Democratie en Oligarchie in Friesland tijdens de Republiek door
Dr. C J. GUIBAL
Van Gorcum's Historische Deel IX
1
3 V
'
Bibliotheek
^uàAyL.
MCMXXXIV VAN GORCUM & COMP. N.V. - UITGEVERS -
Wumkes.nl
ASSEN
Wumkes.nl
INHOUD. Blz. INLEIDING
7
HOOFDSTUK I. D E STAATSREGELING
§ § § § §
1. 2. 3. 4. 5.
§ 6. § 7. § 8.
§ 9. § 10. § 11.
9
De Staten 9 De Gedeputeerde Staten . 19 De Stadhouder 23 Het Hof . . . 25 De Nedergerechten 34 a. De Grietenijen 34 b. De Steden 45 De Financiën 48 Vertegenwoordigers van Friesland in de Generaliteitscolleges 52 Krijgszaken 54 a. Het Leger 54 b. De Admiraliteit 55 c. Het Krijgsgerecht 57 Het Dijkwezen 58 De Academie . . . 59 Jacht en Visscherij 60
HOOFDSTUK II. DEMOCRATIE
62
HOOFDSTUK I I I . OLIGARCHIE
86
Wumkes.nl
HOOFDSTUK IV. Blz DE
STRIJD
§ § § § § §
1 2 3. 4. 5. 6.
TÜSSCHEN DEMOCRATIE
EN
OLIGARCHIE
101
De Hervormingen van 1584 101 De Hervormingen van 1601 103 De Hervormingen van 1627 108 De fundamenteele Resoluties van 1662 en 1663 . . . 113 De troebelen van 1672 116 Het Doelistenoproer van 1748 138 a De toestand . 138 b. Het oproer 144 c. De hervormingen 170
EINDBESCHOUWING
188
HOOFDSTUK V. H E T R E G L E M E N T REFORMATOIR VAN 21
D E C . 1748
190
BIJLAGE
I
BIJLAGE
II
211 216
BIJLAGE
III
217
BIJLAGE
IV
218
BIJLAGE
V
220
BIJLAGE
VI
221
BIJLAGE
VII
222
BIJLAGE
VIII
224
BIJLAGE
IX
224 225
BIJLAGE
X
BIJLAGE
XI
226
BIJLAGE
XII
228
BIJLAGE
XIII
.
B I J L A G E XIV BIJLAGE
231 T
XV
232 234
BRONNEN, A
ARCHIVALIA
235
B
G E D R U K T E WERKEN
237
Wumkes.nl
INLEIDING. Als onderwerp voor deze studie koos ik: De Doelistenbeweging van 1748 in Friesland, ten einde daarmee voor Friesland te doen, wat H E E R E S voor Stad en Lande en D E VOOGD voor Amsterdam op zoo voortreffelijke wijze hebben gedaan. Wel heeft SLOTHOTJWER deze beweging in Friesland reeds behandeld, maar hij gebruikte daarbij slechts gedrukte bronnen en liet het rijke materiaal in het Rijks Archief te Leeuwarden en elders ongebruikt. Ook is sinds dien het voor de kennis dezer beweging zoo belangrijke Dagverhaal van den Grietman Johan Vegelin van Claerbergen uitgegeven. Er was dus alle reden de Doelistenbeweging van 1748 in Friesland opnieuw te beschrijven. Bij de uitvoering rezen echter weldra moeilijkheden. De Doelistenbeweging was een uiting van verzet tegen misbruiken in de regeering. l De eerste vraag was nu: Hoe was die regeering ingericht? Vervolgens:! Welke misbruiken kwamen in die regeering voor? Op de eerste vraag geven * F O E K E S J O E R D S ' Algemeene beschrijving van Oud- en Nieuw Friesland en de Tegenwoordige Staat van Friesland een onbevredigend antwoord, want zij beschrijven den regeeringsvorm zooals die nà 1748 was ingericht. Ook het antwoord op de tweede vraag, door SLOTHOUWER gegeven, kon slechts ten deele voldoen. Een onderzoek naar deze beide punten was dus onvermijdelijk. Maar bovendien was de Doelistenbeweging niet een op zich zelf staande uitbarsting, maar één uit een reeks van bewegingen, die, begonnen in 1601, eerst met den val der Republiek eindigden. Dezelfde grieven en wenschen, die in 1748 geuit werden, waren ook reeds in 1672, in 1627, ja ten deele al in 1601 naar voren gebracht. Voor een goed begrip van t 1748, was kennis der voorafgaande bewegingen onontbeerlijk. Zoo breidde mijn onderwerp zich uit tot een onderzoek naar de democratische en oligarchische factoren in het staatsbestuur van Friesland. In overeenstemming daarmee kon ook de titel niet ongewijzigd blijven. Wèl heb ik 1748 als eindjaar van mijn studie behouden en niet ook nog de bewegingen uit het laatst van de 18e eeuw behandeld. Immers, 1748 sluit een tijdperk af. In dat jaar onderging de regeeringsvorm van Friesland door de vergrooting van de stadhouderlijke macht en door het Reglement Reformatoir een belangrijke wijziging. Hierdoor en door het opkomen van democratische ideeën, die zich in 1748 nog slechts
Wumkes.nl
aankondigden, dragen de bewegingen van 1786—87 en van 1795 een ander karakter en verdienen dan ook een afzonderlijke behandeling. De oorspronkelijke opzet van dit werk blijkt nog uit de uitvoeriger behandeling der gebeurtenissen van 1748. Deze toch leidden tot een resultaat en hebben dus aanspraak op grootere uitvoerigheid. Dit geschrift bestaat uit vijf hoofdstukken. Het eerste geeft een overzicht van den regeeringsvorm van Friesland vóór 1748. De grondslag van dien regeeringsvorm, het stemrecht, wordt in hèt tweede hoofdstuk geschetst. Dit is in zekeren zin de democratische theorie, waarvan het derde hoofdstuk de oligarchische praktijk laat zien. In het vierde hoofdstuk zijn de telkens herhaalde en steeds weer mislukte pogingen geschetst om de democratie te doen zegevieren en de oligarchie uit te bannen, tot dit eindelijk door het Reglement Reformatoir van 1748 ten deele gelukt is. Het vijfde hoofdstuk geeft een afdruk van dit Reglement Reformatoir, het staatsstuk dat de basis vormt voor Frieslands staatsbestuur in de tweede helft der 18 e eeuw.
^A
Wumkes.nl
HOOFDSTUK I. DE STAATSREGELING. Sunt leges bonae Frisiis, Non corrigit has Latium, Non corrigit has Graecia, Sed recta lege vivere, Rectoque duci tramite, Hoc opus et hic labor est. NEÜHUSIUS.
In zijn „Centraal gezag en Friesche vrijheid" gaf THEISSEN ons een overzicht van de Staatsregeling in Friesland onder de Saksische enJHabs^burgsche vorsten. Daarbij aanknoopend wordt in dit hoofdstuk de staatsregeling sinds den opstand tegen Spanje tot 1748 geschetst 1 ). § 1.
D E STATEN.
In den landsheerlij ken tijd bestonden de Staten van Friesland uit: prelaten, priesters, edelen en eigenerfden, die, hetzij zelfstandig, hetzij als afgevaardigden van hun stand verschenen, en uit afgevaardigden van de eigenerfden en burgers. Zij groepeerden zich „naar standen soms, ook wel deels naar standen, deels naar de plaats hunner inwoning", maar zij stemden „gewoonlijk per kwartier: Oostergo, Westergo en Zevenwouden ieder één stem in de eindbeslissing" 2 ). De regeering riep hen bijeen wanneer zij iets had te vragen of mede te deelen. Wetgevende bevoegdheid bezaten zij niet, maar zij konden aan 't inwilligen van belastingen voorwaarden verbinden en zoo de regeering tot het uitvaardigen van verordeningen nopen 3 ). Zij waren „organen niet van bestuur maar van verweer" 4). *) Voor de volledige titelopgave der aangehaalde werken zie de bibliografie. In Friesland gold tot 1701 de Tuliaansche tijdrekening. Voor de herleiding in de Gregoriaansche tijdrekening moeten bij alle data vóór 1 Maart 1700, tien, bij die van 1 Maart tot 31 Dec. 1700 elf dagen opgeteld worden. (Zie: J. W. DE CRANE, Hist, verh. over den zoogen. nieuwen stijl). 2
) T H E I S S E N , Centr. ges. en Friesche
vrijh.,
blz. 338 vlg.
3
) Zoo kregen bijv. de Friezen in ruil voor een ingewilligde geldsom in 1539 het^,recht terug tot nominatie of presentatie der priesters: Chbk. v. Friesl., dl. II, blz. 762 vlg. 4
) G O S S E S en
J A P I K S E , Handboek,
2 e dr.,
I n l . , blz.
5.
9
Wumkes.nl
De opstand tegen Spanje begon in Friesland in 1576 en veranderde het karakter van de Staten. „Bij de rechten van volksvertegenwoordiging, ...., waren nog de rechten van landsheer gekomen" 1 ). Thans waren zij organen van bestuur; meer nog, ze waren de regeering. Dit geschiedde echter niet zonder strijd met den Stadhouder, die als plaatsvervanger van den vorst, de oppermacht voor zich opeischte. Dat een belangrijk deel v a n dien strijd zich concentreerde op het recht tot benoeming der grietmannen, is geen wonder. Immers, de grietmannen waren de voornaamste gezagsdragers in Friesland, die niet alleen de onderdeden van ' t gewest bestuurden en berechtten, maar tevens de hoofdrol speelden in de Staten en de Gedeputeerde Staten. Van Rennenberg verkregen de Staten, d a t hij de grietmannen zou benoemen uit een voordracht gekozen door de stemgerechtigden in de vacante grietenij. Invloed op de benoeming der grietmannen wilde hij hun echter niet toestaan. Zijn verraad in 1580 versterkte de positie der Staten echter zeer, zoodat zij onder den volgenden Stadhouder W I L L E M VAN O R A N J E en diens luitenant BERNARD D E M E R O D E inderdaad aandeel aan de grietmanskeuze kregen 2 ). De vergrooting van de macht der Staten blijkt uit no. I der artikelen waarin de bevoegdheid v a n den luitenant-gouverneur werd omschreven, luidende: „.... d a t die voorschreven Heer de Merode geholden zal zijn, op alle Lantsaecken, zijn Genade voorcoemende, met de Staten ofte hunne Gecommitteerden te communiceren, adviseren ende resolveren" 3 ). Met deze machtsuitbreiding der Staten ontevreden, legde de Merode in 1581 op den Landdag eenige punten over, waarop hij „advys ende cathegoryck antwoort" begeerde. Hij vroeg o.a.: „Dat die vervallene authoriteyt v a n 't Gouvernement, volgens ' t oude Loffelijcke ghebruyck geheelijck ende in alle poincten den Gouverneur met der daet gherestitueert worde" en d a t aan de Ged. Staten „ghegheven worde gelimiteerde Commissie, welck zy luyden geensins sullen mogen te buyten treden, dat sy haer oock den last oft Officie des Stadtholders geensins sullen onderwinden ofte becrodigen". Op het eerste punt antwoordden de Staten: „Syne G. sal mette Gedeputeerden Staten van den Landen communiceren, adviseren ende resolveren, als een Hooft v a n d e s e l v e ... Welverstaande, dat in afwezen van syn G. die Staten ofte Volmachten ende die Gedeputeerden van dien, sullen mogen communiceren, adviseren ende resolveren tot des Lands besten. Welcke Resolutien syn G. sal helpen effectueren". Op het andere punt x
2
) R. FRUIN, Gesch. der Staatsinstellingen,
2e dr., blz. 214.
) Zie uitvoeriger beneden, blz. 35 vgl.
3
) Chbk. v. Fnesl.,
dl. I V , blz. 238.
10
Wumkes.nl
luidde hun antwoord: „De Ghedeputeerde Staten van Vrieslandt sullen hen houden ende dragen, gelijck die sich houden ende dragen in den andere Geünieerde Provinciën" *). M.a.w. de Staten wilden geen afstand doen van hun aangematigde macht. Ook de samenstelling van de Staten veranderde. De geestelijken verdwenen er uit. Aanvankelijk verschenen edelen en "eigenerfden nog wel zelfstandig voor hun goederen, „voor hun privé" 2 ), maar weldra hield ook dat op. Tevens won de plaatselijke indeeling het van de indeeling naar standen. In 1578 werd bepaald, dat voortaan elke grietenij slechts volmachten naar den Landdag mocht zenden lieden van „qualiteyt", zoo wel edelen als eigenerfden 3 ). Alleen bij de steden zegevierde de indeeling naar standen. Reeds tijdens de Oostenrijksche heerschappij hadden zij getracht een afzonderlijken Staat te vormen en hoewel ze in dien tijd wel eens als een afzonderlijke groep waren behandeld, hadden ze toch geen erkenning als zoodanig weten te verwerven. Nu de opstand veel geld eischte, konden de steden daarin meer bijdragen, dan zij van ouds gewoon waren. Ze werden dan ook zwaarder belast, maar eischten daartegenover nu ook een vierde stem in de Staten. Den 14en Maart 1579 werden zij als zoodanig erkend, provisioneel en zonder prejudicie van een ieders rechten. Doch den 15en Aug. d.a.v. reeds werd dit uitgebreid tot „geduyrende den tyt van de jegenswoordige troublen" 4 ). Deze duurden lang genoeg om van de gunst een recht te maken. Voortaan bestonden de Staten van Friesland uit vier kwartieren: Oostergo, Westergo, Zevenwouden en de Steden. Bijeengeroepen werden de Staten in den landsheerlij ken tijd, namens de centrale regeering, door den Stadhouder en het Hof of bij afwezigheid van den eersten, door het Hof alleen. Ook dit veranderde. Reeds in hun eerste instructie werd het opgedragen aan den Stadhouder en de Ged. Staten 5 ). De Staten hadden aanvankelijk geen vaste plaats van bijeenkomst; zij vergaderden in Leeuwarden, Franeker of Harlingen. Dit voldeed niet, zoodat zij den 13en April 1594 besloten: „Dat het geweesen Presidentshuis van nu voortaan tot een gemeen Landshuys zal geholden ende bewaert worden". Van toen af vergaderden zij „alhier in des Landschaps huize
*) De artikelen van 15 Febr., 't antwoord van 22 Febr. (WINSEMIUS, Chronique, blz. 692, art. 1 en 3). 2 ) Chbk. v. Friesl, dl. III, blz. 1064, art. XII. 3 ) t.a.p., dl. III, blz. 1183, art. III. 4 ) t.a.p., dl. IV, blz. 5, 68. 5 ) I n s t r u c t i e v a n 1577, SCHOTANUS, Gesch. van Friesl., blz. 8 1 3 .
11
Wumkes.nl
te Leeuwarden" *). De gewone Landdagen kwamen bijeen in 't begin van 't jaar, sinds 1642 op den eersten Maandag in Februari 2 ). Begin Januari zonden Stadhouder en Ged. Staten of de laatsten alleen de uitschrijvingsbiljetten voor de verkiezing van den gewonen Landdag aan de grietenijen en steden 3 ). Het formulier hiervan is bij res. der Ged. Staten van 8 Jan. 1674 vastgesteld 4 ). Zij bevatten, behalve een overzicht van den toestand der Unie, het zoogen. exordium; het bevel een edelman en een eigenerfde of een burgemeester en een vroedschapslid te kiezen op den vastgestelden datum der stemming, nl. den Woensdag aan den eersten Maandag in Februari voorafgaande; den datum der bijeenkomst van den Landdag benevens de van toepassing zijnde artikelen van het stemreglement. Verder hielden zij in de eischen waaraan de Volmachten moesten voldoen, nl. „goede patriotten, liefhebbers van de waare Gereformeerde Religie, zoo als dezelve in 't begin van de Reformatie aangenoomen en geleerd is B), als meede van de Vryheit des Vaderlants". Wie van katholieke ouders was moest eerst „Ledemaet der Gereformeerde Religie worden", alvorens hij tot Volmacht mocht worden gekozen, tenzij hij al eerder tot den Landdag was toegelaten geweest6). De Volmachten moesten zijn geboren of genaturaliseerde Friezen 7 ).
J
) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 857, art. V; blz. 870. ) t.a.p., dl. V, blz. 468. 3 ) In de grietenijen was het stemrecht verbonden aan bepaalde stemgerechtigde perceelen, waarvan in 1640 een cohier was opgemaakt. De eigenaars van die perceelen oefenden het recht uit. Elk dorp van de grietenij stemde afzonderlijk en koos tevens twee dorpsvolmachten, die den uitslag in hun dorp naar de weerkamer (= gerechtskamer) der grietenij overbrachten, waar de uitslag van de stemming in de grietenij werd vastgesteld. In de steden werd één der Volmachten door de vroedschap, de ander door de magistraat gekozen. Zie uitvoerig: Hoofdst. II. 4 ) t.a.p., dl. V, blz. 1008. Natuurlijk is de inhoud ervan van veel ouderen datum, zie bijv. de uitschrijving voor den Landdag van 19 Maart 1593 (t.a.p. dl. IV, blz. 814). 5 ) Remonstranten werden hierdoor in elk geval uitgesloten. Of dit ook het geval was met Doopsgezinden en Lutheranen is twijfelachtig. Zie: WIERDSMA, Verh. over het stemrecht, blz. 64; BINCKES, Verklaaringe, dl. IV, blz. 318, 392. 6 ) Statuten van Friesland van 17'23, Bk. IV, Tit. XIX, art. 51. Voor dezen was het dus niet voldoende liefhebber der Gereformeerde Religie te zijn; bepaaldelijk het lidmaatschap werd geèischt. Ook moesten volgens de uitschrijvingsformulieren de Volmachten nog zijn: „geneegen tot eendragt, en die als noch zoodaanige te weesen, metter daadt bevonden worden" „Gantschelyk vry en onverdacht van alle suspicien, en eenige gunst tot den vyand van dezen Staat te draagen, of ooit gedraagen te hebben; ende ook niet lasterlyk noch ergerlyk, dan eerlyk en vroom van leeven". ') „dat in het toekoomende, niemant admissibel sal wezen tot den Landsdag, , tenware deselve zy een Ingeboren van deeze Provincie, of aldaar genaturaliseerd en begoedigd", ; „dat voor genaturaliseerde zullen mogen worden gehouden, alle 2
12
Wumkes.nl
Een leeftijdsgrens was voor hen niet vastgesteld x ). Hun mandaat was één jaar geldig. Grietmannen en oud-grietmannen mochten als edelman worden afgevaardigd, ook wanneer zij deze kwaliteit niet bezaten 2 ). De vroedschappen werden met de eigenerfden op één lijn gesteld, de magistraten met de edellieden 3 ). Volmachten uit de steden moesten „soo veel aan vasticheden " bezitten, „als van nooden is, om volgens de Reglementen, tot de Vroedschap en Magistraat te worden verkoren" 4). Oorspronkelijk hadden de Volmachten het recht een substituut naar den Landdag te zenden 6 ). Ook mocht elke grietenij meer dan één edelman en (of) eigenerfde en elke stad meer dan één magistraat en (of) vroedschapslid zenden, maar dan hadden die „twee ofte meer van de ene staat geen meer stemmen ... als die ene van de andere staat" 6 ). De Volmachten moesten voorzien zijn van een origineele, onderteekende procuratie; copieën of extracten waren krachteloos 7). Deze procuratiën die geene, dewelke aan hierlandsche Vrouwen zijn getrouwt, of anderzins vijf Jâaren geduurende zonder interruptie gewoont, en zich gestabilieerd zullen hebben". (Res. v. 28 Febr. 1705, Chbk. v. Frtesl., dl. VI, blz. 424). Wat onder geboren Friezen moest worden verstaan, vermelden de resoluties niet. Een vaste meening erover bestond evenmin. WIERDSMA verstond er onder: „de zulke, wier Ouders ten tijde hunner geboorte, Ingezetenen van Friesland waren", (Stemrecht, blz. 163). De definitie van A. A. VAN HAERSMA, De jure indigenatus, blz. 2, luidt: „Nos per Indigenam intelligimus, qui in hac regione, in qua vitam agit, natus est atque educatus". De eerste legt dus meer nadruk op het jus sanguinis, de tweede op het jus soli. 1 ) De bewering van PBSTBL, Commentarii, blz. 332: „Quis legari potest? Ex decreto a. 1616 quilibet 20 annis major ..... est", is onjuist. 2 ) Voor oud-grietmannen is dit vastgesteld in het Stemreglement van 1698, art, 60 (Statuten van 1723, Bk. IV, Tit. XIX, art. 57). Voor grietmannen was het een oud gebruik, bijv.: „wesende in ieder lidt een Edelman off Grietman den Adel representeerende" (Res. bk. der Staten van 1638). In 1748 is het door Willem IV afgeschaft, daar het „alleen bij inkruipinge in het gebruik (was) gekomen". 8 ) Teg, Staat v. Friesl, dl. IV, blz. 12. 4 ) Res. v. 28 Febr. 1705 (Chbk. v. Friesl., dl. VI, blz. 424). 5 ) Dit blijkt o.a. uit de resolutie van 17 April 1627 (t.a.p., dl. V, blz. 301, art. I, II) en uit L. v. AITZEMA, Saken van Stoet en Oorlúgh, dl. IV, bk, XVIII, blz. 154, art. XVII. In 1638 is het verboden (Chbk. v. FnesL, dl. V, blz. 444). 6 ) Extract van 5 Maart 1591 „uit seeckere resolutie boeck in 't Collegie der Gedeputeerde Staten berustende" in het Res. bk. der Staten van 1591. ') Res. v. 3 Maart 1699 (Chbk. v. Friesl., dl. VI, blz. 319). De formulieren der procuratiën voor de Volmachten van grietenijen en steden zijn vastgesteld bij res. v. 10 Maart en 10 April 1638 (t.a.p., dl. V, blz. 443). Mutatis mutandis zijn ze aan elkaar gelijk; uit het formulier voor de grietenijen is in de uitgave een regel uitgevallen, die uit dat voor de steden kan worden aangevuld. Voor het volgende gebruik ik de latere procuratiën, die met eenige bepalingen zijn uitgebreid. Twee origineele goedgekeurde procuratiën voor Menaldumadeel uit 1753 en 1754 bevinden zich in de bibl. v. het Friesch Genootschap, Afd. Hss., I G 16.
13
Wumkes.nl
bevatten een door de volmachten der dorpen of magistraten en vroedschappen der steden onderteekende verklaring, dat zij de met name genoemde Volmachten voor hun grietenij of stad hadden afgevaardigd, met last om zich bij de andere Volmachten op het Landschapshuis te voegen, de propositie aan te hooren, al wat hun in geschrifte ter hand werd gesteld te ontvangen en met meerderheid van stemmen, zonder eenige ruggespraak of restrictie x) te beslissen over alle zaken, die hun werden voorgelegd. Zij moesten de gewone zitting binnen zes weken beëindigen en mochten geen verdere vacatiën eischen. W a t na die zes weken besloten werd, zou van nul en geener waarde zijn, tenzij de Ged. Staten hen voor buitengewone punten en zwarigheden nog voor korten tijd opnieuw bijeenriepen. Ook mochten zij niet over 's Lands penningen disponeeren zonder formeele, geregistreerde ordonnantiën. Ze moesten de fundamenteele wetten 2) des lands eerbiedigen, evenals de Res. v. 16 Mei 1662 betreffende de collatie der officien 3 ), die van 20 Nov. 1663 betreffende de „ordre over de Judicature, soo wel van 't Collegie der x
) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 59, 796; dl. V, blz. 408, 711, 874. ) Leges fundamentales erunt proprie Constitutiones, quae in fundando Imperio, ante plenam ejus translationem stàbüiuntur, ut juxta eas Respublica exerceatur. „ non raro contingit, Imperium Uni vel paucis sub hac conditione deferri, ut salvae sint leges fundamentales, nee tarnen ullae conditiones exprimantur, cujus rei vel haec Frisia dare possit exemplum, quae suis Rectoribus annuam defert Summam potestatem, salvis legibus fundamentalibus quorum tarnen nullum corpus reperitur" (U. HUBER, De jure civitaüs, 3 e dr., Lib. I, Sectio III, Caput V, § 21, 35, cursiveering van HUBER). Onder fundamenteele wetten verstond HUBER: A. Algemeene ongeschreven fundamenteele wetten, nl. l e De regenten mogen niet onrechtmatig beschikken over de personen en de goederen der onderdanen, 2 e Ze mogen de oppermacht niet geheel of gedeeltelijk aan anderen overdragen, 3 e Ze mogen geen grondgebied vervreemden of onder een vreemde regeering brengen, 4 e In erfelijke monarchieën gaan bij de opvolging mannen vóór vrouwen en eerder- voor later-geborenen; B. Bijzondere fundamenteele wetten, nl.: „Ten 1 dat d' Oppermacht alhier is oorspronkelijk bij de stemdragende Eedelen, Eygen-erfden ende Vroedschappen; ten 2 dat deze d' oeffeninge van d' Oppermacht voor 't eynde van yder jaer sonder rugge-sprake moeten overdragen op hunne Volmachten; ten 3 dat dese Volmachten niet langer mogen regeeren als een jaer tijdts; ten 4 dat niemant recht van 't stemmen in 't maken van Volmachten ende andere gemeene saken heeft, als de bezitters van stemdragende goederen, te Landwaerts, ende die van oudts dat selve recht in de Steeden hebben. Ten 5 dat de hooge Ampten ende Collegien van Staet in haer wesen niet mogen verandert worden; ten 6 schijnt hier mede toe te behooren, dat d' Unie met de andere zes Provintien werde onderhouden; ende ten 7 dat de Gereformeerde Religie nae Godes Woordt en de Formulieren van eenigheyt werden bewaert" (Heedendaegse Rechtsgeleertheyt, Bk. IV, Kap. VII, § 4—7, 12, 13, cursiveering van HUBER). 3 ) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 697. Hierbij werd o.a. aan alle ambtenaren het koopen en verkoopen van ambten verboden, op straffe van ontslag, uitsluiting van alle ambten en boete ten bedrage van het viervoud der gegeven, geboden of ontvangen gelden. Zie beneden blz. 115. 2
14
Wumkes.nl
Heeren Gedeputeerde Staten, als mede van den Hove Provinciael sampt Neder-Rechters" 1), en die van 16 Juli 1698 betreffende het stemrecht 2 ). Daartegenover beloofden de committenten, alles wat hun Volmachten met inachtneming van bovenstaande voorschriften besloten, voor bekrachtigd te houden en hen schadeloos te stellen onder hypothecair verband hunner en der ingezetenen goederen. De gewone Landdag was dé gebeurtenis in Friesland. Hij vereenigde in Leeuwarden de geheele regenten-aristocratie met hun verwanten en doet daarin eenigszins denken aan „the London season". H E S S E L VEGELIN VAN CLAERBERGEN geeft ons een beschrijving van: „la grande assemblee des Etats de 1'année 1744". „ alors toutes les personnes de condition qui demeurent toute 1'année à la campagne viennent passer 6 à 7 semaines en ville, où se fait alors une entière métamorphose, car se qui étoit un désert auparavant devient tout à coup un séjour tres agréable, et où il n'y avoient que 4 à 5 carosses qui rouloient, il y en a quantité dans tres peu de temps ce qui cause assez de tintamarre dans un petit endroit comme Leeuwerden" „à peine Ie Landsdag a commencé son train, et pris vigueur, les gasteries commencent tant pour entretenir la bonne correspondance et harmonie entre les parents, qui dispersés dans les quartiers même éloignés de la province ne se rencontrent guères avec leurs families qu'une fois par an en ville, que pour se faire des amis et des partisans dans la régence" 3 ). Op den openingsMaandag leverden de Volmachten hun procuratien in bij de Ged. Staten, waarna de zitting verdaagd werd tot den volgenden Donderdag. In dien tusschentijd onderzochten de Ged. Staten de procuratien. Dit onderzoek betrof zoowel de persoon van den afgevaardigde, of hij nl. aan de wettige eischen voldeed, als de vraag of hij op wettige wijze en met meerderheid van stemmen was gekozen. Bleek dit het geval te zijn, dan werd de procuratie door den Voorzitter en den Secretaris der Ged. Staten onderteekend en daarmee de Volmacht als wettig erkend. Was er voor dezelfde grietenij of stad meer dan één procuratie ingediend, wat, wegens de ingewikkeldheid van het stemrecht in de grietenijen
!) t.a.p., dl. V, blz. 697. O.a. werd hierin de taak van het Hof beperkt tot de „criminele ende civile justitie", met verbod „sig in eenige manieren aen te matigen saecken, de politicque Regieringe aengaende, als daar sijn cognitie ende judicature over het regt ende practique der stemmen, het visiteeren van de procuratien, examvneeren van stemcedullen, ende alle andere aden, daer van eenichsins dependeerende", enz., welke laatste zaken behoorden tot de competentie der Ged. Staten (cursiveering van het Chbk.). Zie ook beneden blz. 22 vlg., blz. 29 vlg., 107. 2 ) Zie beneden Hfdst. II. 3
) Mémoires,
blz. 9, 25.
15
Wumkes.nl
zeer veel voorkwam 1 ), dan moesten de pretendenten de wettigheid van hun mandaat voor de Ged. Staten bepleiten en werd de rechthebbende toegelaten. Van de uitspraak der Ged. Staten was, bij reauditie, op hetzelfde College beroep. Beroep op het Hof was uitdrukkelijk verboden 2 ). Hangende het beroep werden de pretendenten niet tot den Landdag toegelaten. De wel toegelaten Volmachten moesten, zoo zij voor de eerste maal deze waardigheid bekleedden, een eed afleggen in handen van den Voorzitter van het Mindergetal 3 ). Op Donderdag, den propositiedag, opende de Secretaris der Ged. Staten den Landdag met het indienen van de propositie, de lijst der te behandelen punten. Daarna ging de Landdag in vier kwartieren of kamers uiteen. Elke kamer beraadslaagde en besliste afzonderlijk; gemeenschappelijke beraadslagingen hadden niet plaats 4 ). Om tot een besluit te komen moesten eerst de afgevaardigden van elke stad en van elke grietenij het onderling eens zien te worden, daarna werd in elke kamer bij meerderheid van grietenijen of steden gestemd. De Landdag eindelijk besliste bij meerderheid van kamers. Voor enkele zaken, x
) Missive v. Ged. Staten aan de Staten-Generaal d.d. 30 Nov. 1672 (Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 894). 2 ) Res. v. 20 April 1638, v a n 23 Mei 1663 en v a n 20 N o v . 1663 (Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 692, 697). 3 ) Tegenw. Staat v. FriesL, dl. IV, blz. 17 vlg.; F . S J O E R D S , Oud en Nieuw FriesL, dl. I I , l e stuk, blz. 111 vlg. Betreffende den eed, zie: Res. v. 23 Febr. 1700 (Chbk. v. FriesL, dl. V I , blz. 332). De Ged. S t a t e n m a a k t e n veel misbruik v a n h u n invloed op d e samenstelling v a n den L a n d d a g . D a a r o m werd den 17 e n J u l i 1634 een nieuwe wijze v a n revisie vastgesteld v a n de u i t s p r a a k der Ged. S t a t e n over de al of niet wettigheid der p r o c u r a t i ë n (t.a.p., dl. V, blz. 366, a r t . X ) . Deze is echter niet opgevolgd. K l a c h t e n over ' t absenteïsme der V o l m a c h t e n o n t b r a k e n ook t o e n niet. D e n 4 e n N o v . 1636 werd d a a r o m besloten, d a t een q u o r u m v a n drie leden u i t één go voldoende zou zijn o m een beslissing t e n e m e n (t.a.p., dl. V, blz. 401). Ook d i t besluit is niet opgevolgd; evenals h e t voorgaande is h e t in troebele tijden genomen. 4 ) Tegenw. Staat, dl. IV, blz. 19; F . S J O E R D S , Oud en Nieuw FriesL, dl. I I , l e stuk, blz. 112; W . E . D E P E R P O N C H E R , Nieuwe Aardrijksbeschrijving, dl. I, blz. 312 (Volgens W . E E K H O F F , Bekn. gesch. v. FriesL, blz. 467, a a n t . 22, is de beschrijving v a n Friesl a n d s regeeringsvorm in dit w e r k v a n de h a n d v a n P E T R U S W I E R D S M A ) ; A. F . B U S C H I N G , Nieuwe geographie, dl. IV, 3 e stuk, blz. 1177. I n den tijd v a n U B B O E M M I U S k w a m nog wel gemeenschappelijke beraadslaging voor, zie: De Frisiorum rep., blz. 35, w a a r hij v a n de keuze der a m b t e n a r e n door de S t a t e n schrijft: N a m p l u r i u m c o m p e t i t o r u m nominibus propositis in singulis p r i m u m conclavibus ( = kamers) c e r t a t u r suffragiis: deinde conclavibus singulis ad consensionem qualemc u n q u e redactis, si diversa conclavia v a r i e n t inter se, t a n t i s p e r c o n t e n d i t u r conclavibus junctis, donec consensus ineatur. Nee aliter fit, cum de tributis, de legibus, de aliis Reip. p a r t i b u s , de pace, de bello, de belli rationibus a g i t u r " (cursiveering v a n mij). E M M I U S v e r m e l d t nergens h e t Mindergetal, hoewel dit in 1616, h e t jaar, waarin zijn w e r k verscheen, reeds bestond.
16
Wumkes.nl
zooals nieuwe belastingen, h a d geen overstemming plaats ; daarover moest bij eenparigheid worden beslist x ). Staakten de stemmen, dan werd de zaak aangehouden tot de volgende zitting 2 ). Een reglement op de Statenvergaderingen bestond er niet. Wel is den 17en Juli 1634 het besluit genomen, om een commissie in te stellen, die een dergelijk reglement moest ontwerpen, maar tot uitvoering is het toen niet gekomen. Eerst den 19en Sept. 1674 is er inderdaad een reglement vastgesteld, dat echter door slechts weinig Volmachten was onderteekend en nooit in praktijk is gebracht 3 ). Deze wijze v a n beraadslagen en besluiten leidde tot verwarring en maakte het nemen van een beslissing uiterst moeilijk. Daarover werd in 1584 reeds geklaagd en om het t e verbeteren werd er voorgesteld: „dat in elcke Goe oft Quartier een President geordonniert worde, welcke een yder poinct voordroege, ende daer op resolutie vorderde, aleer men totten volgende procedeerde; D a t oick niemant eemch poinct solde mogen remonstreren, dan aen den President van sijn Goe, dewelcke tselue metten anderen Presidenten solde communiceren " 4 ). Dit voorstel, dat toen niet is aangenomen, bevat de kiem van het latere Mindergetal. Deze náám komt reeds in 1580 en volgende jaren voor en duidt dan aan een tijdelijke commissie van een beperkt aantal Volmachten uit elk der vier kwartieren 5 ). I n 1596 blijken naam en zaak vereenigd te zijn en komt het Mindergetal voor in de beteekenis waarin het later uitsluitend gebruikt wordt 6 ). Het Mindjerggtal^was een commissie van acht Volmachten, twee uit elkTiwartier 7 ). Oorspronkelijk werden zij elk jaar bij den aanvang van den gewonen Landdag gekozen 8 ), later rouleerde deze waardigheid volgens de roosters van de almanakken der ambulatoire ambten 9 ). !) N. YPEY, Lessen over den Staat en Toestand van Friesland, Hs., blz. 63. 2
) U. EMMIUS, t.a.p., blz. 35. ) L. v. AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, dl. I I I , b k . X V , blz. 523, a r t . I X ; Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 366, a r t . I X ; dl. V, blz. 1082. 3
4
) Chbk. v. Friesl., d l . I V , b l z . 4 5 3 . ) t.a.p., dl. IV, blz. 150, 240, 284, 334. Ook nog in 1598 komt het in die beteekenis voor (t.a.p., dl. IV, blz. 1006). 6 ) t.a.p., dl. IV, blz. 902. 7 ) U. HUBER telde hen niet „tot het getal der Overheeden, omdat het eer wordt genoomen voor een Commissie als een Am.pt", (Heedend. Rechtsgel., Bk. IV, Kap. XII, 6
§ 6, cursiveering van HUBER). 8 ) W . F . S C H R A T E N B A C H A B U R M A N I A , De jure
comihorum,
blz. 216.
9
) De ambulatoire ambten waren de ambten, die voor slechts één of enkele jaren werden waargenomen, zooals: Gecommitteerde ter Generaliteit, Ged. Staat, enz. In de 17e eeuw zijn van deze ambten roosters opgemaakt, volgens welke zij over de grietenijen en steden werden verdeeld en periodiek wisselden. Dit waren de almanakken. Zie verder Hfdst. I I I .
17
2
Wumkes.nl
Het Mindergetal vergaderde „daags voor de Staaten, om de zaaken te reguleeren". Zijn taak was verder: l e „in hunne kamer de poincten ter deliberatie gegeeven voor te stellen, en de Stemmen op te neemen, om er van te maken het quartiersadvijs", 2 e „met dit kameradvijs gaan de beide Heeren in de Kamer van het mindergetal en openen daar het advijs der kamer, op gelijke wijsen de advijsen der drie andere kamers", 3 e „dan deelen zij weeder in hunne respective kamers de advijsen op 't voorgestelde poinct der andere kamers mede", „Eindelijk besoigneeren zij te zaamen om de verschillende advijsen tot een vergelijk te brengen, ten einde resolutie te kunnen neemen" 1). Ieder die een verzoek of mededeeling aan de Staten had te doen, moest dit tot het Mindergetal richten. Ook dit had geen reglement. De Stadhouder was voorzitter er van, met adviseerende stem" 2 ). Aan de Staten en het Mindergetal was toegevoegd een Secretaris van Staat of Landssecretaris. Aanvankelijk diende hij ook de Ged. Staten, maar in 1625 kregen deze een eigen Secretaris3). De Landssecretaris werd voor zijn leven aangesteld door de Staten. Hij was de vraagbaak voor den Landdag in alle staatkundige en financieele zaken, moest de genomen resoluties, na resumptie 4 ), te boek stellen, was verantwoordelijk voor 's Lands boeken en papieren en verplicht tot geheimhouding. Bij een deputatie uit de Staten naar elders, reisde hij dikwijls mee. Vergaderden de Staten intusschen, dan werd hij daar vervangen door den Secretaris van de Ged. Staten 6 ). Behalve de gewone Landdagen hadden ook buitengewone plaats en wel tamelijk veelvuldig 6 ). Bij de oproepingsbiljetten voor de buitena
) Korte beschrijvmge, hs., blz. 4 vlg. ) W . F . S C H R A T E N B A C H A BüRMANiA, t . a . p . , b l z . 2 1 6 . Zie v e r d e r v o o r d e t a a k van het Mindergetal: Tegenw. Staat, dl. IV, blz. 34 vlg.; F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, l e stuk, bk. 122 vlg. 3 ) J o u r n a a l v. d. Secr. d e r Ged. S t a t e n v. 1625, fol. 89. 4 ) T h a n s k o m e n de w e t t e n t o t s t a n d door gemeenschappelijke beraadslaging over en amendeering v a n een ingediend o n t w e r p . Tijdens de Republiek werd in Friesland h e t o n t w e r p door elk d e r vier k a m e r s afzonderlijk behandeld, waarbij elke k a m e r p u n t voor p u n t of artikel voor artikel a a n n a m , verwierp of a m e n d e e r d e . D a a r n a m o e s t h e t Mindergetal h e t gemeenschappelijke in d e vier afzonderlijke b e sluiten o p d e beschreven wijze s a m e n v a t t e n . D e voorlezing v a n deze s a m e n v a t t i n g heette resumptie. 5 ) Tegenw. Staat, dl. I V , blz. 36 vlg.; F . S J O E R D S , t.a.p., dl. I I , 1« stuk, blz. 125 vlg. 6 ) Bijv. in 1700: gewone Landdag op 5 Febr.; buitengewone Landdagen op 9 April, 6 Mei, 8 Juli, 7 Oct. en 9 Nov.; in 1741: gewone Landdag op 6 Febr.; buitengewone Landdagen op 2 Jan., 25 April, 16 Mei, 11 Juli, 1 Aug., 28 Aug., 27 Nov. en 11 Dec. 2
18
Wumkes.nl
gewone Landdagen waren de voornaamste punten van beschrijving gevoegd, bij die van de gewone Landdagen sinds ruim 1600 niet 1 ). Door hun Afgevaardigden ter Generaliteit hadden ze deel aan de wetgeving en 't bestuur der Republiek. Hun titel was Edel Mogende Heeren Staten van Friesland. Ze hadden den voorrang boven de Ged. Staten en de Raden van 't Hof van Friesland 2 ). Waren de Staten inderdaad, zooals zij beweerden, de „Souvereinen van den Lande"? Het antwoord moet ontkennend luiden. Zij bezaten ' \ niet ipso jure de Souvereiniteit, maar deze werd hun jaarlijks opgedragen êrï~c[ân nog gedeeltelijk, immers met voorbehoud der fundamenteele wetten. De eigenlijke dragers der Souvereiniteit waren de stemgerechtig- n den en de magistraten en vroedschappen in de steden 3 ).
§ 3.
DE
GEDEPUTEERDE
STATEN.
De Staten benoemden reeds tijdens Karel V Gedeputeerden om voor hen met de regeering te onderhandelen, genomen besluiten uit te voeren, enz. 4 ). Evenmin als de Staten vormden de Ged. Staten een regeeringslichaam. Zij waren hoeders van de rechten en privilegiën der Friezen; hun titel luidde dan ook: „Gedeputeerde tqtte doleanti¾n" 5 ). Toen Friesland in 1576 zich bij den opstand aansloot, richtten de Staten op raad van W I L L E M VAN O R A N J E een College van Gedeputeerden op
1
) U. EMMIUS, t.a.p., blz. 34.
s
) Res. v. 20 Juni 1627 (Chbk. v. Frtesl., dl. V, blz. 315).
3
) U. H U B E R , Heedend.
Recktsgel,
Bk. IV, K a p . V I , § 1—5, 13; K a p . V I I , § 24;
Missive geschreven by de Heeren van den Hove Provinciael, aen de Heeren Gedeputeerde Staten van Vrieslandt (d.d. 20 July 1677), gedr. In 's Gravenhage 1678, blz. 4. Naar HUBER'S meening konden alleen de stemgerechtigden en de magistraten en vroedschappen in de steden verandering brengen in de fundamenteele wetten. Omgekeerd konden zij in niet-fundamenteele zaken slechts beschikkingen treffen, door aan hun Volmachten daartoe strekkende „Commissien en Instructien" te geven (Spiegel van Dol. en Ref., blz. 4). De Friescns Staten onderscheidden zich daarin, dat zij zonder ruggespraak besluiten mochten nemen, in tegenstelling met de Staten van Holland en Zeeland, die wèl tot ruggespraak verplicht waren. 4
) T H E I S S E N , Centr. gez. en Fr. vnjh.,
blz. 367 vlg.
5
) Chbk. v. Frtesl., dl. III, blz. 642, 793. De herinnering hieraan is in alle instructien der latere Ged. Staten bewaard gebleven; steeds werd hun opgedragen de tractaten, privilegiën en vrijheden te verdedigen.
19
Wumkes.nl
met bestuursmacht x) en gaven dit het volgende jaar een instructie 2 ). Oorspronkelijk bestond het uit zes leden, twee uit elk der plattelandskwartieren. Maar ook in dit College eischten de steden aparte vertegenwoordigers 3) en reeds in 1577 benoemden zij drie Gedeputeerden 4 ), die echter door de anderen aanvankelijk niet werden toegelaten. Doch den 15en Sept. 1578 stonden dezen toe, dat de steden bij provisie tot den eerstvolgenden Landdag twee Gedeputeerden benoemden, die een vierde stem zouden hebben in alle zaken die landen en steden gezamenlijk aangingen 5 ). De steden waren hiermee op den duur niet tevreden. Ze eischten zelfs een even groot aandeel in 't bestuur als de drie goën samen. Daarom herriepen zij den 14en April 1583 de provisioneele overeenkomst van 1578 en besloten een afzonderlijk College van Ged. Staten van zes personen op te richten 6 ). Hiertegen verzetten zich natuurlijk de goën. Eindelijk droeg men de beslissing op aan W I L L E M VAN O R A N J E , die den H e n Febr. 1584 besliste, dat voorloopig de goën elk twee Ged., één uit de edelen en één uit de eigenerfden, de steden drie Ged. zouden benoemen 7 ). Deze voorloopige uitspraak is, mede door den kort daarop gevolgden dood van den Prins, de grondslag gebleven van de samenstelling van 't College der Ged. Staten. In 't begin van de Republiek werden de Staten slechts zelden bijeengeroepen en vormden dus niet de Staten maar de Ged. Staten het eigenlijke bestuur. Alleen voor belangrijke zaken, zooals belastingen en de verkiezing van een Ged. Staat moesten zij de Staten geheel of gedeeltelijk x
) U'. EMMIUS, De Frisiorum rep., blz. 23: „Quapropter suadente Aurantio, quo auctore idem hoc iam dudem apud Hollandos et Selandos non parvo reip. commodo institutum fuerat, consensu plurium lex in comitiis lata est de collegio novo instituendo, quod Deputatorum vocare mos habet, quod velut caput esset reip. liberae, et id, quod in libertate soluta diffluebat, quasi colligeret, et constringeret: ei collegio poscente re ex comitiorum scito perampla potestas concessa in eum finem, ut in omnibus subitis atque arcanis adiri et consuli, et eum gubematore remp. gerere, et in medium consulere posset. Verum fuit hoc ipsum rude primum ac infirme ob difficultatem temporurn, atque ut ego ex indiciis actorum anni MDLXXIX mihi persuasum habui, anno MDLXXVI mox a pactione Gandavensi, captoque et in vincula apud Groninganos conjecto Gaspare Roblesio provinciae praeside, natum". Zie ook: Chbk. v. Friesl., dl. III, blz. 1112, art. IX; blz. 1113, art. IV. 2 ) I n uittreksel bij C H R . S C H O T A N U S , Geschiedenissen, blz. 8 1 3 . 3 ) Zie voor dezen strijd tusschen 't platteland en de steden: F. G. SLOTHOUWER, De wording van het Coll. der Ged. Staten in Friesl., blz. 167 vlg. 4 ) Chbk. v. Friesl., d l . I I I , blz. 1159. 5 ) t.a.p., dl. III, blz. 1210. 6 ) t.a.p., dl. IV, blz. 358. ') WINSEMIUS, Chronique, blz. 739. De goën protesteerden hiertegen nog den 28 en April 1584 (Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 467).
20
Wumkes.nl
bijeenroepen. „Ende schoon daer geen hoechwichtighe ende sware saecken mochten voervallen, zullen zy nochtans euenwel geholden syn alle jaren int eynde van Maert oft begin van April, nae gelegentheyt des tijts, eenen gemeenen Landtsdagh uyt te schriuen" 1 ). Een instructie kregen de Ged. Staten in 't begin jaarlijks 2). Deze werden steeds uitvoeriger, naarmate de opgedane ervaring er in verwerkt werd. Het aantal artikelen steeg van 33 in 1591, 37 in 1600, 40 in 1601 tot 43 in 1611. De laatste instructie is van 1618 3 ). Landen en steden gaven sinds 1584 aan hun Gedeputeerden afzonderlijke instructies, die natuurlijk in hoofdzaak met elkaar overeenkwamen 4). Volgens hun instructie moesten de Ged. Staten telken jare bij den aanvang van den gewonen Landdag een verslag uitbrengen van hun bewind in 't afgeloopen jaar. Aan 't eind van denzelfden Landdag werden uit en door de Volmachten nieuwe Gedeputeerden gekozen, waarna de oude hun taak neerlegden. Herbenoeming was mogelijk en leidde er vaak toe dat het College jarenlang ongewijzigd bleef. Daarom besloten de steden den 8en Febr. 1599 dat hun Gedeputeerden hoogstens drie jaren in functie mochten blijven5). Later volgden de landen dit voorbeeld. Overleed een Ged., dan riepen de overige de Volmachten van het kwartier, !) Instructie voor Ged. Staten van 28 Juli 1582 (Chbk. v. Friesl, dl. IV, blz. 304). 2
) t.a.p., dl. IV, blz. 1090; dl. V, blz. 852, Reformatie X X X . ) t.a.p., dl. V, blz. 236, a a n t . a. SLOTHOUWER n e e m t a a n (t.a.p. blz. 168), zonder d a a r v o o r een grond t e noemen, d a t de instructie v a n 1601 de definitieve was. I n h e t volgende h o u d ik mij a a n de instructie v a n 1618. D e bewering v a n P E S T E L (Brevis exposiho, blz. 87, § CCCVI): Senatus p e r p e t u u s novemviralis, cui Ser. G u b e r n a t o r praeest (Gedeputeerde Staten), rempublicam administrat, s e c u n d u m n o r m a m a b agrariis a. 1611 c o m p o s i t a m e t a. 1615 a civitatibus c o m p r o b a t a m " , is onjuist. 4 ) Zie Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 488. G e d r u k t zijn de instructies v a n : 13 Oct. 1577 (in uittreksel, SCHOTANUS, Geschiedenissen, blz. 813); 30 Aug. 1579 (Chbk. v. Friesl, dl. IV, blz. 78); 21 M a a r t 1580 (t.a.p., dl. IV, blz. 139); 22 F e b r . 1581 (SCHOTANUS, t.a.p., blz. 875; W I N S E M I U S , Chronique, blz. 695); 28 J u l i 1582 (Chbk. v. 3
Friesl., dl. IV, blz. 302, dit is de eerste die voorkomt in de resolutieboeken der Staten); April 1584 (in uittreksel, U. EMMIUS, De Fnstor. rep., blz. 25); 25 April 1584 (de eerste na de uitspraak van WILLEM v. ORANJE, voor de steden, Chbk. v. Friesl., dl. IV,
blz. 461); 28 April 1585 (t.a.p., dl. IV, blz. 522); 25 April 1586 (voor de landen, t.a.p., dl. IV, blz. 600); 17 Juni 1586 (voor de steden, t.a.p., dl. IV, blz. 623); 8 en 9 Juli 1588 (voor landen en steden, t.a.p., dl. IV, blz. 699, 702); 20 April 1591 (L. v. AITZEMA,
Saken van Staet en Oorlogh, dl. IV, bk. XVII, blz. 599); 4 April 1600 (voor de steden, WINSEMIUS, t.a.p., blz. 851); 23 Febr. 1601 (voor de landen, Chbk. v. FnesL, dl. IV, blz. 1105); 16 Maart 1611 (voor de landen, F. SJOERDS, Oud en Nieuw Friesland,
dl. II, l e stuk, blz. 210; Tegenw. Staat, dl. IV, blz. 89; Receuil van verscheyde Reglementen, blz. 3); 21 Febr. 1618 (voor landen en steden, Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 236, 242). 6 ) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 1025.
21
Wumkes.nl
waarvoor de overledene zitting had, bijeen, om met meerderheid van stemmen een opvolger te kiezen. Evenals de Volmachten mochten ook de Ged. Staten in 't begin een substituut stellen 1 ). Van 1591 af is deze bepaling uit de instructies verdwenen. De nieuw gekozenen legden een eed af in handen van het Mindergetal 2 ). Als vergaderplaats diende het Collegie, een gebouw aan de Tweebaksmarkt. Gewoonlijk vergaderden zij om de drie weken, maar zoo noodig bleven zij permanent bijeen. Het voorzitterschap wisselde om de veertien dagen onder de leden 3) Bij staking van stemmen besliste de voorzitter 4 ). Commissiën buiten Friesland mochten de Ged. Staten niet waarnemen 5 ). Hun titel was: Edel Mogende Heeren. Zij werden bijgestaan door den Secretaris der Ged. Staten 6 ). Verder stonden nog tot hun dienst: klerken, kamerboden, deurwaarders, ordinaris- en extra-ordinaris-boden 7 ). De Ged. Staten oefenden de uitvoerende macht uit. Hun taak bestond uit de uitvoering en handhaving^â3rdê~res"ôlutiën der Staten (art. 3), handhaving van den Gereformeerden godsdienst (art. 1), van de tractaten, privilegiën, vrijheden, enz. (art. 2), bevordering van de welvaart en bescherming van de vrijheid (art. 4), toezicht op de ambtenaren, dijken, wegen, sluizen, enz. (art. 10). Zij moesten de Staten bijeenroepen telkens wanneer dit noodig bleek en minstens één maal per jaar (art. 21—23). Tot hun taak behoorde verder 't beheer der financiën (art. 6—9, 14, 15, 26—29, 40—42), het toezicht op het krijgswezen, w.o. het verkenen van patenten (art. 25, 30—39), de benoeming van vele ambtenaren, w.o. de grietmannen 8) (art. 11—13) en in beperkte mate de rechtspraak, nl. met uitzondering van de civiele en crimineele justitie, welke aan 't Hof was voorbehouden 9) (art. 4—5). Dit laatste leidde tot voortdurendenjtwjstjtusschen de Ged. Staten en het H o l J N a een nieuwe oneenigheid in 1663, stelden de Staten bij res. v. 20 Nov. 1663 de rechtsmacht van de Ged. Staten vast 1 0 ). Het Hof !) t.a.p., dl. IV, blz. 79. ) Voorbeelden van eeden uit 1584 en 1600 bij WINSEMIUS, t.a.p., blz. 749, 855.
2
3 ) Korte beschn-jvtng, H s . , Sted. Bibl., Leeuw., blz. 8. ") Res. v. 20 Mei 1603 (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 103). 5 ) I n s t r u c t i e v. 1618, a r t . 17 en 24, h e r k r a c h t i g d door res. v. 1 Oct. 1623 {Chbk. v. Friesl, dl. V, blz. 286). 6 ) Zie b o v e n blz. 18. 7 ) F . S J O E R D S , Oud en Nieww-Frtesland, dl. I I , l e stuk, blz. 255 vlg. 8 ) Zie de lijst d a a r v a n in Bijlage I, blz. 211. D e n 19™ F e b r . 1659 besloten de Ged. S t a t e n v o o r t a a n alle politieke en militaire a m b t e n , uitgezonderd de professoraten in F r a n e k e r , slechts t e vergeven a a n ingeboren Friezen of a a n hen die m e t een Friesche v r o u w g e t r o u w d w a r e n (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 615).
9
) Dit komt dus overeen met wat men thans noemt de administratieve rechtspraak. 10
) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 697. Zie b o v e n blz. 14 en beneden blz. 29 vlg., 180 vlg.
22
Wumkes.nl
protesteerde daartegen in een deductie van 18 Febr. 1664, waarin het betoogde, dat over alle politieke zaken, die ter berechting aan de Ged. Staten waren opgedragen, civiele en crimineele processen konden vallen x ). De Staten bleven echter bij h u n besluit en namen zelfs de res. v. 20 Nov. 1663 onder de fundamenteele wetten op 2 ). Behalve van zaken betreffende het stemrecht, stond beroep van de uitspraak der Ged. Staten op de Staten open 8 ). § 4. D E STADHOUDER.
Oorspronkelijk was deze, zooals de naam reeds aanduidt, de plaatsvervanger van den Landsheer. Toen Friesland in 1576 tegen F I L I P S I I in opstand kwam en diens Stadhouder niet langer erkende, was het niet aanstonds duidelijk, door wien een nieuwe Stadhouder moest worden aangesteld. Feitelijk was de Raad van State daarvoor aangewezen, maar deze werd geheel in de schaduw gesteld door de Staten-Generaal. De eerste Stadhouders van het republikeinsche Friesland, R E N N E N B E R G en W I L L E M VAN O R A N J E zijn dan ook door de Staten-Generaal benoemd 4 ). Maar hun opvolger W I L L E M L O D E W I J K werd reeds door de Staten van Friesland aangesteld, echter met hét verzoek aan de Staten-Generaal, Këm~êên œmmTssîe"~ti"verleenen 5 ). Diens opvolger E R N S T CASIMIR ontving ook zijn commissie van de Staten van Friesland 6) en zoo is het gebleven tot in 1675 het Stadhouderschap in mannelijke lijn erfelijk werd verklaard, waardoor de benoeming verviel 7 ). E R N S T CASIMIR was de eerste Stadhouder die naast zijn commissie ook een instructie ontving 8 ). In zijn commissie werd aan den Stadhouder tevens het KapiteinschapGeneraal opgedragen en hem bevolen „de regieringe der Landschappe !) t.a.p., dl. V, blz. 708. 2 ) Zie boven blz. 14. s ) Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 1123. 4
) R. F R U I N , Staatsinstellingen, 2e dr., blz. 219; Chbk. v. Friesl, dl. I I I , blz. 1150; dl. IV, blz. 165. 5 ) t.a.p., dl. I V , blz. 512. 6 ) t.a.p., dl. V, blz. 259. 7 ) t.a.p., dl. V, blz. 1103. 8 ) I n s t r u c t i e v a n 3 Aug. 1620 voor E R N S T CASIMIR {Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 261); v a n 14 Dec. 1632 voor H E N D R I K CASIMIR I (t.a.p., dl. V, blz. 355); v a n 23 J u l i 1640 voor W I L L E M F R E D E R I K (t.a.p., dl. V , blz. 459); v a n 12 N o v . 1664 v o o r H E N D R I K
CASIMIR I I (t.a.p., dl. V, blz. 738; Receuil van verscheyde Reglementen, blz. 1); v a n 27 M a a r t 1696 voor J O H A N W I L L E M F R I S O (Chbk. v. Fnesl., dl. V I , blz. 256); v a n 12 Sept. 1711 voor W I L L E M K A R E L H E N D R I K F R I S O . D e e e r s t g e n o e m d e i n s t r u c t i e is iets
b e k n o p t e r d a n de volgende. I n de l a a t s t e twee instructies o n t b r e e k t h e t artikel, waarbij a a n den S t a d h o u d e r verboden werd, o m de survivance t e verzoeken (zie beneden blz. 24.
23
Wumkes.nl
met onse Gedeputeerde voersz. en de administratie van de Justitie metten Provinciaelen Raad te bewaren ende belyden" ¾). Hieruit volgt, d a t de instructiën voor de Ged. Staten en het Hof ten deele mede voor den Stadhouder golden, wat in diens instructie ook uitdrukkelijk vermeld wordt. Voor zoover zijn taak samenviel met die van genoemde lichamen, kan zij dus hier onvermeld blijven. Voor 't overige moest de Stadhouder, volgens zijn instructie, de Staten en de Ged. Staten eerbiedigen. Hij mocht geen vaste goederen in Friesland aankoopen noch om de survivance van zijn waardigheid verzoeken of om meer voorrechten dan hem bij zijn commissie en instructie waren toegestaan 2 ). Met de Ged. Staten benoemde hij — enkele uitgezonderd — de officieren die ter repartitie van Friesland stonden. I n 't leger te velde had hij dit recht alleen, bij zijn afwezigheid de Ged. Staten. Verder had de Stadhouder nog het recht zitting te nemen in den Raad van State 3 ), om jaarlijks uit een dubbeltal de magistraten in de steden, behalve in Leeuwarden en Franeker, te kiezen *) en de geschillen over de magistraatsbestelling in de steden te beslechten 6 ). Ook was hij curator magnificentissimus van de universiteit te Franeker 6 ). Naar oud gebruik droeg het kwartier der steden hem jaarlijks de bezetting op van de ambulatoire ambten, die op dit kwartier vielen 7 ). !) Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 259. Zie ook t.a.p., dl. IV, blz. 185, art. VI. Deze opdracht bevestigt het historisch geworden feit, dat de stadhouder de souvereiniteit, die hij als plaatsvervanger van den vorst had bezeten en opgeëischt, voor een deel aan de Staten had moeten afstaan. Zie boven blz. 10 vlg. 3 ) Den 27™ Maart 1632 (Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 341) stonden de Staten aan ERNST CASIMIR op zijn verzoek de survivance toe voor zijn zoon HENDRIK CASIMIR I. Maar, om te voorkomen dat het Stadhouderschap op die wijze erfelijk zou worden, verboden zij den 13en Dec. van hetzelfde jaar (t.a.p., dl. V, blz. 353) de Stadhouders voortaan daarom te verzoeken. Dit verbod werd ook opgenomen in de instructie van 14 Dec. 1632 voor den nieuwen Stadhouder HENDRIK CASIMIR I. Toch hebben de Staten opnieuw de survivance verleend op 19 Maart 1641 aan WILLEM II (t.a.p., dl. V, blz. 462) en op 25 Febr. 1659 aan HENDRIK CASIMIR II (t.a.p., dl. V, blz. 616).
Daar in 1675 het Stadhouderschap in mannelijke lijn erfelijk werd verklaard, ontbreekt de genoemde bepaling in de instructie van JOHAN WILLEM FRISO.
Het verbod tot aankoop van vaste goederen in Friesland moest beletten dat de Stadhouder stemhebbende perceelen verwierf. 3 ) Instructie van den Raad van State van 18 Juli 1651, art. I (DE BLÉCOURT en JAPIKSE, Klein Plakkaatboek, blz. 265). 4 ) Dit recht hadden oorspronkelijk Stadhouder en Hof samen (Chbk. v. FriesL, dl. IV, blz. 965, art. IV). In 1637 werd het aan den Stadhouder alleen toegekend (t.a.p., dl. V, blz. 409). Zie beneden blz. 29, 46 vlg. 5 ) Zie: Berigt van zijn Hoogheit, enz., Leeuw. 1740. 6 ) Sinds 19 F e b r . 1678 (Chbk. v. FriesL, d l . V , blz. 1134). 7 ) Tegenw. Staat, dl. IV, blz. 24; F . S J O E R D S , Oud en Nieuw FriesL, dl. I I , l e stuk, blz. 166; Schuite-praatje, 2 e dr., blz. 3 2 .
24
Wumkes.nl
§ 5.
H E T HOF.
Het Hof van Friesland is in_J499j}pgericht door ALBRECHT VAN om met den Stadhouder het bestuur en de rechtspraak uit te oefenen en dezen bij afwezigheid te vervangen 1 ). Ook onder KAREL V en P H I L I P S I I behield het Hof deze functies 2 ). Toen in 1576 de opstand uitbrak, bleef het Hof den Koning trouw. De Raden werden daarom in 1578 deels gevangen genomen, deels tot huisarrest veroordeeld 3 ), waarna op bevel van MATTHIAS de Ged. Staten en twee Volmachten uit elke go, zeven nieuwe Raden kozen, allen Friezen, 't Volgende jaar benoemde MATTHIAS er vier vreemde Raden bij, waarvan de Friezen echter slechts twee accepteerden á ). Eindelijk benoemden de Ged. Staten in 1581 nog drie Raden, waardoor het Hof op twaalf leden kwam, het getal waarop het sinds is gebleven 5 ). Evenals 't geval was bij den Stadhouder en om dezelfde reden 6 ), kregen de Raden in 1581 een commissie van de Staten-Generaal 7 ). Later gebeurde dit niet meer. Het nieuwe Hof wilde, evenals zijn voorganger, naast de justitie ook het bestuur uitoefenen. Daartegen verzetten zich de Ged. Staten en wel vooral omdat de Raden voor hun leven waren aangesteld en daardoor een zeer krachtige positie bezaten 8 ). Een hevig geschil ontstond 9 ). Ten einde dit te beslechten noodigden de Ged. Staten W I L L E M VAN O R A N J E uit, om naar Friesland te komen. Deze regelde de zaak bij eèh provisioneel reglement van 5 April 1581. Art. 14 hiervan droeg aan het Hof de justitie op, met verbod zich te mengen in krijgs- of landszaken, t teriziJ^ââröviF zijn advies werd gevraagd 1 0 ). Ook hier is de voorloopige \ uitspraak grondslag geworden van de macht van 't Hof. Voor de benoeming der Raadsheeren bestond nog geen vaste praktijk. In 1584 besloten de Staten, d a t alle ambtenaren, w.o. ook de Raadsheeren, SAKSEN
!) THEISSEN, Centr. gez. en Fr. vrijh., blz. 20 vlg.; Naamrol der Raden 's Hofs, blz. 1 vlg.; J. M. v. BEYMA, Historia Curiae Frisiacae, blz. 5 vlg., 28 vlg. 2
) THEISSEN, t.a.p., blz. 80 vlg., 105, 143 vlg.; Naamrol, blz. 5 vlg.; V. BEYMA,
t.a.p., blz. 15 vlg. 3
) Naamrol, blz. 24 vlg.; V. B E Y M A , t.a.p., blz. 26. *) Chbk. v. Friesl., dl. I I I , blz. 1225, a r t . X V . 5 ) Naamrol, blz. 26 vlg.; V. BEYMA, t.a.p., blz. 26 vlg. 6
) Zie boven blz. 23. ') Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 281. 8 ) t.a.p., dl. IV, blz. 333, art. XII, XIII. 9
) SLOTHOUWER, De wording van het College der Ged. Staten, blz. 208 vlg.; V . BEYMA, t.a.p., blz. 94. 10 ) SLOTHOUWER, t.a.p., blz. 210 vlg.; V. BEYMA, t.a.p., blz. 94; Chbk. v. Friesl.,
dl. IV, blz. 243, art. XIV.
25
Wumkes.nl
voor slechts drie jaar zouden worden aangesteld *). Aan dit besluit is echter blijkens de Naamrol geen gevolg gegeven. In 1596 werd de verkiezing als volgt geregeld. Elk der vier kwartieren zou drie Raden benoemen. Bij vacatures stelde het kwartier, waarin de plaats vervuld moest worden een tweetal, waaruit de overige drie kwartieren een nieuw Raadslid zouden kiezen 2 ). Tegen deze wijze van benoemen rees weldra verzet, daar er niet voldoende gelet werd op de bekwaamheid der gekozenen. In 1601 werd daarom voorgesteld, d a t voortaan de Ged. Staten en het Hof voor elke vacature een drietal zouden opmaken, waaruit de Staten een keuze zouden doen. De Staten gaven een zeer vaag antwoord, waaruit niet blijkt of zij deze wijze van verkiezen inderdaad aanvaardden 3 ). In hoofdzaak was dit intusschen wel het geval, zooals blijkt: l e uit een formulier van een commissie voor een Raadsheer uit het begin van de 17 e eeuw, waarin vermeld wordt dat deze is gekozen door de Staten „by advise van Onsen seer Lieven en Getrouwen den Heeren Stadhouder en Gedeputeerde Staten" 4 ); 2 e uit de mededeeling van U. H U B E R : „Het getal der Heeren v a n den Hove is twalif; drie uit ieder quartier; Welcke door de Heeren Volmachten des selven deels voor haer leven lang worden verkooren" 5 ). De voordracht werd dus opgemaakt door den Stadhouder en de Ged. Staten; de verkiezing geschiedde door de Staten van het kwartier, waarin de vacature voorviel. Het Hof bestond dus uit twaalf leden, die voor hun leven werden aangesteld. Zij moesten zijn: l e geboren of genaturaliseerde Friezen of gehuwd met een Friezin 6 ), 2 e van Gereformeerden godsdienst 7 ). Een leeftijdsgrens of wetenschappelijke graad was niet voorgeschreven 8 ). De benoemden !) Chbk. v. Friesl, dl. IV, blz. 488, art. I; blz. 464, art. VII. 2 ) t.a.p., dl. IV, blz. 892. In 1597 zijn zeven Raadsheeren op deze wijze gekozen, t.a.p., dl. IV, blz. 963, art. I; Naamrol, blz. 30. 3 ) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 1112, art. I. 4 ) Het formulier is van vóór 1610, {JsSaamrol, blz. 75). Zie ook SICKENGA, Het Hof van Friesland, blz. 21 vlg. 5 ) Heedend. Rechtsgel., 3 e dr., bk. IV, kap. XII, § 13 (cursiv. van HUBER). 6 ) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 615, 679. SICKENGA (t.a.p., blz. 29 vlg.) toont aan dat dit voorschrift inderdaad bij 't benoemen van Raadsheeren is opgevolgd. Hij beroept zich echter hier zoowel als elders, om 't bestaan van een voorschrift te bewijzen, op de reformatoire reglementen van 1627 en 1672. Daar deze echter nooit in praktijk zijn gebracht, kunnen zij niet als bewijsplaats dienst doen, integendeel, gelden zij veeleer als bewijs voor 't ontbreken of niet opvolgen van de desbetreffende bepaling. 7
) SCHOTANUS, Beschnjvinge
van Friesl., blz. 130.
8
) SICKENGA, t.a.p., blz. 32 vlg. Wel waren de meeste Raden boven de 25 jaren, hadden althans de eigenerfden onder hen aan een universiteit gestudeerd en was men 't over de wenschelijkheid van die kwaliteiten eens, maar een voorschrift was
26
Wumkes.nl
legden twee eeden af in handen van de Ged. Staten, een eed van trouw en een zuiveringseed x ). Afgezet kon een Raadsheer slechts worden, wanneer hij van partijen geschenken h a d ontvangen of doen ontvangen of wanneer hij voor 't vergeven v a n een ambt geschenken had aangenomen 2 ). Een voorzitter bezat het Hof niet 8 ), het oudst-benoemde lid presideerde. Zijn titel was: Eerste en presideerende Raad 's Hofs van Friesland, de andere heetten Raden Ordinaris. Hij leidde de vergaderingen, kon den Raad voor buitengewone zittingen bijeenroepen, gaf tijdens de vacantiën beschikking op de verzoekschriften en won de adviezen der Raadsleden in, te beginnen met den jongsten in dienstjaren 4 ). Ook de Stadhouder had zitting in het Hof 5 ), maar schijnt daarvan, vóór 1748, nooit gebruik te hebben gemaakt 6 ). Bij hun benoeming kregen de Raden een commissie van de Staten, waarbij hun werd opgedragen „met Onsen Stadholder en andere Luiden van den selven Rade", de crimineele en civiele justitie uit te oefenen, „sonder hem in eenige zaken van Policîe en Regeringe te bemoeyen, ten ware h y daer toe speciael van Ons ofte Onse Gedeputeerden versogt mogte worden; en d a t totten wedden, eeren, prae-eminentiën, vrijheden, nutschappen, profyten en vervallen daer toe staande ende behorende" 7 ). Wat de „eeren en prae-eminentiën" betreft, de titel van de Raden was: Edel Mogende Heeren en zij volgden in rang op de Ged. Staten 8 ). Hun het niet. Dit blijkt te meer uit het feit, dat juist nadat bij reglement van 15 Maart 1673 genoemde eischen gesteld waren, deze herhaaldelijk werden overtreden. *) Voor den eersten, zie- Naamrol, blz. 75, 77; Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 282; voor den laatsten- t.a.p., dl. V, blz. 680. 2 ) ' t E e r s t e volgens de instructie v a n ' t Hof (Chbk. v. Friesl., dl. I V , blz. 968), h e t t w e e d e volgens res. v. 16 Mei 1662 (t.a.p., dl. V, blz. 679). SICKENGA, (t.a.p., blz. 38) m e e n t t e n o n r e c h t e d a t reeds bij res. v. 3 M a a r t 1647 a m b t e n k o o p m e t o n t s l a g werd bedreigd. Bij d i t besluit w e r d e n a m b t e n v e r k o o p e r s „ v e r k l a a r t re ipsa m†ames en tnhabil, o m m e n a d e r h a n d e t o t eenige digniteiten g e a d m i t t e e r t t e mogen w o r d e n " . Zij k o n d e n d u s n i e t opnieuw worden b e n o e m d en d i t trof de R a a d s h e e r e n , die voor h u n leven w a r e n aangesteld, niet.
3
) In de eerste jaren na de nieuwe samenstelling bezat het Hof wel een president,
nl. HESSEL AYSMA, die echter wegens het begunstigen van de partij van LEICESTER
werd afgezet. Daarna is niet weer een nieuwe president benoemd (Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 331; het jaartal boven dit stuk is foutief, zie WINSEMIUS, Chronique, blz. 743; Naamrol, blz. 27, 29; U. EMMIUS, De Fnsior. Rep., blz. 32).
*) Res. v. 20 Nov. 1663 (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 697; Naamrol, blz. 78). 6 ) Dit dateerde nog uit den landsheerlij ken tijd (Reviesregeling van 't Hof, Statuten van 1723, bk. III, tit. 31, art. 20—22). Zie ook beneden blz. 178 6 ) F. SJOERDS, Oud en Nieuw Friesl., dl. II, l e stuk, blz. 313, nt. ') Naamrol, blz. 75 vlg. 8 ) Res. v. 20 Juni 1627 (Chbk. v. Friesl., dl. V, bîz. 315).
27
Wumkes.nl
„profijten en vervallen" bestonden uit sportulen en commissiegelden 1). De „vrijheden en nutschappen" omvatten: l e de Raadsheeren waren uitsluitend onderworpen aan de rechtspraak van het Hof en daarbij vrijgesteld van sportulen 2 ), 2 e zij waren vrijgesteld van accijnzen 3 ). Naast h u n commissie bezaten de Raadsheeren ook een instructie. De eerste dateert van 24 Juli 1588 4 ). Daar de Raden klaagden over de onduidelijkheid van deze instructie 5 ), kregen ze van de Ged. Staten „op 't goed believen van de Heeren Staten", den lOen Mei 1597 6) een nieuwe, die echter in hoofdzaak aan de oude gelijk was. Volgens deze instructie moesten de Raden, wat h u n justitieele taak betreft, wekelijks vier gewone rechtdagen houden (art. 15), op behoorlijke en de gewone tijden ter Kanselarij verschijnen, behoudens „krankheit ofte Partien bevorderinge" (art. 3). De „eerste R a a d " of bij diens afwezigheid de oudste Raad moest de adviezen der Raadsleden vragen, te beginnen met den jongsten (in dienstjaren), waarbij dezen bij verschil van meening hun stem moesten motiveeren (art. 14). Zij mochten geen advies geven aan partijen (art. 16), van partijen geen geschenken aannemen, op straffe van ontslag (art. 27), geen advies uitbrengen in zaken van familieleden „ad tertium gradum consanguinitatis vel affinitatis inclusive", op straffe van nulliteit van dergelijke adviezen 7 ) (art. 29). Besluiten mochten niet genomen worden, tenzij „in volle vergaderinge ofte 't merendeel van dien", d.i. door minstens zeven leden (art. 7, 9) s ). x
) Commissiegelden zijn gelden ontvangen wegens het fungeeren als commissaris o.a. tot toezicht bij de rol, tot het uitbrengen van rapport, enz. (HUBER, t.a.p., bk. IV, kap. 16). Sportulen is „het geene bij Partijen betaelt wordt aen 't Hof bij ende nevens den eysch ende antwoordt" (U. HUBER, Heedend. Rechtsgel., 3 e dr., bk. V, kap. 39, § 4). Zie voor de zaken waarvoor sportulen verschuldigd waren, hun bedrag en de verdeeling onder de Raadsheeren: Statuten van 1602, bk. III, tit. X I en XXXII; Statuten van 1723, tit. XXXII, waar de verdeeling anders is geregeld. 2
) HUBER, t.a.p., bk. IV, kap. 22, § 11, 12; bk. V, kap. 39, § 11.
3
) Als recht geconstateerd in de Staten-res. v. 19 Febr. 1658 (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 601), waarbij bepaald werd, dat de Raden wel consentgeld verschuldigd waren. *) WINSEMIUS, t.a.p., blz. 794 vlg.; Naamrol, blz. 61 vlg. ) V . B E Y M A , t . a . p . , blz. 82; Naamrol, blz. 72, a r t . X X X I .
5
6
) Chbk. v. Friesl., d l . I V , b l z . 9 6 5 vlg.; Naamrol, blz. 6 6 v l g . ) Tenzij partijen hiertegen geen bezwaar hadden. In publiekrechtelijke zaken was verwantschap geen beletsel (HUBER, Heedend. rechtsgel., bk. IV, kap. 15, § 30, 31). 8 ) Was het aantal dat zitting kon nemen, op grond van art. 16 of 29 beneden zeven gedaald, dan moest dit aantal bij loting uit een nominatie worden aangevuld, „nochtans buyten kosten van 't Landt ende alleen tot laste van de geïnteresseerde partijen" (Res. v. 30 Mrt. 1660, Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 641, zie ook aldaar blz. 650, 671). 7
28
Wumkes.nl
Zooals gezegd, was sinds 1581 de taak van 't Hof beperkt tot het) administreeren van de civiele en crimineele justitie. Deugdelijk was in) zijn instructie er voor gewaakt, dat het zich geen politieke macht zou 1 aanmatigen. Het was verplicht gehoorzaam te zijn aan de Staten en de Ged. Staten (art. 1, 2). Bij binnenlandsche verdeeldheid of twist mocht het zich niet aansluiten bij de partij die tegen de regeering was (art. 6). Zonder toestemming van Staten of Ged. Staten mochten de Raden niet buiten de provincie reizen (art. 5). Het Hof mocht geen plakkaten publiceeren, zonder dat deze door de Staten en de Ged. Staten waren goedgekeurd (art. 21) en evenmin zonder die goedkeuring „nieuwe Ordonnantiën op 't stuk van Justitie, ofte Salarisen ten respecte van dien" maken (art. 13). Zijn eenige politieke bevoegdheid was, jaarlijks met den Stadhouder de magistraten te kiezen van de steden behalve Leeuwarden en Franeker „ter tijt bij de steden hier inne anders zal worden gedisponeert" (art. 4). Den 24en Juli 1635 hebben de Staten ook dit recht aan het Hof ontnomen en het den 22en Aug. d.a.v. aan de steden zelf opgedragen, die dit bij res. v. 31 Oct. d.a.v. bekrachtigden, daarmee voldoende aan de letter van art. 4 der instructie van 't Hof x). Den 22en Oct. van het volgende jaar gaven de Staten van Oostergo, Westergo en de Steden aan het Hof een nieuwe instructie, waarbij het o.a. de magistraatsbestelling in de steden werd ontnomen 2 ). Wel is deze instructie den 12en Mei 1637 weer ingetrokken en de oude instructie hersteld, maar de magistraatsbestelling bleef aan 't Hof onttrokken 3 ). Zoowel volgens hun commissie als volgens hun instructie moesten de Raden zich bepalen tot de justitie, terwijl aan de Ged. Staten uitsluitend de regeerings- en militaire zaken waren opgedragen. Over de grenzen tusschen deze beide gebieden heerschte echter dikwijls verschil van meening 4 ). Om dit te voorkomen stelden de Staten de bekende resolutie van 20 Nov. 1663 vast 5 ). Hierin werd het Hof gewezen op zijn plicht de Ged. Staten bij afwezigheid der Staten te gehoorzamen. Voelden zij zich door Ged. Staten te kort gedaan, dan konden zij zich tot de Staten wenden of zoo deze niet bijeen waren en de zaak dringend was, de Ged. Staten verzoeken om de Staten bijeen te roepen, een verzoek waaraan !) Chbk. v. Fnesl, dl. V, blz. 370 vlg. 2 ) t.a.p., dl. V, blz. 394; L. v. AITZEMA, Saken van Stoet en Oorlogh, dl. IV, b k . 16, blz 416; J O H . VAN D I K S A N D E , Nederlandtsche Historie, blz. 198. Over de voorgeschiedenis v a n deze instructie, zie SICKENGA, t.a.p., blz. 136 vlg. Zie ook b o v e n blz. 24, beneden blz. 46 vlg. 3 ) Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 430; J O H . v. D . S A N D E , t.a.p., blz. 207. 4 ) Bijv.: Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 517 vlg., blz. 620. 5 ) t.a.p., dl. V, blz. 697; Naamrol, blz. 78.
