op zijn minst voor zorgen dat onze burgers begrijpen wat we namens hen doen. Er lijkt brede steun te zijn voor het voorstel dat elke richtlijn en elke verordening als voorwoord een niet juridisch bindende samenvatting voor burgers moet krijgen. Kortom, laten we wetgeving maken die toegankelijk is qua vorm en wijze van opstelling en handhaving. 2-208
Malcolm Harbour, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben erg tevreden over alle verslagen. Als coördinator van de Commissie interne markt en consumentenbescherming wil ik in het bijzonder mevrouw McCarthy prijzen om het uitstekende werk dat zij heeft verricht. Dezelfde lof wil ik onze commissie toezwaaien, die een hoorzitting over dit onderwerp heeft gehouden. Een van de lessen die we hieruit moeten leren – en ik zeg dat tegen het selecte groepje collega’s hier aanwezig – is dat betere regelgeving een gedeelde taak is voor elk lid van dit Parlement, ongeacht tot welke commissie hij of zij behoort. Het is goed dat de discussie wordt verbreed, maar er zijn te weinig mensen bij betrokken. Mijn belangrijkste punt vanavond is de stelling dat betere regelgeving een proces vormt. Dit punt is gekoppeld aan de wijzigingen die ik op het verslag van mevrouw McCarthy heb aangebracht en die door de commissie zijn goedgekeurd. Ik ben het met veel dingen eens die mevrouw Wallis heeft gezegd. Het probleem is dat het om een moeilijk en complex proces gaat en dat slechts heel weinig mensen de werking ervan begrijpen. We moeten proberen het uit te leggen en te vereenvoudigen, ten behoeve van onze eigen achterban en van buitenstaanders. Hoeveel mensen in dit Parlement hebben werkelijk een goed begrip van de procedures die de Commissie heeft ingesteld om de kwaliteit van de wetgeving te verbeteren? Hoevelen van u weten wat uw verantwoordelijkheden zijn op grond van het beroemde Interinstitutioneel Akkoord dat twee jaar geleden in dit Parlement door onze toenmalige Voorzitter, Pat Cox, werd ondertekend? Ik vermoed dat als we hierover een vragenlijst zouden laten invullen, de meeste van u geen idee zouden hebben wat die verplichtingen inhouden. Het eerste wat we moeten doen, collega’s, is ons eigen straatje op orde brengen; alle afgevaardigden in het Parlement moeten die vereenvoudigde controlelijst in hun bezit krijgen. Ik doe opnieuw een aanbeveling: wanneer de Commissie ons een voorstel stuurt, moet daarbij een korte controlelijst worden gevoegd met daarop de procedures die de Commissie reeds doorlopen heeft en die zij in de toekomst nog moet doorlopen. Als er documenten en effectbeoordelingen beschikbaar zijn, moeten die meegeleverd worden.
65 Zulk een praktische omschrijving en verduidelijking van het proces hebben we nodig. Als we deze handelwijze niet volgen, zullen de burgers buiten dit gebouw hun geloof in het proces verliezen. Betere wetgeving is van essentieel belang voor de toekomst van onze manier van werken. 2-209
Maria Berger, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, ik zou alle rapporteurs en alle rapporteurs voor advies van harte willen bedanken, ook omdat ze zich allemaal bereid hebben verklaard om vandaag hierover een gecombineerd debat te houden. Dit gecombineerde debat geeft ons de kans om alle aspecten te overzien die we vandaag moeten bespreken onder het motto better regulation, respectievelijk better lawmaking. Ik moet opbiechten dat dit debat voor mij steeds onoverzichtelijker wordt. Ik hoor allerlei goed bedoelde uitspraken, de meeste niet voor de eerste keer, maar ik heb het gevoel dat ze vaak geen concrete inhoud meer hebben. Ik heb vaak ook het vermoeden dat dit debat over betere wetgeving bedoeld is om de aandacht af te leiden van de eigenlijke taken van de wetgever, dat het een excuus voor de Europese wetgever is om niets te doen. Kortom, ik ben bang dat betere regulering deregulering wordt. De situatie is intussen dermate verwarrend, dat de verleiding groot is om te pleiten voor een better regulation of the better regulation process, of voor een beoordeling van de effecten van de effectbeoordeling. Ik ben de rapporteurs dankbaar dat ze een aantal duidelijke bakens hebben geplaatst in deze dichte mist. Dat geldt vooral voor mevrouw Frassoni. Zij doet in haar verslag concrete voorstellen voor de verbetering van de controle op de omzetting van het Gemeenschapsrecht, voor snellere inbreukprocedures en meer openheid voor de burgers die een klacht indienen. Het is toch onaanvaardbaar dat wanneer burgers een klacht indienen en de Commissie een inbreukprocedure start die procedure dan plotseling wordt stopgezet, terwijl de burgers niet echt verteld wordt waarom? Dat maakt hun positie in een zaak die voor een nationale instantie dient vaak slechter. Hier moeten we nog heel wat doen om de openheid te verbeteren. Ik ben vooral blij met de voorstellen van de heer Doorn, met name over de effectbeoordeling. Ook wij zijn van mening dat ook voor de beslissingen die worden genomen volgens de comitologieprocedure een effectbeoordeling plaats moet vinden. We zijn het ook met hem eens dat de effectbeoordeling door een onafhankelijke autoriteit zou moeten worden getoetst. Die autoriteit hoeft niet buiten de Commissie te staan, maar moet wel onafhankelijk zijn van het relevante directoraat-generaal. De Commissie draagt haar politieke verantwoordelijkheid en die mag ze niet afgeven. In dit concrete geval wil ze dat ook niet.
66 We zijn het niet met de heer Doorn eens dat een effectbeoordeling ook zou moeten worden voorgeschreven voor amendementen van het Parlement en de Raad. Ik vind dat we onszelf als wetgever de handen niet mogen binden, we mogen onszelf niet onder curatele stellen. Als de Commissie zorgt voor een goede effectbeoordeling kunnen we ook inschatten wat de gevolgen van onze amendementen zouden zijn. Bovendien hebben we het instrument van de vrijwillige toepassing van de effectbeoordeling, en we hebben gehoord dat de Commissie interne markt en consumentenbescherming dat al gebruikt. Dat zouden we in de andere commissies ook in overweging moeten nemen. Voor betere wetgeving geldt hetzelfde als voor goede voornemens en voor de mooie dingen des levens: geen woorden maar daden, en praatjes vullen geen gaatjes. 2-210
Elizabeth Lynne, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, al vele jaren maak ik mij sterk voor betere wetgeving, vooral in mijn commissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. We hebben betere en completere effectbeoordelingen nodig en we moeten nagaan of wetgeving op EU-niveau echt nodig is of in veel gevallen het best aan de lidstaten kan worden overgelaten. Als Europese wetgeving nodig is, moet er een gedegen kosten-batenanalyse voor bedrijven, inclusief kleine ondernemingen, en werknemers komen. Ik zou graag zien dat effectbeoordelingen werkelijk onafhankelijk zijn, anders dan nu vaak het geval is. Tegenwoordig worden ze regelmatig gebruikt als een rechtvaardiging voor de noodzaak van wetgeving. Wanneer wetgeving is aangenomen, moet deze in alle lidstaten op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Daar zijn we het allemaal over eens. Als de wetgeving niet wordt uitgevoerd, is dat dan omdat ze onwerkbaar is? Als ze onwerkbaar is, laten we haar dan intrekken. Zo heeft de Commissie het ook gezegd. Tenslotte moeten we ervoor zorgen dat het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven wordt geëerbiedigd. Gisteren nog gaf de Commissie in antwoord op een vraag toe dat er weinig vooruitgang is geboekt. 2-211
Monica Frassoni, namens de Verts/ALE-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, op de allereerste plaats zou ik tegen de heer Barroso willen zeggen dat het besluit van vandaag inzake energie aantoont dat wanneer u het wilt, u het ook kunt. Wij “zouden wensen” dat u in meer gevallen “zou kunnen”, met name op het vlak van milieu-, consumenten- en volksgezondheidsbeleid. Maar hier heb ik natuurlijk een open deur ingetrapt. Mijnheer Winkler, ik heb tot mijn spijt vastgesteld dat u niets heeft gezegd over de toepassing van het recht, hoewel dit onderwerp vooral de lidstaten betreft. Bovendien zou het, geloof ik, interessant zijn de mening
04/04/2006 van de Raad te horen over de mogelijkheden de op jammerlijke wijze mislukte onderhandelingen over het akkoord inzake Better regulation te heropenen, voorzover het de toepassing van het recht aangaat. Wat betreft de effectbeoordeling verheel ik voorts mijn bezorgdheid niet, daar dit onderwerp een soort mythe aan het worden is. Door dat toverwoord alleen al zou de wetgeving beter moeten worden, daar er wetenschappelijke en neutrale bronnen als basis voor dienen. Persoonlijk gezien ben ik hier sceptisch over en ik ben zelfs bezorgd over de vlucht die dit onderwerp neemt. Op de eerste plaats omdat een aantal voorstellen in de verslagen – met name in het verslag van mevrouw McCarthy, maar ook in de andere verslagen – echt zeer ingewikkelde en moeilijk toe te passen bureaucratische regels bevatten, vooral voor de Commissie. Dat doet bij ons de nodige twijfels rijzen en mijn fractie prijst zich dan ook gelukkig dat we de stemming hebben uitgesteld. Zo kunnen we de situatie opnieuw bezien teneinde een akkoord te bereiken. Bovendien zijn de sleutelelementen voor een effectbeoordeling waar iedereen het over heeft – onder meer administratiekosten, te veel bureaucratische regels, overdreven reële of vermeende kosten voor de bedrijven – op zich al een politieke keuze. Mijnheer Barroso, mijnheer Verheugen, ik zal u een voorbeeld geven. Een brief van UNICE volstond om de strategie met betrekking tot schone lucht drastisch bij te stellen, ofschoon een effectbeoordeling met een kostenplaatje van twee miljoen euro stelde dat er niet alleen kosten voor de bedrijven maar ook voor de gezondheid aan verbonden zijn. Een effectbeoordeling is uiteindelijk ook een politieke keuze en daarom zou ik u willen uitnodigen die effectbeoordelingen minder prioriteit te verlenen en minder pregnant aanwezig te laten zijn in vergelijking met de andere wettelijke aspecten. Tot slot wil ik iets zeggen over co- en zelfregulering. Ik zou een studie van de Commissie naar het functioneren van deze procedures wenselijk achten. Volgens onze analyses hebben die procedures niet gewerkt, omdat de bedrijven zelf hun capaciteit om zich te voegen naar deze zelfreguleringsovereenkomsten tamelijk onbevredigend vinden. 2-212
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. – Voorzitter, het is uiterst bedroevend dat er in de discussie over subsidiariteit en betere regelgeving maar één hoofdmotief lijkt te bestaan, namelijk grotere economische groei en meer concurrentie door middel van minder regelgeving. Daardoor wordt de illusie gewekt dat juist bij de regelgeving op het gebied van bijvoorbeeld sociale bescherming, milieu en consumentenbescherming meer moet worden gelet op subsidiariteit. Dit alles past in de neoliberale denkwijze dat minder regelgeving per definitie een goede zaak is. De realiteit is echter dat het juist de Europese regels over de heilig verklaarde interne markt zijn die de Europese burgers in de weg zitten. Deze maken het bijvoorbeeld
04/04/2006
67
mogelijk dat een kleine gemeente in het noorden van Nederland van de Europese Commissie te horen krijgt dat ze eerst toestemming moet vragen voordat zij voor haar eigen burgers een glasvezelkabelnetwerk mag aanleggen. Of dat de overheidssteun van de stad Amsterdam aan de plaatselijke dierentuin vanuit Brussel als concurrentievervalsing wordt gezien. Geen wonder dat de Nederlandse burgers niets meer zien in verdere uitbreiding van Brusselse bevoegdheden en in de voorgestelde Grondwet die dat proces goedkeurde en ondersteunde. Zij hebben die tekst met een grote meerderheid naar de prullenmand verwezen.
volledig te begrijpen welke uitwerking zij bij omzetting zal hebben.
De realiteit is dat subsidiariteit reeds lang tot een nietszeggend begrip is geworden. De Europese instellingen, dit Parlement voorop, stellen zich zelden of nooit de vraag of Europese bemoeienis met een bepaald onderwerp daadwerkelijk bijdraagt aan een beter welzijn van mens en milieu. Integendeel, nog altijd blijft een stroom van Europese regelgeving de zeggenschap van nationale en regionale overheden ondermijnen. Ik verwijs hier bijvoorbeeld naar de Europese dienstenrichtlijn, die ook in gewijzigde vorm de autonomie van gemeentelijke autoriteiten op het gebied van vergunningen of plaatselijke dienstverlening ernstig zal uithollen.
Volgens mij is het niet goed dat de Commissie zich louter profileert als strikte handhaver van de regels die de lidstaten op het matje roept. Soms bevat de wetgeving namelijk fouten en onvolkomenheden die correctie behoeven. Daartoe is een flexibele houding vereist.
Samengevat: het is goed dat er discussie is over de kwaliteit en subsidiariteit van de Europese regelgeving. Het is echter volstrekt naïef te veronderstellen dat door het schrappen van een handvol regelgeving of het maken van effectbeoordelingen de fundamentele problemen van Brusselse bemoeienis kunnen worden opgelost. Hiervoor zullen in de eerste plaats de internemarktregels fundamenteel moeten worden aangepast.
2-214
2-213
Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de voorzitter van de Commissie, de fungerend voorzitter van de Raad en onze rapporteurs bedanken voor de toon die zij in het debat van vandaag hebben gezet. Ons wetgevingsproces kent duidelijk allerlei problemen; er zijn moeilijkheden die we allemaal kunnen zien en herkennen in ons werkzame leven van alledag. Het belangrijkste dat nodig is – en dat is helder – is de codificatie en vereenvoudiging van de bestaande wetgeving, het acquis communautaire. Het gaat er daarbij niet slechts om ervoor te zorgen dat bedrijven vrijer of beter op de gehele interne markt kunnen opereren, maar ook om te waarborgen dat individuele personen weten op welk gebied hun rechten worden beschermd. Het gaat erom dat er duidelijke en welomschreven voorschriften zijn om te voorkomen dat grote bedrijven de rechten van werknemers negeren en dat consumenten niet onder de voet worden gelopen door besluiten van financiële instellingen of door welke andere oorzaak ook. Daarom trachten we in dit Parlement al vele jaren een effectbeoordeling van alle wetgeving van de grond te krijgen. De bedoeling daarvan is de wetgeving te testen voordat deze van kracht wordt, na te gaan of ze echt noodzakelijk is en om
Als we echter het vraagstuk van de wetgeving in zijn geheel bekijken, zijn de grootste moeilijkheden en knelpunten te vinden in de omzetting van Europese wetten in het nationale recht van de lidstaten. Op EUniveau zijn de nationale regeringen reeds bij de besluitvorming betrokken, evenals het Parlement en de Commissie. Omzetting kan echter problemen opleveren vanwege een binnenlands politiek geschil of vanwege angst voor verzet in het politieke kamp.
Mijn laatste punt betreft het volgende: het is essentieel dat er bedrijvers van politiek zitting nemen in werkgroepen of deskundigengroepen op het vlak van betere wetgeving, niet alleen technocraten of parlementaire rapporteurs, maar politici zelf die weten hoe dit proces aan het publiek kan worden uitgelegd en op plaatselijk niveau kan worden uitgevoerd. Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. – (DA) Mevrouw de Voorzitter, vandaag de dag kunnen alleen geselecteerde specialisten de EU-wetgeving lezen en de juridische situatie op een bepaald gebied achterhalen. Iedere schaapherder moet precies bijhouden hoeveel schapen hij heeft, maar geen enkele instelling van de EU weet hoeveel wetten we precies hebben. We hebben iets in de orde van 20 000 regelingen aangenomen, die meer dan 100 000 bladzijden vullen. Zo is de huidige wetgeving op visserijgebied bijvoorbeeld te vinden in meer dan zeventig verschillende verordeningen. Waarom verzamelen we niet alle regels op hetzelfde gebied in één afzonderlijke wet? Dan kunnen de burgers die zelf inzien en doorlezen, wat de eerste voorwaarde voor invloed is. Wijzigingsvoorstellen kunnen vet worden gedrukt; woorden die moeten worden geschrapt, kunnen cursief worden gedrukt. Dan kan iedereen zien wat het voorstel inhoudt. We moeten ook het democratische beginsel uit onze eigen grondwetten overnemen, namelijk dat in het vervolg geen EU-wet kan worden aangenomen zonder dat daartoe hier in het Parlement is besloten. Krachtens EU-wetten kunnen dan besluiten worden uitgevaardigd, maar elk besluit moet in heroverweging kunnen worden genomen door gewone meerderheden in de Raad en het Parlement. Ook moet er een eind komen aan alle comitéprocedures, waarbij een minderheid samen met de Commissie als wetgever optreedt, tegen de meerderheid van de nationale parlementen en het Europees Parlement in. Het is absurd dat de Commissie genetisch gemanipuleerde cornflakes heeft kunnen toestaan, terwijl 14 van de 15 landen ertegen waren en land 15 ook tegen was, toen
68 hun burgers ontdekten wat er eigenlijk was besloten achter gesloten deuren. Als de hele wetgeving wordt opengesteld voor de burgers, krijgen we ook betere wetten. 2-215
Marek Aleksander Czarnecki (NI). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de Europese Commissie maakt elk jaar de balans op van de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht. Vandaag zijn het 21ste en 22ste jaarverslag van de Commissie aan de orde. Om u een idee te geven van de omvang van het probleem, kan ik u zeggen dat het hier gaat om bijna vierduizend inbreukprocedures, die in bijna duizend gevallen hebben geleid tot een zogeheten met redenen omkleed advies en waarbij in meer dan 400 gevallen een zaak aanhangig is gemaakt bij het Hof van Justitie. Ik betreur het dat de Commissie haar 22ste jaarverslag pas in januari 2006 heeft voorgelegd, want deze late indiening heeft tot gevolg gehad dat het Parlement maar een deel van de Commissiegegevens voor het jaar 2004 in zijn resolutie heeft kunnen behandelen. Hier geldt de paradoxale vaststelling "hoe meer klachten, hoe beter". Deze klachten zijn namelijk het levende bewijs dat de burgers uit de lidstaten van de Unie een belangrijke rol in het controleproces hebben en dus ook in de totstandkoming van Europese regelgeving. De klachten van de burgers zijn niet slechts symbolisch, zij vormen een bouwsteen van het Europa van de burgers en in het algemeen zijn ze een efficiënte manier om de toepassing van het Gemeenschapsrecht te toetsen. De vakcommissies in het Europees Parlement zouden de toepassing van het Gemeenschapsrecht nauwlettend in de gaten moeten houden, met name daar waar de betrokken rapporteur actief moet deelnemen aan het toezicht op de naleving van bepaalde wettelijke voorschriften in de afzonderlijke lidstaten, en er, als er inbreuken worden vastgesteld, meteen op actie moet worden aangedrongen. Om de efficiëntie van dit proces te verbeteren, zou de interne procedure ingekort moeten worden, wat ook terecht is opgenomen in de ontwerpresolutie van het Europees Parlement. Het zou ook een goede zaak zijn indien de afzonderlijke commissarissen de bevoegdheid zouden krijgen om direct te controleren of de omzetting van het Gemeenschapsrecht in het recht van de lidstaten binnen de gestelde termijnen is gebeurd. Dit kan door de commissarissen op hun eigen beleidsterrein de bevoegdheid te geven zich direct tot de lidstaten te wenden met het verzoek een inbreuk te behandelen. 2-216
Hans Winkler, fungerend voorzitter van de Raad. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, u heeft mij in staat gesteld om intensief overleg te plegen met de Conferentie van voorzitters over wetteksten, en dat is een concrete bijdrage tot een betere wetgeving. Ik ben dankbaar voor dit privilege, en het heeft ook wel degelijk iets met dit debat te maken. Ik dank u in ieder geval voor uw begrip.
04/04/2006 Ik zou in het kort in willen gaan op twee punten die in dit debat aan de orde zijn gekomen. Veel sprekers hebben de comitologie genoemd. U kent zeker het spreekwoord: men moet de huid van de beer niet verkopen eer men hem geschoten heeft. Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft de kwestie van de comitologie in ieder geval met veel enthousiasme weer aan de orde gesteld. We hebben al twee keer intensief onderhandeld met de vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de laatste keer nog maar twee uur geleden. Ik denk dat we op de juiste weg zijn, na een aantal jaren vinden we misschien toch nog een oplossing die tevredenstellend is voor het Parlement en voor de Raad. In ieder geval zal de bestaande situatie beter worden, want het Parlement zal natuurlijk volgens de medebeslissingsprocedure worden betrokken bij de wetteksten die door Raad en Parlement samen moeten worden uitgevaardigd. Het gaat zeker de goede kant op, en ik hoop dat we nog in de eerste helft van dit jaar een definitieve oplossing kunnen vinden. Ook dat is een bijdrage aan betere wetgeving. Mevrouw Frassoni heeft natuurlijk volkomen terecht gewezen op het belang van de toepassing van het recht. Dat is een taak voor de lidstaten, niet voor de Raad. Ik spreek hier namens de Raad, maar de individuele lidstaten proberen natuurlijk in gesprekken met de Commissie betere methodes te ontwikkelen om de toepassing van het recht te garanderen. Dit raakt ons, en dan spreek ik als Oostenrijker, natuurlijk even veel als alle andere lidstaten; inbreukprocedures hebben op ons hetzelfde effect. Als jurist kan ik u wel zeggen dat er voor iedere wet natuurlijk een handhavingsmechanisme moet bestaan. Dat is belangrijk, en we proberen ook om beter naar de Commissie te luisteren en betere methodes uit te werken voor de toepassing en de handhaving van het recht. Ik heb hierover niet namens de Raad gesproken, maar daarmee heb ik niet willen zeggen dat de toepassing en de handhaving van het recht niet even belangrijk zijn als het wetgevingsproces zelf. Voor de Raad zijn de belangrijkste onderwerpen natuurlijk de wetgeving en de toetsing van het vigerende recht. 2-217
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik kan het niet helpen, maar wanneer ik de naam Winkler hier zie, moet ik onmiddellijk denken aan Henry Winkler: herinnert u zich Fonzie in Happy Days nog? Het is goed een Oostenrijkse minister als Fonzie te hebben, die het groene licht geeft voor betere regelgeving! In deze plenaire vergadering bespreken we drie vraagstukken die met elkaar samenhangen. Gisteren hebben we het gehad over transparantie en de openheid van de Raad; nu discussiëren we over betere regelgeving en wetgeving en vanavond gaat het over burgerschap. Ik
04/04/2006 steun al deze initiatieven, die ik geweldig vind; mijns inziens verricht de secretaris-generaal heel goed werk in de Commissie onder leiding van de heer Ponzano, en ik wil alle vier verslagen die vandaag zijn gepresenteerd, bij ons aanbevelen. Ondanks wat ik zojuist heb gezegd en gezien het feit dat we over betere regelgeving spreken, begon ik me enigszins ongemakkelijk te voelen toen ik de verslagen doornam. Ik zal u een paar illustraties geven van het taalgebruik. Ik denk dat we een communicatieprobleem hebben. Mevrouw Frassoni heeft een prima verslag opgesteld, maar in paragraaf 18 staat: “stelt vast dat het SOLVIT-netwerk op de interne markt een effectief nietjuridisch hulpinstrument is gebleken dat de vrijwillige samenwerking tussen de lidstaten heeft doen toenemen …”. Het klopt helemaal, maar als je dit aanhoort, is het niet vanzelfsprekend dat je begrijpt wat er bedoeld wordt. De heer Doorn, die het heeft over de wetgeving verbeteren, is in paragraaf 5 “… van mening dat de Lamfalussy-procedure haar nut heeft; vindt de convergentie van toezichtprocedures van cruciaal belang; verwelkomt in dit opzicht de bijdragen van de comités van niveau 3 en sluit zich aan bij hun oproep tot een adequaat instrumentarium”. Geweldig. Dan staat in paragraaf 6 van het verslag-McCarthy, dat volgens mij het duidelijkst is: “verzoekt de Commissie om zowel op voorhand als achteraf effectbeoordelingen van de wetgeving uit te voeren, zodat kan worden nagegaan of de belangrijkste beleidsdoelstellingen zijn bereikt …”. In het verslag-Gargani staat precies hetzelfde. Wat ik probeer duidelijk te maken, is dat we betere regelgeving en betere wetgeving nodig hebben. Daarbij is vereenvoudiging belangrijk en het gaat erom dat we begrijpen waarover we besluiten nemen en dat de burgers dat ook begrijpen. Daar draait het bij betere regelgeving om en daarom moeten we ons taalgebruik verbeteren. Ik heb geen idee hoe dit alles in de Finse vertolking klinkt! (Gelach en applaus) 2-218
Béatrice Patrie (PSE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, dit lijkt een technisch debat, maar in feite is het een debat van grote politieke betekenis. De wetgeving verbeteren is zeker nodig, maar dat moet wel gebeuren zonder deregulering en zonder de wetgever zelf op een zijspoor te zetten. Ik heb dan ook zeer grote bedenkingen bij sommige mechanismen, waaronder die voor alternatieve regelgevingsmethoden als coregulering en zelfregulering. Die kunnen zeker nuttig zijn, maar in het belang van de burgers en de consumenten mogen ze mijns inziens nooit in de plaats komen van de wet, die niet alleen rechten maar ook plichten bevat en derhalve beschouwd kan worden als het democratisch instrument met de grootste legitimiteit. Wat de aan het wetgevingsproces voorafgaande raadpleging betreft, zou ik de drie instellingen willen oproepen behalve de economische actoren ook de sociale partners en zoveel mogelijk verschillende maatschappelijke organisaties daadwerkelijk bij het
69 proces te betrekken. Overheden hebben namelijk de plicht deze actoren - consumentenorganisaties, gebruikers van publieke diensten, organisaties die strijden tegen uitsluiting of zich toeleggen op volksonderwijs - overal in Europa te helpen zich te organiseren. Tot slot zou ik nog een opmerking willen maken over het lopende vereenvoudigingsprogramma waarmee beoogd wordt de uitvoering van de strategie van Lissabon te bevorderen. Het verbaast me dat de hoofdprioriteit daarvan een herschikking van de verordening inzake de biologische landbouw is, want dat is bepaald niet wat de producenten in die bedrijfstak willen, en dat belangrijke voorstellen als die inzake het statuut van de Europese onderlinge maatschappij en het statuut van de Europese vereniging tegelijkertijd uit het wetgevingsprogramma geschrapt zijn. 2-219
Frédérique Ries (ALDE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik sluit me volledig aan bij degenen die van oordeel zijn dat een afslankingskuur het Europa van de regelgeving goed zou doen. Dat Europa is overdreven precies als het om de principes gaat, maar helaas een stuk lakser als het gaat om het toezicht op de omzetting en correcte toepassing van onze wetgeving. Een simpele constatering: tien jaar na de start van het Slim-programma, het programma voor eenvoudiger regelgeving voor de interne markt, en ondanks de ondertekening twee jaar geleden van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven", zijn we nog heel ver verwijderd van ons doel. Wij hebben de regelzucht van de Unie nog steeds niet weten in te dammen. Ik ben dan ook buitengewoon ingenomen met het evenwichtige regime dat de Commissie nu voorstelt: drie voorwaarden om ervoor te zorgen dat deze agenda effect heeft, de Unie versterkt en haar dichter bij de burgers brengt. Er is gezegd dat de Unie alleen wetten moet opstellen als haar optreden een beter resultaat geeft dan dat van andere bestuurslagen. Overal, van de Canarische Eilanden tot Scandinavië - u heb gehoord wat de heer Stubb zojuist zei - en natuurlijk ook in Brussel moeten we voorgoed afrekenen met het gebruik van eurojargon. We moeten bij de redactie van wetten een zo helder mogelijk taalgebruik hanteren, zodat de tekst te volgen is voor al degenen voor wie hij bedoeld is. Er zijn wat dit betreft nog talloze andere voorbeelden te geven. Derde punt: de afslankingskuur waar wij om vragen en waar met name KMO's ook om vragen, is geen kwestie van een onsystematisch en vrijblijvend regime; streven naar betere regelgeving betekent niet dat het je aan ambities ontbreekt. Ik wil dat nadrukkelijk onderstrepen. Daarmee sluit ik af, mevrouw de Voorzitter, maar ik wil nog wel zeggen dat ik me wat dit laatste punt betreft aansluit bij mevrouw Frassoni, en ik denk dan bijvoorbeeld aan REACH. 2-220
Alyn Smith (Verts/ALE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil alle rapporteurs feliciteren met de
70 gigantische inspanning die zij vandaag hebben geleverd en ik zal kort twee punten aansnijden: de transparantie van de Raad en het verslag van de heer Doorn over subsidiariteit. Zoals we gisteren hebben gehoord, blijft het gebrek aan transparantie van de Raad een taboe vormen; het is nog steeds de hoofdoorzaak van veel ontevredenheid over de EU-wetgeving in het algemeen. De Raad kan beslist meer stappen zetten om op een betekenisvolle manier te vergaderen in het openbaar. Op dit moment opereren alleen Havana en Pyongyang op even ondoorzichtige wijze. In de 21e eeuw moet dat toch beter kunnen. Ik wil het nu meer inhoudelijk over subsidiariteit hebben en daartoe richt ik mij in het bijzonder op de paragrafen 25-29 van het verslag van de heer Doorn. Mijn eigen land, Schotland, is een voorbeeld van de gemiste kans die subsidiariteit momenteel vertegenwoordigt. Schotland maakt op dit moment deel uit van een lidstaat die niet bekend staat om zijn enthousiaste betrokkenheid bij de EU en toch zou ons parlement in Edinburgh een enthousiaste partner zijn in het opstellen van betere wetgeving in de EU. Ons parlement is volledig verantwoordelijk voor gezondheid, milieu, justitie, onderwijs, visserij, landbouw en talrijke andere gebieden. De EU kijkt bij subsidiariteit echter maar al te vaak niet verder dan de lidstaat, terwijl de meest relevante partner zich heel goed op meer lokaal niveau kan bevinden. Ik kan mij vinden in alle aanbevelingen van de heer Doorn over effectbeoordelingen, maar ik sta ook achter de opmerkingen van mevrouw Wallis over politieke betrokkenheid. Daarbij wil ik benadrukken dat zulke betrokkenheid zo veel mogelijk lokaal vorm moet krijgen. Dan zal subsidiariteit in de toekomst misschien bijdragen tot betere EU-wetgeving. 2-221
Jonas Sjöstedt (GUE/NGL). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, naar mijn mening kan deze discussie niet worden gereduceerd tot een discussie over de kwaliteit van de wetgeving. We moeten ook discussiëren over de kwantiteit, de hoeveelheid Europese wetgeving. Het is een feit dat de hoeveelheid EU-wetgeving de laatste jaren spectaculair is gegroeid, en de EU treedt op dit moment op een heel stel nieuwe terreinen als wetgever op. Tegelijkertijd is het zeer ongewoon dat de EU besluitvormingsrecht teruggeeft aan lidstaten of wetgeving intrekt. De combinatie van een grote hoeveelheid wetgeving en een gebrek aan kwaliteit leidt tot een slecht overzicht en maakt het moeilijk om de wetgeving in de praktijk ten uitvoer te leggen. Wat de kwaliteit betreft, is reeds op dit moment veel mogelijk en in de verslagen staan voorstellen op dat punt. Verouderde wetgeving kan worden geschrapt. Andere wetgeving kan worden vereenvoudigd en in sommige gevallen samengevoegd en geconsolideerd. Dat is al heel mooi, maar er is ook een andere aanpak van het wetgevingswerk nodig. We moeten de zaken minder tot in detail regelen, er moet meer doelgericht
04/04/2006 worden gewerkt en de lidstaten moeten meer vrijheid krijgen om te kiezen hoe ze de vastgestelde doelen willen bereiken. Effectbeoordelingen zijn prima, maar het is niet altijd zo gemakkelijk om te meten wat je wilt meten. Meestal is het eenvoudiger om economische factoren te meten dan bijvoorbeeld milieufactoren. Daarover hebben we gediscussieerd in verband met het debat over REACH, het chemicaliënbeleid. Het was eenvoudig om de kosten van een onderneming te meten maar moeilijk om te meten wat de enorme positieve effecten waren in termen van volksgezondheid en gereduceerd menselijk lijden doordat er minder ziektegevallen waren. Daarom moet men op dit gebied de nodige voorzichtigheid betrachten. Als men de zaken werkelijk wil vereenvoudigen, moet men het aantal EU-wetten verminderen; en het allermeest overgereguleerde terrein is het landbouwbeleid. Hier zou verreweg de meeste wetgeving kunnen worden teruggebracht naar het niveau van de lidstaten, en duizenden wetten zouden kunnen verdwijnen. Sommige sprekers hebben gewezen op de Grondwet, maar het is een feit dat die de problemen erger zou hebben gemaakt door de macht van de EU te vergroten en door het gemakkelijker te maken voor de EU om zich nieuwe wetgevingsbevoegdheden toe te eigenen en als wetgever op te treden op gebieden waar zij eigenlijk niets mee te maken heeft. Daarom moeten we de Nederlandse en Franse kiezers tot op de dag van vandaag dankbaar zijn. 2-222
Konrad Szymański (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, een wetgever wordt niet alleen beoordeeld op de kwaliteit van de door hem uitgevaardigde regels, maar ook op de terughoudendheid die hij betracht als het niet nodig is om regels op te stellen. Wat er in het verslag staat over de verruiming en verscherping van de regels voor de beoordeling van de kosten en het effect van regelgeving, verdient dan ook zonder meer onze steun. In het verslag wordt verwezen naar het negatieve effect dat politieke compromissen hebben op de rechtsvorming in de Unie. De dienstenrichtlijn is hier een mooi voorbeeld van. Beide partijen in het conflict beweren dat zij gewonnen hebben. De socialistische afgevaardigde Gebhardt houdt staande dat de richtlijn binnenste buiten is gekeerd, terwijl de conservatief Harbour glundert dat we een goed compromis hebben. Wie heeft het dus bij het verkeerde eind? Hebben ze misschien allebei gelijk? Misschien hebben we ons wat te veel laten leiden door het motto "voor elk wat wils", met als gevolg een tekst met tientallen regels die haaks op elkaar staan. De lidstaten, de Unie in haar geheel en het Parlement voelen zich hier misschien wonderwel bij, maar ons zelfvoldane gevoel gaat wel ten koste van de burgers, het bedrijfsleven en de kwaliteit van de regelgeving. 2-223
04/04/2006 Johannes Blokland (IND/DEM). – Voorzitter, naar aanleiding van de verslagen over betere wetgeving die vandaag besproken worden, wil ik graag enkele opmerkingen maken over de rol van effectbeoordelingen. Van collega Doorn begrijp ik dat hij streeft naar een steekproefsgewijze controle door een panel bestaande uit gezaghebbende deskundigen. Het idee erachter steun ik van harte. Met collega Doorn pleit ik voor een echt onafhankelijke commissie, dus niet samengesteld door vertegenwoordigers van de drie instellingen. In Nederland kennen we hier voorbeelden van, bijvoorbeeld de commissie die toeziet op milieueffectrapportages. Als je bij zo'n panel een paar keer stevig onderuit bent gegaan, dan doe je de volgende keer wel beter je best. Verder wil ik ook nog opmerken, dat wetgeving altijd een leerproces is, maar zo expliciet als dat in overweging J van het verslag-Doorn gesteld is, lijkt mij veel te negatief. We doen hier ons best om goede wetgeving aan te nemen. Dat zal best een keer fout gaan, maar om dat al bij voorbaat als doel te zien, dat gaat me te ver. 2-224
Bruno Gollnisch (NI). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, u weet alles over het oude Japan van het Tokugawatijdperk, een periode waarin het volk bewust onkundig werd gelaten van de wet, die als staatsgeheim beschouwd werd; slechts een kleine groep landsheren mocht van de inhoud van de wetten kennis nemen, omdat men dacht dat het volk de regels veel strikter in acht zou nemen als het de inhoud daarvan niet kende. Soms vraag ik me af of we het voorbeeld van die Japanse wetgeving uit oude tijden niet aan het volgen zijn. Feit is, dames en heren, dat de complexiteit van het Europese recht het onbedoelde effect is van een groepsproces waaraan wij allemaal deelnemen. Wat bedoel ik daarmee? Het begint bij de Commissie; die heeft het recht van initiatief, maar achter iedere commissaris gaat uiteraard een directoraat-generaal met alle bijbehorende ambtenaren schuil. Dan gaat de hele zaak naar de Raad. Theoretisch gezien bestaat de Raad uit een aantal ministers die het eens moeten zien te worden over een tekst. Voorwaarde is wel dat ieder ambtenarenapparaat van iedere afzonderlijke minister alle noodzakelijk geachte regels in het gemeenschappelijk voorstel terugvindt. Vervolgens wordt de tekst doorgestuurd naar het Parlement, dat een rapporteur benoemt. Zo'n rapporteur wil er natuurlijk graag zijn of haar stempel op drukken - daar is ook niets op tegen - en een stempel ergens op drukken gaat nu eenmaal beter wanneer je regels toevoegt dan wanneer je regels schrapt. En dan laat ik een aantal zaken nog buiten beschouwing, zoals collega's die amendementen indienen, de grote rol die lobbygroepen spelen, enzovoort. En zo, dames en heren, creëren we met ons allen een normatief monstrum. Ik ben al zeventien jaar lid van dit Parlement, en zeventien jaar geleden, in het eerste jaar waarin ik hier
71 rondliep, vond er al een debat plaats over vereenvoudiging van het Gemeenschapsrecht. Ik heb de indruk dat we in die zeventien jaar geen stap verder zijn gekomen, en dat het enige verschil is dat de situatie zelfs verslechterd is. Wat moet er gebeuren? We moeten ervoor zorgen dat we het eens zijn over de betekenis van de termen. Er zou een echt woordenboek van het Gemeenschapsrecht moeten komen, een soort wetboek zoals het burgerlijk wetboek, het wetboek van koophandel of het wetboek van strafrecht. Dat wetboek zou logisch opgebouwd moeten zijn en moeten bestaan uit delen, subdelen, hoofdstukken, afdelingen en artikelen, zodat we bij de behandeling van een tekst op voorhand weten welk artikel gewijzigd gaat worden. Het gaat kortom om een grote vereenvoudigingsoperatie. Ik vrees dat dat doel nog niet echt in zicht is, ondanks de goede wil van de rapporteurs. Dank u wel voor uw aandacht. 2-225
Andreas Schwab (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris Verheugen, allereerst zou ik van deze gelegenheid gebruik willen maken om alle vier rapporteurs te bedanken voor hun constructieve inbreng over dit thema. Dit houdt niet alleen de mensen in de kroeg bezig, maar ook de politici krijgen er steeds meer belangstelling voor. Ik heb vooral de bijdrage van de heer Gollnisch aan dit debat zeer verfrissend gevonden, hij heeft een hartstochtelijk pleidooi gehouden voor de invoering van de Europese Grondwet. Dat hebben we blijkbaar met elkaar gemeen, en dat wist ik nog niet. Ik ben inderdaad ook van mening dat de uitvaardiging van de normatieve wetgeving op basis van een Europese Grondwet heel wat makkelijker zou verlopen dan nu het geval is. Ik ben blij dat we in dat verband één lijn trekken. Al deze verslagen over betere wetgeving zijn niet bedoeld om de wetteksten voor de individuele burger begrijpelijker te maken, we willen de lidstaten een eenvoudige tekst geven die dan kan worden omgezet. Het lijkt me belangrijk om dat nog eens te zeggen. Daarom moeten we precies weten met wat voor uitdagingen we hier worden geconfronteerd. Natuurlijk klagen we juist in dit verband over het feit dat de comitologie een bijzonder ondoorzichtige wetgevingsprocedure is, daar is veel kritiek op gekomen. In dat verband ben ik het bij wijze van uitzondering volkomen eens met de vorige spreker, en ik zeg dat zonder een zweem van ironie. Daarom ben ik ervan overtuigd dat we moeten zorgen voor een externe toetsing van de Europese wetgeving, die niet alleen door de Commissie zelf kan worden verricht. De vraag is of we daarvoor een agentschap nodig hebben, of dat andere externe autoriteiten daarvoor zouden kunnen zorgen. U weet allemaal dat wij bezwaren hebben tegen het oprichten van nog meer agentschappen. U kent zeker het motto: "we willen de bureaucratie wel afschaffen, maar daarvoor hebben we
72 niet genoeg personeel". In ieder geval moeten wij als Parlement worden betrokken bij de keuze van die externe instanties. Daarom zijn de vier verslagen die we vandaag bespreken ook een uitstekend uitgangspunt voor een gezamenlijk standpunt van het Parlement en de Commissie, en misschien ook van de Raad. 2-226
Andrzej Jan Szejna (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, om de regelgeving in de Europese Unie te verbeteren, moeten de voorschriften goed en duidelijk geformuleerd zijn en tevens snel en efficiënt uitgevoerd worden. Het komt nog te vaak voor dat de Gemeenschapswetgeving niet correct wordt toegepast. Dit is gedeeltelijk te wijten aan de ondermaatse kwaliteit van de bepalingen, maar ook aan de lidstaten die omwille van politieke, economische of bestuursrechtelijke redenen de Gemeenschapswetgeving willens en wetens ondermijnen. Bovendien geven de nationale rechtbanken in veel landen nog altijd niet graag uitvoering aan het beginsel van het primaat van het Gemeenschapsrecht. Indien het Gemeenschapsrecht niet als bindend voor iedereen wordt gezien, en als de omzetting en toepassing ervan afhankelijk zijn van de goede wil van de regeringen, kan dit leiden tot een objectieve renationalisering van het Gemeenschapsbeleid, zoals mevrouw Frassoni terecht opmerkt in haar verslag. Dat dit bijzonder nadelig is voor de interne markt en het hele acquis, hoeft geen betoog. Een gebrek aan uniformiteit in de omzetting kan tevens leiden tot een onjuiste tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht, waarbij de regels niet overal op dezelfde wijze worden toegepast. Dit komt de geloofwaardigheid van de Unie niet ten goede. Als we er niet in slagen om de regeringen van de lidstaten ertoe te brengen dat ze de wetgeving van de Unie correct omzetten, kunnen we niet van de burgers verwachten dat zij geloven dat instellingen zoals de Commissie, de Raad of het Europees Parlement de uit de Gemeenschapswetgeving afgeleide rechten van diezelfde burgers op efficiënte wijze zullen beschermen. 2-227
Karin Riis-Jørgensen (ALDE). – (DA) Mevrouw de Voorzitter, het Europees Parlement moet vooroplopen in de strijd voor betere wetgeving. Het werk van het Europees Parlement moet transparant en helder geformuleerd zijn, en we moeten vooral de administratieve hinderpalen in de Europese wetgeving uit de weg ruimen. Daarom roep ik de leiding van dit Parlement op om ons wetgevingswerk beter te coördineren, zodat we niet opnieuw komen te staan voor de situatie waarin de commissies wijzigingen voorstellen die met elkaar in strijd zijn. Tegelijkertijd moeten we prioriteit geven aan rechtszekerheid en voorspelbaarheid voor onze burgers, en we moeten niet te veel overlaten aan het oordeel van de autoriteiten of van het Hof van Justitie.