29
Wumkes.nl
deze moesten voldoen. Het Hof moest zich bepalen tot de crimineele en civiele justitie en zich onthouden van al wat met de regeeringstaak samenhing, zooals: het stemrecht, de financiën, 't uitvaardigen van plakkaten, militaire zaken, de academie, de munten, maten en gewichten, dijken, wegen, enz. Alleen voor zoover op deze gebieden crimineele delicten voorkwamen, moest de rechtspraak van 't Hof worden ingeroepen, 't Hof protesteerde tegen deze resolutie, maar tevergeefs x ). In 1672 beslisten de Staten nog, dat, mocht er weer een geschil ontstaan tusschen de Ged. Staten en 't Hof over de berechting van eenige zaak, deze in statu zou worden gehouden tot de eerstvolgende Statenzitting, tenzij er evidens fiericulum in mom was, dan mochten de Ged. Staten de zaak beslissen 2 ). Aan het Hof waren nog verbonden een Procureur-Generaal, Griffier, Substituut Procureur-Generaal, Substituut-Giiffier, klerken, deurwaarders, boden en een sportelmaander 3 ). Het vergaderde in het Kanselarijgebouw aan de Tweebaksmarkt. Tot het eind van de 16e eeuw sprak het Hof recht naar de Saksische Ordonnantie van 1504 4 ), welke echter met vele ordonnantiën was aangevuld. Sommige van de laatste waren door den opstand vervallen, andere nooit opgevolgd. Het Hof verzocht daarom in 1598 de Staten om een commissie van juristen te benoemen, „met last de voerschreven ordonnantiën van den Furst van Sassen, sampt andere placaten, ordonnantiën ende resolutien door te sien en te reformeren, als zij naer gelegentheit van de tegenwoordige tijd bevinden te behooren". Dit verzoek werd ingewilligd 5 ), maar het duurde nog ruim vier jaren voor er aan werd voldaan. I n dien tusschentijd vaardigden de Staten nog de Ordonnantie op de civiele en crimineele justitie uit 6 ). Op den Landdag van Febr. 1601 werd in art. 6 der doleantiën medegedeeld, dat „den tegenwoordigen Griffier, al zeeckere tijdt gheleeden, verscheyden placcaten, ordonnantiën, wetten, costumen, statuten, etc. gaer geschreven en in ordre gestelt heeft, ten eynde dezelve, ten fine voerschreven, doer ordonnantie van de Staten, gedruckt solden worden", en verzocht, een commissie te benoemen om 't verzamelde te beoordeelen en daarna uit naam van de Staten te publiceeren 7 ). Dit werd toegestaan x ) Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 708; zie boven, blz. 14 vlg., blz. 22 vlg. en beneden blz. 115. 2 ) Res. v. 30 M a a r t 1672 (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 822). 3 ) F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, l e stuk, blz. 325. Zie voor de instructies van deze functionarissen: Naamregister der Rentmeesters. 4 ) Chbk. v. Friesl., dl. I I , blz. 35 vlg.; Verklaring d a a r v a n door H E N D R I K V.
STOLBERG, t.a.p., dl. II, blz. 70. 5
) t.a.p., dl. IV, blz. 983, art. VIII, blz. 985. ) V a n 18 Febr. 1601 (t.a.p., dl. I V , blz. 1098). 7 ) t.a.p., dl. IV, blz. 1113, art. VI, zie ook art. VIII, X I I I en XIV. 6
30
Wumkes.nl
en den 14en Mei 1602 keurden de Staten het ontwerp goed 1), dat den 4en Nov. 1602 werd gepubliceerd 2 ). Dit waren de Statuten, Ordonnantiën en Costumen van Friesland, welke tot 1723 van kracht zijn geweest en in dien tijd elf maal zijn herdrukt 3 ). De in dien tusschentijd uitgevaardigde ordonnantiën werden telkens als appendix bij de uitgaven der Statuten gevoegd. I n 1723 verscheen de nieuwe bewerking der Statuten 4 ). Naast en ter aanvulling van de Statuten gold het Romeinsche rechte in Friesland 6 ). Het Hof oordeelde 6) in eerste instantie: 7 STRAFRECHTELIJK over alle zware misdrijven en misdaden ), CIVIELRECHTELIJK:
1. Wanneer de rechter, waaronder iemand ressorteerde, recht weigerde of onbehoorlijk uitstelde, 2. Wanneer in een zaak de litiganten tot verschillende jurisdictiën behoorden, 3. Wanneer partijen zich vrijwillig aan de rechtspraak van het Hof onderwierpen 8 ), 4. Over allen die geen huisman of burger waren 9 ). !) t.a.p., dl. IV, blz. 1238 of dl. V blz. 98. 2 ) t.a.p., dl. I V , blz. 1138 vlg. of dl. V, blz. 1 vlg.; o o k afzonderlijk gepubliceerd in 1602. 3 ) NI. i n 1608, 1628, 1638, 1650, 1659, 1664, 1683, 1689, 1693, 1699 e n 1707 (Naamrol, blz. 32). 4 ) Zie beneden blz. 84. I n 1650 is een commissie b e n o e m d o m de „Vriesche L a n d s o r d o n n a n t i e " t e herzien {Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 526). H i e r v a n is echter niets gekomen. E e n nieuw o n t w e r p d e r S t a t u t e n v a n 12 Oct. 1686 (t.a.p., dl. V I blz. 1—118) is n i m m e r ingevoerd. 5 ) H e t is een communis opinio v a n alle deskundigen, d a t sedert h e t begin v a n de 16 e eeuw h e t Romeinsche r e c h t in Friesland gelding h a d , zie: U . H U B E R , Heedend.
Rechtsgel., bk. I, kap. II, § 28, 47; S. H. VAN IDSINGA, Het Staatsrecht der Ver. Nederl., dl. I, blz. 21; L. J. v. APELDOORN, De kerk. goed. in Friesl., dl. II, Stelling XIII.
Over de vraag of in de Middeleeuwen met Keizerlijke rechten het Romeinsche recht bedoeld werd, zie: P. U. RENGERS, De innovationibus a Saxoniae ducibus in Frisia factis, blz. 64 vlg.; Mr. S. J. FOCKEMA ANDREAE, Bijdrage tot de Nederl. Rechtsgesch.,
4 e Bundel, blz. 86 vlg. Bij den laatsten vindt men ook opgave van literatuur over de invoering van 't Romeinsche recht in Friesland. 6
) Zie uitvoerig over de r e c h t s m a c h t v a n h e t Hof: SICKENGA, t.a.p., blz. 67 vlg. ') Zeer geringe misdrijven werden berecht door d e Nederrechters, d.i. d e Grietm a n n e n of d e Stedelijke R e c h t b a n k e n , zie: Statuten van 1723, b k . I I , t i t . I I I , a r t . 10
en tit. XXII. 8 ) Voor 1, 2 en 3 zie: Statuten van 1723, bk. III, tit. VIII. 9 ) Dit werd geconcludeerd uit: Statuten van 1723, bk. I I I , tit. VIII, art. 1; zie: HUBER, Heedend. Rechtsgel., blz. IV, kap. XXII, § 11—17. Andere minder belangrijke zaken, die in eerste instantie aan 't Hof waren onderworpen bij SICKENGA, t.a.p.,
blz. 93 vlg.
31
Wumkes.nl
In hooger beroep oordeelde het Hof over alle vonnissen der Nederrechters, zoowel strafrechtelijke als civielrechtelijke x ). Van • sommige civielrechtelijke uitspraken van het Hof kon revisie aangevraagd worden bij hetzelfde lichaam. In het 5 e art. van den „Conformatie brieff des overdrachts", had K A R E L V in 1524 beloofd, geen appèl buiten 's lands in te voeren, maar in overleg met de Friezen een reviesverordening in te stellen 2 ). Aan het tweede gedeelte van deze belofte voldeed hij door de ordonnantie van 30 Aug. 1539, waarbij bepaald werd, dat de revisie zou plaats hebben door den Stadhouder en het Hof. Bevestigden dezen het vonnis, dan stond groot revies open bij den Hoogen Raad te Mechelen 3 ). Dienzelfden dag bepaalde de Landvoogdes MARIA VAN H O N G A R I J E , d a t v a n vonnissen in zaken beneden / 500.—, geen revisie mogelijk zou zijn 4 ). Ten slotte stond K A R E L V in 1549 nog toe, dat bij afwezigheid v a n den Stadhouder, de revisie zou plaats hebben door den President en het Hof of door minstens zeven leden daarvan 5 ). De opstand tegen Spanje bracht geen verandering in de reviesregeling 6 ) en in de Statuten van 1602 komt zij voor geheel gelijk aan de ordonnantiën van 30 Aug. 1539 en 9 Nov. 1549 7 ). De voornaamste bepalingen waren: Wie revisie begeerde, moest binnen twee jaren na de uitspraak in eerste instantie het Hof bij request verzoeken om zijn tegenpartij te dagvaarden en binnen denzelfden termijn de revisie introduceeren en vervolgen voor het Hof 8 ) (art. 2 en 3). Vooraf moest hij 50 pond storten bij den Griffier; won hij het proces, dan kreeg hij die som terug, in het tegenovergestelde geval verbeurde 1
) Statuten van 1723, bk. III, tit. II, art. 58 vlg. Over het appèl van vonnissen in
strafzaken zie: D. HAMERSTER, Verklaring, dl. II, blz. 357; S. BINCKES, Verklaaringe,
dl. II, blz. 248. Volgens HUBER [Reedend. Rechtsgel., bk. V, kap. 45, § 9) was appèl in strafzaken niet mogelijk „dewijl niemant daervan oordeelen kan als 't Hof alleen, van 't welke nopens crimineele dingen, geen beroep valt in eeniger manieren". De verklaring van deze schijnbare tegenstrijdigheid is, dat HUBER onder crimineele zaken niet de zeer geringe delicten rekende, waarover de Nederrechter had te oordeelen. Zie beneden blz. 40. 2 ) Chbk. v. Friesl., dl. II, blz. 151. 3
) t.a.p., blz. 765 vlg. Zie ook THEISSEN, t.a.p., blz. 172 vlg.
*) Chbk. v. Friesl., dl. II, blz. 767. 5 ) t.a.p., dl. I I I , blz. 179. 6 ) Dit blijkt uit de res. v. 11 Febr. 1599 (t.a.p., dl. IV, blz. 1030, art. VII). ?) Boek III, tit. 32 {Chbk. v. Friesl, dl. IV, blz. 1202 vlg., of dl. V, blz. 61 vlg.). Alleen het laatste art. waarin bepaald werd, dat in geval van revisie zou gestemd worden bij meerderheid van stemmen, was ontleend aan een res. v. 11 Febr. 1599. 8 ) Aan den tweeden eisch werd niet de hand gehouden, vandaar dat de Staten bij res. v. 2 Maart 1644 bepaalden, dat zoowel het een als het ander binnen twee jaren moest plaats hebben (t.a.p., dl. V, blz. 568).
32
Wumkes.nl
hij die ten profijte van het land (art. 1). Het proces moest gerevideerd worden ex iisdem actis, op nieuwe feiten mocht geen acht worden geslagen (art. 8). Geen revies mocht worden verleend van zaken, die niet de 500 Car. gids. te boven gingen (art. 16). De revisie zou plaats hebben door den Stadhouder, den President en 't Hof of tenminste door zeven leden daarvan (art. 12,17) 1 ). De uitspraak moest geschieden bij meerderheid van stemmen (art. 26). De Statuten van 1123 geven wel een verklaring en preciseering van de reviesregeling maar geen wijziging 2 ). Als hoogste instantie had K A R E L V, onder den naam van groot revies, > maar inderdaad bij wijze van appèl, beroep op den Grooten Raad v a n s Mechelen ingesteld; tegen zijn belofte en zeer tegen den zin der Friezen. Bij ordonnantie van 10 Juli 1551 had hij dit groot revies nader geregeld 3 ). Het kon aanhangig gemaakt worden, wanneer het Hof bij zijn uitspraak bleef of de Raden het niet eens konden worden. In dat geval moesten de beide processen geëvangeliseerd 4) en verzegeld door een commissaris van 't Hof naar den Grooten Raad worden gebracht. Deze zond zijn uitspraak weer naar 't Hof en dit sprak ze uit. Bij 't concludeeren werden de stemmen van de leden van 't Hof en van den Grooten Raad samengeteld. De opstand tegen Spanje maakte beroep op den Grooten Raad onmogelijk,hoewel de Statuten van 1602 die mogelijkheid nog openlieten 5 ). Inmiddels was echter een nieuwe groot-reviesregeling tot stand gekomen. Op den Landdag van 3 April 1593 deden de Ged. Staten mededeeling van klachten over de vonnissen van 't Hof en verzochten ze de Staten daarin te mogen voorzien 6 ). Dit werd toegestaan en den lOen Mei 1593 machtigden de Staten hun Gedeputeerden om op verzoek en tot kosten van de partijen, waarvoor de revident borg moest stellen, zes rechts1
) Ook voor reviezen gold de res. v. 30 Maart 1660 (t.a.p., dl. V, blz. 641, zie hiervoor blz. 28, nt. 9). Bij res. v. 25 Febr. 1737 bepaalden de Staten, dat de kosten voor aanvullende leden van 't Hof, in geval van revies zouden komen ten koste van 't land. Bij eerste instantie bleven deze dus, vreemd genoeg, ten koste van de „geinteresseerde partijen". In 't zelfde jaar bepaalden de Staten nog bij resolutiën v. 1 Maart, 12 Juli en 11 Oct. ter verklaring van Statuten van 1723, Bk. III, tit. 31, art. 23, dat de aanvullende Raadsheeren bij de revisie dezelfde bevoegdheden zouden hebben als de gewone. 2 ) Over d e „revisto remsionis", zie SICKENGA, t.a.p., blz. 110 vlg. s ) Chbk. v. Fnesl., dl. I I I , blz. 259. 4
) „ d a t is, bij partijen in de Griffie n a g e s i e n " , H U B E R , Heedend. Rechtsgel., 3 e dr., bk. V, k a p . 46, § 15. 5 ) Bk. I I I , tit. 32, a r t . 13, 20—24. Deze artikelen zijn ontleend a a n de o r d o n n a n t i ë n v a n 30 Aug. 1539 en v a n 10 J u l i 1551 {Chbk. v. FriesL, dl. I I , blz. 765; dl. I I I , blz. 259). 6
) t.a.p., dl. IV, blz. 817, punt VII.
3
33
Wumkes.nl
geleerden te kiezen, waarvan drie Friezen en drie buitenlanders, die het revies moesten herzien 1). In 1597 rezen al klachten over de groote onkosten hieraan verbonden — ieder der inlandsche rechtsgeleerden ontving per dag 5, ieder der buitenlandsche 8 guldens — maar de Staten bleven bij hun besluit 2 ). I n de Statuten van 1602 vindt men dan ook, naast het beroep op den Grooten Raad, de regeling van dit beroep, zooals het bij res. v. 10 Mei 1593 was vastgesteld 3 ). De wijze van revisie was als die voor den Grooten Raad. De Statuten van 1723 bevatten eenige veranderingen in 't groot revies. Binnen zes maanden na uitspraak van de laatste sententie moest de revident zich tot Ged. Staten wenden (art. 29). Binnen drie maanden daarna benoemden deze drie inlandsche en drie uitheemsche rechtsgeleerden (art. 31). De revident moest 1500 Car. gids. storten ter secretarie van de Ged. Staten, waaruit de salarissen der reviseurs en de andere onkosten werden voldaan (art. 35). De buitenlandsche reviseurs genoten 12 car. gids. per dag, de inlandsche 8, behalve die in Leeuwarden woonden, welke 5 car. gids. kregen (art. 37, 40) 4 ). Wegens de hooge kosten kwam het groot revies weinig voor 6 ). Ten slotte bepaalden de Staten nog bij res. v. 1 Maart 1731, dat, indien „de pluraliteyt der stemmen byt eerste revis zoo groot is geweest, dat zelfs door eenparigheyt der reviseurs geen veranderinge in de sententie soude kunnen worden gemaakt", het verzoek om groot-revies moest worden geweigerd.
§ 6. D E
a.
DE
NEDERGERECHTEN.
GRIETENIJEN.
Aan 't hoofd van de grietenij stond, zoowel voor 't bestuur als de rechtspraak, sinds ± 1200 de grietman, die, gekozen door de gemeente en (of) de geestelijkheid of volgens toerbeurt zijn ambt voor een jaar waarx
) Deze res. ontbreekt in het Chbk. v. Fnesl. Men vindt haar echter als art. 25 in bk. III, tit. 32 der Statuten van 1602. 2 ) Chbk. v. Fnesl., dl. IV, blz. 974, art. IV, waar men i.pl.v. 1594, leze 1593. Voorstellen en pogingen, in 1600, 1601 en 1603 gedaan, om een afzonderlijke „Camer van revys" op te richten, mislukten (t.a.p., dl. IV, blz. 1065, punt III, blz. 1120, punt 28 en blz. 1255). 3 ) Bk. III, tit. 32, art. 25. Het groot revies is nader geregeld bij de resolutien van 2 Maart 1654, 7 Oct. 1664 en 24 Febr. 1671 (t.a.p., dl. V, blz. 568, 734, 802). 4 ) Deze bedragen zijn zoo vastgesteld bij res. v. 15 Juni 1715. 5
) H U B E R , Heedend.
RecUsgel.,
3 e dr., bk. V, k a p . 47, § 7.
34
Wumkes.nl
nam. De rechtspraak oefende hij uit met zijn mederechters of eeheran *). ALBRECHT VAN SAKSEN en zijn opvolgers benoemden zelf de grietmannen en evenzoo K A R E L V 2 ). Den 30 e n Oct. 1539 bepaalde hij, dat voortaan de grietmannen zouden worden gekozen door den Stadhouder en het Hof tenzij hij of zijn opvolgers dit zelf zouden doen. Elke grietman moest binnen zijn grietenij wonen, daar gegoed zijn met een jaarlijksch inkomen van 18 à 20 goudguldens uit grondbezit of onlosbare renten en borgtocht stellen voor de gelden die hij voor de regeering inde 3 ). Zoo bleef het ook onder F I L I P S I I . Nadat Friesland in 1576 in opstand was gekomen, richtten de Ged. Staten den 13 e n Maart 1577 t o t R E N N E N B E R G het verzoek, dat zij reeds zoo dikwijls vruchteloos aan KAREL V hadden gedaan 4 ), nl. dat voortaan de Stadhouder of bij diens afwezigheid het Hof de grietmanskeuze mocht doen uit een door de ingezetenen der grietenij opgemaakte voordracht van drie personen. Ook R E N N E N B E R G weigerde dit aanvankelijk, verklarend dat hij zich wilde houden aan K A R E L ' S besluit van 1539, maar op herhaald en dringend verzoek gaf hij twee dagen later toe, daarbij acte van non-prejudicie om te dienen tegenover den Koning van Spanje begeerend 5 ). Door dit succes aangemoedigd gingen de Ged. Staten weldra een flinken stap verder en vroegen den 3 e n Oct. van hetzelfde jaar aan R E N N E N B E R G om alle grietmannen, daar ze tegen de privilegiën van 't land en tot wederopzeggens toe waren aangesteld, af te zetten en volgens zijn belofte nieuwe aan te stellen uit een nominatie van drie, echter met advies der Ged. Staten. Dit laatste was iets geheel nieuws. De Ged. Staten zouden, werd dit ingewilligd, bij de grietmanskeuze in de plaats treden van het Hof en daarmee een overwinning behalen in h u n strijd tegen dit lichaam. R E N N E N B E R G weigerde; hij was bereid die grietmannen van wie bewezen kon worden, dat zij nà 1539 tegen de privilegiën waren aangesteld of zich grof misdragen hadden, te schorsen tot nader bevel !) P. HECK, Die altfnes. Genchtsverf., blz. 130, 180 nt. 3, 183 vlg., 199 vîg., 328
vlg. In tegenstelling met den schout, die de vonnissen slechts uitsprak en deed uitvoeren, nam de grietman ook deel aan de vaststelling daarvan; zijn bijzitters heetten dan ook mederechters. Prof. FRUIN vermoedt daarom, dat de grietman niet, zooaîs gewoonlijk wordt aangenomen, o.a. door THEISSEN (Centr. gez. en Fr. vrijh. blz. 195) de opvolger was van den vóór hem ook in Friesland fungeerenden schout, maar één der oordeelvinders of asega's van den laatsten. (Schout en grietman, Versl. en Meded. v. d. Ver. tot de uitgave der bronnen van het Oude Vaderl. Recht, 8 e dl., 3e st., blz. 175 vlg.). 2
) ) 4 ) 5 ) 3
T H E I S S E N , Centr. gez. en Fr. vrijh., blz. 2 1 , 62 vlg., 181 v l g . Chbk. v. FriesL, d l . I I , blz. 7 7 1 . T H E I S S E N , t.a.p., blz. 181 v l g . Chbk. v. FriesL, dl. I I I , blz. 1111, p u n t I V ; blz. 1112, p u n t I I .
35
Wumkes.nl
van de Staten-Generaal, maar overigens wilde hij zich houden aan zijn belofte van 15 Maart 1 ). Reeds den 6 en Maart 1577, dus nog vóór hun eerste verzoek aan RENNENBERG, hadden de Staten van Friesland zich ook reeds door een commissie gewend tot de Staten-Generaal met het verzoek, dat voortaan de Stadhouder of bij diens afwezigheid het Hof de grietmanskeuze mocht doen uit een nominatie van drie personen2). Welk resultaat deze commissie had, blijkt niet 3 ). Het verzoek was echter inmiddels, zooals we zagen, door RENNENBERG ingewilligd. Na RENNENBERG'S weigering op hun tweede verzoek wendden de Staten zich den 13 en Nov. 1577 opnieuw tot de Staten-Generaal, nu met de vraag o.a. om RENNENBERG, daar hij in Leeuwarden den magistraat veranderd en in de andere steden daartoe bevel gegeven had, te autoriseeren om ook op het platteland de grietmannen, die door de Spaansche regeering waren aangesteld en deze nog aanhingen, af te zetten 4). De Staten-Generaal verzochten RENNENBERG om inlichting, of er „officiers en Wethouders ten platten lande van Vriesland" tijdens het Spaansche bewind tegen de privilegiën aangesteld waren en of dezen zich na de Pacificatie van Gent vijanden van de Staten en 't gemeenebest hadden betoond. Na ontvangen inlichtingen en advies zouden zij nader beslissen5). Opmerkelijk is in dit verzoek, dat de Staten zich wel wachtten aan de Staten Generaal te verzoeken om aan de Ged. Staten invloed te geven op de grietmanskeuze. Het eindresultaat van deze poging is onbekend. Succes zal zij wel niet gehad hebben, want den 6 en Juni 1578 wendden de Staten van Friesland zich opnieuw tot de Staten-Generaal met het verzoek dat de „offices et estatz" van het gewest zouden worden opge!) Chbk. v. FriesL, dl. III, blz. 1156, art. VI, VII; blz. 1157, art. IV. 2
) Procuratie en instructie voor de gecommitteerden SCHELTO VAN TJAERDA, MARTEN VAN DER NITSCHEN en FEYCKE TATMANS (P. WINSEMIUS, Chronique, blz.
608, 609). 8 ) Wel zond zij den 29*a Maart 1577 een verslag van haar verrichtingen aan de Ged. Staten, maar daarin komt over de grietmanskeuze niets voor {Chbk. v. FriesL, dl. III, blz. 1115 vlg.). 4 ) t.a.p., dl. III, blz. 1166, punt I; Res. der St. Gen., dl,. I, blz. 567, 570 nt. 1 en 2. Noot 2, luidende: „Punt 1 van het request vraagt verandering der wet in de steden door Rennenberg, zooals reeds te Leeuwarden is geschied", is een foutieve weergeving van punt 1. Niet om de magistraten der steden ging het, maar om de grietmannen. 5
) Copie R e s . b k . d e r S t a t e n v a n Friesland v. 1577; Res. d. St. Gen., dl. I, blz. 572. S L O T H O U W E R b e t r e u r t {De Vrije Fries, dl. X V I I , blz. 190) d a t hij h e t a n t w o o r d d e r S t a t e n - G e n e r a a l o p ' t r e q u e s t d e r Friesche S t a t e n nergens heeft k u n n e n vinden. H e t is echter v o l s t r e k t niet o n v i n d b a a r . Behalve in h e t Copie Res.bk., b o v e n aangehaald, k o m t h e t voor (hoewel v e r m i n k t ) in W I N S E M I U S , Chronique, blz. 598 en SCHOTANUS, Geschiedenissen blz. 814, w a a r we ook de n a m e n v a n d e leden d e r commissie, nl. R I E N C K CAMMINGA e n B A E R T H E IDZAARDA, vernemen.
36
Wumkes.nl
dragen aan „personnes qualifiez et agréables au pays". Het verzoek werd gesteld in handen van MATTHIAS en den Raad van State 1 ). Ook van deze poging hooren we verder niets. In Friesland was de Stadhouder intusschen t o t daden overgegaan. Tusschen 1577 en 1580 zijn de meeste grietmannen afgezet en door andere vervangen 2 ). Ook weten we hoe dit is geschied. I n 1578 zond R E N N E N B E R G een commissie rond om „in de Grietenijen van den platte Landen, des Conincks Grietsluyden v a n den Eede te ontslaan ende te doen afzetten, mitsgaders andere t e nomineren, u y t de welcke zijn G. een verkiezen zoude" 3 ). Van invloed der Ged. Staten blijkt hier niets. Ook in de instructie der Ged. Staten van 30 Aug. 1579 wordt geen melding gemaakt van de grietrnanskeuze. Begin Maart 1580 pleegde R E N N E N B E R G verraad. Dit versterkte de positie van de Staten zeer. In de instructie voor de Ged. Staten van 21 Waart 1580 komt dan ook voor ' t eerst de grietmanskeuze voor. Ged. Staten mochten niet bij provisie grietmannen aanstellen in de vacante grietenijen, maar moesten het ambt naar oud gebruik door den dichtst bij wonenden grietman laten waarnemen tot de ingezetenen een nominatie hadden ingediend, waaruit de nieuwe grietman zou worden gekozen „naar behooren" 4 ). Wat daaronder verstaan werd, blijkt uit de commissie van 22 Nov. J580 voor den grietman van Wonseradeel 5 ). Hij was aangesteld door den Stadhouder „met advys v a n de Gedeputeerden, representeerende die Staten van de landen ende steden van Vrieslandt". De instructie voor de Ged. Staten van 22 Febr. 1581 zegt dan ook uitdrukkelijk: „Dat voortaen alle Grietsluyden op voorgaende behoorlijcke nominatie der Ingesetenen gecommitteert worden bij den Gouverneur ofte zijnen Luytenant met advys van onsen Ghedeputeerden" 6 ). Van het Hof is hier geen sprake meer. Opvolger van Rennenberg was inmiddels geworden W I L L E M VAN O R A N J E , die als zijn luitenant-gouverneur had aangesteld BERNARD DE MERODE. Tevergeefs trachtte deze de Staten te bewegen hem hun aangematigde macht weer af te staan. Zij weigerden 7 ). Twee maal
!) Res. d. St, Gen., dl. II, blz. 459, n. 6. 2
) NL 26 v a n d e 30. Zie. A. J . A N D R E A E , Nalezing,
3
blz. 143.
) WINSEMIUS, Chromque, blz. 622, REINICO FRESINGA, Memonen, blz. 34. De
laatste stelt het gebeurde abusievelijk in 1577. De leden van de ^commissie waren: SYRP GALAMA, RIENICK CAMMINGA en Doco MARTENA. Zie de commissie van een der
aldus aangestelde grietmannen, Chbk. v. Fnesl., dl. III, blz. 1198. 4 ) Chbk. v. Fnesl, d l . I V , blz. 140. 5 ) t.a.p., dl. IV, blz. 220. Zie ook t.a.p., dl. IV, blz. 185, art. VIII. 6
) W I N S E M I U S , Chronique,
blz. 696, SCHOTANUS, Geschiedenissen,
blz. 876.
') Zie boven blz. 10 vlg.
37
Wumkes.nl
lieten zij door een commissie W I L L E M VAN O R A N J E verzoeken naar Friesland te komen 1 ). Begin April 1581 voldeed deze hieraan. Hij gaf toen een voorloopig reglement, waarin hij bepaalde, dat hij op den eerstvolgenden Landdag de grietmanskeuze definitief zou regelen. Middelerwijl zouden in de vaceerende grietenijen de ingezetenen een drietal opmaken, waaruit hij of zijn Luitenant-Gouverneur de keuze zouden doen met advies van Hof en Ged. Staten 2 ). Hiertegen protesteerde het Hof, dat alléén advies over de grietmanskeuze wenschte uit te brengen, o.a. op grond „dat die Grietsluyden eenich bewindt ende executie van justitie hebben, die de Gedeputeerden geenszins competeert, noch oyt in Vrieslant gecompeteert en heeft" s ). Ook de Staten legden zich niet bij deze uitspraak neer, maar gingen zelfs nog een stap verder. In hun instructie voor de Ged. Staten van 28 Juli 1582 bepaalden zij, dat voortaan de grietmannen gekozen zouden worden door den Stadhouder of zijn Luitenant-Gouverneur niet met advies van, maar met de Ged. Staten, of bij afwezigheid van eersti genoemden door de Ged. Staten alleen 4 ). Zoo is het gebleven; de Staten waren machtiger gebleken dan de Stadhouder. Toen echter den l l e n Febr. 1584 W I L L E M VAN O R A N J E bij provisie vaststelde, dat naast de zes Ged. Staten voor de goën, de steden drie Ged. Staten mochten stellen 5 ), werd in April van hetzelfde jaar in de instructie voor de Ged. Staten de bepaling opgenomen, dat alleen de Ged. Staten der goën met den Stadhouder de grietmannen zouden benoemen. Vervallen is echter uit deze instructie de bepaling dat bij afwezigheid van den Stadhouder de Ged. Staten alléén dit recht hadden 6 ). Tot het kiezen van een drietal voor een vacante grietmansplaats waren gerechtigd allen die het stemrecht voor 't kiezen van Volmachten bezaten 7 ). Gekozen konden worden gequalificeerde personen 8 ), die geboren, of naar 's lands wetten genaturaliseerde, Friezen waren 9 ). !) SCHOTANUS, t.a.p., blz. 878; Chbk. v. Fnesl., dl. IV, blz. 241. 2 ) Chbk. v. Fnesl., dl. IV, blz. 245, art. XXII. 3 ) t.a.p., dl. IV, blz. 251, art. VIII. á ) t.a.p., dl. IV, blz. 303 vlg. 6 ) Zie boven blz. 20. 6 ) St. Res. bk. v. 1584. Dit is bevestigd door de Res. der Staten van Oostergo, Westergo en Zevenwouden van 18 Mei 1593 (Chbk. v. Fnesl., dl. IV, blz. 823, art. II). ') Statuten van 1723, bk. IV, tit. 19, art. I. 8 ) Gequaüficeerd = edele of eigenerfde (Res. v. 31 Mrt. 1610, Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 171). Deze eisch stelden de Ged. S t a t e n reeds in h u n r e m o n s t r a n t i e v a n 13 M a a r t 1577 (t.a.p., dl. IV, blz. 1111, a r t . IV). Ook in de commissiën voor de grietm a n n e n w o r d t vermeld, d a t zij zijn gekozen u i t drie,,gequalificeerde" personen (t.a.p,. dl. IV, blz. 221, C. L. v. B E Y M A , Tractatus, A d d i t a m e n t u m no. 3). 9 ) Statuten van 1723, b k . I I , tit. 2 1 , a r t . V. Zie b o v e n blz. 12.
38
Wumkes.nl
Andere eischen waren niet gesteld. De nominatie moest worden opgemaakt binnen zes weken, nadat de grietenij vacant was geraakt 2 ). De voordracht werd op dezelfde wijze gekozen als de Volmachten s ). Hun commissie kregen de grietmannen van de Staten, ter relatie van de Ged. Staten, aan wie zij ook den eed van trouw aflegden 3 ). De grietman oefende het bestuur en de rechtspraak uit in zijn grietenij. Als bestuursambtenaar was hij volgens zijn commissie verplicht „het recht der Staaten van Vrieslandt te bewaaren, derzelver Resolutien, Placaaten en Ordonnantien als meede de Consenten der Contributien te Exsecuteeren ende doen exsecuteeren" å). Als rechter was de grietman gehouden „de Ingesetenen der voorsz. Grieteny ende allen anderen die daar te doen sullen hebben, in hun goedt recht voor te staan ende te beschermen, de boose en quaaddoenders sonder eenige dissimulatie te doen straffen ende eenen iegelyken goed kort en onvertoogen recht t e administreeren" 5 ). Elke week of uiterlijk elke veertien dagen moest het gerecht gehouden worden op de gebruikelijke plaats, tenzij de stemgerechtigde ingezetenen met algemeene stemmen een andere plaats verkozen. Verboden waren daartoe herbergen waar wijn en bier getapt werd, maar de grietenij moest een afzonderlijke localiteit, de weerkamer, bouwen, koopen of huren. De grietman moest daar recht spreken met drie of vier bijzitters. Hij presideerde het grietenijgerecht of bij zijn afwezigheid een dooi hem aangewezen bijzitter. H e t gerecht moest eerst trachten de partijen tot overeenstemming te brengen en zoo dit niet gelukte „recht en billijk oordeel spreken". Was het niet op de hoogte van de behandelde zaak, dan moest het de raad inwinnen van „verstandige en geleerde Luyden" 6 ). „Een grietman daer te boven is president van het geregte en heeft *) Instructie voor de Ged. Staten van 22 Febr. 1581 (WINSEMIUS, Chronique, blz. 696) en in alle volgende instructies. 2 ) Zie beneden blz. 77 vlg. Zie ook F. SJOERDS, Oud en Nieuw Friesl., dl. II, l e stuk, blz. 384 vlg.; VAN BEYMA, t.a.p., Add. 5. 3 ) V A N B E Y M A , t . a . p . , A d d . 3, 4. 4
) VAN BEYMA, t.a.p., Add. 3. Voor hetgeen daartoe behoorde zie: F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, l e stuk, blz. 379 vlg.; Teg. Staat, dl. IV, blz. 212 vlg.; VAN BEYMA, t.a.p., blz. 75 vlg.; Statuten v. 1723, bk. IV, tit. 8, 13, 19, art. 71; bk. II, tit. 18. 5
) V A N B E Y M A , t . a . p . , A d d . 3.
6
) Statuten van 1723, b k . I I I , t i t . 2, a r t . 1—3. O p grond v a n h e t laatste b e n o e m d e elk gerecht „een a d v o c a a t v a n ' t Hof t o t h u n pensionaris, d a t is adviseur, a a n wien h e t volschreven proces of ook alle incidenten werden toegesonden, e n sijn advis, h e t d i c t u m d e r sententie uitlevert, welk gevolgelijk o p de n a e m v a n h e t geregte w e r t gepronuntieert sonder d a t evenwel h e t nootsaekelijk is d a t h e t geregte d a t enkel advis volge, m a e r allesins haer eygen b e t e r oordeel can gebruiken of ook in seer twijffelinge en i m p o r t a n t e verschillen advisen v a n andere regtsgeleerden i n n e m e n " : J O H . V E G E L I N v. CLAERBERGEN, Sunt bonae leges Fnsiis, H s . , blz. 5 8 .
39
Wumkes.nl
daer inne de eerste adviseerende stemme, en na hem de Bijsitters (assessoren) moetende na pluraliteyt van stemmen concluderen. Maer selden gebeurt 't dat de Bijs. van haer grietmans sentiment verschillen om dat gemeenlijk van regtsaeken weinig verstant hebben, hoe wel gecoren uit de notabelen onder de ingesetenen" 1). De grietman of een door hem aangewezen bijzitter moest de getuigen verhooren, de secretaris mocht dat niet alléén doen. Hij mocht het vonnis niet opmaken buiten de aanwezigheid van de bijzitters en den secretaris en moest zoo spoedig mogelijk de vonnissen die in staat van wijzen waren gebracht, uitspreken. Wenschte een der partijen te appelleeren, dan verzocht hij aan den grietman apostilles voor het Hof, welke hem binnen dertig dagen moesten worden verleend 2 ). Het grietenij gerecht oordeelde uitsluitend in eerste instantie en wel over: A. Alle burgerlijke zaken tusschen huisluiden en burgers, hoe hoog het bedrag ook was, waarover zij liepen 3 ). B. Strafzaken in zeer geringe delicten. De grietmannen „zullen alle Excessen straffen ofte Compositien daar van maken, uitgesloten wat Lijf en Leven aangaat" 4 ). De straffen die de grietman mocht opleggen waren: „het setten van eenige delinquenten in 't soogenaemde hondegat, in de balk, voor eenige weinige dagen op water en brood, of aen de baek" 5 ). Hij mocht geen hooger boete opleggen, dan bij de ordonnantien was bepaald; wel lager, mits hij daarbij geen persoonlijk voordeel genoot 6 ). Meende iemand geen boete schuldig te zijn, dan moest de grietman daarover rechtskundig advies inwinnen 7). Ook mocht de grietman bepalingen door straffen te handhaven maken, waarop echter geen hooger boete mocht worden gesteld, dan 6 Car. gids. voor de eerste en 12 Car. gids. voor de tweede en !) t.a.p., blz. 58. 2 ) Statuten v. 1723, b k . I I I , t i t . 2, a r t . 52, 67, 68, 74. 3 ) Partijen k o n d e n echter altijd, in gezamenlijk overleg, h u n zaken in eerste ins t a n t i e voor ' t H o f brengen, zie boven blz. 3 1 . 4 ) Statuten v. 1723, bk. II, tit. 22, art. II. Wanneer „de sake klaer en niet weert om proces over te maken is, soo worden de Comparanten dikwils met een gelt-boete vrijgelaten men noemt het compositien" (HUBER, Heedend. Rechtsgel., 3 e dr., bk. IV, kap. 25, § 2). 5 ) J O H . V E G . V. C L A E R B . , Sunt bonae leges Frisiis, blz. 1 1 . D i t waren n a a r zijn meening geen lijfstraffen, „geen grietenien, dorpen, steden of geregtigheden eenige de m i n s t e straffe a a n d e n lijve mogen oeffenen" (t.a.p., blz. 11). Deze meening werd gedeeld door H A M E R S T E R , Verklaring, dl. I I , blz. 356 en B I N C K E S , Verklaaringe, dl. I I , blz. 248. H U B E R d a a r e n t e g e n beschouwde d i t wel a l s lijfstraffen [Heedend. Rechtsgel., 3 e dr. blz. 957). Zie boven blz. 32. 6 ) Statuten van 1723, b k . I I , t i t . 2 3 , a r t . I. ') t.a.p., a r t . I I I . O o k w a s hooger beroep bij h e t Hof mogelijk, zie boven blz. 32.
40
Wumkes.nl
volgende overtredingen 1). Wie niet in staat was de opgelegde boete te betalen, kon uit het land worden verbannen of gevangen gezet en te werk gesteld tot hij de boete verdiend had 2). Omtrent „criminele" zaken moest de grietman informatiën inwinnen en deze overzenden aan het Hof, den misdadiger gevangen nemen en in bewaring houden om hem na bekomen bevel van 't Hof naar Leeuwarden te brengen en in handen van den Procureur-Generaal te stellen. De inkomsten van den grietman bestonden uit: l e de deelskosten, een omslag van eenige stuivers over de florenen 3 ), 2 e de consentgelden, d.i. de 56e penning (een halve stuiver van iederen goudgulden à 28 stuivers) van de koopsommen der in zijn grietenij verkochte onroerende goederen, welke minder dan 400 goudglds. opbrachten 4 ), 3 e de gerechtskosten 5 ), 4 e de emolumenten voor zijn rechterlijke werkzaamheden 6 ). 5 e het wrakhout en 10% van de waarde der gestrande goederen als vergoeding voor hun beschrijving, bewaring, onderhoud, enz. 7 ). Uit deze inkomsten moest de grietman betalen de kosten voor de jaarlijksche verkiezing der Volmachten, de daggelden der Volmachten op de Landdagen, de toelagen aan den secretaris en de bijzitters en de kosten voor de administratie der justitie 8 ). !) t.a.p., bk. III, tit. 2, art. XXIX. 2 ) t.a.p., bk. II, tit. 23, art. IV. 3 ) F . S J O E R D S , Oud en Nieuw Friesl., dl. I I , l e stuk, blz. 395; P . J. D . VAN SLOOTEN, De deelskosten. 4 ) Sinds 1504 verleenden de g r i e t m a n n e n consent voor de verkoopingen beneden 200 goudg. (kleine consenten), de Vorst voor verkoopingen v a n e n b o v e n 200 goudg. (groote consenten). Zij ontvingen d a a r v o o r d e consentgelden of den 56 e n penning. Bij res. v. 27 April 1584 bepaalden de Staten dat de groote consentgelden voortaan zouden komen ten bate van de grietenij- of stadskas en bij res. v. 18 Dec. 1619 dat de kleine consenten voortaan zouden gelden voor verkoopingen tot 400 goudg. Dikwijls ontvingen de magistraten en grietmannen tevens de groote consenten. Dit verklaart, dat, toen den 23 en Sept. 1713 de groote-consentgelden werden gebracht op den 40™ penning (een halve stuiver van eiken Caroli gulden à 20 stuivers) er bij werd bepaald, dat „de consent gelden van de Grietslieden en Magistraten blijven op denzelfden voet als tegenwoordich sijn". Deze bleven dus de 56e penning genieten. Zie: HUBER Heedend. RechtsgeL, 3 e dr., B k . I I I , k a p . V, § 4; dez. Beginselen der rechtkunde, 2 e dr., Bk. III, kap. III, § 4; Statuten van 1723, Bk. I, kap. XI, art. 15; VAN BEYMA, t.a.p., Add. 3, 4; Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 463, art. II; dl. V, blz. 256; JOH. VEG. V. CLAERB. Sunt bonae leges Fnsits, blz. 59; Res. bk. der Staten v. 1713, fol. 83. 5 ) Statuten v. 1723, Bk. III, tit. 32. 6
) VAN BEYMA, t.a.p., Add.
3, 4.
') Statuten v. 1723, bk. IV, tit. 8, art. 1, 2. 8 ) JOH. VEG. V. CLAERB., t.a.p., blz. 61; F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, l e stuk, blz. 395.
41
Wumkes.nl
Behalve uit den grietman, bestond het grietenij-gerecht uit de bijzitters, de vroegere eeheran. Reeds in den Saksischen tijd werden zij door den grietman gekozen 1 ). Tijdens de Republiek waren er drie of vier, gekozen door den grietman uit de verstandigste en beste mannen zijner grietenij, die te goeder naam en faam bekend stonden. Bij een vacature moest binnen zes weken stemming worden gehouden voor een drietal, waaruit de grietman binnen wederom zes weken de keuze moest doen 2 ). Zij kregen van den grietman hun commissie 3 ). en legden in zijn handen den eed af 4 ). Zij behoefden niet zelf stemgerechtigd te zijn 5 ). Een vast salaris genoten zij niet, slechts eenige emolumenten voor hulpwerkzaamheden bij ' t gerecht en hetgeen de grietman hun toebedeelde 6 ). Het waren dan ook in den regel „aanzienlijke Huisluiden of andere welhebbende ingezetenen" 7 ). Om te voorkomen, dat niemand zich beschikbaar zou stellen, was bepaald, dat men alleen om „redenen in Rechte uitgedrukt" er voor mocht bedanken 8 ). Over de functie van de bijzitters is reeds gesproken. Het ambt van grietenij secretaris is van jongeren datum. In de Saksische ordonnantie v a n 1504 komt het niet voor 9 ). Eerst onder K A R E L V blijkt het ambt te bestaan. Uit de doleantiën van 1554 vernemen we, dat er in elke grietenij een secretaris of deelschrijver was, die volgens oude gewoonte door den grietman en de bijzitters gekozen en door den eersten beëedigd werd. K A R E L V besliste, d a t voortaan de secretaris door hen, die daartoe v a n ouds gerechtigd waren, op de voordracht gebracht, benoemd en van een commissie voorzien moest worden, maar door het Hof beëedigd 10 ). De Staten bepaalden bij res. v. 20 April 1586 dat voortaan de keuze der secretarissen uit een nominatie van drie zou geschieden door den Stad*) Saksische ordonnantie van 1504 {Chbk. v. Fnesl., dl. II, blz. 42, art. 48). 2) Statuten v. 1723, blz. III, tit. 2, art. 3, 5. 3 ) Chbk. v. Fnesl., dl. IV, blz. 823, punt III. Voorbeelden van commissiën bij VAN BEYMA, t.a.p., Add. 7 en Chbk. v. Fnesl, dl. IV, blz. 233. 4 ) Statuten t. 1723, bk. III, tit. 2, art. 13. 6 ) BINCKES, Verklaannge, dl. III, blz. 30; P. WIERDSMA, Verh. over het stemrecht, blz. 179. e ) JOH. VEG. V. CLAERB. schat dit voor secretaris en bijzitters samen op / 300 per jaar (t.a.p., blz. 61). ') F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, l 9 st., blz. 399. 8
) Statuten v. 1723, bk. III, tit. 2, art. IV. Over de beteekenis van deze woorden,
zie BINCKES,
Verklaannge, dl. III, blz. 35.
9
) Zie: H . B A E R D T VAN SMINIA, Nieuwe Naamlijst v. Gnetm., blz. 5. 10 ) Chbk. v. Fnesl., d l . I I I , blz. 341, a r t . 70. I n 1542 waren er reeds klachten geweest over d e b e z e t t i n g v a n h e t s e c r e t a r i s a m b t (WINSEMIUS, Chronique, blz. 511).
42
Wumkes.nl
houder en de Ged. Staten der goën 1 ). Maar den 18 en Mei 1593 reeds werd vastgesteld dat de secretarissen en bijzitters door den grietman zouden worden gekozen uit een nominatie van drie en van een commissie voorzien „zonder dat de Gedeputeerden haer daer mede zullen hebben te bemoyen, uitgezondert d'approbatie van den Secretaris, verstaende deselve bij de Gedeputeerden der platte Landen alleene gedaen te zullen worden " 2 ). Terwijl de Statuten van 1602 over de secretariskeuze zwijgen, regelen die van 1723 deze als volgt. Binnen een half jaar, nadat de plaats vacant was geworden, moest de grietman een nieuwen secretaris kiezen uit een door de stemgerechtigde ingezetenen der grietenij opgemaakt drietal en dezen van een commissie voorzien. (Was dit binnen den gestelden tijd niet geschied, dan moesten de Ged. Staten de uitschrijving doen voor de nominatie van het drietal en daaruit den secretaris kiezen). De gekozene moest van goeder naam en faam zijn en bekwaam voor het ambt. De beoordeeling daarvan stond aan de Ged. Staten, die dus de keuze moesten goedkeuren. Weigerden zij hun goedkeuring, dan moest een nieuwe nominatie worden opgemaakt s ). Zijn commissie ontving de secretaris van den grietman, maar hij legde den eed af in handen van de Ged. Staten 4 ). De secretaris had tot taak het bijhouden der grietenij registers en -recesboeken 5 ). Hij moest dengenen, die daarom verzochten, inzage verleenen van de te boek gestelde acten. Bij zijn overlijden zorgde de grietman, dat de boeken „in publico loco gesteld, of anders bewaard worden, tot gerief van Partijen, die daaraan gelegen is" 6 ). 1
) Res. bk. der Staten v. 1586, zie ook de instructie der Ged. Staten van 28 Juli 1582 (Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 303) en de commissie voor een secretaris van 16 Oct. 1583 (t.a.p., dl. IV, blz. 397), waar ook reeds van bemoeiing der Ged. Staten met de secretarisbenoeming blijkt. 2 ) t.a.p., dl. IV, blz. 823, art. III. 3 ) Statuten v. YlZi, bk. III, tit. IV, art. 17, 18. 4 ) Voorbeelden v a n commissies bij: V A N B E Y M A , t.a.p., A d d . no. 8; Teg. Staat, dl. IV, blz. 237. B I N C K E S (Verklaaringe, dl. I I I , blz. 65) zegt t e n onrechte, d a t o p grond v a n de Res. v. 18 Mei 1593 de Ged. S t a t e n den secretaris zijn commissie verleenden. H e t tegengestelde blijkt u i t de aangehaalde resolutie en commissies. Als helper v a n den g r i e t m a n bij ' t vervolgen v a n „Doodslagers, ende a n d e r e Boosdoend e r s " legde de secretaris a a n den grietman nog een specialen eed af (Statuten van 1723,
bk. III, tit. 2, art. 13). 5
) D i t waren de deels- of procuratieboeken, w a a r i n a a n t e e k e n i n g werd gehouden v a n de verkiezingen en benoemingen in de grietenij en de belastingcohieren. D e recesboeken b e v a t t e n hoofdzakelijk de gerechtsrol, m e t aanteekening v a n hetgeen t e r terechtzitting was voorgevallen. Zie J. L. B E R N S , De archieven van het Hof Provinciaal. 6
) Statuten van 1723, bk. III, tit. 2, art. 19—21; zie ook: bk. IV, tit. 19, art. 13. Voor de verdere taak van den secretaris, zie F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, l e stuk, blz. 401 vlg.
43
Wumkes.nl
Ook de grietenij-secretaris had geen vast inkomen. Behalve uit een salaris, hem door den grietman verleend, genoot hij belooningen voor bewezen diensten 1 ). Bovendien was de secretaris dikwijls „ontvanger der boelgoederen", waardoor zijn inkomsten aanmerkelijk stegen, zoodat dit ambt dikwijls door lieden van aanzien werd bekleed. In elk dorp van de grietenij was een dorprechter aangesteld, de opvolger van den vroegeren atte 2 ). Van den SaEsiscnen tijd af werd hij door den grietman benoemd uit de verstandigste ingezetenen van het dorp, eerst zonder medewerking van de inwoners, sinds 1602 uit een nominatie van drie 3 ). Zijn taak was de rust te bewaren, twistenden vrede te gebieden en hen indien ze de vrede verbraken te arresteeren of onder borgtocht te doen stellen. Alle toegebrachte wonden, veld- of andere schaden moest hij met drie buren bezien, kleine zaken over geldschulden, veldschade, enz. in der minne schikken, grootere zaken, waarop boete stond, naar den grietman verwijzen en misdrijven of onrechtmatige handelingen op den eerstvolgenden rechtdag of, zoo uitstel ongewenscht was, dadelijk bij den grietman aangeven. Ook moest hij den grietman bijstaan bij 't vervolgen van doodslagers en andere boosdoeners 4 ). Gewoonlijk had elk dorp zijn dorprechter, maar twee kleine dorpen konden tot dit doel ook samengevoegd of een kleiner dorp bij een grooter gevoegd worden. De gekozene moest het ambt minstens een jaar waarnemen, tenzij hij een wettige reden van verontschuldiging had. Zijn belooning bestond uit de profijten en nutschappen naar ouder gewoonte, benevens hetgeen de grietman hem toestond 6 ). Verder had elk grietenijgerecht nog een fiskaal. Zijn taak was het, alle misdrijven op te sporen en uit naam van het grietenij-gerecht een actie tegen de bedrijvers in te stellen. Hij werd aangesteld door den grietman met goedkeuring van het grietenij-gerecht 6 ). !) Statuten v. 1723, bk. III, tit. 32; F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, l e stuk, blz. 406;
Teg. Staat, dl. IV, blz. 239 vlg. 2 ) P . H E C K , Altfries. Gerichtsverf., blz. 344 vlg.; Saksische ordonnantie, a r t . 45 {Chbk. v. Friesl., dl. I I , blz. 42).
3
) Statuten v. 1602, bk. III, tit. 2, art. VI.
4
) Statuten v. 1723, b k . I I I , t i t . 2, a r t . 8—10, 13. 5 ) Statuten v. 1723, b k . I I I , t i t . 2, a r t . 7, 11, 12,14 en t i t . 32. Zie verder F . S J O E R D S , t.a.p., dl. I I , l e stuk, blz. 407; Teg. Staat, dl. I V , blz. 243. 6 ) D e resolutiën zwijgen over deze functie, die geen officieel a m b t was. J O H . V E G . v. C L A E R B . zegt er v a n : „ E e n g r i e t m a n is Eygentlijk Baljuw over h e t district sijner grietenie. hij gebruikt t o t h e t aenstellen d e r actiën wegens overtredingen bij de ingesetenen gedaen v a n 's Landsplaccaten, eenen Fiscael die hij b e n o e m t en welke voor ' t geregte als sijn procureur ageert, en voor h e m d e boeten vindiceert. als hebbende in sig selfs de fiscael daerin geen a e n p a r t , m a a r daer en tegens als een procureur
44
Wumkes.nl
Ten slotte vond men in elke grietenij nog een executeur met twee of meer assistenten. Hij was belast met het doen van exploten en citatiën 1 ). Met de assistenten moest hij de boosdoeners achtervolgen en aan 't gerecht overleveren of zoo noodig naar Leeuwarden overbrengen. Hij werd benoemd door den grietman met advies van het gerecht 2 ). b.
D E STEDEN.
Het zou te ver voeren, hier een uiteenzetting te geven van 't ontstaan en de samenstelling der elf stedelijke besturen 3 ). Ik volsta daarom met de vermelding d a t elke stad in 't laatst van de Middeleeuwen bestuurd en berecht werd door een magistraat bestaande uit oldermannen, burgemeesters, schepenen en raden in verschillende combinaties. Daarnaast bezaten de steden de gemeene zesendertigen of de gezworenen, de voorloopers van de latere vroedschappen 4 ). De magistraten werden gekozen door de burgers van de steden of door hun aftredende collega's, al of niet met medewerking van priester (s) of hoofdeling 5 ). Over de verkiezing der zesendertigen en gezworenen weten we niets. ALBRECHT VAN SAKSEN liet de stedelijke bestuursinrichting onveranderd, slechts de keuze der magistraatspersonen uit dubbeltallen trok hij aan zich 6 ), evenals na hem K A R E L V en P H I L I P S I I 7 ). In 1577 bewerkten de Staten, d a t RENNENBERG de magistraten in de steden afzette en door andere verving 8 ). Hier bleef dus de Stadhouder connende tot laste van den grietman declareren en salarien en expensen vorderen, om het welke voortecoomen gemeenelijk den Fiscael de kleine boeten geheel of voor 't merendeel worden overgegeven, uit welke gewoonte de origine der Fiscaels als onkenbaer wert en veeltijts het soo bevat wert als of de fiscael dat regt heeft" (Sunt bonae leges Frisiis, blz. 58). Zie verder over dit ambt: F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, ie st., blz. 411 vlg.; Teg. Staat, dl. IV, blz. 244. !) Statuten v. 1723, bk. I I I , tit. 2, art. 15, 16; tit. 32. 2 ) F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, 1" stuk, blz. 412 vlg.; Teg. Staat, dl. IV, blz. 244 vlg. 3 ) Zie voor 't ontstaan der stadrechten: A. TELTING, Het oud-Friesche stadrecht; dez., De FrieschU stadrechten^TT.' sr¾ïËDÉMA, Sneek en het Sneeher stadrecht; J. H. BEUCKER ANDREAE, De origine juris municipalis
Frisicr,
L. J. VAN APELDOORN,
Ontbindende en samenbindende krachten, blz. 22—23. 4
) T E L T I N G , Het oud-Friesche
stadrecht, blz. 126 vlg. I n sommige s t e d e n s t o n d a a n
't hoofd van den magistraat een hoofdeling, die zich de erfelijke heerschappij over de stad had verworven. 5
) T E L T I N G , t.a.p., blz. 131 vlg. ) Saksische o r d o n n a n t i e (Chbk. v. Friesl., gez. en Fr. vrijh., blz. 6 5 . 6
dl. I I , blz. 52 vlg.); T H E I S S E N ,
Centr.
') Chbk. v. Fnesl., dl. II, blz. 310, art. I, blz. 317, art. VIII, blz. 329, art. I, blz. 479, art. I; THEISSEN, t.a.p., blz. 123, 194 vlg. 8
) WINSEMIUS, Chronique, blz. 601 vlg.; Chbk. v. Friesl., dl. I I I , blz. 1166, art. I; Fes. der St. Gen., dl. I, blz. 567. Zie ook boven, blz. 36.
45
Wumkes.nl
dit recht uitoefenen, maar weldra rezen daarover geschillen, die er toe leidden, dat de Fiiesche steden in dit opzicht zich in twee groepen verdeelden. De eene groep omvatte Leeuwarden en Franeker, de andere alle overige steden, dus: Bolsward, Sneek, Dokkum, Harlingen, Stavoren, Sloten, Workum, IJlst en Hindeloopen. De eerste groep wendde zich in 1586 tot de Staten-Generaal met het verzoek, „dat de voerschreven Stadt, Borgeren ende Innegesetenen van denzelue, van goede ende vrye verstellinge des Wets voertaen versekert solden mogen zijn". De Staten-Generaal schonken haar daarop een reglement, waarbij deze steden het recht kregen voortaan zelf haar magistraten te kiezen 1 ). Voortdurend bleven er echter moeilijkheden over de magistraatsbestelling 2 ). I n 1615 werd deze daarom in naam en op bevel van de Staten door den Stadhouder, de Ged. Staten en het Hof opnieuw geregeld 3 ). Ook deze regeling voldeed op den duur niet, zoodat in 1657 beide steden een nieuw reglement op de magistraatsbestelling kregen, Leeuwarden van de Staten van Friesland, Franeker van den Stadhouder en drie gecommitteerden, door de Ged. Staten tot dit doel benoemd 4 ). Tevens werd hierbij bepaald, dat de gezworenen zouden worden vervangen door vroedschappen, die levenslang zitting kregen en zichzelf aanvulden. Deze reglementen bleven van kracht tot het jaar 1748. In de overige steden bleef de magistraatsverkiezing aan den Stadhouder en het Hof, echter met de beperking „ter tijt bij de Steden hier inne anders sal worden gedisponeert" B ). I n 1622 wilden de steden zich hieraan onttrekken, maar op een memorie van het Hof beslisten de Staten der goën, d a t de magistraatsbestelling op den ouden voet zou blijven 5 ). Nieuwe moeilijkheden rezen op in 1635. Dokkum verzocht aan de Staten verlof, voortaan zelf zijn magistraat te mogen kiezen, waarop de Staten, echter met vele stemonthoudingen, dit recht eveneens aan de overige *) Beide van 19 Nov. 1586, voor Leeuwarden: Chbk. v. Fnesl., dl. IV, blz. 664, voor Franeker: WINSEMIUS, Chromque, blz. 802. Zie ook: A. TELTING, Register van
het archief van Franeker, blz. 68, no. 234. Beide reglementen zijn mutatis mutandis bijna woordelijk aan elkaar gelijk. 2
) J . v . D . S A N D E , Nederlandtsche
historie,
b l z . 57, 69 vlg.
3
) Reglement van 5 Juli 1615 voor Leeuwarden, van 18 Dec. 1615 voor Franeker {Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 213, 216). 4 ) R e g l e m e n t v a n 9 Mei 1657 voor Leeuwarden, v a n 21 D e c . 1657 voor F r a n e k e r {Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 592, 595). H e t reglement voor L e e u w a r d e n is eenigszins gewijzigd bij d e resoluties v a n 3 April 1658 en 21 N o v . 1663 (t.a.p., dl. V, blz. 604, 700). 6 ) I n s t r u c t i e v a n h e t Hof v a n 10 Mei 1597, a r t . I V {Naamrol der Raden 's Hofs
van Friesland, blz. 66; Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 965). 6 ) Res. v. 29 Aug. 1622 (t.a.p., dl. V, blz. 276, zie ook blz. 282).
46
Wumkes.nl
acht steden toekenden 1), Eenige heeren weiden, voorzien van een commissie, naar de verschillende steden gezonden, om daar met de ingezetenen reglementen op de magistraatsverkiezing te maken. Deze kwamen in dit en het volgende jaar gereed 2 ). Den 31 e n Oct. 1635 onttrokken de steden aan den Stadhouder en het Hof de magistraatsverkiezing en voldeden hiermee dus aan de letter van art. 4 der instructie van het Hof 3 ). Ten slotte gaven de Staten aan het Hof den 22 e n Oct. 1636 een nieuwe instructie, waarbij dit de magistraatsbestelling uitdrukkelijk verboden werd 4 ). De rust keerde echter niet terug, zoodat in 1637 de Staten-Generaal zich op grond van de Unie van Utrecht met de zaak bemoeiden en den Raad van State naar Friesland zonden. Deze herstelde de toen afgezette magistraten in hun ambt en gaf aan de steden nieuwe reglementen, waarbij de magistraatsverkiezing aan den Stadhouder kwam 5 ). Deze reglementen komen in hoofdzaak met elkaar overeen. Zij zijn den 29 e n Maart 1642 door de Staten bekrachtigd 6) en t o t 1748 onveranderd gebleven. Elke Friesche stad bezat een vroedschap 7) van zeven tot veertig leden en een magistraat. De laatste bestond uit vier tot acht burgemeesters. Daarenboven bezaten Leeuwarden en Sneek nog elk twee bouwmeesters en zes resp. vier schepenen; Bolsward, Harlingen en Sloten nog resp. twee, acht en vier raadslieden. De vroedschappen maakten jaarlijks de voordracht voor de magistraten op, hielden toezicht op de magistraten, stelden de belastingen vast, keurden leeningen goed, controleerden de stadsfinanciën, enz. Zij golden als de vertegenwoordigers van de burgerij en kozen als zoodanig één der Volmachten voor de steden; de andere werd door den magistraat gekozen. De eigenlijkebestuurstaak enderechtspraakberusttenbij den magistraat. Als rechters kwam h u n taak geheel overeen met die der grietmannen. Zij werden door verschillende ambtenaren bijgestaan, zooals secretarissen, pensionarissen, enz. 8 ). !) Res. v. 25 Juli en 22 Aug. 1635 (t.a.p., dl. V, blz. 370, 371). 2
) ) 4 ) 5 ) 6 ) 3
t.a.p., t.a.p., Chbk. t.a.p., t.a.p.,
dl. V, blz. 372 vlg. dl. V, blz. 385. v. Friesl., dl. V, blz. 396, a r t . I X . d l . V, blz. 408 vlg., zie ook b o v e n blz. 24, 29. dl. V, blz. 469. Zie over de kwestie v a n d e m a g i s t r a a t s v e r k i e z i n g in d e
steden: J. v. o. SANDE, Nederlandtsche historie, blz. 57, 69, 186, 197, 205; L. VAN AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, dl. IV, bk. 15, blz. 15; bk. 16, blz. 426; bk. 17, blz. 500, 583. ') Leeuwarden en Franeker sinds 1657. 8
) Zie voor de inrichting en de taak van de stadsbesturen: VAN HARINXMA THOB
SLOOTEN, Verhandeling over het stemrecht in Friesland, blz. 39 vlg.; Teg. Staat, dl. IV, blz. 245 vlg.; F. SJOERDS, Oud en Nieuw Friesl., dl. II, l e stuk, blz. 415 vlg.
47
Wumkes.nl
7.
D E FINANCIEN.
Tijdens het Habsburgsche bewind stond aan het hoofd van de administratie der financiën een Rentmeester, die verantwoording schuldig was aan de Rekenkamer in den Haag eri aan den Raad van Financiën x ). Sinds 1556 bekleedde B O U D E W I J N VAN^LOO dit ambt en bleef dit bekleeden ook ná 1576 2 ). Van toen af werd de drager van het ambt betiteld als Rentmeester der domeinen en beheerde hij de ontvangst van al wat tot het domein behoorde, hoofdzakelijk de jaartax, de Bildtpachten, en de accijnzen 3 ). Uit deze inkomsten werden bepaalde uitgaven betaald, zooals de salarissen der Raadsheeren, de fortificatiegelden der steden, enz. Naast de domaniale - bezat Friesland in den landsheerlij ken tijd ook landsfinanciën, die beheerd werden door een Ontvanger 4 ). I n 1575 stelden de Staten een Ontvanger-Generaal aan, nl. H E R O VAN B U R 5
). Zijn financieel beheer werd gecontroleerd door de „gemeene Gedeputeerden totten Doleantiën ende Rekeningen" 6 ). Ook hij bleef na den opstand nog eenige jaren in functie, nl. tot 1578 7 ). Weldra werd het aantal Ontvangers-Generaal uitgebreid 8 ). I n de 17 e eeuw was er nu eens één Ontvanger-Generaal, dan weer waren er drie 9 ), tot eindelijk den 30 e a Oct. 1669 het aantal definitief op vier is gebracht 1 0 ), nl.: 1 een van de florenen, 't gemaal, de 5 speciën en den 56 e a penning, 2 een van de middelen van consumptie, 3 een v a n de lijfrenten, 4 een van de losrenten (genegotieerde penningen). MANIA
x
) THEISSEN, Centr. gez. en Fr. vrijh., blz. 204 vlg.
2
) Hij werd in 1582 door ANJOU in zijn ambt bevestigd (Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 312, zie ook t.a.p. blz. 466) en nam in 1588 ontslag. 3 ) Instructie en commissie voor den Rentmeester der domeinen van 27 Maart 1621, in: Naamregister der Rentmeesters van de Domeinen, blz. 16 vlg.; Register van den aanbreng, dl. IV, blz. 103. In dit laatste komen ook zijn rekeningen voor van 1618— 1626 (t.a.p., dl. IV, blz. 137 vlg.). Zie over de domeinen in Friesland: U. HÜBER, Heedend. Rechtsgel., 3 e dr., bk. II, kap. 55, § 5. 4 ) THEISSEN, t.a.p., blz. 364 vlg.; Chbk. v. Friesl., dl. II, blz. 140. 5 ) t.a.p., dl. III, blz. 1019. 6 ) t.a.p., dl. III, blz. 1030. 7 ) t.a.p., dl. III, blz. 1107, 1140 vlg., 1197. 8 ) In 1582 tot twee (t.a.p., dl. IV, blz. 299, art. XII; blz. 365, art. V). 9 ) In 1617 één Ontvanger-Generaal, wiens instructie, gedateerd 15 Maart 1617 voorkomt in het Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 226; Register van den aanbreng, dl. IV, blz. 93. In 1636 werd besloten de Ontvang-Generaal in drieën te splitsen (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 393; J. v. D. SANDE, Nederlandtsche historie, blz. 198), maar een. instructie van 1660 (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 636) spreekt weer van één OntvangerGeneraal, aan wien in 1664 ook het beheer der lijfrenten werd opgedragen (t.a.p., dl. V, blz. 707), zoodat toen weer alle ontvangsten in één hand waren. 10 ) t.a.p., dl. V, blz. 777; hun instructies t.a.p., blz. 778 vlg.
48
Wumkes.nl
Elk van hen had de ontvangst van de hem competeerende middelen en moest daaruit bepaalde lasten, soldijen, salarissen, enz. voldoen. Later, toen nieuwe belastingen werden ingesteld en ook in de uitgaven wijziging kwam, zijn zoowel inkomsten als uitgaven anders over de Ontvangers-Generaal verdeeld, maar hun aantal bleef steeds vier x). Rentmeesters der domeinen en Ontvangers-Generaal waren uitgesloten van het Volmachtschap en van het bekleeden van andere ambten 2). Zij werden aangesteld door de Staten 3 ). In de grietenijen, steden en dorpen werden de belastingen geïnd door, grietenij-, stads- en dorps-ontvangers, die geen vast salaris genoten, maar een percentage van de opbrengst ontvingen. Zij werden door den grietman of de magistraat aangesteld 4). De grietenij-ontvangers werden ter onderscheiding van de dorps- of particuliere ontvangers ook wel generale ontvangers genoemd 6 ). In de eerste jaren na den opstand werden de Rentmeester der domeinen en de Ontvangers-Generaal gecontroleerd door de Rekenmeesters. In 1579 zijn deze, om de kosten, ontslagen en werd hun taak opgedragen aan de Ged. Staten 6 ), die haar tot 1582 hebben vervuld. Den28 en Juli van dat jaar benoemden de Staten weer acht Rekenmeesters 7 ), w.o. twee uit de steden. Toen in 1584 WILLEM VAN ORANJE besliste dat de steden drie Ged. Staten zouden hebben, tegen de goën elk twee 8 ), eischten de steden ook drie Rekenmeesters tegen zes uit de goën. De goën protesteerden daartegen en hoewel de steden aanvankelijk bij hun eisch bleven, gaven zij ten slotte toe 9 ). In 1586 was het getal Rekenmeesters reeds teruggebracht tot vier10) en op dit getal is het voortaan gebleven. *) Zie verder: F. SJOERDS, Oud en Nieuw Friesland, dl. II, l e stuk, blz. 271 vlg.; Teg. Staat, dl. IV, blz. 179 vlg. 2 ) R e s . v . 11 O c t . 1656 (Chbk. v. Friesl., d l . V , b l z . 5 8 9 ) . 3 ) t.a.p., dl. V, blz. 777; Naamregister der Rentmeesters, blz. 16 vlg. Steeds stonden de Ontvangers-Generaal in rang achter bij den Rentmeester der domeinen; de laatste volgde in rang op den jongsten Raadsheer (Chbk. v. FnesL, dl. V, blz. 1170), op hem volgden de leden van de Rekenkamer, daarna kwamen de Ontvangers-Generaal (F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, l e stuk, blz. 324). In latere jaren verloor het Rentmeestersambt veel van zijn gewicht, doordat de meeste domeinen, zooals de jaartax en het Bildt afgekocht of vervreemd werden. 4
) Teg.
5
) Niet te verwarren met de Ontvangers-Generaal.
Staat,
dl. IV, blz. 232.
6
) Chbk. v. FnesL, dl. IV, blz. 36; i n s t r u c t i e voor de Ged. S t a t e n v a n 30 Aug. 1579 (t.a.p., dl. IV, blz. 79). 7 ) t.a.p., dl. IV, blz. 306. 8 ) Zie boven blz. 20. 9
) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 467 vlg. ) t.a.p., dl. IV, blz. 623.
10
4
49
Wumkes.nl
Uit de commissie en instructie voor de Rekenmeesters blijkt, dat aan hen een secretaris was toegevoegd 1 ). In 1680 werd aan het Mindergetal opgedragen om de instructie van de Rekenkamer te herzien en tevens bepaald, dat dit lichaam steeds tegelijk met de Ged. Staten zou vergaderen. Het ontwerp werd door de Staten goedgekeurd en den 8 en Oct. 1680 bekrachtigd 2 ). Het ambt behoorde evenals dat van de Ged. Staten tot de ambulatoire ambten. Behalve een secretaris, bezat de Rekenkamer ook een pensionaris, den rechtsgeleerden raadsman, die door haarzelf werd aangesteld. Ook behoorde tot de Rekenkamer een Kamer van Financiën, bestaande uit een commies-generaal en een klerk, beide aangesteld door de Ged. Staten 3 ). De Rekenkamer controleerde de rekeningen van den Rentmeester der domeinen, de Ontvangers-Generaal, de ammunitie- en proviand-meesters, grietenij-ontvangers, kortom van allen die eenig beheer van landsfinanciën uitoefenden. Van de belastingen was de voornaamste die op de florenen. Als grondslag daarvan gold de in florenen van 28 stuivers uitgedrukte pachtopbrengst van 1511. Over deze florenen werd de belasting omgeslagen. In 't begin van de 17e eeuw werd zij nog steeds, evenals onder de Habsbuigers, als een buitengewone heffing beschouwd, hoewel zij elk jaar geheven en steeds hooger werd. In 1632 bevond zich een commissie uit de Staten-Generaal in Friesland om een eind te maken aan de toen heerschende onlusten. Deze stelde o.a. voor om de floreenbelasting te maken tot een „ordinaris middel" en vast te stellen op „een en twintich stuyvers, te betalen van twee tot twee Maenden, ses mael in 't Jaer" 4 ). Hoewel de goën hierin wel wilden toestemmen, is het toen door de weigering van de steden niet aangenomen 5 ). Eerst den 18en Febr. 1653 is de floreenbelasting tijdelijk en den 2Qen April 1695 definitief gebracht op 21 stuivers per twee maanden per floreen 6 ). Sedert bedroeg zij / 6,30 per floreen per jaar en werd zij geïnd in tweemaandelijksche of bij uitzondering in halfj aarlij ksche 1
) t.a.p., dl. V, blz. 109. ) t.a.p., d l . V, blz. 1182, 1186. 3 ) F . S J O E R D S , Oud en Nieuw Fnesl., d l . I I , l e s t u k , blz. 269 vlg. 4 ) L . v . A I T Z E M A , Saken van Stoet en Oorlogh, d l . I I I , b k . X I I , blz. 86, a r t . I V ; d a a r u i t o v e r g e n o m e n i n Chbk. v. Friesl., d l . V, blz. 333 v l g . 5 ) Res. bk. der Staten van 1632, fol. 5. 2
6
) Res. bkk. der S t a t e n v a n
1653, fol. 1; v a n
1695, fol. 77. V A N A P E L D O O R N ' S
mededeeling: „Sinds 1688 w e r d v a n iederen floreen (naar d e n a a n b r e n g v a n 1511) geheven 6 gl. 6 st. (2 d u c a t o n s ) " (Kerk. Goed., dl. I I , blz. 125 n. 1) schijnt mij onjuist.
50
Wumkes.nl
termijnen 1). Doordat dikwijls florenen van het eene stuk land op een ander werden gelegd, of van de geheele plaats op een deel er van, drukten zij zeer onregelmatig, afgezien nog van de wijzigingen in de pachtwaarde sinds 1511. De opbrengst bedroeg in normale jaren ruim / 800000,— 2 ), maar daalde in slechte jaren soms aanzienlijk. Zoo bedroeg de opbrengst in 1748 slechts / 679404— 1 1 — 6 8 ), een gevolg van de verlichting wegens de veesterfte verleend. Eveneens werden over de florenen de deelskosten, waaruit o.a. de grietman zijn jaarwedde ontving, omgeslagen. Bovendien werd in de aan zee gelegen grietenijen nog over de florenen een dijkbelasting geheven, 't Geheele bedrag daarvan was jaarlijks ongeveer / 140000,— 4 ). In enkele grietenijen was de floreenbelasting daardoor soms vrij wat hooger dan / 6,30 per floreen, bijv. in: Franekeradeel . / 1 1 — 6—. . / 11— 3— 8 Wonseradeel . . / 1 1 — 7—. . Barradeel . . . / 11-. . onder Harlingen / 1 1 — 9—. . onder Almenum / 7- . . =). Idaarderadeel . Evenals en tegelijk met de stemregisters werden ook de floreeniegisters om de tien jaar herzien, welke herziening zich slechts bepaalde tot de namen van de eigenaars. Mijn bestek laat niet toe, op de andere belastingen nader in te gaan. De voornaamste zal ik slechts noemen. De reëele honderdste penning, reëele goedschatting, of het reëel, was in 1711 ingesteld en werd geheven hoofdzakelijk van de gebouwde en ongebouwde eigendommen. Van de huurwaarde der eerste werd den 5J e n van die der laatste den 4 e n penning geheven 6 ). De personeele goedschatting was een vermogensbelasting en bedroeg 1,1 %. Het recht van 't klein zegel moest worden betaald van alle papieren *) Placaat rakende de invorderinge en betalinge van 's Landts Floreen-renthen en schattingen van 5 Maart 1722 (Recueil van verscheidene Resolutien, blz. 3 vlg.; Teg. Staat, dl. IV, blz. 340 vlg). 2 ) Bijv. in 1710—11 / 811348— 15—18 en in 1723/811348 (Kopy naar het Handschrift van N. Ypey, blz. 14). 3 ) Balance voor den jare 1748 (Bibl. v. h. Friesch Gen., afd. Hss., no. Ie 16). «) Teg. Staat, dl. IV, blz. 339. 5 ) Korte beschrijvmge van de Regeering van Friesland, Hs., blz. 16. Het jaar waarin de genoemde bedragen werden opgebracht, vermeldt het handschrift, dat van 1773 is, niet. 6 ) Het reëel werd geheven van de werkelijke waarde, in tegenstelling tot de florenen, waarbij van een fictieve huurwaarde werd uitgegaan.
51
Wumkes.nl
„die in 't Gerechte moeten of kunnen verschijnen, en 't belang van bijzondere persoonen raaken". De vijf speciën *) werden geheven van de schoorsteenen, de hoofden, het hoornvee, de bezaaide landen en de paarden. Het collateraal moest worden betaald van erfenissen komende aan „Kollateraale naastbestaanden, of aan lieden, die den Overleedene niet in den bloede bestonden". Bij verkoop of ruiling van onroerende goederen werd den 56 en of 40 e n penning betaald 2 ). De aequivalenten waren geldsommen door alle ambtenaren van eenig aanzien betaald bij 't aanvaarden van hun ambt. Deze betaalden ook de officiegelden, een jaarlijksch vast bedrag. Het passagegeld, ingesteld in 1746 werd met enkele uitzonderingen geheven van alles wat en allen die de grens passeerden. Ten slotte de invoerrechten en accijnzen, die drukten op bijna alles wat ingevoerd of geconsumeerd werd 3 ). Het passagegeld, de invoerrechten en de accijnzen werden verpacht.
§ 9.
VERTEGENWOORDIGERS
VAN FRIESLAND IN D E GENERALITEITSCOLLEGES.
In vier Generaliteitscolleges had Friesland vertegenwoordigers 4 ), nl. in de Staten-Generaal, den Raad van State, de GeneraliteitsRekenkamer en de Admiraliteit. Van de laatstgenoemde zal in de volgende paragraaf gehandeld worden. Sinds 24 Juni 1592 waren de Staten-Generaal permanent bijeen. Zij veigaderden in Den Haag en bestonden uit de afgevaardigden van zeven gewesten, in de rangorde: Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Oveiijsel, Stad en Lande. Drente was in de Staten-Generaal niet vertegenwoordigd. Tevergeefs betwistte Friesland aan Utrecht den voorrang 6 ). Elk gewest mocht zooveel afgevaardigden zenden als het verkoos, maar beschikte slechts over één stem. Friesland zond inl592 twee Gex
) Nl. der generale middelen, zie Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 854, art. VI.
2
) Zie b o v e n blz. 4 1 , n. 4.
3
) Zie voor de belastingen verder: Teg. Staat, dl. IV, blz. 337 vlg.; F. N. SICKENGA, Overzicht van de geschiedenis der belastingen in Friesland; J. C. VAN DEN BERG, Friesland's belastingen in de vorige eeuw. â ) De feiten in deze paragraaf, waarvoor geen bewijsplaats wordt aangevoerd, zijn ontleend aan: R. FRUIN, Gesch. der Staatsinst. in Nederl., 2 e dr., blz. 181 vlg., 198, 201; F. SJOERDS, Oud en Nieuw Friesl., dl. II, l e stuk, blz. 50 vlg., 68. 5 ) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 998 vlg.
52
Wumkes.nl
committeerden ter Generaliteit 1 ) ) welk aantal in 1634 verdubbeld werd. Tevens benoemde het in dat jaar een lid in de Admiraliteit van Zeeland, die daar niet toegelaten werd en daarom maar voorloopig als extraordinaris lid naar de Staten-Generaal werd gezonden 2 ). Hij is in 1637 gecontinueerd 3) en mettertijd een gewoon lid geworden. In 1663 werden naast de gewone leden nog 4 extra-ordinaris leden aangesteld. De laatste zijn in 1673 weer afgezet maar in 1690 werden er weer, en nu 5 extraordinaris leden benoemd 4 ). Een instructie bezaten Frieslands Gecommitteerden tei Generaliteit niet 5 ). I n 't begin werden zij telkens gecontinueerd, hoewel meermalen is vastgesteld, dat zij voor slechts drie jaren zitting zouden hebben 6 ). Sinds de almanakken werden opgemaakt, wisselden zij inderdaad om de drie jaren 7 ). De titel der Staten-Generaal was Hoog Mogende Heeren. Elke week kwam met ingang van Zondagnacht twaalf uur het voorzitterschap aan een andere provincie. I n Friesland's delegatie n a m de afgevaardigde voor Oostergo het voorzitterschap waar 8 ). De afgevaardigden kregen een bindend mandaat mee en waren verplicht tot ruggespraak. Voor zaken van oorlog, vrede, bestand en belastingen was eenparigheid van stemmen noodig. Wel hield men zich niet steeds daaraan, maar daartegenover had het gebod tot eenparigheid van stemmen de neiging zich tot steeds meer zaken uit te breiden. In den Raad van State had Friesland vanaf 1592 steeds twee leden 9 ). Voor hun zittingstijd geldt hetzelfde als voor de leden der Staten-Generaal. Zij werden benoemd door de Staten-Generaal op voordracht van de Staten van Friesland. De Generaliteits-Rekenkamer bestond uit veertien leden, twee uit elke provincie. Zij weiden benoemd door de Staten der provincie's maar stonden in eed van de Staten-Generaal 1 0 ).
!) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 788, art. VII. 2 ) Zie deze niet onvermakelijke geschiedenis bij: L. v. AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, dl. III, bk. 14, blz. 292 vlg. 3 ) Chbk. v. Friesl., d l . V , b l z . 4 3 2 . á ) t.a.p., dl. V, blz. 686, 727; dl. VI, blz. 173. 5
) W e l is e r s p r a k e v a n geweest, zie t.a.p., dl. V, blz. 479, 549; L. v . AITZEMA,
t.a.p., dl. IV, bk. 16, blz. 423. 6 ) nl. in 1601 (Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 1118, art. XVIII), in 1604 (t.a.p., dl. V, blz. 109), in 1627 (t.a.p., dl. V, blz. 306, art. XIII). ') Zie Hfdst. III, blz. 000. 8 ) Chbk. v. Friesl., d l . V , b l z . 6 8 6 . 9 ) t.a.p., dl. IV, blz. 788, art. VII. 10
) F. W. PESTEL,
Commentarii,
blz. 439.
53
Wumkes.nl
§ 9. a.
KRIJGSZAKEN.
H E T LEGER.
Zooals we zagen, was in Friesland de Stadhouder tevens KapiteinGeneraal van de troepen die ter repartitie van dit gewest stonden en benoemde hij daarin met de Ged. Staten, op enkele uitzonderingen na alle officieren. In 't leger te velde had de Stadhouder dit recht alleen, bij zijn afwezigheid de Ged. Staten 1 ). Voorts mocht hij geen commandant van eenige stad, schans of vesting aanstellen, zonder advies van de Staten en Ged. Staten en evenmin zonder toestemming van de laatsten de garnizoenen verleggen 2 ). In de instructie der Ged. Staten waren vele artikelen aan militaire zaken gewijd s ). Zoo moesten zij de resolutie van 10 April 1590 op de monstering en krijgsdiscipline onderhouden, waarin vooral gewaakt werd tegen de morte-payen of passé-volants. Voorts moesten zij met den Stadhouder, of bij diens afwezigheid alleen, de onbekwame officieren afzetten, enz. In tijden van oorlog zonden de Staten naar het veldleger Gecommitteerden te Velde om met den opperbevelhebber de krijgsoperatien te leiden 4 ). Het euvel der morte-payen of passe-volants maakte controle op de effectieve sterkte der compagnieën noodig. In 1580 werd daarom in afwachting van een „nyeuwen voet opt stuck van de monsteringe" een „Commissaris van der monsteringe" benoemd. Den l e n Febr. 1588 kwam de nieuwe „Ordre op 't stuk van Monstering der Soldaten" tot stand, waarbij met de monstering belast werden één Monsterheer en één Monsterschrijver. Hun toezicht bleek niet afdoende te zijn, want in 1589 en 1590 kregen de Ged. Staten bevel, scherp op de monstering toe te zien en werden de bepalingen op de monstering herhaald. Om deze doeltreffender te maken zijn tusschen 1590 en 1595 meer Monsterheeren aangesteld. De Staten oordeelden echter in het laatste jaar dat de monstering wel door de Ged. Staten kon geschieden en schaften daarom de Monsterheeren en -schrijvers af. Maar 't volgende jaar reeds besloten zij, in aanmerking nemend „dat die gagien van de Monster Commissarien en Schrijvers tot den Landschappe in rekening valideren, ende bij !) Zie boven blz. 24 In 1671 werden de officiersplaatsen bij repartitie onder de kwartieren verdeeld en stelden de Volmachten voor de hun ten deel gevallen plaatsen een voordracht aan de Ged. Staten (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 801, 814). 2 ) Instructie voor den Stadhouder, art. VII, VIII, voor de Ged. Staten art. X X X I I I . 3 ) Art. XXV, XXX—XXXIX. 4 ) Zie: commissie voor de Gecomm. t e Velde v a n 17 J u n i 1672 (Chbk. v. dl. V, blz. 826 vlg.).
54
Wumkes.nl
Friesl.,
de Generaliteit goedgedaan worden" om opnieuw vier Monstercommissarissen en -schrijvers aan te stellen. Zij moesten alle twee maanden monstering houden en bovendien zoo vaak het hun en den Ged. Staten werd opgedragen, de monsterrollen binnen drie dagen afsluiten en onmiddellijk aan de Ged. Staten zenden 1). In 1634 werd bepaald dat de Monstercommissarissen hun commissie zouden ontvangen van den Raad van State en daaraan ook den eed doen3). Om hun aanzien te verhoogen kregen zij op hun verzoek in 1663 den titel van „Gecommitteerde der Staten van Vrieslant tot de Monsteringen" 3 ). Zij werden ten getale van vier benoemd door de Staten. Toen de almanakken in zwang kwamen rouleerde dit ambt volgens de roosters der ambulatoire ambten. Elke compagnie bezat een compagnieschrijver, die de soldijen uitbetaalde en de benoodigde gelden daarvoor van de generale ontvangeis der grietenijen uit de floreenbelasting ontving. Het ambt kwam reeds in 1585 voor, was vrij lucratief en werd geregeld door den waarnemer aan zijn opvolger verkocht 4). Oorspronkelijk werden de compagnieschrijvers aangesteld door de kapiteins der compagnieën, later door de Ged. Staten, sinds 1634 door de Staten tegen betaling van 1000 daalders5). De Ged. Staten moesten toezien dat de schrijvers elke twee maanden de soldijen aan de compagnieën uitkeerden. Eindelijk waren er nog de appoincté's of appoincteerden, de invalide soldaten. Zij werden over de compagnieën zoodanig verdeeld, dat elke compagnie een zooveel mogelijk even groot aantal ten laste kreeg. De Monster-commissarissen moesten ook hun aantal controleeren 6 ). b.
D E ADMIRALITEIT.
richtte in 1586 drie Admiraliteitscolleges op, nl. van NoordHolland, waaronder ook Friesland ressorteerde, van Zuid-Holland LEICESTER
*) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 167, art. II; blz. 708, art. IV, VI; blz. 730 vlg.; blz. 881, art. II; blz. 890, art. VII. 2
) L. v. AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, dl. I I I , b k . 14, blz. 524, a r t . X I ; Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 366, a r t . X I . I n 1643 en 1663 is de bepaling v a n de eedsaflegging hernieuwd, d a a r er niet a a n werd v o l d a a n (t.a.p., dl. V, blz. 478, 683). I n 1680 werd bepaald, d a t de Monstercommissarissen (ook?) een eed moesten afleggen a a n de Ged. S t a t e n (t.a.p., dl. V, blz. 1170). 3 ) t.a.p., dl. V, blz. 692. 4 ) t.a.p,, dl. IV, blz. 582, a r t . V I I . Bij res. v. 3 Aug. 1715 bedroeg h e t m a a n d salaris v a n den schrijver v a n de compagnie gardes / 200; bij res. v. 5 J u l i 1736 d a t v a n de schrijvers v a n de compagnieën paardevolk / 140, v a n de compagnieën voetvolk ƒ80. 5 ) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 310, a r t . X X V I I I ; blz. 365, a r t . V I I . e ) R e s . v. 30 Mrt. 1673 (Chbk. v. Friesl, dl. V, blz. 975).
55
Wumkes.nl
en van Zeeland. In 1588 benoemden de Staten-Generaal MAURITS t o t Admiraal-Generaal der Unie en stelden tevens een College van Superintendentie voor de marine in, waarin ook Friezen zitting kregen 1 ). De Staten van Friesland droegen in 1592 hun Gecommitteerden ter Generaliteit op, om de Staten-Generaal te bewegen aan Friesland een afzonderlijk Admiraliteitscollege toe te staan. Toen dit niet gelukte, besloten de Staten den 6 e n Maart 1596 voorloopig voor een jaar een College op te richten, waartoe ook Stad en Lande kon toetreden en dat bestaan zou uit vier Raden en een Secretaris 2 ). Dit College werd gevestigd te Dokkum. In 1597_,xeorganiseeiden de Staten-Generaal het admiraliteitswezen. Zij besloten dat er vijf Admiraliteitscolleges zouden zijn, waaronder het Friesche, d a t t o t een Generaliteitscollege werd verheven. Dit laatste zou bestaan uit zeven leden, waarvan vier uit Friesland, één uit Holland, één uit Groningen en één uit de Ommelanden 3 ). 't Volgende jaar stonden de Staten van Friesland aan Utrecht, Groningen en de Ommelanden toe, nog een extra-ordinaris lid te benoemen. Hiervan hadden zij echter weldra berouw, daar nu de Friesche Raden door de buitenlandsche overstemd konden worden. Zij zetten daarom in 1600 de extra-ordinaris Raden weer af. Een verzoek van Stad en Lande in 1607, om drie Raden in de Admiraliteit van Friesland te mogen stellen, werd afgewezen 4 ). Reeds in de doleantiën van 1627 was voorgesteld om het Admiraliteitscollege te verplaatsen van Dokkum naar Harlingen. Is dit toen geweigerd, een hernieuwd verzoek in 1631 werd door de Staten ingewilligd, onder voorbehoud van de toestemming der Staten-Generaal. Een derde verzoek in 1642 werd opnieuw ingewilligd, nu onder voorbehoud van de toestemming van Stad en Lande. Hoewel die toestemming nog niet was verkregen, besloten de Staten toch den 15en Maart 1644 de Admiraliteit te verplaatsen van Dokkum naar Harlingen. De onderhandelingen met Stad en Lande leidden in 1645 tot een definitief resultaat, zoodat de verplaatsing in dat jaar een feit werd, waarbij voortaan aan Stad en Lande vier Raden werden toegestaan 5 ). In verloop van tijd is de samenstelling der Admiraliteitscolleges 1
) R. FRUIN, Staatsinstellingen, 2 e dr., blz. 203 vlg.; J. DE HULLU, De archieven
der admiraliteitscolleges, blz. 23 vlg., 38 vlg.; Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 784, art. IV, V. 2 ) t.a.p., dl. IV, blz. 784, art. VIII; blz. 889, 896. Het plan daartoe was reeds in 1592 opgeworpen, (t.a.p., dl. IV, blz. 789, art. IX, zie ook: D E HULLU, t.a.p., blz. 55 vlg.). a ) Instructie voor de Raden ter Admiraliteit van 13 Aug. 1597 (L. v. AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, dl. I, bk. 4, blz. 752 vlg.). 4
5
) Chbk. v. Friesl.,
dl. I V , blz. 1071; dl. V, blz. 133.
) Chbk. v. Friesl, dl. IV, blz. 311, art. XXXIV, blz. 330, 477, 485, 486, 493.
56
Wumkes.nl
gewijzigd. In de 18 e eeuw bestond dat van Friesland uit tien leden, nl. vier Friezen en één uit Gelderland, Holland, Utrecht, Overijsel, Groningen en de Ommelanden. Voorts had nog een Fries zitting in de Colleges van de Maas, van Amsterdam en van Hoorn 1). De buitenlandsche leden werden gekozen door 't gewest dat hen afvaardigde; de Friesche door de Staten van dit gewest. Ook dit ambt rouleerde volgens de roosters der ambulatoire ambten. De Raden voerden den titel van Edel Mogende Heeren en legden behalve een zuiveringseed ook een eed van trouw af aan de Staten-Generaal 2 ). Aan 't Admiraliteitscollege te Harlingen waren nog verbonden een fiskaal en een secretaris (de zoogenaamde ministers van 't College), een ontvanger-generaal en een kommies-generaal. Alle vier werden benoemd door de Staten-Generaal, de eerste drie uit een voordracht door 't Admiraliteitscollege zelf opgemaakt, de laatste zonder voordracht. De overige ambtenaren werden door 't Admiraliteitscollege benoemd. Het waren: een equipagemeester, vendumeester, kommiezen ter recherche, provoost-geweldige, hoog-bootsman, ijk- en tauxatiemeester, enz. Een uitzondering maakten de ontvangers en controleurs der convooien en licenten, die door de Staten-Generaal uit een voordracht van 't College werden benoemd 3 ). c.
H E T KRIJGSGERECHT.
Over de oprichting van dit lichaam heb ik geen gegevens kunnen vinden. Het eerst wordt het vermeld in een res. v. 5 Mrt. 1596 waarin bepaald werd. dat de leden er van voortaan binnen Friesland moesten wonen. Blijkens een klacht ingediend bij den Landdag van 11 Febr. 1599 bezat het Krijgsgerecht toen nog geen instructie. De Landdag autoriseerde de Ged. Staten „omme op het salaris ende andersins in deesen articule gercsrt hen te informeeren, ende voorts daer inne te disponeeren, zulx zij bevinden te behooren". Ook werd ingesteld beroep op de Ged. Staten van „alle sententien by het Crygsgerechte geweesen, belangende penninckschult, ende bedragende boven vyftich caroly guldens" á ). Het laatste werd bevestigd door de res. v. 9 April 1601; het eerste kwam tot uitvoering door de „Instructie voor het Krijgsgerechte des Vrieschen Regiments" van 23 Dec. 1608 6 ). 1
) Korte Beschrijvinge, Hs., blz. 11, 13. Veel van 't Admiraliteitswezen in Friesland is onbekend, daar bij den brand van 12 op 13 Jan. 1771 het archief te Harlingen vrij wel geheel is vernietigd (Teg. Staat, dl. III, blz. 15). a ) Teg. Staat, dl. III, blz. 17. 3 ) Teg. Staat, dl. III, blz. 20. 4 5
) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 1031, punt IX. ) t.a.p., dl. V , blz. 154 vlg.
57
Wumkes.nl
Het Krijgsgerecht bestond uit een Gerechts-Scholtes en twee Assessoren 1) en behandelde zoowel civiele als crimineele zaken. Voor civiele zaken wei delken Maandag zitting gehouden en bestond het uit de genoemden alleen, die met meerderheid van stemmen uitspraak deden. Van deze uitspraken was in zaken boven / 50—, beroep op de Ged. Staten. Voor crimineele zaken moest de Gerechts-Scholtes de 't dichtst bij de hand zijnde en hem het geschiktst voorkomende officieren als bijzitters nemen. E r werd dan gestemd door Assessoren en bijzitters, maar niet door den Gerechts-Scholtes en beroep was niet mogelijk 2 ). Voorts waren aan 't Kiijgsgerecht nog verbonden: een secretaris, een advokaat, een kapitein-geweldige met zijn luitenant, een gerechtsweibel of bode en twee dienaars. Alle leden en beambten van het Krijgsgerecht werden aangesteld door de Ged. Staten; hun traktementen werden betaald uit den Staat van Oorlog 3 ). § 10.
H E T DIJKWEZEN.
„Nog in den jare 1700 was het onderhoud der dijken op vele plaatsen in Friesland niet gemeen tusschen de verschillende dijkgenooten" 4 ). De Kerstvloed van 1717, die op verschillende plaatsen de dijken doorbrak, maakte daaraan een einde. Half door overreding, half door dwang, aangevuld door een arbitrale uitspraak van het Hof, brachten de Staten in 1718 en 1719 de „gemeen making" van den onderhoudsplicht der dijken tot stand. Daarbij werden alle dijkplichtige vastigheden bezwaard met „een zeker getal van Dijksflorenen, gerekent naar de hoeveelheid der roeden dijk en paal, als zij voorheen tot hunnen last hadden. Welke florenen jaarlijks verzwaart of verligt worden naar mate van de meerdere of mindere kosten die tot het onderhouden der gemelde werken moeten worden aangewend" 5 ). De zeedijken waren verdeeld in districten of contributiën, veelal omvattende de dijken van een aan zee liggende grietenij, maar niet overal. Een uitzondering maakte bijv. de contributie der Vijf Delen dijken, x
) In 1600 waren er nog geen Assessoren en werd een verzoek om deze te benoemen door de Staten afgeslagen (t.a.p., dl. IV, blz. 1067, art. VIII). 2 ) t.a.p., dl. V, blz. 154 vlg.; HUBER, Heedend. RecMsgel, 3 e dr., bk. IV, kap. 13, § 22—24; kap. 25, § 23. 3 ) F. SJOERDS, Oud en Nieuw Friesl., dl. II, l e stuk, blz. 366 vlg. 4 ) J . K X A A S E S Z D E B O E R , Bijdrage tot de gesch. der dijkplichtigh. in Friesl., blz. 73 vlg.; J . M I N N E M A B U M A , Bijdrage tot de gesch. van het dijkrecht in Friesl., b l z . 1 8 6 . 5 ) F . S J O E R D S , Oud en Nieuw Friesl., dl. I I , l e stuk, blz. 457 vlg., J . KXAASESZ D E B O E R , t . a . p . , b l z . 76 vlg. Vgl. b o v e n blz. 000. B u i t e n de g e m e e n m a k i n g d e r dijken bleven enkele grietenijen, s t e d e n en dorpen, genoemd in: Teg. Staat, dl. IV, blz. 288 n t .
58
Wumkes.nl
welke zich uitstrekte ten N. en Z. van Harlingen van den Bildtdijk tot Makkum. Elke contributie bezat een bestuur, het dijkgerecht. Dit bestond uit een dijkgraaf, twee of drie dijksgedeputeerden, een secretaris die veelal tevens ontvanger was, uit elk der dorpen van de contributie een dorpsvolmacht en soms nog twee of drie extra-ordinaris dijksgedeputeerden. Om het andere jaar werd, omstreeks April, het dijksgerecht vernieuwd. De grietman schreef daartoe, op verzoek van den dijkgraaf een stemming uit, welke op dezelfde wijze plaats vond, als die voor de Volmachten, met dit verschil dat alleen meestemden „de Dijksflichtigen, 't welk zijn dezulke, die met Contributie tot onderhoud der Dijken bezwaard zijn" 1 ). Meestal was de grietman dijkgraaf en ook de dijksgedeputeerden werden gewoonlijk telkens herkozen. Dijkgraaf, dijksgedeputeerden en secretaris vormden het dagelijksch bestuur en genoten een vast salaris, 't Volledige dijksgerecht werd alleen bijeengeroepen voor het besluiten tot belangrijke werken, het vaststellen der omslagen en het afleggen van rekening en verantwoording. Voor het toezicht op de dijken had elke contributie één of meer opzichters, de strandloopers of strandmeesters. De rechtsmacht der dijksgerechten strekte zich uit over allen, die met het dijkwezen te maken hadden, zoowel over hun eigen leden als over de aannemers van en de arbeiders aan de dijkwerken 2 ). § 11.
DE
ACADEMIE.
Den 14 en April 1584 besloten de Staten van Friesland een „Seminarium ende Collegie" op te richten, maar tijdens de uitvoering groeiden de plannen, zoodat den 29 e n Juli 1585 niet een seminarie maar een universiteit te Franeker werd geopend 3 ). Doordat de oprichting was uitgegaan van de Staten, berustte bij hen of bij de Ged. Staten in den aanvang'hét ïestuur,' w'o. het benoemen van professoren en het examineeren van „de Clercquen ofte studenten, die pensioenen van 't Landtschap sijn treckende". Deze laatste taak bleek voor de Ged. Staten te lastig, zoodat de Staten in 1604 uit hun midden daarvoor een college van curatoren benoemden 4 ). Wel was ook vóór 1604 wel eens een curator — scholarcha genaamd 1
) P. WIERDSMA, Stemrecht, blz. 158. ) Afwijkingen v a n den hier geschetsten t o e s t a n d k w a m e n o.a. voor in H e t Bildt. Zie verder: F . S J O E R D S , t.a.p., dl. I I , l e s t u k , blz. 452 vlg.; Teg. Staat, dl. IV, blz. 273 vlg. 3 ) W . B . S. B O E L E S , Frieslands Hoogesckool, dl. I, blz. 9 vlg. 4 ) t.a.p., dl. I, blz. 211 vlg. Zie ook W I N S E M I U S , Chronique, blz. 870. 2
59
Wumkes.nl
— aangesteld, maar van 25 Febr. 1604 dateert de definitieve instelling van vier curatoren *). Zij moesten toezicht houden zoowel op de universiteit, als op de Latijnsche scholen, de examens van studenten en scholieren bijwonen, letten op de bekwaamheid en toelating van jonge predikanten en daarvan jaarlijks aan de Staten rapport uitbrengen. Later werden zij ook nog gemachtigd naar geschikte professoren uit te zien en daarvan onder goedkeuring der Staten de traktementen vast te stellen. In 1653 werd de Stadhouder WILLEM FREDERIK tot Curator Magnificentissimus benoemd 2 ). De curatoren kregen den 24en Febr. 1660 een nieuwe instructie 3 ). Daarbij werd hun opgedragen om in overleg met den Curator Magnificentissimus en den Academischen Senaat voor eiken vacanten leerstoel een drietal op te maken, waaruit de Staten of de Ged .Staten de benoeming zouden doen. De curatoren werden benoemd door de Staten, één uit elk kwartier. In 1682 stelden de Ged. Staten een secretaris van 't college der curatoren aan. § 12.
JACHT EN VISSCHERIJ.
In den tijd van KAREL V bestond in Friesland het ambt van pluimgraaf, dat voor drie of vier jaren aan den meestbiedenden verpacht werd. Den houder kwam toe de opbrengst van de zwanerij en de jurisdictie over delicten inzake het houden en vangen van zwanen 4). Deze jurisdictie werd in 1539 overgedragen op het Hof s ). Het jachtrecht was ontzegd aan de huislieden en dus alleen toegestaan aan den Stadhouder, de Raden en de Heerschappen, behalve in Het Bildt, waar alleen de Landsheer dit recht bezat. De judicatuur over delicten tegen dit privilege behoorde tot de competentie der grietmannen 6 ). De visscherij was mede door verschillende ordonnantiën geregeld 7 ). Na den opstand gaf RENNENBERG den 13 en en 14en Aug. 1579 een „Ordonnantie op de Jagt". Jagen mochten alleen de Prelaten, Raadsheeren, Edelen en Grietmannen of hun gecommitteerden, behalve op Het Bildt, waai alleen de Stadhouder dit recht had. De judicatuur over jachtdelicten bleef aan de grietmannen 8 ). !) Chbk. v. Ffiesl., dl. V, blz. 108. 2 ) t.a.p., dl. V, blz. 551. 3 ) t.a.p., dl. V, blz. 628. 4 ) t.a.p., dl. II, blz. 500, 560, 756; Analecta, blz. 22vlg.; THEISSEN, Centr. gez. en Friesche vri-]h., blz. 233. 5 ) Chbk. v. Friesl., dl. II, blz. 769, zie ook dl. III, blz. 450. 6 ) t.a.p., dl. I I , blz. 838; dl. I I I , blz. 112, 535, 638, 1011. ') t.a.p., dl. I I , blz. 764, 7 7 / , 838. 8 ) t.a.p., dl. IV, blz. 62.
60
Wumkes.nl
Den 20 en April 1591 werd een houtvester aangesteld 1 ), aan wien volgens „Placaat en Ordonnantie omtrent de Jacht en Visscherijen" van den 16en Mei d.a.v. het toezicht op de jacht en de visscherij was opgedragen. „Grietsluyden ende andere Officieren sampt Hopluyden, Bevelhebberen ende gemeene Soldaten" moesten het plakkaat handhaven en den houtvester assisteeren 2). Den 21 e n Juli 1599 is dit plakkaat herzien en den 4 en Jan. 1600 met een nieuwe ordonnantie aangevuld 3 ). In 1619 werd ook het pluimgraafschap aan den houtvestei opgedragen 4). Al deze plakkaten en ordonnanties zijn samengevat en aangevuld in de Statuten van 1602 5 ). Dat zij dikwijls werden overtreden blijkt uit de vele plakkaten en vernieuwingen van plakkaten, die na 1602 zijn uitgevaardigd 6 ). In de Statuten van 1723 zijn de bepalingen betreffende de jacht en de visscherij vrij steik gewijzigd. De berechting der jachtdelicten bleef tot 1748 bij de grietmannen van wier uitspraken hooger beroep op de Ged. Staten bestond 7). 1
) Res. bk. der Staten v. 1591. De lijst der houtvesters in: Analecta, blz. 35. ) Chbk. v. Fnesl., dl. IV, blz. 769. Jurisdictie over jachtdelicten bezat hij niet,
2
zie U. HUBER, Heedend. Rechtsgel., 3 e dr., bk. IV, kap, 12, § 17. 3 ) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 1049, 1059. *) Analecta, blz. 29, 3 1 . 5
) Bk. IV, tit. IV tot en met VII. ) Chbk. v. Fnesl., dl. IV en V passim. 7 ) F. SJOERDS, t.a.p., dl. II, ie stuk, blz. 357 vlg; Teg. Staat, dl. IV, blz. 201;
e
Statuten v. 1723, bk. IV, tit. IV, art. 23; U. HUBER, t.a.p., 3 e dr., bk. IV, kap. 12, § 17.
61
Wumkes.nl
HOOFDSTUK I I . DEMOCRATIE. .... aengesien de stemmen syn jus fundo mhaerens ende uyt dien hoofde van de vashgheden niet conen noch behoren gesepareert te worden ... ST. R E S . v. 30 OCT. 1669.
Zooals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben, bestond Friesland in den tijd der republiek uit vier kwartieren: Oostergo, Westergo, Zevenwouden en de Steden. De eerste drie waren verdeeld in respectievelijk 11, 9 en 10 grietenijen; 't aantal steden was elf. Elke grietenij en elke stad zond evenveel — gewoonlijk twee — afgevaardigden naar den Landdag, de vergadering der Staten van Friesland, zoodat deze als regel 82 afgevaardigden telde. De Volmachten uit de steden werden gekozen door de magistraten en de vroedschappen; de stedelijke bevolking had op die keuze geen invloed 1 ). In de grietenijen daarentegen bezat de bevolking het recht „haar Volmachten te kiezen. Dit nu is iets zeer bijzonders. Slechts in weinig deelen van ons land, ja van geheel Europa oefenden in het tijdvak der Nieuwe Geschiedenis de bewoners invloed uit op de samenstelling hunner regeeringen. Republieken waren er bijna niet. Alleen in de Nederlanden en in het Eedgenootschap vormden de Staten de regeering. In Friesland was die invloed overwegend. Drie vierden van de Staten, die zich met trots noemden „de Souvereinen van den Lande", hadden hun positie als leden der regeering aan de volkskeus te danken 2 ). Volkskeus, dat wil nog niet zeggen keuze door het geheele volk, maar door de stemgerechtigden. Telkens stuit de onderzoeker der Friesche geschiedenis op hun stemrecht en hij kan moeilijk nalaten 1
) Zie hiervoor. D. J. A. VAN HARINXMA THOE SLOOTEN, Verh. over het stemrecht,
blz. 75 vlg. 2 ) In slechts drie der acht gewesten hadden de niet adellijke bewoners van het platteland het recht afgevaardigden voor de Staten te verkiezen. Deze afgevaardigden maakten in Stad en Lande de helft, in Drente twee derden en m Friesland drie vierden der Staten uit.
62
Wumkes.nl
zich omtrent oorsprong, omvang, uitoefening en ontwikkeling van dit recht een voorstelling te vormen. Maar dit is niet gemakkelijk, want wel is er vrij veel over geschreven x ), doch tot voor kort vonden en ten deele nog heden vinden vragen daarover in de bestaande literatuur geen bevredigend antwoord. De oudere schrijvers over het stemrecht hadden vooral de praktijk op het oog. In hun dagen werd nog geregeld gestemd en daarbij rezen tal van kwesties, waarvoor zij een oplossing gaven. Andere zaken die bij hun lezers bekend waren of die geen moeilijkheden opleverden, konden zij onvermeld laten. De latere schrijvers hebben hoofdzakelijk de vroegere gevolgd, zoodat ook bij hen geen duidelijk inzicht is te winnen. Tevens hebben zij van hun voorgangers een onjuiste voorstelling omtrent den oorsprong van het stemrecht overgenomen. Deze meenden nl. dat het stemrecht ontstaan was in 't begin van de 16 e eeuw onder invloed van twee gebeurtenissen. In 1511 werd op last van Hertog GEORGE VAN SAKSEN een register opgemaakt van alle gebouwde en ongebouwde eigendommen in Friesland, de jaarlijksche pachtopbrengst daarvan, uitgedrukt in florenen van 28 stuivers, alsmede de namen van de eigenaars en van de gebruikers. Volgens dit „Register van den aanbreng", later floreenregister genoemd, werden in de 16 e eeuw vrijwel alle belastingen omgeslagen. De aangeslagenen volgens dit register heetten floreenplichtigen. In de tweede plaats stond KAREL V in 1539 het recht om priesters te kiezen toe, aan: „alle de inwoenders van den kerspel, prochie of dorp gebruykende schotschietende huysen of ploechgangen" a ). Schot en floreen zijn beide belastingen, dus — redeneerde men — het stemrecht werd toegekend aan de belastingplichtigen volgens het floreenregister. E n deze opvatting is tot voor kort algemeen aanvaard. In 1907 toonde T H E I S S E N echter aan, dat de Friezen in 1539 niet het stemrecht kregen, maar dat de Keizer toen hun van ouds bestaande recht bevestigde 3 ). Acht jaar later wees V A N APELDOORN er op, dat schotschietende huizen en floreenplichtigegfow
) S. B I N C K E S , Verklaaringe van de Statuten van Friesland, dl. IV, blz. 265 vlg.; P . W I E R D S M A , Verhandeling over het stemrecht in Friesland; E . D E W E N D T VAN SIJTZAMA, De jure su†fragandi in Frisia; P . W I E R D S M A SCHIK, De staatsregtelijke geschiedenis der Staaten van Friesland; J. H . F . K. VAN S W I N D E R E N , De oorsprong en de geschiedenis
van de belasting op de †loreenen; D . J . A. VAN H A R I N X M A T H O E S L O O T E N ,
Verhandeling over het stemrecht in de 17 e en 18 e eeuw; L. J . VAN A P E L D O O R N , De kerkelijke goederen in Friesland, dl. I, blz. 30 vlg. 2 ) Chbk. v. Friesl., dl. I I , blz. 770. 3 ) T H E I S S E N , Centr. gez. en Friesche vrijh., blz. 432 vlg.; V A N A P E L D . , Kerk. goed., dl. I, blz. 11 vlg.
63
Wumkes.nl
j [
I \ ,
zaken zijn. Ook toonde hij aan, dat het aantal floreenplichtigen veel grooter was, dan het aantal stemgerechtigden ] ). Daarmee bewees hij de onhoudbaarheid van de vroegere opvatting. Vast stond nu dat het stemrecht van middeleeuwschen oorsprong moest zijn en dat het was uitgeoefend door de gebruikers van schotschietende huizen of ploeggangen. De vraag, wie in de middeleeuwen het stemrecht hadden bezeten, werd dus teruggebracht tot de vraag, wat schotschietende huizen of ploeggangen waren. VAN APELDOORN werd door zijn onderzoekingen, gebaseerd op die van 2 ACKER STRATINGH, HECK en SWART ) tot de overtuiging gebracht, dat in de vroege middeleeuwen in Friesland de marke-inrichting met het hoevenstelsel heeft bestaan. Alleen de eigenaars van een volledige boerenhoeve, waarbij een minimum van 30 pondematen 3) land behoorde, vormden de „meene meente". Zij waren de dragers van de publieke rechten en verplichtingen. Zij waren schuldig de „huslotha" of het huisschot 4 ), de oude koningsschatting, en kozen priesters en rechters 5 ). Zij ook waren het, die de volmachten, de vertegenwoordigers van dorp, grietenij en go kozen 6 ). Hun hoeven waren de schotschietende huizen en het daarbij behoorende (bouw)land heette ploeggang 7 ). De overtuiging dat op de Friesche kleigrond de zuivere marke-inrichting met het hoevenstelsel heeft bestaan, wordt door andere onderzoekers niet gedeeld 8 ). Recente onderzoekingen van POSTMA hebben zelfs de
!) Kerk. goed., dl. I, blz. 30 vlg. 2 ) C. A C K E R STRATINGH, Aloude staat, dl. I I , 2 e stuk, blz. 20, 183, 230, 353 vlg.; dez., Marken in Friesland; P . H E C K , Altfries. Gerichtsver†., blz. 214; F . SWART, Friesische Agrargeschichte, blz. 117 vlg.; L . J. v . A P E L D O O R N , Kerk. goed. in Friesland, dl. I, Hfdst. I; dez., Ontbindende en samenbindende krachten %n het Fnesche rechtsleven der middeleeuwen; dez., Hist. ontw. v. h. grondbezit in Friesland. Zie ook: P H . V. B L O M , De dorpgemeenten in Friesland. V A N A P E L D O O R N n o e m t t e n onrechte (Vrije Fries, dl. XXVII, blz. 211) HECK als den eersten die de overtuiging uitsprak, dat in Friesland het hoevenstelsel heeft bestaan. ACKER STRATINGH deed dit reeds veertig jaren eerder. 3 . ) Een pondemaat is thans ± 36,75 A. Over de grootte in de 16e eeuw zie: T. J. ^ " " D E B O E R , De Friesche grond in 1511, blz. 98 vlg.; O. POSTMA, De Friesche kleihoeve, blz. 15 vlg. 4 ) K . VON R I C H T H O F E N , Friesische Rechtsquellen (Allgemeine fries, gesetze des westerlauwerschen Frieslandes, V o m wergelde) blz. 414, § 5: „Aller lyck deer h u u s ende hof h a b b e t , di aegh aller iera likes een penning t o ieldane t o riuchter koninghsschielda". 5 ) M O N T A N U S H E T T E M A , Junsprudentia frisica, dl. I, Tit. X X V , De procuratoribus, blz. 192, § 16: „hweerso een m e e n t een P e r s o n a tziest jeff riuchteren". 6 ) Chbk. v. Friesl., dl. I, blz. 698: „dae fulmachtige guede m a n n e n fan der gemene Meente fan Tyetzerkera Fiaerndeel". ') VAN APELDOORN, Kerk. goed., dl. I, blz. 37 vlg. 8 ) I. H . GOSSES in G O S S E S en J A P I K S E , Handb. tot de staatk. gesch. v. Nederl., e 2 dr., blz. 126.
64
Wumkes.nl
groote onwaarschijnlijkheid daarvan aangetoond 1). Vooreen verklaring van 't ontstaan van het stemrecht is dit echter van ondergeschikte beteekenis. Want POSTMA toont mede aan, dat er op de Friesche kleigrond een aantal vrijwel gelijkwaardige, tamelijk constant blijvende hoeven bestonden, die door de rechten en verplichtingen er aan verbonden, „vrij scherp onderscheiden waren van de andere woningen, die er langzamerhand bij gekomen waren" 2 ). Van deze hoeven werd het huisschot gevorderd en de eigenaars of gebruikers er van oefenden het stemrecht uit. Zij vormden de groote meerderheid der stemhebbende perceelen. Echter niet alle; dat er ook later bijgekomen zijn, zal ons verderop blijken. Het verband dat in de middeleeuwen bestond tusschen huisschot en stemrecht is naar de meening van VAN APELDOORN ook ná de middeleeuwen bewaard gebleven. Toen nl. ALBRECHT VAN SAKSEN in 1489 Friesland in bezit kreeg, werd hem o.a. toegestaan: de 100 e penning van alle renten ( = landhuren), van elk beest één Vlaamsche stuiver en van elk huis drie zware stuivers 3 ). Dit laatste beschouwt Van Apeldoorn als een voortzetting van het huisschot. In 1500 kwam Friesland tegen ALBRECHT in opstand. Nadat deze rebellie gedempt was, werden de belastingen opnieuw geregeld. Dit kwam in 1504 tot stand en hierbij werd de „jaartax" ingevoerd. Daarbij was elke grietenij op een bepaald bedrag gesteld. De geheele opbrengst , bedroeg 12752 fl., wat ongeveer overeenkomt met de opgave van WORP VAN THABOR: „van den ytlicken golden gulden renthen des jaers 3 sts. toe schattinge die 28 een goldtgulden maken". Meestal heeft men uit deze woorden afgeleid, dat de jaartax werd omgeslagen over de pachtwaardevan't land en dat dit dus den eenigen grondslag er van uitmaakte. Dit wordt echter betwijfeld door T H E I S S E N en verworpen door VAN 4 APELDOORN ). Zij meenen dat ook de huizen een grondslag voor den jaartax vormden. In de eerste plaats merken zij op, dat SIMON VAN BAUWETTEN, griffier
aan het Hof van Friesland, in 1540 aan MARIA VAN HONGARIJE betreffende den Saksischen aanbreng schreef: „naeden welcken alle onghelden, uuytgesondert den Jaertaux, versamelt ende opgebracht wordden" 5 ). Deze woorden zijn voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar. Uitdrukkelijk wordt gezegd, dat de jaartax niet naar het Register van 1
) O. POSTMA, De Friesche kleihoeve, blz. 66, 101, 174 vlg.
2
) t.a.p., blz. 178.
s
) W O R P VAN THABOR, dl. II, bk.
IV,
4
) T H E I S S E N , t . a . p . , blz. 49, n . 1;
blz. 52, n t . 3; V A N A P E L D O O R N , Kerk.
dl. I, blz. 33 vlg. 5 ) THEISSEN, t.a.p., blz.
52, n.
blz.
290
vlg. goed.,
2.
5
65
Wumkes.nl
den aanbreng werd omgeslagen. Dat de huizen een belastingobject vormden, volgt er echter niet uit. Verder vermelden zij de telken jare in de rentmeestersrekeningen van den jaartax voorkomende opmerking: „ welcke Renten zij onder malcanderen vinden ende optie dorpen in elcke grietenye gelegen ommeslaan ende smaldeelen ...." x) T H E I S S E N en VAN APELDOORN achten het mogelijk, resp. zeker dat bij het onder elkaar vinden ook de huizen belast zijn geweest, daar de jaartax was ontstaan uit de samensmelting van drie belastingen, waaronder één op de huizen. Dwingend volgt het er echter niet uit. Er wordt slechts gesproken van ommeslaan en smaldeelen over de dorpen en niet over de huizen. Als derde bewijs voeren zij aan de klacht geuit op den Landdag van April 1554: „Dat eenighe Grietsluyden van dese Landen van de nieuwe huysingen, daer op nieuwe plaetsen gebout worden, op ten welcken in tyde van den aenbrenge geen huysen pleghen te staen, ende welcke plaetsen nochtans in den aenbrenghe mede gecomprehendeert syn, nemen tot elcken termyn nieuwe schattinghe oft jaertax, van deene twee, van den anderen drie, vier, vyf, ses, seuen ende meer stuuers, naer haer believen ende dat sy het selue van den Huysluyden connen gekrygen" 2 ). VAN APELDOORN leidt hieruit af „dat nog steeds een omslag werd gedaan over de van ouds schotschietende huizen" 8 ). Ook deze conclusie is niet dwingend. Uit de aangehaalde woorden blijkt alleen dat sommige grietmannen van nieuw gebouwde boerenhoeven een extra bijdrage in den jaartax hieven, hoewel het daarbij behoorende land reeds „in den aenbrenghe mede gecomprehendeert" was. Uit niets blijkt hier, dat ook van de van ouds schotschietende huizen nog een bijdrage werd geheven. Om uit te maken of de opvatting van T H E I S S E N en VAN APELDOORN juist is, haal ik de geheele betrokken passage bij W O R P VAN THABOR aan. We lezen daar: „ .... Hartoch Georgen .... hevet dye Vriezen, beyde geestelick ende waerlick, belast met sware schattinge ende excysen. Want dye heerschappen mosten geven den 21 penninck van all hoeren lantrenthen. Ende voert alle anderen geestelicken ende waerlicken, kercke ende gasthuyse renthen den 21 penninck. Ende van een ytlick huys ofte herdstede een haluen golden gulden, dit is tsamen eens voer all taxeert ende geset, als dat dye Vriesen beyde geestelick ende waerlick, kercken ende andere godtshuysen solden geuen den Hartoch van Sassen, soe lange als hij gubernatoer waer van Vrieslant, van een ytlicke golden gulden renthen des jaers drie-sts. toe schattinge, die 28 een goldt gl. 1
) Bijv.: Register van den Aanbreng, dl. IV, blz. 8. ) Chbk. v. Friesland, dl. III, blz. 359, art. 196. 3 ) Kerk. goed., dl. I, blz. 35. 2
66
Wumkes.nl
maken, ende daermede dye schattinge van dye huysen betaelt. Van deze drie sts. betaelden den lantheren dye helfte ende dye meyers dander helfte, het waer saeck dattet in dye huringe der landen soe worden bedongen, dattet dye meyer heel moste betaelen" 1 ). Wat blijkt hieruit ? In de eerste plaats, dat door den jaartax de schatting op de huizen verviel. Ten tweede, d a t wel degelijk drie stuivers van elke goudgulden pacht werd opgebracht en wel de helft door den landheer en de helft door den pachter. Dit wordt ons bevestigd door JANCKO DOUWAMA, welke schrijft: „Item, alle renten weren to voeren, often met den eersten, besvaert met de hunderste penninck; dat worden nu gestelt u p de tventichste penninck; ende daer worden noch een annex an gehangen, dat de pachtenaer gaff daer alsoe voele tegen" 2 ). Ook volgens hem betaalden dus landheer en pachter elk 5 % , samen 1 0 % , dat is ongeveer 3sts. van de 28. In 1504 was de opbrengst van den jaartax 12752 goudgulden en dat is naar de berekening van T H E I S S E N ongeveer 10 % van de jaarlijksche pachtopbrengst van dien tijd s ). De geheele jaartax bedroeg dus ongeveer 10% van de geheele pachtopbrengst. Verpachter en pachter betaalden elk 5 % van hun landerijen. Hoe konden dan bovendien nog de huizen een aandeel in den jaartax opleveren? Thans blijft nog de vraag te beantwoorden hoe het gevonden resultaat is te rijmen met de uitlating van SIMON VAN BAUWETTEN, hiervoor
vermeld. Toen in 1504 de jaartax werd ingesteld, bestond er nog geen nauwkeurig register van den bodem. De Saksische regeering beval er een te maken, een bevel waaraan de Friezen met grooten weerzin gehoor gaven *). In 1511 kwam dit „Register van den aanbreng" gereed. Daarnaar i werden voortaan de „onghelden" ( = dijkslasten, buitengewone , belastingen, enz.) omgeslagen. Maar de jaartax bestond toen reeds 7 jaren en was in 1504 naar de toen geschatte pachtwaarde „omgeslagen en gesmaldeelt". Er is geen enkele aanwijzing, dat ook voor den jaartax , de nieuwe „Aanbreng" als grondslag is genomen. Integendeel, de uitlating < van SIMON VAN B A U W E T T E N bewijst dat dit niet het geval is geweest. Daarvoor heeft men dus den ouden, in 1504 vastgestelden, grondslag behouden. De regeering kon dit onverschillig zijn. De jaartax was eens en voor altijd op een bepaald bedrag gesteld; een billijker verdeeling
!) WORP VAN THABOR, dl. III, bk. V, blz. 65. 2 3 4
) Boeck der Partijen, b l z . 1 3 0 . ) t.a.p., blz. 49, nt. 1. ) THEISSEN, t.a.p., blz. 49 vlg.
67
Wumkes.nl
onder de contribuabelen, zou toch geen hoogere opbrengst ten gevolge hebben 1). De jaartax is geheven tot 1623. Den l l e n Febr. van dat jaar besloten de Staten dat alle eigenaars zouden „gehouden sijn de taux van hare landen te redimeren, yder sts. met een caroly gulden" 2 ). Dit besluit pleit ook tegen V A N APELDOORN'S meening d a t tot 1623 nog steeds een huisschatting werd betaald. Immers uitdrukkelijk wordt gesproken van„de taux van hare landen". Tevens vervalt hiermee de band die V A N APELDOORN zoekt tusschen dit besluit en het stemcohier van 1640. Hij meent dat na 't vervallen van den jaartax er gevaar bestond, „dat iemand optrad met de bewering, dat ook zijn huis vroeger schot betaald had en dus stemdragend was, hoewel dit in werkelijkheid nooit 't geval was geweest" 3 ). E n om dit te voorkomen zou het stemcohier zijn ingesteld. Nu is het al zeer onwaarschijnlijk dat na 17 jaren reeds twijfel zou kunnen ontstaan over de vraag of een huis stemgerechtigd was of niet. Zoo lang blijft de herinnering op het platte land wel leven. Maar de huisschatting was niet in 1623, maar reeds omstreeks 1500 afgeschaft, zoodat , de afkoop van den jaartax in 1623 geen twijfel aan de stemgerechtigdheid 1 kan hebben veroorzaakt. Zonder twijfel vloeide, zooals V A N APELDOORN heeft aangetoond, het stemrecht in 't algemeen niet voort uit de iloreenplichtigheid. Maar zijn bewering dat „tusschen het stemrecht en de iloreenplichtigheid nooit eenig verband (heeft) bestaan" 4) gaat te ver. Bedoelt de schrijver, dat dit voor de van oudsher stemgerechtigde huizen geldt, dan heeft hij gelijk. Maar voor de nieuw ingepolderde landen gaat het niet op. Hiervoor moet men zich houden aan de woorden van de Statenresolutie van 4 Maart 1640 5 ), waarbij een stemregister werd ingesteld „van de Personen ende Goederen, welcke recht van stemminge hebben naer ouder gewoonte ofte den aanbreng" (art. 6). Uitgesloten van de stemming werden: „Papisten, Landschapsmeyers, 6) ofte andere persoonen, in ofte onder de respective dorpen, daer de particuliere stemminge sal geschieden, 1
) Ik wijs in dit verband nog op een passage (Chbk. v. Friesl., dl. I I I blz. 187)' waar de Staten van Friesland mededeelen, dat zij opbrengen als jaartax „nae den anbrenge van den gulden rente, omtrendt drie ofte vierde halue stuuers jaerlicx" en voor dijken, sluizen, enz. „van elcken gulden rente, nae den aenbrench veerthien stuuers jaers". 2 ) Reg. van den aanbreng, dl. IV, blz. 119. 3 ) Kerk. goed., dl. I, blz. 36. 4
) t. a. p., dl. I, blz. 26, cursiveering van VAN APELDOORN.
5
) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 451 vlg. ) Pachters van aan 't gewest behoorende boerderijen.
6
68
Wumkes.nl
niet genoegsaem gegoedicht ofte tot stemminge naer older ghewoonte niet gerechtigt" (art. 5). Hieruit blijkt dat het stemrecht voortvloeide óf uit oude gewoonte óf uit gegoedheid, blijkende uit den aanbreng. En de aanbreng is de aanslag in de floreencohieren 1). Om aan te toonen d a t ook de floreenplichtigheid grond kon opleveren voor het stemrecht, zullen we de geschiedenis nagaan van een tweetal gebieden waar geen van oudsher schotschietende huizen geweest kunnen zijn, nl. het Kruisland en H e t Bildt. Het Kruisland, een Lauwerszeepolder ten N.O. van Kollum, is ingepolderd tusschen 1529 en 1542 2) Onder de bedijkingsvoorwaarden voor de „Vuyterlanden liggende buyten Colmerdijck", gesteld aan den abt van Gerkesklooster c.s. komt voor: „des sullen de voirsz. Abt en huere Adherenten, van denselven landen den jaertax gheven ende betaelen gelijck dyen bij den landen van Vrieslandt, in den jaere XV c X X I I I geconsenteert is, ende nae advenant d a t de landen ghelden, ende toe pachte verhooght wordden, sal denselven jaertax oyck gegeven ende verhooght wordden, zoo dickmael als dat geschien sal" 3 ). In de rentmeestersrekening van 1531-32 wordt als ontvangst van den jaartax uit het „Cruyslandt" opgegeven 145 pond, deze stijgt in 1574-75 tot 222 pond 13 schellingen, berekend naar „drie sts. op elcken gouden golden, die de landen sjiaers te huyre gelden ende verandert tselve jaerlix naar advenant de landen in huyre hoegen ende daelen 4 ). Daarnaast werd in 1540 het Kruisland opgenomen in het floreenregister. „Soe hebben die Deputeerde den twie pond'ten negen eyntzen 5) gestelt ende stellen mits desen op een gulden floreen rente" 6 ). Opmerking x
) Zoo toont POSTMA aan, dat te Kornwerd drie perceelen stemgerechtigd waren en als zoodanig in het stemcohier van 1640 voorkomen, die ná 1546, dus lang na de afschaffing van het huisschot ontstaan zijn. Terecht concludeert hij: „Deze hoeven moeten dus haast wel krachtens „den aanbreng" hun stem gehad hebben", (De Friesche a
kleihoeve,
blz. 50).
) M R . A . J . A N D R E A E , De Lauwerszee,
blz. 9 5 v l g .
3
) Chbk. v. Friesland, dl. I I , blz. 556. 4 ) Reg. van den aanbreng, dl. I V , blz. 3 8 . O o k hier blijkt weer d a t d e j a a r t a x uitsluitend over d e p a c h t w a a r d e v a n h e t l a n d werd omgeslagen. H e t Kruisland w a s echter niet o p een v a s t b e d r a g gesteld, m a a r d e j a a r t a x rees en daalde m e t de pacht. 5 ) 1 p o n d e m a a t = 12 einsen; 1 einse = 20 penningen. 6 ) Reg. v. d. aanbreng, dl. IV, blz. 187. Voor den j a a r t a x werd dus als basis genomen de huuropbrengst, voor d e florenen d e grootte v a n h e t land. D i t l a a t s t e was in 1511 niet gebeurd, toen h a d m e n ook voor d e florenen d e h u u r o p b r e n g s t als grondslag genomen. Deze w a s echter sinds 1511 gestegen, zoodat h e t Kruisland, werd zij als grondslag genomen, zwaarder belast zou zijn, d a n d e overige Friesche bodem. D a a r o m n a m m e n in h e t Kruisland voor de floreenen d e grootte v a n h e t land als basis. Niet voor d e n j a a r t a x , d a a r deze een betrekkelijk laag, c o n s t a n t percentage v a n de h u u r bedroeg, terwijl d e florenen veel hooger w a r e n en a a n geen grens gebonden. Zie boven blz. 50 en beneden blz. 71 en 72.
69
Wumkes.nl
verdient dat de zoogenaamde Koningslanden d.w.z. 165 pondematen land toebehoorende aan K A R E L V en later aan het gewest, niet in dezen aanbreng zijn begrepen, wel echter een omslag aan de grietenij Kollumerland betaalden. Eerst toen zij op 28 Aug. 1638 in 4 kavels verkocht zijn, vonden zij opname in 't floreenregister x ). In 't stemcohier van 1640 komt het Kruisland voor met 34 stemmen, de 4 genoemde kavels onder de nrs. 23—26 2 ). Uit het voorgaande blijkt, dat ook nieuw gevormde boerenplaatsen het stemrecht verkregen en dat dus het stemcohier van 1640 niet alleen de stemmen bevat van „schotschietende huysen off ploechgangen". Niet blijkt of het stemrecht door die boerderijen verkregen werd op grond van den jaartax of van de floreenplichtigheid. Daarover zal Het Bildt ons uitkomst geven. Vast staat dat Het Bildt nooit in den jaartax is begrepen geweest. De rentmeestersrekeningen vermelden onder de ontvangst van den jaartax wel het Kruisland, maar niet Het Bildt. En in het registertje van den „Ontfanck van de Redemptie der Tauxen", 3) volgens resolutie van 11 Febr. 1623 komt eveneens wel het Kruisland voor maar niet Het Bildt. De verklaring is, dat Het Bildt behoorde aan den Vorst. Het had voor hem geen zin zijn eigendom te belasten 4 ). Maar om dezelfde reden betaalde Het Bildt ook geen floreenbelasting, evenmin als de boven genoemde Koningslanden. De Staten drongen er bij KAREL V telkens op aan, dat ook Het Bildt zou meebetalen in de landschapslasten 5 ). Daartegenover boden zij Het Bildt vertegenwoordiging aan op den Landdag 6) en legden dus verband tusschen deze beide zaken. K A R E L V wilde er echter niet van weten en zoolang de Habsburgers regeerden bleef Het Bildt onbelast en onvertegenwoordigd. In 1576 sloot Friesland zich bij den opstand aan. Het Bildt werd toen domein van het gewest. Het werd toen ook medebelast en zond weldra eveneens Volmachten naar den Landdag 7 ). Wie oefenden in Het Bildt het stemrecht uit? Oude schotschietende huizen waren er niet, want het was eerst tusschen 1505 en 1508 ingepolderd Zelfs eigenerfden ontbraken er. Het stemrecht kan dus alleen uitgeoefend x
) A N D R E A E , t.a.p., blz. 113 vlg.; Reg. van den aanbreng, dl. IV, blz. 188; Chbk. v. Fnesl, dl. V, blz. 488. 2 ) Stemregister van 1698, Oostergo, dl. I I , Collumerlant, blz. 226 vlg. s ) Reg. van den aanbreng, dl. IV, blz. 159 vlg. Zie boven blz. 6 8 . 4
) In plaats daarvan kreeg hij bij huurverlenging een propijn, zie bijv. THEISSEN,
Centraal gezag en Friesche vrijheid, blz. 229. 5 ) Chbk. v. Fnesl, dl. I I , blz. 175, 517, 711.
«) t.a.p., dl. II, blz. 583. ?) t.a.p., dl. III, blz. 1173, 1180; dl. IV, blz. 68.
70
Wumkes.nl
zijn door de pachters van de landschapsplaatsen. Dat dit het geval was, blijkt uit een advies van de juridische faculteit te Leiden, welke oordeelde: „dat de ingezetenen van Het Bildt meerder Regt is competerende, dan Simpele Meijers zouden mogen praetenderen, gevende onder meer andere ook deeze reden, dat de Bildpagtenaars onder de Staaten van Friesland gelijk andere Eigenerfden compareerden, 't welk aan niemand toegelaten word dan die daar Eigendomlijk geërft, ende gezeten zijn" 1 ). Bij Res. v. 22 Nov. 1637 en van 27 Juni 1638 zijn een aantal plaatsen in het Oude en Nieuwe Bildt verkocht, onder beding „Dat de Coper van de Bildtlanden sal op ofte naer proportie van yegelyck drie pondemaete draegen een floreen renthe in de schattinge" 2 ). Hieruit blijkt dat tot dusverre in Het Bildt geen floreen werd betaald, hetgeen ook logisch is, want de floreenbelasting rustte op den eigenaar. E n de eigenaar was het gewest. Nu moesten de koopers boven de lasten die reeds in 't Bildt geheven werden nog de floreen betalen. Daarom namen den 15 en Jan. 1640 de Ged. Staten het besluit dat voortaan „alleen de Copers van de olde en nieuwe Bildlanden yder onder sijn respective Parochie van hun gecofte Saté of Cavel het recht van stemminge sullen genieten, invoegen deselve bij de Staten van 't Land vercoft syn" 3 ). Den 4 e n Maart 1640 werd dit besluit aangevuld door de bepaling van het stemreglement, dat geen landschapsmeiers aan de stemming mochten deelnemen á ). Hiermee werd aan de Bildtpachters dit recht, dat zij meer dan een halve eeuw hadden uitgeoefend, ontnomen. Van verzet hiertegen blijkt niet, wat ook zeer verklaarbaar is. Immers het stemrecht was een recht fundo inhaerens en kon slechts door den pachter uitgeoefend worden met stilzwijgende of uitdrukkelijke toestemming van den eigenaar. Zoolang alle plaatsen in H e t Bildt aan ' t gewest behoorden, moest dit wel toestaan, dat de pachters de Volmachten kozen. Nu er andere eigenaars 1
) Advies over de kwestie of de Bildtmeiers al of niet erfpachters (emphyteuticarii) waren, in: „Kort uittreksel van zaaken raakende het Oude Bildt, zederd desselfs bedijkinge in den Jaare 1505", blz. 13, copie, Prov. Bibl. te Leeuwarden, no. 962. Het stuk is van omstreeks 1630. Wel wordt hier alleen het passieve stemrecht vermeld, maar dit impliceert het bezit van het actieve stemrecht. 2 ) Ckbk. van Friesland, dl. V, blz. 438, 440, 445, 447. 3 ) t.a.p., dl. V, blz. 451. Dit besluit is den 6™ Maart 1640 door de Staten bekrachtigd, t.a.p., dl. V, blz. 454. 4 ) t.a.p., dl. V, blz. 452, art. V. Dat zij vóór 1640 wel het stemrecht uitoefenden, blijkt ook nog uit het Stemregister van 1689, Westergo, dl. II, Het Bildt, blz. 81, waar we lezen: „Stemregister van de Plaetsen der gepagte State Bil-landen, dewelke maar alleen sijn gerechtigt tot het stemmen van Grietenie- en Dorpssaecken, en die niet worden geadmitteert tot het stemmen van 's Lands Volmachten, zedert de resolutie van de Ed: Mogen de Heeren Staten van den 4 Maart 1640. (cursiveering van mij).
71
Wumkes.nl
waren, konden die het stemrecht uitoefenen. Krachtens zijn eigendomsrecht verbood het gewest nu de uitoefening aan zijn pachters. In 1644 zijn opnieuw 53 kavels Bildtlanden verkocht. Ook daarbij werd bepaald dat: „Yder drie pondematen van deeze landen op het nieuwe Bilt moet hoeden een floreen in de schattinge" 1). Deze 53 kavels vinden we alle in het stemcohier van 1655 2). Ook nog na 1698, het jaar waarin de stemcohieren voor 't eerst zijn herzien, is het aantal stemmen in Het Bildt toegenomen. Het stemcohier vermeldt bijv. dat Jacobiparochie bezit 39 stemmen, „waer te boven de Heeren Staten noch onder dit Dorp besitten ses en veertigh stemmen waer omtrent Haer Ed. Mog. aen haer reserveren de faculteit om ingevalle van verkopinge van 's Landschapslanden, deselve met de gerechtigheit van stemmen te veralieneren" 3 ). Ze zijn in 1752 verkocht 4) en in het stemcohier van 1758 komt Jacobi-parochie voor met 85 stemmen. Voor de beide andere parochie's geldt hetzelfde. Hiermee is dus aangetoond, dat in nieuw ingepolderd land, het stemrecht verkregen werd op grond van de floreenplichtigheid. Tot welk resultaat leidt ons nu het voorafgaande? Het stemrecht berustte op tweeërlei grondslag: oude gewoonte en aanbreng. Verreweg de meeste stemmen steunden op oude gewoonte, grootendeels zullen het wel van ouds schotschietende huizen of ploeggangen, d.w.z. boerderijen , zijn geweest. In 't stemregister komen die uitdrukkingen nog sporadisch voor. Schotschietende huizen onder Dedgum, no. 6 en onder Gjcoenterp, no. 11. Ploeggangen vinden we in Wier, no. 10 en onder 't Klooster Lidlum, no. 7, 8 en 9. Eveneens tot deze categorie behoorden een aantal van ouds stemhebbende huizen, die geen boerderijen maar huizen van handwerkslieden waren. Zij kwamen voor in sommige plaatsen zooals Kollum, Berlikum, Molkwerum, Koudum, enz. 5 ). VAN APELDOORN zoekt de verklaring daarvoor hierin: „dat zich in die aan zee gelegen en vroeger stellig belangrijke plaatsen naast de grondbezitters een klasse van door roerend vermogen welvarende handels- en nijverheidslieden had gevormd, die zich aandeel !) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 488. 2 ) Het ontwerp-stemcohier van Het Bildt werd in 1640 door de Staten verworpen, daar het „de gepachte Landen soo wel als de eigen Plaetsen, en Landen" bevatte (Stemcohier van 1698, Westergo, dl. II, Het Bildt, blz. 4.) Een nieuw cohier werd toen opgemaakt, dat den 5en Nov. 1655 is goedgekeurd. 3
) Stemregister v. 1698, Westergo, dl. I I , H e t Bildt, blz. 4 1 . ) Tegenw. Staat, dl. I I I , blz. 429 vlg. 5 ) t.a.p., dl. IV, blz. 5. 4
72
Wumkes.nl
aan 't dorpsbestuur had weten te verwerven naast de bezitters der hoeven" 1 ). De tweede categorie was veel kleiner en ontleende haar stemrecht zooals ik heb aangetoond, aan de floreenplichtigheid. In 1640 werden het stemreglement en het stemcohier ingevoerd. Dat deze invoering niet veroorzaakt is door den afkoop van den jaartax in 1623 is reeds gebleken. Uit het volgende zal blijken, dat er een ander motief voor bestond. In 1638 bevond zich de Raad van State, ter beslechting van geschillen, in Friesland. Deze ontving van „eenige Patrioten uyt oprechten yver tot haer Vaderlant verscheyden voorslagen ende versoecken" i). Op grond daarvan stelde de Raad van State in Januari o.a. voor: „Tot maintien van een yders gerechticheyt sullen in alle Dorpen geregistreert worden alle de schotschietende plaetsen, die van ouds recht tot stemminge van Volmachten ten Landtsdage gehadt hebben ende tegenwoordich Edelen of eygen-Erfden toebehooren" (art. 2). Twee jaren later volgden de Staten dien raad op en stelden het stemcohier in „omme voor te comen diverse abusen ende quaestien, ontstaende in de kiesinge van de Volmachten van de dorpen, als van de Volmachten sullende op de Lantsdagen verschijnen" 3 ). Deze considerans is evenals het advies van den Raad van State al zeer sober. Wanneer we echter de vpxdexfv vnnrxieJlen.. ^AII. daru ¾aaiL. van State beschouwen, wordt ons duidelijk wat met het stemcohier beoogd werd. Hij stelde nl. voor om: l e „De Pa-pisten ende Papiste meyers, schoon sy van de Gereformeerde Religie syn, Domainen, Clooster, Pastoriën, Gods ende Wees-Huysen, Vicarien, prebende Meyers" van de stemming uit te sluiten; 2 e Aan „Pastooren ende Predicanten bedienende een ofte meer Pastoriën, insgelijcx Voogden van Gast- ofte Wees-Huysen, Arme-Voogden" slechts één stem toe te staan „onder alsulck Dorp daer de meeste Goederen der voorsz. Pastoriën, Gast- of Wees-Huysen leggen"; 3 e De Volmachten van 't Bildt alleen te laten meebeslissen over „consenten ende middelen van contributie ende die geabsolveert wesende" uit te sluiten van de verdere beraadslagingen â ). Uit deze voorstellen blijkt dat de invoering van het stemcohier niet 1
) Kerk. goed., dl. I, blz. 67, zie ook POSTMA, t.a.p. blz. 184. ) L. v. AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, dl. IV, bk. XVIII, blz. 151 vlg. Dit is waarschijnlijk de „Provisionele voorslag", bedoeld door BINCKES in zijn „Verklaannge", dl. IV, blz. 267, n. 1. 3 ) Chbk. v. Friesland, dl. V, blz. 451. *) L. v. AITZEMA, t.a.p. dl. IV, bk. XVIII, blz. 153, art. 3, 5, 8, cursiveering van 2
VAN AITZEMA.
73
Wumkes.nl
een op zich zelf staande maatregel was, maar één uit een reeks van voorstellen, die ten doel hadden het stemrecht zooveel mogelijk te beperken tot niet katholieke edelen en eigenerfden. De Bildtpachters kon men het stemrecht nog wel niet ontnemen, daar er nog geen eigenerfden waren, maar daarom zou Het Bildt een beperkt mandaat krijgen. De Staten hebben de voorstellen van den Raad van State slechts gedeeltelijk overgenomen in het stemreglement van 1640. De katholieken en landschapspachters werden daarin van het stemrecht uitgesloten. Eerst in 1698 deden zij weer een stap verder en ontnamen het stemrecht ook aan „alle Goederen door Publycke Vooghden geadministreert" en aan de pastoriegoederen. Eenig licht op het hier behandelde werpt ook nog de regeling van het stemrecht voor predikanten, 1), dat met het staatkundig stemrecht parallel gaat. Na den afval van Spanje bepaalden de Staten bij resolutie van 31 Maart 1580 a ), „Dat oock een yegelick Gemeente in hoeren dorpe sal worden geordonneert te procederen tot nyeuwe electie van bequaeme, eerlicke Gereformeerde Predicanten, Leeraers ende Schoelmeesters". Wat verstond men onder de „gemeente"? Antwoord hierop geeft een resolutie van 1622. De Synode v. Dordrecht had nl. bepaald, dat de beroeping der predikanten moest geschieden door de kerkeraden. Dit werd door de Staten van Friesland verworpen bij resolutie van 3 Juli 1619 3 ). Daar de Synodale Kerkenorde toch nog aanhangers vond in Friesland, bepaalden de Staten nader bij resolutie van 16 April 1622 4 ): „dat de ingesetenen voorts ende voorts in het verkiezen van Predicanten hen sullen reguleren nae den voorsz. ouden voet, costumen, tractaten ende privilegiën, ende mitsdien daerover niemant laten staen, als die in de respective Dorpen schotschietende huysen ende ploechgangen bevonden worden te hebben". De nadruk moet hier vallen op hetwoord,,mitsdien". De eigenaars van schotschietende huizen en ploeggangen vormden dus de „gemeente". 't Stemrecht voor predikanten werd nader geregeld bij een reglement van 14 Maart 1645 s ). Art. I daarvan bepaalde: „Dat niemand in de verkiesinge van een Predicant ten platten Lande in de Stemminge sal mogen worden toegelaten, dan die gene, welcke naar older gewoonte en 's Lands resolutien besitten een schotschietend huys ofte stelle, en hebben ploechgangen, schoon hij in het Dorp, daar de verkiesinge geschiet x
) ) 3 ) *) 5 ) 2
VAN APELDOORN, Kerk. goed., dl. I, blz. 332 vlg. Chbk. v. Friesland, dl. IV, blz. 146, art. XIV. t.ap., dl. V, blz. 253. t.a.p., dl. V, blz. 270. t.a.p., dl. V, blz. 489.
74
Wumkes.nl
of valt, niet en sij woonachtich, soo nochtans, dat hij sij een ledemaat van de Gemeinte, ofte ten minste een Liefhebber van de ware gereformeerde Gemeinte ofte Religie, en dat in desen gevolgt sal worden de ordre, in het verkiesen van de Volmachten ten Landsdage gemaact, ende nu in train sijnde, sonder admissie van de Mennoniten en derselver Meyers ende de Coters". Dit reglement bracht het stemrecht voor predikanten, voor zoover zijn aard dit toeliet, in overeenstemming met dat voor Volmachten. Voortaan waren daarop de resoluties van 1640 bevattende het sternreglement en de rechten der koopers van de Bildtlanden toepasselijk. De uitsluiting der Mennonieten was een bijkomstigheid, die met de juridische regeling niet te maken had. Dat kerkelijk en wereldlijk stemrecht samen vielen blijkt uit de stembesoignes betreffende de verkiezing van predikanten in eenige dorpen in Doniawerstal van 1763 tot 1778 1 ). De kiezerslijsten komen geheel overeen met de stemcohieren van de betrokken dorpen. Ik wijs er nog op, dat het woord schotschietend in het aangehaalde artikel uit de resolutie van 1645 niet alleen betrekking heeft op „huys ofte stelle", maar ook op „ploechgang", zooals een latere redactie van dit artikel bewijst 2 ). Het stemcohier van 1640 geeft als regel de grootte der stemhebbende perceelen niet op. Slechts in Franekeradeel is dit bij de meeste wel het geval. Daar loopt zij uiteen van 3 tot 138 pondematen en is gemiddeld ruim 60 pondematen. Van de 53 kavels Bildtlanden hiervoor vermeld is de kleinste ruim 47, de grootste ruim 151 pondematen 3 ), toch kreeg elke kavel één stem. Merkwaardig genoeg was, ondanks groot verschil in 't aantal inwoners, het aantal stemmen in de drie plattelands-kwartieren nagenoeg even groot, zooals het volgende staatje aantoont: KWARTIEREN
Oostergo Westergo Zevenwouden
1
Aantal inwoners in 1714 *)
Aantalstemmen in 1640
32185 30961 22659 85805
3342| 3313 \ 3334| 99901
) Rijks-Archief. Leeuwarden G k 25.
2
) Statuten van Friesland, ed. 1723, b k . IV, T i t . X X , a r t . 1. 3 ) Chbk. v. Fnesl, dl. V, blz. 487 vlg. 4 ) Rijks-Archief Leeuwarden, S 13b.
75
Wumkes.nl
En zoo groot is het aantal stemmen steeds gebleven, behalve in Het Bildt, waar het in 1752 met 121 is toegenomen, waardoor het totaal gebracht werd op lOlll¾. De verschillende grietenijen liepen in stemmenaantal zeer uiteen; 't grootst was het in West-Stellingwerf met 797, 't kleinst, afgezien van Het Bildt met 89, in Aengwirden met 101 stemmen. Ook de verhouding tusschen 't aantal inwoners en 't aantal stemmen per" grietenij liep zeer uiteen. Daarvan geeft het volgende staatje blijk: GRIETENIJEN
Aantal inwoners in 1714
Aantal stemmen in 1640
3372 3299 3064 2997 2642 3539 2794 5025 2226 2007 1200
3981 3001 2771 321 469 300 279 421J 224 215 137
3742 2145 2850 2920 2030 7483 3873 2576 3342
347 222 223 315 255 658 5771 627 89
2010 507 1517 2418 3979
231 101 408 230 338
OOSTERGO
Leeuwarderadeel Ferwerderadeel Westdongeradeel Oostdongeradeel Kollumerland Achtkarspelen Dantumadeel Tiet j erksteradeel Smallingerland Idaarderadeel Rauwerderhem WESTERGO
Menaldumadeel Franekeradeel Barradeel Baarderadeel Hennaarderadeel Wonseradeel Wymbritseradeel Hemelumer Oldevaart Het Bildt ZEVENWOUDEN
Utingeradeel Aengwirden Doniawerstal Haskerland Schoterland
76
Wumkes.nl
GRIETENIJEN
Lemsterland Opsterland Gaasterland Oost-Stellingwerf West-Stellingwerf
Aantal inwoners in 1714
Aantal stemmen in 1640
1164 3718 1988 1766 3592
239 346| 327 317 797
Wat de verhouding van 't aantal stemmen tot het aantal inwoners betreft was FrieslanóLeen democratisch land. In 1714, het eerste jaar waarvan we volledige bevolkingscijfers bezitten, bedroeg het aantal inwoners in de drie plattelandskwartieren 85805. Dit getal steeg in 1744 tot 94327 1). Het was dus in 30 jaren toegenomen met 8522, dat is een toename van 284 per jaar. Wanneer we aannemen, dat in de voorafgaande jaren de bevolkingsaanwas gemiddeld even groot is geweest, dan zou het aantal inwoners der genoemde kwartieren in 1640 hebben bedragen 85805 — (74 X 284) = 64789. Dan zou er in 1640 gemiddeld één stem2) op 6,5 inwoner zijn geweest. Maar ook in 1714 en 1744 is een verhouding van 1 stem op 8,5 of 9,5 inwoner zeer democratisch. Men vergelijke deze verhoudingen slechts met het percentage kiezers volgens onze eerste kieswet van 1850. Volgens de volkstelling van 1849 was 't getal inwoners van Nederland 3056879 3 ). In 1853, het eerste jaar waarvan 't aantal kiezers bekend is, bedroeg dit voor de 2 e Kamer 83561, voor de Gemeenteraden 141362 4 ), d.i. één kiezer op ruim 36, resp. ruim 21 inwoners. Eerst de kieswet Van Houten van 1896 bracht een percentage kiezers, gelijk aan dat van Friesland in de 18e eeuw. De volkstelling van 1899 wees n.1. een bevolkingscijfer aan van 5104137 5 ), terwijl in 1897 het aantal kiezers 577059 6 ), bedroeg, d.i. één kiezer op bijna 9 inwoners. ¾
Het stemreglement van 4 Maart 1640 7) bestaat uit 16 artikelen en regelde het stemrecht als volgt. De stemming moest plaats hebben over 1
) Rijks-Archief, Leeuwarden S. 14. ) Niet één stemgerechtigde, daar ook in de steden bezitters van stemhebbende perceelen woonden en velen meer dan één perceel bezaten. 3 ) Statistisch Zakboek van 1933, blz. 1. 4 ) Maandcijfers uitgegeven door de Centrale Commissie voor de Statistiek, no. 7, 1896. 6 ) Statistisch Zakboek van 1933, blz. 1. 6 ) Bijlagen tot de Handelingen der Tweede Kamer der Staten Generaal 1897—1898, no. 17 (I, 2, 3). *) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 451 vlg. 2
77
Wumkes.nl
L%/
', ( / »
^
't geheele gewest op één dag en één uur (art. 1). Zij werd 's daags te voren huis voor huis aangekondigd en op den dag der stemming luidde de klok drie maal, om 9, 10 en 11 uur, telkens 100 slagen (art. 2). Kwart na elf begon de stemming in de kerk; de deur werd gesloten en eerst weer geopend, nadat de uitslag der stemming was vastgesteld. Telaatkomers werden niet meer toegelaten maar „voor bijvallende stemmen gerekent", d.i. bij de meerderheid geteld (art. 3). Aan de stemming mochten deelnemen de personen „welcke recht van stemminge hebben naar ouder gewoonte ofte den aanbreng". Van hen en hun goederen zou een register in duplo worden opgemaakt waarvan één exemplaar in de dorpen, een ander onder de Ged. Staten moest berusten (art. 6). Zij moesten ook de lasten dragen van doortrekkende troepen of inkwartiering (art. 16). Uitgesloten van de stemming warenjJe^JRpomschen 1), landschapsmeiers 2) en zij die „niet genoegsaem gegoedicht ofte tot stemminge naer older ghewoonte niet gerechtigt" waren (art. 5). De stemgerechtigden stemden in persoon of door een lastbrief, welke laatste moest worden ingediend door een stemgerechtigde of door een notaris. Maakte de eigenaar geen gebruik van zijn recht, dan mocht de huurder stemmen, mits deze niet Roomsch was (art. 7, 10). Pretendenten naar 't volmachtschap mochten niet in persoon stemmen, maar moesten een lastbrief inzenden (art. 12). De stemopneming geschiedde door den dorprechter en twee tot dit doel gekozen stemgerechtigden (art. 9). Ook werden nog twee stemgerechtigden gekozen om den uitslag der stemming over te brengen naar de weerkamer (d.i. de rechtkamer) van de grietenij (art. 8, 13) 3 ). Dit overbrengen geschiedde twee dagen na de stemming en in de x
) Reeds vastgesteld bij resolutie van 25 Mei 1609 maar den 31™ Maart 1610 opgeschort (Resolutieboeken van die jaren, aangehaald door VAN APELDOORN, Kerk. goed., dl. I, blz. 337, n. 1). Opnieuw werd het bepaald bij res. v. 22 Febr. 1616 en van 19 Maart 1637 (Chbk. v. Fnesl, dl. V, blz. 219, 408) maar daar er niet de hand aan werd gehouden, was een herhaling noodzakelijk. Den 26 en Febr. 1647 en opnieuw den 10 en Maart 1652 werden de Katholieken ook uitgesloten van de stemming in grietenij- en dorps-zaken, (t.a.p., dl. V, blz. 501, 543). 3 ) De klooster-meiers waren in 1590 uitgesloten van het passieve, in 1637 eveneens van het actieve stemrecht (Chbk. v. Fnesl., dl. IV, blz. 759, art. X; dl. V, blz. 401, 408). 3 ) Oorspronkelijk waren de verkiezingen jgetrapi.. Elk dorp koos twee dorpsvolmachten, de gezamenlijke dorpsvolmachten s op hun beurt de volmachten van de grietenij (Chbk. v. Fnesl., dl. III, blz. 1183; dl. IV, blz. 299, art. X; U. EMMIUS, De Fnstorum Rep., blz. 33. Zie ook hierna blz. 79 n. 2). Wanneer de rechtstreeksche verkiezing is ingevoerd, blijkt niet. Een groote democratische vooruitgang, zooals onze tijd het zou opvatten, was het zeker niet. Onder beide systemen beheerschte de grietman de verkiezing.