04/04/2006 De voorzitter van de Europese Raad, de Oostenrijkse bondskanselier, heeft het Hof van Justitie verweten dat het zich te veel macht toe-eigent. Het Hof voert echter gewoon zijn werk uit, omdat wij wetgevers ons werk niet goed genoeg doen. Ik vrees helaas dat wij met de dienstenrichtlijn onze fouten van vroeger herhalen en dat we de interpretatie in te ruime mate overlaten aan het Hof van Justitie. Dit is iets wat we in tweede lezing beter moeten aanpakken. 2-228
Zita Pleštinská (PPE-DE). - (SK) Tijdens mijn bijeenkomsten met belanghebbenden op de interne markt heb ik vaak kritiek gekregen over de huidige Europese wetgeving. Slechte wetgeving is vaak moeilijk om te zetten in de wet- en regelgeving van de betrokken landen. Deelnemers aan de openbare hoorzitting over dit onderwerp, waaronder commissaris Verheugen, hebben bevestigd dat ambigue teksten vaak tot rechtsonzekerheid leiden dan wel de concurrentie verstoren en de interne markt fragmenteren. Daardoor kunnen consumenten en ondernemingen niet ten volle van de voordelen van die interne markt profiteren. Ik ben dan ook verheugd dat de rapporteur, mevrouw McCarthy, de aanbeveling doet dat de Commissie het consolideren, vereenvoudigen en codificeren van de communautaire wetgeving voort dient te zetten zodat deze gemakkelijker te begrijpen is. Het ligt voor de hand dat verbeteringen in de wetgeving niet ten koste mogen gaan van de normen op milieu-, sociaal of consumentengebied. Gebaseerd op mijn ervaringen bij het opstellen van het verslag over de financiering van de Europese normalisatie ben ik het volledig met de rapporteur eens dat burgers, consumenten en ondernemingen alleen maar baat hebben bij een goede, duidelijke en vooral eenvoudige wetgeving voor de interne markt. Daardoor kan de Europese Unie tevens haar positie versterken ten opzichte van de concurrenten in een globale economie. Geachte dames en heren, ik ben ervan overtuigd dat een betere regelgeving de basis zal leggen voor gerichtere inspanningen van de Europese instellingen voor het creëren van werkgelegenheid en het genereren van economische groei in de Europese Unie in het kader van de herziene strategie van Lissabon. Tot slot wil ik de vier rapporteurs bedanken voor het ontwikkelen van een nieuwe architectuur voor een betere wetgeving in Europa die dichter bij de Europese burgers staat. 2-229
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, er was een tijd waarin de wetten werden gemaakt door de goden, en de goden maakten volmaakte wetten. Daarna kregen de goden er genoeg van en begonnen de mensen wetten te maken, en die wetten zijn niet volmaakt. Toen, dat wil zeggen nu, is er niemand die bepaalt of een wet goed of slecht is behalve wijzelf, en het enige criterium om te weten of een wet goed of slecht is, is het criterium van de democratie, dat wil zeggen dat van de meerderheid, want zoals Rousseau
04/04/2006 zei: “het is redelijk dat het de meerderheid is die beslist, en niet de minderheid”. Daar dit beginsel in de moderne democratieën is vastgelegd, is de democratie representatief en zijn het de parlementen die de wetten maken; ze kunnen zich vergissen, maar het enige criterium van rechtmatigheid is de parlementaire meerderheid. Als we daarvan uitgaan, denk ik dat het grootste gevaar voor de democratie op dit moment gelegen is in een technocratie gelieerd aan economische belangen – wat zelfregulering en coregulering genoemd wordt – ofwel een manier om de algemene belangen ondergeschikt te maken aan de persoonlijke belangen van enkelen, een punt dat we niet uit het oog mogen verliezen. Ikzelf zou, als afgevaardigde die al vaak gekozen is, niet bereid zijn om af te zien van mijn wetgevende verantwoordelijkheden ten gunste van een onderaanneming en ten gunste van technocratische belangen. 2-230
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Dames en heren, ik besef dat wij door de nieuwe aanpak van de Europese regelgeving gedwongen worden anders te gaan denken en misschien zelfs overeenkomsten te veranderen. Als wij echter willen dat het publiek blijft geloven in de interne markt, moeten wij de uitstroom van investeringen en het verlies aan banen indammen. Dit betekent dat wij niet alleen de wetgeving moeten beperken en vereenvoudigen, maar mijns inziens ook de oorspronkelijke doelstellingen van zowel de Europese als nationale wetgeving moeten heroverwegen. Dit is een serieuze politieke uitdaging. Het is ook onze taak, dames en heren, erop aan te dringen dat elke afzonderlijke maatregel, of die nu bestemd is voor gezondheids- of milieubescherming, wordt onderworpen aan een effectbeoordeling. Mevrouw McCarthy vraagt daarom in het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. Ik zou daaraan willen toevoegen dat daarbij ook duidelijk moet worden gemaakt welke kosten voor rekening komen van de Europese producenten, hoeveel extra openbare financiële middelen nodig zijn, en wat het effect zal zijn op de werkloosheid in onze regio’s. In het bijzonder willen wij graag van tevoren weten welk effect de op normenverhoging afgestemde regelgeving heeft op het mededingingsvermogen van Europese producten ten aanzien van derde landen, teneinde te voorkomen dat het belangrijkste effect een verdere verplaatsing van bedrijven en kapitaal naar buiten Europa is. Betere regelgeving betekent ook dat wij, als het om de kosten gaat, serieus moeten onderzoeken of de nieuwe maatregelen inderdaad verbetering brengen in de gezondheid of de sociale omstandigheden van onze burgers, of dat verbetering slechts een niet bewezen veronderstelling is. Als arts en als politicus bevalt het mij helemaal niet dat zoveel Europese en nationale regels enkel populistische gebaren zijn. Daar staat tegenover dat ik niet precies zou weten hoe men consumenten kan beschermen tegen schadelijke of
73 namaakproducten uit derde landen die Europese kwaliteitsproducten uit de markt duwen. Een voorbeeld hiervan is misschien kinderschoeisel uit Azië met orthopedische mankementen. De enige oplossing zou een nieuw, verplicht gezondheidscertificaat zijn voor kinderschoeisel. Daarmee zou tevens het publiek een betere regelgeving worden geboden. Het spijt mij dat de Commissie zo traag is bij het codificeren van de consumentenbescherming en de bescherming van de intellectuele eigendom. Nooit tevoren was de norm van de Europese wetgeving zo belangrijk als nu, nu de Unie serieuze concurrentie ondervindt van derde landen. Het politieke doel van de onderhavige regelgeving is het beschermen van zowel eerlijke concurrentie als Europese consumenten - niet alleen binnen maar ook buiten Europa - en het stimuleren van de creativiteit van onze burgers door hen te verlossen van inefficiënte regelgeving. 2-231
Maria Matsouka (PSE). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, verbetering van de communautaire wetgeving betekent evaluatie maar ook een technische afbakening van het onderwerp van de wetgeving. De ingewikkelde nationale administratieve procedures, de beperkte omzettingsmogelijkheden en - niet zelden een gebrekkige wil maken de zaken alleen maar moeilijker. Sancties van de kant van de Unie lijken hier de meest efficiënte maatregel te zijn. Als men echter een correcte toepassing van de communautaire wetgeving wil garanderen, moet men zorgen voor politieke wil maar vooral voor een sociaal draagvlak: daar ligt de grootste uitdaging. De correcte toepassing van de communautaire wetgeving is een proces dat Europa in staat stelt om op middellange termijn soepeler en concurrentiekrachtiger te worden in een gemondialiseerde omgeving. Daar hebben burgers, consumenten en bedrijven baat bij. Wij hebben duidelijke, volledige en begrijpelijke regels nodig. Dit veronderstelt natuurlijk dat er duidelijkere afspraken worden gemaakt tussen degenen die belast zijn met de formulering daarvan. Vereenvoudiging en stroomlijning van de wetgeving zijn uitermate belangrijk, maar afgezien daarvan zou het beter zijn indien de wetten, met inachtneming van de beginselen van transparantie, proportionaliteit en coherentie, de fundamentele vraagstukken van een bepaalde sector zouden regelen en er daarnaast toepassingsmaatregelen werden uitgevaardigd voor het regelen van onder meer ook de technische aspecten. Wat de efficiëntie van de regelgeving betreft, is het belangrijk dat een kosten-batenanalyse van de toepassing wordt gemaakt. Het is dus absoluut noodzakelijk om een sociale dialoog te voeren met de instanties die in staat zijn een bijdrage te leveren aan de opstelling van de wetgeving. Vooral bij belangrijke beleidsvoorstellen is dit de enige manier om het vertrouwen van de burgers te winnen.
74 Een goede wet is geen gecompliceerd geheel met strenge procedures, maar is een wet die de burger helpt, en hem of haar tegelijk medeverantwoordelijk maakt voor de toepassing daarvan. 2-232
Klaus-Heiner Lehne (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb de indruk dat in dit debat toch wel duidelijk is geworden dat het hoofdprobleem dat we hier bespreken de effectbeoordeling is. Volgens mij heeft dat niets te maken met het vervangen van democratie door technocratie. Daar gaat het niet om. De democratische instellingen blijven natuurlijk verantwoordelijk voor de beslissingen. De Commissie is zelf verantwoordelijk voor de beslissingen die ze neemt, en dat geldt natuurlijk ook voor het Parlement en de Raad. Het gaat hier om een essentieel punt, we moeten de procedures veranderen om ervoor te zorgen dat er een draagvlak ontstaat. Het wetgevend proces vindt in de Europese Unie op dit moment plaats volgens het principe learning by doing. We besluiten iets, en dan rolt er uiteindelijk iets uit de bus dat bepaalde gevolgen heeft. Als we dan vaststellen dat die gevolgen ongewenst zijn hebben we een probleem, want in de Europese Unie zijn de procedures ingewikkeld. De nationale parlementen kunnen een wet even gauw wijzigen, maar wij kunnen dat niet. Wij moeten een ingewikkelde procedure volgen om richtlijnen te herzien en verordeningen te wijzigen, en dat duurt jaren. Daarom kunnen wij niet werken met de instrumenten waarover veel lidstaten beschikken. We moeten weten wat we doen. De effectbeoordeling is bedoeld om ons te helpen, om ervoor te zorgen dat ook onafhankelijke deskundigen ons vertellen welke gevolgen ons beleid heeft. De uiteindelijke politieke keuze moeten wij zelf maken, maar we hebben wel hulp nodig. Dat is heel belangrijk wanneer de Commissie, de Raad en het Parlement besluiten moeten nemen voor dit grote economische gebied van 470 miljoen mensen. Daarom is het ook zo belangrijk dat dit onafhankelijke element aan bod komt. Ik zou nogmaals een dringend beroep op de Commissie willen doen, zorg ervoor dat dit onafhankelijke element ook bij u intern aan bod komt. Als dat niet gebeurt, zou dat betekenen dat het Parlement gedwongen zou zijn om in alle gevallen een onafhankelijke effectbeoordeling te laten verrichten, als we onszelf serieus nemen zouden we daartoe verplicht zijn. Dat was niet de bedoeling van het Interinstitutioneel Akkoord uit 2003. We willen dat de Commissie dit uit eigen beweging doet, dan hebben we een degelijke basis voor de besluitvorming.
04/04/2006 dat het Europese recht zo moet worden opgebouwd dat het begrijpelijk is voor de burgers en dat het Europese bedrijfsleven ermee uit de voeten kan, kan groeien, investeren en banen creëren. Het is werkelijk zo klaar als een klontje, en het verbaast me telkens weer wat voor motieven men ons toedicht voor een zo helder en duidelijk concept. Of wij nu wel of niet geloven dat we te veel Europese wetten hebben, en dat ze misschien niet altijd goed genoeg zijn, speelt geen enkele rol. Dit is geen geloofskwestie voor ons, hier is het feit aan de orde dat een beangstigend hoog aantal Europese burgers dit heilig gelooft. Het gaat erom dat de Europese werkgevers en de Europese vakbonden allemaal beweren dat het zo is: te veel bureaucratie, te veel wetten, te ingewikkelde wetten en te veel overbodige beperkingen. De vraag is niet of het zo is, de vraag is of degenen voor wie wij die wetten maken ervan overtuigd zijn dat het zo is. Daarom moesten we iets doen. Bij het initiatief “Beter wetgeven” van de Commissie wordt gebruik gemaakt van alle instrumenten die hier zijn genoemd; er zijn verschillende manieren om het recht te vereenvoudigen en te moderniseren, zonder de inhoud ervan te veranderen. Ik moet het nog een keer zeggen: het is niet de bedoeling om de inhoud van regelingen te veranderen, het is de bedoeling om ze gebruikersvriendelijk en begrijpelijk te maken. Ik vraag nogmaals om de steun van het Europees Parlement. Het gaat eigenlijk om twee grote projecten, twee verschillende projecten, een waarvan bestaat in de toetsing achteraf van alle bestaande wetten. Laten we elkaar geen rad voor ogen draaien! Toen de Europese integratie nog jong was, werden de wetten vanuit een andere visie uitgevaardigd dan nu, en als we wat dieper graven vinden we in onze wetboeken toch wel verbazende dingen. Niemand ontkent dat we de wetten moeten moderniseren, maar de toetsing van het hele recht is geen sinecure. Ik vind werkelijk dat we moeten proberen om ook hiervoor gezamenlijke procedures te ontwikkelen, en niet alleen voor de codificatie, waar we dat al hebben gedaan. Een heel andere vraag is: hoe willen we in de toekomst regel- of wetgeving uitvaardigen? In dat verband speelt de effectbeoordeling een heel belangrijke rol. Ik ben het volledig eens met diegenen die hier hebben gezegd dat het in een democratie van het grootste belang is dat de wetgever weet wat de gevolgen van zijn besluiten voor de burger zijn. Dat mag er echter niet toe leiden dat de wetgever dus maar liever niets doet. Het blijft altijd een kwestie van inschatting.
2-233
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst zou ik nog eens willen proberen om uit te leggen waar het om gaat, en waar het niet om gaat. Het gaat niet om minder wetgeving, niet om slechtere wetgeving, niet om deregulering en niet om een radicaal neoliberale marktideologie. Het gaat er alleen maar om
Als de Commissie zegt dat een bepaald stuk wetgeving voor de economie kosten van x miljard euro met zich meebrengt, maar dat die wetgeving wel nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid, is de afweging niet moeilijk. Dan zal de Commissie zeggen dat de gezondheid van de burgers voorrang heeft, ook als het iets kost.
04/04/2006 Ik zou duidelijk willen maken dat de effectbeoordeling niet automatisch betekent dat we gewoon zeggen: "als blijkt dat ons voorstel kosten veroorzaakt, doen we het maar niet". Het gaat erom dat we precies moeten weten wat we doen. Er zijn belangrijke dingen gezegd over de vraag hoe een dergelijke effectbeoordeling het best kan worden geregeld. Ik kan u eerlijk zeggen dat de Commissie nog volop bezig is met de discussie hierover, en zowel voorzitter Barroso als ikzelf zijn werkelijk van mening dat we het huidige systeem moeten veranderen. Ik ben het volledig eens met diegenen die hier hebben gezegd dat de uiteindelijke beslissing over de vraag of een bepaalde effectbeoordeling wel of niet correct is, niet kan worden genomen door degenen die de beoordeling hebben opgesteld. Het is ook duidelijk dat de effectbeoordeling niet alleen kan worden overgelaten aan degenen die het bijbehorende wetsontwerp hebben geschreven. Die mening zijn voorzitter Barroso en ik ook toegedaan. We hebben het hier over de optimale oplossing. De voorzitter heeft in zijn inleidende verklaring al gezegd dat hij overweegt om een onafhankelijke autoriteit onder zijn eigen verantwoordelijkheid in het leven te roepen, die de effectbeoordelingen dan toetst. We zijn dus met plezier bereid om de dialoog met het Parlement voort te zetten. Dat geldt ook voor de comitologieprocedure. In dat verband, en ook in verband met alle andere punten die hier aan de orde zijn gesteld, zijn we het in hoge mate eens met de opvattingen van het Parlement. Ik zou nogmaals willen benadrukken dat we dit project niet op een technische, bureaucratische of formalistische manier mogen behandelen. Dit is een bij uitstek politiek project. Daarmee willen we ertoe bijdragen dat het vertrouwen van de burgers in de Europese integratie groeit, en dat er voor onze economie een stabiel en betrouwbaar kader komt. Dan kunnen we het grote sociale probleem van onze tijd aanpakken, namelijk de toekomst van onze werkgelegenheid.
75 verantwoordelijkheid daarvoor berust bij de wetgever zelf. Noch de Commissie, die de wetten voorbereidt en uitvoert, noch de wetgevende instanties - de Raad en het Parlement - schuiven die verantwoordelijkheid op anderen af en zeker niet op externe organen. In zijn hoedanigheid als wetgever heeft het Parlement een verantwoordelijkheid voor het herzien van de bestaande wetgeving. Ik vraag de Commissie dan ook met alle respect om op dit vlak, in de geest van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven, nauw met het Parlement samen te werken. In verband met het opstellen van toekomstige regelgeving is het niet zinvol om de lange, bureaucratische procedures nog ingewikkelder te maken. Als wij vandaag een onafhankelijke, externe auditinstantie oprichten om de kwaliteit van effectbeoordelingen te onderzoeken, wat weerhoudt ons er dan morgen van om een onafhankelijk controleorgaan op te richten om de onafhankelijkheid van die auditinstantie te onderzoeken? In plaats van het oprichten van nog meer instanties om de procedures te onderzoeken waarvan gebleken is dat zij niet voldoen, zouden wij juist nieuwe, efficiëntere werkmethodieken moeten ontwikkelen om de regulering van de interne markt te verbeteren. Naast het herzien van de bestaande wetgeving dienen de Commissie, de Raad en het Parlement ook hun eigen procedures te evalueren en deze, indien noodzakelijk, op verantwoorde wijze aan te passen. Tot slot zou ik de aandacht van de drie instellingen willen vestigen op het feit dat de samenleving alleen maar vertrouwen in en respect voor een Europese wetgeving zal hebben indien een volledige transparantie en sociale controle worden gewaarborgd. 2-237
Véronique Mathieu (PPE-DE). - (FR) De Europese wetgeving is veel te ingewikkeld en soms ook overbodig; met een goed doordachte herzieningsoperatie moet het mogelijk zijn iets te doen aan die nare en schadelijke ondoorzichtigheid.
2-234
2-236
Enerzijds is het van belang de bestaande wetgeving te verbeteren door het aantal wetten te beperken en de teksten te vereenvoudigen. In dit vereenvoudigingsproces moeten het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel zoals bij iedere andere goed te keuren maatregel in acht worden genomen. Dat betekent: de Europese Unie treedt op daar waar dat nodig is en alleen dan wanneer dat optreden doeltreffender is dan dat van de lidstaten afzonderlijk; en ze moet alles doen wat nodig is, maar ook niet méér dan wat nodig is.
Edith Herzog (PSE). - (HU) De rapporteur heeft uitstekend werk verricht bij het in kaart brengen van de obstakels in de wet- en regelgeving van de EU en van de lidstaten die het functioneren van de interne markt belemmeren. De oplossing is het herzien van de bestaande wetgeving en het beter en zorgvuldig opstellen van nieuwe wetgeving. De
Toepassing van deze op het eerste gezicht technische beginselen betekent dat beoordeeld moet worden in hoeverre de maatregel in kwestie in sociaal opzicht, in cultureel opzicht, enzovoort, als passend te beschouwen is, maar een doeltreffend mechanisme om te controleren of de beginselen zijn toegepast, ontbreekt ten enenmale.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter 2-235
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt dinsdag 16 mei plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
76
04/04/2006
Deze lacune was in de Ontwerpgrondwet weggewerkt; in afwachting van de ratificatie van die tekst, moeten we dus stilstaan bij de vraag hoe een correcte toepassing gewaarborgd kan worden.
op grond van de derde witwasrichtlijn; en ten vierde deelname aan conferenties die door de lidstaten worden belegd als onderdeel van hun taak om de EUwitwasrichtlijnen ten uitvoer te leggen.
Anderzijds is het zaak het toezicht op de omzetting van het Gemeenschapsrecht te versterken, aangezien rechtsonzekerheid fnuikend is voor het concurrentievermogen van onze ondernemingen. Instelling van nationale contactpersonen is een zinvolle maatregel wanneer de controles een kwalitatieve en kwantitatieve analyse behelzen en een beoordeling van de sociale, economische en milieueffecten opgesteld moet worden. Die effectbeoordelingen moeten met elkaar vergeleken kunnen worden; ze moeten dus gestandaardiseerd worden. Daarvoor is het nodig dat het Europees Parlement zijn bevoegdheden terzake versterkt.
Gezien deze lopende initiatieven is de Commissie op dit moment niet van plan een extra voorlichtingscampagne in de EU op touw te zetten. De Commissie blijft echter de uitvoering van de richtlijn nauwlettend volgen en zij sluit verdere actie niet uit als blijkt dat zich in bepaalde sectoren problemen voordoen waarbij optreden door de EU een meerwaarde zou hebben.
2-238
Vragenuur (vragen aan de Commissie) 2-239
De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B60017/2006). Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie. Eerste deel 2-240
De Voorzitter. − Vraag nr. 40 van Sarah Ludford (H0208/06): Betreft: Witwasrichtlijn
Is de Commissie voornemens een voorlichtingscampagne op EUniveau te lanceren om ervoor te zorgen dat organisaties die moeten voldoen aan de nieuwe richtlijn 2005/60/EG1 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (b.v. banken en juridische dienstverleners) voldoende worden geïnformeerd over de nieuwe procedures? 2-241
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) De Commissie erkent het belang van een groeiende bewustwording ten aanzien van de nieuwe, completere EU-regeling tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Daarom heeft de Commissie reeds een aantal voorlichtingsinitiatieven genomen. Ik wil daarvan enkele voorbeelden geven: ten eerste de pogingen die de Commissie onderneemt om contacten te leggen met Europese beroepsorganisaties, samen met de financiële actiegroep witwassen van geld en financiering van terrorisme (Financial Action Task Force on Money Laundering and Terrorist Financing) van de OESO, die ook de initiator hiervan is; ten tweede het lopende overleg over de gevolgen van de tweede witwasrichtlijn voor de juridische beroepen, dat in de zomer zal uitmonden in de publicatie van een verslag, waarschijnlijk in juli; ten derde een uitgebreide raadpleging van alle belanghebbenden in het kader van de voorbereiding van mogelijke uitvoeringsmaatregelen
2-242
Sarah Ludford (ALDE), auteur. – (EN) Commissaris, dat klinkt allemaal heel goed, maar mijn oog viel op een bericht dat ik las in de jongste nieuwsbrief over het witwassen van geld van de Law Society of England and Wales. Het ging over een uitgebreide bedrijfstak die zich heeft ontwikkeld rond een vorm van dienstverlening met als doel juristen te helpen de regels na te leven. In de derde witwasrichtlijn wordt het begrip evenredige controles van risicogevoeligheid geïntroduceerd. Daarbij viel me op dat we ervoor moeten zorgen dat daar waar de echte grote risico's liggen, de regels worden gehandhaafd. Vaak komen er mensen uit mijn kiesdistrict naar mij toe omdat ze als particulier maar moeilijk een bankrekening kunnen openen. Ik hoop dat u deze boodschap zult overbrengen. De regels behoren uitsluitend te worden nageleefd als er sprake is van risicogevoelige situaties. 2-243
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) In deze richtlijn wordt het punt van de risicogevoeligheid helder uiteengezet. Er bestaan verschillende risicocategorieën en de autoriteiten moeten hun procedures op deze risicobeoordelingen baseren. Dat wordt in de derde richtlijn duidelijk aangegeven en de afgevaardigde heeft dat goed begrepen. Ik zou niet graag zien dat zich een hele bedrijfstak ontwikkelt rondom personen die buitensporige vergoedingen in rekening brengen voor wat een relatief redelijke procedure hoort te zijn. De risiconiveaus moeten worden vastgesteld. Er hoeft maar heel weinig gedaan te worden voor mensen met een lage risicogevoeligheid en er zijn hogere categorieën. Dat staat duidelijk in de richtlijn beschreven. Ik wil de afgevaardigde bedanken voor deze vraag, omdat ik daardoor de gelegenheid krijg om nog eens te onderstrepen wat zij in haar aanvullende vraag betoogde. 2-244
James Hugh Allister (NI). – (EN) Commissaris, men denkt dat het IRA in Bulgarije geld heeft witgewassen nadat het de Northern Bank heeft overvallen. Welke specifieke stappen worden er ondernomen om ervoor te zorgen dat de autoriteiten en organisaties in Bulgarije én in Roemenië gereed en in staat zijn om de wettelijke voorschriften tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme toe te passen? 2-245
1 PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.
04/04/2006 Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) De afgevaardigde weet dat elke kandidaat-lidstaat als onderdeel van de te volgen procedure de richtlijnen van de Gemeenschap moet toepassen. Dat geldt evenzeer voor Bulgarije als voor Roemenië. De afgevaardigde weet vast ook wel dat deze aanbevelingen afkomstig zijn van de financiële actiegroep FATF (Financial Action Task Force) en de meeste landen zijn verplicht om de aanbevelingen van dit orgaan in de praktijk te brengen. De EU heeft besloten de aanbevelingen in een richtlijn ten uitvoer te leggen. Dat is de derde witwasrichtlijn geworden. Maakt u zich geen zorgen: Bulgarije zal deze maatregelen in zijn wetgeving opnemen. Dat behoort namelijk tot het proces dat doorlopen moet worden om volwaardig lid van de Europese Unie te worden. 2-246
De Voorzitter. − Vraag nr. 41 van Philip BushillMatthews (H-0241/06): Betreft: Protectionisme in de lidstaten van de EU
Beschikt de Commissie over voldoende praktische en juridische bevoegdheden om een krachtige en spoedige actie goedgekeurd te krijgen om te verhinderen dat lidstaten nationale wetten aannemen om overnames door bedrijven buiten de landgrenzen te verhinderen, bij voorbeeld door "poison pills" binnen de bedrijven toe te laten (uitgifte van nieuwe pakketten preferentiële aandelen, die aan insiders worden aangeboden om de overname van een bedrijf te bemoeilijken)? Beschikt de Commissie over voldoende bevoegdheden om effectief een halt toe te roepen aan lidstaten die unilateraal besluiten om bepaalde industriële sectoren taboe te verklaren voor overname, om door hen zelf gedefinieerde redenen van "nationaal belang"? Heeft de EU behoefte aan extra bevoegdheden om deze situatie onder controle te krijgen en, zo ja, welke zijn dat en langs welke weg zou de EU die kunnen verkrijgen? 2-247
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) De Voorzitter heeft aangegeven dat ik deze vraag namens mijn collega, mevrouw Kroes, beantwoord. De Commissie heeft aanzienlijke bevoegdheden om ervoor te zorgen dat de lidstaten de internemarktvoorschriften volledig eerbiedigen en grensoverschrijdende fusies niet op onwettige wijze belemmeren. Als een lidstaat de internemarktvoorschriften overtreedt, kan de Commissie op grond van artikel 226 van het EG-Verdrag een inbreukprocedure starten. Deze procedure kan enige tijd in beslag nemen, omdat de Commissie de lidstaat op twee afzonderlijke momenten de gelegenheid moet bieden om zijn mening te geven voordat het Hof van Justitie wordt ingeschakeld, dat vervolgens een eindbeschikking betreffende de vermeende inbreuk moet geven. Wanneer dit door de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd is, kan de Commissie vóór aanvang van de gerechtelijke procedure sneller handelen door aan de lidstaten zeer krappe termijnen te stellen en door het Hof te vragen voorlopige maatregelen te treffen. Zelfs in dat geval is de Commissie verplicht rekening te houden met de opmerkingen van de lidstaten, inclusief late reacties. Volgens vaste jurisprudentie vormt het juiste verloop van de procedure voorafgaand aan de rechtszaak een
77 wezenlijke waarborg die door het EG-Verdrag wordt vereist. Het gaat er daarbij niet alleen om de rechten van de betrokken lidstaat te beschermen, maar ook om ervoor te zorgen dat elke gerechtelijke procedure een duidelijk omschreven geschil als onderwerp heeft. Bovendien heeft de Commissie bijzondere bevoegdheden om op grond van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 139/2004, die bekend staat als de concentratieverordening, een beschikking te geven, wanneer een lidstaat optreedt tegen concentraties met een communautaire dimensie. Volgens dat artikel heeft de Commissie het exclusieve recht om concentraties met een communautaire dimensie te beoordelen. De lidstaten kunnen uitsluitend onder de volgende voorwaarden maatregelen goedkeuren waarmee dergelijke transacties rechtens of feitelijk kunnen worden verboden of benadeeld: ten eerste moeten via de maatregelen in kwestie de belangen beschermd worden die niet in de concentratieverordening vermeld staan, en ten tweede dienen deze maatregelen noodzakelijk en evenredig te zijn met het oog op de behartiging van belangen die verenigbaar zijn met het EG-recht. De openbare veiligheid, de pluraliteit van de media en de toezichtsregels worden beschouwd als belangen die verenigbaar zijn met het EG-recht. De maatregelen die genomen worden om deze belangen te behartigen, moeten in elk geval noodzakelijk en evenredig zijn en de Commissie mag bij de nationale autoriteiten informatie over de beoogde maatregelen opvragen om dit te verifiëren. De andere belangen moeten voor de vaststelling van deze maatregelen aan de Commissie worden meegedeeld. Vervolgens moet de Commissie binnen 25 werkdagen bepalen of de nationale maatregelen gerechtvaardigd zijn met het oog op de behartiging van belangen die verenigbaar zijn met het EG-recht. De Commissie is van oordeel dat zij door bovengenoemde bepalingen tijdig kan optreden tegen elke onwettige protectionistische maatregel van de lidstaten. Verder is de Commissie vastbesloten om alle bevoegdheden die haar ter beschikking staan, te gebruiken om erop toe te zien dat de EG-wetgeving volledig wordt nagekomen. 2-248
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE), auteur. – (EN) Dat was een zeer uitvoerige reactie, maar met alle respect, het was niet echt een antwoord, omdat ik weet welke bevoegdheden er zijn. Mijn vraag is of u werkelijk meer bevoegdheden nodig hebt. U zei dat de fase voorafgaand aan de rechtszaak kon worden versneld. Ik wil graag een gericht antwoord: bent u het mij eens dat het na de rechtszaak soms jaren en nog eens jaren kan duren voordat een straf wordt opgelegd? Zou het niet nuttig zijn de bevoegdheid te hebben om die termijn te verkorten en zelfs strengere sancties toe te passen? 2-249
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Ik begrijp waarop de afgevaardigde met zijn aanvullende
78 vraag doelt. Ja, het is soms frustrerend lang te moeten wachten voordat er actie wordt ondernomen. We vormen echter een Gemeenschap die gebaseerd is op wetgeving en we moeten ons aan de vaste rechtspraak op dit gebied houden. De procedures dienen te worden gevolgd. Zelfs in de lidstaten neemt dit type actie enige tijd in beslag. In de lidstaten bestaan er soms mechanismen om het proces te versnellen en zelfs in de Gemeenschap zijn er bevoegdheden op basis waarvan het proces kan worden versneld. Het blijft echter een tijdrovend gebeuren. Ik vrees dan ook dat we in deze Gemeenschap niet per decreet of dictaat kunnen regeren. Dat zou misbruik van verleende voorrechten betekenen. Volgens mij is niemand daar voorstander van. Soms is het echter wel frustrerend dat het allemaal zo lang duurt, maar ik zie geen andere mogelijkheid. Verder verwacht ik niet dat de lidstaten staan te popelen om de Commissie meer directe bevoegdheden te geven of bevoegdheden om het proces te versnellen. We moeten het doen met wat we op dit moment hebben. 2-250
De Voorzitter. − Vraag nr. 42 van Harlem Désir (H0268/06): Betreft: Overeenstemming "contract eerste betrekking" met Richtlijn 2000/78/EG
Het in Frankrijk ingevoerde "contract eerste betrekking" staat bedrijven met meer dan twintig werknemers toe een jongere onder de twintig aan te nemen voor een proefperiode van twee jaar, waarin hij zonder reden kan worden ontslagen. Deze werknemers worden niet beschermd door de bepalingen van de arbeidswet die de werkgever verplichten de reden van ontslag op te geven. In artikel 2, lid 2, van Richtlijn 2000/78/EG1 wordt discriminatie als volgt gedefinieerd: "wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld", onder andere wegens zijn leeftijd. Is de Commissie van mening dat het "contract eerste betrekking" in overeenstemming is met de beginselen van deze richtlijn? Zo nee, welke stappen denkt zij te ondernemen bij de betrokken lidstaat? 2-251
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijnheer Désir, de Commissie is nog niet in kennis gesteld van de Franse wet waarnaar de geachte afgevraagde eerder in zijn vraag verwees, en dus is de Commissie niet in staat om een gedetailleerde mening hierover te geven. Zoals reeds werd gezegd, heeft Richtlijn 2000/78/EG tot doel discriminatie op de arbeidsmarkt, en met name discriminatie op grond van leeftijd, te voorkomen. De richtlijn bevat ook een aantal afwijkingen van de algemene regel. Staat u mij toe om rechtstreeks uit de richtlijn te citeren. 2-252
(FR) "Niettemin kunnen verschillen in behandeling op grond van leeftijd in bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd zijn en derhalve specifieke bepalingen nodig maken die naargelang de situatie in de lidstaten kunnen verschillen; het is derhalve van essentieel belang 1 PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
04/04/2006 onderscheid te maken tussen verschillen in behandeling die gerechtvaardigd zijn, met name door legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt en de beroepsopleiding, en discriminatie die verboden moet worden." Bij die verschillen in behandeling gaat het onder meer om, en ik citeer weer, "het creëren van bijzondere voorwaarden voor toegang tot arbeid en beroepsopleiding, van bijzondere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, met inbegrip van voorwaarden voor ontslag en beloning voor jongeren, oudere werknemers en werknemers met personen ten laste, teneinde hun opneming in het arbeidsproces te bevorderen, en hun bescherming te verzekeren." 2-253
(CS) U ziet dus dat vanuit het standpunt van de richtlijn bekeken, de situatie tweevoudig is. De richtlijn erkent verschillende behandelingen als daar legitieme redenen voor zijn, en erkent tevens verschillende maatregelen, indien de aard van deze maatregelen proportioneel is met de beoogde doelstelling. Ik kan verder niets zeggen over de huidige situatie. De bevoegdheid voor het innemen van een definitief standpunt ten aanzien van elke ter kennis gebrachte wet ligt begrijpelijk bij het Hof van Justitie in Luxemburg. 2-254
Harlem Désir (PSE), auteur. - (FR) Mijnheer de commissaris, ik denk dat het van belang is dat de Commissie na ontvangst van de formele kennisgeving inzake de invoering van het "contrat première embauche" heel precies kan nagaan onder welke voorwaarden krachtens deze wet beëindiging van het eerste arbeidscontract voor jongeren onder de 26 jaar in de eerste twee jaar gerechtvaardigd is. Het is inderdaad zo, zoals u zegt, dat Richtlijn 2000/78/EG verschillen in behandeling, ook op grond van leeftijd, toelaat, maar dat geldt in een context van positieve maatregelen, die in verhouding moeten staan tot het nagestreefde doel. Recentelijk, in het arrestMangold van 22 november 2005, heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan in een zaak die betrekking had op een andere wet, de Duitse "Hartz 4"-wet, die speciale bepalingen bevat inzake oudere werknemers. Volgens dit arrest staat de regeling inzake het verlengen van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die uitsluitend op oudere werknemers van toepassing is, niet in verhouding tot het nagestreefde doel. Wat het "contrat première embauche" betreft, denk ik dat niemand zal kunnen beweren dat deze maatregel jongeren onder de 26 jaar ten goede komt. Het gaat hier dus wel degelijk om discriminatie van jongeren, die de mogelijkheid ontzegd wordt aanspraak te maken op een aantal elementen van het arbeidsrecht. Ik hoop dan ook dat de Commissie zich op basis van de jurisprudentie van het Hof van Justitie zal uitspreken tegen het "contract première embauche". 2-255
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) Mijnheer Désir, u noemde een specifiek geval dat erg belangrijk is
04/04/2006
79
om soortgelijke situaties te beoordelen, aangezien de richtlijn er inderdaad van uitgaat dat elke getroffen maatregel enerzijds proportioneel en anderzijds legitiem is met het oog op het nagestreefde doel. In het door u genoemde geval van oudere werknemers heeft het Hof van Justitie van Luxemburg besloten dat het doel legitiem was maar dat de maatregel niet proportioneel was, en daarom werd de maatregel verworpen. Aangezien, zoals ik al zei, van de wet op dit moment nog geen kennis is gegeven, weten wij niet welke vorm deze zal krijgen. Ik heb zelfs uit berichten in de kranten vernomen dat de definitieve vorm nog niet vaststaat, en dus is het voor mij als vertegenwoordiger van de Commissie onmogelijk om verdere details te verschaffen. 2-256
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in EU-landen zoals Frankrijk, Duitsland, Spanje en Italië is er een echte arbeidsmarkt voor stagiairs ontstaan. Steeds meer personeel wordt vervangen door stagiairs, die slecht of helemaal niet worden betaald. In Duitsland hebben ze vaak door de overheid gefinancierde "1-eurojobs", - waarin voormalig werkloze personen 1 euro per uur mogen verdienen naast hun werkloosheidsuitkering – op welke verdiensten geen belasting of socialezekerheidspremies worden geheven. In hoeverre is de Commissie zich bewust van dit probleem? 2-257
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. - (CS) De Commissie houdt de arbeidsmarkt in de afzonderlijke lidstaten en de ontwikkelingen in de arbeidsmarktwetgeving natuurlijk goed in de gaten. Er zal trouwens binnenkort een Groenboek worden gepubliceerd over de ontwikkeling van de arbeidsmarktwetgeving in Europa, en ik hoop dat wij op grond daarvan uitvoerige discussies kunnen voeren over de gebruiken, methoden en ontwikkelingen van de arbeidsmarktwetgeving en over de juridische betrekkingen tussen werkgevers en werknemers in de lidstaten van de EU. Afgezien daarvan moet de Commissie zich natuurlijk bij haar toezicht en besluiten houden aan hetgeen in het Verdrag staat, en hier zij vermeld dat het Verdrag niet rechtstreeks verwijst naar de arbeidsmarktwetgeving. 2-258
Tweede deel De Voorzitter. − Vraag nr. 43 van Bart Staes (H0204/06): Betreft: Evaluatie Verordening (EG) nr. 485/2005 - Overbrenging Europese vaartuigen naar de Indische Oceaan Overweging 3 van Verordening (EG) nr. 485/20051 luidt als volgt: "Het is passend overheidssteun voor de onttrekking van vissersvaartuigen aan de communautaire vissersvloot ook mogelijk te maken voor vaartuigen die naar de door de tsunami getroffen landen worden overgebracht ten bate van de betrokken visserijgemeenschappen."