78
Wumkes.nl
weerkamer stelden grietman, bijzitters en secretaris den uitslag in de grietenij vast (art. 4, 13). Strafbaar waren: de onbevoegde, die bij de stemming tegenwoordig was (art. 5), de dorprechter die bij den grietman geen aangifte deed van stemming door onbevoegden (art. 11), de grietman die Ged. Staten niet van onregelmatigheden bij de stemming op de hoogte stelde (art. 15). de pretendent naar 't volmachtschap die in persoon stemde (art. 12), de volmacht die op onrechtmatige wijze de meerderheid had verkregen. De laatste verloor ook zijn mandaat ten bate ván den hem in stemmenaantal meest nabijkomende (art. 14) x ). Het stemreglement van 1640 was ingesteld „omme voor te comen diverse abusen ende questien, ontstaende in de kiesinge van de Volmachten van de dorpen, als van de Volmachten sullende op de Lantsdagen verschijnen". Om dit doel te bereiken moest men: l e de wijze van stemmen nauwkeurig regelen, 2 e de eischen voor het actieve stemrecht afdoende vaststellen. Aan het eerste vereischte heeft het reglement van 1640 ten volle • beantwoord; het is op dit punt dan ook nimmer gewijzigd. Lang bestaande ' gebruiken zijn er in vastgelegd 2 ). • Minder goed staat het met het tweede vereischte. De regeling der \ stemgerechtigdheid was zeer onvoldoende. Het grondbezit bleef de basis j voor het stemrecht. Voor een afdoende regeling had men nu óf het stemrecht moeten verbinden aan 't bezit van een bepaalde hoeveelheid land, óf de grootte van de stemhebbende perceelen moeten registreeren en 1
) Omstreeks 1600 moest in een dergelijk geval, in de betrokken grietenij een nieuwe stemming worden gehouden (U. EMMIUS, t.a.p., blz. 34). Bij res. der Ged. St. van 22 Juli 1653 zijn de art. 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 14 en 16 van het stemreglement ook toepasselijk verklaard op de verkiezing van nominaties voor grietmannen, bijzitters, secretarissen en dorprechters (Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 562). 2 ) Klokgelui en vergadering in de kerk worden reeds genoemd in het plakkaat van 30 Oct. 1539 (zie Chbk. v. FriesL, dl. II, blz. 770; zie ook t.a.p., dl. IV, blz. 59, 1018). In de convocatie voor de grietmannen van 10 Oct. 1600 tot het verkiezen van Volmachten heet het: „ bevelen die Ingesetenen, van een yder dorp onder uwen bedryve by behoorlycke huyscondmge ende clockclippinge door den dorprechters op den 15 en Octobris te doen vergaderen, en te bevoorderen dat vuytte selve van nyeus by wettige stemminge vercoren mogen werden twee volmachten die gehouden sullen wesen twee dagen daer nae, als op den 17 en Octobris ter gewoontlycker plaetse met schriftelycke procuratie ten een vuyre nae noen te compareren. Ende nae dat gy henluyden dese missive sult voorgelesen hebben, te procederen tot verkiesinge der twee volmachten; eenen vuytten adel ende eenen Eygenerffden gequalificeert als vooren, ende gheen Cloosters ofte des ghemeen Landts meyers weesende" (Res. bk. der Staten v. 1600). Vaak schijnt hier echter van te zijn afgeweken, zoodat onder de doleantiën van 1601 o.a. ook gevraagd werd om de „huyskundinghe ende klockklippinghe" verplicht te stellen (Chbk. v. FriesL, dl. IV, blz. 1115, art. III).
79
Wumkes.nl
i ]
! |
daarbij bepalen dat die perceelen op straffe van verlies van 't stemrecht in hun geheel moesten blijven. De eerste regeling was nog uitgesloten; te veel verkregen rechten zouden daardoor zijn vernietigd, wat ook indruischte tegen de belangen van de toenmalige machthebbers. Voor een dergelijke regeling zou eerst in 1748 de tijd rijp zijn. Het tweede alternatief werd evenmin gevolgd. Het stemcohier van 1640 bevat de namen van de eigenaars en van de pachters der stemhebbende perceelen. Maar behalve in Franekeradeel vindt men nergens de grootte van die perceelen opgegeven. Hoewel het grondbezit de basis was van 't stemrecht en het blijvende erin, werd juist dît niet vastgelegd. Daarentegen vond men wel de namen van de personen die het uitoefenden. Deze wisselden natuurlijk voortdurend door overlijden of overdracht der perceelen. Na weinig jaren zou het stemcohier wat de namen betreft totaal verouderd zijn. Bovendien schreef geen enkel artikel voor, dat de stemhebbende perceelen in hun geheel moesten blijven. Ook hierdoor zouden de kiezers in hun rechten, in casu 't beschikkingsrecht over hun perceelen, beperkt zijn. Het stond den eigenaar dus vrij, zijn perceel te vergrooten of te verkleinen, het onder zijn erfgenamen te verdeelen, het stemrecht op een bepaald gedeelte van 't perceel te leggen en de rest te verkoopen, ja, met behoud van het stemrecht het geheele perceel te vervreemden, zonder dat dit aan het stemrecht afbreuk deed 1). 't Gevolg was, dat het stemregister weldra noch wat de namen, noch ten deele wat de veronderstelde grootte" der perceelen betreft, mef de wërkèirfkiïeui overeenkwam. Herhaaldelijk heeft men dan ook het stemcohier gedeeltelijk herzien, nl. in 1653, 1655, 1657, 1670 en 1679 2 ). Maar eerstüi^l69§, pakte.men de kwestie van het stemrecht in, zijn_ geheel weer aam Den 28 e n Febr. van dat jaar droegen de Staten aan het Mindergetal op: „om daerover een Besoigne te entameren, en met malkanderen te concerteren en te beramen 't geene sij tot voortzettinge ende bereik van gemelde harer Ed. Mo. Salutaire intentie nodich en dienstich sullen oordelen te zijn" 3 ). Het Mindergetal stelde een rapport op 4 ), waarbij het als grondslag 1 ) De Staten begrepen natuurlijk zeer goed, dat dit verkeerd was. In hun res. v. 30 Oct. 1669 (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 776) schreven zij: „aengesien de stemmen syn -JUS fundo vnhaerens ende uyt dien hoofde van de vastigheden niet conen noch behoren gesepareert te worden". Verboden was het echter niet en dus geschiedde het toch. 2 ) P. WIERDSMA, Het stemrecht, blz. 14. Voor de jaren 1655,1670 en 1679 wordt dit bevestigd door een rapport van het Mindergetal van 1698, art. 12 (R. A. Leeuw. M. 17). 3 ) Res. bk. der Staten v. 1698, fol. 27. 4 ) Rijks. Arch. Leeuw. M. 17 en Landdagsstukken v. 6 Juni 1698, no. 53.
80
Wumkes.nl
heeft genomen een ontwerp uit 1692 1 ), waarvan de herkomst niet blijkt en waarop ik nog nader terug kom. Het rapport van het Mindergetal werd op de Landdagszitting van 6 Juni 1698 ingediend, maar de behandeling werd tot de volgende zitting uitgesteld. Op deze, die van 12 Juli, namen de Staten het ontwerp van het Mindergetal met een aantal kleine f en één belangrijke, ja noodlottige wijziging, aan en den 31 e n Dec. 1698 werd het nieuwe stemreglement uitgevaardigd 2 ). Dit reglement is veel uitvoeriger dan dat van 1640; tegenover de 16 art. van het laatste bevat het 63 art. Slechts het belangrijkste zal ik er daarom uit aanhalen. Alle vorige wetten, statuten, ordonnantien en reglementen betreffende het stemrecht bleven van kracht, voorzoover ze met dit reglement niet in strijd waren (art. 63). Tot stemmen waren in 't algemeen gerechtigd de eigenaars van „plaetsen, schotschietende huysen, stellen, off ploeghgangen" die in 1640 op 't cohier waren geplaatst en geen andere (art. 1, 2). Voorzoover de eigenaars en vruchtgebruikers althans van een religie waren „waeraff de publyke Oeffeninge in dese provintie bij Staets Resolutie is toegelaten" en „haer eygen selfs, en volgens de Wetten deser Landen hare Goederen vermogen te administreren" (art. 31). Voor Leeuwarderadeel, WestDongeradeel en Het Bildt, waar ook ná 1640 goederen op 't cohier waren geplaatst, zou ook voor die goederen gestemd mogen worden (art. 3, 4, 5, 6, 31). Van alle stemhebbende perceelen zou een nieuw cohier worden opgemaakt, bevattende de namen der eigenaars en gebruikers, zoowel van 1640 als van 1698 (art. 12). Het cohier van 1640 volstond dikwijls met de opgave van één der eigenaars van een perceel met de bijvoeging cum suis. Dat mocht niet meer, alle eigenaars moesten vermeld worden tot die van 't geringste gedeelte toe, met opgave van hun kwaliteit, bijv. nomine uxoris, nomine filiae, enz. (art. 3, 14). Deze cohieren zouden elke tien jaren, dus in 1708, 1718, enz. herzien worden (art. 15). Uitgesloten van de stemming werden: „alle Goederen door Publycke Vooghden geadministreert", alsmede de goederen die behoorden tof pastorieën, aan katholieken of aan belijders van een religie, waarvan de vrije uitoefening in deze provincie niet werd toegelaten en aan hen, die bij rechterlijk vonnis „infaam" waren verklaard (art. 33, 34, 35). Ook waren uitgesloten katholieke voogden voor andersdenkende pupillen en omgekeerd (art. 36). !) R. A. Leeuw., M. 17. a ) Het komt voor in. Chbk, v. Fnesl., dl. VI, blz. 310 vlg. en achter de editie van 1699 der Statuten van Friesland van 1602. 6
81
Wumkes.nl
Meiers mochten stemmen voor die gedeelten van de door hen gepachte stemgerechtigde goederen „de welcke niet Papist of Caducq" x) waren (art. 48). Bij kwestie over stemmen zouden de gerechten of de Ged. Staten beslissen ten wiens voordeele de stem of het dorp was uitgebracht (art. 52). Van de beslissing der gerechten was appèl op de Ged. Staten (art. 53). Elke beslissing bij appèl moest aan den eerstvolgenden Landdag worden voorgelegd, om „daer aff yets seeckers te resolveeren" (art. 59). Geen stemcedel (d.i. lastbrief) zou langer van kracht zijn dan één jaar na de onderteekening 2) (art. 50). Men mocht stemmen voor halve-, derde- en vierde-deelen van stemmen. Bij den uitslag gaf een halve stem boven een derde gedeelte en een derde gedeelte boven een vierde gedeelte den doorslag (art. 18). Voor minder dan een vieide gedeelte mocht niet gestemd worden, zoo'n gedeelte was „caduc" (art. 19) 3 ). Alle oud-grietmannen mochten in de kwaliteit van edelman naar den Landdag worden gezonden (art. 60). Wie een geheele stem in eigendom bezat, kon als eigenerfde naar den Landdag worden afgevaardigd (art. 61). Ook leden van de Ged. Staten mochten Volmacht zijn (art. 62). Wie met katholieke stemmen was gekozen, werd voor iedere zoodanige stem beboet; had hij buitendien nog de meerderheid, dan behield hij zijn mandaat (art. 55) 4 ). Indien iemand niet „habyl, off capabel, off gequalificeerd wesende om tot de geeyschte Functie geadmitteert te worden", werd gekozen, dan moest een nieuwe stemming plaats vinden (art. 56). In de toekomst mocht van geen stemhebbend perceel het stemrecht op een ander perceel of gedeelte van een perceel worden gelegd (art. 7). Maar de perceelen, die in 1640 op 't cohier waren gesteld, moesten in hun geheel blijven (art. 8). De perceelen die reeds gescheurd of gedeeld waren, mochten hun stemrecht behouden, mits het hornleger (d.i. de plek waarop het huis stond of gestaan had) nog in zijn geheel was (art. 9, l e lid). Wanneer het hornleger behouden maar de stem verlegd of vervreemd was en omgekeerd wanneer de stem behouden en het hornleger vervreemd was, kwam het stemrecht toe aan den bezitter of eigenaar van het hornleger (art. 10). Wanneer de stem op het hornleger lag, vervielen de stemmen der afgescheiden landen, zoodat er nooit meer stemmen konden zijn, dan in 1640, behalve in Leeuwarderadeel, West-Dongeradeel en Het Bildt (art. 11). *) d.i. tijdelijk van het stemrecht vervallen. 2 ) Aldus reeds vastgesteld bij res. v. 30 Oct. 1669 (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 776) en opnieuw bij het reglement reformatoir v. 15 Maart 1673 (t.a.p., dl. V, blz. 961, art. IX), hetgeen niet wegneemt dat in de doleantiën van 4 Juli 1748 {Verward Frieslandt, bijlage 11, art. 46) er opnieuw om werd gevraagd. 3 ) Zie de ress. v. 19 Febr. 1647 en 18 Mrt. 1648 (Chbk. v. Friesl, dl. V, blz. 500, 514). å ) Dit in afwijking van het bij 't stemreglement van 1640 bepaalde, zie boven blz.79.
82
Wumkes.nl
De overige artikelen hebben betrekking op kwesties over de uitoefening van 't stemrecht, stemcedels, gedeelten van stemmen, collectieve eigenaars van stemgerechtigde perceelen, enz. Zooals bij de beschouwing van 't stemreglement van 1640 is betoogd, % was voor een afdoende regeling van 't actieve stemrecht noodig dat òf dit recht aan een bepaalde hoeveelheid land werd verbonden òf de grootte van de perceelen werd geregistreerd met de bepaling dat deze op straffe van verlies van 't stemrecht in hun geheel moesten blijven. De eerste weg is in 't reglement van 1698 weei niet gevolgd, de tweede slechts gedeeltelijk. Wat is nl. het geval? Opnieuw moesten de eigenaars en pachters worden opgeteekend en nu nauwkeuriger dan in 1640 was geschied, maar weer zonder opgave van de grootte der perceelen. Voor zooverre met die perceelen veranderingen hadden plaats gehad, werden deze met eenige restricties gesanctionneerd. Men kon ook moeilijk anders handelen; geen wetsartikel had die veranderingen verboden. Maar door te eischen dat de hornlegers nog in hun geheel moesten zijn en door die hornlegers te maken tot de zetels van de stemgerechtigdheid trachtte men de nadeelen van die veranderingen zooveel mogelijk te beperken. Voor de toekomst werd stemverlegging verboden en moesten de stemhebbende perceelen in hun geheel blijven. Zwak kwamen deze bepalingen echter te staan doordat de sanctie . er aan ontbrak en ze werden geheel te niet gedaan door het tweede lid van ( art. 9, dat ik in mijn overzicht onvermeld liet, en dat luidde: „Dies sal den inhoudt deses, als mede van de twee voorgaende, en het naestvolgende Articulen, niet praejudiceeren aan de tegenwoordige wettige Besitters van Stemmen off hare Gedeeltens, hoewel op de maniere hier vooren verhaelt bekomen, dan sullen de Eygenaers van de Hornlegers en Plaetsen die verdeelt zijn, hare Geregtigheyt van Stemmen behouden, die sy voor deze hebben gehadt." Dit is wel een zeer zonderlinge bepaling. Het slot slaat op de artikelen 9, l e lid en 10 en stelt deze buiten werking. Het eerste gedeelte echter slaat ook op de artikelen 7 en 8. Deze verboden veranderingen met de stemmen in de toekomst. Wanneer nu deze artikelen niet mochten „praejudiceeren aan de tegenwoordige wettige besitters van stemmen en hare gedeeltens", kan daaruit worden afgeleid dat ook in de toekomst genoemde bezitters met hun perceelen of stemmen naar willekeur mochten handelen. Want S te voren was dit geoorloofd, althans niet verboden. Is dit in 1698 reeds de bedoeling geweest? Waarschijnlijk niet, want in dat geval had men gevoeglijk art. 7 en 8 kunnen weglaten. Dit blijkt ook uit het feit dat BINCKES en WIERDSMA deze uitlegging niet geven aan het 2 e lid van art. 9. De laatste houdt de bepaling, in strijd met de woorden 83
Wumkes.nl
j •
„ "
er van, alleen voor toepasselijk op het verleden en dus niet op art. 7 en 8 x ) . BINCKES acht deze uitlegging voor uitgesloten juist op grond van art. 8, hoewel hij erkent dat in de praktijk met de stemmen naar willekeur weid omgesprongen a ). Zoo heeft dus het stemreglement van 1698 weer niet een afdoende regeling van het stemrecht gebracht. Opmerkelijk is, dat het 2 e lid van art. 9 niet voorkomt in het bovenvermelde ontwerp van 1692. Het Mindergetal heeft in zijn rapport, dat zich overigens zeer nauw aan het genoemde ontwerp houdt, deze bepaling ingelascht, waarschijnlijk weer om vooral geen bestaande rechten te bekorten. Daaraan heeft men het goede in de nieuwe regeling opgeofferd. Wat er nu overblijft is niet veel anders dan tal van bepalingen tot regeling van de uitoefening van het stemrecht en tot voorkoming van fraude bij die uitoefening. Over welke bepalingen een heele casuïstiek van uitleggingen is ontstaan 3 ). Bovendien heeft het reglement van 1698 door de invoering van 't woord hornleger de meening ge- of bevestigd, alsof dit de eigenlijke zetel varilîet" ste¾rrecht was â ). Het ontwerp van 1692 onderscheidt zich nog in twee opzichten van het rapport van het Mindergetal; het is zwaarder in zijn strafbepalingen en het bevat nog een aantal artikelen, die moeten waarborgen, dat Volmachten en ambtenaren tot den gereformeerden godsdienst behooren. In 1716 benoemden de Staten een commissie om de Statuten van Friesland te herzien 5 ). Deze heeft toen ook het stemrecht in de Statuten opgenomen. Zij heeft daartoe de stemreglementen van 1640 en 1698 samengevat en ze als 19 e titel van het 4 e boek in de Statuten ingelascht. Daar beslaan ze 72 artikelen. Art. 1—59 komen overeen met het stemreglement van 1698, art. 60—71 met dat van 1640; art. 72 is nieuw maar bevat niet anders dan een autorisatie van de herziene stemcohieren. Het werk van de commissie werd den 13 e n Maart 1723 door de Staten goedgekeurd en den 5 e n Juli d.a.v. zijn de nieuwe Statuten afgekondigd. Veranderingen van beteekenis zijn daar vóór 1748 niet meer in aangebracht 6 ). 1
) Het stemrecht, blz. 29 vlg. ) Verklaaringe, dl. IV, blz. 275 vlg.
2 3
) Zie:
WIERDSMA
en
BINCKES.
é
) H e t woord hornleger als a a n d u i d i n g voor de plek, w a a r a a n h e t s t e m r e c h t verbonden is k o m t overigens reeds voor in h e t Stemcohier van 1640, bijv.- Westergo, dl. I, Franequeradeel, H e t d o r p Boer, blz. 94, no. 5. „Deselve Juffr. R o o r d a (dese en voorgaende P l a e t s sijn eertijts een Hornleger geweest)". 6 ) Zie de „Voorreeden" d e r Statuten van Friesland van YlZi. 6 ) Slechts een: „Notificatie, r a k e n d e eenige poincten t o t elucidatie en vermeerdering v a n h e t s t e m r e g l e m e n t " v a n 10 M a a r t 1733 (Appendix o p de Statuten van 1723, blz. 23).
84
Wumkes.nl
De misbruiken in het stemrecht namen in de 18e eeuw geweldig toe. Om daaraan paal en perk te stellen, dienden de Ged. Staten den 14en Maart 1747 een memorie in bij de Staten. Zij stelden daarin o.a. voor, dat, wanneer in de toekomst van een stemhebbend perceel zooveel land werd afgescheiden, dat er minder dan 20 pondematen in de hooge- of 35 pondematen in de lage kwartieren overbleef, dit perceel caduc zou zijn, totdat het minimum land er weer aan was toegevoegd. Op straffe van caduciteit mocht geen hoeve meer gescheiden worden van het hornleger en op dezelfde straf geen stemhebbend perceel voor langer dan 25 jaren verhuurd. Schenkingen van stemgerechtigde perceelen zouden slechts van kracht zijn één of meer jaren nadat zij ter secretarie waren aangegeven x ). Deze voorstellen zouden inderdaad groote verbetering brengen. Een bezwaar was slechts, dat er geen rekening werd gehouden met de perceelen kleiner dan 20 resp. 35 pondematen. Practisch gevolg hebben ze toen niet gehad. „Het wierd gebragt aen de Staten en daer bleef het weer hangen" 2) Het beginsel is echter overgenomen in het Reglement Reformatoir van /J 21 Dec. 1748. ff Na het meegedeelde over de verkiezing der Volmachten in de grietenijen, kan ik over die der steden kort zijn. Elke stad koos eveneens twee afgevaardigden, één ufTen door de magistraten, de ander uit en door de vroedschappen. De eerste stond op één lijn met den adellijken Volmacht, de ander met dien uit de eigenerfden. De wijze, waarop zij verkozen werden, was voor elke stad verschillend en vastgesteld bij de stedelijke reglementen. De stedelijke bevolking had op die keuze geen invloed. 1
) Landdagsstukken van 6 Febr. 1747, no. 57.
2
) JOH. VEG. VAN CLAERB., Dagverhaal, blz. 244 vlg.
85
Wumkes.nl
HOOFDSTUK III. OLIGARCHIE. Veel koopers Officieren, Wemigh Soldaeten. Seer slechte Cavallieren, Kinders tot Staeten. Alm'nackenvoor Cohieren, En eygen boeten. Dit is hetgeene Vrieslandt Brenght om haer welstandt. Rijmpje uit omstreeks 1672.
In 1576 bevrijdde Friesland zich van de Habsburgsche heerschappij en hersteld* het de Friesche vrijheid. Het eerste hoofdstuk schetste den regeermgsvorm onder die hooggeroemde vrijheid. Dank zij de ruime mate van stemrecht rustte die regeeringsvorm inderdaad op een democratischen grondslag. Op grond daarvan zou men in Friesland ook een democratische regeering mogen verwachtëlïTTHFwii^cTîîëTnlëlTïêTgëVaU ivénalslh"de andere gewesten bevond zich ook hier de regeering in handen van een oligarchie. De oorzaken daarvan en de vormen waarin zich die oligarchie openbaarde, zullen hier besproken worden. Op dien democratischen regeeringsvorm maakten de steden een uitzondering. Evenals elders in de Republiek het geval was, vulden ook hier de vroedschappen en de magistraten — met een enkele uitzondering — zichzelf of elkaar aan, en vormden daardoor een gesloten coterie. Ook de Volmachten van de Steden naar den Landdag werden door en uit de magistraten en vroedschappen gekozen. Iets anders was het op het platteland. Dat ook daar een oligarchie heerschte werd door drie factoren veroorzaakt. In de eerste plaats waren in Friesland verreweg de meeste boeren pachters. Dit was al zoo in 1511 *) en ook in de stemcohieren van 1640 en 1698 blijkt slechts een minderheid der landgebruikers tevens eigenaar 1 ) Voor Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel is dit aangetoond door T. J. DE BOER, De Friesche grond in 1511, blz. 105 vlg.; voor Kornwerd door O. POSTMA, Een Friesch dorp in 1546, blz. 14 vlg.; zie ook O. POSTMA, De Friesche kleihoeve, blz. 45, 54.
86
Wumkes.nl
te zijn. Het stemrecht echter behoorde aan de eigenaars. Grootgrondbezitters konden daardoor over vele stemmen beschikken. De tweede factor was de wijze van stemmen. Elk dorp koos bij meerderheid van stemmen, de grietenij bij meerderheid van dorpen. De dorpen liepen in stemmenaantal zeer uiteen; er waren er van zestig en meer stemmen, maar ook van tien, vijf of zelfs drie. Wanneer één of meer grootgrondbezitters in de kleinere dorpen van een grietenij een meerderheid der stemhebbende perceelen verwierven, dan beschikten zij over de stem van die grietenij. Daarbij moet men zich niet voorstellen, dat de stemgerechtigden op den aangewezen dag persoonlijk kwamen stemmen. Er is reden om aan te nemen, dat een groot deel der stemmen bij schriftelijke procuratie vooraf aan de candidaten werd afgestaan. Deze stemmen werden dan op den dag der stemming door notarissen en procureurs uitgebracht 1 ). In de derde plaats waren, vooral sinds het stemreglement van 1698 't stemrecht aan de hornlegers had verbonden, tal van misbruiken ontstaan. Aanvankelijk verkocht men dikwijls de landerijen zonder het huis en dus zonder het hornleger. Daar dit voor de verkoopers financieel nadeelig was, vond men er weldra iets anders op. Men verkocht de boerenplaats in zijn geheel, dus met het huis, maar men behield den eigendom van het hornleger. Dit werd dan voor één of enkele guldens per jaar in eeuwige huur aan den nieuwen eigenaar afgestaan. Ook gaf men er wel jaarlijks een paar jonge hanen voor, waardoor deze stemmen den naam kregen van hanestemmen 2 ). Andere misbruiken waren gefingeerde schenking, koop met recht van terugkoop of ruilkoop van stemgerechtigde perceelen, met het doel het stemrecht tijdelijk over te dragen. Na de stemming werden deze transacties weer ongedaan gemaakt 3 ). Door deze electorale gebruiken en de verwantschap tusschen de grietmansgeslachten, vormden deze bijna erfelijke dynastieën. Zoo hebben leden van het geslacht Aylva in het tijdvak van 1600 tot 1748 1
) Zoo was de gang van zaken bij de verkiezing van dijksgerechten, zie F. SJOERDS, Oud- en Nieuw Friesl., dl. II, l e stuk, blz. 454. Dat het ook bij de verkiezing van een drietal voor een vacante grietmansplaats zoo toeging, blijkt uit de stembesoignes uit 1673 van de dorpen Luinjebert, Terband, Tjallebert en Gersloot in Aengwirden. In Luinjebert werden van de 19 stemmen, 15 uitgebracht door notarissen en procureurs der twee combinaties van candidaten, in Terband 23 van de 26, enz. Merkwaardig is daarbij het groot aantal stemmen, waarvan de geldigheid door de tegenpartij betwist werd. Dit verklaart waarom het noodig was, dat een rechtskundige de stemmen uitbracht (Bibl. v. h. Friesch Gen., Afd. Hss. Ie 16. De procuratiën zijn bij de stembesoignes overgelegd). a ) JOH. VEG. v. CLAERB., Dagverhaal, blz. 244; P. WIERDSMA, Verh. over het stemrecht, blz. 15, 34. 3
) JOH. VEG. V. CLAERB., t.a.p., blz. 244, 273 vlg.
87
Wumkes.nl
te samen ruim 600 jaren als grietman gefungeerd; gemiddeld waren dus steeds vier grietenijen in handen van dit geslacht. Omstreeks 1680 bezat het zelfs zes. Daarop volgden de families Eysinga, met vijf grietenijen omstreeks 1650 en Burmania eveneens met vijf omstreeks 1700. Hoezeer de oligarchie toenam, blijkt uit het volgende. Van 1600 tot 1650 hebben leden van 55 families het grietmansambt bekleed; dit aantal verminderde van 1651—1700 tot 44 en van 1701—1748 tot 28. In 1600 werden de dertig grietenijen bestuurd door leden van 27 families, waarvan twee elk meer dan één grietenij bezaten. I n 1700 waren het slechts 21 families, waarvan vijf met elk meer dan één grietenij en in 1748 daalde het tot 18 families, waarvan acht met elk meer dan één grietenij x ). Natuurlijk kon hij, die zich tot grietman wist te doen verkiezen, in den regel ook op het Volmachtschap rekenen. In toenemende mate werd dan ook de grietman als edelman afgevaardigd, terwijl dikwijls de secretaris of een bijzitter als eigenerfde Volmacht fungeerde 2 ). De macht van de grietmannen was dan ook buitengewoon groot en werd alleen nog wat in toom gehouden door het Hof. „De grietsluiden door haere ampten, aensien, begoedigheit en huwelijken influentie op de regeringe hebbende, souden buiten de authoriteyt die 't Hof over haer heeft, een merkelijk misbruik maeken van haer magt" 3 ). „Schoon er nu twee volmachten uit yder district worden verkooren alsmeede uit de Steeden, is het evenwel accessorium sequitur suum Principale en men weet doorgaans wel wie der beiden 't eerste en wie 't laatste op de Landdag zijn zal; want het zelden of nooit gebeurt dat de twee volmachten uit een district of stad, anders dan uit een mond spreeken .... op een van beiden komen ook maar de regeeringsampten" 4 ). In de tweede helft van de 17 e eeuw begonnen de grietmannen ook macht in de steden te krijgen, zoodat in de reformatoire voorstellen van 1672 werd geeischt, dat geen grietman of grietenij-secretaris magistraat of vroedschap in de steden mocht zijn. Zonder dat dit evenwel baatte; in de 2 e helft der 18 e eeuw vinden we overal in de steden een grietman als premier 5 ). *) Deze cijfers zijn berekend uit: H . B A A R D T VAN SMINIA, Nieuwe naamlijst van grietmannen. 2 ) Zie de b e w a a r d gebleven p r o c u r a t i ë n der V o l m a c h t e n en de J o u r n a l e n v a n h e t Mindergetal, w a a r i n de lijsten v a n de n a m e n der V o l m a c h t e n voorkomen. Zie ook: U . E M M I U S , De
Frisior.
rep.,
blz. 33.
3
) J O H . V H G . v. CLABRB., S u n t bonae leges Frisiis, blz. 12. á ) Frieslands oud staatsbestuur, H s . blz. 8 (Bibl. v. h. Friesch Gen., afd. Hss., P o r t . 20 n o . 2, ongedateerd m a a r v a n n á 1748). 5 ) „De leden der vroedschap zijn alle Burgers, doch een onder hen is zoo niet iure, t e n m i n s t e u s u e t consuetudine Premier en word ook zoo wel in de wandeling, doch geenzints in p u b l y c q u e acten g e n o e m t " (Frieslands oud staatsbestuur, blz. 7).
88
Wumkes.nl
Naast de genoemde gebreken vinden we in Friesland, evenals in de andere gewesten, een ruime mate van kuiperij. Het woord schijnt zelfs in dit gewest te zijn ontstaan 1 ). We kunnen daarbij onderscheiden l e misbruiken bij de uitoefening van het stemrecht, 2 e verbintenissen. Over het eerste werd reeds in 1598 geklaagd. Edelen en eigenerfden deelden mede dat: „de Bijsitters, Secretaris en de Dorprechters hun selffs, met believen des Grietmans, tot volmachten der Dorpen opwerpen, sonder clockcleppinge ofte wettelijcke convocatie, bij outs geuseert, ja eenige Grietsluiden selffs voer de deur gaen staen ende wel onbeschaemdelijck die volmachten (alst arme Huysluyden ende Huyrluyden, ofte somtijds heur eigen Lantsaten sijn) tot stemmen ende onderteyckenen, na hun eygen appetyt derven constringeeren ende dwingen" 2 ). Een ander stuk uit ongeveer denzelfden tijd klaagt: „'T is voor die vrijheyt onlijdelijck dat sij (d.i. de grietmannen) om haere practicquen deste vrijer te drieven die van olts gewoontlijcke klockklippinge ende volcomene convocatie der Ingesetenen onderlaeten ende by haere Loopers alleen diegenige roepen, die van hun of geinstrueert sijn off van slechticheyt stillswijgen off door vrese niet spreecken derven" 3 ). Van een dergelijk grof machtsmisbruik hooren we later niet meer, maar daarvoor in de plaats kwam een minder gewelddadig maar even effectief middel, nl. het onthalen der kiezers. Het eerst komt deze klacht voor in 1626. De stad Leeuwarden stelde toen voor: „Dat alle d'genighe die bevonden worden bij weghe van begiftinghe van wijn, bier ofte eenige andere gifte ofte gave tot het volmachtschap, uytsettinge van Grietmanschap, Secretarischap ofte eenig ander ampt geraakt t'wesen versteken sall sijn van sijn recht van stemminghe, en daar t'boven als een inbreker van alle goede ordre en seden arbitralijck worden gestraft" 4 ). Ook Westergo stelde iets dergelijks
*) R. FRUIN, De Correspondentiën van Regenten %n de Republiek, Verspr. Geschr., dl. IX, blz. 187. 2 ) Chbk. v. Friesl., d l . I V , b l z . 1 0 1 8 . 3 ) „Oorsaecken waerom niet geraden is dat die grietsluyden in Lantsdagen worden toegelaten" (Algemeene Authenticque stukken van de Provincie Vriesland van 1518— 1706, Archief Eysinga). Het stuk is ongedateerd, maar waarschijnlijk opgesteld tusschen 1598 en 1601. Het is namelijk een betoog tegen het toelaten van grietmannen op den Landdag en komt daarin overeen met de memorie van 1598 (zie vorige noot) maar maakt geen melding van de afwijzende beschikking die de Staten in 1601 op dit punt gaven (zie Chbk. v. Friesl. dl. IV, blz. 1115, art. V). 4
) Poincten v a n Doleantie bij de m a g i s t r a a t , Gesworene gemeente ende Bevelhebberen der stede L e w a r d e n onder correctie v a n de E . H e e r e n gecommitteerden t o t de reformatie v a n de S t a a t v a n regeringe v a n t gemene L a n d t v a n Frieslant overgelevert (Gemeente archief Leeuw., S I N G E L S ' Inventaris.no. 331a, a r t . 6, doorgehaald).
89
Wumkes.nl
voor 1 ). Het 4 e art. der reformatoire voorstellen van 17 April 1627 wilde dan ook verbieden „eenigh tractement v a n wijn, bier, bancquetten ofte maeltijden" met het doel stemmen t e werven, op straffe van nulliteit van deze stemmen en inhabiliteit van gever en ontvanger, om voortaan eenig ambt te bekleeden. Het voorstel werd door de Staten aangenomen, mits „de beschuldinghe alle weghe wettelyck bewesen worde" 2 ). Vreemd genoeg treffen we onder de doleantiën en reformatiën van 1672 en 1673 deze klacht niet meer aan, hoewel het misbruik nog in volle fleur was. U. H U B E R schreef nl. in dien tijd: „Maar dat men in de publycke Herrebergen droncken gelaegen te saemen leght, dat men sijne stemmen om geit of aequivalente vergeldingen engageert, sulcks behoorde ende konde oock werden verboden .... Al 't particuliere schencken van bier ofte wijn, is onmogelijck te verbieden, maer geheele Dorpen te saemen te trecken zonder eynde of maete van suypen ende vreeten is wat anders, en soude lichtelijck af te brengen zijn, omdat de Kuypers self van de onmaetige onkosten, die in weynigh daegen tot wel duysenden konnen loopen, niet ongeerne bevrijt souden sijn" 3 ). Wie denkt hierbij niet aan de tooneelen bij de verkiezingen in Engeland in de 18 e en 19 e eeuw? In de 18 e eeuw is dit euvel verdwenen, overbodig als het was geworden, door de overeenkomsten die de grietmannen onderling sloten. Een overblijfsel er v a n was het onthaal dat de grietmannen verschaften aan de volmachten der dorpen, die in de weerkamer de uitslagen van de stemming in hun doipen kwamen overbrengen *). Verbintenissen tusschen de regeeringspersonen kwamen ook reeds zeer vroeg voor. Hiervan hooren we reeds in 1598. In Westergo was een kwestie ontstaan tusschen twee partijen over het kiezen van Gedeputeerde Staten, waarvan elk der partijen twee had gekozen. De eene partij wilde de kwestie in der minne schikken. De andere verzette zich daai tegen en bestreed de keuze van haai tegenpartij op de gronden, dat: l e één van de gekozenen een ambtenaai, in casu een grietman was, 2 e zij gekozen waren „onwettelijck met voerghaande verbintenisse onder malcanderen in der Herberge, sijnde mitsdien van geender weerde". Van de andere zijde voerde men hiertegen zeer ad rem aan, dat onder haar tegenstanders vier grietmannen waren en dat wanneer een grietman van het ambt van Gedeputeerde behoorde te worden uitgesloten, hij a fortiori geen Volmacht kon zijn „zijnde een onwederspreeckelijcke Rechtsregel, quod cui non x
) Poincten van Reformatie onder correctie van 15 Dec. 1626 (Gemeente arch.
Leeuw., SINGELS' Inventaris, no. 331 d, art. 14). 2 ) Chbk. v. Friesl., dl. V , blz. 3 0 3 . 3 ) Spiegel van Dol. en Re†., blz. 1 3 . 4
) J O H . V B G . V . C L A E R B . , Dagverhaal,
blz. 202; H E S S E L V E G . VAN C L A E R B . ,
moires, hs., blz. 6 3 .
90
Wumkes.nl
Me-
licet quod minus est, multo minus licet quod plus est". Ook beweerde zij dat haar tegenstanders eveneens zich tot hun keus verbonden hadden, „dat zij selfs schriftelijcke verbintenisse gemaeckt hebben" 1 ). Deze verbintenissen waren van velerlei aard. U. H U B E R deelt ze als volgt in: „daer zijn tweederleye verbintenissen, van singuliere persoonen ofte van veele kuypers ende amptsoeckers te saemen. D'eerste zijn, wanneer een eygenerfde zijn stemmen voor een gansch jaer ofte meer jaeren in alle voorvallende saecken stelt tot dispositie van een ander .... De verbintenissen van veele kuypers onder malkander zijn eygentlijck het gene men in het Fransch noemt ligues, die of in de Landtscollegien of in de breede regeeringe omgaen. Beyde zijn of generael, van malkanderen in alle saecken van interest vast te staen, 't welck niet is als ligue, of speciael met een vaste ende naukeurige ordre van d'Ampten ende de profijten te deylen. Ende dese wederom, ofte van het grootste getal met uytsluytinge van de mindere gemaeckt, gelijck seedert twintigh jaer in Oostergoo ende Westergoo is geschiet, ende dat is noch maer ligue; of om d'onderlinge quellinge te ontgaen, van alle de hoefden te saemen, welcke soorten in beslooten Collegien worden genoemt tourbeurten, in de breede Regeeringe almanacken, die tusschen de Grietsluyden van de Wolden al lange, maer in de Goyen seer onlanghs gemaeckt ende geslooten zijn" 2 ). In schema gebracht ziet Huber's verdeeling er als volgt uit: van singuliere personen = verbintenis in ( generaal = ligue ,r n . , , , lands < . , ( van de meerderheid = ligue Verbmtevan I „ ... J speciaal < „ , < , collegien van allen = toerbeurt nissen vele < . , ) ,v 1 j m de / generaal = ligue ' staten ver- < . , ( van de meerderheid = ligue -, . I speciaal < .. , . gadermg f I van allen = almanak. Hoewel deze indeeling niet alle vormen van veibintenissen omvat, is zij practisch bruikbaar, zoodat ik mij er in 't volgende aan zal houden en eerst de toerbeurten en almanakken bespreken. Een voorbeeld van een toerbeurt is de res. der Ged. Staten van 15 Nov. 1720, waarbij dit College de ambten die het kon vergeven, verdeelde in een groote en een kleine toer, naar gelang deze ambten meer of minder dan / 200.— 's jaars opbrachten. Buiten de toeren vielen de ambten die door 't geheele College werden bezet 3 ). Eveneens tot deze toerbeurten 1
) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 988, 995, 990. ) Spiegel van Dol. en Ref., blz. 13 vlg. 3 ) Zie Bijlage I, het origineel bevindt zich in het Journaal van den Secr. der Ged. Staten, d.d. 15 Nov. 1720 en is in later jaren telkens gecorrigeerd in verband met de wijzigingen in de ambten. 91 2
Wumkes.nl
behoort de overeenkomst tusschen de leden van de Leeuwarder magistraat v. 29 Dec. 1719 *). De almanakken waren de voornaamste overeenkomsten in Friesland. Zij dankten hun ontstaan aan de voortdurende oneenigheden op de Landdagen over de bezetting der ambulatoire ambten, nl.: Staat-Generaal, Ged.-Staat, Raad v. State, Lid van de Admiraliteit, van de Rekenkamer, van het Mindergetal, Monstercommissaris en Dijkgraaf. Deze almanakken bestonden uit een overeenkomst benevens een rooster van de verdeeling der ambulatoire ambten over de grietenijen 2 ). Zevenwouden heeft het eerst een almanak opgemaakt. Op de tien grietenijen van dit kwartier vielen in 't begin van de 17 e eeuw zeven ambulatoire ambten. Den 17 e n Sept. 1619 sloten zeven grietmannen een „minnelijk accoord", waarbij zij de zeven ambten zóó over de grietenijen verdeelden, dat geen grietenij langer dan drie jaren zonder ambulatoir ambt zou zijn. Werd een grietman voor zijn grietenij niet tot Volmacht gekozen, dan zou hij toch het op zijn grietenij vallende ambt krijgen. De vergeving der ambten zou geschieden „bij meeste stemmen soe naede bequamheyt der personen als die hoochwichticheyt der Ampten" 3 ). Deze overeenkomst vond óf bijval bij de overige grietmannen, òf zij voelden zich gedwongen zich naar de meerderheid te schikken; hoe ' t ook zij, den 7 e n April 1620 werd zij vernieuwd en door alle tien grietmannen onderteekend 4 ). Deze eerste overeenkomsten zijn nog geen almanakken, want nog niet werd aan elke grietenij een bepaald ambt toegekend. D á t werd nog aan de stemmenmeerderheid overgelaten en liet dus nog ruimte over voor kuiperij. De zeven grietmannen die de verbintenis van 17 Sept. 1619 hadden gesloten, kwamen daarom den l e n Juli 1620 overeen, dat zij „als wesende voort merendeel de oltste soo van persoon als in offitie onvercort ende onvermindert de generale acte voor het vergeven van
1
) Zie: D E WITTE VAN CITTERS, Contracten van Correspondentie, dl. I, blz. 223.
Het origineel bevindt zich in het stedelijk archief te Leeuwarden, SINGELS' Inventaris, no. 360; een later contract van correspondentie der Leeuwarder magistraat van 2 Maart 1786, t.a.p., no. 385. 2 ) Ze komen dus sterk overeen met het Instrumentum Pacis van 22 Nov. 1708 in Zeeland, zie D E WITTE VAN CITTERS, t.a.p., dl. I, blz. 249 vlg. 3 ) Bijlage II. De grietman kon over het hem ten deel gevallen ambt naar welgevallen beschikken en daarover binnen 't kader van het „minnelijk accoord" een nieuwe overeenkomst maken, zooals de verbintenis van 30 Nov. 1619 tusschen eenige grietmannen van Zevenwouden, onderteekenaars van het „minnelijk accoord", bewijst, zie Bijlage I I I . 4 ) Bijlage IV.
92
Wumkes.nl
de voorsz. ampten bij malcanderen sullen coomen en met melkanderen communiceren" 1). De overeenkomst van 1620 heeft waarschijnlijk gegolden tot 1625. Immers den 17 e n Maart van dat jaar sloten de tien grietmannen van Zevenwouden een nieuwe verbintenis. Zij kwamen daarin overeen dat de extraordinaris en ordinaris ambten „met goede vruntschap ende eenicheijt aen elck nae gelegentheyt van persoonen ende ampten" zouden worden vergeven. In de plaats van een gestorven grietman zou degene worden gekozen, die door den overledene was aangewezen. Ambulatoire ambten zouden hoogstens drie jaren worden bekleed. Begeerde een grietman geen ambt, dan mocht hij iemand aanwijzen, die in zijn plaats zou benoemd worden. Deze verbintenis werd voor tien jaar aangegaan 2 ). Daar in deze overeenkomst niet meer gesproken wordt van ambtelooze jaren, is waarschijnlijk het aantal ambulatoire ambten intusschen toegenomen, zoodat elke grietman nu een ambt kon krijgen. Toch werd nog niet aan elke grietenij een bepaald ambt toegewezen, hoewel dat nu zeer goed ging. Over de verdeeling der ambten kon dus nog steeds oneenigheid ontstaan. Een artikel bepaalde daarom, dat geschillen tusschen twee of meer der deelhebbers, door de anderen zouden worden beslecht. Deze overeenkomst v/as voor tien jaren aangegaan en tien jaar later, nl. den 24 e n Maart 1635 werd een nieuwe gesloten. Dit was de eerste eigenlijke almanak, d.w.z. een overeenkomst, waarbij de ambten volgens een rooster over de grietenijen verdeeld waren en periodiek rouleerden. Elk ambt zou gedurende drie jaren bekleed worden. De onderteekenaars mochten geen ligue of verbintenis sluiten ten bate of ten nadeele van de anderen. Alle voorgaande verbintenissen werden nietig verklaard en tot meerder bevestiging werd deze almanak door den Stadhouder onderteekend 3 ). *) Bijlage V; v a n d e zeven is alleen M A R T I N U S F O C K E N S v e r v a n g e n door T I B E R I U S VAN O E N E M A , g r i e t m a n geworden, als gevolg v a n de verbintenis v a n 30 Nov. 1619 (zie Bijlage I I I ) . 2 ) Bijlage V I . 3 ) Almanach der Griets-luyden van de Seven-Wolden in Frieslandt, mitsgaders derselver resolutien ende contracten streckende tot exclusie van alle andere goede ingesetenen in 't voorschreven goë, g e d r u c k t nae de geschreven copya, z.pl. en j . (Sted. bibl. t e Leeuw., E . 232). H e t pamflet b e v a t behalve den a l m a n a k nog vier verbintenissen en is g e d r u k t n á 1665, d a a r dit h e t jongste j a a r t a l is d a t onder eenig s t u k er in voorkomt. H e t Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 368 vlg. en F . G. SLOTHOUWER, Oligarchische misbruiken in het Friesche staatsbestuur, aanhangsel I, blz. 93 vlg., d r u k k e n den hier bedoelden a l m a n a k af m e t twee d e r vier bijgevoegde verbintenissen; h e t Chbk. „naar een g e d r u k t e x e m p l a a r " , S L O T H O U W E R zonder vermelding v a n bron. Geen v a n beide geeft de overeenkomsten v a n 1665 (zie Bijlagen V I I I en X V ) . Zie ook: D E W I T T E VAN CITTERS, t.a.p., dl. I, Inleiding, blz. X I , n t . 1. H e t origineel v a n dezen a l m a n a k h e b ik niet k u n n e n opsporen (zie echter blz. 86 n t . 2).
93
Wumkes.nl
De opheffing van alle voorgaande verbintenissen opende de mogelijkheid tot twisten, die de overeenkomsten van 1620 en 1625 hadden uitgesloten. Daarin werd in 1654 voorzien. Den 18 en Jan. van dat jaar sloten de grietmannen van Zevenwouden twee overeenkomsten. In de eerste beloofden zij elkaar, dat zij niet zouden trachten voor de grietenij van een ander tot Volmacht te worden verkozen of elkaar en eikaars „adjuncten" uit het Volmachtschap te weren. Mocht iemand toch in de grietenij van een ander tot Volmacht worden gekozen, dan zou het ambt dat op die grietenij viel aan den grietman komen. In de tweede overeenkomst spraken zij af, dat „soo yemant van ons sijn grietenie soude willen transporteeren op een ander persoon, dat wy alsdan en onse gedeputeerden alle vlijt ende devoir sullen aenwenden om 't selve op die te becomen" 1 ). Zoo was in Zevenwouden de verdeeling der ambulatoire ambten onder de grietmannen, met „exclusie van alle andere goede ingesetenen" definitief geregeld en kon men in de schoonste eendracht verder leven. Dat de regeling voldaan heeft, bewijzen de herhaalde vernieuwingen en verlengingen. De eerste rooster liep van 1635 tot 1665. Inmiddels werd den 12 en April 1651 de almanak vernieuwd, waarbij de rooster verlengd werd van 1665—1695 2 ). Een tweede vernieuwing is gedateerd 23 Febr. 1683 3 ). Andere roosteis bevatten verlengingen van 1725 tot ± 1760 4 ), terwijl de laatste rooster loopt van 1785 tot 1814 en door de omwenteling buiten werking is gesteld 5 ). In 't begin teekende elke nieuw gekozen grietman in Zevenwouden den almanak in 't bijzijn van den Stadhouder, die ook aanzat aan den maaltijd die de nieuwe grietman bij die gelegenheid gaf. In 1722 is dit gebruik geëindigd 6 ). Moeilijkheden konden nu nog ontstaan, wanneer buiten de verdeelde, nog andere ambulatoire ambten aan het kwartier ten deel vielen of over 1 ) Almanach, enz.; Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 369; SLOTHOUWER t.a.p., aanhangsel II, III, blz. 96 vlg. De origineelen van deze twee overeenkomsten komen voor in de Bibl. v. h. Friesch Gen., afd. Hss., Kast C, Port. 35. 2 ) Het origineel van dezen vernieuwden almanak in de Bibl. v. h. Friesch Gen., afd. Hss., Kast C, Port. 35. Ook de gedrukte „Almanach", enz., bevat de verlenging van 1665—1695 en is bovendien nog in handschrift verlengd van 1695—1725. 3 ) Bibl. v. h. Friesch Gen., Afd. Hss., Kast C, Port. 35. 4 ) NL van 1725—1766 (Bibl. v. h. Friesch Gen., t.a.p.), van 1725—1769 (Prov. Bibl. te Leeuw., Hs. no. 399), van 1635—1754 (Tjaarda-archief no. 26). Deze afschriften bevatten alleen de roosters van Zevenwouden, Oostergo en Westergo, zonder de bijbehoorende overeenkomsten. 5 ) Teg. Staat, dl. IV, blz. 30. Al de aangehaalde roosters hebben dezelfde verdeeling der ambulatoire ambten over de grietenijen. 6
) JOH. VEG. VAN CLAERB., Dagverhaal, blz. 233.
94
Wumkes.nl
de bezetting der perpetueele ambten. Hierover zijn dan ook nog eenige verbintenissen gemaakt*). Het voorbeeld van Zevenwouden wekte op tot navolging. Den 26 e n April 1638 werd in den Landdag voorgesteld: „Inde Gameren van Oostergoo ende Westergoo, sal getracht worden om te maken distributie van de voorsz. ambten over de respective Grietenien, ingevolgh van tgene in de Sevenwolden wort geobserveert ofte op sodanige andere maniere, als best practicabel sal wesen, tot wechneminge van abusen, en onderhoudinge van eenicheyt onder de leden, ende rust van de Provincie dienen sall" 2 ). Van dit voorstel is toen niets gekomen. Volgens de mededeeling van H U B E R 3) bestonden er sedert ± 1650 onder de grietmannen van Oostergo en Westergo ligues van „het grootste getal met uytsluytinge van de mindere" en waren deze „seer onlanghs", d.i. kort voor 1672 vervangen door almanakken. Over die ligues heb ik niets kunnen vinden, maar wat den almanak betreft klopt H U B E R ' S mededeeling, in Oostergo althans, met de feiten. De Volmachten van dit kwartier maakten den 28 e n Oct. 1669 een almanak op, die met den Landdag van 1671 zou ingaan. Tot zoolang zou men „de tegenwoordige bestellinge van de ambulatoire ampten in Oostergoo .... continueeren". De nieuwe almanak werd voor vijftien jaren opgemaakt en zou dus loopen tot 1686 á ). Op dezen almanak werd de goedkeuring der Staten verzocht en verkregen. Blijkbaar heeft deze almanak niet voldaan. We mogen dat afleiden uit het feit dat l e de verdeeling der ambten in de latere almanakken van dit kwartier geheel anders is dan in deze, 2 e acht van de elf grietmannen, benevens twee oud-grietmannen in 1698 een ligue sloten 5 ). Na dit intermezzo maakten de grietmannen van Oostergo in 1713 opnieuw een almanak op, waarvan de rooster liep tot 1745 6 ). Deze almanak werd in 1746 vernieuwd, waarbij de rooster verlengd werd tot 1778 7 ). Andere afschriften van den rooster loopen van 1725 tot 1769 8 ). De laatste rooster loopt van 1785 tot 1817 en is mede door de omwenteling !) Bijlagen VII, VIII en IX. 2 ) Res. bk. der Staten van 1638. 3 ) Boven blz. 91. 4 ) Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 792. Dit is de naar zijn meening onvindbare almanak, bedoeld door SLOTHOUWER, t.a.p., blz. 83. 5 ) Bijlage X, het origineel in de Bibl. v. h. Friesch Gen., afd. Hss., Kast C, Port. 35. Zie ook:
SLOTHOUWER, t.a.p., blz.
83.
6
) Afgedrukt door SLOTHOUWER, t.a.p., Aanhangsel V, blz. 97, zonder vermelding van bron. De rooster, door SLOTHOUWER niet afgedrukt in het Tjaarda-archief, no. 26. 7 ) Bijlage XI. Het origineel op perkament in het R. Archief te Leeuwarden, is vrijwel woordelijk gelijk aan dien van 1713. 8 ) Bibl. v. h. Friesch Gen., Afd. Hss., Kast C, Port. 35; Prov. Bibl. Leeuw., no. 339.
95
Wumkes.nl
te niet gegaan x ). Al deze roosters zijn, wat de verdeeling der ambten betreft, volkomen aan elkaar gelijk 2 ). In Westergo sloten den 15 e n Nov. 1668 vijf van de negen grietmannen een ligue voor twee jaren 3 ). De eerste almanak, dien ik van dit kwartier heb aangetroffen, is van 1697 4 ). De woorden waarmee de Staten van Friesland dezen almanak goedkeurden geven geen aanwijzing, dat er reeds eerder een almanak geweest is 5 ). De rooster loopt van 1698 tot 1724 en is daarna verlengd van 1725—1763 6 ). Andere copieën van den rooster gaan van 1698—1725 en van 1725—1778 7 ); de laatste van 1785 — 1811 is eveneens door de omwenteling opgeheven 8 ). Ook deze roosters zijn alle aan elkaar gelijk. Evenals in Zevenwouden hadden ook in Oostergo de grietmannen alle ambulatoire ambten voor zich gereserveerd, in Westergo was dit niet het geval, daar hadden beide Volmachten van een grietenij er recht Op »).
In het kwartier der steden bestonden geen almanakken. Ook dit had zijn deel van de ambulatoire ambten, maar het droeg, volgens oud gebruik, de bezetting daarvan op aan den Stadhouder, die ze meestal aan de Volmachten van de steden toekende 10 ). In 1783 verzette Dokkum zich daartegen en wist te bewerken, dat ook de steden een almanak opmaakten, die met het jaar 1785 zou aanvangen. De rooster er van loopt van 1785— 1 8 1 7 u ) . Maar reeds 1 Febr. 1790 besloten de steden om de bezetting der ambulatoire ambten weer aan den Stadhouder op te dragen 12 ). Alle overige overeenkomsten zijn naar H U B E R ' S indeeling òf verbintenissen in engeren zin òf ligues. Als voorbeeld van de eerste noemt hij een overeenkomst waarbij een eigenerfde voor één of meer jaren zijn stem (men) ter beschikking stelde van een ander. Een dergelijke overeen!) Teg. Staat, dl. IV, blz. 26. 2 ) Zie over den rooster v a n Oostergo nog: J O H . V E G . VAN CLAERB., Dagverhaal, blz. 234. 3 ) Afgedrukt door SLOTHOUWER, t.a.p., Aanhangsel V I , blz. 99 vlg., zonder vermelding v a n bron. 4 ) Hoewel er reeds in 1671 een geweest m o e t zijn, zie H U B E R , boven aangehaald (blz. 91) en Verklannge van de oprechte waerheyt, z.pl., 1673. 5 ) Bijlage X I I , ' t origineel v a n 12 Febr. 1697 in h e t Res. bk. der S t a t e n . E e n afdruk b e v i n d t zich in h e t Chbk. v. Friesl., dl. V I , blz. 268 vlg. 6 ) Bibl. v. h. Friesch Gen., Afd. Hss., K a s t C, P o r t . 35. ') Resp.: Tjaarda-archief, no. 26 en P r o v . Bibl. Leeuw., no. 399. 8 ) Teg. Staat, dl. IV, blz. 28. 9 ) J O H . V E G . V. CLAERB., Dagverhaal, blz. 274, 289, 292 vlg.; R e g l e m e n t reformatoir v a n 21 Dec. 1748, a r t . X X V I I . 10 ) F . S J O E R D S , Oud en Nieuw Friesland, dl. I I , l e stuk, blz. 118. u ) Teg. Staat, dl. IV, blz. 24, 32. 12 ) Res. bk. der Steden, R. A. Leeuw., k. S. 1, dl. I V .
96
Wumkes.nl
komst vinden we bij SLOTHOUWER 1 ). Het moet zeer veel voorgekomen zijn, zoo veel, dat het Reglement reformatoir van 15 Maart 1673 er in een tweetal artikelen paal en perk aan trachtte te stellen 2 ). Andere verbintenissen tusschen „singuliere personen" vindt men in de Bijlagen 3) en bij
SLOTHOUWER
4
).
Ten slotte de ligues. Enkele zijn gepubliceerd 5 ), andere vindt men eveneens onder de Bijlagen 6 ). Ze spreken voor zich zelf, zoodat er niet nader op behoeft te worden ingegaan. Andere misbruiken waren cumulatie- en verkoop van en benoeming van kinderen tot ambten. Bijna zonder uitzondering bekleedden de grietmannen tevens eenig ambulatoir- en dikwijls nog een ander perpetueel ambt. Van de benoeming van kinderen tot ambten deelt HORATIUS VITRINGA ons een voorbeeld mee. Hij schrijft onder het jaai 1660: „In plaets van de Hr. Botnia geraeckte de Ritmr. Jr. DouwevanLoo,verlooft (soo men seyde) aen des overledenen dochter, sijnde om de successie, soo men hoorde, geen cuiperij. Het Ritmrs. ampt wierde gedefereert op een Zoon van den Heere Oene van Grovestins olt omtrent elliff jaren: soo dat men wel mach wenschen, dat personen van Staet en rijckdom wijze kinderen mogen krijgen" 7 ). Een ander geval deed zich voor in 1737. De secretaris van Sneek F R I E S W I J K droeg op zijn sterfbed zijn ambt „met voldoeninge van sekere recognitie" over op den elfjarigen zoon van den burgemeester H. D E BLAU. Deze verzocht daarop de goedkeuring van den Stadhouder, te zijner verdediging aanvoerend, dat genoemde F R I E S W I J K indertijd reeds op tienjarigen leeftijd tot zijn ambt benoemd was „daar mijn Soon tegenwoordig bijna twaalf jaren bereikt heeft" 8 ). H U B E R schrijft dan ook: „zijnde geweest een vuyle schandvlecke van onse regeeringe, datmen sigh niet ontsien heeft jongens ende kinderen met de gewichtigste bedieningen te versien, soo militaire als politijcke" 9 ). Ten slotte de verkoop van ambten. Ook hiervan getuigt HORATIUS VITRINGA onder het jaar 1662: „Het vercopen van ampten en Officien x
) t.a.p., blz. 77 vlg., de b e w u s t e a c t e is „ G e d r u k t t o t L e e u w a r d e n , bij S a k e S i k m a b o e k d r u k k e r in de Z a k r a m e n t s t r a a t , bij de P u t , A n n o 1668". 2
) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 961, art. VIII en IX. ) Bijlage III, XIII, XIV.
3 4
) t.a.p., A a n h a n g s e l IV, blz. 96. ) SLOTHOUWER, t.a.p., A a n h a n g s e l I I , I I I , V I , blz. 96 vlg. «) Bijlage I I , V, I X , X . 5
7
) Annotatiën, Hs., dl. I, blz. 213. Over den schrijver, zie: J. W. DE CRANE, Letter- en geschiedk. verz., blz. 63 vlg.; F. G. SLOTHOUWER, Bijdragen, III 1 , blz. 337 vlg. 8 9
) Berigt van sijn Hoogheit, Bijl. D, no. 1 en 2. ) Spiegel van Bol. en Ref., blz. 11.
7
97
Wumkes.nl
was in dese bedurvene euwe van tijt tot tijt onder de principaalste regenten en wel besonderlij k onder de Heeren Gedeputeerden soo schandelijk ingecropen, dat de kinderen op de straet bijnae wisten te seggen, hoeveel yder ampt konde gelden" x ). Helaas, zijn wij niet zoo gelukkig als de kinderen in VITRINGA' 8 tijd. Slechts van zeer weinig ambten kennen wij den koopprijs. In een stuk uit 1672 wordt verklaard, dat J E L L E P I E T E R S BRUYNING, burgemeester van Workum voor overdracht van het Rekenmeestersambt / 1000.— en voor dat van Gecommiteerde naar de Staten-Generaal / 1500.— zou hebben ontvangen 2 ). Vijftienhonderd gulden schijnt toen de prijs van dit laatste ambt te zijn geweest. Elders lezen we nl.: „Hoe verwonderen haer dan de selve Heeren niet, wanneer Bolswaert ses jaren aen malkanderen een Gedeputeerde plaets, door de Heer Boelens bekleedt hebbende, de selve Heer wederom, sonder van het Collegie eens op te staen, op de naem van Worckum, dat in lange jaeren niet still hadde geseten, in het Gedeputeerde ampt wordt gecontinueert ? Wanneer Worckum, in de persoon van voorschreeven het Gedeputeerde plaets bekleedende, en noch twee jaeren hebbende te continueren, noch een Staet-Generaels-ampt daer te boven wordt toegeworpen, om te verkoopen, voor 1500 guldens" 3 ). Ook het grietmansambt werd verkocht. In 1722 nam JOHAN VEGELIN VAN CLAERBERGEN de grietenij Doniawerstal van zijn schoonvader ALLARD VAN BURUM over voor / 43337.—. Terzelfdertijd verkocht hij zijn Raadsheersplaats in het Hof aan zijn neef V I E R S E N voor / 22500. 4) Er schijnt zelfs in de grietenijen een regelrechten handel gedreven te zijn, met bieden en laten. I n een brief van J. A. SCHONER aan J O H . VEGELIN v. CLAERBERGEN gedateerd: „Middelburg, 22 Maart 1743", lezen we: „ heb hier gesproken de soon van d. hr. van der Haar, mij seggende dat sijn heer Vader de Grietenie van d. hr. van der Waijen 5) gecogt hadde so ik meyn voor / 110000.—, maer gisteren heb gehoort voor / 90000.— als ik een soon had wat ouder van jaren en in staat was zig daar te konnen !) t.a.p., dl. I, blz. 2 7 1 . 2 ) Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 903. 3 ) Wederlegginge van de Deductie der Heeren, vergadert tot Sneeck, enz., uitgegeven op Ordre en Resolutie der Ed, Mogh. Heeren Gedeputeerde Staten van Frieslandt, wettelijck gekozen, en vergadert binnen Leeuwarden, Leeuw., 1673, blz. 15. 4 ) „Aen mijn schoonvader voor d e grietenie reeds b e t a e l t 43337 V a n neef Viersen v o o r t r a e d s h e e r s a m p t 22500 Archief E Y S I N G A , afd. J O H . V E G . V . C L A E R B . , n o . 90. 5
20837".
) JACOBUS VAN D E R W A Y E N , grietman v a n H e m e l u m e r - O l d e p h a a r t v a n 14 April
1688 t o t 10 J a n . 1743. Opvolger D A N I E L VAN D E R H A E R v a n 12 F e b r . 1743 t o t 22 J a n .
1745 (H. B A E R D T VAN SMINIA, Nieuwe
naaml. van Grietm.,
98
Wumkes.nl
blz. 310 vlg.)
met verstand gouverneren en maintineren, soud ik het er waarlijk ook voor hebben willen geven: want hoor dat men de revenues omtrent 4 pc 0 , rekent, en dan de ampten daar u y t profluerende. dog sulke saken vallen selden voor en moet daar al vrinden en kennis toe hebben om sulx uyttewerken: my is gesegt d a t er door andere en wel d. hr. Bergsma weer geld voor soude geboden sijn: gaf veel liever / 100.000.— voor een grietenie mits meester van de stemmen zijnde dan ƒ 40000.— voor een ampt als postmeester" 1 ). Verkoop van ambten kwam op twee wijzen voor, nl. òf door hen die over het ambt beschikten, òf door den bekleeder aan zijn opvolger 2 ). Het laatste eischte een groote mate van saamhoorigheid tusschen de regenten; de kooper moest er op kunnen rekenen, dat hij ook werkelijk tot het gekochte ambt benoemd zou worden. W a t het grietmansambt betreft, was daarvoor in 1665 gezorgd, door een overeenkomst tusschen de Ged. Staten, waarbij zij elkaar beloofden de grietenijen „te confereeren tot contentement" van de grietmannen uit de go waar de vacature bestond 3 ). Nauw verwant aan deze wijze van ambtenverkoop was het zoogen. „transport" van ambten â ). Daaronder verstond men, dat een bekleeder van een ambt aan het kwartier der Staten dat er over kon beschikken, zijn opvolger, meestal zijn zoon, voordroeg. Het was daarbij toegestaan, dat zij die het ambt overdroegen, mits zij dit twintig jaar bekleed hadden, daarvoor een „redelijcke ende behoorlijcke recognitie" ontvingen. Daarna mochten zij echter geen ambt weer bekleeden 5 ). In hoeverre is de geconstateerde kuiperij te verdedigen of te verontschuldigen? I n de eerste plaats was het dikwijls een prestigekwestie voor een magistraat om in de regeering gehandhaafd te blijven. De meening heerschte „dat ymant eens tot magistraets persoon gecooren sijnde niet anders als op causam infamantem en kan uytvallen ofte verlaeten werden" 6 ). Met name gold dit voor de magistraten in de steden, waar jaarlijksche magistraatskeuze plaats vond. Ook voor de keuze van Volmachten kan deze factor een rol gespeeld hebben. 1
) Archief EYSINGA, afd. JOH. VEG. VAN CLAERB. Men meene niet dat voor de
genoemde sommen tevens de stemhebbende perceelen aan den grietman behoorende, werden overgedragen. Een vergelijking van de stemregisters van vóór en na den koop bewijst het tegendeel. 2 ) Beide v o r m e n waren bij res. v. 16 Mei 1662 v e r b o d e n wet). Zie beneden n . 5. 3 ) Zie Bijlage X V . 4
) Zie: J . S I C K E N G A , Het
6 e
Hof
van
Friesland,
(een fundamenteele
blz. 23 vlg.
) R e s . v . 16 Mei 1662, zie b o v e n blz. 14 en b e n e d e n blz. 113 vlg.
) D E W I T T E VAN C I T T E R S , t . a . p . , dl. I, blz. 3; dl. I I , blz. 346, 347.
99
Wumkes.nl
In de tweede plaats was er een financieele factor. De grietenijen werden voor sommen van / 50000.— en / 100000.— gekocht. Wilde de grietman 4% van dit geld maken, dan moest zijn ambt jaarlijks van / 2000.— tot / 4000.— opbrengen, waarbij zijn arbeid nog onbetaald bleef. Nu was het vaste inkomen van een grietman, uit de deelskosten, ongeveer / 2000.—, waar echter nog vrij veel af moest. De grietman moest dus nog heel wat er bij ontvangen, wilde hij de rente van zijn kapitaal maken. Dit schijnt mogelijk te zijn geweest, maar voor de belooning boven de rente moest dan toch wel een ambulatoir ambt dienen. Natuurlijk kan men de zaak evengoed omkeeren en betoogen, dat juist op grond van de inkomsten die de grietman uit zijn ambten genoot, de grietenijen zulke hooge sommen opbrachten. Maar de zaak lag nu eenmaal zoo, dat alleen door het ambulatoire ambt de grietman een behoorlijke belooning voor zijn kapitaal en arbeid ontving. Een derde reden tot het maken van verbintenissen en wel een zeer gegronde, was de wensch om gekuip op de Landdagen te voorkomen. Herhaaldelijk komt die reden in de verbintenissen en almanakken voor. En dat zij niet verzonnen was, bleek bijv. op den Landdag die van Oct. 1600 tot Maart 1601 geduurd heeft. We lezen er van: „D'Officien werden echter uytgedeylt, met gebedelde, ghecofte ende geruylde stemmen, het was tijtkortinge om aan te zien wat consten, practicquen, subtiele streeken ende dwersdrijvingen hier onder liepen, bijnamen wanneer de stemmen staken" 1). Dit verklaart dan ook, dat de Staten, die trouwens de belanghebbenden waren, de almanakken goedkeurden en bekrachtigden. Het laatste restje democratie werd er echter door vernietigd. Vandaar, dat de bevolking er steeds weer tegen in verzet kwam en de regenten in 1672 en 1748 dwong tot afschaffing. Bij de toenmalige staatsinrichting en vooral bij de toenmalige inrichting van het stemrecht vormden de almanakken echter een noodzakelijk kwaad. Ze zijn dan ook door Willem IV in het Reglement reformatoir van 1748 „tot voorkominge van menigvuldige kuiperijen" uitdrukkelijk toegestaan, echter met de beperking, dat beide Volmachten uit de grietenij recht zouden hebben op 't bekleeden der ambulatoire ambten. x
) E. VAN R E Y D , Historiën, blz. 739. Zie ook: D E WITTE VAN CITTERS, t.a.p.,
dl. I, blz. 166 vlg., met name blz. 167 en 169.
100
Wumkes.nl
HOOFDSTUK IV. DE S T R I J D TUSSCHEN DEMOCRATIE EN OLIGARCHIE. .... eensdeels weet men wel wat tnstructien zijn, ende hoe verre zij gaen, hebben met de wetten wassen neuzen? ende werden niet den menschen deur passien geregeert? daer en boven wert onder alle Eeden op instructien verstaen de clausule voor soo veel als de selve in gebruyck of observantie zijn. L. v.
AITZEMA.
Het feit, dat een besluit werd genomen, wil in den tijd der Republiek nog volstrekt niet zeggen, dat het ook inderdaad werd nageleefd. Zoowel de regeering als de geregeerden hielden zich dikwijls niet of weinig aan de genomen resolutien. Sommige daarvan werden onmiddellijk in praktijk gebracht, andere pas na één of meer herhalingen, weer andere in 't geheel niet. De praktijk moet telkens uitwijzen of en in hoeverre de genomen besluiten ook werkelijk zijn ten uitvoer gebracht. In zeer sterke mate geldt dit, waar het ingrijpende hervormingen van het staatsbestuur betreft. De oligarchie en haar misbruiken wekten natuurlijk de ontevredenheid op van de bevolking. Bijna van den aanvang der Republiek af werd er in remonstrantiën en doleanti ën over geklaagd en tal van pogingen tot hervorming hebben er een eind aan trachten te maken. Enkele van de klachten keeren bij elke hervormingspoging terug, andere verdwijnen om weer voor nieuwe plaats te maken; het geheel geeft een beeld van de politieke wording en verwording in Friesland. En eerst na tal van mislukkingen kon in 1748 de hervorming van het staatsbestuur, zij het op bescheiden schaal, werkelijk worden doorgevoerd. § 1.
D E HERVORMINGEN VAN
1584.
De eerste poging tot hervorming dateert van 1584. Den 3 1 e n Maart van dat jaar zijn bij den Landdag ingediend een remonstrantie en een 101
Wumkes.nl
propositie van onbekende herkomst 1 ). Daaruit blijkt ons welke klachten men over de regeering had en op welke wijze men de geconstateerde gebreken wilde verbeteren. In de propositie werd geklaagd over de onordelijkheid der Landdagen door de ongeordende wijze van procedeeren en door „ongeregeltheyt van sommyge persoonen, tot den Landtdaegen affgeueerdiget, off sich seluen indringende, sonder beroepinge ende behoirlycke qualificatie". De laatsten letten ook meer op hun eigen belangen dan op dat van het land. Ten einde de vergaderingen ordelijker te doen verloopen, werd voorgesteld om in elk kwartier een president te kiezen. Samen zouden deze de vergaderingen leiden 2 ). Deze klachten en dit voorstel hebben geen gevolg gehad. De remonstrantie bevatte meer voorstellen tot verbetering. De voornaamste betroffen: I. H E T H O F : a. dit dient zijn eed, waarbij h e t beloofde geen giften of gaven aan te nemen en geen onderscheid tusschen de personen te maken, gestand te doen; ook dient het gedetineerden binnen een maand te vonnissen. b. alle zaken dienen „voor haer competenten J u g e " te komen; het Hof behoort geen zaken, die voor den lageren rechter behooren, tot zich te trekken. II.
NEDERGERECHTEN.
a. in elke grietenij behooren vijf of minstens vier bijzitters te zijn, uit de eigenerfden te kiezen. b. de grietman en de bijzitters dienen te trachten in alle zaken eerst de partijen tot overeenstemming te brengen en hen eerst als dat niet gelukt tot een proces toe te laten. c. alle zaken voor den nederrechter moeten binnen een jaar afgedaan worden. d. de grietmannen en magistraten dienen het recht te hebben tot brandmerken, enz., „sunder d a t aen den lyve gaet". III.
AMBTENAREN:
a. alle ambtenaren voortaan om de drie jaren te vernieuwen, de Ged. Staten echter elk jaar, b. geen ambtenaar mag twee ambten bedienen, l
) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 448, 452. Deze remonstrantiën zijn eenvoudig een
voortzetting van de gebruikelijke doleantiën onder KAREL V en FILIPS II. Met
dit verschil, dat het toen de Staten waren die klaagden, terwijl zij nu de klachten in ontvangst hadden te nemen. Een klacht uit ditzelfde jaar van vier edelen aan WILLEM LODEWIJK over de Ged. Staten, ga ik stilzwijgend voorbij, daar zij al te zeer het karakter draagt van een persoonlijke grief, (t.a.p., dl. IV, blz. 475, 500 vlg.). a ) Zie boven blz. 17.
102
Wumkes.nl
c. „alle gaigien, salarisen, pensien ende andere ongelden" te verminderen en de overbodige ambtenaren te ontslaan, d. geen vreemdelingen tot ambten te benoemen, e. Raadsheeren, Gedeputeerden en Rekenmeesters bij afwezigheid uit de vergaderingen zonder geldige reden op te teekenen en in salaris te korten. Enkele van deze voorstellen werden, aangevuld met een aantal andere punten, door eenige Volmachten, als „Poincten en Articulen" x) bij den Landdag ingediend. Deze keurde den 27 e n April 1584 goed: I a ë n ¾, I I I a (met nadrukkelijk inbegrip der Raadsheeren, echter met afwijzing van den eenjarigen ambtstermijn voor de Gedeputeerden), b en e. Bovendien bepaalde hij: 1. dat de consenten van / 200.— en hooger voortaan verleend zouden worden door de grietmannen, de consentgelden daarvan echter ten bate zouden komen van de grietenij (boven blz. 41 n. 4). 2. dat de grietmannen in hun grietenij geen omslagen hooger dan een oortje van een stuiver mochten maken zonder toestemming der Ged. Staten, 3. dat de landdagsbesluiten niet onuitgevoerd mochten blijven, tenzij zij in een volgende vergadering ongedaan werden gemaakt. Deze klachten, voorstellen en besluiten kunnen we in drie groepen verdeelen. De eerste groep legt getuigenis af van een zich nog vormend bestuur. Typeerend daarvoor is de klacht over de onordelijkheid der Landdagen. De tweede betreft klachten over plichtsverzuim en machtsovertreding van rechters en ambtenaren, terwijl de klacht over te hooge salarissen der ambtenaren ook toen al niet ontbrak. In de derde groep vinden we de eigenlijke oligarchische misbruiken. Ze zijn nog weinig talrijk; alleen l i l a en b kunnen wij er toe rekenen. Beide voorstellen werden ingewilligd; dat zij echter niet in praktijk werden gebracht, zal ons weldra blijken. § 2.
DE
HERVORMINGEN
VAN
1601.
Nauwelijks hadden MAURITS en W I L L E M L O D E W I J K door hun veroveringen tusschen 1590 en 1597 het grondgebied der Republiek van vijanden gezuiverd, of in Friesland leidden de reeds van ouds bestaande tegenstellingen tot een breuk. Het begon in 1598 met een twist tusschen twee partijen in Westergo over de keuze van de Ged. Staten 2 ). Veel meer beroering wekte de fraude gepleegd door den Ontvanger1
) Chbk. v. Fnesl., dl. IV, blz. 463.
2
) Boven, blz. 90; Chbk. v. Fnesl.,
dl. IV, blz. 986 vlg.
103
Wumkes.nl
Generaal TACO VAN DIJKSTRA, wiens kas een tekort aanwees van / 130000. Vrienden en borgen van DIJKSTRA trachtten hem aan een vervolging te onttrekken en de zaak op de lange baan te schuiven. Eindelijk hakte Leeuwarden den knoop door en nam DIJKSTRA gevangen, zoodat hij tenslotte veroordeeld werd 1 ). 't Gevolg van deze zaak was in 1599 een twist over de benoeming van een nieuwen Ontvanger-Generaal. De zaak DIJKSTRA had de vraag aan de orde gebracht, of grietmannen en andere ambtenaren als Volmachten op de Landdagen geduld mochten worden. In een memorie van 30 Nov. 1598 wees men op het ongepaste er van: „Want ten eersten, by aldien die Grietsluyden ende Officieren op de Landsdagen als Volmachten werden geadmitteert, soo worden de selve tot Rechters gestelt in hun eygen saecken ...." a ). Anderen beriepen zich op het oude gebruik, dat „Grietsluyden ende Officieren, die welcke na het olde gebruyck van desen Lantschap, geen volmachten op Lantsdagen en moegen wesen" s ). Beide argumenten vinden we in een andere memorie uit ongeveer denzelfden tijd nader uitgewerkt 4 ). Volgens dit stuk zouden onder de Spaansche regeering aanvankelijk geen grietmannen als Volmachten naar de Landdagen zijn gezonden en dit gebruik eerst onder BiLLy zijn opgekomen 5 ). Ook de reden hiervan wordt genoemd, nl. „omdat sy in gagien van den Printz wesende apparentlijck niet en solden begeren te spreken tegen desselven hoogheyt ende prouf fijt". Verder werd betoogd, dat het toelaten van grietmannen op de Landdagen, nu er geen vorst meer was, nog veel minder geduld kon worden, daar de Staten thans de hoogste autoriteit vormden, „daer sy ter Contrarie althans niemandt boven hun ontzien, ende alle Collegien, soo van Gedepde Staten als van de Justitie, ende van de Reeckenmeisters genoech van haer als hebbende op Landtsdaegen die macht van kiesen en affsettenschynente dependeren, a
) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 992 vlg.; E. v. REYD, Hist. der Nederl. Oorlogen, 2 dr., blz. 572 vlg. 2 ) Chbk. v. Friesl, dl. IV, blz. 1017. 't Zelfde argument vinden we bij U. EMMIÜS: „Haec comitiorum ratio est: in qua si minus ambitus valeret, minusque possent ii, quos comitiorum censuram metuere opportebat, melius forsan Resp. haberet" (De Frisior. rep., blz. 36). 3 ) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 993. 4 ) Orsaecken waerom het niet geraden is dat die Grietsluyden in Lantsdagen werden toegelaten, zie boven blz. 89. 5 ) Dit lijkt niet onwaarschijnlijk. Onder BILLY werd deze klacht voor 't eerst geuit en hem verzocht, dit te verbieden, waarop hij antwoordde: „Sijnde de Grietsluyden, genomineert van den Ingesetenen van hunne Grietenye, om Volmachtige op verscrivinge van Lantsdagen te compareeren, en weeten wij niet, hoe men denselffsten soude moegen verbieden, hun by alsulcke vergaderingen te vinden" (Chbk. v. Friesl, dl. III, blz. 1060, art. IV; blz. 1064, art. XII). e
104
Wumkes.nl
werdende over 't geheele landt bijcans voer notoir geacht ende bij de gemeente geoordeelt, dat de Heer en Gedeputeerde ende Reeckenmeisters haere behoorlycke authoriteyt niet en derven gebruycken tegen die Grietsluyden noch de selve vertoornen" 1 ). In 1600 kwam de kwestie van de imposten op verschillende gebruiksartikelen, waarover reeds jaren lang getwist was, in een acuut stadium. De steden hadden er tijdens den oorlog in toegestemd, maar wilden, nu 'tgrootste gevaar geweken was, er niet langer in bijdragen, van meening zijnde, dat zij er 't zwaarst door werden gedrukt. De goën daarentegen wilden juist de imposten, daar anders de volle zwaarte der belastingen op de florenen zou drukken. Zij besloten door te tasten en lieten in de steden biljetten aanplakken waarin de verpachting der imposten werd aangekondigd. De steden lieten deze wegnemen, aangezien op het punt der belastingen geen overstemming kon plaats hebben. Daar men 't bovendien nog steeds niet eens was over de keuze van een nieuwen Ontvanger-Generaal, besloot Westergo zijn geldmiddelen van die der overige kwartieren te scheiden en een afzonderlijken ontvanger aan te stellen. Oostergo volgde dit voorbeeld. Daardoor gevoelde Zevenwouden, financieel het zwakste kwartier, zich bedreigd; het sloot zich bij de steden aan. Dit veroorzaakte de breuk. Den 16en Mei 1600 vertrokken de Ged. Staten van Westergo en Oostergo, daartoe gemachtigd door een resolutie der drie plattelands-kwartieren 2), met den Secretaris heimelijk naar Franeker en vormden daar een nevenregeering. Een bemiddelingspoging door Stadhouder en Hof aangewend, werd afgewezen. Onderhandelingen te Berlikum mislukten door de weigering der steden om de imposten goed te keuren. Op verzoek der Volmachten van Zevenwouden en van de steden daagde het Hof de Gedeputeerde Staten van Ooster- en Westergo voor zich en zette hen den 9 en Aug. 1600 bij een provisioneel vonnis uit hun ambt. De gedaagden betwistten *) In de uitschrijving, gedateerd 10 Oct. 1600, voor den Landdag van 1601 is een schuchtere poging gedaan om de kiezers te bewegen geen ambtenaren naar den Landdag te sturen. We lezen daar: „Ende naedyen veel van de notabelste van de Lantschappe hen beclagen dat contrarie die oude vryheyt des Landts als Volmachten op de Landtsdagen verschijnen die geene die Officieren sijn van die selve Landtschappe, soe wordt die vergaderinge die in de Grietenyen opt stellen van twee volmachten sal worden gehouden eernstelyk vermaent hier op te letten, ende int ordonneren van de selve volmachten dienaengaende sulcke discretie te gebruycken, als de meeste dienst ende ruste van den Landschappe is vereyschende" (Res. bk. der Staten van 1601). Dat de poging geen succes heeft gehad, bewijzen de doleantiën van Febr. 1601, waar het desbetreffende voorstel door de Staten werd afgewezen (zie hierna blz. 106 vlg.). 2 ) Zevenwouden had dit besluit mede-onderteekend, toen het nog aan de zijde der beide andere goën stond.
105
Wumkes.nl
aan het Hof het recht zich te mengen in staatszaken en beletten gewapenderhand de uitvoering van het vonnis. Nu grepen de Staten-Generaal in door een commissie te zenden, die echter niet veel gehoor vond, daar zij tegelijk de gelegenheid aangreep om de generale middelen, die in verschillende gewesten reeds geheven werden, ook in Friesland ingevoerd te krijgen. Daarvoor gevoelde echter geen der vier kwartieren. De scheuring is tenslotte geheeld door een commissie van acht Statenleden, twee uit elk kwartier. Bij haar uitspraak van 21 Jan. 1601 werd het vonnis van het Hof geaboleerd en een algemeene amnestie verleend voor al wat tijdens de scheuring was misdaan 1 ). Daar over de imposten echter niets beslist werd, was de oorzaak van 't geschil nog geenszins weggenomen 2 ). Dat deze strijd niet vruchteloos is geweest, is te danken aan het Hof. In April 1598 verzocht het bij remonstrantie aan de Staten een herziening der Statuten van Friesland 3 ). Den 8 e n Dec. 1600 remonstreerde het opnieuw, verklarend te „moegen lyden, dat vuyth Landen ende Steeden, eenige van de voorneempste, treffelicxste ende gequalificeerste werden geauthoriseert tot Dolianciers volgende voorgaande vryheyt, omme alle abuysen, soo b y ons als andere insluypende ten naesten Lantsdage te remonstreren" 4 ). Tot stand kwamen: l e De „Ordonnantie op de Civile en Crimineele Justitie" van 18 Febr. 1601 B). 2 e Een aantal besluiten die vooral besparing en betere financieele administratie beoogden 6 ). 3 e De Statuten van 1602 7 ). Wat de „abuysen" d.z. in dezen tijd steeds misbruiken, zoo hier als elders, betreft, werden een tweetal lijsten van „Articulen bij maniere van Doleancie'' bij het Mindergetal ingediend 8 ). Daarin zijn deze wenschen kenbaar gemaakt, omtrent I.
HET
STEMRECHT:
a. dat de stemming zou worden aangekondigd door „huyskundinghe ende klockklippinghe", !) Chbk. v. Friesl, dl. IV, blz. 1095, 1096. 2 ) Zie over deze geschillen: t.a.p., dl. IV, blz. 1069 vlg.; WINSEMIUS, Chromque, blz. 847 vlg..; E. v. REYD, t.a.p.,blz.722,735vlg.;bundelstukken,R.A.Leeuw.,S. 13. 3 ) Zie boven blz. 30. *) Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 1093. 6 ) t.a.p., dl. IV, blz. 1098. 6
) WINSEMIUS, t.a.p., blz. 868 vlg.
') Ckbk.v. Friesl., dl. IV, blz. 1138 vlg., of dl. V, blz. 1 vlg.; zieook boven blz. 30vlg. 8 ) Resp. v. 14 en 32 art., WINSEMIUS, t.a.p., blz. 861 vlg. (waar van de veertien art. echter slechts vijf voorkomen); Chbk. v. Friesl., dl. IV, blz. 1112 vlg.
106
Wumkes.nl
b. dat de dorpsvolmachten met een schriftelijke procuratie naar de weerkamer zouden komen om de grietenij-volmachten te kiezen, c. dat van het stemrecht zouden worden uitgesloten „Leraers, Schoelmeesters, Knechten, Kooters ofte andere Personen, gheen schotschietende huysen zynde", benevens de „Meyers der Gheestelicke landen", d. dat de besluiten betreffende het stemrecht beknopt in de uitschrijvingsbrie ven voor de verkiezingen zouden worden vermeld. II.
DE
STATEN:
a. dat deze voor 't nemen van besluiten betreffende de regeering of de justitie advies zouden inwinnen bij de Ged. St. en 't Hof, b. dat geen ambtenaren als Volmacht zouden worden toegelaten, c. dat de Volmachten verplicht zouden zijn op den bepaalden dag in den Landdag aanwezig te zijn en niet te vertrekken zonder een substituut te stellen, d. dat alle procuratien der Volmachten in een boek zouden worden geregistreerd en daarachter de genomen resolutien, e. dat geen Volmacht mocht stemmen of adviseeren „in zijn eygen ofte zyn Bloetverwants zaecke, tot in den darden graadt", /. dat bij staking der stemmen de beslissing zou worden opgedragen aan arbiters, g. dat bij 't begin van den Landdag eenige Volmachten zouden worden geautoriseerd om de genomen resolutien te onderteekenen. III.
G E D . STATEN:
dat deze steeds allen tegelijk zouden vergaderen. IV. H E T H O F : dat de Raadsleden zouden worden verkozen door de Staten uit een voordracht opgemaakt door de Ged. Staten en 't Hof of met advies van 't Hof. V.
AMBTENAREN:
a. dat de ambulatoire ambtenaren niet langer dan twee jaar aaneen in functie zouden zijn, b. dat niemand meer dan één ambt zou bekleeden. VI.
D E FINANCIEN:
a. dat de Rekenmeesters vóór 't begin van den Landdag hun rekeningen zouden afsluiten, b. dat van Rentmeesters en Ontvangers in 't begin van den Landdag rekening en verantwoording zou worden gevraagd. Deze wenschen werden, behalve Hè, e—g en IV, den 2 1 e n Febr. 1601 met enkele lichte wijzigingen door de Staten ingewilligd. Bij vergelijking blijkt, dat slechts twee er van, nl. Va en b ook reeds in 1584 voorkwamen. Zij werden ook nu weer toegestaan. Het belangrijke punt, dat ambtenaren — wat zou neerkomen op grietmannen — van den Landdag zouden 107
Wumkes.nl
worden uitgesloten, werd niet ingewilligd. We zullen dezen wensch in alle volgende doleantien opnieuw aantreffen. Hij is met Va en b nog de eenige, die op oligarchische misbruiken wijst. § 3.
D E HERVORMINGEN VAN 1627.
Lang duurde de rust in Friesland niet. In 1609 begon een nieuwe periode van oneenigheden, die geduurd heeft tot 1638. Weer waren de belastingen de oorzaak en nu ook de magistraatsbestelling in de steden. Nog steeds had Friesland niet de generale middelen ingevoerd. Bovendien geraakte het steeds meer achterop met zijn quote, en daarbij kwam nog d a t in 1637 ook weer een proces wegens verduistering tegen den Ontvanger-Generaal werd gevoerd. Herhaaldelijk verschenen dan ook commissies uit de Staten-Generaal en uit den Raad van State, soms door troepen vergezeld. Het resultaat was, dat althans eenige speciën der generale middelen werden ingevoerd en d a t de achterstand in de quoten ten deele werd ingehaald 1 ). Over de kwestie der magistraatsbestelling in de steden, die van 1622 tot 1637 heeft geduurd, is reeds gesproken 2 ). De gebreken in den regeeringsvorm traden door deze oneenigheden weer sterk op den voorgrond en wekten de zucht naar hervormingen. In 't laatst van 1626 werd daarom een commissie ingesteld om klachten over misbruiken in ontvangst te nemen en daarover praeadvies uit te brengen 3 ). Verschillende kwartieren en steden zonden voorstellen tot verbetering in 4 ), die door de commissie tot een, voor dien tijd, zeer radicaal ontwerp werden samengevat. Het hield in betreffende: I.
H E T STEMRECHT:
dat verwerving van stemmen door middel van bier, wijn, maaltijden of giften zou zijn verboden, dusdanig verkregen stemmen nietig werden verklaard en gever en ontvanger inhabiel om eenig ambt te bekleeden. II.
D E STATEN:
a. dat geen ambtenaar Volmacht mag zijn, b. dat de Landdag geen ambten mag opdragen aan Volmachten of hun substituten, x
) JOH. VAN DEN SANDE, Nederlandtsche historie, blz. 98, 121, 162, 177, 186, 197,
205; L. v. AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, dl. I I , bk. 6, blz. 116; bk. 8, blz. 633, 643; bk. 9, blz. 800; dl. III, bk. 10, blz. 160, 265; bk. 11, blz. 348, 522; bk. 12, blz. 81; bk. 13, blz. 10; bk. 14, blz. 292, 525; dl. IV, bk. 15, blz. 1; bk. 16, blz. 416, 425; bk. 17, blz. 488, 585; Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 279 vlg. 2 ) Boven blz. 24, 29, 46 vlg. 3 ) Instructie voor deze commissie van 13 Dec. 1626 {Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 299). 4 ) Ten deele bewaard gebleven in het gemeente-archief te Leeuwarden (SINGELS' Inventaris, no. 331).
108
Wumkes.nl
c. dat eigenerfde Volmachten of -ambtenaren hun staat van eigenerfde in den tweeden graad moeten bewijzen, behalve die van Het Bildt, d. dat de procuratien van de Volmachten de clausule moeten bevatten, dat deze zich zullen houden aan de „Resolutien over dese Doleance ghenomen", e. dat geen Volmachten voortaan tot den Landdag mogen worden toegelaten, tenzij hun grietenij of stad haar belastingen heeft opgebracht. III.
G E D . STATEN:
a. dat deze zonder toestemming der Staten geen nieuwe ambten mogen instellen of traktementen verhoogen, b. dat zij geen kwijtschelding mogen verleenen van aan 't Landschap verschuldigde penningen. IV.
NEDERGERECHTEN:
a. dat grietmannen, magistraten en secretarissen geen ontvanger mogen zijn, b. dat vacante secretarisplaatsen binnen een bepaalden termijn vervuld moeten worden. V.
AMBTENAREN:
a. dat ambulatoire ambtenaren minstens drie en hoogstens vier jaren in functie zullen zijn en binnen twee jaar n a hun ambtstermijn niet weer tot eenig ambulatoir ambt herkiesbaar, b. dat niemand meer dan één ambt mag bekleeden, c. dat niemand beneden 25 jaar een ambt mag bekleeden, d. dat alleen ingeborenen en vreemdelingen, die minstens tien jaren in Friesland gewoond hebben en daar gegoed zijn, ambten mogen bekleeden, e. dat verbintenissen betreffende het vergeven of bekomen van ambten verboden zullen zijn en de overtreders hiervan inhabiel verklaard om eenig ambt te vervullen, /. dat koop en verkoop van ambten verboden zal zijn, behalve van officiersplaatsen en kooper en verkooper infaam worden verklaard, g. dat geen college een ambt mag opdragen aan een lid van 't zelfde college, h. dat ieder lid van een college zich met zijn gezin zal vestigen ter plaatse waar 't college thuis hoort, *'. dat leden van een college zonder geldige reden hoogstens acht weken afwezig zijn en steeds de meerderheid van 't college aanwezig is, j . dat geen college een besluit mag nemen, tenzij de meerderheid der leden aanwezig is. VI.
D E FINANCIEN:
a. dat de rekenmeesters elke drie maanden de rekeningen der ontvangers visiteeren, 109
Wumkes.nl
b. dat de rekenmeesters elk jaar op den gewonen Landdag de afgesloten rekeningen der ontvangers overleggen, c. dat de Ontvangers-Generaal, Rentmeester en Ontvanger der kloostergoederen elk half jaar hun rekeningen aan de Rekenkamer overleggen en elk jaar afsluiten, d. dat de grietenij-, stads- en dorps-ontvangers jaarlijks rekenschap afleggen. VII.
KRIJGSZAKEN:
a. dat de monsterrollen voortaan worden gevisiteerd door één Ged. Staat, één Rekenmeester en den Monstercommissaris, b. dat vacante officiersplaatsen worden vergeven aan militairen uit de compagnie waarin de vacature ontstaan is, die vier jaren in 't Nederlandsche leger gediend hebben en tot den post bekwaam zijn, c. dat de officieren steeds bij hun compagnieën aanwezig zijn, d. dat niemand meer dan één schrijverschap mag bekleeden en dat deze niet meer mogen verkocht worden. Uit deze lange lijst van voorstellen blijkt, dat de misbruiken sinds 1601 zeer in aantal waren toegenomen. We vinden er bijna alle gebreken in, waarvoor de 18 e eeuw zoo berucht is. Doordat zij echter nog zoo kort bestaan hadden en nog niet diep waren ingeworteld, werden ze ook door de regenten als misbruiken gevoeld. Dit blijkt onmiskenbaar uit de woorden waarmee de Staten den 17 e n April 1627 alle voorstellen aannamen; hoewel sommige met eenige wijziging 1 ). De belangrijkste daarvan waren: l e dat bij het verbod van stemmenwerving door middel van bier, wijn, enz., werd gevoegd: mits „dat de beschuldinghe alle weghe wettelick bewesen worde", 2 e bij 't verbod van verbintenissen werd gevoegd, dat dit alleen zou treffen „den genen de welcke bevonden sullen worden, onderlinghe verbintenisse bij geschrifte gemaeckt te hebben", 3 e de bepaling dat vacante secretarisplaatsen binnen een bepaalden termijn vervuld moesten worden, werd uitgebreid tot de grietmansplaatsen. Zooals H U B E R in 1672 opmerkte, waren deze hervormingen al te radicaal en stelden zij te hooge eischen aan de onbaatzuchtigheid der regenten. Ook waren sommige en daaronder de belangrijkste, bij het bestaande stemrecht onuitvoerbaar. Men kon wel, zoo meende hij, de grietmannen van den Landdag uitsluiten, „Maer onsen Landtdagh staet jaerlijcks aen een uytkomst van een oneyndelijck getal van stemmen; Waerin de Grietsluyden noyt kan worden belet, sonder de Fundamenten des Landts om verre te haelen, dat sy door haere goederen en Vrienden geen groot 1
) Chbk. v, Friesl., dl. V, blz. 301; Receuil van Reglementen, blz. 41; L. v. AITZEMA, t.a.p., dl. II, bk. 7, blz. 211. Ze zijn in 1672 herdrukt „nae de Copye, voor Gerrit Auckes, Stads Timmerman tot Harlingen 1672".
110
Wumkes.nl
vermogen souden hebben, by gevolge dat sy door haere favoriten op den Landtdaege niet souden praevaleren, ende resolutien tot haer herstellinge doen nemen". Ook de uitsluiting van de Volmachten van de door den Landdag te vergeven ambten zou stranden op het kiesrecht, „'t Is waer, dat er veele, die in eygener persoon ampten begeeren van den Lantdagh sullen worden uytgeslooten, maer die sullen schicken in de stemmen te krijgen lieden van haer dependerende, om door de selve d'officien op haer te doen dirigeren. Sed quae species publici tune erit consilii? Sal dat de luyster van 't Souverein Collegie des Landts niet deformeren, datmen emissarios qui ministerium vocis suae dominationi alienae commendabunt, ick segge, voor de Heeren self haere slaeven op het Landtshuys sal hebben?" *). De hervormingen hebben dan ook slechts kort stand gehouden. „ in Vrieslandt was 't soo gesteldt of ontsteldt: dat men door d'opgemelde reformatie aende Ghemeente ofte dolerende Ingesetenen moest geven contentement. Maer 't gingher oock al meede ghelijck over al: datter selden nieuwe komen die d'oude verbeteren. Een hoop nieuwe Lieden quamen inde Regeringh, die geen ervarentheyt hadden, so dat niet langh daer na de regeringh weder quam aende Griets-lieden als d'aensienlijckste. Soo dat seer aenmerckelijck is wat Livius schrijft van Pacuvius Calavius: notissimum quod malum maxime tolerabile" 2 ). Nog een enkele maal worden de aangenomen hervormingen genoemd. Den 4 e n Aug. 1627 besloten de Staten een commissie in te stellen, die de instructiën van de Ged. Staten en 't Hof met de „reformatoire artikelen" in overeenstemming moest brengen 3 ). Dit besluit, dat met onthouding van Zevenwouden en onder protest van een deel der Volmachten van Oostergo werd genomen, is echter niet uitgevoerd. Daar het echter onrustig bleef, stelden de Staten den 2 1 e n Maart 1634 inderdaad een commissie in, die de instructiën van de Ged. Staten, 't Hof en de Rekenkamer moest herzien. Van de „reformatoire artikelen" is daarbij echter geen sprake meer. De commissie kwam met een twaalftal voorstellen, waarop de Staten den 17 en Juli resolutie namen. De voornaamste besluiten waren: l e „het vergeven, verhandelen en transporteren van Schrijverschappen ende andere Landtschaps Officiën" werd verboden, 2 e een commissie zou worden ingesteld om een reglement op de Statenvergaderingen te ontwerpen, 3 e jaarlijks zou door loting een commissie worden gekozen, waarbij de Volmachten in beroep konden komen van *) U. HUBER, Spiegel van Dol. en Re†., blz. 6, 10. 2 ) L. v. AITZEMA, t.a.p., dl. II, bk. 7, blz. 211. 3
) Chbk. v. Friesl, dl. V, blz. 316.
111
Wumkes.nl
de beslissing der Ged. Staten inzake hun procuratiën, 4 e het Hof werd gemachtigd een vervolging in te stellen tegen de overtreders der „gemaakte Reglementen". Of onder deze laatste ook de „reformatoire artikelen" vielen, blijkt niet. Blijkens het eerste punt werd er niet de hand aan gehouden. Tegen deze genomen besluiten protesteerden aanstonds de Volmachten van Oostergo, daar „het voorsz. gerapporteert ende geapprobeert werck van Reglement, niet alleen uyt particuliere Insichten was ingestelt, maer oock dat den inhout van dien voor een deel tot nadeel van des Landts privilegiën ende der Ingesetenen vryheden streckte" 1 ). 't Gevolg was, dat ook deze besluiten een doode letter bleven. Van een herziening der instructiën voor de Ged. Staten en de Rekenkamer kwam verder niets. Wat het Hof betreft, gebeurde dit echter in 1636. De instructie van dit lichaam, dateerend uit 1597, werd door een nieuwe vervangen. Dit wekte echter zooveel ongenoegen, dat in 1637 opnieuw een commissie uit den Raad van State noodig was, om de rust te herstellen. Deze bewerkte dat de vorige instructie voor het Hof hersteld werd 2). Tevens ruimde zij de ergste moeilijkheden uit den weg. Om voor de toekomst herhaling van de geschillen te voorkomen deed zij een merkwaardig hervormingsvoorstel van 39 artikelen, haar aan den hand gedaan door „eenige Patrioten uyt oprechten yver tot haer Vaderlant" 8 ). Dit voorstel bevatte verschillende artikelen, die ook voorkomen in de „reformatoire artikelen" van 1627. Overigens was het veel gematigder. Er werd een commissie ingesteld „tot examinatie van deselve poincten", waarvan wij verder niets meer hooren. Een aantal artikelen betreffende het stemrecht, zijn ten deele overgenomen in het stemreglement van 1640 4). Overzien we deze periode, dan blijkt het resultaat, althans op papier te zijn: l e De „reformatoire artikelen" van 1627. 2 e Het „Reglement van den Hove Provintiaal nopens de Praktijk voor den Hove" van 17 Sept. 1633 6). 3 e De almanak van Zevenwouden van 24 Maart 1635 6 ). 4 e Een resolutie van 19 Maart 1637, waarbij bepaald werd, dat de kiezers van Gereformeerden godsdienst moesten zijn, de kloostermeiers van het actief en passief kiesrecht werden uitgesloten en alleen dié !) L. v. AITZEMA, t.a.p., dl. III, bk. 14, blz. 520; Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 364. 2 ) Zie b o v e n blz. 29, 46 vlg. 3 ) L. v. AITZEMA, t.a.p., dl. IV, bk. 18, blz. 150 vlg. 4 ) Zie b o v e n blz. 73 vlg. 5 ) Chbk. v. Friesl., dl. V , blz. 359. 6 ) B o v e n blz. 93 vlg. D i t , hoewel bij de h e r v o r m i n g e n v a n 1627 h e t m a k e n v a n verbintenissen uitdrukkelijk w a s verboden.
112
Wumkes.nl
Volmachten tot den Landdag werden toegelaten, die volkomen gelast waren om over alle zaken zonder ruggespraak te beslissen 1 ). 5 e Het stemreglement van 1640, waarover reeds vroeger in een ander verband gesproken is 2 ). § 4.
D E FUNDAMENTEELE RESOLUTIES VAN 1662 E N 1663.
In de „reformatoire artikelen" van 1627 was het koopen en verkoopen van ambten verboden op straffe v a n infamie. Daar hieraan evenmin als aan de andere bepalingen de hand werd gehouden, is het verbod den 3 e n Maart 1647 herhaald. Ged. Staten en „alle andere Heeren, in collegien sittende" werd verboden voor 't vergeven van ambten, giften te aanvaarden op straffe van verklaard te worden re ifsa infames en inhabiel om later t o t eenige waardigheid te worden toegelaten. De Proc. Gen. moest, op straffe v a n ontslag, de overtreders van dit voorschrift vervolgen 3 ). Ook dit besluit werd niet opgevolgd, integendeel de ambtenverkoop bereikte een omvang als nooit te voren 4 ). Door de klachten daarover wakker geschud, besloot de Proc. Gen. in 1662 eindelijk zijn plicht te doen en stelde hij een vervolging in tegen twee der ergste ambtenverkoopers, de heeren DANIEL D E BLOCQ VAN SCHELTINGA, grietman van
Schoterland en CORNELIUS H A U B O I S , burgemeester van Sneek, beide lid van de Ged. Staten 5 ). De Ged. Staten poogden den Proc. Gen. de hand te sluiten 6 ), maar deze stoorde zich daar niet aan. De beklaagden wendden zich nu tot de Staten, die het Mindergetal gelastten, met het Hof middelen te beramen om voor de toekomst ambtenverkoop te voorkomen. Ook beslisten zij „dat over het gepasseerde soodanige ordre mach worden beraemt als met de publycke vrede en de behoudenisse van de reputatie, goede naem ende faem van verscheydene Regenten deser Landen best overeen komt". De Proc. Gen. kreeg bevel zijn vervolging op te schorten 7 ). 't Resultaat van de onderhandelingen was een rapport, waarop de Staten den l e n Maart hun „Eerste Resolutie raakende het begeeven der *) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 408. De eerste beide bepalingen waren reeds vastgesteld bij resoluties van 22 Febr. 1616 en 8 Febr. 1637 (t.a.p., dl. V, blz. 219, 401). Zie ook boven blz. 78, n. 1, 2. 2 ) Boven blz. 66, 70 vlg. s ) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 501. 4 ) Zie boven, blz. 97 vlg. 6
) HORATIUS VITRINGA, Annotatiën,
hs., dl. I, blz. 271.
6
) Handsluiting d.i. verhindering van —, stuiting in het voortgaan met een rechtzaak door de hooge overheid (Woordenb. der Ned. taal, dl. V, kol. 2008). ') Chbk. v. Friesl, dl. V, blz. 666. s
113
Wumkes.nl
Ampten" 1 ) namen. Over de vervolging kon men 't echter niet eens worden, 't Was ten deele een prestigekwestie tusschen 't Hof en de Ged. Staten, ten deele een rechtskwestie, daar het onbillijk was een tweetal personen te straffen voor hetgeen de grootste meerderheid der regenten had misdreven. Daarom eindigde de res. v. 1 Maart met nadere onderhandelingen over 't gebeurde voor te schrijven. Ook deze nieuwe onderhandelingen vlotten niet. Koppig weigerde het Hof de vervolging te staken. Dus namen de Staten den 16 en Mei 1662 hun tweede „Resolutie raakende het begeeven der Ampten" 2 ). Verboden werd hierin: l e Geschenken of een deel der jaarwedde te ontvangen voor 't vergeven van een ambt en evenzoo geschenken of een deel der jaarwedde te beloven of geven voor 't bekomen van een ambt. 2 e Zijn ambt aan een ander voor een belooning over te dragen. Ontheven hiervan waren zij, die een ambt twintig of meer jaren hadden bekleed. Zij mochten hun ambt voor een behoorlijke recognitie en met medeweten der regeering aan een ander gequalificeerd persoon overdoen. Genoten zij echter iets voor de overdracht, dan mochten zij in 't vervolg geen ambten meer bekleeden. 3 e Geschenken te ontvangen of aan te bieden voor ambtshandelingen, „uytgesondert alleene 't geen by Keyserlyke rechten, ordonnantien deser Landen en daerop gevolgde practyck, aengaende de sportulen, salarien en vacatien gebruyckelyck is ende toegelaten wort". Alle ambten moesten worden opgedragen aan geboren of genaturaliseerde Friezen. Overtreders van de verbodsbepalingen zouden gestraft worden met verlies van hun ambt, re iftsa infantes en inhabiel verklaard worden om voortaan eenig ambt te bekleeden en beboet met het viervoud van hetgeen zij gegeven, geboden of ontvangen mochten hebben. De Proc. Gen. werd gelast, op straffe van ontslag, de overtreders zonder aanzien des persoons te vervolgen. Wie een ontvanger of aanbieder van zulke steekpenningen aanbracht, zou beloond worden met honderd gouden Friesche rijders, indien zijn aangifte tot een veroordeeling leidde. Zijn naam zou verzwegen worden en hij zou, zelf schuldig zijnde, niet gestraft worden. Bleek de aanklacht echter onbewijsbaar, dan zou de aanbrenger vervolgd en gestraft worden als „Calumniator na Keyserlyke rechten". Voorts moest deze resolutie beschouwd worden als een fundamenteele wet, welke de Volmachten niet mochten opheffen, maar met alle kracht moesten handhaven. Alle ambtenaren moesten voortaan een zuiverings*) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 673. 2 ) t.a.p., dl. V, blz. 679.
114
Wumkes.nl
eed afleggen en onder eede beloven deze reslutie te zullen handhaven. Wat de zaak der aangeklaagden betreft, kreeg de Proc. Gen., op straffe van ontslag, bevel de aangevangen processen te staken en geen vervolging in te stellen tegen iemand die vóór deze resolutie eenig „crimen et refietundanim et ambüus" had gepleegd. De bevolking was erg misnoegd, dat de aangeklaagden op deze wijze den dans ontsprongen en vele edelen, eigenerfden en burgers zonden nog een request aan het Hof met verzoek om de vervolging toch door te zetten. Dit bepaalde zich echter tot een protest aan de Staten en liet de zaak verder rusten 1). Het volgend jaar reeds ontstond een nieuw geschil tusschen het Hof en de Ged. Staten, nu naar aanleiding van een proces over een stemrechtkwestie door den Proc. Gen. voor het Hof aanhangig gemaakt 2 ). Den 23 e n Mei echter besloten de Staten „dat alle misusen, tegens procuratien ofte derselver formulieren begaen, privative en alleen by onse Gedeputeerden geëxamineert, geoordeelt en gecensureert behooren te worden" 3 ). De Ged. Staten besloten meteen voorgoed een eind te maken aan competentie-geschillen met het Hof en plaatsten als 2 e punt op de agenda voor den buitengewonen Landdag die tegen 10 Nov. 1663 werd bijeengeroepen: ;„Ende tusschen U Ed. Mo. Gedeputeerde en de Heeren Raaden Provintiael eenigh verschil sijnde ontstaen, nopens het recht van judicature over seeker stemcedul, soo word sulx mede tot U. Ed. Mo. hoochwijse en klaere uytspraeck gestelt, om in dese en diergelijcke saecken sulx tot voorkominge van wijder dissensien en misverstanden tusschen beyde deese hooge Collegien in 't comstig te voorzien en statueren, als U. Ed. Mo. nae derselver bekende yver tot rust en dienst van haere provincie oordeelen en bevinden sullen te behooren" 4 ). De Staten namen hierop den 20 e n Nov. 1663 de „Resolutie, raakende de Judicatuure van het Collegie der Heeren Gedeputeerden en Hove Provintiaal" 5 ). Het Hof protesteerde tegen deze resolutie met een deductie van 18 Febr. 1664, waarin het betoogde, dat alle politieke zaken waarvan de berechting aan de Ged. Staten was voorbehouden, konden leiden tot civiele en crimineele processen, die voor 't Hof moesten worden gevoerd 6 ). De Staten kwamen echter niet op de zaak terug en zoo was ook deze kwestie ten nadeele van het Hof beslist. !) Zie verder over deze kwestie: HORATIUS VITRINGA, Annotatién, blz. 271—323; L. v. AITZEMA, t.a.p., dl. X, bk. 42, blz. 524—546. 2
) Chbk. v. Friesl.,
3
hs., dl. I,
dl. V, blz. 713 vlg.
) t.a.p., dl. V, blz. 692.
4
) J o u r n a a l v. d. Secr. der Ged. S t a t e n v a n 1663. ) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 697; zie over den i n h o u d , boven blz. 14, 22, 29 vlg. 6 ) t.a.p., dl. V, blz. 708 vlg. 5
115
Wumkes.nl
§5.
D E TROEBELEN
VAN 1672.
De besluiten van 1 Maart en 16 Mei 1662 werden in ' t geheel niet nageleefd; het verkoopen van ambten ging ongestoord zijn gang, waardoor af en toe oneenigheden ontstonden zooals bijv. in 1668 ] ). Intusschen n a m de Europeesche politiek een voor de Nederlanden dreigende wending; geisoleerd kwamen zij te staan tusschen machtige vijanden. I n 't begin van 1672 bleek een oorlog met Frankrijk onontkoombaar. Dit gevaar vervulde ook de Friesche regenten met zorg en bracht de Staten den 2 e n Maart van dat jaar tot het besluit, een commissie in te stellen „om met malcanderen te concerteren over de beste middelen ende expediënten tot een generale reforme ende verbeteringe soo in 't stuck van militie, als politie ende finantien dienende" 2 ). Misschien o p instigatie van deze commissie gelastten de Staten den 30 e n Maart d.a.v. de strikte naleving der besluiten van 1662 en 1663. Tevens besloten zij d a t de Ged. Staten bij een geschil aan het Hof geen handsluiting mochten doen. Twijfelde men of een zaak politiek of civiel was, dan moest deze in statu worden gehouden, totdat de Staten daarover in den eerstvolgenden Landdag zouden beslissen. Was er echter evidens fiericulum in mora, dan mochten de Ged. Staten bij provisie uitspraak doen 3 ). Misschien eveneens op aandringen van deze commissie was een dag eerder, den 29 e n Maart, een goedbedoelde poging tot hervorming gedaan, die echter zeer heeft bijgedragen tot het vergrooten der oneenigheden. Om een eind te maken aan de willekeurige wijze waarop de Ged. Staten de procuratiën visiteerden, besloten eenige Volmachten uit de plattelands-kwartieren dat dit voortaan zou geschieden door een commissie van acht Volmachten en twee Ged. Staten. Dit besluit moest beschouwd worden als een fundamenteele wet en bezworen door alle Volmachten en gezagsdragers 4 ). De Stadhouder en de steden gevoelden zich door dit besluit teruggezet, de eerste omdat hij zoo geheel van de visitatie der procuratiën werd 1
) H O R A T I U S V I T R I N G A , Annotatiëfi,
h s . , dl. I, blz. 506 vlg.
2
) Res. b k . der S t a t e n v . 1672, fol. 29. D e leden v a n deze commissie waren: B A R T -
HOLD VAN D O U M A e n A B R A H A M D E S C H E P P E R u i t Oostergo, I D Z A R D T H O E G R O V E S T I N S en T I A E R D VAN AYLVA uit Westergo, M A R T I N U S F O C K E N S en JACOBUS
BOURITIUS
u i t Z e v e n w o u d e n e n S A P H A E U S H E E M S T R A en T H E O D O R U S S T A N S I U S u i t d e s t e d e n .
Zie over d e troebelen v a n 1672 e n 73 ook F . G. SLOTHOUWER, Bijdragen I I I 1 , 1884, blz. 337—370. 3 ) Bov. blz. 29. 4 ) t.a.p., d l . V , blz. 817. D e resolutie is onderteekend door slechts 25 d e r 70 Volmachten u i t d e goën, w.o. vier v a n d e zes plattelands-leden u i t d e genoemde commissie.
116
Wumkes.nl
uitgesloten en de steden omdat hun aandeel daarin werd beperkt 1 ). Immers in de Ged. Staten bekleedden de steden drie plaatsen van de negen, terwijl zij in de nieuwe commissie slechts twee of hoogstens drie van de tien zouden innemen. De steden protesteerden dan ook reeds den volgenden dag, „vermits de Heeren van de Steden altoos een darde deel in de regeeringe van ' t Collegie der Heeren Gedeputeerden (die 't visiteeren van de Procuratien is aenbevolen) hebben beseten en alsoo een oud regael is, waer van deselve door overstemminge niet konnen worden berooft" 2 ). Daar bleef de zaak voorloopig bij. Begin Juni dreigden de Munstersche en Keulsche troepen Friesland binnen te vallen, waartegen de Staten militaire maatregelen troffen 3 ). De wildste geruchten liepen onder de burgerij, waaronder de beschuldiging dat de grietmannen Friesland aan den vijand hadden verkocht; een beschuldiging die door U. H U B E R zinneloos wordt geacht 4) en waarvoor dan ook geen bewijs is te vinden. Toch bewerkten deze geruchten mede, dat den 8en Juli, op aanschrijven van eenige predikanten en van den kerkeraadvanLeeuwarden,zich eenige burgers op de Stads-doelen vereenigden. Zij kozen een voorzitter en een secretaris en stelden een aantal voorstellen tot hervorming op, die zij door een commissie lieten aanbieden aan de Prinses van Oranje 5 ), de Staten en den Magistraat van Leeuwarden. Htm voorstellen betroffen vooral de verdediging van gewest en stad. Slechts enkele hadden een politieke strekking, nl. dat vier gecommitteerden uit de breede gemeente zitting zouden hebben in de Leeuwarder magistraat en dat de jonge prins reeds terstond het stadhouderschap zou aanvaarden 6 ). Het aantal burgers op de Doelen was inmiddels aangegroeid tot 200 à 300. Weldra werden hun pogingen gesteund door de predikanten. Op aanschrijven der classis Leeuwarden kwamen den 12 en Juli alle predikanten uit geheel Friesland, ten getale van 156, in Leeuwarden bijeen. Zij begaven zich in optocht naar het Landschapshuis, waar zij klaagden over de misbruiken in de regeering, speciaal over den verkoop en de cumulatie van de ambten, wederinvoering vroegen der hervormingen van 1627 en x
) O o k d i t w a s voor d e n S t a d h o u d e r nadeelig, d a a r hij d e Gedeputeerden d e r steden koos. 2 ) Res. bk. der Staten v. 1672, fol. 42 en Chhk. v. Friesl., dl. V, blz. 819, waar de aangehaalde passage echter verminkt en daardoor onverstaanbaar is afgedrukt. 3 ) Zie: W . E . VAN D A M VAN I S S E L T , De verdediging van Friesland in 1672—1673. 4 ) Spiegel van Dol. en Re f., blz. 7. 5 ) A L B E R T I N E A G N E S , weduwe v a n W I L L E M F R E D E R I K , voogdes voor h a a r r u i m 15-jarigen zoon H E N D R I K CASIMIR I I . D e n 1 2 e n N o v . 1664 h a d d e n d e S t a t e n besloten, dat de laatste op zijn twintigsten verjaardag het stadhouderschap zou aanvaarden (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 738). 6
) H O R A T I U S V I T R I N G A , Annoiatiën,
h s . , dl. I I , blz. 639.
117
Wumkes.nl
dadelijke in functie treding van H E N D R I K CASIMIR als Stadhouder 1). In navolging van Zeeland en Holland, waar W I L L E M I I I den 2 e n en 4 e n Juli tot Stadhouder was uitgeroepen, werd nu ook H E N D R I K CASIMIR II den 13 e n Juli bij statenresolutie „in de dadelycke functie ende possessie van het Stadhouderschap ende Capiteinschap Generaal deser Provincie" gesteld a ). De verdediging werd nu eveneens krachtig ter hand genomen — o.a. werd de derde man uitgeloot — zoodat, mede door het ontzet van Groningen, eind Aug. het ernstigste gevaar voor Friesland geweken was. De ontevredenheid over de misbruiken in de regeering, tijdelijk door vrees voor den vijand op den achtergrond gedrongen, laaide nu weer op. Begin September begonnen de burgers van Leeuwarden weer hun vergaderingen op de Doelen en ontboden tegen 7 Sept. gecommitteerden uit de andere Friesche steden om „te beramen eenige poincten van reformatie en redres in de vervallende Staet van regeeringe, en insonderheyt omme wederom in train te brengen de heylsame resolutie bij de Staten des Landts den 17 Aprilis 1627 gearresteert" 3 ). Deze laatste vergadering ontwierp in overleg met eenige, daartoe geautoriseerde 4 ), gecommitteerden uit den magistraat, de vroedschap en de bevelhebbers van Leeuwarden „53 articulen, voor het meerendeel, de selve van het voorsz. jaer 1627" s ). Zij stelden voor, betreffende: I.
H E T STEMRECHT:
a. de stemcedels voor de keuze van grietmannen, secretarissen en Volmachten moeten voortaan den naam bevatten van dengene, op wien zij zijn uitgebracht, b. er zal een „seker en v a s t " stemcohier worden opgemaakt. II.
DE
STATEN:
a. geen ambtenaren mogen Volmacht zijn, 1
) Beright en Verantwoordinge van de Handel der Predicanten in Friesland, desen somer voorgevallen, omtrent de saken des Lands, en der Regeeringe, gedruckt in 't jaer ons Heeren 1672, z.pl. (Knuttel, no. 10590, Tiele, no. 6501); HOR. VITR., t.a.p., dl. II, blz. 640. 2 ) Chbk. v. Friesl, dl. V, blz. 831. 3
) HOR. VITR., t.a.p., dl. II, blz.
661.
4
) Afgeparste Waarheyt, ofte nodige ende naeckte aenwijsinge: Hoe dankbaerlijk de Magistraet, enige uyt de Vroedtschap, ende alle de praesente Bevelhebbers van Leeuwaerden tracteren hare Gecommitteerden, die sy, tot het instellen en bevorderen van de Reformatoire Poincten, op den 27 sten Septembris 1672 by d' Ed. Mog. Heeren Staten van Frieslandt gearresteert, hebben genomineert ende verzocht. Ingestelt door G. Hagius. Gedruckt voor Haucke Egberts Heringa boeckverkooper, z. pi. en j . 5 ) HOR. VITR., t.a.p., blz. 661. De titel luidt: Remonstrantie en respective Poincten van Reformatie en Redres voor de Steden in Friesland, Gedruckt, voor de liefhebbers van 's Lands welvaren ende vrijheidt, z. pi. en j .
118
Wumkes.nl
b. geen Volmachten mogen tot ambten verkozen worden, c. Volmachten moeten minstens 23 jaar oud zijn, d. geen edelman mag als eigenerfde naar den Landdag worden gezonden, noch omgekeerd een eigenerfde als edelman 1 ), e. geen vader en zoon, schoonvader en schoonzoon, noch twee broers mogen tegelijk in den Landdag zitten, tenzij zij uit verschillende steden of grietenijen zijn afgevaardigd. III.
GED.
STATEN:
a. mogen zonder toestemming der Staten geen nieuwe ambten instellen of traktementen verhoogen, b. mogen geen kwijtschelding verleenen van aan 't landschap verschuldigde penningen, c. mogen geen handsluiting doen aan 't Hof, behalve voorzoover zij daartoe door de res. v. 20 Nov. 1663 gerechtigd zijn, d. geen edelman mag als eigenerfde worden toegelaten, noch omgekeerd een eigenerfde als edelman. IV. H E T H O F : Raadsheeren moeten doctor of licentiaat 2) zijn, en drie jaren „voor den selven Hove praxin ge-exerceert" hebben. V.
GRIETENIJEN,
STEDEN:
a. geen grietmannen, magistraten of secretarissen mogen ontvanger zijn, b. vacante secretarisplaatsen moeten binnen een bepaalden termijn vervuld worden, c. geen grietman of grietenij-secretaris mag vroedschap of magistraat zijn, d. grietmannen mogen voortaan niet benoemd worden door den Stadhouder en de Ged. Staten, maar door de Staten, a
) Dit artikel zou een einde maken aan het, door 't stemreglement van 1698 gesanctioneerde, gebruik dat niet-adellijke grietmannen en -oud-grietmannen uit hoofde van hun waardigheid, als edellieden naar den Landdag werden afgevaardigd. 2 ) „Honos autem iste Academicus (Licentiae gradus), Academiisquondamsummus, in ornandis iis, quos ad Remp. institutos, ad capessendam jam eam, dimittebant idoneos, vel ad justitiae, vel Medicinae Ecclesiaeve usum, Licentiates pronuntiantes, utpote quibus venia licentiaque eo testimonio et ornamento esset facta, non modo a Scholis aut studiis, sat cum laude curatis, emanendi vel egrediendi. — Nam qui in scholis aut studiis decreverunt vitam peragere omniaque plenius rimari, ac Theoriam omnem in quaque facultate absolvere, iis servabatur Doctoris honos ac titulus solis, ut docendo destinatis potius quam foro, ni hos Respubl. evocatos ab Academia ex Academicis jussisset Politicos". (L. ADAMA, Orat. in funere D. Henr. Schotani, Fran. 1605; zieW. B. S. BOELES, Frieslands Hoogeschool, dl. I, blz. 367, n. 2). Zie over dezen graad ook: W. J. A. JONCKBLOET, Gedenkboek der Hoogeschool te Groningen, 1614—1864, blz. 320 vlg. en J. E. HEERES, De wijzigingen in den regeeringsvorm van Stad en Lande, blz. 146, waar een andere verklaring wordt gegeven.
119
Wumkes.nl
e. grietmannen moeten „haer compleet getal van Assessoren en Gerechtsdienaren" houden. VI.
AMBTENAREN:
a. kerkelijke en politieke ambtenaren moeten 23 jaar oud zijn, behalve de Stadhouder, b. ambtenverkoop is verboden op straffe van inhabiliteit, infamie en verlies van de bevoegdheid testamenten of codicillen te maken of daarvan te profiteeren, c. wie een ambt gekocht heeft, mag dit, mits hij 't binnen zes maanden aangeeft, behouden en zal den koopprijs terugkrijgen, d. geen buitenlander mag een politiek of militair ambt bekleeden, tenzij hij met zijn gezin tien jaar in de provincie gewoond heeft, e. alle verbintenissen, toerbeurten en almanakken worden verboden, /. ambtenaren moeten ter plaatse wonen en mogen zonder geldige reden niet langer dan drie maanden afwezig zijn, g. geen Ged. Staat, Raad ter Admiraliteit, Rekenmeester en Monstercommissaris mag langer dan drie jaren zijn ambt waarnemen, h. een Ged. Staat mag niet binnen drie jaren na zijn ambtstermijn 't zelfde ambt weer bekleeden, de andere binnenambten niet binnen de twee jaren, de buitenambten echter mogen continueeren, i. Ged. Staten en andere ambtenaren mogen niet volstaan met de „belofte der onderhoudinghe van de Instructie, voor soo veel die tegenwoordigh in practijcke is, maar soo als de selve leydt", j . er zullen vier ordinaris Staten-Generaal zijn, de extra-ordinaris moeten worden afgeschaft, k. in geen college mogen vader en zoon, schoonvader en schoonzoon of twee broers zitten, tenzij zij uit verschillende grietenijen of steden zijn, l. bevel aan den Proc. Gen. om op straffe van ontslag, de „aengestelde proceduren tegens de Amtverkoopers ten spoedighsten te vervolgen" en tegen de overige een proces aanhangig te maken, m. niemand mag meer dan één ambt bekleeden. VII.
DE
FINANCIEN:
a. alle grietenij-, stads- en dorpsontvangers moeten jaarlijks rekenschap afleggen, b. alle molens die geen ƒ 600.— per jaar aan impost opbrengen, moeten worden afgebroken, c. alle wagen die nog geen 40 jaren bestaan hebben, moeten worden opgeheven. VIII. KRIJGSZAKEN: a. de schansen voortaan te visiteeren door de Monstercommissarissen; afschaffing van de schansmeesters, 120
Wumkes.nl
b. de monstering moet voortaan geschieden ten overstaan van den magistraat ter plaatse, c. alle vacante officiersplaatsen moeten onder dezelfde compagnie vergeven worden naar anciënniteit en verdienste, d. niemand mag meer dan één schrijverschap bekleeden; de schrijverschappen moeten door de benoemden zelf bekleed worden en zij moeten uitsterven, e. wie schade lijdt door overlast van militairen, mag dit gerechtelijk verhalen op de Gecommitteerden te velde, deze weer op den Luitenantgeneraal, enz., /. ritmeesters- en kapiteins-plaatsen moeten worden vergeven door de Staten i.pl.v. door den Stadhouder en de Ged. Staten, g. in vredestijd zullen de kolonels, luitenant-kolonels en majoors geen traktement genieten, h. kapiteins, die minder soldaten in hun compagnie hebben, dan waartoe zij verplicht zijn, zullen naar rato in h u n traktement worden gekort, i. kapiteins, die gebruik maken van passé-volants zullen ontslagen worden en inhabiel verklaard eenige andere functie te bekleeden, j . passe-volants zullen gegeeseld en gebrandmerkt worden, k. wie passe-volants aangeeft, zal daarvoor beloond worden met een vaandrigs- of sergeants-plaats, indien hij daarvoor de bekwaamheid heeft, l. alle minderjarige officieren zullen terstond ontslagen worden. IX.
BEK'RACHTIGING:
a. overtreders van deze besluiten zullen gestraft worden met het verlies van hun ambt, inhabiel- en infaam-ver klaring, b. deze besluiten zullen de facto en a dato in werking treden, c. in de procuratiën der Volmachten zal worden ingelascht, dat zij deze besluiten moeten onderhouden en niet mogen opheffen. Inderdaad komen deze artikelen sterk overeen met die van 1627, al gaan zij over 't algemeen nog verder. Opmerkelijk is het groot aantal artikelen gewijd aan krijgszaken, hetgeen verklaard wordt door den heerschenden oorlogstoestand. Den 12 en Sept. dienden de gecommitteerden der steden deze 53 punten bij de Staten in, met het verzoek ze in een statenresolutie te belichamen en kracht van wet te geven. De Landdag bleek niet compleet te zijn; de absente leden werden daarom tegen den 16 en Sept. opgeroepen. De toen voltallige Landdag benoemde twee dagen later een commissie van 16 personen om de punten te onderzoeken en gaf den 20 en Sept. aan deze commissie een instructie x ). !) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. S3S.
121
Wumkes.nl
De commissie was den 24 e n Sept. met haar arbeid gereed en deelde haar „consideratien" aan de gecommitteerden der steden mede. Over 't algemeen kon zij zich met de voorstellen vereenigen, sommige wilde zij wat verscherpen, andere wat verzachten, 't Belangrijkste wat zij voorstelde was: l e om in de stemcohieren „alle thien Jaren de Namen van de respective Eyghenaers ende Gebruyckers" te vernieuwen, 2 e „dat het Lidt van de Steden, volgens Octroy van den Jare 1635, sal hebben de vrije electie van hare Magistraten, op de voet b y Leeuwarden en Franeker gepractiseert". Of het laatste misschien een lokmiddel was, om de gecommitteerden der steden gematigder te stemmen? Twee dagen later beantwoordden deze gecommitteerden met hun „remarcques", de „consideratien" van de Statencommissie. Zij bleven bij hun voorstellen; alleen het 28 e artikel trokken zij onder invloed van een protest daartegen van A L B E R T I N E A G N E S en van een aantal „Gecommitteerden van de breede Gemeente binnen Leeuwaerden" in x). Op de bovenvermelde voorstellen der Statencommissie gingen zij niet in. Intusschen was de bevolking van Leeuwarden ongeduldig geworden, meenend dat de Staten bezig waren de zaak op de lange baan te schuiven. Den 27 e n Sept. schoolde zij samen voor het Landschapshuis. Weldra drong de menigte naar binnen en „was de voorzale van het Lantshuys van allerhande menschen soo vol gepropt, dat selfs tot aan de deure van de Raadkamer v a n Oostergoo deur drongen, kloppende somwylen op de deur, en riepen resolveert, of wy resolveeren, en 't scheelde weynig of men hadde de deur opgelopen, en haer Ed. Mog. met faictelykheden van daar ge j a a g t " 2 ). Om dit te voorkomen bekrachtigden de Staten maar de „Remonstrantie ende Remarques, met ende beneffens de consideratien van de Heeren haer Edele Mog. Gecommitteerden, voor soo veel als de selve in voorschreve Remarques niet komen te strijden" 3 ). M.a.w. niet alleen de 53 !) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 837, 860; L. SYLVIUS, Historiën onses hjds, bk. VIII, blz. 568. Het verslag der gebeurtenissen van 1672 en 1673 in laatstaangehaald werk, is niet van den schrijver zelf, maar „een ampel bericht van het selve, ons van goeder hand mede gedeelt". Het 28 e art. beoogde de benoeming van grietmannen, ritmeesters en kapiteins te ontnemen aan den Stadhouder en de Ged. Staten. a
) SYLVIUS, t.a.p., bk. V I I I , blz. 569. ) HOR. VITR., t.a.p., dl. II, blz. 664; SYLVIUS, t.a.p., bk. VIII, blz. 568; Chbk. v.
3
Friesl., dl. V, blz. 837, 862; Receuil van Reglementen, blz. 12; Verward Fneslanåt, Bijl. IV. Ze zijn ook twee maal afzonderlijk gedrukt onder den titel: Besoignes van de Reformatoire Poincten, by de Gecommitteerden uyt de Respective ende gesamentlijche Steden in Frieslandt, aen d' Edele Mogende Heeren Staten der selver Provintie overgelevert, het eene z. pi. en j . (Knuttel, no. 10584, Tiele, no. 6497), het andere: Te
122
Wumkes.nl
artikelen werden goedgekeurd, maar ook de twee voorstellen van de Statencommissie, hiervoor vermeld. Thans hadden de Staten dus onder dwang goedgekeurd, wat zij in 1627 nog vrijwillig hadden goedgevonden. Hervormingen echter, die toen niet te verwezenlijken waren, konden bezwaarlijk nu de oligarchie zooveel vaster geworteld was, op doorvoering rekenen, zooals weldra zou blijken. In art. 6 was bepaald, dat grietmannen en „andere continuele Amptdragende personen" geen Volmacht mochten zijn. Op grond daarvan moesten in vele grietenijen nieuwe Volmachten worden gekozen voor den Landdag, die tegen 14 Oct. werd bijeengeroepen. Zoodra de nieuwe Landdag bijeen was, ontstond er twist over de visitatie der procuratiën, „alsoo dit een poinct was, waar door elke partye de syne weder' in de Regeringe konde brengen" 1). De goën wilden dit laten doen volgens de xes. van 29 Maart 1672 (die bekrachtigd was door de hervorming van 27 Sept. 1672), door de commissie van tien leden; de steden daarentegen door de Ged. Staten. Ook de Stadhouder was op de aangegeven gronden (zieblz. 116 vlg.) tegen de nieuwe wijze van visitatie. De goën gingen hun gang en benoemden visitateurs, die de procuratiën van hun Volmachten controleerden 2 ). Ook kozen zij nieuwe Ged. Staten. De steden echter lieten hun procuratiën visiteeren door de oude Ged. Staten. Tevens weigerden zij nieuwe Ged. Staten te doen kiezen en namen zij geruimen tijd aan de vergaderingen der overige Volmachten geen deel. Deze twist gaf de grietmannen, die nu van den Landdag waren uitgesloten, weer moed, te meer daar zij ALBERTINE AGNES „onseeker quibus artibus" en den opperbevelhebber der Friesche troepen HANS WILLEM, BARON VAN AYLVA aan hun zijde vonden. De eerste richtte den 30en Oct. een brief aan de magistraten en vroedschappen der steden, waarin zij, overwegende „dat in plaetse van de nodige reformes, veele dingen een deformiteyt bekomen, geheel anders, als men heeft geoordeelt oorbaer te wesen", hun verzocht de commissie van hunne gecommitteerden „aendeStadt Leeuwaerden in te trecken, ende aen de Oude Heeren Volmachten te laten de vrye deliberatie so over het reformeren van de Leeuwarden, by Lambert Coumans, Boeckdrucker in de Peperstraet, in de Boeckdruckerye, z. j . (Knuttel, no. 10585). Beide zijn gelijk van inhoud, behalve dat het laatstgenoemde aan 't slot nog de resolutien van 1 Maart en 16 Mei 1662 betreffende den verkoop van ambten bevat. Van het laatstgenoemde bestaat nog een herdruk: „Te Leeuwarden, by Abraham Ferwerda, na de Copi van Lambert Coumans", waarin echter weer de ress. v. 1 Maart en 16 Mei 1662 ontbreken. !) SYLVIUS, t.a.p., bk. VIII, blz. 570. 2 ) Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 863.
123
Wumkes.nl
ingeslopen abusen, als de verdere saecken, die bevonden sullen worden te strecken tot meeste securiteyt en dienste van dien" 1). Eenige grietmannen vergaderden eerst te Heerenveen (bij het hoofdkwartier van H. W. v. AYLVA), vervolgens te Sneek, vanwaar zij den 4 e n Nov. „nae geholdene communicatie met syn Furstel. Genade de Heere Stadtholder", tegen 7 Nov. de oude Volmachten naar Sneek bijeenriepen 2 ). Dit herstelde de eendracht onder de Volmachten te Leeuwarden. Den 9 e n Nov. sloten de steden, ongeacht de brief van A L B E R T I N E A G N E S , zich bij de anderen aan, onder protest de non •praejudicando 3 ). Intusschen waren den 7 e n Nov. de grietmannen te Sneek bijeengekomen. Denzelfden dag nog zonden zij een missive aan den magistraat van Leeuwarden, waarin zij verklaarden zich te beschouwen als de wettige Volmachten „also wy voor een jaer, volgens onse procuratien, wettelyke Volmachten syn". Zij waren bereid hun vergadering naar Leeuwarden te verplaatsen en daar te beraadslagen, mits de Leeuwarder magistraat hun een veilige beraadslaging waarborgde. Deze weigerde aan dit verzoek te voldoen en ontkende de wettigheid van de vergadering te Sneek i). Eveneens wendden de grietmannen te Sneek zich tot den opperbevelhebber H. W. VAN AYLVA „ten eynde, dat U. Ed. Gestrengen niet alleene gene Ordres van voornoemde pretense Heeren Volmachten tot Leeuwarden ende henne Gedeputeerden, sal hebben te pareren en gehoorsamen; maer integendeel niemandts ende gene bevelen te obedieren, als dien hier van onsen Tafel, onsen Stadtholder ende Capiteyn Generael, of onse Gedeputeerden zijn afkomende" 5 ). VAN AYLVA gaf hieraan gehoor.
Zoo was Friesland opnieuw verdeeld, en dat terwijl de vijand nog in de Republiek stond. De grietmannen te Sneek gaven den 16 en Nov. een deductie in 't licht, waarin zij de wettigheid van hun vergadering verdedigden. Tevens vielen zij daarin de 53 artikelen aan, betoogend, dat deze onder dwang waren goedgekeurd, van onkunde getuigden, op verschillende punten
*) Afgeparste Waarheyt. 2 ) Nieuwe ende Extraordinaire Landts-dach 1672; HOR. VITR., t.a.p., dl. II, blz. 674. 3 ) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 864.
tot Sneeck,
Sneek den I V N o v e m b e r
*) t.a.p., dl. V, blz. 866, 867. 5 ) Missive van acht Particuliere Ingesetenen van Frieslandt, vergadert tot Sneeck. Geschreven aen d' Heere Hans Willem, Baron van Aylva, Collonel over een Regiment Friesche Infanterye, Sneek, den 7 Novembris 1672.
124
Wumkes.nl
onuitvoerbaar waren en dan ook door de nieuwe Volmachten in verschillende opzichten werden overtreden x ). Nu het te Leeuwarden niet kon, beraadslaagden zij te Sneek over een hervorming van de regeering. Als resultaat daarvan namen zij den 28 e n Nov. een resolutie aan, waarbij 36 punten van hervorming werden vastgesteld 2 ). Een aantal daarvan kwam overeen met de 53 artikelen, o.a.: ambtenverkoop zou voortaan verboden zijn, overtreders moesten volgens de resolutien van 1647 en 1662 binnen een bepaalden termijn door den Proc. Gen. vervolgd en door het Hof gevonnist worden. Alle verbintenissen, toerbeurten en almanakken werden verboden. Enkele der meest gehate misbruiken wilden zij dus afschaffen. In andere opzichten weken zij echter v a n de 53 artikelen af, o.a.: grietmannen, magistraten en secretarissen mochten naast hun ambt nog een tweede ambt bekleeden, maar geen ambten buiten 't gewest. De instructien van de Ged. Staten en de andere collegien zouden worden herzien. De visitatie der procuratiën zou geschieden door den Stadhouder en de Ged. Staten. Uit elke go zou een extra-ordinaris gecommitteerde worden benoemd om de landsrekeningen v a n de afgeloopen jaren na te zien. Een groot aantal met name genoemde ambten zou worden afgeschaft. De artikelen, waarbij ambtenaren v a n den Landdag en Volmachten van 't bekleeden v a n ambten werden uitgesloten, namen zij niet over. Het Hof en A L B E R T I N E A G N E S wendden pogingen t o t bemiddeling aan, die echter door de Staten t e Leeuwarden werden afgewezen 3 ). I n 't laatst van November vernamen de Staten te Leeuwarden van hun Gecommitteerden ter Generaliteit, d a t de Staten-Generaal van plan waren een commissie naar Friesland te zenden om een eind te maken aan de geschillen. Om dit te voorkomen, zonden den 30 e n Nov. zoowel de Staten als de Ged. Staten een missive aan de Staten-Generaal, waarin zij hun standpunt uiteenzetten en h u n verzochten zich niet eerder met de kwestie t e bemoeien, voor zij daarom gevraagd werden 4 ). Een bemiddelingspoging van onbekende zijde, gedateerd 5 Dec. 1672, waarin o.a. werd voorgesteld om de grietmannen „als voornaeme ende grotelycks geïnteresseerde Ingeseetenen", weer toe te laten tot den x
) Harlmgen 1672, afgedrukt in Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 865 vlg. ) Leeuwarden z. j . , afgedrukt in Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 881 vlg. 3 ) De poging van 't Hof is van 29 Nov. 1672 (Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 886). 2
ALBERTINE AGNES probeerde het twee maal, den 13™ en den 19™ Nov. Zie: Verhael
van eenige omstandigheden voorgevallen, ontrent de verschillen tusschen de Regenten der Provmtie van Frieslandt, ende de devoyren bij Hare Hoogheyt de Pnncesse Douariere van Nassau, tot bijleggmge van dien aengewent, Ter Ordonnantie van meerhooghgemelde Haar Hoogheyt. V. VAN HEYNINGEN, Z. pi. en ].; Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 880. *) „Gedruckt by Rinnert Sydtses, Leeuw. 1672", daaruit overgenomen: Chbk. v. Fnesl, dl. V, blz. 888, 892.
125
Wumkes.nl
Landdag en tot de ambulatoire ambten, maar niet tot dat van Ged. Staat, had evenmin gevolg als de vorige *). De op 9 Nov. herstelde eenheid in de Staten te Leeuwarden was niet van langen duur. Begin Dec. scheidden de steden zich opnieuw van de goën af 2 ). De laatstenwendden zich daarom den 6 e n Dec. tot de Prinses en den Stadhouder „ten eynde by deselve aen alle de Steden, die haer tot noch toe de Staetsche vergaderingen alhier hebben ontrocken, mitsgaders aen de twee absente Heeren Gedeputeerde mach werden geschreven, haer in de aenstaende weecke tot Leeuwaerden op het Lantschapshuys ende Collegie respectivelyck te vervoegen". Tevens betuigden zij hun eerbied voor „haer Hoogheyt en syne Furstelycke Doorluchtigheyt", van wie zij verwachtten, dat zij „sullen gelieven te continueren in deselve yver ende genegentheyt, b y haer, na 't exempel van de vorige Heeren Stadthouders hoogloflycker memorie, voor haer Edele Mogende hoge ende wettige vergaderinghe altoos betoont, ende mitsdien niet in gebreecke wesen, omme so veel in haer is, te dissolveren, immers volkomentlyck te abandonneren de affsonderlycke ende schadelycke vergaderingen, naest eenige tijdt tot Sneek aengestelt". In een scherp onderhoud weigerde de Prinses aan deze verzoeken te voldoen, daar dit in strijd zou zijn met de onpartijdigheid, die zij behoorde 3 te bewaren ). Den volgenden dag besloot de vroedschap van Leeuwarden, de bemiddeling van den Stadhouder te aanvaarden 4 ). Op naam van H E N D R I K CASIMIR I I verscheen den 19 en Dec. een „Contra-Notificatie", wa'arin deze klaagde „dat de Heeren,tegenwoordig alhier op het Landtschaps-huys ende Collegie respective vergaderende, niet en willen luisteren na de heilsame voorslagen aen haer gedaen, ende bestendig hebben verworpen onse ende des Provincialen Hoves van Vriesland mediatie" 5 ). Het is uit dit alles duidelijk, dat het Stadhouderlijk Hof met zijn sympathieën aan den kant van de oude Volmachten stond. Hetzelfde geldt voor H. W. VAN AYLVA, die weigerde het leger door de gecommitteerden van den Landdag te Leeuwarden te laten monsteren. Om hun positie te versterken besloten de Staten te Leeuwarden 1
) Uitgegeven z.pl. en j . , afgedrukt: Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 907.
2
) D e oorzaak v a n deze afscheiding blijkt uit de b r o n n e n niet, waarschijnlijk waren de steden meer verzoeningsgezind d a n de goën, zie beneden. 3 ) Extract uyt de Notulen ende Resolutien van de Ed. Mog. Heeren Staten van
Frieslandt, tot Leeuwarden, gedruckt by Rinnert Sydtses, ordinaris drucker der Ed. Mog. Heeren Staten van Frieslandt, 1672 (Knuttel, no. 10588); Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 908, 910, 911. 4
) „Afgeparste Waarheyt". ) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 914.
6
126
Wumkes.nl
daarom tegen 19 Dec. naast de gewone Volmachten uit elke grietenij en elke stad vier buitengewone gecommitteerden te doen kiezen, om „uit naem v a n Hare resp. Committenten te verclaren, of de jongstgearresteerde reformatoire artikelen standt sullen grijpen of niet, immers ter tijt toe bij nadere resolutie, interpretatie of verclaringe daer inne anders zij gedisponeert" x ). Uit vrees voor de grietmannen te Sneek kwam uit verscheidene grietenijen niemand en uit de steden maar een enkele ter vergadering, zoodat deze onverrichter zake moest uiteengaan 2 ). De Ged. Staten kregen bevel tegen 6 Jan. 1673 opnieuw zoowel de Volmachten, als de extraordinaris gecommitteerden bijeen te roepen 3 ). Denzelfden dag, d.i. den 2 1 e n Dec. gaven de Ged. Staten een weerlegging van de deductie der Staten te Sneek d.d. 16 Nov. in 't licht 4 ). Ook op 7 Jan. bleken nog verschillende grietenijen en steden geen volmachten en extraordinaris gecommitteerden te hebben gezonden. Daarom benoemden de Staten een commissie, die in de grietenijen en steden, waar de autoriteiten weigerachtig bleven, de verkiezing van Volmachten en extraordinaris gecommitteerden moesten doen plaats hebben 5 ). Om de eenheid te bewaren, besloten zij tevens, dat de visitatie der procuratiën zou geschieden ten overstaan van den Stadhouder, door twee Volmachten uit iedere go en drie uit de steden, allen door het lot te kiezen 6 ). Intusschen hadden de Staten-Generaal zich niet door de missives van de Staten en Ged .Staten laten weerhouden, toch een commissie te zenden. Vroegere ervaringen hadden geleerd hoe lang het kon duren voor de stijfhoofdige Friezen het met elkaar eens werden. Ook drongen de Staten te Sneek op het zenden van de commissie a a n 7 ) . Den 4 e n Jan.,kwam deze, bestaande uit drie leden, te Leeuwarden aan 8 ), presenteerde zich den 9 e n Jan. bij de Staten te Leeuwarden en den volgenden dag bij die t e Sneek 9 ). Op haar tocht naar de laatste plaats werd zij vergezeld door den 1
) Journaal van het Mindergetal, „Sabbathi, den 7 December, nae noen".
2
) HOR. VITR., t.a.p., dl. II, blz. 683.
3
) ) 6 ) 6 ) 4
Res.bk. d. Staten, 1672, fol. 396. Leeuwarden 1673 (Knuttel, no. 10977), afgedrukt: Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 916. Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 929. t.a.p., dl. V, blz. 930, 935.
') HOR. VITR., t.a.p., dl. II, blz. 694. 8
) S Y L V I U S , t . a . p . , blz. 5 7 3 . Zij b e s t o n d u i t : R . V A N M O L E N S C H O T ,
pensionaris
v a n D o r d r e c h t , U . VAN CROMMON e n J O H . E E C K . 9
) Propositie by de Gecommitteerden wegens haer Hoogh Mogende de Heeren StatenGenerael, en syn Hoogheyt de Heere Prince van Orangen, etc. Op 't Landts-huys binnen Leeuwarden den 9 en op het Raedhuys binnen Sneek den 10 January 1673 aen de Staten van Frieslandt gedaen, met de respective Resolutien by de selve daerop genomen, yeder op sijn respective dato onder de selve te sien, g e d r u c k t t o t L e e u w a r d e n , b y Schelte
Jochems, 1673, daaruit afgedrukt: Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 931; Receuil van Reglementen, blz. 65.
127
Wumkes.nl
Stadhouder „'t welcke by de Heeren Staten alhier tot Leeuwarden met groot nadenken wierden opgevat, want sijn Vorstelijke Doorluchtigheyt gerefuseert hebbende by haer Ed. Mo. te compareren, fondeerdenze daer door hunne sterke suspiciën, van dat syn Hoogheyt meer tot de Heeren tot Sneeck, als tot de Heeren Staten alhier genegen was" 1 ). De Staten te Sneek namen de bemiddeling van de commissie aan, maar die te Leeuwarden bedankten er in beleefde termen voor, met de motiveering dat het Hof de bemiddeling weldra ter hand zou nemen 2 ). Zeer hooghartig autoriseerden zij daarop den l l e n Jan. het Hof „omme aen de Heeren, tot Sneek vergadert, te notificeren, dat de conferentien van de Heeren Gecommitteerde uyt de Staten des Lants ende Hove voornoemt, over het assopieren ende inschicken van de ontstane verwyderingen, aenvang sullen nemen op naestkomende Dingsdag te negen uyren voor noen, ende dat sy als dan bequame gelegentheyt sullen konen hebben, om haer gerieven ende redenen van beswarenissen aen meer welgemelte Heeren van 't Hof als Mediateurs te representeren ende in te brengen, ten eynde daerop na behoren mach worden gelet ende voorsien" 3 ). Het Hof vond, „dat de termen in voegen aldaer gecoucheert wat aenstotelijk schenen" en „dat sij daeraf het gewenst effect van vereninge niet te gemoet sagen". Daarom gaf het de Staten in overweging „of de termen van deselve resolutie door eenige modificatie of temperament sodanig cost worden verzacht, dat het gedesidereerde oogwit daardoor mocht werden bereikt" 4 ). Daarop verzachtten de Staten hun resolutie eenigszins. Zij vonden goed „dat de Heeren van 't Hof als Mediateurs believe over te nemen de grieven ende beswaernissen der doleerende Heeren tot Sneeck, ende daer over hare consideratiën te formeeren, soo na als buyten inbreuck van de nodige reformatie geschieden, ende na sulcks ghedaen, deselve alhier ter vergaderinge uyt te brengen, ten eynde daerop finalyk b y de Staet mag worden geresolveert" 5 ). Toen echter de Staten te Sneek op deze uitnoodiging taal noch teeken gaven, verzochten den 17 e n Jan. die te Leeuwarden het Hof om zijn gedachten eens te laten gaan over de „jongst gearresteerde reformatoire poincten, ende deselve consideratiën de Staten van 't Landt ten spoedigsten overgeeven, omme daerop zoodanig gearresteerdt te worden als tot meesten dienste van den Lande bevonden sal worden te behooren" 6 ). Het Hof, dat aan de zijde van de prinses en der oude Volmachten x
) SYLVIUS, t.a.p., blz. 574. ) „Propositie" voornoemd; Chbk. v. Fnesl., dl. V, blz. 933, 936; Recueil, blz. 67. 3 ) Chbk. v. Friesl, dl. V, blz. 934; Receuil, blz. 70. 2
4
) Journaal v. h. Mindergetal, „Martis, den 14 Januari 1673 nae noen". ) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 936; Receuil, blz. 70. 6 ) Chbk. v. Friesl.. dl V, blz. 937. 6
128
Wumkes.nl
stond, gevoelde er niets voor zich in dit wespennest te steken en voldeed niet aan het verzoek. De Staten herhaalden dit daarom twee dagen later, er wanhopig aan toevoegende: „moetende haer Edele Mogende bij onverhoopte afslagh ende ontstentenisse van sulx protesteeren voor Godt, de Ingesetenen ende de posteriteit, dat zij van haer kant alles hebben gedaen en bijgebragt wat tot moderatie der voorschreeven reformatoire artikelen kan dienen" 1). Ook hierop ging het Hof niet in en zoo besloten de Staten te Leeuwarden in arren moede den 2 1 e n Jan. de vroeger afgeslagen arbitrage van het Hof te aanvaarden 2 ). Ter verklaring van deze eenigszins duistere houding der Staten diene het volgende. De Staten te Leeuwarden wilden die te Sneek niet als een wettige vergadering beschouwen. Het Hof wel. Vandaar dat de Staten te L. eerst de arbitrage van 't Hof verwierpen (blz. 125), daarna aan 't Hof de „meditatie" opdroegen, daarbij uitdrukkelijk sprekend van de „doleerende Heeren tot Sneeck" en nu eindelijk noodgedwongen op gelijken voet met die van Sneek de arbitrage van 't Hof aanvaardden. De Staten te Leeuwarden hadden dus het spel verloren. Zij hadden inmiddels ingezien, dat de hervormingen van 27 Sept. 1672 te ver waren gegaan. Toen zij nl. op 18 Jan. de verkiezing voor den gewonen Landdag uitschreven, bepaalden zij dat deze wel zou plaats hebben volgens de bij de genoemde hervormingen vastgestelde voorschriften, maar „bij provisie ende ter tijt toe, dat de reformatoire poincten nader sullen sijn gerevideert" 3 ). De commissie uit de Staten - Generaal nam echter geen genoegen met de bemiddeling van het Hof. Den 2 1 e n Jan. richtte zij een „naerder propositie" tot de Staten te Leeuwarden, waarin zij eischte, dat háár bemiddeling zou worden aanvaard. Deze eisch werd den 23 e n Jan. gesteund door de extraordinaris gecommitteerden uit Leeuwarden, die verzochten eindelijk aan de geschillen een eind te maken 4 ). Een aantal Volmachten en extraordinaris gecommitteerden uit de andere steden drong er bij de Staten op aan, de bemiddeling van de commissie uit de Staten-Generaal, den Stadhouder en het Hof te aanvaarden B). x
) Chbk. v. Friesl., d l . V , blz. 9 3 8 . ) t.a.p., dl. V, blz. 939.
2
3
) Res. bk. der S t a t e n v. 1672, fol. 407.
4
) Propositie ende respective Protestaüe voor de vier extraordinaire gecommitteerden uyt de brede gemeente der stadt Leeuwarden, L e e u w . 1673, o v e r g e n o m e n i n ' t Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 939, 943. 5 ) Resolutie van Mediatie aen de Gecommitteerde Staten uyt den Hage over de verschillen van Regeringe geresen, aldus gedaen en geresolveert op 't Landschaps-huys in de Steden-Kamer den 23 Januarij 1673. 9
129
Wumkes.nl
Zóó ver wilden de Staten te Leeuwarden niet gaan. Zij wezen den 24 e n Jan. de „naerder propositie" van de commissie uit de Staten-Generaal af, daar zij de bemiddeling van het Hof reeds hadden aanvaard 1 ). Denzelfden dag kregen zij echter een voorstel uit Sneek, om de bemiddeling op te dragen aan de commissie uit de Staten-Generaal, den Stadhouder en het Hof 2 ). Nu gaven zij eindelijk toe, zij het nog op zeer hooghartige wijze. Zij berichtten, dat zij „de resolutie van den 21 deses voor so veel wel hebben willen amplieeren, dat beneffens welgemeldten Hove de Heeren haar Hoog Mogende Gedeputeerde, mitsgaders sijne Furstelijcke Deurlugtigheyd tot deselve mediatie mede werden geadmitteert ende ingelaten" s ). Nog volgde hoogloopend getwist, vooral over de vraag of de grietmannen tot den Landdag zouden worden toegelaten i). De Volmachten en extraordinaris gecommitteerden verzochten om vooral art. 6 van de hervormingen van 1672, waarbij aan de grietmannen de toegang tot den Landdag was ontzegd, te handhaven 5 ). Het mocht echter niet baten. Den 8 e n Febr. verschenen twee publicaties van de mediateurs. Het eerste was een uitschrijving voor de verkiezing van den nieuwen Landdag, waarbij bepaald werd dat de procuratien zouden worden gevisiteerd „by syn Furstelycke Doorluchticheyt de Heere Stadtholder ende één uyt de Steden b y syn Furstelycke Doorluchticheyt te assumeren, mitsgaders by acht neutrale gequalificeerde Personen, hinc inde vier te verkiesen" 6 ). In het tweede, een reglement op de verkiezingen, werd vastgesteld, dat de grietmannen wel verkiesbaar zouden zijn 7 ). Het wekte de heftige verontwaardiging der menigte, dat de verfoeide grietmannen hun oude positie zouden hernemen 8 ). De Staten en de extraordinaris gecommitr
) Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 945, dit besluit is alleen door Oostergo onderteekend. ) Journaal v. h. Mindergetal, „Veneris die 24 January 1673, nae noen". s ) Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 947. 4 ) Extraordinaris journaal van de Ed. Mo. Heeren Staten van Vrieslant beginnende met den 18 en Jan. 1672. Deze twisten liepen van 30 Jan. tot 8 Febr. 1673. 2
5 ) VerMaringe van de oprechte Waerheyt. Wereldt, wat stucken van de Gecommitteerden
Wordt bekent gemaeckt, aen de gantsche sijn ingelevert, aen de Mediateurs binnen
Leeuwarden, op 't Hoff van den Stadthouder, gedruckt voor de Lief-hebbers der nieuwigheden, 1673. 6
) Chbk. v. FriesL, dl. V, blz. 9 5 1 . ') Poincten by sijn Furstelijcke doorluchtigh. Stadhouder, ende de vordere Heeren Mediateurs voorgeslagen tot wechneminge ende accomodatie van d'ontresene verschillen ende oneenigheden ontrent de Regeeringe van de Provintie van Frieslandt. T o t Leeuwaer-
den, by Gabriël Schuringa; Boekdrucker en verkooper, op de Kelders, bij de Brol, z.j., daaruit overgenomen in 't Chbk. v. FriesL, dl. V., blz. 954. 8
) SYLVIUS, t.a.p., blz.
576.
130
Wumkes.nl
teerden der steden protesteerden den l l e n Febr. er dan ook tegen x). Daarom liet de Stadhouder uit vrees voor nieuwe troebelen den 14en en 15 en Febr. verscheidene compagnieën troepen Leeuwarden binnenrukken „waer door de verstandichste de oogen wierden geopent en onder de burgerij geen kleine verslagentheyt en onlust is veroorsaakt" 2). De nieuwe Landdag werd den 19 en Febr. door den heer MOLENSCHOT met een rede geopend 3 ). De commissie uit de Staten-Generaal, de Stadhouder en het Hof dienden den 22 en Febr. een nieuw ontwerp Reglement reformatoir in van 105 artikelen4). Dit ontwerp viel echter bij de grietmannen in slechte aarde, daar het „in terminis weinich verschilde van de poincten reformatoir bij de Gecommitteerden uyt de Steden, voor desen ingestelt, sijnde maer hier en daer een weinich verandert en alles in betere ordere gedirigeert" 5 ). Inderdaad heeft dit ontwerp groote overeenkomst met de 53 artikelen van 27 Sept. 1672. Daarnaast vinden we er enkele bepalingen in terug uit het ontwerp der grietmannen te Sneek van 28 Nov. 1672. Het was blijkbaar een compromis tusschen deze beide hervormingspogingen. De belangrijkste afwijkingen van de 53 artikelen waren: I. H E T STEMRECHT: De stemcohieren moesten om de tien jaren worden herzien; predikanten, kerk- en armenvoogden verloren het recht van stemmen voor de door hen beheerde goederen; stemcedels mochten voor niet langer dan een jaar geldig zijn. II. D E STATEN: Grietmannen, bijzitters, magistraten en vroedschappen mochten Volmacht zijn, alle overige ambtenaren, de leveranciers van gewest en generaliteit en allen die met het pachten der belastingen te maken hadden, werden daarvan uitgesloten; Volmachten moesten 20 jaar oud zijn, een stemdragende zathe lands bezitten, of in de steden gequalificeerd zijn volgens de reglementen van elke stad en moesten, zoo zij tot een ambt werden verkozen en dit aanvaardden, hun mandaat neerleggen; de procuratiën zouden gevisiteerd worden door den Stadhouder en de Ged. Staten. III. GRIETENIJEN: De grietmannen zouden evenals de ritmeesters en de kapiteins benoemd worden door den Stadhouder en de Ged. Staten; zij mochten geen omslag maken in een dorp of hun grietenij zonder toestemming van twee daartoe gekozen volmachten uit ieder dorp. 1
) Chbk. v, Friesl., dl. V, blz. 955.