1 PB L 81 van 30.3.2005, blz. 1.
Kan de Commissie, in de wetenschap dat de lidstaten volgens deze verordening zijn gehouden haar op gezette tijden op de hoogte te houden, meedelen hoeveel aanvragen tot overbrenging van vaartuigen zijn ingediend door welke door de tsunami getroffen landen, hoeveel vaartuigen zijn aangeboden door de lidstaten en hoeveel vaartuigen uiteindelijk naar welke landen aan de Indische Oceaan zijn overgebracht? 2-259
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) In Verordening (EG) nr. 485/2005, waarnaar de afgevaardigde verwijst, wordt overheidssteun voor de onttrekking van vissersvaartuigen aan de communautaire vissersvloot ook mogelijk gemaakt voor vaartuigen die naar de door de tsunami getroffen landen worden overgebracht ten bate van de betrokken visserijgemeenschappen. Deze mogelijkheid wordt geboden als uitzondering, onder bepaalde omstandigheden en slechts voor beperkte tijd. Hoewel diverse door de tsunami getroffen landen in de Indische Oceaan naar de overbrenging van vaartuigen hebben geïnformeerd, heeft alleen Sri Lanka daartoe een officieel verzoek ingediend. Het ging om 120 schepen met een totale lengte van 9 tot 12 meter. De Commissie heeft de lidstaten van het verzoek op de hoogte gebracht en hen er bij diverse gelegenheden op gewezen dat zij verslag moeten doen van de overbrenging van de vaartuigen. De verordening is in de Raad unaniem goedgekeurd. Desondanks hebben alle twintig lidstaten die zich met zeevisserij bezighouden, aan de Commissie meegedeeld dat zij geen enkele mogelijkheid zien om aan het verzoek van Sri Lanka te voldoen en vaartuigen over te brengen. Omdat in de verordening een uiterste termijn van 30 juni 2006 staat vermeld, wordt er krachtens deze regeling geen overbrenging van vaartuigen meer verwacht. 2-260
Bart Staes (Verts/ALE), auteur. – Voorzitter, ik moet dus vaststellen dat de verordening die wij hebben goedgekeurd, eigenlijk voor niets was. Wij hadden dat ook voorspeld. Ik denk dat de verordening zoals ze werd voorgesteld, eigenlijk alleen een daad van public relations was en uit het antwoord dat de commissaris geeft, blijkt duidelijk dat dit een slechte wet was. Ik zou een aanvullende vraag willen stellen, mijnheer de commissaris. Als via deze verordening de door de tsunami getroffen landen niet zijn gesteund bij de heropbouw van hun vissersvloot, kan de commissaris dan misschien meedelen of de Commissie andere maatregelen heeft genomen om die landen daadwerkelijk te helpen ook hun eigen boten te bouwen en om een meer aangepaste manier van bevissing te organiseren in de landen die vorig jaar door de tsunami zijn getroffen? 2-261
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Deze wetgeving is ontworpen als uitzondering op de gestelde regel, op grond waarvan vaartuigen niet langer naar derde landen konden worden overgebracht. Het is duidelijk dat voor deze wetgeving bepaalde omvangrijke beperkingen gelden, bijvoorbeeld wat betreft de lengte van de vaartuigen. Ik herinner me de discussie in het Parlement
80 waarbij we tot de slotsom kwamen dat er geen vaartuigen naar door de tsunami getroffen landen mochten worden overgebracht zonder daaraan voorwaarden te stellen. Daardoor zou namelijk de bevissing kunnen toenemen en dat zou er weer toe leiden dat de bestaande problemen op bepaalde visgronden in deze wateren van derde landen zouden verergeren. De vaartuigen moesten geschikt zijn voor en afgestemd zijn op de visserij die vanouds in deze landen plaatsvond. Daarom hebben we beperkingen gesteld aan de grootte en de leeftijd van de vaartuigen, we hebben bepaald dat de vaartuigen geen gesleept vistuig mochten gebruiken en we hebben nog andere voorwaarden gesteld die te maken hadden met het beheer van de ecologische hulpbronnen en zeewaardigheid. Op de vraag aan de lidstaten waarom zij geen vaartuigen konden aanwijzen voor overbrenging naar Sri Lanka, kregen we onder meer als antwoord dat er geen passende vaartuigen waren onder de boten die uit de vaart werden genomen of dat er helemaal geen vaartuigen uit de vaart zouden worden genomen of dat de prikkels voor de overbrenging van vaartuigen niet aantrekkelijk genoeg waren. Dat wil ik hier duidelijk onderstrepen. Ook wil ik benadrukken dat het hier om een initiatief van de Commissie ging waarmee getracht werd zo mogelijk de door de tsunami getroffen landen te helpen, en dan met name de visserijsector. Bij de steun werd uitgegaan van het additionaliteitsbeginsel, hoewel deze plaatsvond onder de paraplu van ontwikkelingssamenwerking en niet van de visserij. Het was een facultatieve extra steunmogelijkheid waarvan geen gebruik werd gemaakt. Ik wil beklemtonen dat uiteindelijk enkele individuele lidstaten de door de tsunami getroffen landen hebben gesteund door fondsen te verstrekken voor de aanschaf van vaartuigen die zonder enige controle werden gekocht. Hierdoor is er nu een aanzienlijk grotere vloot in de door de tsunami geteisterde gebieden dan voorheen, wat leidt tot een veel grotere druk op de visserijsector en tot nieuwe problemen. Volgens de informatie waarover wij beschikken, is dit geen stap in de richting van een duurzame visserij, maar zijn er nu aanmerkelijk meer problemen dan vroeger. 2-262
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, is het voorbeeld dat de commissaris net heeft genoemd geen duidelijke aanwijzing dat de Unie de noodhulp als aparte categorie zou moeten behandelen, waarvoor snel de nodige middelen ter beschikking moeten worden gesteld, net zoals we dat bij de overstromingen al hebben gedaan? Het lijkt me fout om te proberen om dit binnen traditionele beleidsvormen, zoals het visserijbeleid of het vervoersbeleid of welk beleid dan ook, aan te pakken door uitzonderingsregelingen te bedenken. Uit de ervaring is toch gebleken dat dit veel te lang duurt en niet functioneert? 2-263
04/04/2006 Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Ja, het is duidelijk van belang het juiste evenwicht te vinden tussen de behoeften van de landen die door zulke rampen worden getroffen, en langdurige hulp. Bij deze laatste vorm van steunverlening gaat het erom dat er geen extra druk op deze landen wordt gelegd en dat er voor hen geen nieuwe problemen bijkomen. Daartoe proberen we de economie op duurzame wijze weer op te bouwen. We doen dat specifiek met betrekking tot de visserijsector; als er echter geen zorgvuldigere afstemming tussen de initiatieven van de Commissie en die van de afzonderlijke lidstaten plaatsvindt, bestaat de kans dat het succes van onze maatregelen beperkt blijft. 2-264
De Voorzitter. − Vraag nr. 44 van Rosa Miguélez Ramos (H-0205/06): Betreft: Verbod op het gebruik van geankerde kieuwnetten De Commissie geeft toe dat het door de Raad in december 2005 goedgekeurde verbod op het gebruik van geankerde kieuwnetten niet steunt op specifieke wetenschappelijke verslagen, en dat er terzake geen sociaal-economische impactstudies bestaan. Op een bijeenkomst van het coördinatiecomité van de betrokken sector van 25 januari 2006 heeft de Commissie verklaard dat zij van plan is het probleem zo spoedig mogelijk op te lossen via een wijziging van de TACverordening, en dat het om een tijdelijk verbod gaat, totdat voor dit vistuig een regeling is uitgewerkt. Zij heeft daar evenwel aan toegevoegd dat zij het besluit van de Regionale Adviesraad voor de noordwestelijke wateren terzake dient af te wachten. De Adviesraad heeft op zijn vergadering van 31 januari 2006 unaniem besloten commissaris Borg mede te delen dat hij het niet eens is met de procedure die tot het verbod heeft geleid en een werkgroep zal oprichten die een regeling moet uitwerken voor dit soort vistuig.
Wanneer is de Commissie van plan haar wetgevingsvoorstel in te dienen, rekening houdend met het feit dat terzake dringend een besluit dient te worden genomen, gezien de desastreuze sociaal-economische gevolgen van het verbod? Heeft de Commissie voorzien in een overgangsmaatregel waardoor het verbod wordt gemilderd, in afwachting van de indiening van het voorstel? 2-265
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) De vraag van mevrouw Miguélez Ramos over het verbod op het gebruik van geankerde kieuwnetten ten noorden en westen van Groot-Brittannië en Ierland volgt op een aantal schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp van haar hand en van mevrouw Fraga Estévez en de heer Varela Suanzes-Carpegna. Het verbod dat op 1 februari 2006 in werking trad, werd opgenomen in de TAC- en quotaverordening die in december 2005 door de Raad werd goedgekeurd. Het verbod werd voorgesteld als reactie op het verslag van het DEEPNET-onderzoek, waarin werd aangegeven dat deze vorm van visserij mogelijk schade kan berokkenen aan diepzeehaaien en andere soorten. Het DEEPNETverslag werd opgesteld door goed bekend staande wetenschappelijke organisaties in Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen en werd daarom door de Commissie serieus genomen. Gelijktijdig met het verbod in de Gemeenschapswateren stelde de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) per 1 februari 2006
04/04/2006 in haar gereglementeerd gebied een identiek verbod in op het gebruik van geankerde kieuwnetten. Ten eerste kan ik u verzekeren dat dit verbod bedoeld is als een tijdelijke maatregel. Het verbod is ingesteld omdat er grote zorg bestaat over de praktijken van sommige vissers en vooral over de gevolgen van zulke praktijken voor kwetsbare soorten als diepzeehaaien. Het staat er met deze soorten heel slecht voor en eenmaal geminimaliseerd herstelt de populatie zich erg langzaam. De Commissie moet dus heel snel reageren. Zij heeft geen tijd om het definitieve wetenschappelijke advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) af te wachten. Oorspronkelijk was het verbod bedoeld als een noodmaatregel in september. Uiteindelijk werd het pas in december door de Raad ingesteld zodat daarvoor nog overleg kon plaatsvinden. Helaas werden er niet op tijd concrete suggesties gedaan voor alternatieve maatregelen, waardoor deze niet konden worden opgenomen in het voorstel dat in december in de Raad werd besproken. Ik ben mij ervan bewust dat de meeste vissers die zulk vistuig gebruiken, zich verantwoordelijk gedragen en dat een minderheid voor problemen zorgt. Daarom wil ik graag maatregelen invoeren om de activiteit van geankerde kieuwnetten zo spoedig mogelijk te reguleren. De Commissie heeft reeds enige feedback op de door haar voorgestelde mogelijke benaderingen gekregen, vooral van de Regionale Adviesraad voor de noordwestelijke wateren. De Adviesraad oppert om de bevissing van heek weer eerder toe te staan dan gepland en om het aantal vaartuigen voor het vangen van zeeduivel en de diepzeevisserij te beperken, met inzet van waarnemers. De diensten van de Commissie vergaderen op 7 april 2006 met de Regionale Adviesraad voor de noordwestelijke wateren en met wetenschappers. Bij die gelegenheid zullen we deze mogelijkheden bespreken. Afhankelijk van de uitkomsten van die bijeenkomst kan in mei 2006 worden voorgesteld om beperkte bevissing onder het toeziend oog van waarnemers toe te staan. De door de waarnemers verzamelde gegevens kunnen vervolgens ter beschikking worden gesteld van het WTECV, dat dit onderwerp eind juni of begin juli zal behandelen. De geografische grenzen van het verbod werden vastgesteld door het bereik van het DEEPNETonderzoek. Ik ben mij ervan bewust dat zich in andere gebieden soortgelijke problemen kunnen voordoen, maar momenteel is er geen informatie voorhanden die een uitbreiding van het verbod tot andere gebieden zou rechtvaardigen. Dat is nog een reden om in alle gebieden zo snel mogelijk doeltreffende wetgeving toe te passen. Helaas zal het verbod voor de betreffende vissersvloten tot economische problemen leiden. Er zijn geen overgangsmaatregelen gepland om de gevolgen van het verbod te verzachten. Ik wil de
81 lidstaten echter aanmoedigen om de mogelijkheden die reeds krachtens het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij voor de tijdelijke stillegging van activiteiten beschikbaar zijn, volledig te benutten. Op die manier kunnen de mensen die het zwaarst getroffen zijn, worden geholpen. 2-266
Rosa Miguélez Ramos (PSE), auteur. – (ES) Commissaris, feitelijk is het zo dat ik u datgene wat u zojuist zei al vaker heb horen zeggen; ik dacht dat u mij iets nieuws zou vertellen, dat u bijvoorbeeld iets meer zou zeggen over die data die u nadrukkelijk genoemd heeft, van mei en juni. Ik wilde u eigenlijk vragen naar de mogelijkheid om dit besluit direct te wijzigen, naar de mogelijkheid om de TAC- en quotaverordening te wijzigen, zodat die wateren tenminste weer toegankelijk zijn voor de pelagische beugvissers – die zich bezighouden met de vangst van heek met behulp van netten die, zoals uzelf erkend heeft in documenten die ik hier gezien heb, minder schadelijk zijn. Verder zou ik willen vragen welke termijnen de Commissie voorziet voor een definitieve regeling van de vaste staande netten, zodat de sector niet langer in onzekerheid hoeft te verkeren. Dit besluit, commissaris, had en heeft namelijk nog steeds bijzonder negatieve effecten, vooral op sociaaleconomisch gebied. 2-267
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Ja, en daarbij spelen twee zaken een rol: een ervan betreft de maatregelen die we op korte termijn kunnen treffen om de effecten van het tijdelijke verbod op geankerde kieuwnetten te verzachten. Daarover zijn we in gesprek met de Regionale Adviesraad voor de noordwestelijke wateren en op 7 april staat een bijeenkomst gepland waarop we deze kwestie hopelijk met de Adviesraad kunnen doornemen. Onmiddellijk daarna hopen we bepaalde besluiten te kunnen nemen over een beperkte bevissing van heek. Wellicht kunnen we ook kijken naar een regeling voor de zeeduivel, waarbij aan boord van de vaartuigen toezicht wordt gehouden. We bestuderen ook de mogelijkheid om permanente maatregelen te treffen ter vervanging van het verbod op het gebruik van drijfnetten. Deze maatregelen zouden moeten gelden voor alle Gemeenschapswateren. Later in het jaar zouden we dan met een voorstel kunnen komen om het verbod op het gebruik van drijfnetten in te trekken en het te vervangen door permanente maatregelen. We moeten er dan wel zeker van zijn dat er niet langer onherstelbare schade kan worden berokkend aan de bestanden van diepzeehaaien. Dat gebeurt wel wanneer vissers hun netten lange tijd in de zee achterlaten. Deze personen handelen op eigen initiatief en veroorzaken grote schade aan het leefgebied van de vissen. 2-268
John Purvis (PPE-DE). – (EN) Waarschijnlijk bevindt de commissaris zich in zijn argumentatie tussen twee
82 vuren. Ik ben er echter van overtuigd dat hij beseft welke schade drijf- en kieuwnetten in het verleden hebben aangericht, bijvoorbeeld aan de wilde zalm in de NoordAtlantische Oceaan, en dat hij zich er sterk voor zal maken om de visgronden tegen deze vangstmethode te beschermen. 2-269
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Ja, er moet onderscheid worden gemaakt, omdat we het hier hebben over geankerde kieuwnetten, die gewoonlijk zeer selectief worden gebruikt. We willen het gebruik van dit type vistuig dan ook niet ontmoedigen. Als we niets doen, ontstaat er echter grote schade wanneer deze vangstmethode gedurende een lange periode wordt toegepast. We willen het misbruik van kieuwnetten tegengaan, niet het eigenlijke gebruik ervan. Aangezien kieuwnetten bedoeld zijn als tamelijk selectief vistuig, willen we een dergelijk spaarzaam gebruik niet ontmoedigen. Het misbruik van deze netten willen we echter beslist wel ontmoedigen, omdat door dat misbruik zogenaamde “spooknetten” ontstaan die ongeveer een maand lang voor de vangst worden gebruikt en grote schade aan de betreffende soorten veroorzaken. 2-270
De Voorzitter. − Vraag nr. 45 van Pedro Guerreiro (H0273/06):
04/04/2006 eventuele overeenkomst grondig bestudeerd. Net als in andere gevallen let de Commissie er ook hier op dat de sluiting van nieuwe overeenkomsten in de visserijsector geen factor kan worden in internationale geschillen of conflicten. Wat betreft de kwestie van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EG en Marokko en die van de westelijke Sahara heeft de Commissie er speciaal op gelet dat de relevante beginselen van het internationaal recht volledig werden geëerbiedigd en dat steun werd verleend aan de pogingen van de Verenigde Naties om een passende oplossing voor de westelijke Sahara te vinden. De inhoud van de originele tekst heeft geen enkele nadelige invloed op het vraagstuk van de internationale status van de westelijke Sahara. Daarin verschilt deze tekst niet van die van de vorige visserijovereenkomst. De Commissie is ervan overtuigd dat de nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EG en Marokko in overeenstemming is met het internationaal recht en met het advies van de juridisch adviseur van de VN van 29 januari 2002. Het standpunt van de Commissie over de geografische reikwijdte van de overeenkomst is bevestigd en bekrachtigd door het advies van de juridische diensten van de Raad en het Europees Parlement.
Betreft: Visserijovereenkomst met Marokko 2-272
Momenteel onderhandelen de Europese Gemeenschap en Marokko over een partnerschapsovereenkomst voor de visserijsector en de noodzaak om de legitieme rechten en belangen van de bevolking van de westelijke Sahara te behartigen.
Heeft de Commissie contact gehad met het Polisariofront, de legitieme vertegenwoordiger van de West-Saharanen om te weten te komen hoe het over deze overeenkomst denkt? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? 2-271
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Ik wil de afgevaardigde eraan herinneren dat de onderhandelingen over de nieuwe partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EG en Marokko zijn afgerond en dat de Commissie en de Marokkaanse regering de ontwerpovereenkomst in juli 2005 hebben ondertekend. Wat betreft de territoriale toepassing verschilt de tekst van de nieuwe overeenkomst niet van de vorige overeenkomst, die in 2000 afliep. Ten aanzien van de specifieke vraag van de afgevaardigde wil ik erop wijzen dat het Polisariofront niet formeel bij de Europese Gemeenschap is geaccrediteerd. Er is geen officiële beleidsdialoog tussen de Commissie en het Polisariofront. Als het gaat om de visserijbesprekingen heeft de Raad de Commissie gemachtigd om met het Koninkrijk Marokko te onderhandelen. Zij heeft niet het mandaat om gesprekken met derden te voeren. Tijdens de voorbereidingen van de onderhandelingen over de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EG en Marokko heeft de Commissie de politieke, juridische en economische implicaties van een
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), auteur. – (PT) In het kader van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid heeft de Europese Unie besloten vluchtelingenkampen te financieren voor het Saharaanse volk die het Polisariofront in de Westelijke Sahara beheert. Daarom zou ik eens te meer willen hameren op de vraag of de Commissie van plan is bij het aanpakken van de kwestie westelijke Sahara het Polisariofront te vragen wat het denkt van het genoemde akkoord, daar er zeer vergaande gevolgen uit voortvloeien voor de westelijke Sahara. 2-273
Joe Borg, lid van de Commissie. – (EN) Zoals ik in mijn vorige antwoord al opmerkte, zijn er onderhandelingen gevoerd met de vertegenwoordigers van de regering van het Koninkrijk Marokko. De Raad heeft ons gemachtigd met Marokko te onderhandelen. De besprekingen zijn afgesloten met een overeenkomst waarin staat dat elke vorm van visserij die binnen de jurisdictie van het Koninkrijk Marokko plaatsvindt, ten goede moet komen aan de gemeenschappen die direct grenzen aan de gebieden waar gevist wordt. Het Koninkrijk Marokko moet er derhalve op toezien dat de baten van de visvangst in wateren die grenzen aan het gebied van het Polisariofront, terechtkomen bij de gemeenschappen die daar leven. 2-274
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Commissaris, vanochtend heeft het Parlement besloten het verzoek van de Raad om toepassing van de urgentieprocedure op de overeenkomst met Marokko te verwerpen. Welke gevolgen zal dit besluit van het Europees Parlement
04/04/2006 hebben voor overeenkomst?
83 de
inwerkingtreding
van
deze
2-275
Joe Borg, lid van de Commissie. - (EN) Ik heb gisteren deelgenomen aan een vergadering van de Commissie visserij van het Europees Parlement, en daar gaat men ervan uit dat de rapporteur begin mei in deze commissie een uiteenzetting zal geven van zijn verslag, waarna er amendementen op kunnen worden ingediend, die dan halverwege mei in de Commissie visserij zullen worden behandeld, zodat er tijdens de vergaderperiode in Straatsburg van mei over het verslag kan worden gestemd. Ik zal met het Oostenrijkse voorzitterschap overleggen of het mogelijk is om de Raad later in mei, tijdens de bijeenkomst van de Raad van ministers, een besluit over deze overeenkomst te laten nemen. Als dit allemaal lukt, dan kan de overeenkomst begin juni van kracht worden, hetgeen zou betekenen dat er slechts één maand vertraging zou zijn ten opzichte van het eerder door de Commissie en het Koninkrijk Marokko overeengekomen tijdspad. 2-276
De Voorzitter. − Vraag nr. 46 van Manuel Medina Ortega (H-0203/06): Betreft: Financiële vooruitzichten en regionale ontwikkeling van de ultraperifere regio's Kan de Commissie, in het licht van het akkoord dat in de Raad werd bereikt over de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013, informatie verschaffen over de gevolgen van deze financiële vooruitzichten voor het beleid inzake de ontwikkeling van de ultraperifere regio's? 2-277
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Op basis van het akkoord van de Raad van 16 en 17 december 2005, ziet de situatie voor de ultraperifere regio’s er voor de periode 2007-2003 als volgt uit. Voor de desbetreffende delen van Europa zal er in het kader van de structuurfondsen en het Cohesiefonds een hoger medefinancieringspercentage worden gehanteerd. Dit zal 85 procent bedragen, zowel voor de regio’s die onder de convergentiedoelstelling vallen als voor de ultraperifere regio’s die deel uitmaken van de doelstelling "regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid". Verder zullen er extra financiële middelen worden vrijgemaakt, speciaal gericht op de financiering van bedrijfssteun, ter compensatie van de additionele kosten waarmee deze regio's als gevolg van hun geografische ligging te maken hebben. Het medefinancieringspercentage in verband met deze extra middelen zal vijftig procent bedragen, hetgeen voor alle zeven ultraperifere regio's neerkomt op 35 euro per hoofd van de bevolking. Dan zijn er nog regio-specifieke omstandigheden. Madeira bijvoorbeeld behoudt de status van regio met overgangsregime, maar zal tegelijkertijd profiteren van ruimere financiële overgangsregelingen die lijken op de regelingen die gelden voor de regio's die te lijden hebben onder het statistische effect. De Canarische
Eilanden op hun beurt ontvangen gedurende de periode 2007-2013 een extra bedrag van 100 miljoen euro. Wat de territoriale samenwerking betreft - de prioriteit van het beleid - is het zo dat alle ultraperifere regio’s in aanmerking komen voor het transnationale gedeelte van de Europese prioriteit “territoriale samenwerking“, en de Franse ultraperifere regio’s komen, net zoals de Canarische Eilanden, in aanmerking voor het grensoverschrijdende onderdeel ervan. Bovendien zullen Madeira, de Azoren en de Canarische Eilanden profiteren van de bijzondere bepalingen voor Portugal en Spanje. Wat betreft Portugal komen, zoals u weet, Madeira en de Azoren eveneens in aanmerking voor steun uit het Cohesiefonds, alsook voor de tijdelijke toepassing van de n+3-regel, en dat gedurende de periode 2007 t/m 2010. In het geval van Spanje en de Canarische Eilanden houdt dit in dat zij eveneens in aanmerking komen voor het Cohesiefonds, alsmede voor aanvullende bedragen in de vorm van een aan Spanje toegekend technologiefonds. Eventuele deelname van de Canarische Eilanden hieraan hangt af van de Spaanse regering. Zoals u wellicht weet, komen de ultraperifere regio’s ook in aanmerking voor specifieke maatregelen ter ondersteuning van traditionele sectoren. Er zullen specifieke maatregelen worden genomen voor landbouw in de ultraperifere regio’s van de Unie, en binnen het kader van het plattelandsontwikkelingsbeleid krijgen deze regio's een behandeling op maat, hoofdzakelijk wat betreft de interventieniveaus van het nieuwe Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling. En afgezien hiervan zijn er uiteraard nog de gewone beleidsinstrumenten, en krijgen alle regio’s toegang tot alle in elk van de onderdelen van de Europese begroting voorziene communautaire programma’s. Dit zijn in het kort de specifiek op de ultraperifere regio’s gerichte maatregelen die in het kader van de nieuwe financiële vooruitzichten voor hen beschikbaar zijn. 2-278
Manuel Medina Ortega (PSE), auteur. – (ES) Commissaris, tot nog toe heeft de Commissie zich werkelijk ingezet voor de ondersteuning van de ultraperifere regio’s, maar uit de nieuwe financiële vooruitzichten blijkt duidelijk dat de algemene inspanning van de Europese Unie op dit gebied afneemt. Ik zou u gewoon een heel concrete vraag willen stellen: of het mogelijk is, in de nieuwe context van de crisis die zich voordoet in gebieden die vlakbij de Europese Unie liggen, met name in Noord-Afrika, dat de Europese Unie via de ultraperifere regio’s en door middel van het nieuwe fonds voor nabuurschapbeleid, bijdraagt aan het vinden van een oplossing voor het probleem van de massale instroom in de Europese Unie voor immigratie, een probleem dat op de hele Unie van invloed is. Met andere woorden: over welke samenwerkingsinstrumenten zouden wij kunnen beschikken om deze ontzaglijke crisis te vermijden die
84 zich voordoet in gebieden nabij de ultraperifere regio’s van de Europese Unie? 2-279
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Zoals u weet kunnen Europese regio’s een deel van de hun toegewezen gelden gebruiken voor investeringen in regio’s die niet gelegen zijn in een EU-lidstaat, maar in een buurland. Het staat ultraperifere regio’s dus vrij een deel van de hun toegewezen bedragen aan te wenden op aangrenzend grondgebied Bovendien zal het in het kader van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument - de Commissie werkt op dit moment aan de juridische vorm ervan - mogelijk zijn om samen te werken met aangrenzende landen en regio’s op het gebied van de door u genoemde zaken, door het scheppen van banen en werkgelegenheid aan de andere kant van de grens. Op de Canarische Eilanden in het bijzonder zal het mogelijk zijn een deel van het geld in het nieuwe nabuurschaps- en partnerschapsinstrument te steken, en kan aldus externe samenwerking worden opgezet met bijvoorbeeld de grensstreken van Marokko. Dit is een voorbeeld van wat er door middel van de inzet van financiële instrumenten in het kader van dit beleid kan worden gedaan. Maar afgezien hiervan is er nog een politiek aandachtspunt. Ongeveer een week geleden hadden we binnen de Commissie een discussie over de toestand in enkele van de ultraperifere regio’s wat betreft immigratie en de moeilijkheden die men daar ondervindt. De Commissie zal zich daarom in het kader van andere instrumenten, alsook op politiek vlak, in de zeer nabije toekomst inzetten om deze kwestie aan te pakken. We hebben een aantal beperkte financiële instrumenten tot onze beschikking. Zoals u zelf al aangaf, is de begroting niet dat geworden wat de Commissie ervan verwachtte toen zij haar voorstel indiende, maar desalniettemin worden er bovenop deze weliswaar beperkte financiële middelen eveneens inspanningen geleverd om samen te werken met naburige landen of met naast onze ultraperifere regio’s gelegen regio’s, om voor een aantal van de problemen politieke oplossingen te vinden. 2-280
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). - (EN) De problemen waarmee de ultraperifere regio’s in de Unie te maken hebben lijken zeer sterk op die van de meest noordelijke regio’s van de EU. Denkt u dat er in de cohesievoorstellen een evenwicht is bereikt tussen de EU-steun aan de ultraperifere regio’s en de EU-steun aan de meest noordelijke regio's? Kunt u verder nog een kort overzicht geven van de medefinancieringspercentages en de buitengewone gerichte maatregelen voor de meest noordelijke regio’s van de Europese Unie, de noordelijke delen van Finland en Zweden in het bijzonder? 2-281
04/04/2006 Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Dit is een buitengewoon moeilijke vraag. Het valt moeilijk uit te maken wat in dit geval evenwichtig is, want de kwesties en problemen waarmee de regio’s te maken hebben, zijn zeer verschillend. Sommige van de regio’s hebben te lijden van het feit dat ze zeer dunbevolkt zijn, met als gevolg zeer hoge infrastructuurkosten. Dit is niet alleen voor ons op Europees niveau een uitdaging, maar ook voor de betrokken regeringen. Andere regio’s gaan weer gebukt onder overbevolking en met migratie gepaard gaande problemen. Om die reden is het dus buitengewoon moeilijk om te bepalen wat evenwichtig is en wat niet. Zoals u weet werden er binnen deze zeer restrictieve begroting tijdens de Raad nog een aantal aanvullende verzoeken ingediend, hetgeen overigens eveneens onderdeel van de Europese traditie is. Wat ik u uit de doeken heb gedaan – al deze aanvullende maatregelen die de regio’s zijn aangeboden - is allemaal ontstaan tijdens de Raad, en maakte geen deel uit van een algeheel evenwichtig Commissievoorstel. We moeten naar de huidige situatie kijken en proberen de beschikbare middelen zo goed mogelijk aan te wenden en proberen de aan de dunbevolkte regio’s van Zweden en Finland toegewezen middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten en ons beste beentje voor zetten. Ik zie echter niet de noodzaak in van een vergelijking tussen de door Zweden en Finland ten behoeve van die regio's ontvangen 540 miljoen euro en de aan de ultraperifere regio’s toegewezen middelen. De omstandigheden zijn zeer verschillend: het geld heeft een andere waarde. De Commissie zal uiteraard beide typen problemen aanpakken, zowel in de ultraperifere regio’s als in de dunbevolkte regio's, om het maximale te halen uit de middelen die beschikbaar zullen zijn. 2-282
Richard Seeber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de commissaris, de Commissie heeft, zoals we weten, zeer ambitieuze financiële vooruitzichten voorgelegd. De Raad heeft daar tijdens zijn vergadering in december flink in gesnoeid, en op dit moment wordt er onderhandeld in de trialoog. Wat volgens mij een beetje tekort schiet, is de rol van de Commissie. Als u al een dermate ambitieus voorstel op tafel legt, waarom horen we er dan niets meer van? En waarom wil het Parlement niet langer vechten voor de financiële middelen die we nodig hebben om deze programma's uit te voeren? Dat heeft met name gevolgen voor de plattelandsontwikkeling, niet alleen in de ultraperifere regio's, maar overal op het platteland. Daar zijn enorme bedragen nodig om de achterstand in te halen. 2-283
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Ik heb niet het idee dat de Commissie zich niet ferm opstelt in de onderhandelingen. Naar mijn weten proberen we te helpen bij het vinden van een compromis dat voor alle drie instellingen aanvaardbaar is. En nu is het zo dat de twee instellingen - de Raad en het Parlement - op financieel vlak vrij ver zijn gegaan, als we kijken naar de omvang van de begroting die op tafel ligt. Naar mijn
04/04/2006 mening moet de Commissie hen proberen te helpen bij het vinden van een compromis. De omvang van de begroting is extreem belangrijk. We hopen dat er ook geld zal zijn voor de onderdelen waar in december zo hevig in is geschrapt. Maar het is ook belangrijk om een akkoord te bereiken. Ik weet niet hoe de trialoog eruitziet, aangezien ik er niet aan deelneem, maar ik kan me voorstellen dat er momenten zijn waarop de Commissie zich dient op te werpen als de partij die helpt een compromis te vinden. Daardoor heeft u misschien de indruk dat wij niet zoveel geven om geld, maar dat is niet zo. We geven er wel om. We weten dat als we meer geld hadden, we meer zouden kunnen doen voor Europa, met Europa en in Europa voor alle burgers. Maar soms zijn een beetje realisme en een juiste timing ook op z’n plaats. Zo steken de zaken denk ik in elkaar. 2-284
De Voorzitter. − Vraag nr. 47 van Dimitrios Papadimoulis (H-0217/06): Betreft: Absorptie communautaire middelen en de N+2-regel De N+2-regel is een van de criteria voor de uitvoering van de acties van het communautair bestek en houdt in dat de bedragen die zijn gereserveerd voor de uitvoering van een project binnen een periode van twee jaar daadwerkelijk moeten worden uitgegeven. Kan de Commissie mij meedelen voor welke bedragen en welke programma's de Griekse regering verzoeken om vrijstelling van de N+2-regel heeft ingediend? In welke stadium bevindt de beoordeling van deze verzoeken door de Commissie zich?
Kan de Commissie mij verder meedelen of er in het kader van het derde communautair bestek de mogelijkheid bestaat om de periode voor het ondertekenen van de wettelijke contracten te verlengen tot ná 2006 en zo ja, onder welke voorwaarden? Bestaat de mogelijkheid van absorptie van middelen van het derde communautair bestek ná eind 2008 en zo ja, onder welke voorwaarden? 2-285
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) U bent wellicht op de hoogte van het feit dat voor het einde van vorig jaar de Griekse autoriteiten een lijst bij de Commissie hebben ingediend met een aantal verzoeken voor uitzonderingen op de n+2-regel. Het ging hierbij in totaal om meer dan 665 miljoen euro. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat het zou gaan om een mogelijk aan de n+2-regel onderhevig bedrag van 342 miljoen euro. Het verzoek heeft betrekking op 12 operationele programma’s in Griekenland en gaat uit van de betrokkenheid van drie fondsen: het EFRO, het ESF en het Landbouwfonds De Commissie heeft het Griekse verzoek aangaande de toepassing van de n+2-regel behandeld, en is tot de conclusie gekomen dat er als gevolg van de n+2-regel slechts 8 638 000 euro aan potentiële vermindering over is, hetgeen vele malen minder is dan het bedrag waarvan oorspronkelijk sprake was. We zijn nog in afwachting van bevestiging door de Griekse autoriteiten, en indien zij dit bedrag inderdaad bevestigen, dan zal dit het bedrag zijn waar de Commissie feitelijk van uit zal gaan. Het tweede deel van uw vraag betreft het voor vastleggingen en betalingen bepaalde tijdsbestek. Zoals u weet is de einddatum voor de programmeringsperiode
85 2000-2006, gesteld op 31 december 2008. Vastleggingen zijn theoretisch - en dat ik wil benadrukken - mogelijk gedurende het gehele tijdsbestek, met andere woorden in 2008. De vastleggingen dienen echter zodanig op tijd te worden gedaan, dat de uiteindelijke begunstigden genoeg tijd hebben voor de implementatie van de activiteiten en de projecten, alsook voor de uitvoering van de betalingen vóór de voor uitgaven vastgestelde einddatum, oftewel eind 2008. Op 31 december 2008 zullen we voor alle lidstaten de uitgaven in het kader van de huidige financiële vooruitzichten stopzetten, met uitzondering van programma’s en maatregelen die worden gedekt door staatssteun. Overeenkomstig de regels is de einddatum hiervoor 30 april 2009. Ik wil u ook nog meedelen dat volgens al onze juridische analyses en de informatie die wij in de Commissie tot onze beschikking hebben, er geen uitzonderingen mogelijk zijn op deze voorwaarden - ik heb het over eind 2008 en april 2009 - wat betreft de einddatum voor uitbetaling. De einddatum is dus eind 2008 of april 2009, en zo is het. 2-286
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL), auteur. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, staat u mij toe daar nog een vraag aan toe te voegen. Aangezien door de behandeling en inwilliging van vrijstellingsaanvragen de druk wordt verplaatst naar de volgende jaren, wilde ik van de Commissie weten hoe volgens haar de verplichtingen van Griekenland met betrekking tot de jaren 2006 en 2007 eruit zullen zien, en wat naar mening van de Commissie, als zij daar überhaupt een mening over heeft, zal gebeuren met de toepassing van de n+2-regel in deze twee jaren. 2-287
Danuta Hübner, lid van de Commissie. - (EN) Bij dit soort vragen is het te riskant om te trachten een antwoord te geven zonder goed beslagen ten ijs te komen. Ik beloof u dan ook om hierop in de komende dagen zo snel mogelijk terug te komen en u een beoordeling te geven van de huidige situatie met betrekking tot de betalingen en vastleggingen voor Griekenland. 2-288
De Voorzitter. − De vragen nrs. 48 t/m 59 zullen schriftelijk worden beantwoord. 2-289
De Voorzitter. − Aangezien de vragen 60 en 61 over een soortgelijk onderwerp gaan, worden zij tezamen behandeld: Vraag nr. 60 van Bernd Posselt (H-0210/06): Betreft:
Invoering van de euro in de tien nieuwe lidstaten
Hoe ziet de Commissie de huidige situatie wat betreft de voorbereiding en het tijdpad voor de invoering van de euro in de tien lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden?
Vraag nr. 61 van Justas Vincas Paleckis (H-0222/06):
86
04/04/2006 2-291
Betreft:
Toetreding van de nieuwe EU-lidstaten tot de eurozone
Volgens berichten in de pers en ook officiële verklaringen zal de voorbereiding van de nieuwe lidstaten van de EU op de invoering van de euro worden getoetst niet alleen aan de criteria van Maastricht, maar ook aan het algemene niveau van de economische ontwikkeling van het land. Zo is bijvoorbeeld aangekondigd dat Slovenië wegens zijn hoger BIP per inwoner dan Litouwen en Estland kan worden gevraagd om tot de eurozone toe te treden, terwijl beide laatstgenoemde landen hiervoor niet in aanmerking komen, ook al voldoen zij aan de criteria van Maastricht, ook wat inflatie betreft.
Kloppen deze berichten? Kan de Commissie ondubbelzinnig verklaren dat het besluit over de toetreding van de nieuwe lidstaten tot de eurozone enkel en alleen op de criteria van Maastricht zal worden gebaseerd en niet op welke andere criteria dan ook? 2-290
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) Als antwoord op de eerste vraag van de heer Posselt moet ik zeggen dat Estland, Litouwen en Slovenië 1 januari 2007 als streefdatum hebben vastgesteld voor het invoeren van de euro; Cyprus, Letland en Malta zijn van plan de euro op 1 januari 2008 in te voeren; Slowakije wil dat doen op 1 januari 2008; de Tsjechische Republiek en Hongarije streven er naar in 2010 tot de eurozone toe te treden, en Polen heeft geen streefdatum vastgesteld. Minstens eens in de twee jaar, of als een lidstaat daarom verzoekt, dienen de Commissie en de Europese Centrale Bank de Raad te informeren over de vorderingen die de lidstaten hebben gemaakt om te voldoen aan de verplichting volledig deel uit te maken van de Economische en Monetaire Unie. In overeenstemming met de Europese Centrale Bank heeft de Commissie in februari 2006 aangekondigd dat het volgende convergentieverslag, over alle staten die niet tot de eurozone behoren - met uitzondering van twee staten, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, die een opting out-clausule hebben – zal worden gepubliceerd in oktober 2006, dat wil zeggen twee jaar na de vorige evaluatie. Krachtens artikel 122 van het Verdrag hebben twee lidstaten, Slovenië en Litouwen, zich echter tot de Commissie en de Europese Centrale Bank gericht met het verzoek een speciaal verslag op te stellen over hun vorderingen op het gebied van de convergentie; de Commissie en ook de Europese Centrale Bank zijn voornemens dit verslag over beide lidstaten op 16 mei aan te nemen. Indien de evaluatie van de mate waarin wordt voldaan aan de economische en juridische convergentiecriteria positief uitvalt, zou de Commissie een voorstel terzake indienen en, na raadpleging van dit Parlement, zou de Raad dan half juni een besluit kunnen overwegen of mogelijkerwijs nemen, waarna het definitieve voorstel tot derogatie zou kunnen worden besproken op de Ecofin-Raad van 11 juli. Los van dit proces zal de Commissie natuurlijk regelmatig contact onderhouden met alle lidstaten die tot de eurozone willen toetreden, wij volgen ze op de voet en werken met hen samen om de praktische voorbereidingen te treffen voor dit belangrijke besluit.
(ES)Om de vraag van de afgevaardigde de heer Paleckis te beantwoorden, moet ik hem zeggen dat de Commissie natuurlijk het beginsel van gelijke behandeling zal toepassen bij het evalueren van de vorderingen van de tien nieuwe lidstaten op het gebied van de economische en juridische convergentie. Zoals gezegd zullen deze landen worden geëvalueerd aan de hand van de procedure en de criteria die zijn vastgelegd in het Verdrag, met name in artikel 122, en het is zonder meer duidelijk dat de Commissie niet van plan is om die procedure te veranderen noch om weer andere criteria in te voeren. Zoals u bekend is, stelt het Verdrag wat betreft het inflatiecriterium dat de lidstaat in kwestie verplicht is om toe te zien op een houdbare prijsontwikkeling en een gemiddeld inflatiepercentage dat niet meer dan 1,5 procentpunten hoger ligt dan dat van maximum drie lidstaten met betere resultaten op het gebied van de prijsstabiliteit. De Commissie is van plan dit criterium in de toekomst net zo strikt toe te passen als zij in het verleden gedaan heeft. 2-292
Bernd Posselt (PPE-DE), auteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn concrete antwoord. Hij heeft in het begin echter zo snel gesproken, als ik dat zo mag zeggen, dat de Duitse vertaling feitelijk onbegrijpelijk was. Daarom zou ik mijn vraag willen herhalen: heb ik het goed begrepen dat de laatste twee van de tien landen, Tsjechië en Hongarije, in 2010 aan de beurt zullen komen? Ik zou u willen vragen of die termijn absoluut vaststaat. Zijn er landen in die groep van tien die hebben gevraagd om uitstel tot na 2010? 2-293
Justas Vincas Paleckis (PSE), auteur. - (EN) Dank u hartelijk voor uw antwoord op mijn vraag. De criteria van Maastricht worden strikt toegepast op de landen die zich kandidaat hebben gesteld voor toetreding tot de eurozone. Litouwen kan niet tot de eurozone worden toegelaten, ook al overschrijdt het land de inflatiecriteria met slechts 0,1 procent. Litouwen voldeed de laatste zes jaar aan dit criterium, net zoals andere landen. In de huidige eurozone overtreden vele deelnemers één of meer van de criteria van Maastricht. Zo heeft een aantal grote landen vele jaren inbreuk gepleegd op de voorwaarden met betrekking tot het begrotingstekort, zonder een rode kaart te krijgen. Dit geldt eveneens voor inflatie en andere criteria. Worden de nieuwe lidstaten niet gediscrimineerd door op deze manier met twee maten te meten? 2-294
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) In de eerste plaats wil ik ingaan op de vraag van de heer Posselt, en ik zal proberen om minder snel te spreken. De door mij genoemde streefdata met betrekking tot het moment dat de lidstaten tot de eurozone willen toetreden, zijn data die deze landen zelf bepaald hebben.
04/04/2006 Destijds hebben de eerste drie, Estland, Litouwen en Slovenië, aangekondigd dat zij in 2007 tot de eurozone wilden toetreden. Zoals u al zei, heeft Hongarije zich 2010 als streefdatum gesteld. Zoals eerder gezegd, is Polen het enige land dat geen enkele streefdatum heeft vastgesteld. Het vaststellen van die datum is een noodzakelijke voorwaarde, maar voldoende is zij niet. De voorwaarde is voldoende als zowel de Commissie als de Europese Centrale Bank in hun evaluatie constateren dat de lidstaten die tot de eurozone willen toetreden, voldoen aan de criteria terzake die in het Verdrag zijn vastgelegd. Daarom moet er aan twee kanten een bereidheid bestaan: de bereidheid van de lidstaat, en in laatste instantie de bereidheid van de Raad, op voorstel van de Commissie, wanneer de Commissie en de Europese Centrale Bank de mate waarin aan deze criteria wordt voldaan, positief hebben beoordeeld. Zo liggen de zaken. Wat Polen betreft, de enige van de nieuwe lidstaten die geen streefdatum voor toetreding tot de eurozone heeft vastgesteld – Zweden verkeert overigens in eenzelfde situatie, na het negatieve referendum van 2003 – wijst de Commissie erop dat de lidstaten – behalve degene die een uitzonderingsclausule hebben, en dat zijn alleen het Verenigd Koninkrijk en Denemarken - de verplichting hebben om met een voorstel te komen voor hun toetreding tot de eurozone, en het is onze plicht en verantwoordelijkheid om te beoordelen of zij wel of niet aan de vereisten voldoen. Ik kan de vraag van de heer Paleckis over wat er in het verslag zal staan dat op 16 mei door de Commissie zal worden aangenomen, niet nu al beantwoorden, en datzelfde geldt nog meer, om voor de hand liggende redenen, voor het verslag van de Europese Centrale Bank. Wat ik de afgevaardigde wel en nogmaals kan zeggen – ik heb dat al heel vaak gezegd – is dat de Commissie zal beoordelen of er wel of niet voldaan wordt aan de criteria die zijn vastgelegd in het Verdrag. Die criteria zijn niet een of andere gril van de Commissie. Ze zijn voorgeschreven door het Verdrag en wij hebben de plicht om het Verdrag te doen naleven, en ik wijs u er nogmaals op dat we bij die evaluatie iedereen op dezelfde wijze zullen behandelen, en niet bij sommige lidstaten andere criteria zullen toepassen dan bij andere lidstaten. Het Verdrag moet dus worden nageleefd, er komt een duidelijke en zorgvuldige evaluatie van de mate waarin voldaan wordt aan de criteria, en iedereen zal op dezelfde wijze worden behandeld. De conclusie van deze analyse zal ik u en alle afgevaardigden op 16 mei kunnen meedelen. 2-295
Gábor Harangozó (PSE). - (HU) Nieuwe lidstaten dienen aan de convergentiecriteria te voldoen om de
87 euro in te kunnen voeren. Om te waarborgen dat deze lidstaten aan die convergentiecriteria voldoen, zijn de Commissie en de Raad thans bezig met het formuleren van diverse voorstellen. Ik heb daarbij de volgende vraag: Mag een lidstaat een economisch beleid voeren waarbij de voorstellen van de Raad en de Commissie genegeerd worden en, zo ja, wat zijn dan de risico’s voor de betreffende lidstaat? 2-296
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, die evaluatie van oktober 2004 die we in oktober 2006 nogmaals zullen opstellen heeft betrekking op alle lidstaten met derogaties die nog geen lid van de eurozone zijn maar wel de plicht hebben dat in de toekomst te worden. Voor de twee lidstaten die een apart verzoek hebben gedaan om die evaluatie te krijgen – waartoe ze volgens het Verdrag gerechtigd zijn – dat wil zeggen Slovenië en Litouwen, zullen we, voor elke staat apart, op 16 mei onze evaluatie geven. Ik kan u nu nog niet de uitkomst geven van een verslag dat op 16 mei door het college van commissarissen zal worden aangenomen. Als u wilt, ben ik hier op 16 mei ’s middags in het Parlement om de inhoud van het verslag toe te lichten, maar vandaag kan ik u daarover nog niets vertellen. 2-297
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de commissaris heeft een van de problemen al genoemd. Op dit moment bespreken we de vraag hoe serieus de nieuwe lidstaten hun verplichtingen nemen. We bespreken echter niet hoe met name één land, en ik heb het over Zweden, een land dat allang aan de criteria voldoet, maar blijkbaar niet de wens heeft om tot de eurozone toe te treden, zijn eigen toekomst ziet. Het is de vraag of het Zweedse beleid voor andere landen, die nu nieuwe lidstaten zijn, een slecht voorbeeld kan zijn. U heeft een nieuwe lidstaat genoemd die nog geen datum heeft vastgelegd. Zou het geen kwalijk precedent zijn als hierop geen sancties zouden volgen? 2-298
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. – (ES) Ik ben het met heer Rack eens dat we met een probleem zitten, want er is een lidstaat die een referendum heeft uitgeroepen, de uitkomst van het referendum was negatief, en op basis van deze negatieve uitkomst kan of wil dat land niet voldoen aan de verplichting die het, als lidstaat, heeft. We moeten de vraag oppakken hoe we deze kwestie tot een oplossing brengen. Uit voorzichtigheid heeft de Commissie daarvan afgezien in de tijd vlak na het referendum. De Commissie moet haar verplichting nakomen om het Verdrag te eerbiedigen en tegelijkertijd rekening houden met de mening van de burgers van deze lidstaat, maar ik ben niet vergeten dat de Commissie een gesprek met Zweden moet aangaan om te zien hoe dit land in de toekomst kan voldoen aan zijn verplichtingen als lid van de Europese Unie.
88 Hetzelfde geldt voor Polen, dat zich destijds een datum ten doel had gesteld om de euro in een bepaald jaar in te voeren. De nieuwe Poolse overheid heeft aangekondigd dat zij die streefdatum van haar voorgangers niet overneemt en dat zij zich vooralsnog geen datum ten doel stelt. Ik ben al in de gelegenheid geweest om de nieuwe Poolse regering te wijzen op hetgeen haar te doen staat. Wij willen geen druk uitoefenen maar we mogen evenmin vergeten dat het om een verplichting van de lidstaten gaat. Zoals gezegd, moeten we het op ons nemen om onze verantwoordelijkheden te combineren met politieke behoedzaamheid, en ik moet natuurlijk wel zeggen – wat ik bij andere gelegenheden al in het openbaar verkondigd heb – dat een verplichting die voor alle 25 landen van de Europese Unie als lidstaat geldt, niet aan een referendum kan worden onderworpen. In dit geval zijn er twee landen waarvoor een uitzondering geldt, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, maar in het algemeen is het niet zo dat de verplichtingen van de lidstaten aan een referendum mogen worden onderworpen, noch dat de 23 staten die geen opting out-clausule hebben dat zouden moeten doen, omdat het al dan niet naleven van een Verdrag niet ter stemming mag worden voorgelegd. 2-299
Danutė Budreikaitė (ALDE). - (LT) Geachte commissaris, ik heb een vraag over de inflatie. Zoals wij weten, is de inflatie in de elf landen die eerst tot de Economische en Monetaire Unie zijn toegetreden en nu klaar zijn om de euro in te voeren, al gedurende een geruime periode hoger dan de index. Slechts twee landen hebben een inflatie die de index niet overschrijdt. De inflatie in de andere landen is al gedurende een periode variërend van tien maanden tot bijna zes jaar hoger dan de index in het tijdvak van eind 1998 tot eind 2005. Mijn vraag luidt: Hanteren wij twee maten voor de nieuwe lidstaten en is de Economische en Monetaire Unie een technische unie of toch gewoon een politieke unie? 2-300
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. - (ES) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie moet erop toezien dat de Verdragen worden nageleefd, en het spreekt vanzelf dat bij eerdere gelegenheden, toen de eurozone werd gecreëerd, of toen het twaalfde lid tot de eurozone toetrad, de toenmalige Commissie en Raad, in overleg met het Europees Parlement, rekening hebben gehouden met die verplichting. Ik, als commissaris, en de Commissie, voorgezeten door de heer Barroso, zullen onze plicht om toe te zien op de toepassing en naleving van de Verdragen uiteraard niet verzaken. De economische criteria, met inbegrip van het inflatiecriterium, zijn vastgelegd in een Protocol bij het Verdrag dat precies dezelfde juridische waarde heeft als de bepalingen en artikelen van het Verdrag. We kunnen ze dus niet negeren of veranderen. Er is inderdaad een academisch debat gaande over een juiste definitie van de criteria, maar de procedure voor
04/04/2006 het wijzigen van de Verdragen zal een intergouvernementele conferentie en een ratificatieproces omvatten, wanneer de tijd rijp is en er een voldoende meerderheid bestaat. Het is niet aan de Commissie om de Verdragen te wijzigen, en de Commissie heeft de verplichting de Verdragen toe te passen. Er is inderdaad sprake van asymmetrie, want om toe te treden tot de eurozone moet aan de criteria worden voldaan, maar als een land eenmaal lid is van de eurozone mag de inflatie, of de overheidsschuld, of het begrotingstekort hoger zijn. Voor het begrotingstekort en de overheidsschuld zijn er regels met betrekking tot de begrotingsdiscipline - artikel 104 van het Verdrag - en is er het Stabiliteits- en groeipact. Voor inflatie zijn die regels er niet, maar wel een aantal regels die waarschijnlijk nog strenger zijn dan de juridische bepalingen ter uitvoering van het Verdrag: de regels van de markt. Op dit moment hebben een aantal landen in de eurozone het behoorlijk moeilijk, omdat ze geen grip krijgen op de ontwikkeling van de inflatie en de reële loonkosten per eenheid product. Ik denk dat we ook rekening moeten houden met de harde realiteit dat de markt oordeelt over degenen die bepaalde regels niet naleven, los van de plicht van de Commissie toe te zien op de naleving van de Verdragen. 2-301
De Voorzitter. − Vraag nr. 62 van Brian Crowley (H0226/06): Betreft: Het Groei- en stabiliteitspact Is de Europese Commissie tevreden met de manier waarop het Groeien stabiliteitspact in de praktijk functioneert of overweegt zij wijzigingen in de toekomstige regels voor dit pact? 2-302
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. - (ES) Mijnheer Crowley, het herziene Stabiliteits- en groeipact werd bijna een jaar geleden door de Raad Ecofin overeengekomen, nadat er een politiek akkoord was bereikt in de Europese Raad van maart vorig jaar. De eerste ervaringen met het herziene Pact zijn positief en bemoedigend, en wijzen op hernieuwde steun voor het Pact onder de lidstaten. Bij alle recente gevallen waarin de Commissie en de Raad de procedure bij buitensporige tekorten naar de geest en de letter van het herziene Pact hebben toegepast, was er volledige consensus en bleven de politieke moeilijkheden en meningsverschillen die in het verleden optraden achterwege. Wat betreft de preventieve kant van het Pact, uit de evaluatie van de stabiliteitsen convergentieprogramma’s van 2005 die we in de eerste maanden van 2006 hebben uitgevoerd, blijkt dat de lidstaten hun begrotingsdoelstelling voor de middellange termijn hebben vastgelegd, conform de overeengekomen beginselen. Sommige landen hebben zelfs besloten nog ambitieuzere doelen te stellen, die getuigen van een
04/04/2006
89
nationale strategie ten behoeve van meer duurzame overheidsfinanciën. En wat betreft de aanpassing aan de doelstelling op middellange termijn, de lidstaten die de begrotingsdoelstelling voor de middellange termijn op dit moment nog niet hebben bereikt, voldoen in het algemeen wel aan de eis een begrotingsinspanning te leveren van minstens 0,5 procent van hun bruto binnenlands product, in onderliggende termen.
willen lopen op de definitieve ramingen, dat de begrotingssituatie in Frankrijk aan het verbeteren is ten opzichte van onze prognoses van een jaar geleden, onder andere omdat de Franse regering en met name de minister van Financiën, de heer Thierry Breton - die ik wil bedanken, zoals ik onlangs al publiekelijk heb gedaan in Brussel - de politieke wil hebben te voldoen aan het Stabiliteits- en groeipact.
Om een aantal gevallen te noemen, sinds vorig jaar, vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe Pact tot nu, is er een procedure bij buitensporige tekorten toegepast op Italië, Portugal, Hongarije, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, met unanimiteit in de Raad en zonder de problemen van politieke aanvaarding van voorheen.
Dat is een bewijs van de hernieuwde consensus over het nieuwe Stabiliteits- en groeipact. Een jaar geleden, vóór de herziening van het Pact, was het onwaarschijnlijk een Franse, Duitse of Italiaanse minister - om de drie grootste economieën van de eurozone te noemen herhaaldelijk uiting te horen geven aan hun politieke wil om de overheidsfinanciën in overeenstemming te brengen met de aanbevelingen van de Commissie en de Raad met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het Stabiliteits- en groeipact.
Dus, in antwoord op uw vraag, de Commissie is tevreden over het functioneren van het nieuwe Pact. 2-303
Brian Crowley (UEN), auteur. - (EN) Commissaris, hartelijk dank voor uw antwoord. Wat uw laatste punt betreft over de regels met betrekking tot buitensporige overheidstekorten en het feit dat er voorstellen zijn gedaan aan Italië, Portugal, Hongarije en het Verenigd Koninkrijk: hoe zit het dan met Frankrijk en Duitsland? Beide landen hebben overheidstekorten die de overeengekomen grenswaarden ver overschrijden. En meer nog, hoe zit het met de ondermijning van het vertrouwen in het Stabiliteitspact die hiervan op de markt als geheel het gevolg is? Deze is in het bijzonder zichtbaar als we kijken naar de moeilijkheden op het vlak van de erkenning van de euro en de economie van de eurozone in de VS en het Verre Oosten, alsook naar de voortdurende vraagtekens die in deze gebieden worden gezet bij de handhaving van de regels van het Stabiliteits- en groeipact. 2-304
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. - (ES) Mijnheer Crowley, mijnheer de Voorzitter, op Frankrijk wordt op dit moment de procedure bij buitensporige tekorten toegepast, evenals de procedure zoals voorzien in lid 7 van artikel 104 van het Verdrag. De Franse overheid moest uit hoofde van de aanbevelingen van de Raad in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten, het tekort op de overheidsbegroting in 2005 onder de 3 procent brengen. In de komende drie weken, van nu tot 24 april, zal Eurostat zich buigen over de door de Franse overheid verstrekte cijfers, en bepalen of die cijfers, een begrotingstekort van 2,87 procent, al dan niet correct zijn. Als ze correct zijn - en dat hoop ik, maar ik kan niet vooruitlopen op de beslissing van Eurostat - zou Frankrijk in 2005 aan de aanbevelingen hebben voldaan. De Franse regering voorziet ook voor 2006 een tekort van minder dan 3 procent; de Europese Commissie neemt daar nota van en is blij met de voornemens van de Franse regering, maar wij presenteren 8 mei aanstaande onze economische voorjaarsprognoses. Voor die datum kan ik niet voorspellen wat onze economische prognose voor dit jaar zal zijn, maar ik denk, zonder vooruit te
Twee jaar geleden was het onmogelijk geweest; een jaar geleden onwaarschijnlijk. Vandaag is het de realiteit, is die politieke wil er echt. Toch staan ons nog moeilijke tijden te wachten, want we mogen geen genoegen nemen met begrotingstekorten van 2,8 procent. Europa, de Europese Unie, en de grootste economieën van de eurozone moeten budgettaire consolidering blijven nastreven tot de overheidsfinanciën op middellange termijn in onderliggende termen in evenwicht zijn, zodat we de uitdagingen van de toekomst kunnen aangaan, in de eerste plaats de gevolgen van de vergrijzing van de bevolking. Wat de euro betreft, het vertrouwen in de economie van de eurozone groeit met de dag, en sommige vertrouwensindicatoren, zoals de Duitse IFO-index, geven aan dat het vertrouwen in vijftien jaar niet meer zo groot is geweest. Gisteren zijn de cijfers gepresenteerd van de indicatoren die worden samengesteld door de diensten van de Commissie waarvoor ik verantwoordelijk ben, waaruit blijkt dat het vertrouwen het hoogste punt in vijftien jaar heeft bereikt. Sinds de laatste periode van economische groei is het vertrouwen niet meer zo groot geweest. Onze munt blijft stabiel op de wisselmarkten, wordt volgens sommige economische sectoren zelfs overgewaardeerd. De euro wordt wereldwijd op de financiële markten, de schuldenmarkten, en op de kapitaal- en geldmarkten gebruikt in een mate die niet in verhouding staat tot het relatieve gewicht van de economie van de eurozone binnen de wereldeconomie. Daarom denk ik dat we waakzaam moeten blijven, maar tevreden mogen zijn met de resultaten die we in de eerste zeven jaar van de economische en monetaire unie hebben bereikt. 2-305
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). - (EN) Heeft de invoering van het stabiele voorzitterschap van de Eurogroep enige praktische gevolgen gehad voor uw werkzaamheden als hoeder van de Verdragen en hoeder van het Stabiliteits- en groeipact? Wat zijn de praktische
90 gevolgen van het stabiele voorzitterschap van de Eurogroep? 2-306
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. - (ES) Toen de lidstaten van de eurozone besloten een vaste voorzitter van de Eurogroep aan te stellen, nam ik daar met grote instemming kennis van. Ik was ervan overtuigd dat het een goede beslissing zou zijn een regelmatige, constante, permanente dialoog te onderhouden met de voorzitter van die instelling, die geen orgaan is van de Raad, maar in de praktijk belangrijke debatten voert en belangrijke verantwoordelijkheden heeft. Toen ik hoorde dat het Jean-Claude Juncker zou worden, werd ik in mijn vertrouwen gesterkt. En nu kan ik zeggen dat de betrekkingen met de voorzitter van de Eurogroep uitstekend zijn, we hebben voortdurend contact en de voorbereiding van de vergaderingen is aanzienlijk verbeterd. Ik denk dat de rol die hij naar buiten toe vervult, de manier waarop hij de standpunten en meningen van de eurozone vertolkt, zeer wordt gewaardeerd. Ik ben uiterst positief over de instelling, de institutionalisering ervan, de voorzitter, en over het functioneren van de instelling en haar voorzitter. Ik denk dat de behoeften van de eurozone op het gebied van coördinatie van het economisch beleid duidelijk zijn. Ik heb eerder de problemen genoemd waarmee sommige economieën van de eurozone worstelen, bijvoorbeeld, een tanende concurrentiekracht door een bovengemiddelde stijging van de loonkosten per eenheid product. Sommige economieën van de eurozone hebben te kampen met inflatie van de activa, en er is een duidelijke noodzaak de dialoog tussen de Eurogroep en de president van de Europese Centrale Bank te verbeteren. De Eurogroep vervult al die taken, en dat is grotendeels te danken aan de efficiënte, intelligente wijze waarop voorzitter Juncker de werkzaamheden van de Eurogroep leidt. 2-307
Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Graag zou ik de commissaris willen vragen in hoeverre er met lidstaten van de eurozone is gesproken over de huidige en mogelijke toekomstige economische toestand in hun land. Als er bijvoorbeeld wordt gekeken naar Ierland, dan zien we dat in februari de prijsindex voor de woningmarkt met 1,5 procent is gestegen. Al geruime tijd loopt de inflatie van de huizenprijzen in de dubbele cijfers en het lijkt erop dat dit nog wel enige tijd zo door zal gaan. Echter, als de bouwsector ineenzakt, dan heeft dat gevolgen voor de overheidsinkomsten, voor de werkloosheidsuitkeringen en dus ook weer voor de overheidsinkomsten, alsook ook voor het consumentenvertrouwen. Heeft u hierover met de Ierse regering gesproken, en in welke mate heeft de Commissie nagedacht over wat de gevolgen voor een eurozoneland zouden kunnen zijn als diens economie een scherpe terugval beleeft? 2-308
04/04/2006 Joaquín Almunia, lid van de Commissie. - (ES) Uiteraard bespreek ik de economische ontwikkeling van de eurozone, en niet alleen die van de eurozone, maar die van de Europese Unie in haar geheel. Maar, aangezien u in het bijzonder naar de eurozone vraagt: de economie van de eurozone bespreek ik bilateraal met de verschillende ministers van de eurozone en de president van de Europese Centrale Bank, en een keer per maand collectief tijdens de vergaderingen van de Eurogroep. Bij de vergaderingen van de Eurogroep staat er meestal wel een punt op de agenda dat betrekking heeft op de analyse van de economische situatie. Soms wordt de algemene economische situatie geanalyseerd, soms een concreet aspect van de economische ontwikkeling. Wat betreft de inflatie is de instantie die verantwoordelijk is voor het beheersen van de inflatie, overeenkomstig de door de Europese Centrale Bank vastgelegde doelstellingen, de Europese Centrale Bank zelf. Het is een onafhankelijke instelling die uit hoofde van het Verdrag een mandaat heeft van de andere Europese instellingen om de prijsstabiliteit te handhaven en die op volledig onafhankelijke wijze haar beslissingen neemt, maar ook een dialoog voert met de andere instellingen. De president van de Europese Centrale Bank neemt deel aan de maandelijkse vergaderingen van de Eurogroep. Evenzo worden de voorzitter van de Eurogroep en de commissaris voor economische en monetaire zaken uitgenodigd om met spreek- maar zonder stemrecht deel te nemen aan de vergaderingen van de Raad van bestuur van de Europese Centrale Bank, en die uitnodigingen nemen wij ook aan. En wat betreft het onderwerp huisvesting, dat is tijdens de laatste vergadering van de Eurogroep die afgelopen maart in Brussel plaatsvond aan bod gekomen. We hebben toen gesproken over de situatie op de huizenmarkt die niet in alle landen van de eurozone hetzelfde is. Sommige landen van de eurozone kampen met inflatie van onroerend goed en andere landen van de eurozone hebben te maken met een tegengestelde situatie, in sommige gevallen volledige stabiliteit, en in andere een negatieve groei van de prijzen van huizen en ander onroerend goed gedurende enkele jaren. Die interne verschillen in de onroerendgoedprijzen binnen de eurozone veroorzaken problemen, omdat er per definitie maar één economisch beleid in de eurozone kan zijn, maar de gevolgen van dat beleid uiteenlopen. We hebben de kwestie besproken. De Europese Commissie heeft toegezegd de komende maanden nieuwe analyses en nieuwe overwegingen voor te leggen aan de Eurogroep. Als u bijzondere interesse heeft in onze analyse van de onroerendgoedprijzen in bepaalde landen van de eurozone, zal ik u het laatste kwartaalverslag toesturen over de economie in de eurozone, dat een paar dagen geleden gepresenteerd is door de diensten van de Commissie waarvoor ik verantwoordelijk ben.
04/04/2006 2-309
De Voorzitter. − Aangezien de voor het vragenuur gereserveerde tijd verstreken is, zullen de overige vragen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage). Het vragenuur aan de Commissie is gesloten. (De vergadering wordt om 19.45 uur onderbroken en om 21.05 uur hervat) 2-310 VOORZITTER: INGO FRIEDRICH Ondervoorzitter 2-311
Programma "Burgers voor Europa" (2007-2013) (debat)
91 onderzoeken, voorlichting en informatieoverdracht. Actie 4 is "actief Europees gedenken". Het doel van dit programma was vooral om de Europeanen te bereiken die om een of andere reden nog niet aan het Europese programma deelnemen. Zoals wij weten, zijn er momenteel veel mensen die om welke reden dan ook de Europese zaak zeer ver van zich af vinden staan en in Europa is zelfs sprake van toenemende uitsluiting. Via dit programma hebben wij geprobeerd deze mensen te vinden en een voor hen passend programma te maken, zodat ook zij kunnen ervaren wat het is om samen te werken, wat de Europese identiteit is en op welke wijze wij de gezamenlijke Europese identiteit kunnen versterken.