2
) HOR. VITR., t.a.p., dl. II, blz. 702.
3
) Receuü van Reglementen, blz. 71, 75, ook afzonderlijk uitgegeven (Knuttel, n°. 10980, Tiele, n°. 6985). 4 ) t.a.p., blz. 98 vlg. Ook afzonderlijk uitgegeven (Knuttel, n°. 10981, Tiele n°. 6987). Het ontbreekt in het Chbk. v. Fnesl. 6
) HOR. VITR., t.a.p., dl. II, blz. 705.
131
Wumkes.nl
IV. AMBTENAREN: Niet alleen de verkoop, maar ook de overdracht van ambten en schrijverschappen zou voortaan verboden zijn. Wel werden dus de grietmannen weer tot den Landdag toegelaten, maar het bekleeden van meer dan één ambt bleef verboden. Dit was echter het punt „waer over alle de differenten ontresen waren, ende alleen meer importerende als de rest" 1 ), zoodat de grietmannen dit reglement niet wilden aanvaarden. De commissie u i t de Staten-Generaal heeft nog eenigen tijd getracht het ontwerp aangenomen te krijgen, maar toen dit niet gelukken wou, is zij den 2011 Maart onverrichter zake vertrokken 2 ). Vijf dagen daarna besloten de Staten „om de Gemeente in slaep te wiegen" 3 ), „de nog openstaende en differentiale poincten reformatoir te stellen ter decisie ende uytspraeck" v a n een commissie 4 ). De commissie deed n a eenige dagen een uitspraak, die door de Staten werd goedgekeurd. H e t is het Reglement reformatoir van 15 Maart 1673 5 ), het vierde binnen zeven maanden. Dit bevat 97 artikelen en komt in hoofdzaak met d a t van 22 Febr. overeen. Om de grietmannen er voor t e winnen, bepaalde het, d a t deze „alle Ampten soo binnen als buyten de Provintie sullen mogen bedienen als voor desen, exemt het Gedeputeerde Staetschap". De laatste uitzondering maakte echter, dat slechts Westergo en de steden het onderteekenden. Oostergo en Zevenwouden verklaarden den 16 e n Maart, d a t zij zich wel met het reglement konden vereenigen, maar bezwaar hadden tegen art. 23, waarbij aan de grietmannen het ambt v a n Ged. Staat werd ontzegd 6 ). Tegen deze verklaring protesteerden den 4 e n April de steden uit naam van den Stadhouder, daar de Staten bij de resolutie van 7 Maart de beslissing van de toen benoemde commissie bindend hadden verklaard 7 ). Den volgenden dag besloten de steden h e t Reglement Reformatoir te doen drukken. Hetgeen geschied is, „doch wat exie. daarop sal volgen, moet de tijdt leeren" 8 ). De tijd heeft geleerd, dat er van de heele hervorming niets is gekomen. De misbruiken waren weldra grooter dan ooit. Den 20 e n Juli 1677 klaagde het Hof: „den Koophandel der Officien gaet als-noch even seer in swangh 1
) Afgeparste
2
) SYLVIUS,
3
waerheyt. t.a.p.,
*) Chbk. v. Friesl., 5
blz.
578.
) H O R . V I T R . , t . a . p . , dl. I I , blz. 706.
dl. V „ blz. 957.
) t.a.p., dl. V, blz. 959 vlg.; Receuil van Reglementen, blz. 77 vlg.; Verward Fries-
landt, Bijl. IV; D E BLECOURT en JAPIKSE, Klein Plakkaatboek, blz. 296 vlg.; ook
afzonderlijk gedrukt. Leeuw. 1673. 6
) Chbk. v. Friesl, dl. V., blz. 9 7 1 . ') t.a.p., d l . V, blz. 976.
8
) H O R . V I T R . , t . a . p . , dl. I I , blz. 715.
132
Wumkes.nl
onder schijn van Schrijverschappen, de welcke bij de Pretendenten met groot geit moeten gekocht en ghelevert worden ter dispositie van die Heeren op wiens tour de vacante Officien zijn staende, ende ter dier occasie de naem-van Banck-gelt bekomen hebben; De Collatie van Militaire Officien op Kinderen is noyt soo menighvuldigh ghepractiseert als tegenwoordigh " 1). In 't begin van 1678 uitte zich de ontevredenheid dan ook weer. „Edel-lieden, Eygen-Erfden, ende andere wel-meenende en gequalificeerde Ingesetenen" van Friesland wendden zich met een remonstrantie tot de Staten-Generaal en den Prins van Oranje. Zij klaagden dat het Reglement-Reformatoir van 1673 „in vele deelen, ende wel de meest essentieelste wort tegengegaen ende gecontravenieert" en verzochten dat opnieuw een commissie uit de Staten-Generaal naar Friesland mocht komen om met den Stadhouder en het Hof „de vervallene Staet te reformeren, (soo verre by nader ondersoeck buyten het voorschrevene Reglement ende Ordonnantie noodigh ghevonden mochten worden) ende te beramen een vasten voet ende wet, soodanigh als naer de jeghenwoordige constitutie van tijdt applicabel, ende in het toekomende noodich bevonden sal worden" 2 ). De Staten-Generaal besloten den 4 e n Febr. een copie van de remonstrantie aan de Staten van Friesland te zenden en dezen in een missive te verzoeken „dat deselve naer hare bekende wysheydt ende voorsichtigheyt, de saecken daer henen willen doen beleyden, dat het voorschreven reglement geobserveert ende naer gekomen moge werden" 3 ). Een deel der remonstranten wendde zich den 7 e n Febr., onder overlegging van hun remonstrantie en de door de Staten-Generaal daarop *) Missive Geschreven by de Heeren van den Hove Provinciaal, aan de Heeren Gedeputeerde Staten van Vrieslandt, 's Gravenhage, 1678 (Knuttel, n°. 11630). Van dit pamflet bestaan drie uitgaven, die slechts in onderteekening verschillen. De eerste is onderteekend: „De Staten 's Hoffs van Frieslandt", in de tweede zijn de woorden „De Staten" overgeplakt met de woorden „De Raden", de derde eindelijk heeft als onderteekening: „De Raden 's Hoffs van Frieslandt". 2 ) Remonstrantie van Edelen; Eygen-er†den, en andere welmeenende Ingesetenen in de Provincie van Vrieslandt ingegeven, aen haer Hoogh Mogende de Heeren Staten Generael der Vereenighde Nederlanden, ende Syn Hooghheyt den Heere Prince van Orange, z. pi. en j . , blz. 3 vlg. (Knuttel, n°. 11630); Resolutien ende Missiven van de Edele Mogende Heeren Staten van Frieslandt, ende d'Heeren der selver Gedeputeerden, ter occasie van seeckere Remonstrantie overgegeven aen Haer Ho. Mo. de Staten Generael der Vereenighde Nederlanden, Leeuw. 1678, (Knuttel, n°. 11629; Petit, n°. 4435). In 't laatste pamflet ontbreken de namen van zeven der onderteekenaars vermeld in 't eerste, overigens is het vrijwel aan 't eerste gelijk. Naar 't laatste is de afdruk in 't Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 1128. 3 ) Remonstrantie voornoemd, blz. 7; Resolutien voornoemd, blz. 7; Chbk. v. Friesl., dl. V., blz. 1128.
133
Wumkes.nl
genomen resolutie, tot de Ged. Staten, verzoekende te mogen vernemen „of niet U. Ed. Mog. intentie ende meeninge is, haer (gelyck wy verhoopen) na de meergedachte Fondamentele en geratificeerde Reglementen des Landts punctuelyck te reguleren, ten eynde wy onder-geschrevene Pretendenten, ingevolge van dien, als Volmachten ten aenstaenden Landtsdach in het Quartier van Westergoo, mogen weten waer na Ons sullen hebben te gedragen" 1). Eveneens wendden zij zich tot A L B E R T I N E AGNES met een schrijven, waarin zij mededeelden, dat zij zich bij de Staten-Generaal en den Prins van Oranje hadden vervoegd en dat deze aan de Staten van Friesland hadden verzocht „de saken daer heen te willen doen beleyden, dat het voorsz. Reglement ofte Ordonnantie Reformatoir jongst gemaeckt, magh werden geobserveert en naerghekomen". Zij verzochten nu van Hare Hoogheit steun voor hun poging a ). Denzelfden dag nog besloten de Ged. Staten, overwegende „dat 't voorstaende geschrifte ende de gedachte remonstrantie syn vervult met gansch onware positien, ende notoir valsche praesuppoosten" en „dat de Subscribenten van 't voorschreeven geschrifte ende annexe remonstrantie, voor soo veel in haer is, hebben getracht, de privilegiën, hoogheyt en souverainiteyt aen de wettige Overheydt te onttrekken, ende in de essentieelste deelen aen een ander macht over te brengen, oock aen deselve macht te defereren een legislative authoriteyt, om voor 't toekomende te beramen fondamentele wetten van regeringe", drie der voornaamste onderteekenaars 3) gevangen te nemen benevens de overbrengers van 't verzoek. De Proc. Gen. kreeg opdracht de gearresteerden te vervolgen „als Perturbateurs van de gemene ruste ende Vertreders van de rechten, hoogheyt en souverainiteyt van de Provintie" á ). Dit besluit werd den 14 e n Febr. door de Staten goedgekeurd, die tevens besloten „een geraisonneerde missive in serieuse termes" aan de StatenGeneraal te zenden en de onderteekenaars van de remonstrantie aan de Staten-Generaal, voor zoover deze ambten bekleedden, daarin te schorsen en van den Landdag uit te sluiten, tot zij hun verontschuldiging aan de x
) Remonstrantie voornoemd,blz. 10; Resolutien voornoemd, blz. 8; Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 1127. In de beide laatste ontbreken weer de namen van twee der onderteekenaars. 2
) Propositie
en Versoeck aan hare Hoogheyt
M e-V rouw de Prmcesse
Douariere
de Nassau, by de Edelen ende Eygen-Erfden in Vrieslandt. Gedaen den 7 February 1678. In 's Gravenhage, in het jaer 1678, (Knuttel, n°. 11630.) 3
) NL:
VAN
OENE
VAN
GROVESTINS,
DUCO
MARTENA
VAN
BURMANIA
CAMSTRA.
4
) Resolutien
voornoemd, blz. 10; Chbk. v. Fnesl.,
134
Wumkes.nl
dl. V, blz. 1128.
en
HOMME
regeering zouden hebben aangeboden. Denzelfden dag nog zonden de Staten die scherpe missive aan de Staten-Generaal, evenals den volgenden dag aan de Staten van Holland 1 ). Zij beklaagden zich daarin dat de Staten Generaal remonstranties van particulieren tegen hun overheid in ontvangst namen, daar de zaak waar 't om ging „puyr Domestijck" was en er „noyt diergelijcke harmonye ende goede intelligentie onder (de Staten) is geweest zedert dat de Wapenen voor de Vryheydt zijn ge voert". De drie heeren, waarvan de arrestatie was bevolen, benevens EDSART VAN BURMANIA wendden zich opnieuw tot de Staten-Generaal. Zij deelden mede dat „sy Supplianten de voorsz. apprehensie ter naeuwer noot ontkomen" waren en dat hun tegenstanders die hen nu beschuldigden van 't crimen laesae majestatis, in 1672, vergaderd te Sneek, de inmenging van de Staten-Generaal „seer goedt ende seer necessair hebben erkent". Ten slotte verzochten zij „dat U Hoogh Mog. de goetheydt willen hebben, van de Supplianten op de beste en bequaemste wyse aen 't effect van 't voorsz. Reglement reformatoir te verhelpen, ende met eenen te besorgen, d a t de voorsz. Proceduren tegens de Supplianten ende haer Mede-geinteresseerden ge-entameert, opgeheven mogen worden" 2 ). De Staten-Generaal resolveerden den 3 e n Maart de zaak te stellen „in handen van de Heeren VAN HEUCKELOM, WERCKENDAM, Raedt-Pension-
naris F A G E L , O D I J C K , R E N S W O U D E , BOOTSMA, COEVERDEN, NYENOORT om te visiteren, examineren, de Retroacta nae te sien, ende van alles rapport te doen" 3 ). Daarop zonden den 23 e n Maart de Staten van Friesland een nieuwe missive aan h u n Gecommitteerden ter Generaliteit, waarin zij hun verwondering er over te kennen gaven, dat de Staten-Generaal zich met de kwestie bemoeiden. Zij merkten op „dat het praetens reglement noyt bij ons gearresteert ende verteyckent i s " en gelastten hun Gecommitteerden te eischen dat „de resolutien op de bewuste iterative
1
) Resolutien voornoemd, blz. 13 vlg.; Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 1130 vlg.; Resolutie van de Edele Mogende H.H. Staten van de Provincie van Vrieslandt, over de Remonstrantie van eenighe Dolianceers in Vrieslandt, by haer Hoogh Mog. ingegeven, mitsgaders twee resp. missiven van deselve Provincie soo aen haer Hoogh Mog. als de H.H. Staten van Hollandt. In 't jaer MDCLXXVIII. 2 ) Naedere Remonstrantie van Edelen, Eygen-Erfden, ende andere wel-meenende Ingezetenen in de Provincie van Vrieslandt, overgegeven aen haer Hoogh Mog. de Heeren Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden; mitsgaders de resolutie van hooghgemelte haer Hoogh Mog. op de vooren-staende Remonstrantie genomen, (Knuttel, n°. 11630). Van dit pamflet bestaan twee drukken, het eene „In 's Gravenhage, by Jacobus Scheltus, 's Landts Drucker, Anno 1678", het andere „In 's Gravenhage, by Jacobus Scheltus, woonende op het Binnen Hoff, Anno 1678". 3 ) Naedere Remonstrantie voornoemd, blz. 8.
135
Wumkes.nl
remonstrantien, by haer Hoog Mogende genomen, met ten eersten geroieerd ende uit derselve notulen moogen worden gelicht" x ). Den 8 e n April beantwoordden de Staten van Holland het schrijven der Staten van Friesland d.d. 14 Febr. Zij betoogden, dat zij „voor een vast en inebranlabel fundament houden en stellen, dat aen de Heeren Staten van de respective Provintien, competeert en behoort een volkomen en plenaire Souverainiteyt". Daar echter het Reglement Reformatoir door bemiddeling van de Staten-Generaal was tot stand gekomen, achtten zij het gerechtvaardigd dat deze klachten over de handhaving van dit reglement in ontvangst namen 2 ). Het geschil had toch ten gevolge dat de Ged. Staten den 13 e n April, ten aanzien van de militaire ambten, besloten: „dat de provisioneele waernemeren ende bedienaers der ampten van minderjarige ende onbequaeme als voeren sullen trecken ende genieten het gerechte halve tractement, staende op de charges van de origineelyck gedesigneerden". Verder „omme de groote opspraek, die 'er van binnen ende van buyten hier over valt, moge werden geweert, soo sullen die charges, dewelke door minderjarige ende onbequaeme met geen capable ende crygs-ervaren Persoonen noch syn voorsien, vervult ende bestelt worden met soodane bequame Personen" 8 ). De Staten-Generaal beantwoordden den 20 e n April de missive der Staten v. Friesland d.d. 14 Febr. Ook zij wezen er op dat in 1672 hun bemiddeling was ingeroepen en tevens dat hun bemiddelaars toen, de klagers van nu door „stercke en aenhoudende effecten", hadden bewogen hun bemiddeling te aanvaarden. Daarom voelde de Staten-Gen. zich niet alleen gerechtigd, maar zelfs verplicht voor de klagers in de bres te springen, daar zij anders niet „konnen ontgaen de blame van haer wel tot het aennemen van onse mediatie, ende vervolgens van het voorsz. Reglement te hebben geastringeert, maar nu haar t'enemaal te destitueren van het meyntien van dien". Tevens verzochten zij de Staten om de vervolging der klagers te staken 4 ). De Staten van Friesland besloten daarop bij hun resolutie van 14 Febr. „als noch te persisteeren" 5 ). In Juli kwam aan de Staten ter oore, dat opnieuw „seekere nadere seditieuse acten" werden geteekend en ter onderteekening aangeboden. *) Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 1136. 2
) Copia missive
van haer Ed. Groot Mog.
aen de Heeren
Staten
van
Frislandt.
Geschreeven in den Hage den 8 April 1678. 3
) Chbk. v. Friesl, dl. V., blz. 1138. ) Copia missieve van haer Hoog. Mog. de Staten Generael aen de Heeren
4
Staten van Frieslandt geschreven, in den Hage den 20 April 1678. 5
) Chbk. v. Friesl,
dl. V, blz. 1139.
136
Wumkes.nl
Gedeputeerde
Zij verboden dit den 20 e n Juli op een boete van „vijftig gouden Friesse ryders" x ). E n daarmee was de zaak voorloopig uit. Met de StatenGeneraal rezen twisten over het afdanken van troepen, die de kwestie der remonstranten dp den achtergrond deden geraken. Het hier geschetste incident is leerzaam als illustratie van de staatsrechtelijke verhoudingen in dien tijd. De Staten stelden zich op het standpunt, dat aan hen de souvereiniteit over Friesland behoorde en dat de Staten-Generaal („een ander macht") niets met de interne zaken van 't gewest te maken hadden, daar deze „puyr Domestijck" waren. Dit standpunt werd door de Staten-Generaal niet betwist, die hun bemiddeling verdedigden met een beroep op de verantwoordelijkheid die het, door hun toedoen tot stand gekomen reglement-reformatoir van 1673 hun oplei. Wanneer we de gebeurtenissen van 1672—1678 overzien, blijkt er van een volksbeweging nog geen sprake te zijn. De predikanten namen, bewogen door vrees voor den vijand en afkeer van de oligarchische misbruiken, het initiatief. Weldra werd dit door de burgerij en de regeeringen der steden overgenomen. De ontevreden menigte vormde daarbij den dreigenden achtergrond. Slechts éénmaal trad zij op, nl. den 27 e n Sept., toen zij de Staten dwong de voorgestelde hervormingen aan te nemen. Deze hervormingen beoogden nog geen democratie in den huidigen zin, maar afschaffing van de oligarchie en daardoor herstel van wat men voor den aiouden regeeringsvorm hield. Daarna begonnen echter pas de moeilijkheden. De grondslag van het staatsbestuur, het stemrecht, was onveranderd gelaten. Een groot deel der stemmen bleef dus in handen der grietmannen. Er moest nu een nieuwe Landdag worden gekozen, waarvan uitgesloten waren de ambtenaren (d.i. in hoofdzaak de grietmannen), personen beneden 23 jaar en familieleden, terwijl ook geen edelman voor eigenerfde noch omgekeerd mocht worden gekozen. Dus de helft van de Volmachten voor de goën moest edelman zijn en tevens aan de gestelde voorwaarden voldoen. Dit was in Friesland, met zijn betrekkelijk gering getal edelen, onmogelijk. Eenige grietmannen ontdeden zich snel van hun grietenij ten bate van een familielid en keerden in den nieuwen Landdag terug. Hoe het in de overige grietenijen gesteld was kunnen wij, daar de samenstelling van den nieuwen Landdag onbekend is, niet nagaan. Maar aan de gestelde eischen kan de nieuwe Landdag niet hebben voldaan. (Zie de Deductie der Staten te Sneek). Toen dan ook de uitgesloten grietmannen hun macht trachtten te herwinnen, was hun positie van den aanvang af sterk. Zij hadden de !) t.a.p., dl. V, blz. 1142.
137
Wumkes.nl
fundamenteele wetten op hun zijde. Ook het Stadhouderlijk Hof en het Hof van Friesland waren op hun hand, evenals een deel der steden (althans Sneek). De bevolking hield zich rustig, verdeeld als zij was tusschen sympathie voor den Stadhouder en antipathie tegen de grietmannen. De oude machthebbers overwonnen, wisten hun tegenstanders uit de regeering te verdrijven en de hervormingen tot een doode letter te maken. Nog eens trachtten hun tegenstanders in 1678 de hervormingen te doen herleven en toen ook dat mislukte was de macht der grietmannen voor meer dan een halve eeuw weer verzekerd. § 6.
H E T DOELISTENOPROER VAN
1748.
Zoo hadden dus de gebeurtenissen van 1672 weer geen hervorming , gebracht van het staatsbestuur in Friesland. Onverminderd bleven de ; oligarchische misbruiken voortwoekeren tot verbeten woede van de zich | gedupeerd gevoelende bevolking. Daarnaast openbaarde zich in Friesland ook een nieuwe geest. Wel is het oogmerk der beweging van 1748 nog hoofdzakelijk herstel van wat men den aiouden regeeringsvorm achtte, maar tevens wil een grooter aantal burgers deel aan en toezicht op het bestuur. Dit bracht mee, dat het oude stemrecht, ontaard als het was, niet meer zorgvuldig werd ontzien, hoewel men er evenmin radikaal mee brak. Toen dan ook de Oostenrijksche successieoorlog weer vijandelijke legers binnen de landsgrenzen bracht en weer een Oranje uitredding moest brengen, ontwaakte ook in Friesland de oude vrijheids1 zucht. Verscherpt werd het conflict door den zeer slechten economischen j en financieelen toestand, die daarom eerst zal worden geschetst. a.
D E TOESTAND.
De loop van Frieslands bevolking in de eerste helft der 18e eeuw blijkt uit drie volkstellingen, nl. van 1714, 1744 en 1748 1). 1
) Zie voor de volkstellingen van 1714 en 1744, R. A. Leeuw. S. 136 en S. 14. De gegevens der volkstellingvan 1748 vindt men in het stedelijk archief te Leeuwarden, SINGELS' Inventaris, n°. 365a, en in de Bibl. v. h. Friesch Gen., Afd. Hss., n°. I a 22. De volkstellingen van 1714 en 1744 bevatten ook een opgave van het aantal gealimenteerden ( = bedeelden), die van 1748 niet. De laatste is afgedrukt in: Verward Frieslandt, blz. 75 vlg. en in de Nederlandsche Jaerboeken, 1749, blz. 514 vlg. Deze afdrukken verschillen met de origineelen alleen voor Hindeloopen, waarvoor zij opgeven 1915 inwoners, terwijl het moet zijn 1911. In de Tegenwoordige Staat, dl. IV, blz. 118 vinden we nog de opgave der bevolking van Friesland in 1748 zonder de gealimenteerden. Hierbij doet zich echter een moeilijkheid voor. In vier grietenijen
138
Wumkes.nl
KWARTIEREN
Oostergo Westergo Zevenwouden Steden
AANTAL INWONERS
in 1714
in 1744
in 1748
31.985 30.961 22.661 43.647
38.375 30.428 25.524 40.804
37.225 30.001 25.319 42.646
129.254
135.131
135.191
WAARONDER GEALIMENTEERDEN
Oostergo Westergo Zevenwouden Steden
3363 2640 2433 6111
2596 2230 1540 4749
2916 3779 1072 7764
14847
11115
15531
We zien hieruit, dat de bevolking als geheel vermeerdert. De toeneming is echter zeer gering, van 1714 tot 1744 bedraagt zij 5879, dat is 196 per jaar of 1,5 per duizend inwoners per jaar 1 ). Met deze toeneming gaat een belangrijke daling van het aantal gealimenteerden gepaard. We mogen daarom aannemen, dat, behoudens geeft de Tegenw. Staat voor de bevolging zónder gealimenteerden een grooter getal dan Verward Frieslandt of de Ned. Jaarb. doen mét deze, n.L: Leeuwarderadeel Dantumadeel Schoterland W. Stellingwerf
zonder gealim. 3143 2934 3867 3815 13759
met gealim. 3089 2802 3677 3390 12958
Hier schuilt een fout, die bij gebrek aan nadere gegevens niet is te verbeteren. De volkstelling van 1748, met name de opgave in de Teg. Staat, moet dus onder voorbehoud gebruikt worden. Ook uit 1672 bezitten we bevolkingscijfers, opgemaakt volgens res. der Ged. Staten van 18 Jan. 1672 (Landdagsstukken van 23 Mei 1689, n°. 13). Ze zijn helaas niet volledig, zoodat een zuivere vergelijking niet mogelijk is. Voor zoover vergelijkbaar, zijn ze meestal hooger dan die van 1714. *) Van 1899 tot 1930 groeide de bevolking van Nederland aan, van 5.104.137 tot 7.935.565 (Statistisch Zakboek 1933, blz. 1). Dat is een toeneming in 31 jaren van 2.831.428 of bijna 18 per duizend inwoners per jaar.
139
Wumkes.nl
mogelijke schommelingen, de jaren van 1714 tot 1744 over 't geheel voor Friesland niet ongunstig zijn geweest x ). Veel slechter wordt de toestand van 1744 tot 1748. De bevolking neemt in die vier jaren met slechts 57 toe, terwijl het aantal gealimenteerden buitengewoon vermeerdert en zelfs dat van 1714 overtreft 2 ). De veepest zal hiervan de oorzaak zijn geweest. Binnen de kwartieren is de loop der bevolking zeer verschillend. Van 1714 tot 1744 blijken alleen Oostergo en Zevenwouden te zijn vooruitgegaan. De steden gingen met bijna 3000 inwoners achteruit en Westergo met ruim 500. In de daarop volgende vier jaren gaat het platteland achteruit in bevolking, de steden daarentegen vooruit. De Oostenrijksche Successieoorlog mag men hierbij wel buiten beschouwing laten. Van de plattelandskwartieren geeft Westergo het ongunstigste beeld, onophoudelijk daalt de bevolking, terwijl het aantal gealimenteerden van 1744 tot 1748 zeer toeneemt. Het gunstigst is de toestand in Zevenwouden, de bevolking vermeerdert, het aantal gealimenteerden neemt af, zelfs van 1744 op 1748. Als wezenlijke oorzaak van den achteruitgang noemde ik de veepest. De verliezen daardoor geleden waren niet gering. Deze ziekte begon in Nov. 1744 en heeft met tusschenpoozen geduurd tot 1765. Van Nov. 1744 tot Juli 1745 stierven er aan 58.539 koeien, 19.196 rieren ( = vaarzen), 22.991 hokkelingen ( = eenjarige kalveren) en 22.599 kalveren, samen 123.325 stuks vee 3 ). Het geldelijk verlies daardoor geleden wordt geschat op / 2.857.707 4 ). Den l e n Sept. 1745 was 't getal gestorven beesten gestegen tot 64.596 koeien, 20.248 rieren en 24.753 hokkelingen 5 ). Y P E V stelt dat van elf door de ziekte aangetaste beesten er negen stierven, dat is dus ruim 8 0 % 6 ). De Landdagsstukken van die jaren bevatten lange lijsten van gestorven vee, soms met opgave van 't aantal overgebleven beesten. Daarnaar te oordeelen lijkt een schatting van 80% sterfte niet overdreven. Dat dit voor het overwegend
J
) Waarbij we echter niet uit het oog mogen verliezen, dat 1714, het eerste jaar na den Spaanschen successieoorlog, een zeer ongunstig jaar zal zijn geweest (vgl. het meegedeelde over de volkstelling van 1672 op bl. 138 n. 1). 2 ) Vgl. echter wat ik schreef over de betrouwbaarheid der cijfers van 1748 (blz. 138 nt. 1). 3
) N . Y P E Y , Verhandeling
over den uitvoer van 't hooi, blz. 5.
4
) t.a.p., blz. 11, nt. c. 6 ) Landdagsstukken van 7 Febr. 1746, no. 26. Van Oct. 1747 tot 14 April 1748 stierven nog 22.923 stuks vee (Landdagsstukken van 12 Mei 1748, no. 13). 6 ) t.a.p., blz. 5.
140
Wumkes.nl
agrarische Friesland 1) een zware slag beteekende, spreekt van zelf. Frieslands quote in de generaliteitslasten bedroeg sinds 1616 ruim 11,5 %, nl. / 11 — 1 3 — 4 van elke / 100.—. Alleen Holland betaalde meer, nl. / 58 — 6 — 3 van elke / 100.—. Friesland vond dat het naar verhouding te veel betaalde. Y P E V berekende, naar de inkomsten der verschillende gewesten, dat Frieslands quote / 2.— per / 100.— te hoog was en behoorde te zijn / 9 — 17 — 3 2 ). Telkens protesteerden de Staten tegen hun quote s ), zonder resultaat natuurlijk. Welke provincie gevoelde zich niet te zwaar belast? Omgekeerd zonden de Staten-Generaal herhaaldelijk commissies om Friesland tot ruimer betaling aan te sporen, zooals bijv. in Maart 1748, maar met even weinig resultaat, 't Gevolg was dat Friesland met zijn quote erg ten achter geraakte. Volgens mededeeling van de Staten-Generaal was Frieslands achterstand gestegen van 1740 tot ultimo December 1747: Op de petitien (tot Nov. 1747) tot / 3.027.389 — 2 — 7 Op de fortificatiegelden tot / 1.260.532 — 10 —-11 Op de interesten van de kapitalen tot subsidie v. d. Barrière tot / 29.212— 6 — 4 Op de Generaliteitsrenten en interesten tot . . / 4.115.525— : — 8 4
)
Samen
. .
/ 8.432.658 — 19 — 14
Zelf berekenden de Staten op 1 Mei 1747 hun achterstand op de petitiën „met bijvoeginge der petitien daar na ingekomen" op / 4.922.592 — 19 — 7 5 ). Geen wonder dat Friesland op zijn begrooting jaarlijks een tekort had. In 1741 bedroegen de: Uitgaven Inkomsten
/ 2.538.958 — 2 — / 2.530.714 — 16 — 2
Tekort 6)
/
8.243 — 5 — 14.
1
) „daar integendeel van de voor en tegenspoet van den Landman in Vriesland eeniglijk afhangt het wel en kwalijk vaaren van alle, alsoo buiten dat geen resources bij ons gevonden worden om van te bestaan" (Schrijven van de Staten van Friesland aan de Staten Generaal d.d. 11 Sept. 1748, Res. bk. fol. 217). 2 ) N. YPEY, Verh. over de quotae. Zie ook de gedrukte deductien der Staten van Friesland aan de Staten-Generaal van 1770 en 1782, de eerste z.pl. en j . , de tweede Leeuw. 1782. Ze komen in hoofdzaak met elkaar overeen. In 1792 is inderdaad Frieslands quote teruggebracht op 9,5 %. Zie J. C. VAN DEN BERG, Friesland'S belastingen vn de vorige eeuw, blz. 364 vlg. 3 ) 15 Maart 1730, 26 Maart 1745, 22 Maart 1748 (Secreet Resolutieboek, dl. II, fol. 232, 280, 387). 4 ) Landdagsstukken van 5 Febr. 1748, no. 14 B. 5 ) Landdagsstukken van 5 Febr. 1748, no. 28. 6 ) Balance voor den jare 1741 (Bibl. v. h. Friesch Gen., Afd. Hss., lc 16.).
141
Wumkes.nl
In 1748 was dit: Uitgaven Inkomsten
/ 3.744.510 — 15 — 5 / 2.496.178 — 12 — 6
Tekort *)
/ 1.248.332 — 3 — 9,
d.i. ruim de helft der inkomsten. Voor het jaar dat begon met 1 Mei 1748 werd het tekort begroot op / 2.000.000 2 ). De staatsschuld steeg daardoor voortdurend. In 1741 bedroeg deze aan losrenten / 23.259.840, waarvoor een jaarlijksche rente verschuldigd was van / 539.328 — 3 — 3 ). In 1748 was de schuld gestegen tot / 27.496.897, met een jaarlijkschen rentelast van / 626.559 — 18— 4 ). Daarboven kwamen nog de lijfrenten en de achterstand in de quoten. JOHAN VEGELIN VAN CLAERBERGEN berekende in 1748 het gewestelijk vermogen op / 50 à / 60 millioen, aldus: Gronden gecalculeert naar 't reëel 5) Obligatiën Allerhand losse goederen bij ruwe schatting Lijfrenten 6
)
Samen
. . .
. .
/ 40 à / 50 mill. / 7 / 1,5 / 1,5 /
50 à 60 mill.
Is deze berekening juist, dan zou de staatsschuld bijna of ruim de helft van het provinciaal vermogen hebben bedragen, waarbij nog de achterstand op de quoten en de lijfrenten komt 7 ). De obligatiën van !) t.a.p. 2 ) Landdagsstukken van 5 Febr. 1748, no. 26. 3 ) Balance voor den jare 1741. á ) Besoigne over de Finantien gehouden 8 September et seqq. 1748 en gerapporteerd aan de Staten van Vriesland den 17 Sept. 1749 (Bibl. v. h. Friesch Gen., Afd. Hss., Ie 16). 5 ) Zie hiervoor blz. 51. 6 ) Sunt bonae leges Fnsiis, Hs., blz. 35. ') In 1931 bedroeg het vermogen in Nederland ƒ 14300 millioen. De schulden waren in dat jaar: Geconsolideerde staatsschuld ƒ2.387.798.000 Provinciale schulden / 240.419.000 Gemeentelijke schulden ƒ2.319.456.000 Samen
ƒ 4.947.673.000
d.i. iets meer dan J van het vermogen {Statistisch zakboek, 1933, blz. 66, 159, 161).
142
Wumkes.nl
de staatsschuld stonden dan ook omstreeks 1748 op 50 à 6 0 % 1). Door dit alles drukten de belastingen zwaar op Friesland. Y P E Y berekende ruwweg dat van elke honderd gulden, besteed aan levensen genotmiddelen, vijftien gulden aan belasting werd betaald 2 ). Eveneens toont hij aan, dat de eigenaars van vaste goederen van eiken gulden huur uit hun eigendommen 11 stuivers en 4 f penning aan belasting betaalden, d.i. ongeveer 56%. Verteerden zij de rest van hun inkomsten, dan ging daarvan nog weer 1 5 % aan belasting heen, zoodat slechts 7 stuivers en 7\ penning van den gulden hun ten goede kwam, d.i. 38.5% 8 ). Ondanks deze zware lasten, zag men de financiën steeds meer achterop geraken. De meening heerschte „dat van de gulden pas een dubbeltie aan 't Land coomt". Dit was natuurlijk onzin. J O H . V E G E L I N VAN CLAERBERGEN schat de kosten van de inning der belastingen op I J à 2 stuivers van de gulden, dus op 7,5 à 1 0 % 4 ). Wat trouwens ook niet weinig is. Vele belastingen werden verpacht en de pachters met hun cherchers (kommiezen) maakten dikwijls goede zaken. Een chercher verdiende / 200.— per jaar, een som die „aen de gemeene man exorbitant voorcoomt om dat onder haer veel swaere huisgesinnen sijn welke in 't sweet haers aengesigts het geheele jaer door met handen haer cost winnende op verre na die somme niet connen verdienen" 5 ). Deze klasse vooral had het slecht, „de geringere soorte van menschen leeft als van hand tot tand en moet dagelijks in 't sweet haers aengesigts haer brood winnen, manqueert daertoe de gelegentheit of wille, of werdense door ouderdom of lighaemelyke swakheden daer inne belet, sy lyden een pynelyke immers allesints ongemakkelyke armoede" 6 ). Toch moest ook deze klasse van haar schamel inkomen nog 1 5 % belasting betalen. Maar dat kon nu eenmaal niet anders, zegt V E G E L I N . Directe belastingen x
) Bij res. v. 27 Oct. 1747 keurden de Staten op voorstel van 't Mindergetal en de Rekenkamer goed: „Dat de Obligatien ten laste van de Provincie van Frieslandt, of zoo genaemde Thooner-deeses in computatie zullen worden gebracht naa proportie van sestigh het hondert". Uit een schrijven d.d. 22 Maart 1748 van de Staten van Friesland aan de Staten-Generaal: „zijnde ook alhier geen groote Capitalisten te vinden en die hunne penningen om wat ruijmer te leeven, voormaals aan den Lande hebben op Los en Lyfrenthen gezet, in hunne interessen zoo besnoeijt, dat derselver Obligatien bij verkopinge pas de helfte gelden" (Secreet Res. bk., dl. II; fol. 387). a ) Teg. Staat, dl. IV, blz. 479 vlg. 3 ) t.a.p., dl. IV, blz. 484 vlg.; N. YPEY. Verh. over de quotae, blz. 29. 4
) Sunt bonae leges Frisiis,
Hs., blz. 54. I n zijn „Dagverhaal"
(blz. 306) h e e t h e t
„dat van de Gulden maer een stoter ( = 12,5 cent) aen 't land quam". 5
) Sunt bonae leges Frisiis, Hs., blz. 29. W a n n e e r m e n in h e t agrarische Friesland als maatstaf n e e m t den prijs v a n een koe, welke volgens Y P E Y omstreeks 1750 ongeveer ƒ 30 bedroeg, d a n k a n m e n n a g a a n w a t / 200 in dien tijd beteekende. 6
) t.a.p., blz. 56.
143
Wumkes.nl
kon men hun moeilijk opleggen, daar ze slechts in de zomermaanden verdienden, „maer die weet hoe bang haer meerendeels de vier wintermaenden vallen die can een gemakkelijke rekeninge opmaken dat er dan niets te beste can sijn" x ). Hij zucht dan ook over „de vervallende toestant van de gemene man die haer de lust en magt beneemt om de oude ingeschapen lust der friesse natie tot pleyten en vegten uittevoeren" 2 ). Dat die lust echter niet gestorven was, zouden de gebeurtenissen van 1748 bewijzen. b.
HET OPROER3).
De Oostenrijksche successieoorlog, die sinds 1740 in Europa woedde, overschreed in 1747 onze grenzen. Terwijl dit in Zeeland en Holland tot onlusten leidde, bleef het in Friesland rustig. Geen wonder, de bewegingen daar hadden tot doel en gevolg opnieuw een Stadhouder aan 't hoofd van de zaken te plaatsen. I n Friesland was dat niet noodig. Dit kende geen stadhouderlooze tijdperken; zelfs was het stadhouderschap er sinds 1675 in mannelijke lijn erfelijk 4 ). Van 1711 af bekleedde K A R E L W I L L E M H E N D R I K F R I S O er dit ambt. De bewegingen van 1747 maakten hem tot stadhouder van alle gewesten, tot W I L L E M IV. Toch was de ontevredenheid ook in Friesland groot. H E S S E L V E G E L I N VAN CLAERBERGEN deelt ons d.d. 3 Dec. 1747 eenige gevallen mee, waaruit die ontevredenheid blijkt en voegt daaraan toe: „ces deus historiettes me font croire que Ie peuple n'étoit pas si éloigné de la révolte que 1'on pense" 5 ). Niettemin verliep ook het begin van 1748 in Friesland rustig. Maar nu was er bij de ontevredenheid over den politieken en financieelen toestand nog iets anders gekomen. Immers den 17 e n Nov. 1747 was het stadhouderschap in Holland erfelijk verklaard in mannelijke en vrouwelijke lijn 6 ). Dit was van beteekenis, daar W I L L E M IV slechts een dochter bezat. De sterk Oranjegezinde menigte wilde ook in Friesland de erfelijkheid uitbreiden tot de vrouwelijke lijn. De Staten gevoelden daarvoor echter niets; de stadhouderlijke macht was in Friesland steeds klein geweest, men zou haast kunnen spreken van een constitutioneel stadhouderschap. Uitbreiding van die macht vonden de regenten niet gewenscht. Toch voelden zij zich gedrongen de zaak der erfelijkheidsverklaring begin !) t.a.p., blz. 28. 2 ) t.a.p., blz. 58. 3
) ) 5 ) 6 ) 4
Zie over deze beweging ook: F . G. SLOTHOUWER in Bijdragen I I I 2 , blz. 402 vlg. Boven, blz. 23. Mémoires, hs., blz. 131. N . J. J . D E V O O G D , De Doelistenbeweging te Amsterdam in 1748, blz. 88.
144
Wumkes.nl
Maart In de Staten te bespreken; persoonskwesties beletten echter dat er iets besloten werd x ). In dienzelfden tijd, 12 Maart, verscheen in Friesland een commissie uit de Staten-Generaal en den Raad van State, „in het brede aanwiesende, dat de Provincie van Vriesland b y uitnementheit gebrekkelijk is in het dragen der noodige consenten en furnissementen" 2 ). De Staten van Friesland betoogden dat zij wegens hun te hooge quote niet meer betalen konden s ). Tot 28 Maart bleef de commissie in Friesland en vertrok toen onverrichter zake. I n een schrijven aan de Staten-Generaal en een aan den Prins betoogden de Staten nog eens hun onmacht om te betalen á ). De komst en het doel van deze commissie bleven voor de bevolking natuurlijk niet verborgen en vergrootten weer de ontevredenheid 5 ). Inmiddels was den 8 e n Maart aan W I L L E M IV een zoon geboren. Daardoor was het wel minder noodig geworden om het stadhouderschap in vrouwelijke lijn erfelijk t e verklaren, maar de vreugde over de geboorte van den erfprins maakte het verlangen van de bevolking er naar des te grooter. Toen dan ook den 17 e n Maart in Groningen onlusten uitbarstten 6 ), was het gevaar groot, dat deze naar Friesland zouden overslaan 7 ). Inderdaad is van Groningen uit de eerste stoot gegeven tot de on- l geregeldheden in Friesland. Daar werd eind April het stadhouderschap -
1 ) Natuurlijk werd dit door het stadhouderlijk hof kwalijk genomen en dit zagen de regenten ook zeer goed in. H. VEG. V. CL. schrijft (t.a.p., blz. 148) „Il est à présumer que Ie retardement et la difficulté que firent les Etats à accéder à la dévolution du stadhoudérat dans la ligne féminine ait augmenté de beaucoup les aigreurs qui éclatèrent publiquement à la Cour contre ceux qui dirigeoient les affaires dans cette province, Tous les courtisans Ie déclarèrent publiquement". Later zouden de regenten de gevolgen hiervan ondervinden. 2
) J o u r n . v. h . Mindergetal d.d. 12 M a a r t ; L a n d d a g s s t u k k e n v a n 5 F e b r . 1748, n o .
14 E . D e commissie b e s t o n d u i t J . P . VAN B O E T Z E L A A R en H . VAN H O O R N u i t de
Staten-Generaal en E . D E V R I J T E M M I N C K u i t d e n R a a d v a n S t a t e . 3 ) H . V E G . V. C L . , Mémoires, blz. 150. 4 ) Secreet R e s . bk., dl. I I , blz. 373, 396; L a n d d a g s t u k k e n v a n 5 Febr. 1748, no. 14 F , 14 K. 5 ) „ J e crains q u e la populace n e p r e n d r a connaissance d u sujet de cette commission et d u m é c o n t e n t e m e n t d u prince, , en r e m e t t a n t la f au t e sur les fermiers e t sur la régence e t qu'ils n e excitent quelque t u m u l t e p o u r c o n t r a i n d r e Ie souverain de ceder tous leurs droits et benefices au prince comme les au tres provinces" (Mémoires, d.d. 13 M a a r t , blz. 150). 6 ) J. E . H E E R E S , De wijzigingen in den regeeringsvomi van Stad en Lande, blz. 52.
') „La révolution qui vient d' arriver a groningue notre voisine ou Ie petit peuple a fait mille exces et a contraint les Etats a faire Ie Stadhoudérat hereditaire me fait craindre pour la contagion du voisinage et me fait trembler pour une pareille emeute dans ce pais" (H. VEG. v. CL., t.a.p., d.d. 25 Maart, blz. 153). 10
145
Wumkes.nl
in mannelijke en vrouwelijke lijn erfelijk verklaard 1 ). In den nacht van 15 op 16 Mei is het tolhek bij Gerkesbrugge, op Friesch grondgebied, door een troep boeren uit Groningerland omvergehaald en verbrand, „beneffens meer andere insolentien en quaedaardige scheldwoorden". De oorzaak was de verbittering dezer boeren over het passagegeld, dat zij telkens bij 't overschrijden van de grens voor hun vee, dat aan beide kanten weidde, moesten betalen. De grietman van Kollumerland zond bericht van het gebeurde aan de Ged. Staten, die den 2 1 e n Mei den Proc. Gen. bevel gaven de zaak te onderzoeken en er rapport over uit te brengen 2 ). Tevens achtten zij de zaak ernstig genoeg om de Staten tegen 4 Juni bijeen te roepen. Den 22 e n en 23 e n Mei passeerde een commissie uit de burgerij van Groningen, op weg naar den Prins, de steden Dokkum en Leeuwarden. Vandaar ging een gedeelte over Harlingen en een ander deel over Sneek en Lemmer. Overal spoorde zij op haar doortocht de Friezen aan tot verzet tegen de regenten en verweet hen hun lafheid 3 ). In Lemmer trof zij de bevolking reeds in een toestand van samenscholing aan, wegens twee stuivers liggeld per nacht, die het stadsbestuur van de schepen in de haven hief. Het liggeld werd afgeschaft 4 ). De eerste wanordelijkheden door Friezen gepleegd, begonnen den 26 e n Mei te Bergum; daar werd het chercherhuisje omvergehaald. Den volgenden dag geschiedde hetzelfde te Oostermeer, Drogeham, Rottevalle, Suameer en Garijp. Op het bericht daarvan vergaderden de Ged. Staten en 't Hof. Dit laatste zond den Proc. Gen., den Subst. Proc. Gen. en zes gerechtsdienaars naar Oostermeer in de grietenij Tietjerksteradeel. De bevolking daar schoolde dreigend samen voor het huis van den secretaris SMINIA, waar de Proc. Gen. zijn intrek had genomen. Na een onrustigen nacht moest de Proc. Gen. den 28 e n Mei onverrichter zake weer naar Leeuwarden vertrekken. Daar trof hij het Hof, dat eigenlijk reeds vacantie had, nog aan. Met de aanwezige leden van de Ged. Staten vergaderde dit op het Landschapshuis, waar besloten werd om de Staten in plaats van tegen 4 Juni, op 1 Juni bijeen te roepen. Ook zond men een brief aan den Prins met het verzoek militairen te zenden, daar Friesland wegens den Oostenrijkschen successieoorlog geheel van garnizoen ontbloot was 6 ). In Leeuwarden begon het verzet den 29 e n Mei. Bewoners van de voorbuurt Het Vliet vernielden de chercherhuisjes in de buitenbuurten. De x
) HBERES, t.a.p., blz.
2
) Journ. v. d. Secr. der Ged. St., fol. 75; H. V. v. CL., t.a.p., blz. 163.
60.
3
) J O H . V E G . V. C L A E R B . , Dagverhaal,
4
) J. VEG. v. CL., t.a.p., blz. 4 vlg., Bijlage I.
5
blz. 5; H . V E G . V. C L . , t.a.p., blz. 164.
) J O H . V E G . V. C L . , t.a.p., blz. 1—3; Verward
146
Wumkes.nl
Frieslandt,
blz.
1—3.
magistraat liet daarop de poorten bewaken, maar den volgenden dag staken de Vlietsters de gracht over en vernielden ook de chercherhuisjes binnen Leeuwarden. Hetzelfde had plaats in bijna geheel Friesland, terwijl ook overal de kettingen van de molens werden verwijderd en op vele plaatsen de collecteboeken verbrand of door de oproermakers in bewaring werden genomen 1 ). Deze bewegingen duurden tot 2 Juni en waren over 't geheel vrij gematigd. Persoonlijk letsel werd aan niemand toegebracht, terwijl op slechts drie plaatsen de huizen van bijzonder gehate regenten of pachters zijn vernield 2 ). De regeering stond tegen dit alles machteloos, want op haar verzoek aan den Prins om militaire hulp kreeg zij een weigerend antwoord. De Prins wilde eerst weten „uit wat source of oorsaeke de gemelte bewegingen sijn ontstaen om te connen overwegen of de gemelte ingezetenen door geen sagter middelen, namentlijk van onderrigtinge en persuasie als door gewelt van wapenen, 't welk wij altoos in een vrij land seer gevaerlijk, jae! gevaerlijker als het quaed selfs oordeelen, tot redenen en stilstant souden te brengen sijn" 3 ). Tot dusverre was de beweging geheel ongeorganiseerd en zonder eenig program geweest. Den 3 1 e n Mei kwam daamf"verandering en wel te Harlingen. Daar waren ook de chercherhuisjes verbrand en de collecteboeken door de oproermakers in beslag genomen, 's Namiddags vergaderde de burgerij eerst op den Grooten Dwinger, daarna in de herberg Rome, waar zij een commissie koos van 58 leden, die een aantal artikelen van hervorming vaststelde en aan het stadsbestuur een aanbevelend schrijven aan de Staten verzocht 4 ). x
) 's Nachts werden de molens met kettingen buiten werking gesteld, om frauduleus malen te voorkomen. In de collecteboeken hielden de collecteurs aanteekenmg van de betaalde invoerrechten en accijnzen. 2 ) NI. den 31 e n Mei te Hallum het huis van HIBBE VAN DIJK, administrateur der pachtzaken in Oostergo, den 2 en Juni te Wier het huis van HORATIÜS HIDDEMA VAN KNIJFF, grietman van Ferwerderadeel (zie JOH. VEG. V. CL., Dagverhaal, Bijl. V) en te St. Anna Parochie het huis van den ontvanger PAULUS ECKERINGA. Een spotdicht: „Pachters traannen, uitgestort over de Justitie van het Gemeen omtrent hunne Goederen, Gedrukt te Sneek, bij Tiebe Juvenalima", z.j. (Knuttel, no. 17933) laat de pachters 't verlies van hun bron van inkomsten betreuren. Over de beroeringen van deze dagen handelen: Het verward Frieslandt; JOH. VEG. v. CLAERBERGEN, Dagverhaal; De Nederlandsche Jaerboeken v. 1748; Kort dog zakelijk verhaal van alle de Plunderingen en Verwoestingen en Korte schets van de tegenwoordige beroerten in de Vereenigde Nederlanden. 3 ) JOH. VEG. v. CLAERB., t.a.p., Bijl. II. 4 ) Journaal v. h. Mindergetal d.d. 1 Juni (Dit journaal bevat een uitvoerig verhaal van de gebeurtenissen van 1 Juni tot 25 Nov. 1748, met afschriften van de officieele documenten); Nederl. Jaarb. v. 1748, blz. 548 vlg.; Korte Schets, 2 e dr. blz. 29 vlg. (De verslagen van 't gebeurde te Harlingen in de Jaerb. en de Korte schets toonen groote overeenstemming. De Korte schets is later verschenen).
147
Wumkes.nl
Den volgenden dag, 1 Juni, kwamen de Staten bijeen. Er waren echter „wegens de troubles niet dan zeer weynige Leeden" opgekomen, daar verscheidene door hun committenten onder dwang werden teruggehouden of niet durfden gaan. De Landdag kon daarom niet doorgaan; de aanwezige leden begaven zich naar de Ged. Staten om daarmee te overleggen. Terwijl zij beraadslaagden, dienden de 58 afgevaardigden uit Harlingen zich aan. Enkele werden toegelaten, terwijl de overige „geadsisteert door een zeer groote menigte van gemeen volk" voor het gebouw op straat den uitslag afwachtten. Woordvoerder van de toegelatenen was de Harlinger boelgoedontvanger S. H. VAN IDSINGA 1). Zij legden een schrijven van het stadsbestuur van Harlingen aan de Staten, een brief van de gecommitteerden aan de Staten en een negental „poincten" over. Zij eischten daarin o.a.: 1 De er felijkheidsver klaring van het stadhouderschap in mannelijke en vrouwelijke lijn, 2 Afschaffing van de havenpachten en 't gemaal en vervanging daarvan door een quotisatie 2 ), 3 Afschaffing van de imposten op turf en brandhout, 4 Machtiging aan den Stadhouder om orde te stellen op 't stemrecht, 't Hof en de magistraten der steden, met inachtneming van de fundamenteele wetten, 5 Directe schriftelijke inwilliging van de voorgelegde punten 3 ). De gecommitteerden gedroegen zich zeer rustig en waardig, maar vooral onder den indruk van de dreigende volksmenigte buiten, gaven de Staten toe, hoewel ze „weynig in getal" waren. Op naam van de Ged. Staten werd denzelfden dag nog een publicatie afgelezen van de pui van 't stadhuis, waarbij de imposten en alle andere pachten werden afgeschaft. Verder werd den ingezetenen daarin verzocht, om, indien ze nog andere bezwaren hadden, deze den 5 e n Juni bij de Staten, die tegen dien datum opnieuw werden bijeengeroepen, in te dienen en zich inmiddels rustig te houden 4 ). Dat aan het laatste verzoek weldra voldaan is, zagen we reeds. Het voorbeeld van Harlingen werd overal gevolgd. Overal werden gecommitteerden gekozen, dikwijls in vrij grooten getale. Daarom verzochten de Vlietsters, die het verzet in dezen tijd organiseerden, a
) Later Raadsheer in 't Hof Provinciaal van Stad en Lande, schrijver o.a. van: Het staatsrecht der Vereemgde Nederlanden", Leeuw. 1758 en 1765. De gebeurtenissen te Harlingen en zijn aandeel in de troebelen van 1748 verhaalt hij ons in zijn: Zedig en vrij moedig onderzoek, blz. 43—64, en korter in zijn: Antwoord aan B. van Greven, blz. 77—80. 2 ) Daaronder verstond men dat de som die thans aan de verpachte belastingen werd opgebracht, zou worden omgeslagen over de grietenijen, steden, dorpen en huisgezinnen en door bezoldigde ontvangers geïnd. 3 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 1 Juni. 4 ) Verward Frieslandt, Bijl. I; Verz. v. Plac. I, blz. 1 vlg.
148
Wumkes.nl
den 3 e n Juni in een rondschrijven de grietenijen en steden, om elk vier afgevaardigden te zenden 1 ). Een beweging van dezen omvang had Friesland nog niet gezien. De regeering gevoelde zich dan ook zeer ongerust. Om de gemoederen te bedaren vaardigden den 4 e n J u n i het Mindergetal en de te Leeuwarden aanwezige Volmachten een proclamatie uit, waarbij zij het stadhouderschap erfelijk verklaarden in mannelijke en vrouwelijke lijn „op den zelven voet als in Holland en met dezelve macht en authoriteit als in de andere Provintien, voor zoo verre met de constitutie van dezer Provintie regering overeenkomt" 2 ). Het beoogde effect bleef echter uit, daar de laatste clausule de waarde van de proclamatie niet weinig verminderde en de menigte van oordeel was, dat dergelijke besluiten nu door haar genomen moesten worden 3 ). Den 5 e n Juni kwam het College der Ged. Staten 's ochtends om half negen bijeen, de Landdag een half uur later. Terzelfdertijd begaven zich de afgevaardigden van de grietenijen en steden met groot vertoon naar de Groote- of Jacobijner Kerk. Het waren ongeveer 300, daar verschillende steden en grietenijen het verzoek der Vlietsters om slechts vier afgevaardigden te zenden, te laat hadden ontvangen. Zij hadden lijsten met klachten van hun committenten meegekregen 4 ). De Staten gevoelden zich zeer onbehagelijk. Wat zou in de Jacobijner kerk besloten worden ? Werkeloos moesten zij het afwachten. In de hoop de bevolking gunstig te stemmen, ontwierpen zij een publicatie, waarbij die van 1 en 4 Juni werden bekrachtigd. Eerst wilde men deze publicatie doen afkondigen van 't stadhuis en in de Jacobijner-kerk, maar de slechte ontvangst der bekendmaking van den vorigen dag deed het voorzichtiger schijnen, eerst eens de meening der gecommitteerden daarover te vernemen. Twee heer en werden daarom met het concept naar de Jacobijnerkerk gezonden. Weldra kwamen ze terug met het bescheid dat de afkondiging van de publicatie kwalijk zou worden genomen, daar de gecommitteerden zelf hun wenschen aan de Staten wilden voorleggen. De publicatie werd daarom maar ingehouden 5 ). !) t.a.p., blz. 29. ) t.a.p., Bijl. III, Verz. v. Plac. I, blz. 2 vlg. 3 ) „elle (la résolution) fut publiée de la maison de la ville, mais elle eut un sort bien different de celuy qu'on avoit prévu, parce que Ie peuple au lieu de se réjouir, cria qu'il n' appartenoit plus aux Etats de faire de telles résolutions, et qu' eux Ie feroient bien, s' il falloit accorder quelque chose au Prince" (H. VEG. V. CLAERB., Mémoires, blz. 174). 4 ) Vgl. de „cahiers" der afgevaardigden naar de Etats-Géneraux van Frankrijk in 1789. 5 ) Copie van de ontworpen publicatie in liet Gemeente Archief te Leeuw., SINGELS' Inventaris, no. 365d. 2
149
Wumkes.nl
De vergadering in de Jacobijner kerk werd geopend door den doopsgezinden prediker U I L K E W Y T Z E S DE V R I E S van Het Vliet 1 ). Op zijn voorstel verdeelde zich de vergadering in vier kwartieren. Uit elke grietenij en elke stad werd één afgevaardigde gekozen om gezamenlijk kwartiersgewijs de meegekregen „Poincten" te vergelijken en met elkaar in overeenstemming te brengen. Het eerst gelukte dit aan de steden. De afgevaardigden van Westergo vergeleken hun punten met die der steden. Zij bleken vrijwel overeen te stemmen, zoodat deze kwartieren 't weldra eens waren. Zevenwouden voegde zich aanstonds bij de twee genoemde kwartieren, maar h a d bovendien nog een afzonderlijke lijst met punten. Eindelijk keurde ook Oostergo de gemeenschappelijke punten goed 2 ), die daarop door twee afgevaardigden uit elk kwartier werden onderteekend en aan de Staten overgebracht. De afgevaardigden volgden dus vrijwel de praktijk van de Statenvergaderingen. Intusschen zaten de Staten in enerveerend afwachten 3 ). Zij durfden zelfs niet gaan eten, uit vrees d a t in tusschentijd een commissie uit de Jacobijner-kerk zou komen. Eindelijk tegen vier uur kwamen inderdaad de acht afgevaardigden. Zij werden met groot eerbetoon ontvangen en legden veertien punten over. Zoo lang de Staten over deze punten beraadslaagden, vertoefden de afgevaardigden in ' t zomerhuis in den tuin van 't Landschapshuis, „alwaar de 's Lands Secrs. eens bij hen komende is aan hem gecommuniceert een geschrifte, waar in begrepen was, op wat wijze gepraetendeert wierd d a t de acte van amnestie moest zijn". Ook overhandigden zij nog „een Request, waarbij verzogt wierd de intrekking van het Verbod van den in- en uitvoert van Rundvee, en vergiffenis voor R O U K E W I J BES, wegens fraude, tegen dit verbod gepleegt" *). De veertien punten hielden in: 1 Successie van 't stadhouderschap in mann. en vrouw, lijn, 2 „Dat de poincten reformatoir v a n 1672 en 1673 worden gehouden tot een fondament v a n Staats Regeringe voor zoo verre toepasselijk", 3 Vrije uitoefening van de justitie door 't Hof volgens zijn instructie, 1
) De doopsgezinden speelden bij het Doelistenoproer in Friesland een belangrijke rol, zie: Verward Frieslandt, blz. 32, 62; JOH. VEG. V. CL., Dagverhaal, blz. 140, 148, 194, 218, 243 vlg., 306. 2 ) Verw. Friesl., blz. 32 vlg. 3 ) „nous ne fimes rien d' autre que de se promener au jardin, monter et descendre, reguarder les contenances, et se pourparler les uns les autres, ne sachant à quoi tout cela aboutiroit, et se souvenant des insultes faites en 1'an 1672 aux Etats, non sans craindre quelque mauvaise suite. Tout Ie peuple de la ville et force de gens d' alentour furent sur pied, tantot s' attroupant du coté de la grande église, tantot du Landhuis" H. VEG. V. CLAERB., Mémoires, blz. 175. 4
) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 5 Juni.
150
Wumkes.nl
4—5 Afschaffing van alle lands- en stads-pachten en vervanging daarvan door een quotisatie, 6—9 Instelling van commissies om de financiën en de kas te controleeren, om de overtollige civiele en militaire ambten af te schaffen en de traktementen zoo noodig te verminderen, en om de stemcohieren te herzien, 10 Allen moeten geregeerd worden naar de aloude wetten, 11 Politieke ambten mogen alleen vergeven worden aan ingeboren Friezen of aan genaturaliseerden door een 8 jarige inwoning, 12 Van weerskanten generale amnestie, 13 Registratie, afkondiging en gedrukte publicatie van 't geen besloten is, 14 „Dat Haare Ed. Mogende voor het overige over alle Remonstrantien, die van tyd tot tyd aan hun zullen worden gedaan, gunstige reflexien zullen gelieven te nemen, en b y onverhoopte afslag of anderzins, dat de Ingezetenen vryheit zullen hebben, zich dien aangaande aan Zijn Hoogheit te addresseren". De afgevaardigden uit Zevenwouden dienden afzonderlijk nog 22 punten in, die ten deele met de 14 algemeene punten overeenstemden, voor een deel echter veel verder gingen x ). Dit geldt vooral voor hun eischen, dat de predikanten voortaan niet door de stemgerechtigden, maar door de lidmaten van de kerk zouden worden gekozen, dat de bijzitters, secretarissen en dorprechters zouden worden gekozen door de ingezetenen en niet door den grietman, dat naast den grietman twee Volmachten per grietenij naar den Landdag zouden worden gezonden, dat de stemmen niet op 't hornleger, maar op de geheele plaats zouden liggen, dat de stemmen die aan den grietman behoorden niet aan hem of zijn kinderen ten goede zouden komen en dat de almanak der grietmannen zou worden vernietigd. Hierbij is het niet duidelijk of met de in gezetenen bedoeld werden alle ingezetenen of alleen de stemgerechtigden 2 ). x ) „ceux qui apparurent de la part des habitants du quartier des Sevenwouden, remirent outre cela des points, que ceux de leur quartier avoient formez séparement et a quoi ceux des autres quartiers n' avoient consentis comme trop rigoureux" (H. VEG. v. CL., Mémoires, blz. 176). Ook de afgevaardigden uit Oenkerk dienden afzonderlijke artikelen in, waarin een naklank wordt gehoord van de oude Friesche wetten: „Dit is rmcht" enz. Bijv. art. 6 luidde: „Ons sesde voorstel is deeze, dat geen Landsdag sal gehouden worden, of daer sullen boeren gestemt worden, die met op de Landsdag gestemt sullen vergaderen, en die sullen booven de Heeren sitten, en gaan aen de sijde van sijn Hoogheit de Prins van Orangie en Nassauw: en als de kinderen vraagen zullen, hoe is dit soo? zoo zullen de Vaderen haer vertellen, dat de boeren ons Land voor de tweedemaal hebben vrij gemaekt" [Verward Fneslandt, blz. 51—52, Bijl. VIII). 2 ) Zie beneden blz. 153, 155, 157.
151
Wumkes.nl
De Staten waren weinig op hun gemak. „De voorsittende was beteutert, de tweede ontset, de derde beefde en trilde, hoe fier ook in voorspoet" 1 ). Over de generale punten waren ze 't weldra eens. De secretaris maakte de extensie 2) op en deze geëxtendeerde resolutie werd vervolgens door de Volmachten geteekend, zonder dat ze haar vooraf behoorlijk hadden overgelezen, „elk haeste sig met de vertekeninge, de eene de andere drijvende; waer door 't gebeurde, dat als men 's anderen daags 't gedrukt placaet las, men verstelt stont over de approbatoire extensie mogelijk beter hoe extravaganter de expressien waren hoe klaerder se deden blijken door wat wegen de vertekeninge was geschiet" 3 ). Denzelfden avond nog werd de resolutie afgekondigd 4 ). Over de punten van Zevenwouden was men 't niet zoo gauw eens. Eerst wilde men ze alleen doen goedkeuren door de kamer van Zevenwouden. Daartegen verzetten zich de andere kamers, uit vrees dat zij daardoor de blaam op zich laadden, er tegen te zijn. De Staten besloten toen „deeze poincten, zoo ras S. D. Hot. praesent is, met den zelven in nadere overweeginge te neemen, en daar op reflexie te maken". Hiermee waren de afgevaardigden van Zevenwouden echter niet tevreden; ze eischten onvoorwaardelijke aanneming „alzoo buijten zulks voor de uijtterste kwade gevolgen bekommert waaren" 5 ). Ten slotte waren de Staten gedwongen bij een algemeene resolutie de punten van Zevenwouden goed te keuren „mits dat Zijn Hoogheit daar omtrent een nader Reglement zal gelieven te formeren, waaraan H u n Ed. Mog. zich bij dezen onderwerpen" 6 ). Daarna benoemden de Staten nog een commissie v a n vier leden om naar den Prins in den Haag te gaan, dezen te feliciteeren met de successie in de vrouwelijke lijn en zijn spoedige overkomst naar Friesland te verzoeken 7 ). Ten slotte werd nog door de Harlinger afgevaardigden aan de Staten een vodje papier overhandigd met den inhoud: „Wij wijllen, d a t de magestraat van harlingen bij reghtmatighe sentintie geordeneert sal worden om alle gestoolene arme gelden volgens invermasie door de x
) J O H . V E G . V. C L A E R B . , Dagverh.,
3
) d.i. redactie in den vorm van een resolutie.
3
blz. 47.
) J O H . V E G . v. C L A E R B . , t . a . p . , blz. 50.
4
) 5 ) 6 ) ')
Verward Frieslandt, Bijl. I V , Verz. v. Plac, I, blz. 4. J o u r n . v. h. Minderget., d.d. 5 J u n i . Verw. Friesl., Bijl. V; Verz. v. Plac. I, blz. 11 vlg. D e leden v a n deze commissie waren: H O B B E VAN B U R M A N I A voor Oostergo,
J A R I C H G E O R G VAN B U R M A N I A v o o r W e s t e r g o , H E S S E L V E G E L I N VAN C L A E R B E R G E N
(in pi. v . zijn o o m A S S U E R U S V E G E L I N VAN C L A E R B E R G E N ) voor Z e v e n w o u d e n e n
J A N VAN SIRTEMA VAN GROVESTINS voor de steden (allen edelen) (Journ. v. h . Mindergetal, d.d. 5 Juni).
152
Wumkes.nl
Lans viskael genoomen, bennen de tijedt van aght dagen op de arme kamer in harlingen te bringen bij poene van sulke mijddelen soo wij verstaen sullen te behooren. gy moet dit sito bij de kometeerde bringe en maken dat het voort gangh krieght want wij wijllen het soo hebbe" 1 ). Ook hierover beraadslaagden de Staten en werden kameradviezen uitgebracht „dog sonder finale conclusie". Daarmee was de angstige dag eindelijk om en konden de Volmachten vertrekken, „nous restames au Landshuis jusques à huit heures sans prendre aucune nourriture" 2 ). Bij vergelijking met de gebeurtenissen van 1672 blijkt er naast overeen- t komst ook groot verschil te bestaan. Gejnœnschappelijk aan beide I bewegingen is de stadhouderlijke gezindheid der menigte, gebaseerd op de verwachting daFcü~sTadhouder een eïndzal maken áan de oligarchie. Daarentegen, terwijl in 1672 de beweging uitging van de predikanten en de stedelijke bevolking met haar magistraten, was het nu een ware volksverheffing. Uitgangspunt was in 1672 het oorlogsgevaar, dat nuTTTo'ëweTook niet ontbrekend, minder onmiddellijk dreigde. Het meest voelbaar en de beweging ontketenend waren de drukkende ver-.,,; pachte belastingen, waar dan ook kort en goed een eind aan werd gemaakt. Opmerkelijk is de spontane organisatie der ontevredenen. We weten, helaas, niet hoe en door wie de afgevaardigden naar de Jacobijnerkerk gekozen zijn, door alle ingezetenen of door de stemgerechtigde. Vermoedelijk zal dat plaatselijk verschillend zijn geweest, terwijl de regenten van hun groote electorale macht wel geen of weinig gebruik kunnen hebben gemaakt. In de steden, waar geen stemgerechtigden waren, moet de keuze in elk geval door de burgerij zijn geschied. Van democratische eischen is in 't algemeen geen sprake. De veertien . punten beoogen herstel van de aloude wetten, die men belichaamd zag in de reformatoire reglementen van 1672 en 1673. Alleen in Zeven- t wouden ging men verder, hoewel niet consequent. Naast de eisch om aan alle lidmaten in kerkelijke en misschien aan alle ingezetenen in wereldlijke zaken stemrecht te verkenen, staat toch ook het voorstel om den grietman te berooven van de voordeden der aan hem behoorende stemmen. Dit laatste zou overbodig zijn, wanneer alle ingezetenen het stemrecht verkregen. Opmerkelijk is ook nog de plaats van de doopsgezinden in de beweging, wat in overeenstemming is met de waarneming, elders in de Republiek te doen, dat, naast andere groepen, de dissenters vooral voorstanders zijn van het nieuwe. 1
) Journ. v. h. Minderget., d.d. 5 Juni, Landdagsstukken v. 1 Juni no. 9. Zie over deze kwestie, beneden blz. 159, 166. 2
) H. VEG. v. CLABRB., Mémoires, blz.
177.
153
Wumkes.nl
Thans volgden rustiger dagen. De afgevaardigden der verschillende grietenijen en steden werden met muziek en gejuich in hun woonplaatsen ingehaald x ). Zij hadden besloten den 10 en Juni opnieuw bijeen te komen ten getale van twee uit elke grietenij en stad en wel in de Doelen. De Staten vergaderden nog den 6 e n en 7 e n Juni en gingen daarna ook uiteen. Te voren hadden zij nog een memorie ontvangen van den landsfiscaal GIJSBERTUS N A U T A waarin hij zich beklaagde dat tal van personen, die tot boeten en kosten veroordeeld waren, deze onder bedreiging van hem terugeischten. Aan sommigen had hij 't verlangde gegeven, anderen tevreden gesteld met „handschriften van binnen 8 en 14 dagen te zullen voldoen". Hij verzocht nu hulp van de Staten, die echter geen kans zagen hem te helpen. Eenige dagen later herhaalde hij in 't Mindergetal zijn verzoek mondeling. Dit committeerde den heer SCHWARTZENBERG om aan MARIA L O U I S E te verzoeken „één van haar Ho s Domesticquen aan zyn huijs te zenden, om door hare authoriteit en ontzach de baldadige in eenigen toom te houden. Welk verzoek bij Hare Ho* ingewilligt sijnde, is dit middel van goed effect geweest" 2 ). De commissie uit de Staten vertoefde inmiddels in Den Haag. Behalve met het doel, waarvoor zij gezonden was, hield zij zich ook nog met iets anders bezig. Een hunner, H E S S E L V E G E L I N VAN CLAERBERGEN vertelt het ons: „après diner nous eumes une conversation entre nous quatre mr. D E GROVEST., J. G. D E B., J E A N D E B. 3) et moi qui rouloit sur la restitution des droits de la noblesse de notre province, ce que la noblesse devoit tacherderecouvrirpar voye de representation, profitant des presents troubles, ce qui produiroit qu'un grietman s'il n'étoit pas veritable gentilhomme, ne pouroit comparoitre en cette qualité au Landsdag, ni être annobli par son emploi ce qui se fait maintenant. Ensorte que les grietmans seroient obligez de ceder à un gentilhomme à élire par les propriétaires de la part de 1' adelijken staet. par quoi Ie credit de la noblesse se hausseroit infiniment. on dit que les patriciens avoient assez longtemps prédominez, et qu'il étoit temps de les supplanter. on me pria d'en écrire en Frise pour y engager ma familie, je repliquai que tout Ie pro jet seroit inutile sans 1' appuy de S.A.S. Grovestins dit qu'il en etoit Ie guarand" 4 ). De gecommitteerden uit de grietenijen en steden kwamen den 10 en Juni weer bijeen, thans in de Doele. Het waren nu twee uit elke grietenij
1
) Zie bijv.: Verm. Friesl., blz. 65 vlg. ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 9 J u n i .
2 3
) Moet zijn: HOBBE DE B., zie boven blz. 152, n. 7.
4
) H. VEG. v. CL., Mémoires, blz. 183.
154
Wumkes.nl
en stad. x) Ook van hen is niet bekend, door wie zij gekozen zijn, door alle ingezetenen of door de stemgerechtigde. E r is echter een plaats in het door deze vergadering ontworpen reglement reformatoir van 5 Juli (zie beneden blz. 161) welke doet vermoeden van het eerste. Art. 69 daarvan begint nl. met de woorden: „Dat jaarlyks uit yder Grieteny, en Stad, alhier tot Leeuwarden op den Doele zullen moeten compareren, twee perzonen te Eligeren uit de brede gemeente van yder Grieteny en Stad, gelyk thans hier zyn vergadert" (cursiveering van mij). Wat de steden betreft zie boven blz. 153. Van 47 der 86 leden is het beroep bekend. Daaronder waren tien boeren, voor een deel rijke boeren, veertien ambtenaren van grietenij, stad of provincie, acht geestelijken (gereformeerd of doopsgezind), zes kooplui, drie industrieelen, twee schoolmeesters, enz. en slechts één arbeider. Met uitzondering van de boeren, die een voor 't agrarische Friesland typische groep vormen, komen deze categorieën overeen met die van de ontevredenen elders 2 ). Zij gedroegen zich weer geheel naar 't voorbeeld van de Staten, verdeelden zich in vier kwartieren en kozen een mindergetal van drie uit elk kwartier met een secretaris. Bovendien werden, ingevolge het 6 e tot 9 e der veertien door de Staten goedgekeurde punten, drie commissies benoemd, nl. voor de financiën, voor de ambten en traktementen en voor de stemcohieren. Evenals de Staten gedaan hadden, zonden nu ook de Doelisten een commissie van acht leden naar den Haag om den Prins geluk te wenschen met de opvolging in de vrouwelijke lijn. Ook de Staten kwamen den 10 en Juni weer bijeen. H O B B E V A N B U R en MANIA, uit Den Haag teruggekeerd, bracht den l l Juni verslag uit van het onderhoud dat de Statencommissie met den Prins had gehad. Deze had zijn leedwezen betuigd over de troebelen in Friesland maar tevens medegedeeld „dat, na ingezien te hebben des zelfs Commissie en Instructie, niet gevonden had, dat gehouden, of genoegzaam gequalificeert was, om herwaarts over te komen, om de ontreesene onlusten en ontroeringen in de Provincie van Vriesland te remedieeren: dat egter zyn Do. Ho. zig daar toe bereidwillig betoonde, zoo wanneer mijn Heeren de Staten ,£ hem heere Stadhouder daar toe in staat stelden" 3 ). De Staten resolveerden daarop „dat aan Syn Hoogheit zal worden gedefereert, zooals gedefereert word mits dezen de volle magt, om, naa 1 ) Hun namen in: Verward Frieslandt, blz. 41 vlg. en ten deele met opgave van beroep of stand in het Stedel. Archief te Leeuwarden, SINGELS' Inventaris, no. 365 j en i. Alleen uit Oost- en West-Stellingwerf waren er drie afgevaardigden, zie JOH. VEG. v. CL., t.a.p., blz. 64. 2 ) J . S. T H E I S S E N , Uit de voorgeschiedenis van het liberalisme in Nederland, rede, Gron., 1930, blz. 12. 3 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 11 Juni, zie ook aldaar d.d. 6 Juli; Landd. St. v. 1 Juni 1748, no. 11.
155
Wumkes.nl
overroepinge van Gedeputeerden uit de Staten, en Gecommitteerden uijt de Ingezetenen, zoo Zijn Hooght. zal goedvinden, de constitutie en staat van het Land op vaste gronden te stellen; de ingesloopene abuisen, zoo omtrent de Regermge, Financien als andersins te redresseren; de Provincie in rust en bloeij te brengen; en ten dien einde zoodanige placcaten en ordonnantien te doen emaneren, als tot weiweezen van den Lande zal verstaen te behooren; ten welken eijnde Sijn Hooghts instructie zoodanigh mits deezen wert geamplieert, dat zoo wel hoogstgedagte Sijn Hooght., als deszelfs descendenten genoegsaeme authoriteit zullen bezitten, om de Regeringe in haare wettige constitutie te bewaeren, in gevolge het geene nu door Syn Hooghts hoogwijze bestieringe zal worden gereguleert. Alwaaromme van nu af aan Hoogstgede. Sijn Hooght word ontslagen van den eed op de voorige instructie gedaan, voor zoo verre hier tegen strijdig mogte weezen" 1 ). E n hiermede werd H. v. BURMANIA weer naar Den Haag gezonden. De Doelisten treuzelden niet. Den l l e n Juni reeds dienden zij twee punten in bij de Staten, met het verzoek ze goed te keuren, nl. l e de begeving van alle militaire ambten op te dragen aan den Stadhouder, 2 e bij staking der stemmen in de Staten de beslissing op te dragen eveneens aan den Stadhouder. Beide werden door de Staten ingewilligd 2 ). Tevens stemden de Staten er in toe om over te leggen een „balance" van inkomsten en uitgaven, den staat van alle gewestelijke ambten en traktementen, de instructie van den Stadhouder en copieën van de reformatoire reglementen van 1672 en 1673 3 ). Over de volmacht aan den Stadhouder gegeven „om met overroepinge van Gedprden uijt de Staten en Gec. en uit de Ingezetenen de constitutie en staat van het Land op vaste gronden te stellen" waren de Doelisten ontevreden. Zij achtten dit in strijd met de 14 punten van 5 Juni, waarbij hun o.a. toegestaan was de drie genoemde commissies te vormen. Zij protesteerden bij de Staten, die daarover beraadslaagden en besloten „te verklaren, dat Hun Ed. Mog. door het neemen van die resolutie geenzins ijets hebben verandert in, ofte gederogeert aan den inhoudt van de Notificatie op den 5 deezes gearresteert ende gepubliceert" 4 ). De punten van Zevenwouden kwamen ook weer aan de orde. Deze waren slechts goedgekeurd onder voorwaarde dat de Stadhouder „daaromtrent een nader Reglement zal gelieven te formeeren". Daarmee was Zevenwouden niet tevreden, het wilde de punten gedrukt en af*) Verward Frieslandt, Bijl. VII, XIX; Verz. v. Plac. I, blz. 23 vlg., 92 vlg.; Appendix op de Statuten van 1723, blz. 55; Resolutien, brieven en stukken enz., blz. 11 vlg. 2
) Verward
Frieslandt,
Bijl. V I I ; Verz. v. Plac. I, blz. 2 1 .
3
) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 11 Juni. *) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 12 Juni; Res. bk. 1748, fol. 107.