2-312
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A60076/2006) van Hannu Takkula, namens de Commissie cultuur en onderwijs, over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling voor de periode 2007-2013 van het programma "Burgers voor Europa" ter bevordering van een actief Europees burgerschap [COM(2005)0116 - C6-0101/2005 2005/0041(COD)]. 2-313
Hannu Takkula (ALDE), rapporteur. - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de presentatie van mijn verslag beginnen met het bedanken van iedereen die aan dit werk heeft deelgenomen. Het kwam een jaar geleden op het pad van onze commissie: het voorstel werd op 6 april 2005 bij het Parlement ingediend en vanaf begin mei begon onze commissie het te behandelen. Daarna zijn er adviezen gekomen van de Begrotingscommissie, waarin Neena Gill zulk goed werk heeft verricht, en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, waarin Giusto Catania eveneens goed werk heeft verricht. Er is ook een advies hierover gekomen van de Commissie constitutionele zaken, waarvoor Maria da Assunção Esteves rapporteur was. Ik wil hen allen bedanken voor hun goede en deskundige adviezen. Ik kan zeggen dat wij het dit jaar erg druk hebben gehad en ik wil ook alle schaduwrapporteurs en de kordate vrouwelijke, en ook mannelijke, leden van de commissie die mij hierbij hebben geholpen en alle anderen die erbij betrokken waren, bedanken. Nu bevinden wij ons in de situatie dat wij morgen hierover gaan stemmen en ik wilde nog enkele woorden aan dit verslag wijden. Het verslag bevat vier acties. De eerste is "actieve burgers voor Europa", die stedenpartnerschappen omvat en die via het al bestaande programma veel positieve publiciteit en feedback heeft gekregen. Burgerprojecten horen ook tot Actie 1. Actie 2 is "een actieve maatschappij in Europa". Via deze actie kan structurele steun worden verkregen voor Europese denktanks en niet-gouvernementele organisaties alsmede projecten die door niet-gouvernementele organisaties zijn opgezet. Dit is ook een zeer belangrijke actie. Actie 3 is "samen voor Europa": evenementen met een hoge zichtbaarheid,
De recente gebeurtenissen in verband met de verkiezingen voor het Europees Parlement en de resultaten van de referenda tonen aan dat veel te weinig mensen geïnteresseerd zijn in zaken die ons allen aangaan. Zoals wij weten, is het belangrijk de Europese identiteit te versterken en activiteiten waarbij alle Europese volken zijn betrokken te bevorderen. Tegelijkertijd moeten er voor iedereen mogelijkheden worden gecreëerd om hierbij betrokken te worden. Dit programma gaat ervan uit dat wij geen elitair programma wilden opstellen, maar een programma die voor alle Europeanen toegankelijk is. Sommigen zullen misschien zeggen dat het een soort lappendeken is of dat er veel verschillende zaken in één programma zijn gestopt, maar het is op maat gesneden teneinde het een aanvulling te laten zijn op de bestaande programma's en alle Europeanen daadwerkelijk de mogelijkheid te geven bij Europa betrokken te worden. Het lijkt er nu op dat, hoewel de commissie zeer eensgezind was (slechts twee leden onthielden zich van stemming en de rest stemde voor dit programma), er in de vergadering van morgen enkele amendementen zullen worden ingediend. Deze hebben vooral betrekking op Actie 4, actief Europees gedenken. Zij hebben ook betrekking op organisaties die in dit programma al worden genoemd. Wat deze organisaties betreft wil ik het volgende zeggen: ik hoop dat wij wat het actief gedenken betreft vasthouden aan het oorspronkelijke doel van dit programma om steun te verlenen aan het behoud van gedenkplaatsen voor de slachtoffers van het nazisme en stalinisme, want deze totalitaire systemen hadden een impact op heel Europa en niet slechts op een enkel land. Ik wil in dit verband specifiek Marianne Mikko bedanken, omdat zij zich sterk heeft gemaakt voor de opname van het stalinistische aspect. Ik wil in dit verband zeggen dat ik hoop dat wij bij onze standpunten hierover blijven. Ik hoop ook dat de aanvullende opmerkingen die op initiatief van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten en de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie zijn gemaakt over de nieuwe organisaties, Maisons de l'Europe, het Institut für Europäische Politik in Berlijn en de European Council on Refugees and Exiles, als
92 onderdeel van dit programma kunnen worden aangenomen. Helaas is de tijd zo kort en heb ik mijn tijd al overschreden, zodat ik hier niet langer kan spreken, maar ik dank u voor alle steun. Ik hoop dat de stemming verloopt zoals wij in onze commissie wensen. (Applaus) 2-314
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, er is een jaar verstreken sinds we dit belangrijke programma ter bevordering van actief Europees burgerschap hebben voorgesteld. Morgen zult u stemmen over het verslag, waarin veel terug te vinden is van het werk dat sindsdien is verricht, en dat een belangrijke stap betekent op weg naar de aanneming van een nieuwe generatie programma's. Ik bedank alle betrokken commissies, met name de Commissie cultuur en onderwijs en haar rapporteur, de heer Takkula, voor de geleverde inspanningen, waarbij vastberadenheid hand in hand ging met modernisering. Dit evenwicht komt tot uiting in het verslag en hieruit blijkt dat de commissie de bezorgdheid van de Commissie over de noodzaak om de actieve participatie van burgers aan de opbouw van een gemeenschappelijk Europa te bevorderen met haar deelt. Het voorstel is gebaseerd op de overtuiging dat de versterking van actief burgerschap op Europees niveau nauw verbonden is met de ontwikkeling van een gevoel tot de Europese Unie te behoren en van een Europese identiteit, in aanvulling op andere identiteiten: nationale, regionale en lokale. Gemeenschappelijke waarden, geschiedenis, en culturele verscheidenheid zullen dan ook de bouwstenen van het programma vormen. De bevoegde commissie van het Parlement heeft diverse amendementen goedgekeurd die ons voorstel verrijken met verwijzingen naar Europese waarden. Ik merk tot mijn genoegen op dat in het verslag het voorstel van de Commissie wordt gevolgd met betrekking tot de verschillende acties in het kader van dit programma, waardoor de continuïteit van activiteiten die hun succes hebben bewezen wordt gewaarborgd, alsmede de invoering van innovatieve projecten en methoden voor de participatie van de burgers. Ik waardeer het dat in het verslag de integratie van een nieuwe, vierde actie wordt voorgesteld die betrekking heeft op de steun aan gedenkplaatsen van de slachtoffers van nazi's en stalinisten, zoals het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in november zijn overeengekomen. Dan kom ik nu toe aan het vraagstuk van de aangewezen begunstigden. De Commissie heeft een beperkende lijst van zes organisaties voorgesteld, die zijn aangewezen vanwege hun unieke positie in de Europese arena. Drie van hen huldigen de nagedachtenis of zetten het werk voort van de grondleggers van de EU, terwijl het in de overige drie gevallen gaat om pan-Europese overkoepelende organisaties. Alledrie ontvangen zij al jarenlang steun van de Europese instellingen. Ze leveren
04/04/2006 allemaal een bijdrage aan de doelstellingen van dit programma. Ik waardeer het feit dat de commissie zich kon vinden in onze filosofie en de gemaakte keuzen heeft bevestigd. Zij heeft echter voorgesteld hieraan één organisatie toe te voegen: "Maisons de l'Europe". Deze organisatie heeft alle kenmerken die ik zojuist noemde. Dit pan-Europese netwerk van plaatselijke organisaties heeft tot doel burgers te betrekken bij de opbouw van Europa. Het verheugt mij dan ook u te kunnen mededelen dat de Commissie kan instemmen met dit amendement, mits het niet betekent dat ook andere organisaties voor aanwijzing in aanmerking zullen komen. Tot slot wil ik mijn gedachten over het onderwerp vrijwilligerswerk met u delen. In het voorstel werd dit onderwerp genoemd als een voorbeeld van een gebied van algemeen belang binnen dit programma. In een amendement van de commissie wordt voorgesteld deze verwijzing te schrappen. Wij zijn echter van mening dat vrijwilligerswerk een krachtig instrument is voor het ontwikkelen van sociale cohesie en maatschappelijke betrokkenheid en dat er daarom in het programma speciale aandacht aan dient te worden besteed. Dat waren in het kort de belangrijkste punten die ik bij u onder de aandacht wilde brengen. U zult hebben gemerkt dat onze standpunten op veel punten overeenstemmen. Ik wil benadrukken hoe belangrijk het is onze constructieve samenwerking voort te zetten, ondanks de huidige onzekerheden over de financiële vraagstukken in verband met dit programma. We moeten in het belang van de burgers alle mogelijke inspanningen leveren om zo snel mogelijk overeenstemming te bereiken met het oog op de voorbereidingen voor de tenuitvoerlegging van dit programma per januari 2007. U zult met uw stem een belangrijk signaal afgeven aan de Europese burgers, aangezien hiermee een belangrijke stap wordt gezet op weg naar een Europa voor burgers. 2-315
Neena Gill (PSE), rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur bedanken voor zijn verslag. Dit is een cruciaal verslag, of het nu over burgers voor Europa, of Europa voor burgers gaat. De laatste keer dat we deze vraag stelden, in 1992, gaf de helft van de EU-burgers aan zich nooit Europeaan te voelen. Ik denk dat dit percentage in de loop der tijd is gedaald, maar niet zo sterk als wij zouden willen. Maar of we dat nu zo voelen of niet, we zijn Europese burgers en delen de rechten en privileges die aan dit burgerschap verbonden zijn. Dit programma moet mensen bewust maken van en trots maken op hun EU-burgerschap. Het is echter belangrijk om voor ogen te houden dat we al eerder hebben geïnvesteerd in vergelijkbare programma's die eveneens tot doel hadden contact te leggen met burgers. Het probleem was dat de strategie van de Commissie op dit terrein versnipperd en rommelig is geweest. Daarom wil ik de Commissie de volgende vraag stellen: kan zij garanderen dat dit niet gewoon het zoveelste programma zal zijn? Zal het echt
04/04/2006 een verschil maken? Zal het worden gekoppeld aan andere acties in een samenhangende, overkoepelende strategie? Ik hoop het werkelijk, maar ik wil graag dat de Commissie uitlegt hoe zij dit ziet. In mijn hoedanigheid van rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie ben ik bezorgd dat de ambities niet worden ondersteund met voldoende middelen. Dit betekent dat we wederom hoge verwachtingen wekken die alleen maar de bodem kunnen worden ingeslagen. Ik begrijp alle afgevaardigden die hun eigen stokpaardjes in het kader van dit programma aan de orde willen stellen, maar de financiering hiervoor is volgens mij verre van toereikend, en we moeten dan ook zeer nauwkeurig kijken naar bepaalde amendementen die zijn ingediend. Ik wil de rapporteur feliciteren omdat hij speciale aandacht heeft besteed aan de georganiseerde civiele samenleving op lokaal niveau, inclusief mensen met een beperking. Toch vind ik het jammer dat we de Commissie niet voldoende onder druk hebben gezet om meer te doen voor het bereiken van de meest achtergestelde gemeenschappen.
93 door oorlogen en autoritaire regimes en de deportaties en massamoorden onder het nazistisch en stalinistisch bewind hebben een ontelbaar aantal slachtoffers geëist. De geschiedenis van het Europa uit de twintigste eeuw kan echter niet herdacht worden zonder terug te denken aan de slachtoffers van de fascistische regimes: in Italië hebben de fascisten gedurende twintig jaar mannen en vrouwen van hun vrijheid beroofd en er zijn veel overeenkomsten tussen het Italiaanse regime en het nazisme. Pas recentelijk hebben Spanje, Portugal en Griekenland hun democratie en vrijheid herwonnen. Antifascisme is een Europese waarde en kan niet zomaar tot een nationaal punt worden teruggebracht. Daarom achten wij het nu noodzakelijk om de slachtoffers van het fascisme te herdenken om zo te voorkomen dat soortgelijke gebeurtenissen opnieuw zullen plaatsvinden. Ook vandaag de dag zijn er in Europa nog neofascistische groeperingen actief die haat zaaien jegens vreemdelingen, homo's, de islam en joden.
Tot slot wil ik dit programma veel succes wensen en ik hoop dat de door de Begrotingscommissie aan de orde gestelde kwesties ten aanzien van toezicht en evaluatie worden overgenomen.
Het zou tragisch zijn en een bedreiging vormen voor zowel de bevordering van het burgerschap als voor de gemeenschappelijke Europese identiteit, wanneer de slachtoffers van deze autoritaire regimes uit het programma gelaten zouden worden. Daarom hopen wij dat de amendementen 62 en 63 worden aangenomen.
2-316
2-317
Giusto Catania (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, burgerschap is het centrale thema achter de heropleving van het politieke project van de Europese Unie.
Maria da Assunção Esteves (PPE-DE), rapporteur voor advies van de Commissie constitutionele zaken. – (PT) De Europese identiteit wordt bepaald door een combinatie van twee dingen: de universele waarden met betrekking tot de menselijke waardigheid en de talrijke specifieke tradities. Deze identiteit – die welbeschouwd een manier van leven is – krijgt in het programma “Burgers voor Europa” dat we nu bespreken een extra impuls.
Er bestaan geen eenvoudige manieren om de rol van Europa op mondiaal niveau nieuw leven in te blazen. Hiertoe dient een serieus constituerend proces opgezet te worden en dienen pogingen om een grondwettelijk verdrag nieuw leven in te blazen waarmee de burgers reeds korte metten hebben gemaakt, vermeden te worden. We moeten een interculturele maatschappij opbouwen waarbij de nadruk ligt op de gemêleerde identiteit van Europa, en boven alles dienen we de integratie van immigranten en de uitbreiding van burgerschapsrechten te bevorderen. Daarom zijn wij ook van mening dat het Europese burgerschap een concept moet zijn dat nauw samenhangt met de woonplaats, met als uitdrukkelijk doel de integratie te bevorderen. In dat opzicht kan het programma "Burgers voor Europa" naar ons idee een bruikbaar en waardevol middel zijn ter bevordering van de Europese burgerschapsrechten, rechten die in steeds mindere mate af zouden moeten hangen van nationale criteria. De programmapunten verdienen steun en dan verwijs ik in het bijzonder naar de stedenpartnerschappen en het actief Europees gedenken. We moeten echter helder zijn over dit laatste punt. De twintigste eeuw kenmerkte zich
Dit programma draagt bij tot een moreel besef van deze wereld. Dat is immers het meest fundamentele aspect van het Europees burgerschap. Het programma legt de basis voor een politiek model waarin de burgers en de Europese instellingen met elkaar samenwerken. Het is dus een onderdeel van een proces dat de burgers uiteindelijk de status van deelnemer aan de Europese politiek moet verlenen. Je kunt het dus zien als een noodzakelijke strategie om ervoor te zorgen dat Europa een politieke dimensie krijgt. Dat is de lotsbestemming van Europa: het mag niet uitsluitend een markt blijven – het moet een openbare ruimte voor besluitvorming worden. Het oproepen tot de aanvaarding van een Europees burgerschap is voor de instellingen wel een enorme uitdaging. Het burgerschapsbeleid verlangt van de Europese instellingen een sterkere politieke gerichtheid. Bij het Europees burgerschap gaat het dus eigenlijk om de vraag hoe de instellingen de burgers ertoe kunnen aanzetten meer belangstelling te tonen voor de Europese politiek.
94 Het is duidelijk dat Europa een institutionele hervorming zal moeten doormaken en dat er nieuwe spelregels zullen moeten worden opgesteld om de aandacht en betrokkenheid van de burgers te garanderen. Er zal een Europees politiek centrum moeten ontstaan dat in staat is als forum voor de Europese openbare discussie te dienen. Een dergelijk centrum kan zich echter alleen ontwikkelen in een Europa dat al zijn structuren politiseert. Dan heb ik het over het burgerschap, maar ook over de partijen en betrekkingen tussen de instellingen. Wie weet wacht het Europese openbare debat wel op het moment waarop het tot leven wordt gewekt. En misschien wacht het Europese openbare debat wel op een bepalend moment en op een grondwet. 2-318
Rolf Berend, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de Europese Unie maakt momenteel inderdaad een moeilijke periode door. Sinds Frankrijk en Nederland het Grondwettelijk Verdrag hebben afgewezen, zetten steeds meer Europese burgers vraagtekens bij de instellingen van de EU en bij het snelle uitbreidingsproces van de Unie. Het programma “Burgers voor Europa” stelt zich ten doel een actief Europees burgerschap te bevorderen en de ontevredenheid en vervreemding terug te dringen. Het belangrijkste doel van het programma – het bevorderen van Europese waarden en verworvenheden en het behoud van culturele verscheidenheid om de samenhang tussen Europeanen te stimuleren – wordt door mijn fractie actief gesteund. Door middel van stedenbanden, projecten voor burgers, het opzetten van Europese netwerken van maatschappelijke organisaties en centra voor volwassenenonderwijs is het programma een van de instrumenten die de EU kunnen helpen om dit doel te bereiken. Van niet te onderschatten belang daarbij is, zoals we hebben gehoord, het actief Europees gedenken, namelijk het behoud van gedenkplaatsen in verband met de deportaties en massavernietiging door nazi’s en stalinisten. Mijn fractie steunt het voorstel om gedenkplaatsen voor slachtoffers van de misdaden van deze totalitaire regimes, waarvan de effecten overal in Europa voelbaar waren, in het programma op te nemen en daarvoor financiële steun beschikbaar te stellen. De totale begroting die in het kader van de financiële vooruitzichten 2007-2013 wordt voorgesteld, omvat 235 miljoen euro. In het licht van de ambitieuze doelstellingen van het programma geven de financiële middelen die voor “Burgers voor Europa” beschikbaar worden gesteld, natuurlijk niet het belang weer dat het programma eigenlijk verdient. Het is immers zowel een instrument om de burgers bewust te maken van hun Europese identiteit en de gemeenschappelijke waarden als een manier om de Europese integratie te bevorderen. 2-319
Emine Bozkurt, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, Europa moet er in de eerste plaats voor zijn burgers zijn en niet alleen de burgers voor Europa. Daarom ben ik
04/04/2006 blij met het verslag van de heer Takkula, dat van het Burgers voor Europa-programma het Europa voor de burgers-programma maakt. Minder blij ben ik met de Raad van de Europese Unie. Die heeft de mond vol van het belang om de burger bij de Europese Unie te betrekken, maar scheept ons vervolgens af met een fooi als het gaat om de financiering van het Europa voor de burgers-programma. Deze krenterigheid siert de Raad niet. Erger nog, het heeft de discussie over het verslag van de heer Takkula bijzonder moeilijk gemaakt. Want als we het hebben over het betrekken van de burgers bij de Europese Unie, dan bedoelen we eigenlijk alle burgers. Europese burgers bijvoorbeeld die het slachtoffer zijn geworden van dictatoriale regimes of interne strijd in Europa. Nieuwe burgers, immigranten en burgers uit derde landen die lange tijd in Europa verblijven. Oude burgers, jonge burgers, alle burgers. Als er genoeg geld zou zijn geweest, dan zou we zeker een breed scala van projecten hebben kunnen financieren die al deze groepen zouden hebben bereikt. Maar er is niet genoeg geld. Er kan maar een zeer beperkt aantal programma's worden gefinancierd. Om te voorkomen dat mensen enthousiast aanvragen indienen en later door de Commissie moeten worden teleurgesteld, is de heer Takkula zo dapper geweest nú mensen teleur te stellen, zodat van tevoren duidelijk is wie wel en wie niet in aanmerking komt voor financiering. Dit is te begrijpen en in het algemeen steun ik deze aanpak. Maar op het gebied van het herdenken van slachtoffers van Europese dictaturen is deze aanpak pijnlijk en te betreuren. Zijn de slachtoffers van de ene dictatuur belangrijker dan die van de andere? Natuurlijk niet. Die indruk moeten we dan ook zien te voorkomen, zelfs als het risico bestaat dat de Europese Commissie in een later stadium mensen zal moeten teleurstellen. Daarom hoop ik ook dat iedereen het amendement van de PSE-Fractie kan steunen, waarin wordt opgeroepen de slachtoffers van alle Europese dictaturen te herdenken. De Europese burger mag niet de dupe worden van de bezuinigingsdrang van de Raad. Nog is het niet te laat. Voordat het verslag in tweede lezing terugkomt in het Parlement, zal de definitieve beslissing over de financiële vooruitzichten genomen worden. Ik doe een dringend beroep op de betrokken partijen om meer geld beschikbaar te stellen voor cultuur in het algemeen en het Europa voor de burgersprogramma in het bijzonder. Zonder burgers is de Europese Unie helemaal niets. Dit hebben de Raad, de Commissie en het Parlement keer op keer bevestigd. Dus er moet geld op tafel komen. Want het programma biedt vele mogelijkheden: jumelage van steden, de ondersteuning van denktanks en NGO's, en het bevorderen van contacten tussen Europese burgers, bijvoorbeeld in sportclubs. Allemaal mooie ideeën, maar mooie ideeën zonder geld zijn niets meer dan loze beloftes. Als Europa er echt wil zijn voor de burgers, moet het ze nu niet in de steek laten.
04/04/2006 2-320
Karin Resetarits, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben de rapporteur, de heer Takkula, zeer erkentelijk voor zijn betrokkenheid bij een zaak die de kern van de Europese Unie raakt. Europa moet iets worden dat de burgers ter harte gaat. Dat is de centrale gedachte van het programma dat nu ter tafel ligt. Actief Europees burgerschap moet krachtiger worden bevorderd. Het gaat om een betere integratie van de burgers, want de meeste sluiten zich af voor Europa en weten veel te weinig over de Europese idealen, waarden en doelen. De Europese Unie zegt het merendeel van de burgers niets; ze voelen zich er niet mee verbonden. Het Europees integratiebeleid schiet te kort. Europa is voor velen te rationeel, te ingewikkeld, te ondoorzichtig, te koud. Daarom is de benadering van de rapporteur zo goed: de interesse voor Europa moet daar worden gewekt, waar het hart van de burgers ligt, bijvoorbeeld bij sportverenigingen, culturele initiatieven en andere vormen van vrijetijdsbesteding. Ik zou vandaag een pleidooi willen houden voor het bevorderen van meer Eurovisie-evenementen op de televisie. Eén songfestival per jaar is niet voldoende om te bewerkstelligen dat de diversiteit van dit werelddeel in het bewustzijn van de burgers beklijft. Waarom is er bijvoorbeeld geen Europees filmfestival, waarom zijn er geen Europese danswedstrijden, waarom is er geen Europese “Idols” of zijn er geen Europese zaterdagavondshows waarin de verschillende lidstaten het op ludieke wijze tegen elkaar opnemen? Alleen dan is het mogelijk om ook bij burgers die niet in politiek zijn geïnteresseerd, belangstelling voor hun Europa – voor ons Europa – te wekken en hen daarvoor misschien zelfs enthousiast te maken. In verband met de nieuwe televisierichtlijn is er momenteel veelvuldig contact met vertegenwoordigers van Europese televisieomroepen. Laten we daarbij vragen om meer aandacht voor Europa in nationale amusementsprogramma’s en laten we dat ook zelf stimuleren! 2-321
Helga Trüpel, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Figel’, dames en heren, ook ik juich dit programma van harte toe. Het is immers een poging om te reageren op het wantrouwen dat veel burgers jegens Europa koesteren. Het is belangrijk dat we de mogelijkheid creëren om op lokaal niveau een brede discussie te voeren over de politieke en culturele identiteit van Europa, maar ook over de sociale verantwoordelijkheid en de toekomst van Europa en over de rol die we in de wereld willen spelen. Over al deze Europese politieke vraagstukken moeten we op lokaal niveau met zo veel mogelijk burgers praten, met jongeren en ouderen, met mensen in culturele en politieke organisaties. Alleen dan zal het ons lukken bij de mensen meer begrip voor Europa te wekken dan de afgelopen maanden het geval was.
95 Daarom staat de toekomst van Europa zo centraal in dit programma, maar dat geldt evenzeer voor het Europese verleden. Europa is ongelukkig genoeg nu eenmaal het werelddeel dat met zijn totalitaire systemen, het nationaal-socialisme en het stalinisme, ongelooflijk veel dood en verderf heeft gezaaid, niet alleen in Europa, maar ook in andere delen van de wereld. Daarom vind ik het terecht dat dit programma ons aan dat totalitaire verleden van Europa herinnert en ons erop wijst dat we dat verleden moeten verwerken, dat we ons ervan bewust moeten zijn en er alles aan moeten doen om ervoor te zorgen dat zoiets nooit weer gebeurt. In dit verband wil ik uitdrukkelijk stellen dat ik geen concurrentiestrijd wil ontketenen met andere dictatoriale regimes die er in Europa zijn geweest. Natuurlijk moet dat verleden op nationaal niveau worden verwerkt – daar zien we ook allemaal op toe. Het is echter evenzeer gerechtvaardigd dat dit Europese programma betrekking heeft op het Europese totalitarisme. Daarom steun ik het voorstel van de rapporteur. 2-322
Miguel Portas, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Laten we beginnen met de titel van dit programma: is het “Burgers voor Europa” of “Europa voor de burgers”? Dat de Commissie voor het eerste heeft gekozen is geen toeval. Het is een uitvloeisel van de cultuur die binnen de Europese instellingen de toon bepaalt. Er zullen geen nieuwe burgers voor Europa zijn, zolang het Europa van de instellingen door zijn beleid blijft bijdragen tot grotere maatschappelijke fragmentatie en identiteitscrises. Geen enkel programma voor het burgerschap kan die breuken helen. En als de naam van dat programma dan ook nog eens een indicatie is van het autisme dat in de hogere echelons heerst – des te erger! Daarom ben ik voor het veranderen van de naam van het programma. Ik zou wel graag willen dat er iets werd gedaan aan de samenhang, want die ontbreekt nog. Daarom dring ik aan op drie punten. Gelet op de beperkte middelen zijn er twee opties: of we besteden al het geld aan een gering aantal zeer opvallende acties, of we besteden het aan projecten die het Europees burgerschap bevorderen. De rapporteur heeft gekozen voor een compromis en daarbij de tweede optie iets meer gewicht gegeven. Ik zou radicaler zijn geweest. Ik heb niets tegen grote evenementen, maar ben wel fel tegen elke leugen gekant. De belangrijkste verdienste van dit programma is wel dat het kan worden uitgevoerd door het netwerk van verenigingen die op lokaal niveau het burgerschap bevorderen. Elk afwijking van die optie is welbeschouwd strijdig met het begrip burgerschap. Het idee om de zes instellingen – het zijn er nu zelfs acht – zonder enige vorm van aanbesteding een aanzienlijk bedrag toe te wijzen is dus niet houdbaar. In een beschaafde maatschappij worden projecten geselecteerd via een transparante aanbestedingsprocedure. Als je daarvan afwijkt krijgen de lobbies het voor het zeggen – dan worden de zaken geregeld als betrof het een uitwisseling van gunsten. In dit concrete geval zijn er
96 akkoorden gesloten om op het laatste moment nog twee organisaties te begunstigen. Ik wil de verdiensten van deze organisaties niet in twijfel trekken, maar er wel graag op wijzen dat deze manier van toewijzing van fondsen elke verdienste ontbeert. Wat een les in Europees burgerschap zou moeten zijn, ontaardt nu precies in het omgekeerde. Er worden aanbestedingen georganiseerd en we hopen nu maar dat de inschrijvers onafhankelijk zullen worden beoordeeld op basis van hun verdiensten. Laatste probleem: het tekortschietende geheugen. Als gevolg van toetreding van de nieuwe landen is men – en dat is begrijpelijk – de herinnering aan de slachtoffers van de holocaust gaan verbinden met de herinnering aan de slachtoffers van het stalinisme. Dat is correct, maar nu dient ook de laatste stap te worden gezet. We moeten de slachtoffers van het fascisme in de landen van ZuidEuropa ook eer bewijzen. Ons perspectief op het burgerschap behelst respect voor het lijden van de slachtoffers, hun familie en nakomelingen. Dat is het enig mogelijke criterium. Ook nu nog is er in Portugal een vereniging van burgers die al het mogelijke doet om ervoor te zorgen dat een hoofdkwartier van de vroegere geheime politie als museum wordt ingericht en te verhinderen dat het tot een blok luxe appartementen wordt omgebouwd. Iedereen in Europa brengt zijn eigen herinneringen in. We kunnen ervoor zorgen dat werkelijk al die herinneringen een aspect van het burgerschap gaan worden. Het fascisme was een – Europees – voorbeeld van een totalitair stelsel. 2-323
Ģirts Valdis Kristovskis, namens de UEN-Fractie. – (LV) Dames en heren, ik zou willen benadrukken dat we niet alleen maar moeten praten over de belangrijke waarden die de volkeren van de Europese Unie gemeen hebben, maar dat we de inhoud van het verslag van de heer Takkula ook actief in de praktijk moeten brengen. Dit is des te belangrijker nu er sprake is van toenemende bezorgdheid dat het begrip van wat Europa inhoudt en zijn identiteit aan het verdwijnen zijn in de geglobaliseerde wereld. In feite moeten we een rijk geschakeerd, eerlijk en democratisch Europa ontwikkelen dat openstaat voor de rest van de wereld. We moeten met name aandacht schenken aan historische en culturele aspecten. We moeten maatregelen bevorderen om de herinnering aan de massadeportaties en de slachtoffers van het nazisme én het stalinisme levend te houden – ik herhaal: én het stalinisme. We mogen de bewijzen van die misdaden niet verloren laten gaan. Dit tot een goed einde brengen getuigt van de progressie in het denken van het Europees Parlement, waar een aantal leden blijk van geeft. Dit kan helaas niet worden gezegd van de bewoordingen waar de Raad voor heeft gekozen. Hierin blijft op ongelooflijke wijze de sfeer van de stilzwijgende toestemming van de koude-oorlogsjaren doorklinken, met de halve waarheden over de Europese geschiedenis die zijn doorgedrukt door het totalitaire communistische regime. De Raad moet eraan herinnerd worden dat ook het stalinisme totalitair was, en even destructief voor
04/04/2006 diegenen van omgekomen.
de
Europese
volkeren
die
zijn
Het verslag-Takkula is goed. Het geeft de inmiddels gangbare opvatting weer dat slechts recht wordt gedaan aan de historische waarheid als geen onderscheid wordt gemaakt tussen misdaden van de nazi’s en misdaden van de communisten. Misdaden zijn en blijven misdaden. Het verbaast me dat er in dit bolwerk van democratie, rechtvaardigheid en waarheid nog steeds voorstellen de ronde doen waarin wordt getracht de nagedachtenis aan degenen die zijn omgekomen in de holocaust of in de goelags, in te delen naar gewicht en belang. Ik bedank de rapporteur en de leden met een moderne zienswijze dat ze hebben gesproken over een Europa dat eerlijk is en gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en nauwgezette geschiedschrijving. 2-324
Thomas Wise, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag een klein experiment uitvoeren. Ik wil de mensen in de vergaderzaal vragen hun koptelefoons voor drie seconden af te doen. Eén, twee, drie. Wat hoorde u? Helemaal niets! Dat is het geluid van de stilte waarmee deze wetgeving wordt onthaald. Wordt er in het verslag geëist dat er actie wordt ondernomen? Nee! Wordt ermee tegemoet gekomen aan de fundamentele zorgen van 450 miljoen mensen die met moeite in hun dagelijks levensonderhoud kunnen voorzien of worden er oplossingen aangedragen voor alledaagse problemen? Wederom is het antwoord: nee. Het is genoegzaam bekend dat iets wat men weggeeft maar dat niet van de hand kan worden gedaan, voor de ontvangers weinig waarde heeft, omdat zij geen moeite hebben hoeven doen om het te krijgen. Hoe goedkoop is het Europees burgerschap dan wel niet. Dat wordt mensen immers tegen hun zin opgedrongen, terwijl zij het niet kunnen weigeren of er afstand van kunnen doen. Daar gaan we dus weer! Het zoveelste enorme propagandaproject om de waarheid te verdraaien en te verbergen. De hoop en verwachting schijnt te zijn dat hiermee de toenemende scepsis op het vasteland zal worden bezworen. Lage opkomstcijfers bij Europese verkiezingen, luidruchtige weerstand tegen de uitbreiding en de afwijzing van de Grondwet kunnen kennelijk allemaal worden tegengegaan door 235 miljoen euro te verspillen aan projecten die tot doel hebben mensen ervan te overtuigen dat de EU wel degelijk iets goeds voor hen doet. Dit is "pay-as-you-go"-burgerschap. De prijs stijgt terwijl uw rechten verdwijnen. De EU luistert niet naar de mensen die zij behoort te vertegenwoordigen. In plaats daarvan probeert zij door middel van omkoping bij hen in de gunst te komen. Toch is het juist de Europese integratie waar mensen zich in toenemende mate tegen keren. Waarom? Omdat zo langzaamaan alle landen wakker worden en de realiteit onder ogen zien
04/04/2006 dat een standaardaanpak in de eurozone niet voor iedereen het beste is, en hetzelfde geldt nu ook voor het burgerschap. Ik heb het al eerder gezegd: als de EU het antwoord is, moet de vraag wel stom geweest zijn. Dat miljoenen burgers uit landen overal ter wereld het met mij eens zijn is werkelijk een hele troost. 2-325
James Hugh Allister (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, burgerschap is gekoppeld aan soevereiniteit; daaruit vloeit ook de wens voort van de voorstanders van het Europese project om Europees burgerschap te creëren. Echt burgerschap hoeft echter niet met bakken geld tot iets gemaakt te worden wat tastbaar of wenselijk is. De bron van de loyaliteit eraan is gelegen in het hart, niet in de portemonnee. We kunnen toch zeker wel iets beters vinden om 230, of zelfs 290 miljoen euro, zoals sommigen willen, aan uit te geven dan aan de bevordering van dit kunstmatige idee van Europees burgerschap. Nadat we ons geld hieraan tevergeefs zullen hebben uitgegeven, zullen de Fransen nog steeds Frans willen zijn en de Britten nog steeds Brits, en op de politieke euro-elite na zal niemand het Europees burgerschap hoger waarderen dan dat van het eigen land. Waarom moeten we dan zo nodig proberen ons tegen de natuurlijke orde te verzetten door een kunstmatig substituut in het leven te roepen, terwijl we in onze lidstaten allemaal kunnen genieten van het enige echte burgerschap? Wellicht dat anderen iets zien in dit genetisch gemanipuleerde burgerschap; ik in ieder geval niet. 2-326
Christopher Beazley (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een essentieel onderdeel van effectief en betrokken burgerschap is het besef dat een samenleving beschikt over een gedeeld en gemeenschappelijk erfgoed. Een erfgoed dat wordt ontkend, verwaarloosd of verdraaid levert een samenleving op die los staat van de realiteit, terwijl haar ware aard en karakter nog altijd worden onderdrukt en haar geboorterecht haar nog altijd wordt ontzegd. Daarom is amendement 29 van de rapporteur van enorm belang voor de honderdduizenden Midden- en OostEuropeanen wier gezins- of familieleden zijn terechtgesteld, gedeporteerd of omgekomen in Stalins goelags, enkel en alleen omdat hun bestaan werd gezien als een bedreiging voor de illegale bezetting van hun landen, zoals Hitler en Stalin die hadden vastgelegd in het beruchte Molotov-Ribbentroppact. In dit verband is er gesproken over andere amendementen, die zijn ingediend door de heer Sifunakis: de amendementen 62 en 63, waarin wordt verwezen naar conflicten in Spanje, Portugal en Griekenland. Het schijnt mij toe dat dit belangrijke kwesties zijn, die echter in een andere context aan de
97 orde moeten worden gesteld. Ik hoop dat het hele Parlement steun zal geven aan amendement 29, zodat de boodschap dat Hitler en Stalin allebei criminelen waren die hun woede hebben gekoeld op de volkeren van Europa niet verwatert. Het NKVD, het Volkscommissariaat voor Binnenlandse Zaken van de Sovjet-Unie, heeft op 11 oktober 1939 Bevel nummer 001223 doen uitgaan, met als titel "Over het praktisch beheer van anti-sovjeten maatschappijvreemde elementen", wat de opmaat was voor de massadeportaties die plaatsvonden op bevel van Merkulov, de volkscommissaris voor staatsveiligheid van de Sovjet-Unie, en die werden uitgevoerd door zijn tweede man, Serov. In de nacht van 13 op 14 juni 1941 werden 34 260 mensen gedeporteerd vanuit Litouwen, 15 081 vanuit Letland en 10 205 vanuit Estland. Dit was slechts de beruchtste van de vele deportaties die doorgingen tot in 1951. Het is veelzeggend dat de EU nu steun zal geven aan de herdenking van de slachtoffers van beide dictaturen. Als de waarheid niet boven tafel komt, kan er ook geen sprake zijn van verzoening. De huidige Russische bevolking is net zo min verantwoordelijk voor de misdaden van Stalin als het Duitse volk voor die van Hitler. Europees burgerschap en goed nabuurschap kunnen echter alleen gegrondvest zijn op respectvolle ... (Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) (Applaus) 2-327
De Voorzitter. − Staat u mij alstublieft toe een fout te corrigeren. Bij de vertolking werd gezegd dat het zou gaan om het Verdrag van Malta. Malta is een prachtig eiland. Bedoeld was het Verdrag van Jalta. Het is maar een klein verschil. 2-328
Nikolaos Sifunakis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de lage opkomst van de Europese burgers bij de Europese verkiezingen en de verwerping van het constitutionele verdrag door twee landen vormen wellicht het topje van de ijsberg van een soms moeizame relatie tussen de Europese burger en de Europese Unie. Daarom hebben wij een programma nodig dat de Europese burgers op de zwakke punten kan mobiliseren, dat wil zeggen hen kan aanzetten tot een actievere deelname aan het publieke debat, met het oog op een beter wederzijds begrip tussen de burgers en de verschillende culturele en historische verschijningsvormen van de Europese identiteit zelf. Betreffende het programma "Burgers voor Europa" heeft onze collega, de heer Takkula, in het verslag waaraan hij hard heeft gewerkt, het oorspronkelijke "Burgers voor Europa" veranderd in "Europa voor de burgers". Zo vult hij een leemte op in het programma, dat andere gemeenschapsprogramma's aanvult, zoals het
98 "Levenslang leren" en "Jeugd in actie", die vooral op jongeren zijn gericht. De Europese geschiedenis wordt echter ook getekend door twee moeilijke perioden tijdens de twintigste eeuw, die deel uitmaken van ons collectieve geheugen en onze geschiedenis. De herinnering aan de slachtoffers die zijn uitgemoord, ontheemd en opgesloten door autocratische stelsels moet levend blijven. We mogen en kunnen de tragische momenten niet vergeten die dit continent meer dan zestig jaar geleden heeft beleefd in de concentratieen vernietigingskampen, werk van het nazisme, maar evenmin mogen we de misdaden van het stalinisme vergeten. De herinnering mag echter niet op selectieve manier in leven worden gehouden. Het gaat niet aan de slachtoffers van nazisme en stalinisme te herdenken en tegelijk het fascisme en de dictaturen in Zuid-Europa te vergeten. Dit jaar is het twintig jaar geleden dat Spanje en Portugal lid werden van de Europese Gemeenschap, twee landen waar het fascisme in de veertig jaren van zijn bestaan tragische sporen heeft nagelaten. Dit jaar is het ook vijfentwintig jaar geleden dat Griekenland lid werd van de Europese Gemeenschap. Van 1946 tot 1974 bestonden in Griekenland concentratiekampen, waarnaar duizenden burgers vanwege hun politieke overtuiging werden afgevoerd. Op het eiland Gyaros, dat de Romeinen al als ballingsoord gebruikten, maar ook op het eiland Makronisos zijn talloze mensen bezweken aan de mishandelingen en folteringen die ze er toen met duizenden anderen ballingen hebben ondergaan. De landen van Zuid-Europa hebben met elkaar gemeen dat de stabilisering van de democratie in grote mate is geslaagd dankzij hun toetreding tot de Europese Gemeenschap. Het programma "Burgers voor Europa", dat we vandaag bespreken, zal dus een wezenlijke en algemene waarde krijgen. Daarom moeten de amendementen, waarover de heer Catania en andere collega's hebben gesproken, worden goedgekeurd, want ze vullen het uitvoerige en erg belangrijke verslag van onze collega, de heer Takkula, uitstekend aan. 2-329
Šarūnas Birutis (ALDE). – (LT) Ik juich het nieuwe initiatief van de Europese Commissie, ‘Actief Europees burgerschap’, toe, het kan mijn goedkeuring wegdragen. Ik wil ook de rapporteur feliciteren met zijn verslag, dat goed in elkaar steekt. Het bevorderen van Europees burgerschap is een essentiële voorwaarde voor het functioneren van de Europese Unie, die met succes is uitgebreid. Met name na de uitbreiding van 2004 heeft de Europese Unie een programma nodig waarin bijzondere aandacht wordt geschonken aan haar burgers. Op dit moment is het tekort aan actieve democratie een van de meest acute problemen van de Europese Unie, en daarom juichen we initiatieven toe voor het ontwikkelen van een Europese identiteit, het bevorderen van burgerschap en het stimuleren van actieve betrokkenheid op het gebied van Europese integratie. In Litouwen
04/04/2006 wijzen de opiniepeilingen op een groot wantrouwen bij de burgers ten aanzien van belangrijke staatsinstellingen, en de indruk bestaat dat de betrokkenheid van de kiezer afneemt. In de Europese Unie wijzen de indicatoren in dezelfde richting. De gemiddelde Europeaan heeft eveneens weinig vertrouwen in politieke partijen, zijn regering of het parlement. Door het invoeren van het initiatief voor actief burgerschap zal de integratie van Europese waarden merkbaar worden in de afzonderlijke nationale samenlevingen, en zal de Europese identiteit, waar actief aan wordt gewerkt, ook een positieve invloed hebben op de gemeenschappelijke besluitvorming van de Europese Unie. De instellingen van de Europese Unie moeten verantwoording gaan afleggen, niet alleen aan de regeringen van de lidstaten en hun delegaties, maar ook aan de Europese burgers. De tenuitvoerlegging van maatregelen zal zorgen voor meer transparantie en een zekere mate van verantwoordelijkheid in het politieke proces van de Europese Unie. De Europese cultuur en haar verscheidenheid zullen worden bevorderd, en de samenwerking tussen burgers en organisaties uit verschillende landen zal worden aangemoedigd. Een evenwichtige beoordeling van het verleden, Stalins goelags en de fascistische holocaust, zou het Europees burgerschap versterken. Het is belangrijk dat dit programma toegankelijk is voor alle belanghebbenden, dat wil zeggen non-gouvernementele organisaties en onderwijsinstellingen. Dit initiatief leidt ertoe dat burgers op een bewuste manier invloed uitoefenen op hun eigen toekomst in Europa en die van hun kinderen. 2-330
Bernat Joan i Marí (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als Europeaan en Catalaan kan ik mij volledig vinden in de noodzaak om het historisch bewustzijn te versterken teneinde toekomstige rampen te voorkomen en lessen te trekken uit ons verleden. Het verslag van de heer Takkula bevat een voorstel voor de financiering van gedenkplaatsen die verband houden met de belangrijkste totalitaire regimes waaronder Europa in de twintigste eeuw heeft geleden – het nazisme en het stalinisme. Ik ben het met hem eens, maar we willen dit voorstel graag doortrekken naar andere aspecten die rechtstreeks verband houden met dergelijke autoritaire systemen. In ons geval, in Catalonië, hebben we geleden onder de dictatuur van Franco, die in oorsprong nauw verbonden was met het nazisme en het Italiaanse fascisme. De enige president van een democratische natie die is gedood in de Tweede Wereldoorlog was Lluís Companys, de president van de Autonome Regering van Catalonië. De eerste keer dat er door vijandige vliegtuigen lukrake bombardementen werden uitgevoerd op de burgerbevolking was in Guernica, de Baskische plaats die symbool staat voor oorlogsgeweld. Als we het regime van Franco en andere dictaturen in Zuid-Europa negeren, alsmede de noodzaak om de historische kennis over deze zwarte bladzijden in onze
04/04/2006 geschiedenis te redden, gaan we de discussie over de gevolgen van dictaturen uit de weg, terwijl sommige van deze gevolgen nog steeds zeer verontrustend zijn voor de Europese Unie, ook nu nog. 2-331
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de oplossingen uit het programma "Burgers voor Europa" kunnen de basis leggen voor een goed samenleven van de verschillende volken. Ook kan het programma het bewustzijn vergroten van de verschillende nationale identiteiten en respect kweken voor het nationaal cultureel erfgoed. De activiteiten kunnen ook stereotypen helpen doorprikken en zorgen voor meer openheid bij de burgers voor diversiteit. Ik heb met veel genoegen geconstateerd, dat in het deel van de tekst betreffende de herdenkingsplaatsen voor de slachtoffers van totalitaire regimes niet alleen financiering is voorzien voor slachtoffers van het nazisme, maar ook voor activiteiten in verband met het stalinisme. Europa is in haar geschiedenis gebukt gegaan onder het juk van vele wrede en onmenselijke dictators, en dat lijden moeten we herdenken. Als we echter kijken naar het magere budget dat voor dit concrete doel is uitgetrokken, zullen we onze activiteiten moeten toespitsen op slechts de twee meest schokkende en vernietigende regimes met de meest massale en globale gevolgen. De regimes van Stalin en Hitler moeten we herdenken als symbolen van het kwaad, en we moeten de herinnering aan deze dictaturen in het geheugen van onze kinderen verankeren als moorddadige regimes. Alleen zo kunnen we voorkomen dat de geschiedenis zich herhaalt. Daarom moeten we in de financiële vooruitzichten van 2007-2013 passende bedragen vrijmaken voor culturele programma’s. 2-332
Alessandro Battilocchio (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik spreek namens de nieuwe Italiaanse Socialistische Partij en op dit moment ook in de hoedanigheid van burgemeester van een mooi stadje ten noorden van Rome. Als burgemeester heb ik talrijke activiteiten ondernomen om de Europese identiteit te bevorderen. Zo heb ik de burgers met name door jumelageprojecten en culturele uitwisseling aangezet tot participatie en samenwerking. Hierbij speelden onder andere jongeren en studenten een belangrijke rol. Ik ben zelfs van mening dat de burgers die vandaag de dag problemen tegenkomen die vaak ver van de problemen afstaan die wij hier in het Parlement bespreken, behoefte hebben aan tastbare bewijzen dat er gemeenschappelijke waarden bestaan voor alle 450 miljoen Europeanen. Alleen wanneer dit gevoel sterk genoeg is, gloort er hoop op toenadering van de burgers tot de instellingen. Ik ben daarom voorstander van het voorstel van de Commissie en van alle voorgestelde activiteiten, met name die voorstellen die de Europese waarden op het gebied van democratie, vrijheid en
99 respect voor de mensenrechten bevorderen, waarden die naar mijn idee kostbaar zijn en waar iedereen achter zou moeten staan. Daarom hoop ik dat dit project met de grootst mogelijke institutionele en financiële steun naar een hoger plan wordt getild. Toch dienen er nog andere bijkomende maatregelen getroffen te worden. Allereerst dient de communicatie en informatievoorziening rondom de activiteiten van onze instellingen op regionaal niveau verbeterd te worden. Daartoe dienen we informatiecampagnes, debatten en besprekingen over de voornaamste Europese onderwerpen te stimuleren. Verder denk ik dat iedere maatregel die gericht is op bevordering van het zogenaamde 'Europese burgerschap', vergeefs zal zijn, tenzij we tijdens de komende debatten daadwerkelijk rekening houden met de behoeften, de eisen en de verwachtingen van het maatschappelijk middenveld. De meest praktische manier om een solide gemeenschappelijke basis te creëren waar we onze toekomst op kunnen bouwen, is wellicht door de burgers het gevoel te geven dat ze wel degelijk een rol spelen in het geheel van grote uitdagingen die wij moeten aangaan. 2-333
Doris Pack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil de heer Takkula hartelijk bedanken voor het werk dat hij heeft verricht. Ik ben ook blij dat de voltallige commissie hem daarin heeft gesteund. Het programma vormt voor de meeste burgers de enige mogelijkheid om als actief lid van onze civiele samenleving mee te discussiëren over het Europees gedachtegoed en daaraan een bijdrage te leveren. De referenda in Frankrijk en Nederland brengen in feite de noodzaak met zich mee om zaken beter uit te leggen: we moeten uitleg geven over de uitbreiding en over het Grondwettelijk Verdrag. We moeten bij de mensen de angst voor de globalisering wegnemen. Dat is in het kader van dit programma allemaal mogelijk, met behulp van intermediairs voor wie dit programma geld beschikbaar stelt. Daarom ben ik blij dat de Commissie er een aantal heeft genoemd. We hoeven het wiel namelijk niet opnieuw uit te vinden; er zijn instellingen die zich al heel lang voor een Europees burgerschap inzetten. Daarstraks zei de heer Allister – hij is helaas niet meer aanwezig – dat hij geen Europeaan wil zijn. Ik kan daarop alleen maar dit zeggen: ik ben Saarlandse – dat is een kleine deelstaat in Duitsland –, ik ben Duitse en ik ben Europeaan. Het is als bij een Russische pop. Men kan dat allemaal zijn; niets is uitgesloten. We zijn echter allemaal gebonden aan de Europese waarden. Ik vind het erg jammer dat we ons zo eenzijdig op die kwestie van gedenkplaatsen voor slachtoffers van nazi’s en stalinisten hebben geworpen. In dit verband zou ik tegen de heer Sifunakis willen zeggen – hij is er helaas ook al niet meer – dat hij eigenlijk zijn bevoegdheden te
100 buiten is gegaan. Zijn amendement over de gedenkplaatsen werd door de commissie verworpen. De commissie besloot anders. Vervolgens schreef de heer Sifunakis als commissievoorzitter alle leden een brief met het verzoek hem deze keer te volgen. In de zestien jaar dat ik lid ben van het Parlement is zoiets volgens mij nog nooit voorgekomen. Ik hoop dat mijn collega’s aan zijn oproep geen gehoor zullen geven. Ik wil nog één punt naar voren brengen dat ook al door de afgevaardigde uit Rome is aangeroerd: we hebben de stedenbanden nodig. In dat kader wordt fantastisch werk verricht. Ook daar kan met een beetje meer geld veel meer worden bereikt dan met allerlei andere initiatieven die men nog zou kunnen bedenken. Ik zou de commissaris willen vragen om de drie organisaties die wij er nog aan willen toevoegen, in de lijst op te nemen. Ze hebben fantastisch werk verricht en u kunt op hen rekenen. 2-334
Christa Prets (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, “Burgers voor Europa” wil zeggen: burgers voor Europa interesseren en over Europa informeren, hen betrekken bij besluiten, hun communicatiemogelijkheden aanreiken en hen uiteindelijk voor Europa enthousiast maken. Van dat laatste raken we helaas steeds verder verwijderd. Ik ben er echter van overtuigd dat met het onderhavige programma veel kan worden gedaan om de scepsis ten aanzien van de EU te verminderen. Een belangrijk onderdeel – mevrouw Pack zei dat zojuist – vormen de stedenbanden, die hetzij door een specifiek gezamenlijk project, hetzij door een structurele meerjarige samenwerking wederzijdse kennismaking en onderling begrip stimuleren. Het gaat hierbij om een zeer kosteneffectief communicatieproject. Zo wordt het echter helaas niet gezien, want als men meer in dit project zou investeren, dan zou men zich menige brochure kunnen besparen. Projecten voor burgers beogen burgers bijeen te brengen om te werken aan gezamenlijke Europese kwesties, waardoor een breed publiek kan worden bereikt. Verenigingen en organisaties kunnen – wanneer ze deel uitmaken van een netwerk – een effectief instrument zijn om burgers te bereiken, de sociale samenhang te bevorderen en uitsluiting of discriminatie van welke bevolkingsgroep ook te voorkomen. Het is een belangrijke hoeksteen voor een actief burgerschap en voor de Europese dialoog. De actie “actief Europees gedenken” is voor het eerst in dit programma opgenomen, omdat wij in de commissie van mening zijn dat over de Europese geschiedenis met een breed publiek moet worden gediscussieerd. Het debat hier stelt ons in het gelijk en toont aan dat dit belangrijke onderwerp niet als een onderdeeltje van het programma – als het ware als randverschijnsel ervan – mag worden afgedaan, maar een eigen programma verdient. Dat is nodig om alle vormen van dictatuur en hun slachtoffers te belichten en met name jongeren en volgende generaties bewust te maken van de
04/04/2006 gruweldaden van vroegere regimes. We moeten ervoor zorgen dat onze democratieën zo sterk worden en blijven dat zulke mensonwaardige regimes in de toekomst niet meer mogelijk zijn. 2-335
Alfonso Andria (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik graag de heer Takkula feliciteren met zijn uitstekende werk en zijn uitmuntende verslag. Het eerste punt waar ik over te spreken ben is het voorstel om de naam van het programma "Burgers voor Europa" te veranderen in "Europa voor burgers". Deze woordverschuiving herbergt de gehele betekenis van de cultuur die van nu af aan de basis moet vormen voor communautaire actie, waarbij een en ander geen doel op zich is maar het middel voor Europeanen om hun aspiraties te vervullen. Ik ben verheugd over het feit dat er meer aandacht wordt besteed aan de burgers en dat er een hervonden gevoeligheid is voor culturele vraagstukken en Europese identiteit. Dit blijkt uit het feit dat ook het verslag van de heer Hammerstein Mintz over de openbaarheid van bijeenkomsten van de Raad, het verslag van de heer Cashman over de toegang tot documenten van de instellingen en het verslag van mevrouw Prets over de culturele hoofdstad van Europa in de agenda van deze plenaire vergadering zijn opgenomen. Wij als leden van het Parlement hebben dus de mogelijkheid, en naar mijn idee zelfs de plicht, om dit Europa transparanter, democratischer, inzichtelijker en daarmee ook meer acceptabel te maken. Op een moeilijk moment als dit binnen het Europese integratieproces, een moment waarop nationalistische en separatistische tendensen weer aan geloofwaardigheid winnen, is het delen van gemeenschappelijke kennis over onze verschillende culturen essentieel voor maatschappelijke integratie. Tevens is het delen van die kennis een middel om de waarden die ons verbinden naar een hoger plan te tillen en speelt het een cruciale rol in de strijd tegen racisme en vreemdelingenhaat. Tot slot denk ik dat het belangrijk is om dit programma van substantiële en toereikende financiële steun te voorzien. Mijnheer de Voorzitter, het gevoel van je ergens thuis voelen en je Europeaan voelen, moet ook bij Europese inwoners losgemaakt worden die niet langer passief deel willen uitmaken van Europa, maar actief willen helpen bij de opbouw ervan. 2-336
Aldis Kušķis (PPE-DE). – (LV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Figeľ, mijnheer Takkula, dames en heren, in de vorige eeuw concludeerde de beroemde historica Hannah Arendt, op wonderbaarlijk eenvoudige doch uiterst treffende wijze, dat in beginsel niets kenmerkender is voor totalitaire regimes en dictators dan het feit dat er zo verbazingwekkend weinig tijd voor nodig is om hun misdaden tegen de menselijkheid in de vergetelheid te laten geraken, en, even verbazingwekkend, het feit dat nieuwe tirannen doodgemoedereerd hun plaats kunnen innemen.
04/04/2006 Jammer genoeg is de kans dat er nieuwe Stalins en Hitlers op het toneel verschijnen, nog steeds aanwezig tot op de dag van vandaag. Dit is precies de reden waarom het onze gezamenlijke plicht is niet toe te staan dat de door de nazi’s en het totalitaire sovjetcommunisme begane misdaden in de vergetelheid raken. We moeten de herinnering levend houden aan de gruwelen die zich voordeden toen de volkeren van Europa door de waanzinnige ideeën van twee tirannen werden onderworpen aan massamoorden, het afslachten van mensen in vernietigingskampen en de waanvoorstelling van het noodlot, die deze bladzijden van de Europese geschiedenis inktzwart kleuren. Ongeacht de verschillen in denkbeelden kunnen beide totalitaire regimes als gelijk worden beschouwd. Hitler en Stalin organiseerden beiden massadeportaties, richtten beiden vernietigingskampen in en gaven beiden opdracht tot massamoorden, waarbij miljoenen mensen werden afgeslacht, waaronder weerloze kinderen. Ik kan met zekerheid zeggen dat vrijwel elke Europese familie wel een verhaal kan vertellen over de verwoeste levens van vaders, broers of zussen. De misdaden van Hitlers nazi’s en het stalinisme kunnen en mogen niet vergeten worden, zeker dit jaar niet, omdat het op 14 juni 65 jaar geleden is dat de meedogenloze deportaties uit de Oostzeestaten begonnen. Ik bedank Christopher Beazley voor het memoreren van deze feiten. Vandaag de dag moeten we de Europese volkeren een beter begrip bijbrengen van de beginselen van de eerbiediging van democratie, vrijheid en mensenrechten. We moeten dit zo aanpakken dat geen hedendaagse Stalin-navolger er zelfs maar over durft te dromen vrijuit te gaan. We moeten projecten die de herinnering aan het nazisme en stalinisme, massadeportaties en de doden levend houden, actief ondersteunen. We moeten onze kinderen de plaatsen van de massadeportaties en concentratiekampen laten zien, en we moeten de herinnering aan de slachtoffers levend houden. Ik roep u op voor een hereniging van Europa’s geschiedenis te stemmen! 2-337
Maria Badia I Cutchet (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, morgen gaan we stemmen over dit verslag over het programma “Burgers voor Europa” dat, zoals gezegd, bedoeld is om een actief Europees burgerschap te bevorderen. Het programma speelt in op de zorgen binnen de Unie over de vervreemding tussen de burgers en de Europese instellingen en de moeite die de burgers hebben zich met de Europese integratie te identificeren. Ik steun dit programma volledig en wil de heer Takkula feliciteren met zijn werk. Laten we het hebben over actie 4 van dit programma, die gericht is op het behoud van de gedenkplaatsen in verband met de deportatie en massavernietiging door de nazi’s en stalinisten; ik sta ook volledig achter het herdenken van de slachtoffers van die afschuwelijke
101 regimes die de geschiedenis van de twintigste eeuw in Europa en de wereld hebben getekend. Echter, ik wil daaraan toevoegen dat we in geen geval andere slachtoffers mogen uitsluiten, die net zo onschuldig zijn en net zo oneerlijk zijn behandeld door de geschiedenis, zoals de slachtoffers van het fascisme en andere Europese dictaturen. Bovendien, mijnheer de Voorzitter, heeft de Raad van Europa minder dan een maand geleden een resolutie aangenomen die een internationale veroordeling bevatte van het Francoregime. Als dit programma onder meer beoogt een Europese identiteit te bevorderen gebaseerd op gemeenschappelijke waarden, geschiedenis en cultuur, en de Europese integratie te versterken op basis van respect, wederzijds begrip en eerbied voor de culturele verscheidenheid, moet het Europees Parlement een open oog hebben voor de geschiedenis van alle Europese landen die zo veel jaren te lijden hebben gehad onder repressie en moorden in hun strijd voor vrijheid. Spanjes overgang naar democratie is onlosmakelijk verbonden met onze toetreding tot de Europese Unie, nu twintig jaar geleden. En in het kader van dit programma moeten we de slachtoffers erkennen van die zwarte periode uit onze geschiedenis, want dat zal de banden tussen de burgers en de Unie zeker versterken. Dames en heren, een krappe begroting - die een realiteit is - is geen rechtvaardiging voor uitsluiting van bepaalde slachtoffers ten opzichte van anderen. En het gaat er niet om oorlogen met elkaar te vergelijken of bloedbaden te meten naar het aantal doden, maar om het herdenken van alle slachtoffers. Door de herinnering aan hen levend te houden kunnen we ervoor zorgen dat dit soort gebeurtenissen nooit meer plaatsvindt. Daarom, dames en heren, vraag ik om uw steun voor de amendementen, die al door meer dan 60 leden van verschillende fracties van dit Parlement worden gesteund, omdat zij het programma zullen verrijken, door een volledige erkenning van het historisch geheugen van Europa, met het oog op het versterken van het gevoel van burgerschap. 2-338
Tomáš Zatloukal (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de verwijdering tussen het publiek en de instellingen en organen van de Europese Unie, het gebrek aan identificatie met het proces van de Europese integratie en ook het falen van de pogingen om het publiek te betrekken bij debatten over de omvang van de toekomstige uitbreiding, stellen de EU als geheel voor een groot probleem. Dit is het duidelijkst gebleken bij de Franse en Nederlandse referenda over de ratificatie van de Grondwet van de EU. Maar ook in andere landen, waaronder die welke in mei 2004 zijn toegetreden, zijn er blijken van afkeuring met betrekking tot het gebrek aan informatie. Positief is dat
102
04/04/2006
het publiek meer informatie wenst, en positief is ook hun belangstelling voor rationele en zinnige activiteiten. Het programma Burgers voor Europa dat vandaag wordt besproken, heeft het potentieel om in deze behoeften te voorzien. Enkele van de in het programma genoemde acties bewijzen nu al hun waarde en worden intensief benut. Een positief voorbeeld hiervan is het jumelageprogramma, waar elke gemeente aan mee kan doen ongeacht haar grootte. Het programma is zeer vriendelijk voor kleine gemeenten, aangezien het heel gemakkelijk is om subsidie te krijgen en er geen onnodige bureaucratische belemmeringen zijn. Het minimumbedrag waarbij al subsidie wordt verleend voor bijvoorbeeld de financiering van bijeenkomsten van leden van partnerschapsgemeenten, is op een heel laag niveau vastgesteld zodat het niet moeilijk zal zijn financiële steun te krijgen wanneer daar vraag naar is.
deel van West-Europa waarin plaatselijke dictators zelf niet in staat waren aan de macht te komen.
Door de stedenpartnerschappen en de manier waarop burgers samenwerken om Europese kwesties op te lossen of vrijwilligersorganisaties te ondersteunen, kunnen gedeelde Europese waarden worden versterkt, terwijl tegelijkertijd de nationale en regionale verscheidenheid wordt gerespecteerd. De lidstaten moeten deze acties aanvullen met activiteiten op het gebied van cultuur en onderwijs. Het accentueren van de bestrijding van racisme, xenofobie en onverdraagzaamheid, alsmede het bieden van ondersteuning aan multiculturalisme en meertaligheid moeten als een prioriteit en een zaak van algemeen belang worden aangemerkt. Ter afsluiting wil ik mijn waardering uitspreken voor het werk van de rapporteur en voor de bereidwillige samenwerking van de Commissie cultuur en onderwijs.
Het is de plicht van de lidstaten om samen de wandaden te veroordelen van Hitler en Stalin, die met het IJzeren Gordijn Europa in tweeën verdeelde. Laten wij daarom in het kader van het programma "Burgers voor Europa" samenwerken en de slachtoffers van het stalinisme en het nazisme blijven gedenken.
2-339
Marianne Mikko (PSE). - (ET) Dames en heren, het verslag van de heer Takkula gaat over een uiterst belangrijk onderwerp. Mijn complimenten hiervoor. De Europese Unie wordt steeds meer een marktplaats waar de politici van de lidstaten alleen worden geleid door hun eigenbelang en het doel om hun kiezers te paaien. De burgers van de lidstaten van de Europese Unie voelen zich nog in onvoldoende mate Europese burgers. Om een gevoel van Europees burgerschap te ontwikkelen is het belangrijk elkaars geschiedenis te kennen. Voor en na de Tweede Wereldoorlog leden veel Europese volken onder totalitaire regimes. Mijn land Estland werd van de kaart geveegd door een van de wreedste dictators in de geschiedenis: Stalin. Wij hadden niet langer onze eigen vlag of ons eigen volkslied en onze hoofdstad was Moskou. De tweelingbroer van het stalinisme was het nazisme. Deze twee ideologieën, die tegelijkertijd ontstonden, verdeelden Europa onder elkaar door middel van het Hitler-Stalin-pact. Stalin hield het hele oostelijke deel van Europa een halve eeuw lang in zijn greep. De oorlogsmachine van Hitler onderwierp met geweld het
Bij het streven naar het op gelijkwaardige wijze gedenken van de slachtoffers van het nazisme en het stalinisme, strijd ik tegen de louter symbolische ontvangst van de nieuwe lidstaten in de Europese Unie. Ik veroordeel elke vorm van totalitarisme. Ik wil echter benadrukken dat nazisme en stalinisme de hoeksteen zijn van alle andere totalitaire ideologieën. Heersers als Franco, Mussolini en Salazar martelden hun slachtoffers naar voorbeeld van Hitler en Stalin. Elke lidstaat van de Europese Unie moet zorgen voor de juiste beoordeling van de daden van de dictators in hun eigen land. Nu hebben wij het echter over het stalinisme en het nazisme, die zich niets van staatsgrenzen aantrokken.
2-340
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde twee opmerkingen maken: één over het verslag, de ander is van algemene aard. Allereerst wil ik mijn collega, de heer Takkula, feliciteren met zijn verslag. Het is zijn eerste verslag, het is omvangrijk en hij heeft uitstekend werk verricht door alle belangrijke kwesties aan de orde te stellen. Ik sta er volledig achter. Ik sta ook achter de formuleringen over Stalin en Hitler. Ik moet toegeven dat ondanks dat ik geen lid ben van de Commissie cultuur en onderwijs, ik mij volledig kan vinden in de woorden van mevrouw Pack. Het is bijzonder verbazingwekkend dat de voorzitter van de commissie, de heer Sifunakis, het volstrekt niet eens is met wat er in de commissie is besloten, maar het zij zo. Als ik de heer Takkula niet zo goed zou kennen, had ik na lezing van zijn verslag wellicht zelfs gedacht dat hij federalist is, maar dat kan nog komen. Mijn meer algemene opmerking gaat in feite over Europees burgerschap en nationaal burgerschap. Sommige mensen lijken te denken dat we op een of andere manier een Europees prototype proberen te scheppen, maar daarmee ben ik het niet eens. Ik ben zelf federalist, maar ik denk dat identiteit op de eerste plaats iets lokaals, dan iets nationaals en daarna pas iets Europees is. Ik woon nu zeven jaar in Brussel. Als ik heel eerlijk ben, had ik toen ik in Brussel aankwam een paar vooroordelen over nationaliteiten. Bijvoorbeeld: Finnen zeggen nooit een woord; iedere Duitser heeft hetzelfde gevoel voor humor als de Voorzitter van vandaag; elke Fransman wil altijd drie dingen zeggen; Italianen trekken nooit een praktische conclusie. Dat was het idee
04/04/2006 dat ik had toen ik naar Brussel ging. Dat zijn de nationale prototypen die we in ons hoofd hebben. Eerlijk gezegd denk ik dat mijn vooroordelen na zeven jaar alleen maar zijn versterkt – op een uiterst positieve manier, maar ze zijn desalniettemin versterkt. We scheppen dus helemaal niet een soort prototype Europeaan. Ik denk dat de enige keer dat we ons echt Europees kunnen voelen, bijvoorbeeld met sportevenementen is: de Ryder Cup bij golf is daarvan een goed voorbeeld, en Eurovisie is iets wat ons dichter bij elkaar brengt. Al met al denk ik dat dit een geweldig verslag is omdat het vier acties bevat. Ik kan ze alle vier volledig steunen. Het verslag bevat geen propaganda, en ik hoop dan ook dat de Commissie het serieus neemt en alle wijzigingen overneemt die de heer Takkula heeft voorgesteld. 2-341
Lissy Gröner (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het programma ter bevordering van een actief Europees burgerschap kan, mits het op de juiste wijze wordt uitgevoerd, een zeer waardevol instrument zijn om een brug te slaan naar de burgers en de euroscepsis te overwinnen. Het programma wekt hoge verwachtingen, terwijl de begroting, die bedoeld is voor een periode van zeven jaar en bestemd is voor 36 programmalanden, minder dan 300 miljoen euro bedraagt. Met vier verschillende actiegebieden zal het echter moeilijk zijn om het programma uit te voeren. Ik wil de heer Takkula dan ook complimenteren met het feit dat hij een evenwichtig resultaat heeft nagestreefd en bij dit toch al beperkte budget geen verdere bezuinigingen heeft voorgesteld, bijvoorbeeld op het gebied van de stedenbanden. Dat zijn projecten van burgers die bijdragen aan het Europees bewustzijn en de Europese identiteit aan de basis. We willen de actieve projecten van maatschappelijke organisaties in de Europese Unie bevorderen: deze projecten, die van zoveel idealisme getuigen, hebben onze aandacht en hulp nodig. We willen steun geven aan de voorlichtingsactiviteiten van de Europahuizen en de instellingen die overal in Europa actief zijn. Commissaris, ik hoop dat u onze voorstellen overneemt. Als Duitse sociaal-democraat hecht ik echter ook zeer aan de vierde actie. Ik kom uit Neurenberg, de stad waar de nazi’s hun rijkspartijdagen hielden. Tegenwoordig werkt de stad hard aan een nieuw imago en probeert ze zich als stad van de mensenrechten te positioneren. Men moet zijn verleden kennen, om aan de toekomst te kunnen bouwen. Daarom is actie 4 over het actief Europees gedenken zo belangrijk. We moeten de slachtoffers van de gewelddadige regimes van nazi’s en stalinisten gedenken en de plaatsen en monumenten die aan hen herinneren, in ere houden. We moeten echter alle slachtoffers van dictaturen gedenken. Daarom verzoek ik u de amendementen 54 en 55 van mijn fractie te steunen. We moeten oppassen dat we slachtoffers niet
103 tegen elkaar uitspelen. Daarom vraag ik uw steun voor deze amendementen. 2-342
Bogusław Sonik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ingenomen met het verslag van collega Takkula en het voorstel een vierde actie toe te voegen, getiteld "Actief Europees gedenken". In het Europees Parlement spreken we vaak over economische en maatschappelijke integratie maar we vergeten de historische integratie nogal eens als een van de belangrijkste elementen van de integratiestrategie. Europa is altijd een spiegel van het verleden geweest en leeft in een sterk besef van haar verleden. Het communisme en het nazisme hebben als totalitaire regimes de bloedige twintigste eeuw in gelijke mate getekend. Ik vind niet dat we moeten spreken over het stalinisme, maar over het communisme. Het communisme in algemene zin was een van de plagen van de twintigste eeuw. Gebeurtenissen uit het verleden beïnvloeden betrekkingen tussen Europese staten en volkeren, maar zelfs de meest moeilijke en pijnlijke feiten kunnen worden omgesmeed tot sterke vriendschapsbanden. Paus Johannes Paulus II heeft gezegd, dat de twintigste eeuw ondanks de vele verworvenheden op allerlei domeinen getekend is door het mysterie van het kwaad. Met dit erfgoed van goede en kwade dingen zijn we de eenentwintigste eeuw binnengegaan. We hebben vele debatten gehouden in het Europees Parlement over de manier waarop we willen omgaan met de geschiedenis. Bijvoorbeeld de debatten over de herdenking van 60 jaar bevrijding van het kamp Auschwitz-Birkenau, van het einde van de tweede wereldoorlog, de viering van het 25-jarig bestaan van Solidarnosc. Die debatten brachten aan het licht hoe veelvuldig fundamentele historische feiten en ons historisch erfgoed verkeerd worden geïnterpreteerd. Het begrip van een Europese identiteit moet berusten op aanvaarding van de waarheid over ons verleden. De herdenking van de slachtoffers van de massadeportaties en de vernietigingskampen van de nazi’s en het communistisch regime zal het wantrouwen tussen volken niet aanwakkeren, maar ons herinneren aan de fundamentele rechten op vrijheid, een rechtsstaat en het respect voor onze naaste. Alleen zo kan de Europese Unie verwezenlijken wat de oprichters voor ogen stond: eenheid in verscheidenheid. (Applaus van rechts) 2-343
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle deelnemers aan dit debat bedanken voor hun uiterst interessante opmerkingen en bijdragen. We kunnen eenvoudig concluderen dat er, ook al is de consensus sterk, soms vragen rijzen in verband met bepaalde programma's of de Europese identiteit, maar dat die identiteit desalniettemin aan het ontstaan is. We bekijken deze wellicht meer van buiten dan van binnen, maar zij vormt een aanvulling op onze fundamentele
104
04/04/2006
persoonlijke, nationale, lokale en regionale dimensies; zij is een verrijking. Het is belangrijk om stil te staan bij de tragedies die zich in Europa hebben afgespeeld, met name in een periode waarin we in ons werelddeel nog altijd zoeken naar oorlogscriminelen. Nog niet zo lang geleden kenden vele delen van Europa plekken waar bloed vloeide, grenzen werden opgetrokken en massagraven werden gedolven, en het is belangrijk dat te onthouden. Ik hoef geen antwoord te geven op specifieke vragen, aangezien ik die aan het begin reeds heb behandeld. Met betrekking tot de financiering zijn we in onderhandeling. Ik hoop tijdens de laatste bijeenkomsten van de trojka en de lopende onderhandelingen over de financiële vooruitzichten te kunnen rekenen op krachtige steun van het Parlement, zoals het die onlangs heeft gegeven in verband met programma's op het vlak van burgerschap, jongeren en onderwijs. We zullen kwesties op het terrein van burgerschap integreren in verschillende acties en programma's, aangezien dit een belangrijk onderwerp is. Mijn laatste opmerking betreft de titel. Ik denk dat de Commissie en het Parlement allebei ten dele gelijk hebben. Het is slechts ten dele juist om te beweren dat het gaat om ofwel Europa voor burgers, of burgers voor Europa. Herinnert u zich de boodschap van John Fitzgerald Kennedy aan het volk? Europa kan alleen worden opgebouwd op een fundament van volwassen burgers, en een volwassen Europa kan onze burgers veel oplossingen bieden. We hebben dus behoefte aan beide: Europa voor burgers en burgers voor Europa. Ik ben ervan overtuigd dat dit programma kan bijdragen tot een dergelijke volwassen gemeenschap1. (Applaus) 2-344
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen, woensdag, plaats. Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Om het Europese burgerschap volledig te ontwikkelen is het noodzakelijk om mensen samen te brengen en plaatselijke gemeenschappen aan te sporen om hun ervaringen, visies en waarden onderling uit te wisselen. Een inwoner van Europa zijn betekent deel uitmaken van een cultuur waarbinnen de waarde van een verantwoord geleefd leven centraal staat, een leven waar we liefdevol mee omspringen en we moedig beschermen tegen invloeden van buitenaf. Laten we op een bewuste manier aan het verleden terugdenken, een verleden waarin de verschrikkingen die wij Europeanen hebben meegemaakt, kunnen dienen als een waarschuwing voor een andere toekomst. In mijn stad Padova, in mijn streek Veneto, kan een dergelijke nagedachtenis aanzetten tot de oprichting van een Herdenkingsmuseum in Villa Venier in de gemeente Vo' Euganeo. Het programma "Burgers voor Europa" is daarom een inspirerend idee dat verder uitgewerkt en overgedragen moet worden aan alle andere Europese landen, steden en gemeenten en het heeft onze volledige steun. 2-346
Bijlage - Standpunt van de Commissie 2-347
Verslag-Takkula (A6-0076/2006) De Commissie kan de volgende amendementen aanvaarden: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10, 15, 17, 18, 19, 21, 22, 24, 25, 28, 29, 31, 34, 39, 43, 46, 502, 51 en 61. De Commissie kan de volgende amendementen in beginsel aanvaarden, mits ze worden geherformuleerd: 12, 14, 16, 20, 27, 30, 32, 37, 41, 42, 44, 48 en 52. De Commissie schort haar standpunt over de volgende amendementen op, in afwachting van overeenkomst over de financiële vooruitzichten: 36, 45, 49 and 503. De Commissie kan de volgende amendementen niet aanvaarden: 8, 9, 11, 13, 23, 26, 33, 35, 38, 40, 47, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 62 en 63. 2-348
Culturele Hoofdstad van Europa (2007 - 2019) (debat)
2-345
Iles Braghetto (PPE-DE). – (IT) Het creëren van een Europese identiteit, het bevorderen van wederzijds begrip en integratie en het op waarde schatten van diversiteit via de dialoog zijn fundamentele doelstellingen om de Europese Unie sterker te maken. Europese eenheid kan niet van bovenaf opgelegd worden, maar zal eerder het resultaat moeten zijn van ieders verantwoordelijkheidsgevoel. Families, maatschappelijke groeperingen, de wijdverspreide vrijwilligerssector en sociale basisorganisaties zouden hieraan mee moeten werken.
1 Standpunt van de Commissie inzake de amendementen van het Parlement: zie notulen.
2-349
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A60061/2006) van Christa Prets, namens de Commissie cultuur en onderwijs, over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement "Culturele Hoofdstad van Europa" voor de periode 2007 tot 2019 [COM(2005)0209 - C6-0157/2005 2005/0102(COD)]. 2-350
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de actie "Culturele Hoofdstad van Europa" is 2 Ingestemd met de inhoud 3 Inzake de financiële aspecten
04/04/2006 waarschijnlijk een van de populairste Europese initiatieven. Zowel de lidstaten als het publiek hebben waardering voor het initiatief, dat twintig jaar geleden, in 1985, dankzij Melina Mercouri tot stand is gekomen. Het voornaamste idee is nog altijd het benadrukken van de rijkdom en verscheidenheid van Europese culturen en hun gemeenschappelijke kenmerken, alsmede het bevorderen van meer wederzijds begrip tussen Europese burgers. Dit is ook een onderwerp dat zeer nauw aansluit op het vorige. De ervaring heeft ons echter geleerd dat bepaalde aspecten van het huidige samenwerkingsprogramma verbeterd moeten worden, met name op vier terreinen: concurrentie tussen steden, de rol van de jury, de Europese dimensie van de actie, en de toezichtsprocedure. Daarom heeft de Commissie vorig jaar het voorstel aangenomen dat in de plaats moet komen van het besluit van 1999. Dat is gebeurd op basis van een verzoek van het Parlement dat werd verwoord door mevrouw Prets, en ik heb destijds beloofd dat ik het nieuwe voorstel persoonlijk zou komen toelichten. Het nieuwe systeem moet de lidstaten stimuleren om op nationaal niveau concurrentie tussen geïnteresseerde steden te organiseren. In het kader van deze nationale concurrentie dient een gemengde jury de aanvragen te beoordelen. Die gemengde jury zal bestaan uit zeven deskundigen die worden aangewezen door de instellingen, en zes die door de betreffende lidstaat worden voorgedragen. De lidstaat stelt vervolgens één stad aan de Europese instellingen voor. Net als in het verleden zal de Raad het definitieve besluit nemen over de aanwijzing van de stad. Daarnaast bevat het voorstel in vergelijking met het huidige besluit gestroomlijnde en duidelijker criteria. Nadat de Europese hoofdsteden zijn aangewezen, zal er een toezichtsprocedure worden gestart om steden ondersteuning en advies te bieden bij het afronden van de voorbereidingen voor het programma, en in het bijzonder om ervoor te zorgen dat hierin de Europese toegevoegde waarde daadwerkelijk tot uiting komt. Er zal een prijs worden uitgereikt aan de Europese culturele hoofdsteden die voldoen aan de criteria en doelstellingen van het initiatief. Tegelijkertijd zal ik een aanzienlijke verhoging voorstellen van de communautaire bijdrage aan die steden die aan het programma deelnemen via het programma Cultuur 2007. Ik ben bijzonder blij dat het Parlement, de Raad en de Commissie nauw hebben samengewerkt om tot compromisamendementen te komen die voor iedereen aanvaardbaar zijn. Dit verslag stemt overeen met de benadering van de Commissie en is een duidelijke verbetering van ons voorstel, dus ik denk dat met deze nieuwe opzet een goed evenwicht is gevonden tussen lokale en nationale belangen en dat hiermee de Europese dimensie wordt versterkt. Ik ben er zeker van dat op deze wijze de transparantie van de selectieprocedure en de zichtbaarheid van de actie zullen verbeteren.
105 Ik wil graag bevestigen dat de Commissie dit verslag toejuicht en dat zij instemt met alle compromisamendementen. Derhalve verwacht ik dat ons gewijzigde voorstel in eerste lezing zal worden aangenomen. Ik wil de Commissie cultuur en onderwijs en in het bijzonder de rapporteur, mevrouw Prets, heel hartelijk bedanken voor haar efficiënte optreden en haar inzet. 2-351
Christa Prets (PSE), rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, zoals de commissaris al opmerkte, was het twintig jaar oude programma op een aantal punten aan herziening toe. Er was weliswaar al een nieuw besluit uit 1999, maar daarbij had men over het hoofd gezien dat we er enkele jaren later tien nieuwe lidstaten – misschien zelfs nog meer – bij zouden krijgen. Er moest dus rekening worden gehouden met de nieuwe lidstaten en daarom hebben we nu een partnerschapssysteem. Het voorstel dat destijds aan ons werd voorgelegd, was niet bevredigend. In 2004 dienden we weer een nieuw voorstel in. Vanwege de haast die we hadden, ging het echter om een verkorte versie; we wilden namelijk de procedure voor de Culturele Hoofdsteden van 2009 en 2010 niet blokkeren. Daarom namen we de tekortkomingen op de koop toe. U hebt zich echter aan uw belofte gehouden door ons een half jaar later een nieuw voorstel voor te leggen. Het belangrijkste punt voor ons is dat de rol van de jury opnieuw wordt gedefinieerd. Er zijn daarmee in het verleden problemen geweest. We moeten in de toekomst over een betere jury beschikken. In het nieuwe voorstel is de jury democratischer samengesteld. Dat wil zeggen dat de lidstaten en kandidaat-lidstaten bij de preselectie in de jury zijn vertegenwoordigd en op die wijze hun inbreng kunnen hebben. Het zijn niet alleen degenen in Brussel die een stem in het kapittel hebben. Dat is heel belangrijk. In de tweede fase is er een toezichts- en adviespanel dat het proces kritisch volgt. Het panel stelt niet alleen tekortkomingen vast, maar biedt ook ondersteuning. Dat is heel belangrijk, omdat de steden zich bij de voorbereidingen heel vaak in de steek gelaten voelen en niet precies weten hoe ze met al die regels moeten omgaan. Een ander belangrijk punt is het competitieve element. Wij willen meer concurrentie. De lidstaten moeten zich in de voorbereidingsfase realiseren dat het om een nieuwe culturele activiteit gaat, waarbij ook de burgers en de verschillende regio’s moeten worden betrokken. Ik wil het punt van de concurrentie dus onderstrepen, maar ik wijs er tegelijkertijd op dat er beslist kleinere landen zijn die helemaal niet in staat zijn om een grote competitie op touw te zetten. In die gevallen is het ook mogelijk slechts één kandidaat voor te dragen. Die moet echter wel alle uitdagingen aangaan en aan alle eisen voldoen die nodig zijn om Culturele Hoofdstad te kunnen worden.