156
Wumkes.nl
gekondigd zien. Den 12 en Juni boden zij de Staten elucidatien aan op hun punten van 5 Juni. Onder ingezetenen moest worden verstaan stemgerechtigde ingezetenen. De bepaling dat de stemmen aan den grietman behoorende, niet hem of zijn kinderen ten goede mochten komen, zou gelden voor alle eigenaars van stemmen. De Staten waren verdeeld en dien dag werd niets besloten. Den volgenden dag werden nieuwe elucidatien ingediend. Hierbij onderwierp Zevenwouden zich aan de beslissing van den Stadhouder en verzocht het diens approbatie en garantie van de punten. Dit kwam overeen met wat de Staten den 5 e n Juni hadden ingewilligd. Toch aarzelden zij dit toe te staan „'t algemeen begrip was dat men geen particuliere versoeken van Leden of quartieren con inwilligen of daerover delibereren als strijdig tegen alle goede ordre" 1). Doch op herhaald aandringen van Zevenwouden besloten de Staten ten slotte den 14 en Juni de punten met de elucidatien te laten drukken en te „begeven ter deliberatie en uitsprake van Syn Hoogheyt de Heere Erf stadhouder" 2 ). Omdat ook hierbij weer de weifelende houding van het Mindergetal was uitgekomen, besloten de Staten den 13 e n Juni een commissie van vier personen te benoemen, die voortaan met de Doelisten zou onderhandelen. Het waren: H. D. E . VAN AYLVA voor Oostergo, T j . VAN AYLVA voor Westergo, J O H . V E G E L I N VAN CLAERBERGEN voor Zevenwouden en 3 E P O S J U K VAN BURMANIA voor de steden ). Denzelfden dag stonden de Staten toe „een generale opschrijvinge te doen van alle huijsgezinnen, het getal der personen, haar qualiteit, solvent, insolvent, en gealimenteert" 4 ). Het oproer in Holland begon den 14 en Juni, 't eerst in Haarlem. De Prins was ziek, zoodat de Statencommissie de resolutie van 11 Juni niet aan hem kon overhandigen. Zij wendde zich daarom tot 's Prinsen secretaris D E BACK, die over de resolutie weinig voldaan bleek. „Il lut la resolution mais il en critiqua différents passages, surtout, que Ie prince seroit obligé de maintenir la régence dans sa constitution légitime. nous vimes clairement qu' on était changé de système à la cour, qu'on ne se hatera pas tant, que Ie prince Ie dit au commencement, enfin qu' il y avoit encore des choses que Ie prince desiroit qu'on luij accorda, sans vouloir Ie dire ou s'en expliquer" 5 ). x
) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 67. ) Verward Fneslandt, Bijl. VI; Verz. v. Plac. I, blz. 12. 3 ) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 68, waar echter abusievelijk in plaats van E. S. 2
VAN BURMANIA, E P O DOÜMA VAN BURMANIA wordt genoemd (zie Dagverhaal, blz. 103,
waar echter weer de voorletter van Tj. v. AYLVA onjuist is). 4 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 13 Juni; Verward Fneslandt, Bijl. IX; Verz. v. Plac. I, blz. 24. 5 ) H. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 186.
157
Wumkes.nl
De ziekte van den Prins belette ook dat de Doelistencommissie hem te spreken kreeg; zij keerde daarom den 2 1 e n Juni naar Friesland terug. Hoezeer de Doelisten domineerden blijkt uit het voorstel, gedaan in 't Mindergetal: „of men aan de Vergadering der Doele niet zoude kunnen voorstellen, of niet best was, dat de heeren Staten in eenige dagen niet weder vergaderen, alzoo Zyn Ho* voor eerst niet kan overkomen". Dit voorstel ging den Staten echter te ver, het werd verworpen „als kunnende H. E. M. niet goedvinden over het vergaderen of niet vergaderen der Staten in eenig overleg te treden met die van de Doele" 1 ). De Statencommissie bleef intusschen werkeloos in Den Haag. Naast de officieele correspondentie met de Staten voerde H O B B E VAN BURMANIA, met medeweten der Staten, ook nog van 18—26 Juni een particuliere correspondentie met den Secretaris SMINIA. Zoo droegen de Staten bijv. aan SMINIA op om als particulier aan de commissie te schrijven „dat het van zelvs spreekt, dat zij onder de hand langhs alle betamelijke wegen trachten het sentiment van Zijn Ho. nopens de Vriesche zaken gewaar te worden en daarvan te rapporteeren" 2) Voornamelijk handelt deze correspondentie echter over het diploma voor den Stadhouder. SMINIA vraagt aan BURMANIA toezending van: l e een formulier van zoo'n diploma, 2 e een lijst van de punten welke in de diplomata van de andere gewesten voorkomen. Hij zal daaruit een diploma voor Friesland samenstellen. In zijn laatsten brief, die van 26 Juni, schrijft BURMANIA: „de algemeene verwarringe is te groot, dat er aan getwijfelt kan worden; uit al het geen dat wij sien en hooren is een ander systema van Regeering voorhanden; of de oude verbeeteren sal staat te besien'' 3 ). De rust, welke gedurende drie weken had geheerscht, werd den 25 e n Juni opnieuw verbroken. Twee schippers, die een zevental jaren te voren wegens sluikerij tot een zware boete veroordeeld waren, eischten van den landsfiskaal dit geld terug. Zelfs de lakei van MARIA LOUISE kon hen niet weerhouden. Het Hof besloot nu door te tasten en liet de beide mannen door den Subst. Proc. Gen. en eenige gerechtsdienaars in hechtenis nemen. Dit bracht de bevolking weer in beweging, allereerst de Vlietsters. Dreigend schoolden ze samen voor 't huis van den Proc. Gen., de invrijheidstelling der gevangenen eischend. Aangezien deze daartoe niet het recht bezat, liet hij het Hof bijeenroepen. Dit vergaderde van tien tot half een 's nachts, bedreigd door de menigte. Verzoeken om hulp aan de Ged. Staten en de magistraat van Leeuwarden leverden geen baat. Het
1
) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 16 Juni. ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 24 Juni; Landd. St. v. 1 Juni, no. 12. 3 ) Landd. st. v. 1 Juni, no. 12. 2
158
Wumkes.nl
Hof was daarom wel genoodzaakt de gevangenen in vrijheid te stellen *). Deze gebeurtenis maakte diepen indruk, daar het ontzag voor 't Hof bij de menigte altijd zeer groot was geweest. Den 26 e n Juni vergaderden het Hof en de Ged. Staten om te overwegen wat te doen stond, maar bij gebrek aan militairen en bij de onbetrouwbaarheid van de schutterij was er niet veel uit te richten, zoodat men onverrichter zake uiteenging, Den volgenden dag kwamen de Staten weer bijeen. Het Hof beklaagde zich hierbij en bij den Stadhouder over zijn geschonden autoriteit. Ook de Staten schreven aan den Prins over 't geval. Des middagb hielden het Mindergetal, twee leden der Ged. Staten en twee van 't Hof een bespreking en ontboden gecommitteerden uit de magistraat en de bevelhebbers van Leeuwarden om „aan dezelve voor oogen te stellen de gevaarlijke omstandigheit van tijden en zaken, en de noodzakelijkheit, om de securiteit niet alleen van deze Stad, maar ook van de Heeren van de Regeeringe, en wel inzonderheij t van de Heeren v a n ' t Hof van Justitie te behartigen''. Met deze gecommitteerden werden van 27 Juni tot 1 Juli besprekingen gehouden. Daarbij bleek, dat er 80 man garde in Leeuwarden ter beschikking stond en dat de burgerij heel weinig lust had om voor de regeering in de bres te staan. Tot een resultaat is men dan ook niet gekomen en de gebeurtenissen van 5 Juli deden de zaak op den achtergrond geraken 2 ). Wel werd op instigatie van de Vlietsters den l e n Juli door de buitenkwartieren een soort burgerwacht ingesteld, die echter alleen aan de bevelen van de Doelisten gehoorzaamde 3 ). Terzelfder tijd als in Leeuwarden was het ook in Harlingen weer onrustig geworden. De burgerij was verontwaardigd, dat de Proc. Gen. nog steeds geen maatregelen nam tegen de Harlinger magistraten die beschuldigd werden van het verduisteren van armengelden. Zij schreven aan hun gecommitteerden ter Doele vergadering om zich tot de Staten te wenden, die er lang over beraadslaagden en de zaak eindelijk, daar de stemmen staakten, den 8 e n Juli ter beslissing opdroegen aan den Stadhouder 4 ). Typeerend voor de geest der bevolking in dezen tijd is, dat, toen op 29 Juni een persoon uit Harlingen wegens afpersing gestraft werd met geeseling, brandmerking en 7 jaar tuchthuisstraf „sijnde poena morti 1
) Verw. FnesL, blz. 78 vlg.; JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 80 vlg., Nederl. Jaarb., 1748, blz. 544 vlg. 2 ) Journ. v. h. Mindergetal d.d. 27 Juni— 4 Juli; JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 91 vlg. 3 ) Verw. FnesL, blz. 85 vlg. 4 ) Journ. v. h. Mindergetal d.d. 28 Juni; Res. bk. 1748, fol., 144 vlg.; JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 93, 95 vlg., 102, 115. Zie over deze zaak ook hiervoor blz. 143 en Landd. st. v. 10 April 1747 no. 12, v. 5 Juni 1747, no. 12, 13.
159
Wumkes.nl
proxima", niemand daar aanstoot aan nam. „'t gemeen schijnt te hebben gedistingueert pagt saeken en feitelijkheden of concussie aen personen over andere saken" 1 ). De Statencommissie in Den Haag had eindelijk den 28 e n Juni audiëntie ontvangen bij den Prins, waarbij deze verzekerd had zich thans met de Friesche zaken te zullen bezig houden. De toestand in Holland was echter zoo gevaarlijk, dat van overkomst naar Friesland voorloopig geen sprake kon zijn 2 ). De Prins was inmiddels door de St. Gen. tot erfelijk Kap. Gen. en Adm. in mannelijke en vrouwelijke lijn benoemd, waaraan de Staten van Friesland den 2 e n Juli hun goedkeuring hechtten 3 ). Den 2 e n Juli begonnen de vergaderingen der Doelisten ook weer; denzelfden dag nog dienden zij twee voorstellen bij de Staten in, nl.: l e om alle acties over fraude van 's lands pachten enz. te staken, 2 e om aan de ontvangers en compagnieschrijvers bevel te geven de militie prompt op tijd te betalen. De Staten droegen aan de commissie van vier op, met de Doelisten daarover te beraadslagen en rapport uit te brengen. Het eerste punt werd goedgekeurd en een publicatie in dien zin uitgevaardigd; het tweede punt is in beraad gehouden 4 ). Van de algemeene onrust maakten nu ook de Bildtpachters gebruik om hun oude wenschen nog eens weer te uiten. Zij verzochten den 3 e n Juli l e verklaard te mogen worden, niet tot nudi coloni, maar tot emfthyteuticarii, 2 e verlenging van de pacht met 30 jaar en voor § van den geldenden pachtprijs, 3 e „dat de Stemgeregtigheit hunner gebruikte zathen provisioneel werde gedefereert aan Zijn Hoogheit". De Staten antwoordden, dat zij er over zouden beraadslagen „dogh alles met communicatie en overlegh van Zijn H o t s ) . Toen de Prins hoorde van de onlusten van den 25 e n Juni, schreef hij „prompte en efficacieuse middelen te beramen, om alle excessen te weeren, en de Justitie bij haer wettig gezach te handhaven". Ook was hij bereid in afwachting van zijn komst, commissarissen naar Friesland te zenden „om met U. E. M. praeparatien tot redres der Financien te maken, en de decisie van Z.H. daer door te faciliteeren" 6 ). Begin Juli inspecteerde de commissie van de Doelisten voor de financiën, de kantoren van den Rentmeester-Generaal en van de Ontvangers 7 ) x
) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 98. ) H. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 194, Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 4 Juli.
2
3
) R e s . b k . 1748, fol. 121.
4
) Bijl. 5 ) 6 ) ')
Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 2 Juli; Res. bk. 1748, fol. 148; Verw. Friesl, X; Verz. v. Plac. I, blz. 26. Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 3 Juli; Res. bk. 1748, fol. 252. Journ. v. h. Mindergetal d.d. 4 en 6 Juli; Res. bk. 1748, fol. 123. Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 3 Juli; Verw. Friesl., blz. 94 vlg..
160
Wumkes.nl
en gaven zij kennis aan de Staten „dat sij in staat souden sijn eenige pointen ter vergaderinge van de Staten overtebrengen" *). Zoo herhaalden zich den 5 en Juli de gebeurtenissen van 5 Juni; de Staten vergaderden en wachtten de komst van de Doelisten af. Deze lieten zich echter wachten, zoodat het Mindergetal en 't meerendeel der Volmachten heengingen. Ze toonden dus, misschien onder invloed van 't schrijven van den Prins, meer ruggegraat dan een maand tevoren. Maar, toen tegen 11 uur plotseling zestien afgevaardigden der Doelisten verschenen, werden haast-je, rep-je het Mindergetal en de afwezige Volmachten door boden opgehaald. Het Mindergetal ontving nu de Doelisten, die een „remonstrantie behelsende 72 pointen reformatoir" overhandigden, met het dringend verzoek daarop vóór vier uur 's middags inwilliging te mogen ontvangen. De Staten betoogden, dat zij in zoo korten tijd niet zoo vele en zoo belangrijke punten konden bespreken noch er een besluit over nemen en dat zij bij res. van 11 Juni den Prins hadden opgedragen „de constitutie en staat van het Land op vaste gronden te stellen; de ingesloopene abuisen te redresseeren", enz. 2 ), zoodat zij zelfs geen beslissing mochten nemen. Het baatte niet. De Doelisten antwoordden, dat „deze poincten bij na niets anders inhielden, dan 't geene begrepen is in de poincten reformatoir van de jaren 1672 en 1673 welke H. E. M. bij notificatie van 5 Junij reeds hadden aangenomen als het fondament van Regeringe, en welke in verscheidene opzichten bij deeze gemitigeert zijn". Ook zeiden zij te vreezen, dat bij niet aanneming het volk tot gewelddadigheden zou overgaan. De Staten bleven aarzelen en waren onderling verdeeld, maar neigden meer en meer tot toestemming. De gecommitteerden der Doelisten begaven zich weer naar de Doele om hun committenten te raadplegen. Tegen half acht kwamen ze terug met het voorstel, dat de Staten de 72 punten zouden goedkeuren op voorwaarde „dat, dezelve zouden worden overgegeven ter approbatie en guarantie van Zijn Ho*." 3 ). Op deze voorwaarde gingen de Staten over tot „acceptatie, arresteringe en publicatie" i). Denzelfden dag nog gaven zij Willem IV verslag van het gebeurde5) en gingen om half negen uiteen. Inderdaad vertoonen de 72 artikelen groote overeenkomst met de !) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 104. 2 ) Vgl. hiervoor blz. 155 vlg.; zie ook JOH. VEG. V. CL., t.a.p., Bijl. XI. 3 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 5 Juli. 4 ) Uitgegeven bij „Willem Coulon, Leeuwarden 1748"; Verw. Fnesl., Bijl. XI; Verz. v. Plac. I, blz. 28 vlg.; Kritiek op de 72 art. van JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 115 vlg. 5
) Res. bk. 1748, fol.
140.
il
161
Wumkes.nl
reformatoire reglementen van 27 Sept. 1672 en van 15 Maart 1673. Art. 1 tot en met 43 volgen op den voet en zijn ten deele woordelijk gelijk aan het eerstgenoemde; art. 9 en 44 tot en met 72 zijn bijna alle ontleend aan het tweede 1 ). Voor zoover er overeenkomst is verwijs ik daarom naar de genoemde reglementen (blz. 118 vlg. en blz. 131 vlg.). Maar daarnaast zijn er toch ook belangrijke verschillen. Niet alleen zijn tal van artikelen min of meer gewijzigd en komen enkele nieuwe bepalingen voor, maar gewichtiger dan dit alles is de democratische en liberale geest die op tal van plaatsen zich openbaart. Art. 43 bepaalde: „Dat alle Octroyen, die personeel syn, en weegens Fabricquen verleend, sullen werden ingetrokken, en een yder vrygelaten soodanige Fabriéquen te beginnen, als het hen belieft". Dus vrijheid van bedrijf. Van denzelfden geest spreken de bepalingen aangaande het stemrecht. Consequent was men daarin niet. Voor 't eigenlijke bestuursapparaat werd het ongewijzigd gelaten. Evenals te voren zouden de Volmachten en de voordrachten voor grietmannen, secretarissen, bijzitters en dorprechters door de stemgerechtigde ingezetenen worden gekozen, zij het dat pretendenten en (of) de grietmannen van hun stemrecht geen gebruik mochten maken. Maar overigens werd de kring van geïnteresseerden aanzienlijk uitgebreid. Predikanten zouden worden gekozen door de lidmaten van de kerk, behalve in de steden, die gelaten werden „by haar besondér gebruik". Het dijkbestuur zou voortaan worden gekozen door de floreenplichtigen „mits contribuerende geen minder getal als tien Floreenen onder een klokslag geleegen". Grietenij-, stads- en dorpsontvangers moesten jaarlijks rekenschap afleggen „aan haar respective committenten, en alle die geene die daar by geintresseerd zynde, present willen zyn". Bevestigd werd dit nog eens door art. 36, bepalende: „Dat in vervolg van tyd een vaste bepalinge sal werden gemaakt omtrent de Stem-Cohieren, sonder daar van te mogen afwykken, voorbehoudens nogtans dat in saaken, die pure domesticq syn aan een yder syn vryheit wort gelaten". De samenstelling van den Landdag werd gewijzigd. Voortaan moest elke grietenij vertegenwoordigd worden door den grietman en twee eigenerfden en elke stad door één magistraat en twee leden der vroedschap. Elke afgevaardigde mocht •§ stem uitbrengen, zoodat de eigenerfden en vroedschappen de meerderheid in den Landdag kregen. Naast den Landdag werd nog een tweede vergadering ingesteld. I n elke grietenij zouden de dorpen elk twee dorpsgecommitteerden kiezen en deze gezamenlijk twee grietenij-gecommitteerden; evenzoo in de steden x ) SLOTHOUWER (Bijdragen III 2 , blz. 420) en op diens voetspoor P. J. BLOK (Gesch, v. h. Ned. Volk, 3 e dr., dl. III, blz. 468) schrijven ten onrechte, dat de 72 punten gegrond zijn op het (welk?) reglement reformatoir van 1673.
162
Wumkes.nl
de espels. De gecommitteerden zouden gekozen worden „uit de breede gemeente vanyder Grietenyen Stad". Door wie...? Het staat er niet bij, maar we mogen wel aannemen ook door de breede gemeente. Deze twee gecommitteerden per grietenij en stad moesten jaarlijks in Mei op de Doele bijeenkomen, een voorzitter kiezen en controleeren of het reglement reformatoir werd nageleefd, de belastingen behoorlijk werden geind en besteed en 's Lands kas klopte. Elk jaar zou één gecommitteerde aftreden, voor wien op de beschreven manier een opvolger zou worden gekozen. De voorzitter zou een jaar in functie blijven en gedurende dien tijd het recht hebben de afgevaardigden buitengewoon bijeen te roepen, maar niet dan nadat hij uit elk kwartier drie (daartoe te kiezen) leden had opgeroepen „om de Extraordinare saaken, soo doenlyk af te doen". De gecommitteerden kregen het recht om „soodanige generale, en particuliere poincten als sy tot welstand van den Lande, redres van saaken, en vorders al het geen tot Menagement mogte strekken, nodig sullen oordeelen, aan de Edle Mogende Heeren Staaten ter approbatie te mogen praesenteren". Ged. Staten mochten geen nieuwe ambten instellen noch traktementen verhoogen „buiten advis en consent van de Staaten des Lands, sampt de Gecommitteerden, welke jaarlyks tot revisie van de Poincten van redres sullen werden genomineerd en gecommitteerd''. Was dit ontwerp werkelijkheid geworden, Friesland zou in 1748 reeds een staatsregeling hebben gekregen, die eenige overeenkomst vertoont met de Nederlandsche van 1848. De Ged. Staten zouden het verantwoordelijk ministerie hebben gevormd, de Landdag de Eerste- en de gecommitteerden de Tweede Kamer 1). Veel vertrouwen hadden de Doelisten niet in de Staten. Reeds den volgenden dag kwamen zij vragen om een copie „vant slot van de Notificatie welke van de poincten reformatoir staat gepubliceert te worden". De laatste zinsnede daarvan, luidende: „Des dat wij behouden de faculteit, om deselve poincten over te geven ter approbatie en guarantie van Z. D. H. de heere Prince Erfstadhouder", beviel hun niet. Het woordje „faculteit" mishaagde. Men vreesde, zeer ten onrechte, dat de Staten van deze faculteit geen gebruik zouden maken. De zin werd dus veranderd in: „Met bijvoeginge, dat dezelve worden overgegeven ter approbatie en guarantie van Zijne Hoogheit" 2 ). Denzelfden dag kwamen drie der vier gecommitteerden van de Staten uit Den Haag terug. J A N SIRTEMA VAN GROVESTINS was achtergebleven, x
) Zie ook: N. JAPIKSE, De aard der volksbewegingen van 1747 en 1748 (De Gids, 1920, dl. IV) blz. 328 vlg. 2 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 6 Juli; JOH. VEG. V. CL., t.a.p., Bijl. XII.
163
Wumkes.nl
waar hij de eenige vertegenwoordiger van Friesland in Den Haag was. Zij brachten verslag uit van hun audiënties bij den Prins van 28 Juni en 2 Juli 1 ). De Staten schreven den Stadhouder dat een commissie van zijnentwege hun welkom zou zijn 2 ). De Doelisten zonden den 8 en Juli opnieuw een commissie van vier personen naar Den Haag om den Prins de 72 punten aan te bieden. Twee dagen later verschenen vier Doelisten bij het Mindergetal. Zij hadden onder de gedrukte notificatie van 5 Juli de namen der onderteekenaars niet gevonden „en alzoo zig geenzins schaamden, bekent te staan als de overleveraars dezer poincten, versogten, dat hunne namen mede gedrukt mogen worden" 3 ). Natuurlijk werd dit toegestaan. JOH. VEGELIN VAN CLAERBERGEN vermoedt dat eenige drijvers onder de Doelisten niet alleen de verantwoording wilden dragen en daarom de anderen noopten mede te onderteekenen 4 ). De vier naar den Prins afgevaardigde Doelisten kwamen den 12en Juli uit den Haag terug. Deze had hun zijn ontevredenheid betuigd over den dwang dien zij op de Staten hadden uitgeoefend en over hun weigering om deze met den Stadhouder overleg te laten plegen 6 ). Deze houding van den Prins veroorzaakte oneenigheid onder de Doelisten. „De directeurs waren haer bijltie quijt; de geweldenaers dreven boven" 6 ). Het gewone verschijnsel bij revolutionnaire bewegingen. De Staten daarentegen kregen weer moed. Den 18en Juli vergaderden zij opnieuw en besloten, „hoewel niet eenparig", de zitting tot 22 Juli te verdagen, indien de Doelisten niet vóór den middag een voorstel kwamen indienen. Deze kwamen nà den middag en kregen van het Mindergetal 't bescheid, den 22 en Juli terug te komen. Gewillig schikten zij zich daarin. Ook de geruchten die liepen over het naderen van troepen zullen van invloed zijn geweest op de houding beiderzijds 7 ). Nu hun staatkundige wenschen door het regl. ref. van 5 Juli waren vervuld bemoeiden de Doelisten zich vooral met de financiën. Den 16en Juli visiteerde hun financiëele commissie de Rekenkamer. Ook de 5 punten die zij den 22 en Juli bij de Staten indienden „zeer nederig 1
) Zie boven blz. 160 vlg. ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 6 Juli; Res. bk. 1748, fol. 143. 3 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 10 Juli. 4 ) Dagverhaal, blz. 115. 5 ) JOH. VEG. V. CLAERB., t.a.p., blz. 126, 130, Bijl. XIV; „ils ne furent pas reçus du prince à leur gré, qui dit même en plein cercle, qu'il avoit bien lavé la tête à ces quatre Frisons la" (H. VEG. V. CLAERB., Mémoires, blz. 213); Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 15 Juli. 2
6
) JOH. VEG. V. CLAERB., Dagverhaal, blz. 127.
') JOH. VEG. V. C L „ t.a.p., blz. 128; Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 18 Juli.
164
Wumkes.nl
verzoekende, ten einde haar Ed. Mog. die poincten gelievden te approbeeren" 1), betroffen alle de financiën. In punt 5 vroegen zij dat de Doelisten de quotisatie mochten opstellen en ten uitvoer brengen. De Staten waren echter niet voltallig en stelden de beraadslaging uit tot 25 Juli. De geruchten over de nadering van troepen deden intusschen de onrust ook weer toenemen, zoodat de Staten bang waren voor een nieuwe uitbarsting van volkswoede. Den 22 e n Juli zonden zij daarom TJALLING E D O VAN SIXMA, burgemeester van Stavoren, in 't geheim naar den Prins om hulp te verzoeken 2 ). Dat de ontevredenheid weer grooter werd en zich nu ook tegen den Prins keerde, blijkt uit het „remarquabel voorstel" van 23 Juli, gedaan in de Doele door Westergo. Dit stelde voor dat de Doelisten een nieuwe instructie voor den Stadhouder zouden opmaken „te meer daer deselve reeds van sijn eed ontslagen was, en soo niet meer als een privaet persoon con worden geconsidereert, en gevolgelijk geen de minste magt heeft voor als nog eenige de minste pointen aen de Staten van 't Land opgegeven te approberen of improberen" 3 ). Een andere uiting van ontevredenheid was de oproep uitgaande van de schoolmeesters van Oost-Dongeradeel aan al hun collega's om zich op 23 Juni te vereenigen in „'t oude blauhuis" ten einde verhooging van traktement te verkrijgen 4 ). Den 25 e n Juli delibereerden de Staten over de 5 punten van 22 Juli. Zij besloten de eerste vier goed te keuren, maar de uitvoering er van uit te stellen tot zij het advies van den Prins hadden ingewonnen. Ook het 5 e punt keurden zij goed, mits het plan van quotisatie eerst aan de goedkeuring van de Staten en den Stadhouder werd onderworpen 5 ). Den namiddag van denzelfden dag boden de Doelisten aan: „Nadere Poincten by de Gecommitteerden uit Landen en Steden thans op de Doele vergadert, opgesteld", bestaande uit 47 artikelen. Zij verzochten daarover den 30 e n Juli het besluit van de Staten te mogen vernemen. Deze kregen dus vijf dagen bedenktijd „als een uitwerkinge van de consideratien van S. H. haer gerepraesenteert hebbende 't ongelijk van haere schielijkheit voormaels" 6 ). Aanstonds zonden zij op grond van hun res. van 11 Juni, deze 47 punten aan den Stadhouder, er opnieuw op aandringend, dat deze zoo spoedig mogelijk zou overkomen 7 ). Van den Prins kwam 1 2
) Verw. Fnesl,
) 3 ) 4 ) 5 ) 6 ) ')
blz. 106.
J O H . V E G . V. C L . t.a.p., blz. 13 vlg.; J o u r n . v. h. Mindergetal, d.d. 22 Juli. J O H . V E G . V. C L . , Dagverhaal, blz. 131, n. 1; zie ook t.a.p., Bijl. X I V . t.a.p., blz. 134 vlg. Res. bk. 1748, fol. 156. J O H . V E G . V. C L . , t.a.p., blz. 137. Res. bk. 1748, fol. 154.
165
Wumkes.nl
dezen dag nog een schrijven, waarin hij mededeelde om verschillende redenen zijn beslissing over de Harlinger kwestie te moeten uitstellen tot zijn komst in Friesland x ). Eindelijk kwamen nog twee afgevaardigden der Doelisten de Staten verzoeken, den volgenden dag te vergaderen, daar zij „voorneemens waaren, op morgen een poinct van veel gewigte aan H. E. M. voor te stellen". Dit bleek te zijn een protest van de Doelisten tegen de resolutie der Staten betreffende de 5 financiëele punten van 22 Juli. Zij betuigden daarin hun leedwezen „dat hunne pogingen worden gevilipendeerd en al hun arbeid en werk ten dienst van den Lande en rust van de goede Ingezeetenen aangelegt weinig word gereekent" en dreigden „dat bij onverhoopten afslag, de Gecommitteerden genoodzaakt zullen zijn aan hunne Committenten, welke al lang openinge van zaaken in deezen van hen hebben verwagt, kennisse te geven, als wanneer te vreezen staat, dat alles tot innerlijke smert en droefheit van de Gecommitteerden in voorige geweldt zal uitbarsten" 2 ). Er bleef voor de Staten al niets anders over, dan de 5 punten maar in te willigen, hetgeen geschiedde bij res. v. 26 Juli, in welke resolutie de Staten de boven aangehaalde zinsneden uit het protest der Doelisten aanhaalden, als motiveering van hun inwilliging s ). Tevens berichtten zij deze zaak maar weer aan den Prins in een brief, waarin zij erkenden dat van de 5 punten „het sakelijke buiten allen tegenspraak, voor den Lande dienstigh is", maar oordeelden dat de uitvoering „op een sodanige wijse is begreepen, dat wij meenen, daar in swarigheden en incongruiteiten te vinden" 4) De telkens herhaalde missives der Staten bewogen eindelijk den Stadhouder zich in de Friesche zaken te mengen. I n een publicatie van 27 Juli deelde hij mede, vooralsnog niet zelf naar Friesland te kunnen komen, maar eenige commissarissen naar Leeuwarden te zullen zenden „om aldaar bij provisie en tot Onse komst met overroeping van Gedeputeerden van de Staaten en Gecommitteerden van de Ingeseetenen, praeparatorie te examineeren de abuysen die op het stuk van de Regeering en Financiën zijn ingesloopen, als meede de middelen die soo tot redres van deselve abuysen, als tot vaststelling van de Regeering op goede en duursaame gronden souden konnen werden bij de hand genoomen en in het werk gestelt". Ten slotte spoorde hij de ingezetenen tot rust en orde aan en bedreigde de overtreders met bestraffing door het Hof 5 ). x
) Jcrarn. v. h. Mindergetal, d.d. 25 Juli. ) Verw. Fnesl., blz. 106 vlg. s ) t.a.p., Bijl. X I I ; Verz. v. Plac. I, blz. 51 vlg. 4 ) Res. bk. 1748, iol. 160. 5 ) Verwarå Frieslandt, Bijl X T V .
2
166
Wumkes.nl
De ontevredenheid onder de Doelisten openbaarde zich vooral in OostDongeradeel, zooals ook reeds uit het optreden van de schoolmeesters (boven, blz 165), een der groepen waarin de nieuwe denkbeelden leefden, gebleken is. Uit vrees voor het lot dat de 72 punten dreigden te ondergaan benoemde men daar een commissie van drie personen x ), die zich naar den Prins moesten begeven. Zij moesten te kennen geven, dat de ontevredenheid steeds grooter werd „wegens de swarigheit welke sig ontrent de 72 bewuste Poincten Reformatoir door onze Gecommitteerde opgedragen opdoen, willende nimmermeer consenteeren dat het geene door onze Gecommitteerden is beslooten, teffens aan Zijne Doorlugtige Hoogheit ter decisie werde overgegeven, willende liever alles t o t den laatsten druppel bloeds opofferen eer zulks geschiede". Nu de Prins niet op hun hand bleek te zijn, wilden ze zijn macht zoo klein mogelijk houden. Met de regenten konden ze 't klaar spelen, de Prins echter beschikte over het leger en bezat ook in de andere gewesten groote macht en invloed. Daarom mocht de Prins niet de decisie hebben. Dit was ook nooit de bedoeling geweest zeiden ze, daar „zelfs bij het gemeen zeer wel bekent is, d a t de Heeren Regenten een verkeert sluitgevolg getrokken hebben uit de bewuste 14 Articulen v a n den 5 Juni 1748, als of de decisie daar in lag opgesloten; ' t welk echter tegens het oogmerk der Gecommitteerden ' t eenemaal strijdig is". Ten slotte verzochten ze den Prins geen troepen te zenden, ten einde „het vergieten van Mensche bloed voor te koomen" 2 ). Deze commissie werd den 3 1 e n Juli door den Stadhouder ontvangen, die een zeer gematigd antwoord gaf 3 ). Hij betoogde dat hij het woord decisie niet in dien zin opvatte, alsof hem daarmee de absolute macht was opgedragen, maar d a t , daar de 72 punten deels niet door hem konden worden geapprobeerd „als strydende tegens Zijn Eed en Pligt, om yeder in Zijn Recht te handhaven", en door de Staten onder dwang waren ingewilligd, het „aan Zijn Hoogheit als Stadthouder toekwam, over zulks te decideeren zonder wijders". Zulk een decisie was hem, naar zijn meening, inderdaad door de acht eerste gecommitteerden der Doelisten 4) opgedragen „wijl de Heer Edema 5) zulk een zin aan de woorden op de gevoegsaamste wyze had gegeven". Verder meende de Prins dat het in ' t belang der Doelisten zelf was „dat de zaaken door *) ROELOF GERRITS, kuiper; FOEKE SJOERDS, schoolmeester en ABRAHAM BLOM,
barbier en chirurgijn. 2 ) Verward Frieslcmdt, blz. 99; Copie van de procuratie in het Gem. Arch. te Leeuw., SINGELS' Inventaris, no. 365 h. 3
) Wijsselijk toonde zij haar procuratie maar niet (H. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 226). ) NL die van 10 Juni, zie boven, blz. 155. 5 ) Lid der commissie van vier Doelisten van 8 Juli, zie boven blz. 164. 4
167
Wumkes.nl
zijn Hoogheit nader gedecideert en geapprobeert wierden om daar door het zelve dies te vaster te maken". De regenten zouden anders in het feit dat zij de punten onder dwang hadden aangenomen, een reden kunnen vinden om „als er eens ruimte was, alles te verbreken". Wat het zenden van troepen betreft, het was nooit in „Zijn Hoogheits sin gekoomen om eenige Militie tot nadeel der Gecommitteerden te zenden" 1 ). Dat de Prins zoo gematigd antwoordde was een gevolg van zijn onderhoud met SIXMA 2 ), die een zeer zwart tafreel had opgehangen van den toestand in Friesland. „Le prince en fut effrayé. E t Sixma penetroit que Ie prince n'étoit pas tout à fait instruit de la parfaite anarchie qui regnoit chez nous" 3 ). Den 28 e n Juli keerde SIXMA uit den Haag terug en bracht den volgenden dag verslag uit van zijn zending: „il assuroit que par rapport à la régence les affaires etoient sur un tres bon pied, que le prince etoit mécontent de 1'insolence des doelistes". De Prins kon voorloopig nog niet zelf komen, maar hij zou commissarissen zenden. Over de komst der troepen mocht SIXMA zich niet uitlaten. Deze naderden zeer in stilte. „C'est qu'on croit à la Haye, que tout se soulèveroit ici à leur approche et qu'on craignoit aussi la communication des révoltes groninguois avec les notres" 4 ). Den 30 e n Juli verscheen opnieuw de commissie van acht Doelisten in den Landdag met het verzoek om antwoord op de 47 punten van 25 Juli. Het eerste bescheid der Staten was, dat zij deze ter approbatie aan den Prins hadden gezonden. De commissie antwoordde, dat zij daarvan rapport zou doen aan haar committenten. Op de vraag der Staten of zij het antwoord van de Doelisten zou overbrengen, antwoordde de commissie „seer twijffelagtig, en beloofden niet dan zeer flauwtjes, dat daar toe hunne devoiren wel wilden aanwenden". Dit leek de Staten een slecht voorteeken, vooral daar zij gehoord hadden, dat de Doelisten als zij geen antwoord naar hun zin kregen, wilden uiteengaan, „om in hunne districten te berigten, dat Hun Ed. Mo. op hunne voorstellen niet favorabel wilden resolveren, waar uit nieuw oproer en zeer kwade gevolgen gevreest wierden". De commissie werd daarom verzocht te wachten. De Staten beraadslaagden opnieuw en besloten eenparig „zigh op nieuw in geen gevaar te begeven en hun nader te zeggen, Dat de Staten van Vrieslant approberen de 47 punten en dezelve zullen laten publiceren en affigeren ter gewoone plaatzen" 5 ). „En sulx gecommuniceert wiert aen de Gecom.d e , x
) Verward Frieslandt, blz. 101 vlg. ) Zie b o v e n blz. 165. 3 ) H. VEG. v. CL., t.a.p., blz. 208. 2
4
) H . V E G . V. C L . , t.a.p., blz. 209; J o u r n . v. h. Mindergetal, d.d. 29 Juli.
5
) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 30 Juli.
168
Wumkes.nl
die daer over verset schenen, en niets antwoordeden" 1 ). Opnieuw zonden de Staten bericht van het gebeurde aan den Stadhouder. Deze 47 artikelen, „een rapsodie van alles in malkaer om, en een kleed van soo veel besonder gecouleurde lappen gaergeset, dat het wel een arlequin sou passen" 2 ), dienden ter aanvulling van de 72 punten van 5 Juli. Zij betroffen: het stemrecht, de godsdienst, het onderwijs, de belastingen, het jachtrecht, de gilden, het dijkwezen, enz. De voornaamste bepalingen waren: I. H E T STEMRECHT: Alle stemhebbende perceelen, waarbij in 1640 geen land had behoord, of die nog evenveel land omvatten als in 1640 behielden het stemrecht. Overigens werden geen stemmen toegelaten „als van Hornlegers voorsien met een Huysinge en de quantiteit van 20 Pondem. Kleylandt of 40 Pondem. Woudtlandt". Voortaan moest in het stemcohier vermeld worden de grootte der stemhebbende perceelen. II. FINANCIEN: „Dat de nieuw te makene Quotisatie sal gerekent worden aanvang genoomen te hebben op den 1 J u n y 1748". De reëele en personeele goedschatting zouden blijven en op denzelfden voet worden geheven als tot nu toe. Bij de nieuwe quotisatie zou nauwkeurig worden gelet op de afgeschafte 5 speciën. Verzoek aan den Stadhouder om te willen bewerken dat Friesland in de quote der Generaliteits-lasten weer gebracht zou worden „op dezelfde voet als in den beginne gestelt is geweest". I I I . D I V E R S E N : Ieder die een ambt of beneficie kreeg, moest dit terstond zelf waarnemen en mocht het niet door een ander laten bedienen. De magistraten en vroedschappen der steden zouden niet meer van tol zijn vrijgesteld. Iedere stad of district mocht naar verkiezing gilden oprichten; behoorlijke reglementen zouden zorgen „dat de Gilden niet tot last, maar tot geryf van 't gemeen zyn, en tot bevorderinge van Konstenaars en Ambagtslieden". In de geheele provincie zou opteekening worden gehouden van de sinds Mei 1747 gestorven hoornbeesten. De eigenaars zouden, indien floreenplichtig, daarin gekort worden, indien niet, voor elk gestorven beest een vergoeding krijgen. 3) Ook nu weer werd door enkele artikelen de kring van meebeslissenden uitgebreid. De „Duitse Schoolmeesters" zouden voortaan worden gekozen door „de Ledemaaten van de Gereformeerde en Mennonyte Godsdienst". „Alle die geene welke contribueeren tot 't slatten van Vaarten en Waaterlossingen, repareeren van Wegen," enz., zouden „sulks mogen volvoeren by pluraliteit van stemmen". Alle „Generale en Particuliere Ontvangers 1
) JOH. VEG. V. CL., Dagverhaal, blz. 145. ) t.a.p., blz. 136. 3 ) Verw. Friesl., Bijl. XIII; Verz. v. Plac. I, blz. 56 vlg. 2
169
Wumkes.nl
van Grietenyen en Steden" werden afgezet en zouden vervangen worden door nieuwe, welke „ten platten Lande verkooren zullen worden door de stemgeregtigde Ingezeetenen die op 40 Car. guld. en daar boven in de nieuwe te maakene Quotisatie contribueeren, en in de Steden alleenïyk van die geene die gemelde somma van 40 Car. guld. en daar boven in de Quotisatie betaalen". In de grietenijen werd dus tevens voor dit geval het aantal meestemmenden beperkt. Dezelfde Doelisten-commissie protesteerde ook nog „op een trotzeen hoogmoedige wijze, en in termes gansch niet overeenkomende met het respect, welke Onderdanen aan hunne wettige Regenten schuldigh zijn", dat de Staten „bij de publicatie van hunne 5 overgegevene articulen of poincten een gedeelte van hunne remonstrantie" hadden laten drukken, „en wel zulke perioden uit dezelve, die op zig zelf, en uit haar verband genomen, aanstotelijk zijn, dog in haar zanienhang gelaten niets minder als zulx inhielden" x ). Zij verzocht daarom „dat deze 5 poincten op nieuw gedrukt en gepubliceert mogen worden, met de eerste resolutie daar op genomen, als mede hunne Remonstrantie, met de resolutie daar op gevallen". Ook dit werd ingewilligd 2). De 47 punten en de 5 punten werden den 31 en Juli gepubliceerd en daarna gingen de Doelisten tot 8 Aug. uiteen, terwijl vijf hunner met de 47 artikelen naar den Prins trokken 3 ). c.
D E HERVORMINGEN.
Met de publicatie der 47 en der 5 punten hadden de Doelisten hun laatste overwinning behaald. Denzelfden dag nog arriveerden de eerste militairen, ten getale van ongeveer 800 in schepen verborgen, tegen den avond onverhoeds te Harlingen 4 ). 't Gevaar voor de regenten was nu geweken. Zij gaven dan ook bevel aan den drukker ,,dat met het drukken "våh de 47 poincten, en met 't herdrukken van de 5 artlen etc. sal worden gesupersedeert". Eenige dagen later kregen de drukker last „alle de exemplaren van de publicatie der 47 poincten op 't Landschapshuis te doen brengen alwaar verzegelt zijn" 5 ). De Doelisten daarentegen gevoelden zich bedreigd. Den 2 en Aug. stelden eenige gecommitteerden uit O. en W. Dongeradeel aan de gecommitteerden van Leeuwarden voor, om zich meester te maken van 't ammunitie- en kruithuis en zich met de daar buit te maken wapenen 1
) „en dat het scheen (wel was 't waer) dat wij deselve bij de mgesetenen wilden denigreren" (JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 144). 2 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 30 Juli, Res. bk. 1748, fol. 163. 3 ) Verw. Friesl., blz. 111. 4 ) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 147. 6 ) Journ. v. h. Mindergetal d.d. 2 en 6 Aug.
170
Wumkes.nl
tegen de militairen te verdedigen. Doch die van Leeuwarden durfden dit niet aan en zoo besloot men tegen 3 Aug. een vergadering van alle Doelisten bijeen te roepen om te beraadslagen over 't geen te doen stond. Verscheidene gecommitteerden waren inderdaad op den 3 e n Aug. aanwezig, maar ze besloten geen tegenstand te bieden en hun committenten aan te raden zich rustig te houden 1 ). De heer SIXMA werkte, terug van zijn zending naar den Prins, voor een „ampliatie der instructie van S. H t . waerschijnlijk op dien voet als hij had connen penetreren, dat Sijn Ht. redelijk contentement sou geven" 2 ). Den 2 e n Aug. boden hij en de heeren H. H. v. K N I J F F , J. v. SMINIA en L. S. v. LYKLAMA aan het Mindergetal „de ingrediënten, bij hen opgestelt om te dienen als een fondement eener resolutie, welke aan Z. Ho. zal worden gecommuniceert, om naa bekoomene aggreatie, daar uit een nieuwe commissie te formeeren". Na beraadslaging kreeg de Secr. opdracht „uit deze ingrediënten tegens Maandagh eene extensie van eene resolutie te maken, om aan de kamers voorgedragen te worden" 3 ). Intusschen naderden van Overijssel uit meer militairen, die den 3 e n Aug. plotseling kwam opdagen en binnen enkele dagen in verschillende steden en plaatsen in garnizoen werden gelegd *). Den 5 e n en 6 e n Aug. werd „de extensie der opgemaakte resolutie", betreffende de instructie voor den Stadhouder, door de Staten besproken. De eerste vraag was of men de extensie zou beschouwen als een ontwerp resolutie en daarover 't advies van den Stadhouder vragen, of als een finale resolutie. Daarmee in verband stond de tweede vraag, nl. wie het ontwerp aan den Stadhouder zou aanbieden, één persoon en dan wel de heer SIXMA, of een commissie van vier personen. Over de eerste vraag kon men 't niet eens worden. Aan den eenen kant vond men de voorgestelde machtsvergrooting van den Stadhouder meer dan voldoende, aan den anderen kant durfde men dezen ook niet voor een fait accompli stellen, uit vrees dat hij misschien meer had verwacht. Ten slotte besloot men de resolutie als finaal te beschouwen en door alle Volmachten te laten onderteekenen. Daarmee was meteen beslist dat de resolutie door een commissie van vier heeren zou worden overgebracht, waartoe na anderhalven dag van harrewarren benoemd werden: H. D. E. v. AYLVA, J. G. v. BURMANIA, A. VEGELIN VAN CLAERBERGEN en T. E. v. SIXMA 5 ). x
) Verw. Friesl.,
blz. 112; J O H . V. v. C L . , t.a.p., blz. 151 vlg.
2
) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 150. 3 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 2 Aug. 4 ) Over de verdeeling dezer troepen, zie Verw. Friesl., blz. 116 vlg. 5 )' „En men moet met waarheit seggen dat de conduite bij de Regenten desen dag gehouden ergerlijk was om haer stijve gesetheden en onderlinge verdeeldheden over de forme en particuliere ambitie en belang" (JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 157 vlg.); H. VEG. V. CL., Mémoires, blz. 220; Res. bk. 1748, fol. 182 vlg.
171
Wumkes.nl
Bleek hieruit reeds dat de regenten weer in hun gewone doen waren, nog meer openbaarde zich dit in het mondelinge advies dat de commissieleden meekregen, nl.: „dat Hun Ed. Mo. aan Zijne Ho. in consideratie geven, of niet dienstig oordeelt, dat de heeren Staten eene publicatie lieten uitgaan, waar bij, na ingenomen advies en consideratie van Zijn Ho. wierden geannulleert alle zodanige poincten en publicatien, als op den 1 Junij en vervolgens door de Vergaderinge van de Doele van de Regeeringe zijn afgeperst." Alleen de pachten zouden afgeschaft blijven en niemand zou vervolgd worden 1). De Doelisten kwamen nog enkele keer en bijeen en dan slechts voor korten tijd. Het getij was verloopen. Den 13 e n Aug. keerde hun commissie 2) uit Den Haag terug. Welke ondervinding zij had opgedaan vernemen we niet 3 ). Het was nu overal rustig, behalve in Het Bildt. Hier was de ontvanger PAULUS ECKERINGA, wiens huis bij 't begin van de troebelen verbrand was, teruggekeerd, waartegen de bevolking zich ten sterkste verzette. De grietman riep de hulp in van den Proc. Gen. en van generaal SIGERS, den commandant van de troepen in Friesland. De laatste weigerde echter hulp, „verclaerde daer toe ongelast te sijn en ook niet te connen doen om de gevolgen, elk sulx na hem connende begeren, wanneer sijn guarnisoen alhier te swak sou blijven". De Proc. Gen. „reykhalsten .... wel om sig wederom in onverhinderde activiteit nopens 't exerceren van de justitie .... herstelt te werden", maar daar gen. SIGERS ook hem geen hulp kon toezeggen, moest hij wel van ingrijpen afzien. De grietman liet daarop ECKERINGA vertrekken *). De Statencommissie naar den Stadhouder keerde den 18 en Aug. terug en bracht den volgenden dag verslag uit van haar zending. Het Journaal v. h. Mindergetal en Verward Frieslandt vermelden niets van de wijze waarop zij door den Prins ontvangen waren. Het Dagverhaal vertelt dat de Prins zijn „uiterste satisfactie" had betoond over het vertrouwen dat de Staten in hem stelden. Maar H E S S E L VEGELIN VAN CLAERBERGEN deelt in zijn Memoires mee het verslag dat zijn oom hem van de ontvangst gaf: „Le prince commença à parier fîamand, c'est à dire rondement. Il a fait des fortes déclamations contre les abus et la mauvaise constitution de notre province. Il a ajouté que c'étoit de son devoir d'y remedier, qu'il ne cherchoit, et ne chercheroit que le bien de la patrie, qu'il remercioit fort les E t a t s de leur bonté à son éguard et qu'il acceptoit 1'offre x
) ) 3 ) 4 ) 2
Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 6 Aug. JOH. VEG. V. CL., t.a.p., Bijl. XIII. Zie b o v e n blz. 1 7 0 . Verw. Friesl., blz. 119 vlg.; JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 161, 165. t.a.p., blz. 163 vlg.
172
Wumkes.nl
contenu dans la resolution que la commission luy presentoit moiennant quelques petites additions et corrections." Verder zeide de Prins „qu'il enverroit une commission en Frise, mais pas plutot que tout auroit été reglé à son éguard, parce que se trouvant hors de serment, il était censé ne pas avoir d'autorité encore" 1). De Staten moesten nu wel voortgang maken met het opmaken van de instructie. Over de door den Prins gewenschte bijvoegsels en verbeteringen hadden ze nog wel eens willen praten, „maer de saeken scheenen soo geschapen dat alle uitstel een gevolg scheen van meerder uitdenkingen tot overgifte" 2) en zoo willigden de Staten alles maar in. Den volgenden dag werd de nieuwe instructie voor den Stadhouder goedgekeurd en door alle Volmachten onderteekend 3 ). De Prins kreeg daarbij: „het Erfstadhouderschap, Capitain en Admiraalschap Generaal van de Provincie van Vriesland, met alle de Voordeelen, Rechten, gerechtigheden en praerogativen, die daer aan sijn verknogt"; „de begeving van alle de militaire charges, van de troupes ter repartitie van de Provincie van Friesland staande"; de beslissing wanneer de stemmen in de Staten staakten of twee kwartieren weigerden of draalden hun advies uit te brengen; de benoeming van de Raadsheeren en de Curatoren van de Universiteit te Franeker uit een nominatie van drie personen, opgemaakt door het kwartier waarop de vacature viel; de benoeming van de Secr. van de Staten, v. d. Ged. Staten en van de Rekenkamer, den Rentmeester der Domeinen, de vier OntvangersGeneraal, den Proc. Gen. en den Griffier van het Hof, den Postmeester; de benoeming van de grietmannen uit een nominatie van drie personen door de stemgerechtigden in de grietenijen, „en om ingevalle van Cuiperije en dispuit over de validitiet en meerderheit van stemmen, te nomineren seven gecommitteerden uijt de drie gooën of Landquartieren, des dat in de vierde graad aan de praetendenten der Grietenijen niet en sijn geparenteert, de welke in dat geval kennisse neemen en het dispuit of dispuiten decideren zullen"; de benoeming van den grietman van Het Bildt (die tevoren door den Stadhouder en de Ged. Staten werd benoemd). De benoeming van al deze ambtenaren moest geschieden binnen zes weken, nadat de Stadhouder kennis had gekregen van de vacature of van de nominatie, welke laatste binnen twee maanden, nadat de vacature ontstaan was, moest worden opgemaakt. De collatie moest komen op !) H. VEG. v. CL., t.a.p., blz. 222 vlg. 2 ) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 168. 3 ) Nederl. Jaarboeken v . 1748, blz. 1012 vlg.; ResoL, brieven en stukken vlg. Vgl. JOH. VEG. V. CL., t.a.p., Bijl. XV.
enz.; blz. 38
173
Wumkes.nl
geboren Friezen of op personen, die volgens 's Lands wetten en costumen tot de regeering admissibel waren. De Stadhouder werd benoemd tot Opperhoutvester met het recht een Luitenant-houtvester te benoemen. Hij kreeg het recht gratie te verkenen op denzelfden voet als hij dat recht bezat in Holland. De overige bepalingen hadden betrekking op de opvolging en op het regentschap. Een nieuwe commissie werd benoemd, nu van negen personen 1 ), om deze instructie aan den Prins te veileenen. Zij moesten hem voorstellen om òf in h u n handen den eed af te leggen òf bij zijn komst in Friesland in handen van de Staten en aandringen op spoedige overkomst van de commissie die de Prins wilde zenden. Deze Statencommissie werd den 2 3 e n Aug. door den Prins ontvangen, waarbij ze hem de nieuwe instructie overhandigde. In een tweede audiëntie op 26 Aug. legde de Prins den eed op zijn instructie af in handen van de commissie. Deze onderhield den Prins ook „over de remedie tot herstellinge van de authoriteyt van regeringe en justitie, en van de invorderinge der finantien voorts omme te vernietigen alle resolutien door deselve de Staten afgedwongen". De Prins wilde daarvan echter niet weten „seggende dat het billijk waere de ingesetenen te horen, dat men met sagtheit de saeken ten einde moeste brengen, en dat onse voorslag allesints ontijdig was". Hij had echter reeds vier heeren uit verschillende provinciën benoemd en van een instructie voorzien. Binnenkort zouden deze naar Friesland komen. „Wij moesten ons laten geseggen, en braken vervolgens de verdere conferentie af" 2 ). De houding van den Prins is bij dit alles volkomen duidelijk. Hij wil boven de partijen staan, is bewust van de misbruiken der regentenheerschappij en van den gerechtvaardigden wrevel, die deze bij het volk opwekken, wil herstel van die misbruiken maar met handhaving van de autoriteit van de regenten. Meer nog dan zelfs een misbruikte oligarchie, verafschuwt hij de volksbeweging. E n hij streeft naar vergrooting van zijn macht om de uitwassen der regentenheerschappij te kunnen beperken. Handig gebruikt hij de ongelegenheid waarin de regenten verkeeren, om hen te nopen, hem, quasi vrijwillig, die machtsvermeerdering toe te staan, 't Gevolg van deze houding was dat de regenten hem hielden voor een volksvriend. „Le peuple paroissoit être favorisé beaucoup à la Cour x
) Behalve de op blz. 171 genoemden behoorden hiertoe: M. O. BARON TOE
SCHWARTZENBERG, S . G . J . VAN BuRMANIA K.ENGERS, M . V. B O Ü R I T I Ü S , N . A R N O L D I
en de Secr. J. VAN SMINIA (A. VEGELIN VAN CLAERBERGEN werd wegens ongesteldheid vervangen door zijn broer JOHAN VEGELIN v. CLAERBERGEN). 2
) JOH. VEG. v. CL., t.a.p., blz. 169 vlg., Bijl. XVI.
174
Wumkes.nl
L'amour du peuple Ie charme" 1 ). De hervormers echter, ziende dat hij zich tegen hun drijven verzette, zag in hem den beschermer der regenten en keerde zich, teleurgesteld in zijn verwachtingen, van hem af. De Statencommissie van negen bracht den 30 e n Aug. verslag uit van haar tocht. Denzelfden dag arriveerde de commissie van den Prins te Leeuwarden. Zij bestond uit J H R . A. SCHIMMELPENNINCK VAN DER O YEN, Gedeputeerde in de Ridderschap van het kwartier der Veluwe, M R . P . GEVAARDS, burgemeester van Dordrecht, M R . J . L. VERELST, burgemeester van Veere en M R . A. J . PERSOON, burgemeester van Deventer. Den 3 1 e n Aug. werden zij plechtig in de volle Statenvergadering ontvangen, waar zij mededeelden, dat de Prins acht Statenleden had benoemd om zijn commissie voor te lichten 2) en raad te geven over de beste middelen „om de abuisen, soo 'er ingesloopen mogten zijn, te herstellen, ten einde het vertrouwen tusschen de Overigheit en Onderdanen te doen herleeven". Met deze acht Volmachten hield de commissie een viertal vergaderingen. Intusschen benoemde zij den 6 e n Sept. negen Doelisten om haar van voorlichting te dienen 3 ). Zij verzocht hun „om Haar Ed. Mog. te informeren wegens de redenen van Doleance aan Zijn Doorl. Hoogheid gepresenteerd door de Ingesetenen v a n deze Provincie". De negen Doelisten somden daarop in een memorie op „de "redenen en oorsaaken, waar door alle Ingeseetenen van Friesland tot beweeginge en opstand zijn verwekt geworden". Deze waren misnoegdheid over: le 2e 3e 4e
5e 1
de geringe macht v a n den Stadhouder, de pachten en vooral over die van 't passagegeld, de zware accijnzen en de knevelarij der pachters, de overige zware belastingen en schattingen, terwijl desniettegenstaande „'s Lands Cassa niet in staat was om hun aandeel in de algemeene opbreng te kunnen fourneer en", waaruit men opmaakte dat de gelden „niet wel wierden besteedt", de te vele en te hoog bezoldigde „Officianten" 4 ).
) H . V E G . v . C L . , Mémoires,
blz. 2 2 5 .
2
) H . D . E', VAN A Y L V A e n H . W . VAN CAMSTRA u i t O o s t e r g o , I D Z . VAN S M I N I A e n
T. VAN A Y L V A u i t W e s t e r g o ; M. VAN B O U R I C I U S e n A. V E G E L I N VAN C L A E R B E R G E N
uit Zevenwouden e n E . S. VAN B U R M A N I A en T . E . v . SIXMA u i t d e Steden Friesl, blz. 122). 3
(Verw.
) D i t w a r e n : A. H E T T I N G A en G. R I N K H O U T u i t O o s t e r g o , D . G. O F F R I N G A e n
I . I D Z A R D I u i t W e s t e r g o , A. H U B L I N G e n D . B E E R E N T S u i t Z e v e n w o u d e n e n U . W . D E V R I E S , A. W O U T E R S e n S. H . v . I D S I N G A u i t d e s t e d e n ( J O H . V. v . C L . , t . a . p . ,
blz. 188; Verw. Friesl, blz. 123 vlg.). 4 ) Verw. Friesl., blz. 125; J O H . V . v . CL., t.a.p., blz. 192; Copie v a n deze memorie in h e t Gem. Aren. t e Leeuwarden, S I N G E L S ' Inventaris, n o . 365 k.
175
Wumkes.nl
Het doet vreemd aan, hierbij geen klachten te vinden over de oligarchische misbruiken. De verklaring? 't Is mogelijk dat de negen Doelisten slechts de meest algemeene en directe oorzaken van de beweging hebben vermeld. Misschien ook zagen zij, die waarschijnlijk allen tot de meer ontwikkelde en bezadigde Doelisten behoorden, in, dat de genoemde misbruiken niet maar eenvoudig aan de regenten ten laste konden worden gelegd, maar inhaerent waren aan het systeem. Het moet hun bekend zijn geweest, dat de Stadhouder van volksinvloed en van verandering van systeem niet wilde weten. Vergrooting van zijn invloed en afschaffing van de overbodige ambten gepaard met salarisverlaging zou al veel verbetering brengen. Ook met hen hield de commissie van den Prins verscheidene bijeenkomsten x ). Inmiddels hielden de Doelisten den 16 e n Sept. hun liquidatievergadering op den Doele. U. W. D E V R I E S hield een toespraak waarin hij verslag deed van 't gebeurde sinds de komst van 's Prinsen commissie en van de conferentien tusschen deze en de negen Doelisten, die ten doel hadden, niet om wetten en reglementen te maken, maar om de reden te geven van de door de Doelisten opgestelde artikelen. Ten slotte deelde hij mede, dat de onkosten van de Doelisten-vergaderingen en -commissies hadden bedragen 2977 gld., 8 st., welke som over de kwartieren enz. werd omgeslagen en verzocht hij hun, die nog stukken onder zich hadden, deze in te leveren 2 ). Daarna ging de Doelevergadering, waarvan de zitting den 10 en Juni geopend was, uiteen. „Valeant et ne redeant!" roept J. V E G E L I N VAN CLAERBERGEN hen na. Terwijl 's Prinsen commissie beraadslaagde, hielden de Staten zich bezig met de financiën. H. D. E. VAN AYLVA deelde mee, dat hij op aansporing van de commissie van den Prins den Secr. SMINIA had opgedragen een concept-publicatie tot invordering van de achterstallige belastingen te ontwerpen. Dit ontwerp werd den 10 en Sept. door de Staten goedgekeurd en bepaalde dat de florenen, de reëele goedschatting, de speciën en verdere middelen door de ontvangers en collecteurs moesten worden geind en door de ingezetenen opgebracht. Om de ontvangers en collecteurs tot inning in staat te stellen moesten zij de door de Doelisten in bewaring gehouden registers en boeken terug ontvangen 3 ). Tegen 't einde van den gewonen Landdag van 1748 hadden de Staten bepaald dat vóór 28 Sept. de stem- en floreenregisters en de cohieren van 1 ) Tot verontwaardiging der regenten, meer dan met hen (JOH. V. v. CL., t.a.p., blz. 189, 192). 2 ) Verw. Friesl., blz. 130 vlg. Volgens JOH. VEG. V. CL. (t.a.p., blz. 195) waren de onkosten der Doelisten ƒ 8200 hooger. 3 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 10 Sept.; Verw. Friesl., Bijl. XV; Verz. v. Plac. I, blz. 72 vlg.
176
Wumkes.nl
de reëele en personeele goedschatting moesten worden vernieuwd, onder bedreiging met straf bij nalatigheid. De troebelen hadden dit evenwel verhinderd. Den l l e n Sept. werd daarom besloten „dat het formeren van de Stem- en Floreenregisters geen haast heeft, en men daar op in 't geheel niet moet urgeren 1), en dat ij der in zyne kamer mondelyk zoude verzoeken, dat de Cohieren van Goedschattinge zoo ras mogelijk werden opgemaakt en overgezonden, dogh dat de gestatueerde poenaliteit geen plaats zal hebben" 2 ). Denzelfden dag werden nog een drietal financiëele besluiten uitgevaardigd, nl.: l e Werd aan het Mindergetal, de Ged. Staten en de Rekenkamer opgedragen „het aanleggen van een besoigne om te overwegen, welke middelen het gevoeglijkste ter vervanging der afgeschafte pachten souden kunnen werden geintroduceert" 3 ). 2 e Werd bij publicatie ieder uitgenoodigd, „sig te bevlijtigen om in deesen met ons te willen uijtdenken en aan de- hand geeven soodanige fondsen, als hij sal meenen te kunnen strekken, om de Provinciale Comptoiren te versterkken, en te remplaceren de pachten, die op begeerte der Ingesetenen sijn afgeschaft geworden", op belofte van „eene praemie van twee honderd zilveren ducatons voor dengeenen, die daar toe het beste en, naar Onse gedagte, voldoenend Project sal koomen opgeeven" 4 ). 3 e Werd een missive gezonden aan de Staten-Generaal, waarin de Staten, in antwoord op de herhaalde aanmaningen om meer geld te zenden, antwoordden, dat hun dit onmogelijk was wegens de te hooge quote, de veepest en de ongeregeldheden, waardoor stagnatie was ontstaan in de invordering der belastingen 6 ). De „groote commissie" (ben. n. 3) bracht 19 Sept. een rapport uit aan de Staten, die besloten dit aan 's Prinsen commissie aan te bieden en te onderzoeken of deze „omtrent den inhoudt daar van ook eenige Last en instructie van S. D. H. hebben, en of ook selvs hierop bedenkingen zouden kunnen maken" 6 ). De commissie van acht Statenleden, aan wie dit was opgedragen, berichtte den volgenden dag dat de commissie van den Prins slechts weinig op het rapport had aan te merken gehad, maar hun zeer hard 1
) Den 5™ Nov. 1748 werd bepaald, dat de vernieuwde stem- en floreenregisters uiterlijk den 4 en Jan. 1749 gereed moesten zijn (Res. bk. 1748, fol. 258, 259). 2 ) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 11 Sept. 3 ) Res. bk. 1748, fol. 213. De gezamenlijke vergadering van de genoemde drie lichamen werd aangeduid als de „groote commissie". 4 ) Verw. Fries!., Bijl. XVI; Verz. v. Plac. I, blz. 75 vlg. 6 ) Res. bk. 1748, fol. 217. 6 ) t.a.p., fol. 225. 12
177
Wumkes.nl
was gevallen over iets anders. Het Hof had nl. den 18 en Sept. drie personen laten gevangen nemen, die betrokken waren geweest bij de gebeurtenissen van 25 J u n i 1 ) . De familieleden van deze personen hadden bij monde van U. W. DE V R I E S zich daarover beklaagd bij de commissie van den Prins en deze had haar misnoegen daarover te kennen gegeven eerst aan den Proc. Gen. en nu aan de Statencommissie. Zij vond dat een dergelijke maatregel niet zonder haar voorkennis had mogen genomen worden en dat er nu gevaar bestond voor nieuwe rustverstoring. De Staten overlegden met het Hof en dit verdedigde zijn houding door op te merken, „dat het crimen der beschuldigde was verre na den 5 J u n y " , den datum waarop amnestie was verleend, en dat de Prins zelf had geschreven efficacieuse middelen te zullen nemen om de rust en de justitie te herstellen. Op die gronden weigerde het de gevangenen in vrijheid te stellen. De Staten berichtten dit weer aan 's Prinsen commissie, die onder de hand van het Hof de toezegging had gekregen, dat het zich niet zou haasten, de zaak in behandeling te nemen. Het Hof meldde de kwestie ook aan den Stadhouder, die antwoordde dat het plicht en voorzichtiger ware geweest, eerst met zijn commissie te overleggen 2 ). Het financiëele rapport werd den 2 1 e n Sept. aan den Stadhouder gezonden, die er den 30 e n Oct. met zijn consideratiën op antwoordde 3 ). Oostergo deed eerst op 12 Sept. en daarna opnieuw op 19 Sept. een voorstel tot elucidatie van eenige punten in de instructie van den Stadhouder. Den 20 e n Sept. werd dit voorstel aangenomen, waarbij het recht van den Stadhouder om zitting te nemen in het Hof werd erkend en hem dit tevens in de Rekenkamer werd toegestaan. Verder werd hem het recht gegeven een jacht- en visscherijgerecht in te stellen en beschikkingen te treffen over de universiteit 4 ). 's Prinsen commissie vertrok den 30 e n Sept. Dit kwam zeer onverwacht. Wel wist men dat twee der leden van plan waren te vertrekken, maar den 28 e n Sept. was er een expresse van den Prins gekomen, waarin hij de geheele commissie terugriep 5 ). De Staten bleven vergaderen over de financiën. Den 12 en Sept. hadden
x
) Zie boven blz. 158 vlg.
2
) J O H . V E G . V. CL., t.a.p., blz. 193 vlg.; H . V E G . V. C L . , t.a.p., blz. 235 vlg., 239; J o u r n . v.h. Mindergetal, d.d. 20 Sept. 3 ) Res. b k . 1748, fol. 230, 255. 4 ) R e s . b k . 1748, fol. 226, 229; Res., brieven en stukken, blz. 47. 6 ) J O H . V E G . V. C L . , t.a.p., blz. 199. Vooral deze werd er zeer door verrast. Hij was bezig m e t een memorie om de commissie in t e lichten over de politieke en econo-
mische toestanden in Friesland. Nu was het daarvoor te laat. Het stuk berust nu in de Prov. Bibl. te Leeuwarden. Het draagt den titel „Sunt bonae leges Fnsiis".
178
Wumkes.nl
de steden voorgesteld, dat de ontvangers in grietenijen en steden rekenschap zouden afleggen van hun geldelijk beheer. De kwestie was, aan wie zij dit zouden doen. Een voorstel om dit te doen ten overstaan van alle stemgerechtigde en floreenplichtige eigenaars en gebruikers werd verworpen. Den 1™ Oct. werd voorgesteld om de verantwoording te doen geschieden in de grietenijen ten overstaan van twee gecommitteerden uit ieder dorp, gekozen niet door de stemgerechtigden maar voor dezen keer door „de bewoonders der huizen of plaetsen". Ook dit werd verworpen en men kwam overeen dat „sulx sou moeten geschieden na vorige behoorlijcke aencondinge bij de overbrenginge der stemmen op de groote Landsdag". Met deze debatten verliep de tijd van 20 Sept. tot 2 Oct., waarna de Staten uiteengingen tot 14 Oct. Toen zij weer bijeen kwamen was er inmiddels een schrijven van den Prins gekomen, waarin deze aandrong op een generalen rekendag. „Nu was het aanstonts fiat" en kwam de publicatie tot stand van 15 Oct., waarbij werd bepaald dat vóór of óp 18 Nov. de generale ontvangers in grietenijen en steden rekening en verantwoording moesten afleggen ten overstaan van twee gedeputeerden van ieder dorp of in de steden van de volle magistraat en vroedschap en eenige gecommitteerden uit de bevelhebbers *). Verder hielden de Staten zich bezig met de kwestie der Bildtmeiers, die weigerden pacht te betalen zoolang aan hun eischen niet was voldaan. Hierover schreven de Staten maar weer aan den Stadhouder om advies 2 ). Toen de Staten den 4 e n Nov. opnieuw bijeenkwamen, droegen zij de „groote commissie" op, om te beraadslagen over de ingekomen antwoorden op de financiëele prijsvraag en over de consideratiën van den Prins op het financiëele rapport van 21 Sept. Op de prijsvraag waren 22 antwoorden ingekomen, voor 't meerendeel zonder beteekenis 3 ). Slechts drie er van, alle anoniem ingezonden, verdienden nadere bestudeering. De eerste bleek later afkomstig te zijn van G. RiNKHOUT, jeneverstoker te Marrum, een der Doelisten 4 ). Hij wilde de huisgezinnen in 9 of 10 klassen verdeelen naar hun inkomen en van deze inkomens 5 tot 13 (14) procent heffen ter vervanging van de consumptieve middelen. De 2 e tot de 9 e (10e) klasse moest dan bovendien !) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 201 vlg.; Verw. Friesl., blz. 139 vlg., Bijl. XVII; Verz. i>. Plac. I, blz. 77 vlg. 2
) Res. bk. 1748, fol. 252.
3
) „geheel wiltsang na 't onnosel boere begrip", noemt JOH. VEG. V. CLAERB. ze (Dagv. blz. 214). 4 ) Landdagsstukken v. 5 Juni 1748, no. 11710; JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 214. Het ontwerp is met vrij groote veranderingen in de redactie, maar van inhoud ongewijzigd, afgedrukt in de Nederl. Jaavb. v. 1749, blz. 166 vlg.
179
Wumkes.nl
nog i van de hoofdsom ter vervanging van de speciën, en de 3 e tot de 9 e (10e) klasse \ van de hoofdsom ter vervanging van de reëele- en personeele goedschatting betalen. Het tweede, afkomstig van N. YpEy, professor in de wiskunde te Franeker nam als basis van de quotisatie niet alleen het inkomen, maar ook het vermogen en de getalssterkte van de gezinnen en berekende daaruit langs mathematischen weg het gemiddelde x ). Het derde project is anoniem gebleven 2 ). J O H . V E G . V. CLAERBERGEN vermoedt dat het afkomstig is van een regent en noemt het: „comiq in stijl opgestelt, dog saekelijk en veel consideratie meriterende." Het wil alle personen en familiehoofden in Friesland voor commissies doen verschijnen om op te geven wat zij tot dusverre aan consumptieve middelen, speciën, reëele en personeele goedschatting betaalden. Bij onjuiste opgave zou de commissie de aangifte mogen corrigeeren. De „groote commissie" besloot als basis te nemen het ontwerp van R I N K H O U T en aan de beide andere projecten een en ander te ontleenen. Den 9 e n Nov. bracht zij rapport uit bij de Staten over haar voorstel om de 5 speciën te behouden, maar voortaan bij collecte te innen. Ook dit ontwerp werd aan den Prins gezonden 3 ). De afrekening van de ontvangers ten overstaan van twee gecommitteerden per dorp of van de vroedschap, magistraat en bevelhebbers der steden had den 18 e n Nov. plaats. Het wantrouwen van de bevolking was nog zoo groot, dat in verscheiden grietenijen geen of weinig gecommitteerden waren opgekomen en in andere de gecommitteerden weigerden de rekeningen, als bewijs dat zij in orde waren bevonden, te onderteekenen 4 ). Van 20 Nov. af hielden de Staten besprekingen over drie rapporten, betreffende het waagrecht, het zegelrecht en de quotisatie 5 ). Het voorstel was om waag- en zegelrecht te behouden maar voortaan bij collecte te innen. Voor de quotisatie aanvaardden ook de Staten het project van R I N K H O U T , terwijl aan het derde anonieme project werd ontleend om alle ingezetenen ten overstaan van commissies te laten bepalen tot welke klasse zij meenden te behooren. Kwam de commissies deze aangifte niet juist voor, dan mochten zij de aangevers taxeeren. De drie rapporten werden met de kameradviezen aan den Prins gezonden om consideratie
!) Landd. st. v. 5 Juni 1748, no. 117"; JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 214. 2 ) L a n d d . st. v . 5 J u n i 1748, n o . 117 20 ; J O H . V E G . V. C L . , t.a.p., blz. 216. 3 ) J o u r n . v . h. Mindergetal, d.d. 9 N o v . ; Res. bk. 1748, fol. 264. 4 ) J O H . V E G . V. C L . , t.a.p., blz. 216 vlg.; Verw. Friesl., blz. 140 vlg.; h e t r a p p o r t van den rekendag: Landd. st. v. 15 Dec. 1748, no. 9. 5 ) Landd. st. v. 5 Juni 1748, no. 113—115.
180
Wumkes.nl
en advies 1). Nadat de Staten den 22 en Nov. nog besloten hadden dat vóór 1 Febr. 1749 de derde termijn van den 50 en penning moest worden betaald 2 ), eindigde den 25 en Nov. de zitting van den Landdag, die den 5 en Juni was begonnen. Tegen 't betalen van den 50 en penning rees verzet, met name in Leeuwarderadeel 3 ). De Ged. Staten zonden daarvan in allerijl en in 't geheim bericht aan den Stadhouder. Bovendien riepen zij daarom en omdat hardnekkig het gerucht liep van een spoedige overkomst van den Stadhouder, de Staten tegen 15 Dec. bijeen. Inderdaad kwam den 17 en Dec. bericht van den Prins dat hij eerstdaags zou komen *) en den volgenden dag om half twee in den ochtend kwam hij te Leeuwarden aan. Zijn verblijf daar heeft geduurd tot 29 Dec. Nadat hij reeds den 20m een zitting van het Hof had bijgewoond, verscheen hij eerst den 21 e n in de Staten-vergadering. Hier hield hij een toespraak en overhandigde daarna „een Reglement van Policie en Justitie .... met begeerte, dat het zelve ten spoedigsten gedrukt, en over de Rolle van den Hove Provinciaal en verders op de gewoone plaatzen werde gepubliceert" 5 ). Hoewel de Staten allesbehalve enthousiast waren over dit reglement6), keurden ze het den 23 en Dec. goed en werd het den volgenden dag afgekondigd 7 ). Denzelfden dag vaardigden zij een Placcaat van Generale amnestie uit 8 ). Deze werd uitgestrekt tot „al het geene ter saake van de !) Res. bk. 1748, fol. 271. 2
) Verward Frieslandt, Bijl. X V I I I ; Verz. v. Plac. I, blz. 88 vlg. ) J O H . V E G . V . C L . , t.a.p., blz. 224, Bijl. X X I I I ; Verw. Friesl., blz. 141 vlg. 4 ) J o u r n . v. h. Mindergetal, d.d. 17 D e c . 5 ) J o u r n . v . h. Mindergetal, d.d. 21 D e c . 6 ) H . V E G . V. CL. t.a.p., blz. 257: „Ie prince p r é d i t d a n s son h a r a n g u e q u ' il encouriroit a c e t t e occasion u n sort inévitable, scavoir d e n e c o n t e n t e r n i 1'une n i 1'autre parti. E t il a eu raison de soubçonner u n t e l j u g e m e n t c a r la décision contient 6 1 articles, d o n t il y a quelques u n s q u i b r i d e n t l ' a u t o r i t é des regens e t causent u n c h a n g e m e n t d a n s la forme du gouvernement, d ' a u t r e s c o m p r e n n e n t quelques réformes p o u r satisfaire au peuple q u i n e signifient p a s beaucoup, quelques u n s dimin u e n t la liberté des d e u x p a r t i s . U n seul a r r ê t e u n e amnistie générale sans exeption pour Ie passé, Ie seul article solide en faveur d u peuple, m a i s Ie plus d u r p o u r c e u x qui o n t souffert de leurs insolences e t incendies, mais Ie s o m m e d e t o u t contient 1' a u g m e n t a t i o n d u pouvoir d u prince e t d e ses successeurs c a r il se réserve e n t r e a u t r e s Ie droit d'explication en cas de doute, e t de faire d a n s la suite tels a u t r e s régiemens qu' il t r o u v e r a b o n p o u r Ie bien-être d e la p r o v i n c e " . ') Afz. g e d r u k t bij W . Coulon, Leeuw. 1748; Verward Frieslandt, Bijl. X I X ; 3
Verzameling van Placaaten, dl. I, blz. 94 vlg.; Nederl. Jaarb. 1748, blz. 1283 vlg.; Appendix op de Statuten van 1723, blz. 57 vlg.; Res., brieven en stukken, enz., blz. 12 vlg.; D E BLÉCOURT en JAPIKSE, Klem Plakkaatboek, blz. 338 vlg.; zie ook beneden, Hoofd-
stuk V. 8 ) Verw. Friesl., Bijl XX; Verz. v. Plac. I, 125 vlg.
181
Wumkes.nl
voorschrevene dissidentien en murmuratien, mitsgaders in de gemelde disordres en confusien tot nog toe is voorgevallen, van wat natuir en qualiteit en bij wien het ook begaan soude mogen weezen, met alle de gevolgen en aankleeve van dien". Op grond hiervan werden nu ook de drie door 't Hof gevangen genomen personen vrij gelaten x ). Een verder gevolg van het Reglement Reformatoir was, dat de grietmannen van Oostergo en Zevenwouden, op grond van art. 27, hun overeenkomsten, waarbij de ambulatoire ambten voor de grietmannen gereserveerd waren, vernietigden 2) en dat de Staten aan de „groote commissie" opdroegen middelen te bedenken tot uitvoering van het 38 e en 5 1 e art. 3 ), inhoudende de vervanging der verpachte belastingen door een quotisatie en de afschaffing der overbodige ambten en vermindering der salarissen. Met den Stadhouder beraadslaagde de „groote commissie" over de financiën. De acta van de vroegere besoignes daarover werden opnieuw gelezen. Het plan van R I N K H O U T bleek het best te voldoen, maar de speciën en de goedschatting wilde men er buiten houden en afzonderlijk bij collecte innen. De Prins wilde 't bedrag van de quotisatie gesteld zien op / 900 000. Dit bedrag moest verdeeld worden over de verschillende grietenijen en steden, waarbij rekening moest worden gehouden met het aantal inwoners en hun gegoedheid. Hoewel de Staten 't bedrag te hoog vonden, keurden ze 't voorstel toch goed en droegen den Secretaris op, er een concept van te maken 4 ). Den 25 e n Dec. zonden de magistraat, de vroedschap en de bevelhebbers van Leeuwarden een deductie aan de Staten, waarin ze vroegen ontslagen te mogen worden van hun eed op het reglement der raadsbestelling van hun stad, daar ze van plan waren de keuze der magistraten op te dragen aan den Stadhouder. Het verzoek werd door de Staten ingewilligd 5 ), waarop de mag., vroedsch. en bevelh. v. Leeuwarden den 26 e n Dec. aan den Stadhouder de magistraatskeuze opdroegen en „de Faculteit om het Reglement van Raadsbestellinge" te veranderen wanneer hij dat nuttig en noodig achtte 6 ). Op grond van deze volmacht gaf Willem IV den 3 1 e n Aug. 1751 aan Leeuwarden een nieuw reglement van raadsbestelling 7 ). !) Zie boven, blz. 178. 2 ) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 289, 292. 3
) Res. b k . 1748, fol. 297. ") J O H . V E G . v . C L . , t.a.p., blz. 235 vlg., 241 vlg.; Verw. Friesl., blz. 148 vlg. 5 ) J o u r n . v. h. Miadergetal, d.d. 25 Dec. 1748; copie v a n dit verzoek in h e t Gem. Arch. t e Leeuwarden, S I N G E L S ' Inventaris, no. 367a; R e s . bk. 1748, fol. 304. 6 ) Copie in h e t Gem. Arch. t e Leeuwarden, S I N G E L S ' Inventaris no. 367 c en d. 7 ) Origineel in h e t Gem. Arch. t e Leeuwarden, S I N G E L S ' Inventaris, no. 367 e; Ned. Jaarb. v. 1751 blz. 852 vlg.