106 Een belangrijk criterium en punt van discussie is de Europese dimensie. De steden zijn verplicht te zorgen voor een Europese toegevoegde waarde en de vraag is: wat is die Europese meerwaarde? Hoe krijgt die in de steden gestalte? Hoe kan men de steden precies uitleggen wat er daarbij van hen wordt verwacht? De Commissie kon dat niet precies definiëren en ik kan me dat voorstellen omdat het erg moeilijk is. De Commissie heeft toegezegd een internetportaal in het leven te roepen met voorbeelden van beste praktijken. Dit internetportaal is erg belangrijk voor het geven van tips, het bieden van een leidraad, het beantwoorden van vragen en het uitwisselen van ervaringen. Voor de steden die zich kandidaat stellen is dat van groot belang. Ik verzoek u ervoor te zorgen dat op het moment dat dit besluit van kracht wordt, ook de zogeheten leidraad en het internetportaal beschikbaar zijn. Een verheugend aspect vormen de financiële voorzieningen – niet vanwege de omvang, want op dat punt voorzie ik nog wel een probleem. Met de nieuwe financiële vooruitzichten zal waarschijnlijk ook het bedrag dat voor de Culturele Hoofdsteden wordt uitgetrokken, worden gereduceerd en dat vinden we erg jammer. Laat ik Linz als voorbeeld nemen. De stad heeft momenteel een investeringsvolume van 60 miljoen euro, waarvan echter slechts 0,86 procent afkomstig is van de EU. Dan vraag ik me wel af waarom de kosten zo hoog zijn. Nu kan men natuurlijk zeggen dat het een imagokwestie is, dat het de regio en de stad helpt, dat men investeert in de toekomst en in een duurzaam effect, wat eveneens een belangrijk punt is. Nu we het toch over de financiën hebben: het is verheugend dat de prijs nu drie maanden van te voren wordt uitgereikt. Daar hebben de steden zeker baat bij, want het grote probleem tot nu toe was dat men altijd achteraf, als alles al achter de rug was, nog maar moest zien of men zijn geld kreeg. Ik hoop vurig dat alles wordt uitgevoerd zoals nu is voorgesteld, waardoor de keuze van Culturele Hoofdsteden van Europa voortaan zeer democratisch tot stand zal komen. Ik hoop dat het duurzame effect, de goede reputatie en de positieve impulsen voor de Europese kunst en cultuur hun neerslag vinden in dit verslag en vervolgens ook in de activiteiten en uitvoering. 2-352
Doris Pack, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, eigenlijk is alles al gezegd, maar ik zou er toch nog iets aan willen toevoegen. Er is mij namelijk veel aan gelegen dat de Culturele Hoofdstad van Europa zich ontwikkelt tot datgene, wat het in onze optiek altijd al had moeten zijn, namelijk een promotiemiddel voor de Europese cultuur. Inmiddels is de oorspronkelijk intergouvernementele samenwerking – het ging immers eigenlijk om een regeringsactiviteit – uitgegroeid tot een interinstitutionele aangelegenheid. Er is sprake van een fantastische samenwerking en er wordt, zoals mevrouw Prets al zei, ook naar ons geluisterd.
04/04/2006 We dringen er al jaren op aan dat de jury echt iets te kiezen heeft, dat ze werkelijk iets heeft om te beoordelen, dat de steden hun best doen om aan het evenement een Europese meerwaarde te geven en niet alleen maar laten zien wat ze toch al hebben. Juist deze activiteit maakt ons bewust van het belang van de Europese cultuur. De steden zijn de cultuurdragers en cultuurbemiddelaars van de Europese Unie. Een competitie biedt hun de mogelijkheid een groot aantal elementen bij elkaar te brengen; tussen regionale culturen kan grensoverschrijdende samenwerking plaatsvinden. Ik kan alleen maar beamen dat het belangrijk is om er een wedstrijd aan te verbinden. Ik kan voor Duitsland zeggen dat de wedstrijd voor de Culturele Hoofdstad van 2010 bij ons een fantastisch evenement was. Tien steden probeerden als beste uit de bus te komen. De initiatieven die ze hebben genomen, zijn niet langzamerhand verzand, maar worden voortgezet. Ze hebben een netwerk gevormd met de steden in Hongarije. Dat is iets waaraan de Commissie belang zou moeten toekennen. Met behulp van het internetportaal kunnen ook dit soort ervaringen worden doorgegeven. Ik ben blij dat de Commissie de administratieve moeilijkheden nu heeft overwonnen en dat we een prijs hebben ingesteld. Het is eigenlijk geen prijs, maar geld dat de desbetreffende stad toekomt. De stad kan nu eindelijk al aan het begin van haar activiteiten over het geld beschikken. Al met al is het een heel goed voorstel, ook in het licht van de voorgaande discussie over burgerschap. Het helpt de burgers immers oog te krijgen voor de grote culturele diversiteit van Europa. 2-353
Nikolaos Sifunakis, namens de PSE-Fractie. - (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik wil mijn geachte collega, mevrouw Pack, enige uitleg verschaffen over de brief. Alle parlementsleden - ik zeg dit tegen u, mevrouw Pack - ontvangen brieven met het verzoek amendementen te steunen die onze collega's hebben ingediend. Dat om de simpele reden dat we niet allemaal kunnen weten wat er in honderden ingediende amendementen staat. Ik krijg zulke brieven, net zoals wij allemaal. Wat de opmerking van een andere collega betreft, de commissievoorzitters maken, net zoals alle parlementsleden, gebruik van hun recht om amendementen in te dienen. Ook als ze denken dat deze niet zullen worden aangenomen in hun commissie, hebben ze het recht - dat is niet strijdig met het reglement - amendementen in te dienen in de plenaire vergadering. Ik denk dat wij dat allemaal doen. Terug naar ons onderwerp: de culturele hoofdsteden blijven de grootste en de best georganiseerde politieke instelling van Europa. Geen enkele andere culturele activiteit in de Europese Unie heeft vandaag dezelfde wervingskracht en vooral dezelfde uitstraling en massale belangstelling bij de burgers.
04/04/2006 Bovendien is het moeilijk zich vele andere moderne Europese initiatieven op cultureel gebied voor te stellen die als norm hebben gediend. De ervaring heeft ons echter geleerd, zoals andere collega's ook hebben gezegd, dat sommige concrete aspecten van deze instelling niet meer verder ontwikkeld konden worden. Er is vooral behoefte aan een betere methode om culturele hoofdsteden te selecteren. Dat is ook gebeurd, en de collega's die lid waren van de vorige commissie onder voorzitter Rocard, hebben daar hard aan gewerkt. Het huidige kader garandeert inderdaad de concurrentie niet, zoals hier is gezegd. Een ander belangrijk vraagstuk is dat de Europese dimensie vaak ontbreekt in de programma's. Dat heb ik vastgesteld bij de culturele evenementen die ik heb bijgewoond in drie of vier culturele hoofdsteden. Het nieuwe voorstel, waarmee onze rapporteur, mevrouw Prets, uitstekend werk heeft geleverd, probeert de verschillende meningen in het Parlement en ook in de Raad met elkaar te verzoenen. Tot slot wil ik nog iets kwijt over de prijs. Het is belangrijk, zoals de Commissie heeft voorgesteld, dat er een prijs komt ter ere van Melina Mercouri. Het was geen toeval dat de Commissie heeft voorgesteld de prijs te vernoemen naar Melina Mercouri en dat de 25 vertegenwoordigers van de Raad hiermee hebben ingestemd. Melina Mercouri was namelijk de drijvende en inspirerende kracht achter deze prijs, zij heeft ervoor geijverd als Minister van Cultuur. Het was dus haar idee en ik vind het belangrijk dat de prijs ook haar naam draagt. Uiteraard ging het om een compromis in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel. Tot slot wil ik er nog aan toevoegen dat de culturele hoofdsteden worden gekoesterd door de Europese Unie. Tegelijk hebben de lidstaten, naast de onafhankelijke keuze, behoefte aan een richtsnoer om beter te bepalen hoe zij kunnen bijdragen, vooral aan de infrastructuur en ook aan de programma's. 2-354
Alfonso Andria, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de Commissaris, dames en heren, ik ben zeer te spreken over het voorstel van de Commissie dat is opgezet ter bevordering van de Europese dimensie en de transparantie van de selectieprocedure voor de Culturele Hoofdstad van Europa. Het verslag van collega Prets is uitstekend opgezet en mijn complimenten gaan daarvoor uit naar de rapporteur. Twee voorstellen vond ik erg overtuigend en interessant, namelijk in de eerste plaats het idee om de prijs die de Commissie uitreikt aan de gekozen stad, te vernoemen naar Melina Mercouri, op grond van de redenen die zojuist door de heer Sifunakis zijn genoemd. Ten tweede het voorstel om een website te maken met links tussen de genomineerde steden, met als doel de steden ertoe aan te zetten hun kennis en beste praktijken
107 uit te wisselen en informatie te verschaffen over de kandidaat-steden. Ikzelf ben van mening dat het essentieel is om de band tussen het programma "Culturele Hoofdstad van Europa" en het toerisme, een enorme sector, te versterken om zo optimaal gebruik te maken van de enorme economische en sociale mogelijkheden die een evenement op deze schaal met zich mee kan brengen. Tevens moeten we ervoor zorgen dat dit evenement een blijvende stimulans vormt voor de ontwikkeling van de stad en de omliggende gebieden. Vanuit dit oogpunt wil ik graag opnieuw het voorstel voorleggen dat ik tijdens het debat over het verslagQueiró in dit Parlement reeds naar voren bracht, namelijk het voorstel om een Europese hoofdstad voor toerisme op te zetten. Verdere steun voor dit voorstel vloeit voort uit de verbetering van de stedelijke dimensie. De nieuwe agenda voor de periode 2007-2013 laat zien dat de volledige aandacht uit zal gaan naar de rol van de steden. Zoals u merkt gaan Italianen praktisch te werk. De heer Stubb beweerde bij wijze van grap dat mijn medelandgenoten niet in staat zijn om praktische conclusies te trekken. Als hij hier nog aanwezig was geweest, zou ik hem - ook op ironische toon - zeggen dat hij wellicht door slechte voorbeelden en politieke vriendschappen beïnvloed is. Ten slotte, Mijnheer de Voorzitter, hoop ik dat het Parlement morgen het verslag-Prets aanneemt aangezien het een grondige en waardevolle tekst is waarin een belangrijk programma voor de Commissie opgenomen is om Europa dichter bij de mensen te brengen aan de hand van cultuur, en om een impuls te geven aan de ontwikkeling en revitalisering van steden. 2-355
Helga Trüpel, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw Prets bedanken voor de gemotiveerde en kundige wijze waarop ze aan dit verslag heeft gewerkt. Hoewel enkele sprekers vóór mij hebben gewezen op problemen die zich in sommige gevallen hebben voorgedaan, wil ik toch benadrukken dat het evenement “Culturele Hoofdstad van Europa” tot nu toe over het geheel genomen een succes is geweest. De verschillende steden die zich als Culturele Hoofdstad opnieuw moesten oriënteren, hebben er allemaal van geprofiteerd, maar ook Europa heeft ervan geprofiteerd, omdat men door dit evenement steeds weer kon laten zien hoe divers, rijk en gevarieerd de Europese cultuur is. Toch wil ik ingaan op twee aspecten die voor mij in deze herziene versie van het verslag erg belangrijk zijn. In de eerste plaats vereist het idee van het duurzame effect dat het evenement “Culturele Hoofdstad” niet slechts een eenmalige gebeurtenis is, maar werkelijk meer sociale uitwisseling, meer promotie van kunst en cultuur en nieuwe architectonische ontwerpen mogelijk maakt. Daarbij hoort ook het punt van structurele veranderingen
108 en de vraag welke prioriteit het culturele aanbod voor Europa als geheel heeft. In de tweede plaats is de doelstelling dat het evenement een werkelijk Europees perspectief heeft, Europese uitwisseling mogelijk maakt en een Europese meerwaarde heeft, een wezenlijk element in de nieuwe opzet van het programma. Op dit vlak kan namelijk nog meer worden gedaan. Men bereikt en enthousiasmeert mensen vooral door duidelijk te maken wat Europese uitwisseling werkelijk inhoudt en zich niet alleen maar te beroepen op wat toch al beschikbaar was. Het gaat erom dat men een groot aantal Europese actoren ontmoet en een nieuw aanbod ontwikkelt. Dat zal het concept van “Culturele Hoofdstad van Europa” in de komende jaren nog aantrekkelijker maken. 2-356
Zdzisław Zbigniew Podkański, namens de UENfractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het programma "Culturele Hoofdstad van Europa" heeft al de nodige ervaringen opgeleverd, in zowel positieve als negatieve zin. In positieve zin heeft het programma geleid tot ontwikkeling van de creatieve sector, internationale culturele uitwisselingen en bescherming van cultuur. Steden zijn via deze programma's gepromoot en de culturele ambities van de bewoners gestimuleerd. In negatieve zin heeft het programma ertoe geleid dat inspanningen en middelen geconcentreerd werden op enkele culturele evenementen ten koste van maatschappelijk-culturele dynamiek in stad en regio. Ook zijn de effecten van het gevolgde programma onvoldoende beoordeeld. Bovendien moesten de lidstaten en de gemeenteraden zich houden aan criteria die vaak niet goed aansloten bij de regionale behoeften en tradities. Daarnaast was er een gebrek aan helderheid en transparantie van de Europese financiering voor de programma's. Recentelijk zien we een neiging om de rol van de lidstaten te beperken bij de selectie van de Europese culturele hoofdsteden. Dat is een verontrustende tendens en we moeten eens goed nadenken wat beter is, een besluit dat het gevolg is van een goede samenwerking, of een besluit dat wordt opgelegd. Ik pleit voor dialoog en ik vind dat we de voorwaarden moeten scheppen voor actieve betrokkenheid bij cultuur die haar schoonheid en verscheidenheid bevordert. Ik wil mevrouw Prets feliciteren met haar werk en met dit verslag, en ik hoop, dat we bij verdere werkzaamheden meer kunnen putten uit de positieve ervaringen en dat we afstand nemen van aspecten die onze ontwikkeling niet stimuleren, maar het cultureel aanbod juist verarmen. En we hebben juist zoveel behoefte aan cultuur in ons integratieproces en in de dialoog tussen de bevolkingen. 2-357
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik heb overeenkomstig artikel 48 van ons Reglement een minderheidsstandpunt laten opnemen en ik zal niet voor
04/04/2006 dit ontwerpdocument stemmen. Niettemin bedank ik mevrouw Prets voor haar werk. Ik zal u de redenen voor mijn standpunt geven. Het voorstel om elk jaar een culturele hoofdstad van Europa aan te wijzen werd, bij aanvang destijds, met enthousiasme ontvangen. Men had het vaste voornemen om zich van andere steden te onderscheiden en was zich ervan bewust dat cultuur een waardevol bezit is. De Commissie en het Parlement proberen dit project nu al tien jaar lang van een nieuwe dynamiek te voorzien, maar doen dat met middelen die het Europese project in het algemeen juist verlammen. In plaats van het aanvankelijke enthousiasme weer te doen oplaaien, samen met burgers die zich in dit project zouden moeten herkennen, meten de Commissie en het Parlement zich de rol van rechter aan. Mijn amendementen waren bedoeld om de lidstaten naar hun eigen criteria de Europese culturele hoofdstad te laten aanwijzen. Dat zou hen hebben aangespoord hun verantwoordelijkheid te nemen. In plaats van de subsidiariteit te versterken ten behoeve van de ontwikkeling van de Europese identiteit, een identiteit die is gegrondvest op onze diversiteit, gedragen de instellingen zich nu als projectmanagers: zij schrijven voor, selecteren en beoordelen. Dit alles echter zonder de kosten van hun besluiten voor hun rekening te nemen. De financiële bijdrage van de Unie blijft namelijk klein. Lokale initiatieven stuiten op een muur van bureaucratie en, mijnheer de commissaris, ik kan alleen maar hopen dat de toekomstige jury's zorgvuldiger te werk zullen gaan dan diegenen die het project Luxemburg 2007 hebben beoordeeld. Zij waren zelfs niet allemaal aanwezig, waren niet op de hoogte van de uitbreiding van het project naar de Grote Regio en realiseerden zich niet dat het Luxemburgse voorstel om Sibiu in Roemenië als partnerstad te kiezen heel innovatief zou blijken. Cultuur is meer dan een reeks publicitaire evenementen. Het project Culturele Hoofdstad moet meer zijn dan een lange, bonte aaneenschakeling van evenementen. Om de continuïteit te waarborgen heb ik voorgesteld om aan de raadplegingen een met steun van de Commissie te vormen netwerk van culturele hoofdsteden te verbinden. In plaats daarvan zitten we nu opgescheept met een karikaturaal netwerk met daarin enerzijds steden die legitiem zijn gekozen en anderzijds steden die zichzelf die titel hebben aangemeten. Het wordt tijd dat we de titel van Culturele Hoofdstad van Europa eindelijk eens gaan beschermen. 2-358
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het spreekt vanzelf dat ik het – met alle respect – volstrekt oneens ben met de vorige spreekster. Ik wil mevrouw Prets feliciteren met een grondig en nauwkeurig opgesteld verslag. Algemeen wordt erkend dat het programma van de Europese Cultuurstad, of de Europese Culturele Hoofdstad, zoals het later is gaan heten, een beproefd en buitengewoon nuttig concept is
04/04/2006 en we zijn dan ook veel dank verschuldigd aan degenen die het medio jaren tachtig hebben opgezet, met name de toenmalige Griekse minister van Cultuur, Melina Mercouri. Zij was zonder meer een inspirerende en getalenteerde vrouw die in haar stormachtige leven moedig heeft gestreden voor democratie en voor de bevordering van Europese eenheid door middel van cultuur. Programma's als het programma dat we vanavond bespreken leveren ontegenzeggelijk een bijdrage aan het dichter bij elkaar brengen van Europese burgers en het versterken van hun onderlinge banden. Zij helpen het begrip tussen onze burgers te bevorderen, en vergroten de waardering en het respect voor elkaars uiteenlopende, maar verbindende cultuurgeschiedenis. In de loop der jaren zijn enkele probleemgebieden geconstateerd en dit voorstel van de Commissie, dat uiteindelijk door het Parlement zal worden gewijzigd, zal het programma ongetwijfeld verder verbeteren en versterken. Hopelijk draag ik door een voor mij vreemde taal – Engels – te spreken bij aan het verenigen van onze Europese ambitie om op een zeker punt in de toekomst te komen tot een gemeenschappelijke taal voor communicatiedoeleinden. Op basis van de ervaring die is opgedaan in de twintig jaar dat het programma loopt, en vanwege de wijzigingen die door de recente uitbreiding noodzakelijk zijn geworden, is herziening nu dringend geboden. Twee van de noodzakelijkste wijzigingen zijn het verbeteren van de te volgen selectieprocedure, en het opzetten van een systeem dat ervoor moet zorgen dat zodra een stad is gekozen, er met succes een goed gepland programma wordt uitgevoerd. Ik wil de nadruk leggen op de wijsheid van twee innovaties in het voorstel: het systeem van "twee steden" en de prijs. Ik heb geen tijd om hierop nader in te gaan. Ik feliciteer de rapporteur nogmaals met haar uitstekende verslag. 2-359
Ljudmila Novak (PPE-DE). – (SL) In het cultureel en etnisch verscheiden Europa is het van groot belang om bruggen te slaan tussen de volkeren. Onze cultuur behouden en de culturele rijkdom van andere volkeren leren kennen, moet onze leidraad zijn en blijven. Cultuur is de meest bescheiden en efficiënte schakel tussen volkeren die in vrede en in onderlinge samenwerking willen leven. Een Culturele Hoofdstad van Europa maakt die banden mogelijk. Tegelijkertijd biedt het elk gastland de mogelijkheid meer te investeren in culturele faciliteiten en in projecten, met positieve effecten voor de economie op lange termijn. Het project zet de burgers ook aan tot culturele activiteiten en kennismaking met cultuur in al haar dimensies. Ik ben ook tevreden met het voorstel over de toekenning van een prijs wanneer aan de criteria voor Culturele
109 Hoofdstad van Europa voldaan is. De organisatoren klaagden tot nu toe het meest over een gebrek aan middelen, die de Europese Unie hun pas na de indiening van het verslag ter beschikking stelde. Onze gemeenschappelijke middelen vormen slechts een kleine bijdrage in vergelijking met wat de lokale gemeenschappen, de lidstaat of de privé-sector investeert in de Culturele Hoofdstad van Europa. Daarom mogen we het verwerven van middelen niet moeilijker maken door veeleisende administratieve procedures. We moeten integendeel het werk van de organisatoren vereenvoudigen, wat ook zal bijdragen tot een betere verhouding van de burgers tot de Europese instellingen. Het is een goed voorstel dat een gemengde jury de keuze van de stad bepaalt. Op die manier zal namelijk beter rekening gehouden worden met de internationale diversiteit en zal de keuze van de stad waarschijnlijk eerlijker verlopen, omdat op nationaal niveau sneller verschillende privileges een rol spelen. 2-360
Bogusław Sonik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in het jaar 2000 was mijn eigen stad Krakow, in Polen, culturele hoofdstad van Europa samen met acht andere Europese steden. Ik was zelf, met veel genoegen, directeur van het programma "Culturele Hoofdstad van Europa". Ik wil hier zeggen, dat de "Europese Culturele Hoofdsteden" het meest spectaculaire programma vormen dat de culturele eenheid van ons continent benadrukt, en bovendien is het een programma dat ontstaan is op initiatief van de burgers. Het is geen initiatief geweest van de ene of andere instelling, zoals de Commissie of het Parlement. De eer voor dit initiatief komt toe aan de Grieken, en in het bijzonder aan Melina Mercouri. Hen moeten we dankbaar zijn voor dit idee om te laten zien wat Europa is, waarop de culturele eenheid van ons continent berust. Deze prijs moet eigenlijk de naam van Melina Mercouri, de toenmalige minister van Cultuur, dragen, om op die manier haar en de Grieken te danken. Waar houdt de rol van de Europese Commissie op? Ik wil commissaris Figel' oproepen om zich te beperken tot een adviserende, ondersteunende rol, het voorkomen van fouten, het aanbevelen van goede praktijken voor het programma dat wordt voorbereid. De Commissie moet zich niet bemoeien met administratieve zaken. Dat doet de Commissie maar al te graag, maar het is hier niet op zijn plaats, want de prijs van vijfhonderdduizend euro bedraagt nauwelijks twee tot vijf procent van het hele budget voor de "Culturele Hoofdsteden van Europa". Mijnheer de commissaris, uw taak is het geven van informatie, het steunen van internetsites, en publicaties. U kunt wijzen op gemaakte fouten en ervaringen van de eerdere culturele hoofdsteden van Europa, die zijn aangesloten bij het genootschap van culturele hoofdsteden van Europa. Mijnheer de commissaris, u financiert 25 netwerken en ook dit genootschap zou
110
04/04/2006
daarbij moeten horen - het genootschap van culturele hoofdsteden van Europa, om die steden ten dienste te kunnen staan die in de nabije toekomst deze prachtige taak op zich mogen nemen. 2-361
Ján Figeľ, lid van de Commissie. – (SK) Ik denk dat het programma Culturele Hoofdstad van Europa even populair is op het gebied van cultuur als het Erasmusprogramma op het gebied van onderwijs. Beide programma’s zijn ongeveer twintig jaar oud, en als we zouden willen, zouden we veel kunnen zeggen over het verleden en de toekomst van deze programma’s. Ik ben ervan overtuigd dat niet alleen de commissie, maar ook het Parlement erop gebrand is ervoor te zorgen dat het programma Culturele Hoofdstad van Europa nog beter en populairder wordt, een richting die we volgens mij al zijn ingeslagen. Ik wil hier alleen aan toevoegen dat het feit dat tien steden in Duitsland en elf steden in Hongarije meedingen naar de titel voor 2010, duidt op belangstelling, wedijver en beweging en dynamiek op het gebied van cultuur en cultureel erfgoed die goed zijn voor heel Europa. Ik wil u allen bedanken en zeggen dat we eigenlijk al met veel van de dingen bezig zijn die de heer Sonik heeft genoemd op het gebied van informatie, advisering en bijstand. We willen ook de prijs of de financiële steun verhogen tot 1,5 miljoen euro. Dit alles hangt echter af van de uitkomst van de stemming van morgen en van de besprekingen over de financiële vooruitzichten. Desalniettemin ben ik van mening dat deze activiteit, deze component van culturele samenwerking, forse steun verdient. 2-362
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen, woensdag, plaats. Schriftelijke verklaringen (artikel 142) 2-363
Bogdan Golik (PSE). – (PL) Ik dank de rapporteur voor dit uitstekende verslag ter bevordering van de waarde van cultuur in de Europese Unie. In onze zoektocht naar nieuwe benaderingen mogen we niet vergeten, dat de nieuwe lidstaten tijdens het communistisch tijdperk te maken hebben gehad met vele vormen van druk op cultureel gebied, en dat de verscheidenheid van die culturen en hun identiteit werd onderdrukt. Een nauwere betrokkenheid van de nieuwe lidstaten bij de viering van de "Culturele Hoofdstad van Europa" biedt een unieke kans om te putten uit deze bron van ongebreidelde energie die uitgaat van de samenlevingen van de zogenaamde "jonge democratieën". Ik wil hier absoluut een heel bijzondere kandidaat noemen temidden van de steden die zich kandidaat stellen om dit evenement te mogen realiseren in 2010: de stad Goerlitz-Zgorzelec, de stad waar ik zelf ben geboren en getogen. Een stad, die ondanks de hardvochtige splitsing door de geschiedenis dankzij haar bewoners altijd menselijke, economische en vooral
culturele banden in stand hield tussen de twee stadsdelen. Getekend door de geschiedenis, verdeeld door een staatsgrens na de tweede wereldoorlog, krijgt deze stad dankzij de Europese Unie de kans om opnieuw als een geheel op de kaart van Europa geplaatst te worden, als een stad waarin eenheid, begrip en grensoverschrijdende en culturele samenwerking op alle gebieden aanwezig zijn. Deze stad is een voorbeeld van wat op het eerste gezicht onmogelijk lijkt - een overwinning voor gedeelde belangen en gezamenlijke wil tot dialoog op verdeeldheid en tegenwerking. Ik hoop dat alle Europese projecten zich hierdoor laten inspireren, en niet alleen de culturele. 2-364
Zita Gurmai (PSE). – (EN) De rol en de taak van het project "Europese Culturele Hoofdstad" zijn ontegenzeggelijk belangrijk; het project draagt bij tot het behoud van de verscheidenheid en de rijkdom van het Europees cultureel erfgoed. Het is bijzonder nuttig als het gaat om het leren over elkaars culturele tradities en waarden. Transparantie, duidelijkheid, toezicht en beste praktijken zijn fundamentele vereisten in alle selectieprocedures van de Europese Gemeenschap en ook de selectie van Europese culturele hoofdsteden moet aan deze vereisten voldoen. Ik kan alleen maar mijn krachtige steun betuigen aan het voorstel om Bulgarije en Roemenië in het programma op te nemen – waarmee tegemoet wordt gekomen aan de belangstelling die de twee potentiële nieuwe lidstaten hebben uitgesproken voor deelname aan deze actie – vanwege het symbolische belang om hen zich alvast onderdeel te laten voelen van Europa en om onze culturele waarden en verscheidenheid verder te verrijken. Uitbreiding van het project met het initiatief van de cultuurmaand kan ertoe bijdragen dat mensen meer te weten komen over het cultureel erfgoed van andere naties en dat het project wordt uitgebreid naar een breder internationaal niveau. 2-365
Gefluoreerde broeikasgassen - Emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen (debat) 2-366
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van: – het verslag (A6-0087/2006) van Avril Doyle, namens de Delegatie van het Europees Parlement in het bemiddelingscomité, over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen [PE-CONS 3604/2006 – C6-0065/2006 – 2003/0189A(COD)], en – het verslag (A6-0090/2006) van Avril Doyle, namens de Delegatie van het Europees Parlement in het bemiddelingscomité, over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de richtlijn van het Europees
04/04/2006 Parlement en de Raad betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad [PE-CONS 3605/2006 – C6-0066/2006 – 2003/0189B(COD)]. 2-367
Avril Doyle (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Commissie vragen eerst het woord te voeren. Ik meen dat zij een verklaring heeft die zij openbaar wil maken, waarop ik vervolgens graag zou willen kunnen reageren. 2-368
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik moet u de groeten overbrengen van mijn collega, de heer Dimas. Staat u mij toe het standpunt van de Europese Commissie over deze kwestie toe te lichten. Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor de delegatie van het Parlement die op 31 januari heeft deelgenomen aan de bijeenkomst van het bemiddelingscomité met de Raad. Ik wil in het bijzonder mijn dank betuigen aan ondervoorzitter Trakatellis en aan de rapporteur, mevrouw Doyle, en ik feliciteer hen met de uitkomst. De besprekingen in het bemiddelingscomité waren constructief en de uiteindelijke resultaten met betrekking tot enkele hoofdzaken – zoals normen voor de insluiting, etikettering, het op de markt brengen, de bevordering van alternatieven, alsmede een aantal andere belangrijke onderwerpen – zijn bevredigend. De Commissie kan dan ook haar steun geven aan de gemeenschappelijke tekst en ik spoor het Parlement aan het buitengewoon goede resultaat dat zijn onderhandelingsteam heeft geboekt te bekrachtigen. Ik ben van mening dat de verordening inzake f-gassen en de richtlijn betreffende klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen een aanzienlijke bijdrage zullen leveren aan de strijd van de EU tegen klimaatverandering en aan onze inspanningen om ons Kyoto-doel met betrekking tot het verminderen van emissies te halen. De inschatting van de Commissie is dat de wetgeving die we vandaag bespreken in 2012 zal leiden tot een afname van de emissies van gefluoreerde gassen met ongeveer 20 miljoen ton CO2-equivalent per jaar. Dat betekent een vermindering van 20 procent in vergelijking met 1995. Worden er geen maatregelen getroffen, dan zouden de emissies van gefluoreerde gassen in dezelfde periode met 50 procent stijgen. Vanaf 2020, als alle maatregelen volledig ten uitvoer zullen zijn gelegd, zal het effect een vermindering van 40 tot 50 miljoen ton CO2-equivalent bedragen. Het klimaatbeleid van de EU is gebaseerd op nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten. Alleen via gemeenschappelijke en gecombineerde maatregelen, zowel op Europees als op nationaal niveau, zal de Europese Unie haar broeikasgasemissies immers doeltreffend kunnen terugdringen. De Commissie juicht derhalve de maatregelen toe die de lidstaten hebben genomen om de nationale emissies te verminderen
111 teneinde hun steentje aan de gemeenschappelijke doelstelling bij te dragen. In dat verband heeft de Commissie echter de verantwoordelijkheid om zich eventueel het recht voor te behouden om te garanderen dat alle maatregelen die worden genomen om emissies van f-gassen tegen te gaan in overeenstemming zijn met het Verdrag. Daarom wil de Commissie de volgende verklaring afleggen over de kwestie van strengere nationale maatregelen: "De Commissie neemt kennis van de bereikte overeenstemming tussen het Europees Parlement en de Raad over de invoeging in de verordening van een bepaling die lidstaten de mogelijkheid biedt om tot 2012 nationale maatregelen te handhaven die verder gaan dan het bepaalde in deze verordening, mits dergelijke maatregelen vóór 31 december 2005 zijn vastgesteld. Uit het Verdrag vloeit voort dat indien een lidstaat het na vaststelling van een geharmoniseerde maatregel noodzakelijk acht nationale maatregelen te handhaven die gerechtvaardigd zijn op grond van belangrijke vereisten die zijn vastgelegd in artikel 30 van het EGVerdrag, of die verband houden met de bescherming van het milieu of met de werkomgeving, deze lidstaat de Commissie hiervan in kennis stelt, met opgaaf van de redenen voor hun handhaving. Daarnaast zijn in het Verdrag de regels vastgelegd met betrekking tot de aanvaarding of verwerping van deze maatregelen door de Commissie. De Commissie ziet zich derhalve genoodzaakt haar standpunt over deze kwestie voor te behouden, met inbegrip van eventuele rechten die zij krachtens het Verdrag heeft." Ik bedank het Parlement nogmaals voor haar open en constructieve opstelling inzake het f-gassenpakket. Deze opstelling heeft krachtige en doeltreffende wetgeving opgeleverd, hetgeen wederom aantoont dat de Europese Unie over het vermogen beschikt om op het vlak van het klimaatbeleid de daad bij het woord te voegen. 2-369
Avril Doyle (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de commissaris omdat hij mijn uitnodiging om het debat van vanavond te openen heeft aanvaard. Ik heb namelijk bedenkingen bij de verklaring die hij zojuist heeft voorgelezen en ik zal daar gedurende het debat op terugkomen, zoals, naar ik verwacht, ook andere collega's zullen doen. Deze wetgeving is een fascinerende casestudy voor mensen die geïnteresseerd zijn in de institutionele besluitvormingsprocessen van het Europees Parlement. Allereerst wil ik al mijn collega's bedanken, in het bijzonder de schaduwrapporteur, mevrouw Corbey, voor onze samenwerking tijdens een lang en soms behoorlijk moeilijk debat. Gefluoreerde gassen werden in de jaren negentig geïntroduceerd ter vervanging van CFK's en HCFK's, die de ozonlaag aantasten. Zij worden in allerlei verschillende toepassingen gebruikt; sommige daarvan zijn onmisbaar, voor andere geldt dat in mindere mate: in isolatieschuim, in aërosolen, in koel- en
112
04/04/2006
airconditioningsystemen; in brandblusapparaten en schakelapparatuur, en zelfs in de zolen van "air-tech" sportschoenen, alsmede uiteraard in dubbelglas. De lijst is erg lang.
leverde geen definitieve resolutie op over de cruciale en veelbesproken kwestie van de tweeledige rechtsgrondslag van de verordening, die dus gehandhaafd bleef.
Toen na het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering het debat over klimaatverandering zich ontwikkelde, werd het schadelijke effect van deze gefluoreerde gassen, vanwege hun hoge aardopwarmingsvermogen – GWP – erkend als een belangrijke bijdrage – tot wel 5 procent en meer – aan het broeikaseffect. Niet alleen hebben deze gassen een hoog GWP, het krachtigste gas – zwavelhexafluoride of SF6 – heeft een GWP dat bijna 24 000 keer zo hoog is als dat van CO2, het meest voorkomende broeikasgas. Daarnaast hebben zij een zeer lange halfwaardetijd.
Het voorstel dat ik als rapporteur heb gedaan om één milieugerelateerde rechtsgrondslag goed te keuren als de enige manier om rechtszekerheid te scheppen, kon niet rekenen op de vereiste gekwalificeerde meerderheid. Er zijn echter amendementen aangenomen waarmee werd geprobeerd het feit te benadrukken dat er op grond van de interne markt strengere nationale maatregelen zijn toegestaan, mits zij proportioneel, niet discriminerend en niet van puur economische aard zijn. In artikel 176 van het Verdrag wordt dit mechanisme toegelicht in verband met het milieu en het bepaalde in artikel 175.
Als er geen maatregelen worden genomen, schat de Commissie dat de emissies van gefluoreerde gassen in 2010 50 procent boven de niveaus van 1995 zullen liggen. Er worden echter ook veel hogere percentages genoemd. Met de maatregelen die in dit wetgevingspakket zijn overeengekomen, zullen deze emissies in 2012 met meer dan 20 procent zijn afgenomen ten opzichte van de niveaus van 1995. Onder de zes broeikasgassen die zijn opgenomen in de bijlage bij het Protocol van Kyoto uit 1997, zijn drie gefluoreerde gassen. In totaal wordt met de onderhavige wetgeving de vermindering van emissies van 25 gefluoreerde gassen gestimuleerd – hydrofluorkoolwaterstoffen, perfluorkoolstoffen en zwavelhexafluoride – door middel van insluiting, verantwoord gebruik, terugwinning, vernietiging en verwijdering. Het doel van de wetgeving is om lidstaten in staat te stellen hun Kyoto-doelen te halen door lekkage te voorkomen en het gebruik van gefluoreerde gassen te beperken. Hoewel het oorspronkelijke ontwerpvoorstel van de Commissie voorzag in één enkele verordening met de interne markt als rechtsgrondslag, namelijk artikel 95, is de Raad tot een gemeenschappelijk standpunt gekomen in de vorm van twee aparte teksten: een richtlijn gebaseerd op artikel 95 en een verordening met een tweeledige rechtsgrondslag die wordt gevormd door de artikelen 175 en 95. Het idee achter de splitsing van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie in twee verschillende teksten, die het Europees Parlement in zijn eerste lezing had voorgesteld, was om alle vereisten in verband met emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen over te hevelen van de voorgestelde verordening naar Kaderrichtlijn 70/156/EEG betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen. De voorgestelde verordening zou zich dan moeten toespitsen op de overige wettelijke toepassingen. Nadat de Raad het voorstel dus in tweeën had gehakt en de bijzonder dubieuze stap had genomen om de verordening te verdelen over twee rechtsgrondslagen – milieubescherming als belangrijkste, met een aantal aanvullende bepalingen die de interne markt als grondslag hebben – gaf de Raad het stokje weer terug aan het Parlement. De tweede lezing in het Parlement
Dit resultaat leidde om verschillende redenen tot grote onzekerheid. Ten eerste is er de algemene principekwestie dat met de invoering van een ongelijkmatig verdeelde, tweeledige rechtsgrondslag vanuit het oogpunt van de bevordering van betere, eenvoudigere en duidelijkere wetgeving een gevaarlijke richting wordt ingeslagen en een gevaarlijk precedent wordt geschapen in de Europese beleidsvorming. Ten tweede hebben we te maken met de consistente jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie (HvJ) op grond waarvan er sprake dient te zijn van één enkele rechtsgrondslag, waarin het belangrijkste doel of het zwaartepunt van de wetgeving tot uitdrukking komt. Het zwaartepunt van deze verordening is ontegenzeggelijk milieubescherming, hetgeen een milieugrondslag zou rechtvaardigen – een benadering van minimale harmonisatie. Tot slot was er de onbeantwoorde vraag of lidstaten waar al ambitieuzere wetgeving van kracht is – met name Oostenrijk en Denemarken – toestemming zouden krijgen om die maatregelen te handhaven, of dat de EU hen zou dwingen hun milieunormen te verlagen op een terrein dat van belang is voor de strijd tegen de klimaatverandering, op een moment waarop er reeds problemen zijn bij het halen van de Kyoto-doelen voor de vermindering van broeikasgassen. Vanwege de onoverbrugbare meningsverschillen in de Raad over dit laatste punt van strengere nationale maatregelen voor bepaalde lidstaten, werd een derde lezing in het bemiddelingscomité onvermijdelijk. Na vele uitputtende weken van informatie inwinnen en voorbereidende werkzaamheden en bijeenkomsten, bereikte het bemiddelingscomité op 31 januari 2006 overeenstemming over een gemeenschappelijke tekst voor de verordening inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen – f-gassen – waarin de drie belangrijkste meningsverschillen tussen het Parlement en de Raad aan de orde kwamen, namelijk: de mogelijkheid voor de lidstaten om nationale maatregelen die strenger zijn dan die waarin de verordening voorziet te behouden of in te voeren, technische bepalingen in verband met de insluiting van de f-gassen, verslag uitbrengen over en herziening van de verordening, definitie van "op de markt brengen", grensoverschrijdend vervoer of verzending van f-gassen voor terugwinning, etikettering,
04/04/2006 kennisgeving van maatregelen ter invoering van verdere verboden op f-gassen, en opleiding en certificatie. Het voornaamste punt waarop ik wederom wil wijzen is de kwestie van strengere nationale maatregelen. Ter bevordering van een race naar de top op milieugebied was het belangrijk dat er overeenstemming werd bereikt over het algemene principe dat lidstaten strengere nationale maatregelen kunnen handhaven of invoeren in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag. Voor het specifieke geval van de bestaande nationale maatregelen in Denemarken en Oostenrijk, waartegen de Commissie heeft overwogen juridische stappen te ondernemen, werd een vrijwaringsclausule ingevoegd op grond waarvan de twee lidstaten hun wetgeving tot 31 december 2012 zouden mogen handhaven. Beide landen beschikken al over strenge wetgeving inzake f-gassen – in het geval van Denemarken al sinds de jaren zeventig – en zij beschouwen deze als een cruciale maatregel in hun beleidsmix voor het bereiken van hun Kyoto-doelen met betrekking tot klimaatverandering. Ik ben van mening dat in de wetgeving waarover nu overeenstemming is bereikt en die wacht op definitieve goedkeuring door onze collega's in dit Parlement morgen, een billijk evenwicht is gevonden tussen milieubescherming en zaken met betrekking tot de interne markt. Met deze wetgeving wordt de inzet van de Europese Gemeenschap voor het tegengaan van klimaatverandering herbevestigd en zij zal een aanzienlijke stimulans geven aan de ontwikkeling van nieuwe milieutechnologieën, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan onze doelen met betrekking tot de Agenda van Lissabon op het gebied van de kenniseconomie. Dit zal gebeuren op een gelijkmatige, verstandige en proportionele manier, met inachtneming van bepaalde cruciale gebruikstoepassingen van deze gassen, die – laten we dat niet vergeten – onder bepaalde omstandigheden bruikbaar kunnen zijn juist omdat zij uitstekend isoleren. Onder meer in cruciale toepassingen als elektrische of elektronische schakelapparatuur zullen f-gassen gebruikt blijven worden in een ingesloten omgeving. Er is in dat geval namelijk geen beter of geschikter alternatief, en dat moet het criterium zijn. Het bemiddelingscompromis is toegejuicht door de drie instellingen, door mijzelf, door mijn collega's in het Europees Parlement, door minister Pröll namens de Europese Raad, en door de commissaris die is belast met het milieu, de heer Dimas. Het was het enige billijke en eervolle resultaat. Commissaris Dimas verwelkomde de overeenstemming – en ik citeer letterlijk – als "een duidelijk en positief politiek signaal", maar zinspeelde erop dat de Commissie later zou beslissen of zij een officiële verklaring zou doen uitgaan als de wetgeving definitief zou zijn aangenomen, zoals volgens de planning morgen zal gebeuren. Ik wil een kantekening plaatsen bij de verklaring die we zojuist hebben gehoord van commissaris Figel', die sprak namens commissaris Dimas. In het moeizame onderhandelingsproces met betrekking tot deze wetgeving, hadden de wetgevers – het Parlement en de
113 Raad – duidelijk het doel voor ogen om een zo breed mogelijke interpretatie mogelijk te maken van de bevoegdheden om milieumaatregelen te nemen op basis van een verordening met de interne markt als rechtsgrondslag. Ik verwerp iedere poging van de Commissie om de bepalingen van die rechtsgrondslag zo uit te leggen dat deze strikt beperkt zouden worden tot artikel 95, lid 4, waarin de procedure voor voorafgaande kennisgeving is vastgelegd. Een dergelijke verklaring betekent een misinterpretatie van het resultaat van de bemiddelingsprocedure, waarin sprake was van een duidelijke, zij het impliciete, intentie om strengere nationale maatregelen op basis van artikel 95, lid 10, toe te staan. Hoewel verklaringen van de Commissie in deze context niet bindend zijn, kunnen zij een rol spelen bij de interpretatie van dit onderwerp door het HvJ, mocht deze wetgeving, die al door twee wetgevers is bekeken, nog een vierde lezing krijgen bij het Europese Hof in Luxemburg, zoals ik van meet af aan heb gevreesd. Ik wil vanavond duidelijk maken dat de voornaamste doelen van deze verordening – het terugdringen van onze emissies van gefluoreerde gassen – volledig moeten worden geëerbiedigd en nageleefd. Ik betreur het dat de Commissie nog altijd geen gebaar heeft gemaakt door haar schriftelijke aanmaning aan de Deense regering in te trekken. Ik verzoek commissaris Figel' met klem vanavond officieel te verklaren dat de Commissie voornemens is dit zo snel mogelijk te doen. De richtlijn betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen was het tweede onderdeel van het pakket van twee voorstellen dat voortkwam uit de eerste lezing van de Raad van de aanbevelingen van mijn voorganger als rapporteur, de heer Goodwill. Ik verheug mij over het baanbrekende besluit om een gefaseerd verbod in te voeren op het gebruik van gefluoreerde gassen met een aardopwarmingsvermogen van meer dan 150 keer het vermogen van koolstofdioxide in motorvoertuigen. Dit verbod zal vanaf 2011 gelden voor nieuwe voertuigtypen en vanaf 2017 voor alle nieuwe voertuigen. Door de maatregel in overeenstemming te brengen met het typegoedkeuringssysteem voor motorvoertuigen, dat zich voldoende heeft bewezen, zal ook het concurrentievermogen gehandhaafd blijven en de naleving door de Europese autofabrikanten worden gegarandeerd. De risicodrempel zal een einde maken aan het gebruik van het gas dat nu het meest wordt toegepast in airconditioningsystemen en zal vervanging door minder schadelijke gassen mogelijk maken. In de praktijk zullen de meeste voertuigfabrikanten waarschijnlijk overschakelen op systemen op basis van koolstofdioxide. Het belangrijkste punt is echter dat we de ontwikkeling van deze nieuwe systemen mogelijk maken zonder een bepaalde technologie voor te schrijven en zonder onze WTO-verplichtingen te schenden. 2-370
Richard Seeber, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, ik wil onze rapporteur, mevrouw Doyle, hartelijk
114 bedanken. Uit haar verklaring blijkt met hoeveel verve zij zich zowel in de commissie als in de plenaire vergadering voor deze zaak heeft ingezet. De kwestie is in het bijzonder voor Oostenrijk en Denemarken van belang, omdat dit de twee lidstaten zijn die op dit gebied strengere regels hanteren. Ze hebben daarmee laten zien dat strengere regels mogelijk zijn zonder economische schade aan te richten. Ik vraag me daarom echt af, waarom de Commissie met deze verklaring nu weer probeert de overeenstemming die op Europees niveau is bereikt, teniet te doen. Milieubeleid en tevredenheid van burgers zijn ondeelbaar en wij zijn als Europa ondeelbaar. Ik ben dan ook zeer verbaasd over de houding van de Commissie. We hebben immers op succesvolle wijze een bemiddelingsprocedure tussen Raad en Parlement afgerond. De gemeenschappelijke ontwerptekst van het Europees Parlement en de Raad die op 31 januari 2006 door het bemiddelingscomité werd goedgekeurd, voorziet erin dat lidstaten tot eind 2012 nationale maatregelen mogen handhaven die verder gaan dan de maatregelen die in de verordening zijn vastgelegd. Het toegevoegde lid 3 in artikel 9 biedt de lidstaten en in het bijzonder Oostenrijk en Denemarken de mogelijkheid hun huidige strengere verbodsbepalingen inzake het op de markt brengen van gefluoreerde gassen te handhaven. Zonder een dergelijke vrijwaringsclausule zouden de lidstaten de huidige verbodsbepalingen die verder gaan dan de bepalingen in bijlage II van de verordening, moeten intrekken of ter goedkeuring aan de Commissie moeten voorleggen. Overeenkomstig artikel 95, lid 10, van het EG-Verdrag kunnen harmonisatiemaatregelen, zoals deze verordening over gefluoreerde broeikasgassen, een vrijwaringsclausule bevatten die de lidstaten machtigt tijdelijk afwijkende maatregelen te treffen. Die machtiging dient volgens de in de verordening opgenomen procedure en in de daar voorgeschreven vorm te worden verstrekt. Desalniettemin refereert de Commissie in haar verklaring aangaande artikel 9, lid 3 niet aan de in de verordening vastgelegde procedure, maar herhaalt ze woordelijk de tekst van artikel 95, lid 4. Daarin wordt gesteld dat strengere nationale bepalingen, die bovendien hun rechtvaardiging moeten vinden in nieuwe wetenschappelijke inzichten, ter goedkeuring aan de Commissie moeten worden voorgelegd. Dat gaat naar mijn mening duidelijk te ver en beantwoordt niet aan hetgeen Raad en Parlement zijn overeengekomen. 2-371
Dorette Corbey, namens de PSE-Fractie. – Voorzitter, allereerst wil ik mijn hartelijke dank uitspreken aan Avril Doyle. Zij heeft als rapporteur een aantal belangrijke aanzetten gegeven om de milieukwaliteit van deze voorstellen overeind te houden. Ik denk met plezier terug aan haar vasthoudendheid tijdens de trialogen. We hebben een resultaat waar we trots op mogen zijn. Morgen kunnen we twee mijlpalen definitief vastzetten. Tenminste, dat dacht ik voordat we de verklaring hoorden.
04/04/2006 Een eerste mijlpaal is op het gebied van het klimaatbeleid bereikt. Er is een brede consensus in het Parlement dat we de klimaatverandering serieus moeten nemen. Er zijn dringend maatregelen nodig om de hoeveelheid broeikasgassen terug te dringen. Met het aan banden leggen van f-gassen zetten we een belangrijke stap. F-gassen zijn sterke broeikasgassen die gebruikt worden in allerlei producten, zoals airconditioning- en koelsystemen, brandblusapparaten, schuim voor de bouw en zelfs in schoenzolen. Het is goed dat het Parlement en de Raad een duidelijke lijn getrokken hebben. Broeikasgassen moeten zoveel mogelijk teruggedrongen worden. Innovatie is belangrijk en daarmee warmt de aarde minder op. De tweede mijlpaal is politiek van groot belang en die betreft de interne markt. We hebben in de eerste lezing stevig ingezet. In plaats van de rechtsgrond interne markt kozen we voor de rechtsgrond milieu. Het merendeel van de PSE-Fractie steunde dit van harte. De reden is dat een aantal landen zelf al verdere maatregelen had genomen. Met de rechtsgrond interne markt dreigden onder andere Oostenrijk en Denemarken hun verdergaande maatregelen te moeten intrekken. Dat is echt onaanvaardbaar. De interne markt hoort uit te gaan van een hoog niveau van milieubescherming. Als dat niet het geval is, moeten de lidstaten zelf de mogelijkheid hebben om verdergaande maatregelen te nemen. Europa is er niet om de lidstaten verslechteringen op te dringen of om de lidstaten de mogelijkheid te ontnemen een fatsoenlijk milieubeleid te voeren. Het is in ieder geval gelukt om dat duidelijk te maken. Parlement en Raad willen dat lidstaten verdergaande maatregelen kunnen nemen. De Commissie moet natuurlijk heel zorgvuldig kijken en ervoor zorgen dat de beperkingen van markttoegang in verhouding zijn. Commissaris, uw verklaring vind ik eerlijk gezegd bedroevend mager. Ik had op zijn minst verwacht dat u de politieke bereidheid zou tonen om lidstaten die verdergaande maatregelen willen nemen ruim baan te geven. Het oplezen van artikel 95, dat we allemaal kennen, was echt niet nodig geweest en we verwachten van u eigenlijk de politieke bereidheid om lidstaten die ruimte te geven. Die ruimte is heel hard nodig, want innovatie is belangrijk voor het klimaatbeleid, maar uiteindelijk ook voor onze economie en voor de agenda van Lissabon. Dus wat dat betreft, graag een intrekking van de verklaring die u zojuist heeft voorgelezen. Ik denk dat hierover het laatste woord nog niet is gezegd. 2-372
Niels Busk, namens de ALDE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik mijn dank betuigen aan de rapporteur van het Parlement, mevrouw Doyle, die in deze zaak uitstekend werk heeft verricht. Het was een waar genoegen om deel uit te maken van de bemiddelingsdelegatie. Namens de ALDE-Fractie wil ik graag mijn hartelijke dank uitspreken voor de goede samenwerking. Het resultaat van het bemiddelingscomité is een overwinning voor het milieu
04/04/2006 van Europa en voor de burgers van Europa. Er is rekening gehouden met Denemarken en Oostenrijk, die verder zijn gegaan met verboden op gefluoreerde broeikasgassen, en andere landen kunnen in hun spoor volgen. Dit bewijst dat de EU het milieu de hoogste prioriteit toekent. Als het Europees Parlement morgen de tekst van het bemiddelingscomité met een hopelijk zeer grote meerderheid aanneemt, zal milieucommissaris Dimas naar ik aanneem van de gelegenheid gebruik maken om het aanmaningsschrijven aan Denemarken in te trekken. Dat moet een natuurlijk gevolg van deze nieuwe wetstekst zijn. Nu de communautaire wetgeving is gewijzigd, is er geen grondslag meer om een zaak tegen Denemarken aan te spannen bij het Hof van Justitie. Het was deprimerend om in de wandelgangen te horen dat de juridische dienst van de Commissie heeft geweigerd om het bemiddelingsresultaat te accepteren of heeft getracht het verkeerd te interpreteren. Ik wil de Commissie er graag aan herinneren dat het volstrekt ongehoord en absoluut onaanvaardbaar zou zijn, en trouwens vernietigend voor de samenwerking met en het vertrouwen in de Commissie, als de nieuwe communautaire wetgeving niet door de Commissie wordt uitgevoerd. De overeenkomst en de inhoud van het bemiddelingsdocument zijn goedgekeurd door de Raad en het Europees Parlement. De Commissie was partij bij de overeenkomst van 31 januari 2006 en is daarom medeverantwoordelijk. Daarom, mijnheer de Commissaris, verzoek ik u om de aanmaning aan Denemarken in te trekken na de stemming van morgen, wanneer een grote meerderheid in het Parlement de tekst heeft aangenomen. Elke andere gang van zaken zou onaanvaardbaar zijn met het oog op de toekomstige samenwerking. 2-373
Caroline Lucas, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Doyle bedanken voor haar uitstekende samenwerking en voor haar grote bereidheid om te proberen tot compromissen te komen waarmee wij allen konden instemmen. Dat gezegd hebbende, kan mijn fractie leven met de richtlijn betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen – hoewel die in onze ogen nog altijd te zwak is – maar kunnen we niet akkoord gaan met het resultaat van de bemiddelingsprocedure over de verordening inzake f-gassen. Dit alles ondanks de goede diensten van mevrouw Doyle om een beter resultaat te bereiken, die uiteindelijk echter niet mochten baten. De Europese instellingen beroepen zich graag op hun internationale leiderschap op het vlak van het klimaatveranderingsbeleid, de grootste bedreiging waarvoor we ons gesteld zien; desondanks is deze verordening een drama van gemiste kansen waardoor de klok voor ons klimaatbeleid enkele decennia wordt teruggedraaid. We hebben het hier over gassen met een enorm aardopwarmingsvermogen. Eén ervan is zwavelhexafluoride, een 23 000 keer krachtiger
115 broeikasgas dan koolstofdioxide. Desalniettemin mag het in bepaalde toepassingen gebruikt blijven worden. Wat er nu aan ons voorligt is een verordening met een rechtsgrondslag die onzekerheid oplevert met betrekking tot het recht van Oostenrijk en Denemarken om hun strengere nationale wetten over zes jaar nog te behouden, en die actief de mogelijkheid van andere lidstaten zal ondergraven om dergelijke wetten aan te nemen. We hebben nu een verordening waarin voorbij wordt gegaan aan het feit dat voor de meeste toepassingen van f-gassen al alternatieven bestaan, waarin verzuimd wordt vervanging te stimuleren en waardoor de invoering van veilige en innovatieve alternatieven jaren vertraging zal oplopen, niet alleen in de Europese Unie, maar ook in de ontwikkelingslanden, waar de emissies van f-gassen volgens de voorspellingen de komende decennia enorm zullen toenemen. We zitten met een verordening die een schandalige capitulatie betekent aan de f-gasindustrie. Ik herhaal dus nogmaals de vraag die ook al door anderen is gesteld: kan de Commissie voor eens en altijd duidelijk maken of zij de procedures tegen Oostenrijk en Denemarken zal staken? Begin februari hebben mijn collega's en ik een brief aan commissaris Dimas geschreven om hem deze vraag te stellen. We hebben echter nog altijd geen antwoord gekregen. Dat is onaanvaardbaar en de procedures moeten onmiddellijk worden gestaakt. 2-374
Jonas Sjöstedt, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie heeft bij de stemming geen steun verleend aan dit compromis in het bemiddelingscomité, en we zullen er ook morgen in de plenaire vergadering niet voor stemmen. We zijn niet tevreden met de inhoud en we zijn absoluut niet tevreden met de rechtsgrondslag. Dit is geen kritiek op de rapporteur. Wij vinden dat mevrouw Doyle het best mogelijke heeft gedaan in een moeilijke situatie en dat ze zich tot het uiterste heeft ingespannen bij het opeisen van het recht om betere milieueisen te behouden en te introduceren. Gezien de zeer zwakke positie die zij innam na de tweede lezing in het Parlement, was het echter niet mogelijk om het enige redelijke te bereiken, dat wil zeggen om het milieuartikel 175 als enige rechtsgrondslag te gebruiken. Voor ons is het enige aanvaardbare resultaat dat milieuwetgeving inderdaad milieuwetgeving is. Naar ons inzicht zijn er twee problemen verbonden aan dit compromis. Het eerste probleem is dat men volgens ons in verschillende delen van het compromis verder had kunnen gaan; deze zeer gevaarlijke broeikasgassen kunnen sneller worden afgeschaft. Het ernstigste van alles is echter dat men actief dreigt te verhinderen dat landen hun nationale wetgeving op dit gebied aanscherpen. Dat is strijdig met de geest van het Protocol van Kyoto en zal mogelijk een hindernis vormen voor landen die de klimaatveranderingen willen bestrijden, en zoals wij allen weten vormen
116 klimaatveranderingen de ernstigste milieubedreiging waar we tegenover staan. Wat Denemarken en Oostenrijk betreft: die krijgen een garantie tot het jaar 2012, daarna is het afgelopen met die garantie. We weten niet wat er daarna gebeurt. Dan bestaat opnieuw het risico dat deze landen actief worden gedwongen om hun bestaande wetgeving af te zwakken. Wat andere landen betreft, betekent dat feitelijk een stop op de hervormingen als de Commissie niet anders besluit. Dat is een onaanvaardbare situatie. Het betekent ook dat landen in de EU het moeilijk krijgen om nieuwe technologie te ontwikkelen – iets wat ze volgens dit document nu juist moeten doen – om voorop te kunnen lopen met het verbieden van gevaarlijke gassen en om alternatieve oplossingen te kunnen afdwingen waarbij gebruik wordt gemaakt van dergelijke technologie. De Raad en de Commissie verhinderen dat men nieuwe technologie ontwikkelt. Wij zijn het in onze debatten meestal eens over de ernst van de milieuproblemen als we de onderzoeksverslagen zien waarin staat dat de situatie ernstiger is dan we een paar jaar geleden dachten. En dan komt deze verklaring van de Commissie waaruit blijkt dat ze niets heeft geleerd van de klimaatproblemen. Wat u zegt, is dat de markt nog steeds belangrijker is dan het milieu. Het recht van ondernemingen om gevaarlijke gassen te verkopen is belangrijker dan de mogelijkheden van de politiek om het broeikaseffect en de klimaatveranderingen te bestrijden. Het is opmerkelijk dat men in het jaar 2006 zoiets kan zeggen.
04/04/2006 broeikasgassen tot een minimumregel maken, waarbij de landen toestemming krijgen om verder te gaan in de bescherming van ons gemeenschappelijk klimaat. Er zijn 367 stemmen nodig om ons volksvertegenwoordigers echte invloed te geven, en we hebben er 370 gekregen. Daarom zijn we veel dank verschuldigd aan de voorzitter van de Milieucommissie, de heer Florenz, en de rapporteur, mevrouw Doyle, omdat zij bleven vasthouden aan hun steun voor minimumregels, ook al stonden ze onder grote druk – onder meer vanuit hun eigen fractie. Ik wil ook speciaal mijn gelukwensen uitspreken omdat er nu een duidelijk precedent is geschapen voor onze mogelijkheid om minimumregels in te voeren, ook met de bepalingen van de interne markt als rechtsgrondslag. We krijgen meer mogelijkheden om rekening te houden met veiligheid, gezondheid, milieu, arbeidsmilieu, consumentenbescherming en dierenwelzijn. We nemen enige afstand van gelijkschakeling en de zogenaamde totale harmonisatie. Ik hoop dat dit geen geïsoleerd verschijnsel is, maar dat het integendeel een nieuwe richting wordt voor de Europese samenwerking. De burgers zullen ons dankbaar zijn als wij met meerderheidsbesluiten een gemeenschappelijk beschermingsniveau garanderen en tegelijkertijd landen toestemming geven om voorop te lopen. Op die manier merken alle burgers dat er vooruitgang wordt geboekt. Denen noch Oostenrijkers zullen het begrijpen als de Commissie haar strijd tegen de klimaatveranderingen tot politieke prioriteit maakt en tegelijkertijd Denemarken en Oostenrijk straft omdat die een bijzondere inspanning leveren.
(Verspreid applaus) 2-375
Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een heel goed nieuwtje: de voorzitter van de Commissie, de heer Barroso, en de vice-voorzitter, de heer Verheugen, hebben vandaag beloofd dat ze de drie uitstaande aanmaningsbrieven inzake gefluoreerde broeikasgassen zullen intrekken. Daarmee sluit de Commissie zich aan bij het compromis dat de Raad en het Parlement in de bemiddelingsprocedure hebben gesloten. De toezegging is vooral verheugend omdat de Commissie een verklaring had aangenomen waarin ze zich het recht voorbehield om het Oostenrijkse en Deense verbod op gefluoreerde broeikasgassen onwettig te verklaren. De verklaring was een provocatie, die we nu terzijde kunnen leggen. Ik wil de heren Barroso en Verheugen graag bedanken voor hun persoonlijke steun in dezen. En ik wil graag mijn dank betuigen aan de voorzitter van de Europese Raad, de heer Schüssel, die zijn persoonlijke steun heeft gegeven in een zaak die men in eerste instantie had laten vallen in de Raad, toen Oostenrijk het voorzitterschap overnam. En verder is er feitelijk reden om onszelf in deze zaal te bedanken, omdat wij voor het zeer veel besproken amendement 45 hebben gestemd, die de overwinning mogelijk heeft gemaakt. Met amendementen zullen we het besluit inzake gefluoreerde
De heren Verheugen, Dimas en Barroso zouden dat ook niet begrijpen. De eurocraten in de diensten van de Commissie zijn nu hopelijk op hun nummer gezet. Wij volksvertegenwoordigers hebben een doorslaggevende rol gespeeld, en we kunnen trots zijn op onze gemeenschappelijke inzet. Onze volgende taak is nu om alle landen ervan te overtuigen dat er technische alternatieven zijn, zodat we een gemeenschappelijk EUverbod op gefluoreerde broeikasgassen kunnen krijgen, liefst vóór 2012, wanneer de Overeenkomst van Kyoto moet worden vernieuwd in een geest van consideratie met de komende generaties. Ik hoop dat de heren Barroso en Verheugen overeind blijven in de strijd tegen degenen die hen door het slijk proberen te halen. 2-376
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn collega, mevrouw Doyle, bedanken voor haar rol als parlementair bemiddelaar in dit veeleisende verordenings- en richtlijnenpakket. De onderhavige verordening en richtlijn zijn beide belangrijke stappen naar ons doel de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Ik weet uit ervaring dat het leiden van het bemiddelingsproces een taak is die veel van de rapporteur eist. Gefluoreerde broeikasgassen zijn een voorbeeld van hoe moeilijk het is milieuproblemen op te lossen. Bij het
04/04/2006 oplossen van één probleem kunnen er makkelijk nieuwe problemen voor in de plaats komen. Toen wij indertijd overstapten op het gebruik van gefluoreerde koolwaterstoffen in koelsystemen, aërosolen en andere toepassingen, konden wij het gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen, die de ozonlaag dunner maken, aanzienlijk verminderen. Het Protocol van Montreal was een poging van CFK's af te komen, want deze gassen zijn schadelijk voor de stratosferische ozonlaag. Dat was goed, maar gassen die de ozonlaag dunner maken, werden vervangen door krachtige broeikasgassen. Hun potentieel om de aarde op te warmen is honderd of zelfs meer dan duizend maal groter dan van CO2 en de tijd die de gassen nodig hebben om in de atmosfeer afgebroken te worden, kan zeer lang zijn. Gefluoreerde gassen nemen ten minste 5 procent van het broeikaseffect voor hun rekening. De dreiging van klimaatverandering maakt het voor ons noodzakelijk het gebruik van fluorkoolwaterstoffen te verminderen. De tekst voor een verordening, die het bemiddelingscomité nu heeft aangenomen, stimuleert de voortdurende ontwikkeling van alternatieve technologieën en de ingebruikname van al bestaande technologieën, waarbij echter duurzame modellen mogelijk moeten worden gemaakt om het doel te bereiken. Hopelijk zijn wij nu wijzer geworden en kunnen wij de mogelijke gevaren van alternatieven beter voorspellen. Een van de grootste problemen van de onderhavige verordening was de rechtsgrondslag ervan. Ik hoop dat de twee gekozen rechtsgrondslagen ondanks alles een werkbaar compromis blijken te zijn en niet voor overlappingen zorgen. Ik heb indertijd voor één rechtsgrondslag, artikel 95, gestemd, maar met de hoogste normen. Ik heb mij er altijd over verbaasd waarom milieugrondslagen altijd automatisch als milieuvriendelijker worden beschouwd en grondslagen voor de interne markt als het belang van de industrie worden gebrandmerkt. Het is in het grootste belang voor het milieu dat een geharmoniseerde markt wordt gecombineerd met ambitieuze doelen. Dan pas is er een goede stimulans voor onze industrie om onder gelijke concurrentievoorwaarden op milieuvriendelijke wijze te concurreren. 2-377
Eva Lichtenberger (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de discussie die voorafging aan de toetreding van Oostenrijk tot de Europese Unie, was een van de belangrijkste argumenten van de tegenstanders van toetreding het risico van een verlaging van de milieunormen. Met een triest voorbeeld daarvan worden we nu geconfronteerd. Momenteel discussiëren we over gassen die schadelijk zijn voor het klimaat. Tegelijkertijd zien we in het nieuws de gevolgen van klimaatverandering, namelijk overstromingen in Duitsland en Oostenrijk.
117 De bescherming van het klimaat zou juist nu de allerhoogste prioriteit moeten hebben. Wat zullen geïnteresseerde burgers vandaag wel niet van u denken, wanneer u met een beroep op de interne markt vrij baan geeft aan stoffen die schadelijk zijn voor het klimaat? Oostenrijk en Denemarken hebben consequent gehandeld. Het bedrijfsleven in deze landen bezat genoeg flexibiliteit om zich aan te passen en de producten te leveren. Wilt u nu de dinosauriërs op de markt, die zich niet willen verroeren, beschermen tegen degenen die flexibel genoeg waren om zich te vernieuwen? Ik doe een dringend beroep op u om deze fout te herstellen. Gelet op de gevaren die het wereldklimaat bedreigen, is het volkomen absurd om de pioniers op het gebied van milieubescherming af te straffen. 2-378
Karin Scheele (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, u krijgt aan het eind van het debat nog een hele reeks bijdragen van Oostenrijkse afgevaardigden. Oostenrijk mag dan jammer genoeg niet bij alle milieumaatregelen als schoolvoorbeeld gelden, maar met betrekking tot de gefluoreerde broeikasgassen beschikken wij over strengere maatregelen dan de maatregelen die in de harmonisatiewetgeving worden voorgesteld. Naar mijn mening zijn er voor de Europese Unie twee mogelijkheden: of we streven bij harmonisatie naar een hoog ambitieniveau, of we stellen de lidstaten in de gelegenheid strengere en ambitieuzere doelstellingen en maatregelen te handhaven. Zoals al herhaaldelijk is gezegd, gelukkig ook door de rapporteur, die dit standpunt altijd heeft verdedigd, hebben Oostenrijk en Denemarken een algemeen verbod op het gebruik van gefluoreerde broeikasgassen uitgevaardigd. De ervaring van deze landen toont aan dat er voor deze gassen alternatieven zijn. De ontwerptekst die eind januari door het bemiddelingscomité werd goedgekeurd, voorziet erin dat de lidstaten tot 2012 strengere nationale maatregelen mogen handhaven. Deze regeling is mogelijk op grond van artikel 95, lid 10, van het Verdrag – de zogenoemde vrijwaringsclausule, waardoor het is toegestaan tijdelijk vast te houden aan strengere maatregelen. Het Europees Parlement en de Raad zijn het over een dergelijke vrijwaringsclausule eens geworden. Daardoor is – in ieder geval voorlopig – gegarandeerd dat Oostenrijk en Denemarken hun strengere regels kunnen handhaven. Dat betekent ook dat het wetenschappelijk bewijs dat volgens artikel 95, lid 4 is vereist, niet hoeft te worden geleverd. Ik ben blij dat de heer Bonde kennelijk over recentere informatie beschikt waaruit zou blijken dat de Commissie met een betere verklaring komt. De verklaring die we vandaag aan het begin van dit debat van de commissaris hebben gehoord, is niet bevredigend. Ook dat werd in een groot aantal bijdragen benadrukt. Ik roep de Commissie op zich door de opstelling van het Parlement en de Raad te laten
118 overtuigen en de lidstaten de nodige speelruimte toe te staan. 2-379
Margrete Auken (Verts/ALE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik was eigenlijk van plan een andere toespraak te houden, maar nu ik het debat gehoord heb, moet ik mijn dank betuigen aan mevrouw Doyle voor haar zeer goede prestatie. Ik zie echter niet dat haar inspanningen resultaten hebben opgeleverd. Want als men naar de Commissie luistert, dan wordt er uitdrukkelijk gezegd dat alleen de landen die nu strengere regels hebben, daaraan mogen blijven vasthouden. Er wordt nergens gezegd dat men verder kan gaan. Er is geen garantie dat Denemarken verder kan gaan. Als ik denk aan de ijver waarmee men het voorstel van mevrouw Doyle bij de tweede lezing heeft bestreden, begrijp ik niet waaraan de heer Bonde, de heer Busk en de anderen hun optimisme ontlenen. Er zijn geen geruststellende signalen. We worden hier geconfronteerd met een voorstel dat een affront is voor allen die zich inspannen voor een beter milieu. Er zijn andere oplossingen mogelijk. Er zijn alternatieven. We hebben goed functionerende koelkasten in Denemarken en Oostenrijk, en desalniettemin heeft men ervoor gekozen om de producenten van gefluoreerde broeikasgassen tegemoet te komen in plaats van het milieu te ontzien. Ik zie niets in de verklaring van de Commissie dat ook maar enige belofte in een andere richting inhoudt. Daarom wil ik niemand anders bedanken dan mevrouw Doyle voor haar uitstekende maar zoals gezegd geheel vergeefse inzet.
04/04/2006 Avril Doyle (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zou de commissaris nu kunnen reageren op enkele zaken die aan de orde zijn gesteld? Ik weet dat het erg laat is en dat we uw geduld op de proef stellen. Zo niet, dan zullen deze punten morgen voorafgaand aan de stemming aan de orde komen. Ook wil ik nu, om ervoor te zorgen dat het bericht doorkomt, officieel aankondigen dat we het Oostenrijkse voorzitterschap morgen zullen verzoeken hierop specifiek te reageren. Zouden de bevoegde organen deze boodschap kunnen overbrengen, zodat hierover geen misverstand bestaat: we willen graag dat de Raad morgen aanwezig is. Nog afgezien van zijn voorzitterschap, is dit met name voor Oostenrijk een belangrijke zaak. Er zijn vele belangrijke punten rechtstreeks aan commissaris Figel' voorgelegd; het zou mij een waar genoegen zijn als hij hierop zou kunnen reageren. Er bestaat in het Parlement veel ongenoegen over de verklaring van de Commissie. (Applaus) 2-382
De Voorzitter. − De Raad is morgen present. Misschien kan de commissaris nu nog een reactie geven. Voor zover ik weet is morgen de heer Dimas aanwezig. Mijnheer Figeľ, heeft u nog iets op te merken? 2-383
Carl Schlyter (Verts/ALE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil mevrouw Doyle bedanken voor haar heroïsche optreden in deze vergadering. De Raad en de Commissie hebben oude en ouderwetse technologie op de interne markt verdedigd in plaats van dat ze het klimaat hebben verdedigd. De geschiedenis zal hard oordelen over een dergelijk optreden.
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kan u verzekeren dat we duurzaamheid niet alleen beschouwen als een Verdragsbeginsel, maar zelfs als het belangrijkste individuele en maatschappelijke beginsel voor het verwezenlijken van maatschappelijk en ecologisch verantwoorde economische vooruitgang. Ik zeg dat als lid van de Commissie, als vader en als politicus, niet alleen omdat ik mijn collega, de heer Dimas vervang. Zaken die niet milieuvriendelijk zijn, zijn economisch niet verantwoord. U kunt erop vertrouwen dat we het menen.
Een voorbeeld: waarom voeren wij geen verbod in op gefluoreerde broeikasgassen in koelkasten die aan de consumenten worden verkocht? Nu reeds is 90 procent van de markt vrij van gefluoreerde broeikasgassen, het is heel eenvoudig om te besluiten die gassen gewoon te verbieden. Waarom staan wij zwavelhexafluoride toe, die 23 000 keer zoveel schade aan het milieu toebrengt als kooldioxide? De enige manier om een alternatief te krijgen is natuurlijk het instellen van een tijdslimiet. Dan komen de onderzoekers wel met de juiste alternatieven. Overigens zijn er op dit moment al een aantal alternatieven.
Wat de verklaring betreft, verkeer ik niet in de positie om deze in te trekken, aangezien ik deze namens de Europese Commissie heb afgelegd. Ik kan u er echter van verzekeren dat de goedkeuring van de nieuwe rechtsgrondslag – de stemming over de tekst van het bemiddelingscomité – gevolgen zal hebben voor de lopende zaken, die diverse malen genoemd zijn. We zullen deze zaken opnieuw bekijken of onderzoeken in het licht van de nieuwe situatie – het resultaat van de bemiddeling – met name omdat er op dit terrein nieuwe communautaire wetgeving zal komen. Meer kan ik er op dit moment niet over zeggen.
Verder vraag ik mij af of er geen tikfout in de getallen van de Commissie zit, want u zou het toch met vreugde hebben begroet als landen striktere wetgeving invoeren om de doelstellingen van Kyoto te bereiken? Ik ga ervan uit dat er een tikfout in het getal zit, want de Commissie kan toch niet verantwoordelijk zijn voor zo’n meer dan ouderwets beleid.
2-384
2-380
2-381
Avril Doyle (PPE-DE), rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er was sprake van een specifieke beschuldiging, die volgens mij om een reactie vraagt, namelijk dat de juridische dienst van de Commissie achter de schermen bezig zou zijn om het resultaat van de bemiddelingsprocedure te ondergraven. Klopt dat? Is er sprake van een verschil van mening over dit onderwerp tussen het DG Ondernemingen en het
04/04/2006
119
DG Milieu, en heeft het DG Ondernemingen de slag gewonnen? 2-385
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Ik ben niet op de hoogte van meningsverschillen. Ik ken alleen het standpunt van de Commissie, dat ik hier heb verdedigd of verwoord. We zullen overeenkomstig dit standpunt blijven voortgaan. Het is belangrijk dat u het standpunt van de Commissie in aanmerking neemt, en geen acht slaat op geruchten uit de wandelgangen, of op andere berichten of signalen. Ik weet daar niets van. 2-386
De Voorzitter. − Het debat is gesloten. De stemming vindt morgen plaats. 2-387
Agenda van de volgende vergadering: zie notulen 2-388
Sluiting van de vergadering 2-389
(De vergadering wordt om 23.45 uur gesloten)
120
04/04/2006 INHOUD
DINSDAG 4 APRIL 2006............................................ 5 Opening van de vergadering ....................................... 5 Samenstelling fracties .................................................. 5 Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen........................ 5 Situatie in de vluchtelingenkampen op Malta (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen ... 5 Besluit inzake het verzoek om urgentverklaring....... 5 Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten - Globale richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2006 (debat)............... 6 Overgangsregeling die het vrij verkeer van werknemers op de arbeidsmarkten van de Europese Unie beperkt (debat)...................... 22 Stemmingen ................................................................ 35 Stemverklaringen....................................................... 36 Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen........................................................ 45 Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen................................. 45 Gewijzigd voorstel voor een richtlijn inzake diensten in de interne markt en mededeling betreffende Richtlijn 96/71/EG (Terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten) (debat) ...................................... 45 Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2003-2004) - De wetgeving verbeteren 2004: toepassing van het subsidiariteitsbeginsel - Tenuitvoerlegging gevolgen en uitwerking van de vigerende wetgeving op het gebied van de interne markt - Vereenvoudiging van de regelgeving (debat) .......................................................................... 54 Vragenuur (vragen aan de Commissie).................... 76 Programma "Burgers voor Europa" (2007-2013) (debat).............................................................. 91 Culturele Hoofdstad van Europa (2007 - 2019) (debat)............................................................ 104 Gefluoreerde broeikasgassen - Emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen (debat) .............................. 110 Agenda van de volgende vergadering: zie notulen 119 Sluiting van de vergadering .................................... 119