182
Wumkes.nl
Franeker volgde dit voorbeeld. Het had reeds bij res. v. 8 Oct. de magistraatskeuze aan Willem IV opgedragen. Daar dit besluit nog niet ten uitvoer was gebracht, werd het den 24 en Dec. herhaald, waarbij tevens werd besloten aan de Ged. Staten te verzoeken de leden van het stadsbestuur te ontslaan van hun eed op het reglement der magistraatsbestelling van 1657. Ook dit verzoek werd door de Ged. Staten ingewilligd x ). Nadat alles voorloopig geregeld was, nam de Stadhouder den 28 e n Dec. afscheid van het Hof en de Staten en vertrok den 29 e n weer naar Holland. De Staten namen den 28 e n Dec. nog eenige besluiten, nl. dat de sternen floreenregisters vóór den l e n Mei 1749 moesten worden herzien en dat in het formulier der procuratiën voor de Volmachten, het Reglement Reformatoir onder de fundamenteele wetten zou worden opgenomen a ). Ten slotte vaardigden zij den 30 e n Dec. nog een drietal publicaties uit, waarbij het zegelrecht en de 5 speciën werden hersteld, echter beide door collecte te innen, en de quotisatie ter vervanging van de pachten werd uitgeschreven 3 ). E n daarmee was het zoo veelbewogen jaar ten einde. Het jaar 1749 bracht de uitwerking en nawerking der gebeurtenissen en besluiten van 't voorgaande jaar. Den 6 e n Jan. verscheen het rapport van de „groote commissie" over de vraag of en welke ambten konden worden afgeschaft en in salaris verminderd (art. 51 v. h. Regl. R e i ) . De „groote commissie" oordeelde, dat slechts weinig ambten voor opheffing in aanmerking kwamen, doch dat opheffing daarvan in den regel weer andere bezwaren zou meebrengen, die de bezuiniging allicht illusoir zouden maken. Wat de vermindering der salarissen betreft, oordeelde zij „dat de revenuen der amptenaeren in onse Provincie zeer modicq zijn, voornaamentlijk wanneer men die vergelijkt bij die van de Generaliteijt en sommige andere Provinciën" 4 ). In Dec. 1748 reeds hadden de niet-adellijke grietmannen den Stadhouder verzocht art. 1 van het Regl. R e i , waarbij was vastgesteld dat grietmannen en oud-grietmannen voortaan niet meer, zoo zij geen edelen waren, als edelman op den Landdag mochten verschijnen, te wijzigen. Zij verzochten dit verbod alleen tot de oud-grietmannen te beperken 5 ). De Prins had beloofd de zaak te overwegen. *) Journ. v. d. Secr. der Ged. Staten, fol. 114 vlg. 2 ) Res. bk. 1748 fol. 313 (zie ook boven blz. 177, n. 1), fol. 316 (dit laatste was voorgeschreven bij art. 57 van het Regl. Rel). s ) Verward Frieslandt, Bijl. XXI, XXII, XXIII; Verz.v.Plac. I, blz. 133, 145, 136. 4 ) Landd. st. v. 15 Dec. 1748, no. 24. 5 ) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 234. Het was voor sommigen ook hard: „parquoi plusieurs anciennes families qui cedent à peine à plusieurs gentilhommes, comme les Sminia, Andringa, Scheltinga, Lyklama, Haersma, Bouricius et d' autres se trouvent déchus d'un grand avantage introduit par coutume depuis longtemps, et confirmé par un loy nommé fondamentale de 1'an 1698 (H. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 258).
183
Wumkes.nl
Zijn beslissing verscheen den 21 e n Jan. Art. 1. bleef van kracht, daar „het tegendeel alleen bij inkruijpinge in het gebruijk is gekomen". Alleen voor dit jaar mochten niet-adellijke grietmannen als edelen worden afgevaardigd, mits nóg een edelman met hen naar den Landdag werd gezonden x ). Eveneens in Dec. 1748 had de adel den Prins bedankt voor „de herstellinge hunner prerogativen". De Prins had hun bij die gelegenheid meegedeeld, dat de eigenerfde grietmannen „aen hem een remonstrantie in haer faveur hadden ingegeven, dat hij eenige allegatien van haer niet ongefondeert vond, maer dat hij den adel con versekeren voor 't overige haere regten te sullen handhaven" 2 ). Nu deed zich de moeilijkheid voor, dat het aantal edelen in Friesland niet groot was. „Il sera difficile ... qu'ü s'execute, ne se trouvant à peine 30 à 40 gentühommes non müitaires dans toute la province en âge" 3 ). Daarom wendden de edelen zich den 25 e n Dec. 1748 tot de Staten met het verzoek, dat ook militaire edelen tot en met den rang van kolonel verkiesbaar tot den Landdag mochten zijn, zonder echter ambulatoire ambten te mogen bekleeden. Deze oplossing zou aan velen voldoening geven. „Il faut avouer qu'en ce cas les grietmans non gentühommes seront grandement consoles parce qu'alors il peut diriger les voix des habitants de sa grietenie pour élire un gentühomme militaire pour être sur de la commission qui tombe alors sur la grietenie" 4 ). De Staten lieten de beslissing daarover aan den Prins. Deze kwam den 25 e n Jan. 1749 af. Edelen, die een militairen rang bekleedden van die van kapitein af, kregen het recht om als edelen in den Landdag te verschijnen, mits zij geen ambulatoire ambten bekleedden, „en dat zij in saaken, die haar direct als militairen concerneren, of betreffen, niet sullen mogen advis geven" 5 ). Op grond van art. 15 van het Regl. Ref. moesten de traktementen van de grietmannen „worden gefixeerd op een bepaalde Somme Jaarlyks". Deze bepaling, bedoeld om de menigte, die van oordeel was dat de traktementen van de grietmannen buitengewoon hoog waren, gerust te stellen, had dit inderdaad wel kunnen doen. De grietman van Doniawerstal bleek per jaar ongeveer / 1650 te ontvangen en die van Haskerland /1100 à /1200. Beide bleven op dit bedrag gehandhaafd 8 ). Maar in andere grietenijen eischten de grietmannen zelfs een salarisverhooging. Het !) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., Bijl. XXIV; Ned. Jaarb., 1749, blz. 174. 2
) ) 4 ) 6 ) 6 ) 3
J O H . V E G . V. C L . , t.a.p., blz. 241. H . V E G . V. CL., t.a.p., blz. 258 . t.a.p., blz. 261 vlg. J O H . V E G . V. C L . , t.a.p., Bijl. XXV; Ned. Jaarb., 1749, blz. 175. Archief Eysinga, Afd. J o h . Veg. v. Claerbergen, no. 77, 54.
184
Wumkes.nl
sterkst dreef dit de grietman van Baarderadeel, die tot dusverre jaarlijks ongeveer / 1700 had ontvangen en nu zijn grietenij voorrekende, dat hij behoorde te ontvangen / 3274 en 15 st. De grietenij had heel wat op zijn rekening aan t e merken, waarop de grietman de kwestie ter beslissing opdroeg aan den Stadhouder. Deze benoemde den 13 e n Mei 1749 Mr. P. W. RAMAKER, Proc. Gen. bij het Hof als arbiter in dit en dergelijke geschillen 1). Ook bleef de ontevredenheid nog nawerken. Begin Maart werden in Kollumerland, Achtkarspelen en Dantumadeel briefjes uitgestrooid, waarin de ingezetenen werden aangespoord geen belastingen en vooral niet de 5 speciën te betalen. Te Kollum vergaderden de gecommitteerden zelfs weer „om de Ingezetenen de betalingen af te raaden", maar tot dit besluit is het niet gekomen. De Staten besloten met den Lt. Gen. SIGERS „hier tegens zoodanige maatregelen te overleggen en te arresteeren, als oordeelen zullen, t o t behoudenis der ruste, .... noodig en dienstigh te sullen zijn". Ook schreven zij er over naar den Prins. Ten slotte werden troepen gezonden naar Kollum en Dokkum, waardoor de rust zonder moeite hersteld werd 2 ). Van 13 Maart 1749 is de resolutie, waarbij het belastingstelsel in Friesland op een nieuwen voet werd gebracht. Daarin werden de middelen genoemd, die geheven zouden blijven en die afgeschaft werden om door de quotisatie „ten deele reeds gearresteerd, ten deele nog te reguleeren en nader bekend te maken" te worden vervangen 3 ). Daarop volgden de resolutiën waarin de verschillende middelen afzonderlijk werden omschreven; v a n 2 April is die betreffende het waagrecht 4 ). Prof. Y P E V zond den 2 e n April zijn verdeeling van de bij quotisatie te vinden / 900000 over de 30 grietenijen en 11 steden, bij de Staten in, die haar ter overweging opdroegen aan de „groote commissie". Deze kwam t o t de conclusie d a t de grootheid van ' t bedrag de invoering zeer bezwaarlijk zou maken 6 ), waarom de Staten de stukken met de kameradviezen naar den Stadhouder zonden 6 ). De Prins antwoordde met de !) JOH. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 287; Ned. Jaarb. 1749, blz. 799 vlg., 808; P. J. D. VAN SLOOTEN, De deelskosten. 2
) Journ. v. h. Mindergetal, d.d. 8 Maart 1749; Secreet Res. bk., dl. III, fol. 3, 4. ) Verzameling van Placaaten dl. I, blz. 159 vlg.; Nederl. Jaarb. 1749, blz. 293. 4 ) Verz. v. Placaaten, dl. I , blz. 168. 5 ) HESSEL VEGELIN VAN CLAERBERGEN was in dien tijd juist in Den Haag om bij den Stadhouder te solliciteeren naar de grietenij van zijn oom. De Stadhouder vroeg hem naar de meening der Staten over de quotisatie. „Je luy repliquai qu'on louoit en général Ie dit calcul mais que la plupart croyoient que 1' execution en seroit tres difficile si non impossible. S. A.S. répondit à cela de la sorte que je vis tres bien que celuy qui trouvera Ie plus à redire au plan sera Ie moins bienvenu à la cour" {Mémoires, blz. 290). 6 ) Res. b k . 1749, fol. 66. 3
185
Wumkes.nl
aansporing de quotisatie zoo spoedig mogelijk in 't werk te stellen 1 ). En zoo werd dus den 17 e n Mei de quotisatie afgekondigd om met ingang van 16 Juli ingevoerd te worden 2 ). I n dien tusschentijd moesten alle families in Friesland door commissies naar haar gegoedheid in klassen worden ingedeeld. In elke klasse werden dan weer de families naar gelang van 't aantal personen op een bepaald bedrag aan belasting gesteld 3 ). Begin Juli hadden in West-Dongeradeel weer ongeregeldheden plaats; de menigte trok weer in optocht naar den grietman. De Proc. Gen. en een detachement troepen maakten er echter weldra een eind aan. Verscheidene deelnemers werden gestraft, andere vluchtten, o.a. LOLKE H U L S H U I S , gewezen gecommitteerde van West-Dongeradeel naar de Doelen 4 ). Het vlotte niet met de quotisatie. I n sommige grietenijen en steden had men inderdaad de vereischte som over de ingezetenen verdeeld, in de meeste was men daarin echter niet geslaagd. Den 19 e n Aug. bevalen daarom de Staten, d a t vóór den 7 e n Sept. ook in de nalatige districten de quotisatie moest zijn voltooid en dat de invordering uiterlijk den 15 en Sept. zou beginnen 5 ). Het ging echter nog niet. Den 20m Sept. schreven de Staten aan den Stadhouder over den benarden financiëelen toestand en verzochten hem over t e komen ten einde daarin raad te geven. „Wanneer te gelijk gaarne zouden willen overleggen, op wat wijze en tot hoe lange de quotisatie, naar U Doorl. Hooghts. hoogwijze gedagten, zoude kunnen en behooren gecontinueert te worden, en wat middelen in bedenkinge dienden te komen, om den opbreng te vervullen, welke de verpagte impositien voormaals hebben uitgelevert, alzoo zig dagelijks meer en meer ontdekt, dat de invorderinge van de quotisatie niet alleen seer beswaerlijk maar op den duur ten eenemaal ondoenlijk is, en het misnoegen en gemor daarover van dagh t o t dagh hand over hand toeneemt en voor kwade gevolgen doet vreesen, soo dat wij selvs U. D. Ho. moeten in consideratie geven, of niet met ons zoude kunnen goedvinden, dat de Ingesetenen bij publicatie wierden geinformeert, dat men over het !) t.a.p., fol. 73; H. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 295. 2 ) Verz. v. Placaaten, dl. I, blz. 179; Ned. Jaarb. 1749, blz. 516. s ) „Je me suis contenté d' aider mon père dans cette même affaire. Les paysans ont fait inscrire leurs noms et déclarés la quantité des têtes dans chaque maison, de leurs cheminées, de leur bétail, chevaux et terres labourés avec beaucoup de tranquillité sans faire les moindres plaintes ny murmures quoique j ' en vis plusieurs, à qui cette charge causera une ruine" (H. VEG. V. CL., t.a.p., blz. 271). 4
) Ned. Jaarb. 1749, blz. 753; H. VEG. V. CL. t.a.p., blz. 306. LOLKE HULSHUIS'
beschrijving van zijn vlucht bevindt zich in de Bibl. v. h. Friesch Gen., Afd. Hss., no. 37. 6 ) Rapport over de quotisatie, Landd. st. v. 11 Aug. 1749, no. 18; Res. bk. 1749, fol. 146 vlg.; Verz. v. Plac, dl. I, blz. 200.
186
Wumkes.nl
vinden van nieuwe Middelen bezigh is, en de quotisatie niet langer continueren zal, als tot den 1 Jan. 1750, zoo voor die tijd de nadere middelen kunnen gevonden worden" 1 ). De Stadhouder antwoordde den 2 1 e n Oct. dat hij in November naar Friesland hoopte te komen en inmiddels den commies KERSEBOOM zou zenden om met de Staten over de financiën te beraadslagen a ). Den 16 en Nov. 1749 kwamen zoowel de Stadhouder met familie als de commies 3 KERSEBOOM te Leeuwarden aan ). De beraadslagingen met den laatsten en met prof. Y P E Y leidden tot het resultaat, dat besloten werd weer de vroegere middelen in te voeren maar nu door collecteurs te innen. Den 8 e n Dec. werd in een publicatie aangekondigd dat de quotisatie zou worden geheven tot den l e n Mei 1750. „Alles in die hope en sekere verwagtinge, dat de betalinge voor de vier eerste maenden van het Jaar 1750 de laatste contributie bij wege van quotisatie sal mogen sijn, en in desselvs plaatse nieuwe middelen sullen kunnen werden in train gebragt en geheven" 4 ). Inderdaad zijn den 15 e n Maart 1750 de vroegere middelen met ingang van 1 Mei 1750 hersteld 5 ). en 6 W I L L E M IV overleed den 22 Oct. 1751 ). Zijn Reglement Reformatoir » bleef echter van kracht. In verschillende opzichten verbeterde het den staatkundigen toestand in Friesland, maar daar het de regentenheerschappij in wezen onveranderd liet, bleven de misbruiken in gewijzigden vorm bestaan. Nu niet meer de Ged. Staten maar de Stadhouder de grietmannen benoemde, was rechtstreeksche handel in grietenijen niet meer mogelijk. Men vond er daarom iets anders op; den 13 e n Oct. 1751 (dus nog kort voor den dood van W I L L E M IV) sloten JOHANNES SAKEMA VAN W I J K E L , Secretaris der Ged. Staten, W I L L E M H E N D R I K VAN HEEMSTRA, grietman van Kollumerland, J E T Z E VAN SMINIA, Secretaris van de Staten en H E N R I C U S W I A R D U S VAN ALTENA een overeenkomst. Zij beloofden daarin steun met stemmen en verwanten om den laatstgenoemden gekozen te krijgen tot grietman van Tietjerksteradeel, in welk geval hij beloofde, zijn medecontrahenten elk / 25000 uit te keeren 7 ). Dit laatste was in strijd met art. 28 van het Reglement Reformatoir. De aangeduide is inderdaad in 1752 tot grietman benoemd. 1
) Landd. st. v. 15 Sept. 1749, no.8.
2
) Res. b k . 1749, fol. 182. ) J o u r n . v. h. Mindergetal, d.d. 17 Nov. 1749. 4 ) Nederl. Jaarb. 1749, blz. 1238 vlg.; Verz. v. Placaaten, dl. I, blz. 214. 6 ) t.a.p., dl. I, blz. 264. 6 ) Het leven van Willem Karel Hendrik Friso, dl. I I I , blz. 100; J . H A V E R K A M P , Het leven van Prins Willem IV, blz. 347. 7 ) G e w a a r m e r k t e copie v a n 16 Febr. 1764, Archief Sminia, no. 64. 3
187
Wumkes.nl
Het is dan ook niet te verwonderen, dat de ontevredenheid over de regentenheerschappij bleef, tot de omwenteling van 1795 daaraan een einde maakte. EINDBESCHOUWING. Het reglement-reformatoir van 21 Dec. 1748 trekt een scheidingslijn in een tijdperk van Frieslands geschiedenis; een tijdperk dat aanving met het ontstaan der Republiek. Hier zoowel als in de andere gewesten is het de periode der regentenheerschappij. Toen het eenhoofdig bestuur wegviel en daarmee tevens het stadhouderschap zijn wettelijke basis verloor, was het volkomen natuurlijk dat de regeering in handen kwam van hen, die tot dan toe als vertegenwoordigers van hun landgenooten, de rechten van dezen hadden verdedigd. Dat de nieuwe machthebbers spoedig bleken niet onbaatzuchtig te zijn en er naar streefden hun macht te behouden, uit te breiden en over te dragen op hun nakomelingen, wien zal het verwonderen en wie zal het veroordeelen? Zou voor hem die afstand deed van zijn macht, niet onmiddellijk een ander, even belust op 't behoud, de uitbreiding en de overdracht daarvan, in de plaats treden? Bovendien, slecht kan hun bestuur niet geweest zijn; was niet de 17 e eeuw onze gouden eeuw? i Met de jaren nam echter de kring van regeerenden af en daarmee hun macht toe, misschien ook hun hebzucht. Zoolang er voorspoed en welvaart heerschten schikten de „onderdanen" zich gaarne in hun bestuur. Maar wanneer verdeeldheid kwam of tegenspoed in den oorlog, dan keerde de woede der bevolking zich tegen hen. Is het nu anders ? Dan wilde men een nieuw bestuur; een stadhouder moest redding brengen. Dan moest de regentenmacht worden beknot. Reglementen werden opgesteld en goedgekeurd om na korten tijd weer in vergetelheid te geraken. Want de grondslagen van het staatsbestuur liet men onaangetast, kón , men niet aantasten. Zelfs de meest verlichte geesten achtten het aan den bodem gebonden stemrecht onaantastbaar. Daarin zag men belichaamd de oude Friesche vrijheid, de oude democratie van den boer die koning is op zijn grond. Aan democratie in den huidigen zin en algemeen stemrecht werd nog niet gedacht. Aarzelend komt echter in de 18 e eeuw een verandering in de geesten. Men kan moeilijk aannemen, dat in 1748 in Friesland, een uithoek van Nederland en van Europa, de nieuwe ideeën, voor zoover zij althans reeds waren uitgesproken, tof de bevolking zouden zijn doorgedrongen. Het neemt niet weg dat zij reeds tot uiting komen, ja dat men er reeds op de wereldgebeurtenissen vooruitloopt. Grietenijen en steden kiezen 188
Wumkes.nl
afgevaardigden voor een „Constituante" en geven aan deze afgevaardigden „cahiers" mee. De constitutie die ontworpen wordt, bevat het tweekamerstelsel en geeft aan de „Tweede Kamer" het recht van initiatief. In de „Eerste Kamer" krijgt de „derde stand" de meerderheid, hoewel zij nog gekozen blijft door de van ouds stemgerechtigden. Maar reeds krijgt een grooter deel der bevolking invloed op de keuze van predikanten en dijksbesturen, waarschijnlijk ook op de keuze van de „Tweede Kamer". De „Ministers" worden verplicht tot verantwoording. < Niets van dit alles wordt werkelijkheid. Niet de regenten beletten de verwezenlijking, maar de Stadhouder. De Stadhouder op wien én de . regenten én het volk alle hoop hebben gesteld, daar hij het zwaard bezit en de overwinning kan schenken. Beiden worden teleurgesteld. Want evenmin als de eersten, is de Stadhouder toegankelijk voor de democratische denkbeelden. De oligarchie blijft gehandhaafd, maar het is een geknotte oligarchie. Uit den strijd tusschen oligarchie en democratie treedt de Stadhouder als overwinnaar te voorschijn. Zijn macht wordt vrijwel onbeperkt. Zoolang het volk streefde naar het herstel van de „aloude vrijheid", slaagde het daarin niet. Nu het voor 't eerst meer wil en volksinvloed eischt, ziet het de „oude vrijheid" hersteld en verankerd in een bijna absoluut stadhouderschap, 't Gevolg is dat de strijd doorgaat, nu niet vóór maar tégen den Stadhouder en dat de oude vijanden nieuwe bondgenooten worden.
189
Wumkes.nl
HOOFDSTUK V. H E T REGLEMENT REFORMATOIR VAN 21 DEC. 1748 *). Reglement van Sijne Doorlugtigste Hoogheid den Heer e Prince van Orange en Nassau etc. etc. e t c , om te dienen tot een fundamenteele en onverbreekelijke Wet waer nae alle saaken zoo van Politie als Justitie, daer in vervat, voortaan zullen werden beleid en behandelt. Wy Willem, Carel, Hendrik Friso, bij der Gratie Gods Prince van Oranje en Nassau, enz., Allen den geenen die dezen zullen zien ofte horen lezen Salut, Doen te weten; Nademaal de Edele Mogende Heeren Staten van Vriesland Ons ingevolge derselver Resolutie van den l l e Juni dezes Jaars 1748, hier vooren gesteld, speciaal verzogt, gequalificeerd, en gemagtigd hebben, omme na overroepinge van eenige Heeren Gedeputeerden uit de Staten, en Gecommitteerden uit de Ingezetenen, Soo als Wij zullen goedvinden, de Constitutie en Staat van het Land, op vaste gronden te stellen, de ingeslopene abuizen, soo omtrent de Regeering, Finantie, als andersins te redresseeren en de Provintie in rust en bloeij te brengen, en ten dien einde soodanige Placcaten en Ordonnantiën te doen emaneeren als Wij tot welwezen van den Lande zullen verstaan te behooren, ten dien einde bij gemelde Resolutie Onse Instructie zoodanigh amplierende, dat soo wel Wij, als Onze Descendenten genoegzame authoriteit zullen bezitten, om de Regeering in hare wettige Constitutie te bewaren, ingevolge het geene als nu door Onze bestieringe zal werden gereguleerd. Soo is 't dat Ons niets meer ter harten gaande, als om aan het geen voorschreven is te voldoen, en door alle billijke, heilzame, en nodige 1
) Afgedrukt naar het origineel (Landdagsstukken van 15 Dec. 1748, no. 12). De copie in het Res. bk. v. 1748, fol. 282 vlg. is onnauwkeurig. Andere afdrukken van dit Reglement: Afzonderlijke druk bij W. Coulon, Leeuw. 1748 (SINGELS' Inventaris no. 365); Verward Fneslandt, Bijl. XIX; Verzameling van Plaeaaten, dl. I, blz. 94 vlg.; Nederl. Jaarb. 1748, blz. 1283 vlg.; Appendix op de Statuten van 1723, Leeuw. 1770, blz. 57 vlg.; Resolutien, brieven en stukken, enz., blz. 12 vlg.; D E BLÉCOTJRT en JAPIKSE, Klem Plakkaatboek, blz. 338 vlg.
190
Wumkes.nl
middelen, de soo hoog gerezene troubles en onlusten te appaiseeren, en bevreedigen, Wij, naa ingenomen te hebben het ad vis van eenige Heeren Onze Gecommitteerden, expresselijk en ten dien Einde voor aff naa Hoogst gemelde Provintie van Vriesland gezonden, en naa dat dezelve alvoorens met Heeren Gedeputeerden, uit de Heeren Staaten, en eenige Gecommitteerden uit de Ingezetenen, daar over in het breede hadden geconfereerd, en gebesoigneerd, goedgevonden hebben te statueeren, soo als Wij voor nu en altoos statueeren bij dezen. ,,Resolutie van den l l e Juni dezes Jaars 1748". Zie boven blz. 155 vlg.; Verw. Friesl., Bijl. VII, XIX; Verz. v. Plac, dl. I, blz. 24, 92; Appendix opdeStatuten v. 1723, blz. 55; Resolutien, brieven en stukken, enz., blz. 11. „Onse Instructie". Zie boven blz. 173 vlg., Ned. Jaarb. 1748, blz. 1012; Res., brieven en stukken, enz., blz. 38 vlg.
Art. 1. De Staat van de Provincie van Vriesland van alle oude tijden bestaan hebbende, en gerepresenteerd geweest zijnde, door Edele, Eigen-Erffden, en Steeden, soodanig, dat uit de respective Grietenijen, een Edeman en een Eigen-Erffden ten Landsdage wierden gedeputeerd, soo zal hetselve voortaan en om ieder bij sijne Regten, en Praeeminentien te maintineren, onverbrekelijk werden onderhouden, en dienvolgende uit ijder Grietenije een Edelman, en een uit de Eigen-Erffden ten Landsdage werden gecommitteert om over alle zaaken aldaar voorkomende te besoigneren, en wegens de Grietenijen, door welke gevolmagtigd zijn, te stemmen, sonder daar van om wat redenen, en onder wat benaminge off pretext, zulx ook zoude mogen zijn te devieeren; werdende dienvolgende de abuizen, ingeslopen tegen 's Lands fundamenteele Wetten, en wel speciaal het sestigste Articul van de Resolutie van den 31 e December 1698, door welke ingeslopen abuizen, een Grietman en een OudGrietman, offschoon geen Edelen waren, tot de comparitie ten Landsdage voor Edelen wierden gehouden, bij dezen geaboleerd en vernietigd. „Van alle oude tijden", d.i. sinds ± 1570, zie boven blz. 11. „Uit ijder Grietenije een Edelman, en een uit de Eigen-Erfden"'. Zie de beslissingen van den Stadhouder van 21 en 25 Jan. 1748, boven blz. 183 vlg. en P. WIERDSMA, Stemrecht, blz. 168 vlg.
,flet sestigste Articul van de Resolutie van den 31 e December 1698". Dit kende het recht om als edelman in den Landdag te verschijnen alleen toe aan oud-grietmannen, zie boven blz. 13.
Art. 2. Voor Edelen zullen werden gehouden welkers familien daar voor in de publique Registers zijn geagnosceert, en soodanige, die namaals binnen deze Provincie mogten komen woonen, en volkomen bewijs van haaren adelijken staat zullen kunnen geven, welke, naadat dezelve volgens 191
Wumkes.nl
's Lands Wetten zullen zijn genaturalizeerd, insgelijks als Edelen zullen konnen worden gecommitteerd. „Publique Registers", bijv. zij die in het stemcohier het praedicaat Jonkheer, enz. voerden (vgl.: U. HÜBER, Heedend. Rechtsgel., 3 e dr., Bk. I, kap. IV, § 29, 31). „Genaturalizeerd", d.i. volgens de res. v. 28 Febr. 1705 (Chbk. v. Friesl., dl. VI, blz. 424 vlg.). Zie boven blz. 12.
Art. 3. Zeedert lange Jaren herwaards veele klagten en doleantien ontstaan zijnde over het onbehoorlijk acquireeren en behouden van soogenaamde stemgeregtigheden, door het leggen van Stemmen op hornlegers, met affscheuring der Landen daar toe gehoorende, waardoor tot nadeel van veele Stemgeregtigde Ingezetenen van de aloude, en ware constitutie der Regeering werd affgeweeken; soo is 't dat Wij daar inne willende voorsien, nodig geoordeelt hebben bij dezen te statueeren, en vast te stellen, dat geen andere stemmen zullen werden geadmitteert, als van Hornlegers voorzien met eene huizinge en de quantiteit van vijff pondemaaten kleijland off tien Pondematen woudland, zullende voor kleijland gerekend worden de zulke, dewelke voor dezen de volle hoorngelden hebben betaald, en de overige voor Woudland, met deeze verdere bepaling, dat zulks maar alleen zal stand grijpen voor den tijd van tien Jaar en, dogh dat na dien tijd dezelve hornlegers zullen moeten voorzien zijn met tien Pondemaaten kleijland, en twintig pondemaaten Woudland, gereekend in maniere als hier vooren gezegd is, sonder het welk dezelve hornlegers naa den voorsz. tijd het regt van Stemming niet zullen mogen exerceeren. Dog zullen hier van zijn geëximeert soodanige Stemdragende Sathen, die in het quohier van den Jare 1640 zijn geadmitteert, welke schoon met de quantiteit van Landen, hier vooren bepaald, niet voorzien zijnde, egter als nogh zullen werden gehouden voor admissibel, soo wanneer dezelfde quantiteijt van Landerijen, doen ter tijd daar onder gehoord hebbende, daar onder als nog is gehorende. Gelijk mede de Huizen, met Stemmen begeregtigd, hun Regt van Stemming zullen behouden, indien kan werden aangetoond, dat in het jaar 1640 daar onder geen Landt is beklemd geweest. Zullende voortaan, op dat het geene bij dezen is gestatueerd, stiptelijck werde agtervolgd, op het Stem Cohier moeten worden aangetekend, de groote der plaatsen en Landen daar onder behoorende. Dit art. stemt overeen met het bepaalde in de memorie der Ged. St. van 14 Maart 1747 (zie boven blz. 85) en in art. 6 der 47 punten van 25 Juli 1748 (Verw. Friesl., Bijl. XIII; Verz. v. Plac, dl. I, blz. 56 vlg.; zie boven blz. 169). Opmerking verdient dat wel casu quo huizen zonder land, maar niet landen zonder huis stemgerechtigd konden zijn. Voor de oplossing van de moeilijk-
192
Wumkes.nl
heden, die bij de uitvoering oprezen zie: Appendix op de Statuten van 1723, blz. 86 vlg.; Verz. v. Plac, dl. I, blz. 218 vlg., Ned. Jaarb. 1750, blz. 117 vlg. „Kleijland, Woudland, Hoomgelden", zie Teg. Staat, dl. IV, blz. 397 vlg. „Aangetekend, degroote der plaatsen". Hier wordt dus het in 1640 en 1698 verzuimde ingehaald (zie boven blz. 79 en 83). Van stemhebbende perceelen grooter dan 5, resp. 10 pondem. Heil., of 10, resp. 20 pond. woudl. wordt niet bepaald, dat zij in hun geheel moeten blijven.
Art. 4. De vergroting der Hornlegers zal kunnen en mogen werden gedaan, met bij dezelve te voegen soo veele Landerijen als daartoe nodig zullen wezen, geleegen in het selfde, of naast aangelegen Dorp, waar onder derzelver stemgeregtigheid is gehorende. Art. 5. Omme voor te komen de menigvuldige kuiperijen en gefingeerde donatien inter vivos, soo sullen voortaan de donatien van Stemgeregtigde vastigheeden geen effect ofte kragt hebben, als naa verloop van een jaar, dat dezelve zullen zijn aangegeven aan de Secretarije, om aldaar te werden geregistreerd in de Proclamatie boeken, zullende daar en boven van zodanige donatien alle de Lasten moeten worden betaald, als van een effective koop, en het Regt van niaerneming subject zijn, namentlijk, voor sodanige somme als dezelve worden aangegeven, om naa proportie van dien 's Lands geregtigheden te voldoen, soo als insgelijks zal plaats hebben omtrent de verwandelkoopen, die meede het betalen van 's Lands Regten, en het Regt van niaerneminge subject zullen weezen, voor soodanige somme als die aan de secretarien worden aangegeven. „Donatien inter vivos", zie P. WIERDSMA, Stemrecht, blz. 118 vlg. „Proclamatie boeken". De verkoop of ruil van onroerende goederen moest op drie verschillende dagen in de kerk en in 't gerechtshuis worden geproclameerd of afgekondigd. Daarvan werd aanteekening gehouden in de proclamatieboeken (zie: Statuten van 1723, Bk. I, Tit. XI). „Alle de Lasten als van een e††ective koop", d.i. de 56e of 40 e penning (zie boven blz. 41). „Niaerneming". Niaar is naasting d.i. het recht, dat een bloedverwant, medeeigenaar of naastleger had om een ten verkoop aangeboden onroerend goed op den derden proclamatiedag tegen den geaccepteerden koopprijs te naasten. (Zie: Statuten van 1723, Bk. I, Tit. XII). „Verwandelkoopen", d.i. ruiling (zie P. WIERDSMA, Stemrecht, blz. 121 vlg.).
Art. 6. Veele abuizen wordende gepractizeerd met quasi en onder beding van zekere j'aarlijxe Renten de stemgeregtigheid aan sig te behouden, en nogtans het hornleger en daar' aan gehorende Landen te verkopen, of als voor altoos te verhuuren, gemeenlijk genaamt haane stemmen, waar door iemand, sonder de Lasten te dragen, die van zodanigen goed aan den Lande moeten worden gegeven, sigh nogtans 13
193
Wumkes.nl
meester maakt van de Stem en praerogativen daar aan gehoorende, Direct strijdig tegens 's Lands aloude Wetten en de billijke reeden, waaromme de Stemgeregtigheijd, aan datselve goed is gegeven, soo werden bij dezen dusdanige practijken wel expresselijk verbooden, en gestatueert, dat niemand eenig Stemgeregtigd goed zal vermogen te verkoopen, op cijns uit te geven, off voor altoos te verhuuren en nogtans de Stemgeregtigheid aan sig te houden, en dat geen verhuuringen zullen mogen geschieden, als ten langsten voor vijfftien Jaaren, werdende soodanige reeds gepractiseerde fictitien van eigendom bij dezen gecasseert, en geordonneert, dat de Stemgeregtigheid van dien zal blijven slapen tot dat den gesupponeerden Eigenaar van de Stemgeregtigheid een hornleger, en soo veel Landen, als hier boven is gestatueert, in volkomen en effectiven eijgendom zal bezitten, en daar van behoorlijk bewijs hebben gedaan, als wanneer sijn Stemgeregtigheit een J a a r naa het gedaan bewijs wederom in activiteit zal komen. „Haanestemmen" zie boven blz. 87. „Den gesupponeerden Eigenaar". Bij publ. v. 19 April 1751 bepaalde Willem IV, dat „zoo wel die geen, die den gesupponeerden Eygendom van de Stem, als die geen, die de Landen met de Huizingen koopt, een jaar zal moeten wagten, eer de geacquireerde Stem tot activiteit kan worden gebragt". {Vers. v. Plac, dl. I, blz. 340). Over de uitlegging van dit art. en de wijze waarop het werd ontdoken, zie, P. WIERDSMA, Stemrecht, blz.
122 vlg.
Art. 7. Nademaal het somtijds komt te gebeuren dat de Stemmen in een Dorp, en die der Dorpen in een Grietenije komen te steeken, en dus de conclusie, vermits de egaliteijt van Stemmen niet kan werden opgemaakt, so werd bij dezen gestatueerd, dat in soodanige gevallen de decisie daar van zal geschieden door 't Lot. Over de uitlegging van dit art. zie: P.
WIERDSMA,
Stemrecht, blz. 222 vlg.
Art. 8. Vreemdelingen binnen deze Provincie Stemdragende goederen bezittende, en ook inboorlingen bij haare absentie offte uitlandigheid, haare Stemdraagende Goederen door Procuratores latende administreren, en gem. Procuratores die goederen komende te verkopen, zonder speciale Last en procuratie van den Eigenaar, of f schoon sij daar voor de Rato en Sub Spe rati komen te caveeren, soo zal nogtans de Stemgeregtigheid, tot die verkogte goederen gehorende, aan den Cooper niet overgaan, als nae dat den effectiven eigenaar gemelde verkoping behoorlijk en specialijk zal hebben geapprobeerd, door eigenhandige Verteekening, of ander wettig geblijk, en dat daar van ook behoorlijk transport zal zijn gedaan. 194
Wumkes.nl
„Caveeren de Rato, Sub Spe rati" d.i. borg stellen, dat de verkoop door den lastgever zal worden bekrachtigd.
Art. 9. E n dat ingevalle een Curator met beooginge van bijzonder voordeel van sijne Pupillen geraden mogte vinden, van hunne vastigheden te verkopen, de aanhandelaar het Regt van Stemmen zal genieten, geduurende de minderjarigheid, off tot soo lange ieder hunner sal cesseeren onder curateele te staan. Alles ten pericule van den Curator, en onverkort de minderjarige hun Regt, tegens den selven Curator ad interesse, en tegens den aanhandelaar ten principale rei vindicatione, of soodamg hun nae beschreven Regten, geoorlooft zal zijn. „Ten pericule", voor risico. „Ad interesse", tot vergoeding van de geleden schade. „Ten principale rei vindicatione", tot terugeisch van 't verkochte goed zelf.
Art. 10. Bij aldien iemand door verzuim, verzinninge, misbruijk of door eenig ander toeval, anders op het Stemregister te boek stond, als die in de possessie was van de Grond, of het goed waar uit gestemt wort, en daar over dispuijt ontstaan mogt, zoo zal den possesseur van die Grond alleen van het Stemreght jouisseren, ofschoon ook een ander daar van 't eniger tijd gebruik hadde gemaakt, dewijl de bezittinge van de Stem geen andere oorspronk kan hebben als van de bezittinge van de grond, waar van dezelve een sequele is, en daar van door geene toevalligheden van verzuim, Doolinge off list, kan off behoord gesepareerd te worden. Art. 11. Het Stemreglement, zoo in de Regeerings, als kerkelijke zaaken, zal in sijne volle vigueur blijven, voor zoo verre hetselve bij deze niet wort verandert off te gealtereert. „Het Stemreglement", d.i. Statuten van 1723, bk. IV, Tit. X I X en XX.
Art. 12. In het verkiezen off stemmen tot de nominatie van een Grietman, zal men stiptelijk volgen de Reglementen daar op gemaakt, en voor het toekomende, niet op de Nominatie mogen brengen, als zodanige die den ouderdom van twintig Jaaren volkomen geadimpleert hebben, en ook geene als gequalificeerde Persoonen; E n indien, over derzelver qualificatie, eenig dispuijt offte haesitatie mogte komen te ontstaan, zoo zullen de Heeren Stadhouderen, in der tijd, benoemen eenige Heeren offte Leeden uit de Landen, omme over de validiteit dier qualificatie de plano te jugeeren, aan welkers uitspraak elk en een iegelijk gehouden zal zijn sig te submitteren, zullende de Electie uit 195
Wumkes.nl
zodanige wettige overgebragte nominatie competeeren aan de Heeren Stadhouderen in der tijd, ingevolge de Resolutie en speciale overgifte van de Heeren Staten van Vriesland in dato 19 e Aug. 1748. „Twintig Jaaren". Bij publicatie van 26 Mei 1766 (Appendix op de Statuten van 1723, blz. 224) berichtten de Staten, dat Willem IV, overwegende dat deze bepaling „in verscheidene gevallen, niet dan ten uittersten praejudiciabel voor het soutien ende welvaard der aanzienlijke Huizen in de Provincie moet voorkoomen, terwijl de minderjaarige Erfzoonen van die Huizen zich niet zelden door het defect van weinig jaaren, verstooken vinden van een gunstige geleegentheit, om tot het bezit der Vaderlyke Digniteit te konnen geraaken", de volgende beslissing had genomen. Minderjarige zoons en andere afstammelingen van grietmannen konden bij 't overlijden van hun vader of grootvader, door den Stadhouder toch verkiesbaar worden verklaard, mits zij eerst met hun twintigste jaar in functie zouden treden. In dien tusschentijd moest het ambt worden waargenomen door een substituut-grietman, door den Stadhouder te kiezen uit de „nabestaande Bloedverwanten en Vrienden of uit de naast bijgeleegene Grietenijen". „Gequalificeerde Persoonen", d.i. edelen en eigenerfden (Chbk. v. Friesl., dl. V, blz. 171). „Eenige Heeren offte Leeden uit de Landen". Volgens de instructie van den Stadhouder zouden dit zijn zeven heeren, die echter niet alleen over „de validiteit dier qualificatie", maar eveneens over „de validiteit en meerderheit van stemmen" mochten beslissen (zie boven blz. 173). „De plano", zonder vorm van proces. „Resolutie in dato 19e Aug. 1748 d.i. de instructie voor den Stadhouder.
Art. 13. Tot het benoemen en verkiezen van Volmagten ten Landsdage, bijzitters, Secretarissen en alle andere Officianten der Grietenijen, geene uitgezondert, en waar over de Stemgeregtigde volgens 's Lands Wetten moeten of kunnen voteeren, zal de uitschrijving off citatie behoorlijk en volgens de gestatueerde Ordre moeten geschieden, en geen Stem Cedulle langer als voor een Jaar valabel zijn, en in welke den Datum van het passeeren derzelve zal moeten wezen uitgedrukt. „Gestatueerde Ordre", d.i. volgens het stemreglement. „Geen Stem Cedulle langer als voor een jaar valabel", zie boven blz. 131.
Art. 14. Tot het reguleeren der Deelkosten, Dijks en Dorpslasten, zoo als mede over het beroepen van Predicanten, aanstelling van Kerkvoogden enz. zullen de Stemgeregtigde insgelijks behoorlijk worden geconvoceerd offte geciteerd, en aldaer geene Procuratien werden geadmitteerd, als die gedresseerd zijn soo als in het voorige Articul staat vermeld, en voorts in, en omtrent dit alles wel stiptelijk agtervolgt te worden de Wetten en Ordonnantien, en particulier het Reglement reformatoir van den Jare 1673 daar op geëmaneert, sonder daar van onder 196
Wumkes.nl
wat pretexten off reedenen het ook zijn mogt, in eenige maniere de vieren.
te
„Procurahen" d.i. hetzelfde als de stemcedels uit het vorige artikel. „Wetten en Ordonnanhen". Voor het beroepen van predikanten en het aanstellen van kerkvoogden gold: Statuten van 1723, Bk. IV, Tit. X X (zie echter ook P. WIERDSMA, Stemrecht, blz. 228). Tot het reguleeren van dijkslasten waren „alleen gerechtigd de Dijksplichtigen, 't welk zijn dezulken, die met Contributie tot onderhoud der Dijken bezwaard zijn; en deeze zijn verplicht, zich daaromtrent te reguleeren, naar de bijzondere Dijks-instructien"' (P. WIERDSMA, t.a.p., blz.
158).
„En particulter het Reglement reformatoir van den Jare 1673". Hiermee is bedoeld het Regl. ref. van 15 Maart 1673 (zie boven blz. 132). Dit werd dus van kracht verklaard voor zoover het betrekking had op de in dit art. genoemde zaken. Het waren de art. 6, 7, 22, 35, 52 en 56.
Art. 15. En dewijl mogelijk abuizen zijn ingesloopen, over het begrooten en emploij der deelkosten, en om weg te neemen alle bedenking der Ingezetenen, en dispuiten die daar over zouden konnen ontstaen, Soo wert bij dezen vastgestelt, en geordonneert dat het Tractement van den Grietman, en om daer uit te vervangen alle Onkosten off Dag Gelden van de Gedeputeerden ten Landsdage, Salaris van Bijzitters en Secretarissen, en alle andere Saaken die uit de Deelkosten moeten worden gesupporteerd, zal worden gefixeert, op een bepaalde Somme Jaarlijks; in welk Jaarlijks Tractement in computatie zullen komen de groote Consent-gelden, en alle andere Revenuen uit de Grietenijen voortkomende, zullende die te bepalene Somme gerekend worden naa maate van de grootheid der Grietenijen, en de Lasten uit de Deelskosten te supporteeren, en eens en voor altoos te werden vastgesteld bij de Stemgeregtigde Ingesetenen van ieder Grietenije, daartoe behoorlijk en soo als hier voren is gezegd, geconvoceerd; En in cas van dispuijt over de begrooting van dit vast te stellen Tractement tusschen de Grietman en de Stemgeregtigde, zal sulx staan ter arbitrage en uitspraak van den Heere Stadhouder. „Tractement van den Grietman groote Consent-gelden", zie boven blz. 41. „Ter arbitrage en uitspraak van den Heere Stadhouder", door dezen opgedragen aan den Proc. Gen., zie boven blz. 185.
Art. 16. De Stem Cohieren van alle de respective Grietenijen, in de drie onderscheidene Gooën gelegen, zullen ten spoedigsten, nae het emaneren dezes werden gerevideert, en conform aan dit Reglement werden geredresseerd en opgemaakt. „Ten spoedigsten", d.i. vóór 1 Mei 1749, zie boven blz. 183.
197
Wumkes.nl
Art. 17. Aan ieder Dijk Graaf zal mede een vast en sortabel Tractement door de Stemdragende Ingezetenen daartoe behoorlijk, en soo als hier boven ten opzigte van den Grietman gezegd is, geconvoceerd, worden toegelegd, geproportionneerd naa de grootheid, wijduitgestrektheid, en meerder of minder beslagh, en onderhoud der Dijken, zonder dat den Dijk Graaf ietwes meer zal vermogen te proffiteeren, veel minder dat hij, of wie het ook wezen mogt, schoon zulx tot nu toe bij sommige gepractizeerd wort, een zeker Tantième van de Gelden die aan de Dijken, en inkoop derselver materialen verwerkt worden, zal vermogen te trekken onder wat benaminge het ook zoude mogen wezen, het welk hier mede voor nu en altoos wel expresselijk wert verbooden. „Dijk Graaf een vast en sortabel Tractement". Hoewel ook de dijksgedeputeerden en de dijkssecretaris een vast tractement genoten, worden deze hier niet genoemd. De verklaring? Meestal was de grietman tevens dijkgraaf.
Art. 18. In het onderhouden der Dijken en Zijlen, inkoop der materialen, en alle noodzakelijke aan dezelve te doene reparatien, zal men betragten de meeste Ordre en Menage, zonder nogtans de Dijken off Zijlen in eenig verval te laten komen, en ten dien einde bezorgen, dat altoos een zekere Somme, geproportioneerd naa de wijduitgestrektheid en kostbaarheid des Dijks, in voorraad is, om ingeval van schielijk opkomende toevallen te kunnen emploieeren. Art. 19. De Rekeningen der Dijksonkosten, en daar toe gehorende administratien zullen alle Jaaren precijs, op een zekeren te praefigeren dagh, moeten werden gedaan, ten overstaan van alle de stemgeregtigde, daar toe behoorlijk geciteerd, aan ieder van wien het vrij zal staan om op haare kosten, een Copia der Rekeninge, off Extract uit dezelve te vragen, 't welk aan haar ook binnen een behoorlijke tijd, zal moeten werden gegeeven. Art. 20. Geen Magistraatspersonen, Secretarissen, offte eenige Suppoosten der Steeden, zullen te gelijk vermogen te wezen Grietman, Bijzitter, Secretaris off Fiscaal der Grietenijen, veel min van wegens de Grietenijen ten Landsdage werden gecommitteerd, soo als ook geen Grietman, Bijzitter, Secretaris nog Fiscaal, veel min de van wegens de Grietenijen gevolmagtigde ten Landsdage, tot de Magistratuur of bedieninge der Ampten en beneficien in de Steden zullen worden geadmitteerd, en die geene die bereids hier jegens mogten hebben gecontravenieerd, zullen verpligt zijn, sig aanstonds na het emaneeren deezes, off van der Grietenije Ampten, hier boven vermeld, of van de Magistratuur en beneficien der Steeden, te ontdoen. 198
Wumkes.nl
„Magistraatspersonen". Hiermee zullen tevens bedoeld zijn de vroedschappen en de bevelhebbers (zie P. WIERDSMA, t.a.p., blz. 173).
Art. 21. In de Provincie van Vriesland niet meer als een ordinairen Landsdagh gehouden werdende, die, nae dat ses weeken de vergadering geduurt heeft, volgens 's Lands aloude Wetten moet scheiden, Soo is het ten uittersten noodig dat gemelden Landsdag wel en naarstig werde waargenoomen dat geene dagen van dien passeeren, zonder de besoignes te entameeren, en dat voor al de respective Leeden van dien, met alle goede harmonie en overeenstemming, de zaken aldaar in deliberatie zijnde, soo spoedig doenlijk ter conclusie te brengen; tot bereijking van welk salutoir oogmerk voor nu en altoos werd vastgesteld dat op den eersten Maandagh in Februarij, zijnde den eersten dag der bijeenkomsten, alle de Procuratien van de Volmagten ten Landsdage immediatelijk zullen werden overgeleverd en geëxamineerd, en dat ten langste Donderdags daar aan volgende, de propositie gedaan, en de besoignes zullen werden geëntameerd. Art. 22. Dat alle de Saaken die in propositie moeten werden gebragt, door de Heeren Gedeputeerde Staten zelffs, off door Derzelver Secretaris, ter harer ordonnantie en resumptie, in geschrifte zullen werden vervat, en aan de respective Camers gezonden, die ieder in den haren daar over hebbende gedelibereerd, alle in de Camer van Oostergoo bij den anderen zullen komen, en aldaar door den Voorsittenden Mindergetals Heer van ieder Camer, of den daar toe te verkiezenen Spreeker, hare advizen en consideratien op de onderscheidene en dien dag in propositie gebragt zijnde poincten, uitbrengen zullen, ten einde meer, als tot nog toe geschied is, gelegentheid zoude wezen omme door solide redenen en argumenten sijne advizen te bekleeden, den een den anderen te elucideeren, en door overreeding de Discreperende Sentimenten te consolideren, zullende de extensie van het geresolveerde, en geconcludeerde, den volgenden dagh mede in de Volle Vergadering moeten werden geresumeerd. E n zullen op de Extraordinaire Landsdagen geene andere Saaken in deliberatie werden gebragt, als die door het Collegie van Gedeputeerden sijn opgegeven, off staande de vergaderinge opgegeven werden, zonder dat daar onder van buiten inkomende brieven verstaan werden begrepen te zijn. „Resumtie" d.i. voorlezing, zie boven blz. 18. „Extensie" d.i. redactie in den vorm van een resolutie, zie boven blz. 152.
Art. 23. In de respective Gameren zal ieder Grietenije, off Stadt, eerst aldaar in den haaren delibereeren en concludeeren, het zij bij een199
Wumkes.nl
parigheid off pluraliteit van Stemmen, bij aldien, off uit den Adelijken Stand, of uit den Eigen-Erffde, off wel uit beide, meer als een Volmagt, ten Landsdage mogte wezen gedeputeerd, welk advis, soo als het een ieder Grietenije off Stad, gevallen zal zijn, in de Camer zal werden uitgebragt, zonder dat het advis, van een Lid offte Volmagt van de eene Grietenije, of Stad, bij een andere Grietenije, off Stad in consideratie zal komen offte gesteld worden. „Zonder dat het advis in consideratie zal komen", m.a.w. in de Kamers mocht niet hoofdelijk worden gestemd, maar strikt naar Grietenijen of Steden.
Art. 24. Tot Volmagten ten Landsdage zullen niet mogen werden gestemd offte gecommitteerd, als sodanige welke den ouderdom van twintig Jaren zullen hebben geádimpleerd, soo als ook geene Commissien, Ampten off Beneficien zullen mogen werden geconfereerd als op Personen die insgelijks den gemelden Ouderdom van twintig Jaaren zullen hebben bereikt, Zullende soo wel de Gecommitteerdens ten Landsdage als alle andere Amptenaaren moeten wezen Liefhebbers van het Vaderland, en voorstanders, van de waare Gereformeerde Christelijke Religie, soo als die thans in de publique Kerken dezer Provincie werdt geleerd. „Voorstanders, van de waare Gereformeerde Christelijke Religie, soo als die thans in de publique Kerken dezer Provincie werdt geleerd". Dit is een eenigszins gewijzigde formuleering van deze eisch, die tot nu toe slechts voorkwam in de uitschrijvingsbiljetten voorde verkiezing van den Landdag, zie boven blz. 12
Art. 25. Alle den geenen die ten Landsdagen verschijnen, zullen voor al belooven en zweeren, des Lands Privilegiën, handvesten en Geregtigheden en de Oude loffelijke Costumen, en Speciaal dezen Reglemente, te zullen voorstaan en deffenderen, alle des Gemeene Lands zaken met raad en daad te helpen bevorderen, daar inne advizeren en besluijten, zulx sijluijden naa haar lieder verstand en regte Conscientie ten gemeenen beste en weivaaren bevinden zullen te dienen, sonder affectie, gunste, offte ongunste', allen Ordonnantien en Resolutien van de Staten, de Commissien en Lasten, hen Staatsgewijze bevoolen, naa hun vermogen en wetenschap getrouwelijk te volkommen, en doen volkommen, ende voorts secreet te houden alle Saaken in de Vergaderinge van de Staten gehandeld of beslooten, die bevolen zullen werden secreet te houden, sonder die te openbaaren. „Des Lands Privilegiën, handvesten en Geregtigheden, en de Oude loffelijke Costumen" met deze vage formule zullen bedoeld zijn de fundamenteele wetten (zie boven blz. 14) en de Statuten van Friesland, hoewel de laatste evenzeer vallen onder de: „Ordonnantien en Resolutien van de Staten" verderop vermeld.
Art. 26. Geene belastingen zullen mogen met meerderheid van Stemmen geconcludeerd, en uitgeschreven worden, maar zal daartoe 200
Wumkes.nl
gerequireerd worden de toestemming van alle vier de quartieren, sonder dat daar omtrent de overstemming zal plaats hebben, des dat daar over dispuiten en oneenigheden ontstaande, zulx zal gelaten worden aan de uitspraak van de Heeren Stadhouderen in der tijd, waar nae een ieder sigh zal moeten reguleren. Het eerste lid van dit art. bevat geen nieuws; ook vóór dezen was overstemming in belastingzaken met geoorloofd, 't Belang er van ligt in het tweede lid, waarbij aan den Stadhouder bij verschil van meening over deze zaken de beslissing werd gegeven.
Art. 27. De Commissien, Ampten en beneficien, waarover ten Landsdage werd gedisponeerd, zullen als van ouds onder de respective Gameren of quartieren blijven verdeelt, en ook in ij der Camer onder de Grietenijen, tot voorkominge van menigvuldige kuijperijen, en om soo veel doenelijk een egaliteit onder dezelve te houden, gepartageerd mogen werden, met die bepaling soo als nu in het quartier van Westergoo wort gepractiseerd; wordende de onbehoorlijke en tegens aller Gecommitteerden ten Landdage, en selffs aller Stemdragende Ingezetenen haar Regt, strijdende practijck, soo als seedert eenige Jaaren in de quartieren van Oostergoo en Wouden is ingevoerd, en waarbij alle ampten en Commissien die bij verdeeling ter suppletie van de respective Grietenijen dezer twee Gameren kwamen te vallen, geaffecteerd zijn, op en ten voordeele van den Grietman alleen, bij deze wel expresselijk verbooden, en absolutelijk verstaan dat den Grietman tot dezelve geen meerder Regt off pré zal hebben als de andere Volmagten ten Landsdage, zonder dat hier tegens, 't zij publicq of onder de hand, ofte onder wat pretext het wezen mogt, zal werden gecontravenieerd, zullende dienvolgens de daar over gemaakte Contracten, affspraken, off Conventien, voor nu en altoos voor gecasseerd en vernietigd werden gehouden. „Den Grietman tot dezelve geen meerder Regt of pré". Dit belette niet dat de ambulatoire ambten toch den grietman ten deel vielen, zie boven blz 184.
Art. 28. Niemand zal voortaan tot eenige Ampten en Beneficien werden geadmitteerd offte in functie gesteld, ten zij hij alvorens, boven en behalven den Eed tot sijn verkregen Ampt off beneficie staande, eerst zal hebben affgelegt den Eedt van Purge, en op het allersolemneelste zal hebben gezworen, dat hij tot het bekomen van dien niet heeft gebruikt eenige onbehoorlijke middelen, het zij van geven ofte beloven van geld, offte de waarde van dien, nogh door sig selfs, nog door iemand anders, dat hij daar voor niets geeven nogte belooven zal, en soo het te eeniger tijd tot sijne kennisse mogte komen, dat iemand anders zulx mogte hebben gedaan, dat hij het selve aanstonds zal releveren en bekendt maken aan 201
Wumkes.nl
de Heeren Staten, ofte aan die gene van wien hij sijne Commissie is houdende. Zie voor dit art. boven blz. 187. „Wilt ghy meyneedigh zijn, soo doet het om regeeren, In and're saecken al, holdt Eedt en Woordt in eeren". U. HUBER, Spiegel van Dol. en Ref., blz. 17.
Art. 29. Geen Leeden ten Landsdage gecommitteerd zijnde, off in het Collegie van Gedeputeerden zitting hebbende, zullen in de Vergadering, off in het Collegie van Gedeputeerden mogen advizeren off stemmen over enige zaken, die hen personeel betreffen, off waerin dezelve zijn geconcerneerd, maar sig geduurende de Deliberatien over zodanige zaken uit de Vergadering, off uit het Collegie moeten absenteren. „Bij publ. v. 7 Oct. 1750 besliste de Stadhouder dat de in dit art. genoemde regeeringspersonen zich moesten onthouden van adv½s of stemming in zaken die hen zelf of hun verwanten tot in den zesden graad betroffen. Tevens werd het art. uitgebreid tot het Hof en „alle andere Collegien en Rechtbanken" (Appendix op de Statuten v. 1723, blz. 123; Verz. v. Plac, dl. I, blz. 316; Ned. Jaarb. 1750, blz. 1418). Dit werd weer gewijzigd bij publ. v. 18 Febr. 1768, bepalende dat Volmachten en Ged. Staten zich moesten onthouden van advies of stemming in zaken die hen zelf of hun verwanten tot in den tweeden graad betroffen. Voor het Hof en „alle andere Collegien en Rechtbanken" zou de zesde graad blijven gelden (Appendix op de Statuten v. 1723, blz. 212; Verz. v. Plac, dl. III, blz. 135).
Art. 30. Door het Hoff van Justitie zal de volle soo Criminele alsCivile Justitie, als van ouds gehad hebben, werden geëxerceerd, soo nogtans dat de Resolutie van den Jare 1663 in volle kragt hersteld en geobserveerd worden; en op dat alle oneenigheden tusschen de hooge Collegien van de Provincie en Magistraten van de Steeden en Landen, weggenomen en affgesneeden worden, zoo zullen die van den Hove sigh onthouden en niet vermogen aan te nemen, veel min eenige provisie van Justitie verleenen op de Provocatien die aan het Hoff souden mogen werden gebragt, van Politique Ordonnantien en beveelen van Magistraaten, rakende de particuliere huijshouding van hare Steeden off Districten, als bijvoorbeeld het reguleren van de Uuren van het affvaaren, sampt Vragten, Laad, Los, en Leg-plaatsen van Wagenen en Scheepen, Jaar en Weekmarkten, en plaatsen van dien, het maken en onderhouden van Straaten, en generalijk van alles, het geen sij tot onderhouding van goede Politie, gerief en gemak hunner Ingesetenen, en derselver Negotie en Neering bevinden zullen dienstig te zijn, en bij aldien over dit alles, offte eenige andere saken, geene uitgesonderd, eenig dispuit off quaestie tusschen gem. Hoff van Justitie en de Magistraten der Steeden en Districten mogten komen te
202
Wumkes.nl
ontstaan, zal zulx verbleeven werden aan de Heeren Stadhouderen in der tijd. „Resolutie van den Jare 1663, zie boven blz. 115. „Provocatien van Pohtique Ordonnanhen en beveelen van Magistraten"', enz. Zie hierover de publ. v. 26 Mei 1768 (Appendix op de Statuten van 1723, blz. 227; Verz. v. Plac., dl. III, blz. 172).
Art. 31. De Neder-Geregten zullen insgelijks gemaintineerd worden bij de oeffening en exercitie van de Justitie, haar van ouds competerende, sonder dat het Hoff bevoegd zal wezen dezelve daar in te turberen, offte die aan sig te trekken, eer en alvorens de zaken, volgens 's Lands wetten, en speciaal volgens de hierboven gemelde Resolutie van den Jare 1663, ter harer Cognitie moeten komen. Dit art. liet de faculteit om in eerste instantie zaken voor 't Hof te brengen, onaangetast (zie boven blz. 31).
Art. 32. Tot Raadsheeren in het Hof f van Justitie zal niemand mogen werden benoemd of aangesteld, ten zij hij den ouderdom van vijffentwintig Jaren volkomentlijk zal hebben geadimpleert, en dat hij zal zijn Doctor of Licentiatus Juris. „Licentiatus Juris", zie boven blz. 119.
Art. 33. Soo als in gemelde Hoff ook geene zullen mogen werden benoemd, veel min aldaar Cessie nemen, die den anderen in Consanguiniteit off affiniteit nader als in den vijfden Graad bestaan. „Werden benoemd". Wanneer na hun benoeming, de Raden tot elkaar kwamen te staan in nadere verwantschap dan den vijfden graad, was dit geen beletsel meer.
Art. 34. In de Neder Geregten zullen geen vader en zoon off schoonzoon, nog twee broeders ofte zwagers te gelijk worden geadmitteerd. Bij notificatie van 3 Maart 1767 bepaalde de Stadhouder dat dit art. moest worden verstaan: „zo lange de band des Huwelyks, waar door de affiniteit tusschen Schoonvader en Schoonzoon, of tusschen twee Zwagers werd gecontracteert, is subsisteerende" (Appendix op de Statuten v. 1723, blz. 199; Verz. v. Plac., dl. III, blz. 41).
Art. 35. Soo in het Hoff als bij de Neder Regters zal men alle proceduren, soo spoedig eenigsins doenlijk is, termineren, en dezelve voldongen en in Staat van wijzen gebragt zijnde, ten langsten drie maanden daar na pronuncieren.
203
Wumkes.nl
Art. 36. Voorts zal het Hoff van Justitie, en alle Neder-Regters, sig stiptelijk reguleren nae hare Instructien, ende Placcaten en Ordonnantien daer op gemaakt, tot ten tijd toe dat door de Heeren Staten met overleg en advis van Ons, en de Heeren Stadhouderen in der tijd, bij nadere Instructien, Ordonnantien offte Placcaten, daar inne zal zijn voorzien, alle welke de Raadsheeren van den Hove, en alle Neder Regters, gehouden zullen zijn te agtervolgen, en dien conform, de Justitie te administreren. Art. 37. De Consignatie penningen, die op appointement soo van het Hoff, als van de Neder Regters, ten Comptoire van Consignatie zullen weezen gebragt, zullen aanstonds en sonder eenig dilaij, nae het termineren van het Proces off incident, waarover zijn geconsigneerd, aan den Geregtigden, naa behoorlijk en conform de Wet, gedaen verzoek van ligtinge, werden overhandigd offte gerestitueerd, zonder dat daar van eenige korting van Salaris, offte andere afftrek zal werden gedaan, als hetgeen volgens de Wetten en daar op geemaneerde Ordonnantien behoort. „Consignatie penningen". „Consignatie, bij de Groot genoemt, Onderrecht-legginge, om dat het niet anders is als een nederstellinge van 't geene men schuldig is onder den Rechter, wel te verstaen, nae voorgaende oblatie ende presentatie; want ingevalle de Crediteur het aenneemt, heeft consignatie geen plaets, maer alleen bij onbillijke weigeringe, en dan heeft consignatie de selve kracht met betalinge ende bevrijdt den Debiteur, lost hypoteeken en borgen " (U. HUBER, Reedend. Rechtsgel., 3 e dr., Bk. III, Kap. 41, § 1, Cursiveering van HUBER).
Art. 38. De Provintiale Finantien zedert eenige Jaren in een zeer groote achterheid geraakt zijnde, en buiten Staat, om, niet alleen de Lasten van de Unie, maar ook de particuliere huishouding van de Provincie behoorlijk gaande te houden, waer door het seer te dugten staat dat groote confusie, wanordre, en selffs de ruine van veele duizenden goede Ingezetenen dezes Lands, die in het Comptoir Generaal geïnteresseerd zijn, zouden kunnen resulteren, en bijzonder daar nu door het affschaffen der Pagten, nog so merkelijken verlies aan dezelve is toegebragt, soo is het ten uittersten nodig, dat daar inne een spoedige en voldoende voorzieninge werde gedaan, en ten eersten een middel uitgedagt dat aan het verlies der Pagten, soo Provinciale als Stedelijke, kan suppleeren; Weshalven bij dezen wel expresselijk werd vastgesteld, en de Heeren Staten op het allerserieuste verzogd, sodanige middelen uit te denken, en soo spoedig doenlijk te introduceren, die aan het bovengend. verlies der Pagten, soo Provinciale als Stedelijke, kunnen, en komen te suppleeren, het zij met het introduceren van een Hoofdgeld, Quotisatie der Famillien, naa maate van ieders gegoedheid, staat, en na dat in de Pagten gewoon waren te 204
Wumkes.nl
contribueren, off soodanig ander Middel, als het best en dragelijkst kan werden uitgedagt, om aen dat groot en soo noodzakelijk oogmerk te voldoen, werdende wel expresselijk allen en een iegelijk van wat Staat off Conditie hij mogte wezen, gelast, sig te submitteren en onderwerpen aan de ordres hier omtrent met ons overleg te stellen en te introduceren, dewijl sonder dat alles verloren zoude moeten gaan. „Quotisatie", zie boven blz. 179 vlg., 182, 185 vlg.
Art. 39. De twee nog resterende Termynen van den 50 e penning, zullen insgelijks ten spoedigsten werden ingevordert, en elk en een iegelijk verpligt zijn, om nae sijn vermogen, en ingevolge de Resolutie en Placcaat van de Heeren Staten daar over geëmaneerd, het zijne genereuslijk en zonder eenige agterhoudentheid te contribueren; E n ten einde sulx met het meeste vertrouwen en tot encouragement der Ingezetenen geschiede, zoo zullen in ij der Grietenij e en Stad, daar dien 50 s t e penningh geheven en betaald wort, twee Leeden offte Gecommitteerden, uit de Ingezetenen te benoemen, benevens de Heeren van de Magistraat, in, en tot de betaling of ontfangst van dien 50 s t e penning adsisteeren. „De twee nog resterende Termijnen van den 50e penning", zie boven blz. 181; Verw. Friesl., Bijl. XVIII; Verz. v. Plac, dl. I, blz. 88 vlg.
Art. 40. Al en een iegelijk zal voorts verpligt zijn, alle andere Lasten, die nog in train, en niet affgeschaft zijn, regulierlijk op te brengen en aan 's Lands Comptoiren, volgens de gestatueerde Termijnen, te voldoen, en te betalen. Art. 41. Om verder, soo veel doenlijk de Provinciale Finantien te onderschragen, en de soo zeer benoodigde contante penningen te vinden, soo wert vastgesteld, dat alle Pastorije goederen, die suppletie van nooden hebben, en alle de Domeinen van de Provincie op het Bild, bij perceelen publiquelijk, op den tijd nader Door Ons te reguleeren, zullen werden verkogt, en de Stemgeregtigheden van dien wederom levendig gemaakt, en in activiteijt gebragt, waar door de Provincie niet alleen bij deze verkoping, maar ook bij versterft en continuele veralienatie, een merkelijke Somme zal proffiteeren, en de Landen daar en boven veel beter gecultiveerd werden. „Pastorije goederen, die suppletie van nooden hebben". De Friesche predikanten genoten als salaris de huuropbrengst der pastoriegoederen. Door onoordeelkundig beheer (zie U. HUBER, Heedend. Rechtsgel., 3 e dr., Bk. II, Kap. 55, § 21 vlg.) was deze opbrengst zeer achteruitgegaan. Van 1682 af
205
Wumkes.nl
suppleerden de Staten aan de predikanten die minder dan f 300 genoten, het ontbrekende (VÁN APELDOORN, Kerk. goed., dl. II, blz. 123 vlg.). „Alle de Domeinen van de Provincie op het Bild". Dit is geschied in 1752, zie Teg. Staat, dl. III, blz. 429 vlg. „Maar ook bij versterff en continuele veralienatie een merkelijke Somme zal proffiteeren", nl. door het collateraal en de consentgelden.
Art. 42. Veele suspicien, het zij gegrond ofte ongegrond, zijnde ontstaan, dat sommige Ontfangers sig zouden hebben verstout, om 's Lands penningen, langer als behoord onder sig te behouden, en daar van haar particulier gebruik te maken, soo wert op het allernadrukkelijkste bij deezen gestatueerd, dat alle Ontfangers, Collecteurs, en alle anderen die eenige invordering van 's Lands Penningen is aanbevolen, geene uitgezonderd, verpligt zullen zijn, om de invordering van de penningen tot hare respective administratien en Ontfangsten staande, regulierlijk volgens de gestatueerde termijnen te bezorgen, en de gelden daar van provenierende, ten langsten ses weeken naa dat dezelve zullen zijn ontfangen, aan de Generale Ontfangers dezer Provincie over te brengen, op poene dat die geene die daar tegens, onder wat pretext zulx ook zoude mogen wezen, komen te contravenieren, de facto, en re ipsa van haaren ontfangst, collecte of f te administratie, zullen worden verstaan vervallen te zijn, en het ampt impetrabel te wezen. Art. 43. En op dat dit bovenstaande Articul soo veel te beter sijn effect sorteere en nagegaan kan worden off daartegens wort gecontravenieerd, soo zullen alle Ontfangers, geene uitgezonderd, verpligt zijn, alle drie maanden aen de Heeren Gedeputeerde Staten over te brengen een Staat, yder van sijn Comptoir, waar inne vermeld zal staan den Ontfangst en Uitgave, die sij als nu seedert hare laast gedane Rekening hebben gehad en in 't vervolg zedert den laast overgebragten Staat van haar Comptoir, en welken Staat bij ieder van haar zal moeten wezen ondertekend, en geverifieerd, op den Eed bij den aanvang van hunne functie gedaan. Art. 44. Geene Ontfangers, of f te eenige andere die de administratie van 's Lands penningen is aanbevolen, zullen in hare functien werden geadmitteerd, ten zij dezelve alvorens suffisante cautie en borg voor haren Ontfangst en administratie hebben gesteld, conform de Ordres en begrooting daar omtrendt gestatueerd, off in het vervolg te statueren, en geene borgen zullen werden aangenomen, ofte geadmitteerd, als nae dat sij alvorens bij het Geregt van de Plaats, waar onder sij ressorteren, sullen hebben geobtineerd een Acte van suffisance, en in staat te sijn om 206
Wumkes.nl
de Penningen, waar vooren zij borgen zijn, in cas van zodanigen toeval, te kunnen voldoen en betalen. Art. 45. Alle die geene dewelke eenige administratie ofte Ontfangst van 's Lands penningen hebben, zullen voor een ander als borge niet werden geadmitteerd soo als ook niemand sig voor twee of meer Ontfangers als borge zal vermogen te constitueren. Art. 46. Omme zoo veel doenelijk alle onnodige Ontfangstloonen, ten proffij te van den Lande te menageren, en de penningen soo veel spoediger ten comptoire generaal van de Provincie te doen overbrengen, soo wert bij dezen gestatueerd dat de generale Ontfangers plaatsen der Grietenijen in 't vervolg niet wederom zullen werden vergeven, maar dat de jegenwoordige Ontfangers, naa de expiratie van de twee Jaren, voor dewelke sij alleen volgens 's Lands wetten, zijn offte hebben kunnen werden aangesteld, offte soo veel eerder als die bij aflijvigheid, desistement, offte eenige andere toevallen vaceeren, zullen werden gehouden van hare Ampten vervallen te zijn, zonder dat gemelde Ampten in 't vervolg ooit meer begeven zullen mogen worden. Art. 47. In alle Grietenijen daar de Generale Ontfangersplaats, om redenen hier boven gezegd, niet meer exteerd, zullen de Dorps Ontfangers verpligt zijn de ingevorderde penningen zelf f s direct ten Comptoire van de Generale Ontfangers deezer Provincie, op de hier voren gestatueerde termijnen, en bepalingen, over te brengen. Art. 48. Geene Ontfangers, derzelver Substituten, Collecteurs offte eenige andere, hoe ook genaamd, die eenige administratie van 's Lands penningen zijn hebbende, zullen vermogen een off meerder schrijversplaatsen te bedienen, ofte door sig selve, ofte door andere, te laten administreren, en zullen van nu aff aan sodanige Ontfangers, derzelver Substituten, Collecteurs en alle andere, eenige administratie van 's Lands penningen hebbende, verpligt zijn, hare Schrijverschappen, of die sij door anderen laten waernemen, te quitteren, off wel den Ontfangst, Collect off administratie die sij zijn hebbende, 't welk ter harer keure werd gelaaten. Art. 49. Soo als hier boven is gestatueerd omtrent het vaceeren en vernietigen der generale Ontfangers van de Grietenijen, soo werd bij dezen ook wel expresselijk vastgesteld en geordonneerd, dat de Schrijvers plaatsen insgelijks zullen moeten uitsterven, en dat geene derselver,
207
Wumkes.nl
bij wat toeval die ook mogten komen te vaceeren, in het vervolg zullen werden gesuppleerd ofte vergeven. Art. 50. En op dat niettemin de betaling der Militie regulierlijk, en maandelijks promptelijk zoude geschieden, soo zullen de soldijen der Compagnien, die door de afgestorvene, gequitteerde of gedimitteerde schrijvers pleegen betaald en voldaen te worden, in 't vervolg betaald en voldaen worden bij den Ontfanger, ofte Ontfangers Generael dezer Provincie, soo als nu met de Militie op den extraordinaris Staat van Oorlog, en op de quote dezer Provincie gerepartitieerd, word gepractizeerd, zullende de proffijten die de Schrijvers als nu trekken, komen ten voordeele van de Provincie, off gedeeltelijk worden geemployeerd om altoos soo veele contante penningen in 's Lands Comptoiren bij soort van anticipatie, te verzorgen, als noodig zullen wezen om de soldijen van Maand tot Maand te voldoen, volgens een uitrekening en schikking daarover ten spoedigsten met Ons overleg te maken. Art. 51. Ten einde alle verdere menage soo veel mogelijk voor's Lands Finantien te betragten, soo zal ten eersten naa het emaneren dezers een besoigne werden aangelegd, omme te examineren off nog verder enige, het zij grooter off minder Ampten en beneficien konnen en behooren te werden affgeschafft, offte wel derzelver Tractementen en Emolumenten gemodereerd en vermindert worden, waar omtrent men verpligt zal zijn met alle onzijdigheid en postpositie van eigen Interest te werk te gaan, en daer op soo spoedige Resolutien te nemen en werkstelligh te maken als de redelijkheid en natuur der ampten zal permitteren. „Besoigne". Over het resultaat hiervan, zie boven blz. 183.
Art. 52. De Gildens binnen de Steeden niet alleen door verloop van tijd seer zijnde vervallen, maar ook door Rezolutien geaboleerd, en dus veele der Ingezetenen Regt en Privilegiën vernietigd zijnde, soo werd bij dezen gestatueerd en geordonneerd, dat alle de Gildens binnen de Steeden weder in train zullen werden gebragt, en bij haar Gildebrieven gemaintineerd, waartoe nodigh zal wezen dat de Oude Gildebrieven werden gerevideert, en naa de jegenwoordige tijdsomstandigheeden verbetert en verandert, en dat voor de Gildens waar van de Gilde brieven niet voorhanden zijn, of in het ongereede mogten wezen geraakt, nieuwe Gildebrieven werden opgemaakt en uitgegeven. „Alle de Gildens". In art. 28 der 47 punten van 25 Juli 1748 hadden de Doelisten voor iedere grietenij en stad de vrijheid verzocht om gilden op te richten (zie boven blz. 169). In dit art. wordt het verplicht gesteld.
208
Wumkes.nl
Art. 53. Tot het revideeren en schikken der Oude Gildebrieven en het opmaken der nieuwen, werden de Magistraten der respective Steeden, ieder in den haren, bij dezen gequalificeerd, met dien verstande nogtans, dat zij alvoorens dezelve in train te brengen, die ter approbatie en ratificatie van de Heeren Gedeputeerden des Landschaps zullen overbrengen, en dat dezelve geapprobeerd en geratificeerd zijnde, haar vollen effect zullen erlangen; Dat ook het Hoff van Justitie, en alle Neder Regters, gehouden zullen zijn dien conform regt te doen, en die Gildens allenthalven te maintineren en handhaven, des niet tegenstaande zal het een ieder gepermitteerd zijn om op de Ordinaris Week en Jaar Markten, hare Goederen, Eetwaren, e t c , ter markt te brengen, zonder op die dagen aan het Gilde off Gildens subject te zijn, off dat verstaan zal worden, daardoor aan het Regt der Gildens te werden gecontravenieerd. „Ter approbatie en ratificatie van de Heeren Gedeputeerden". Den 20eu Aug. 1749, ratificeerden de Ged. Staten, veertien gildebrieven van Leeuwarden en twee van Harlingen (Journ. Ged. Staten, 1749, fol. 109 vlg.). „ Zal het een ieder gepermitteerd zijn", enz. Bij Publ. v. 26 Maart 1749 werd dit verboden aan „Schoenmakers of andere Persoonen, dewelke in eenige Stad of Steden van de Provincie, zonder tot het Schoenmakers Gilde aldaar te behooren, met Schoenen, Laarzen, of Muilen etc. van buiten zouden willen inkoomen, omme dezelve op Week- of Jaarmarkten, of ook wel anderzints te venten of verkoopen" (Appendix op de Statuten van 1723, blz. 84, Ned. Jaarb. 1749, blz. 375). Art. 54. Alle Waagen, die geen behoorlijk Octroij hebben, en zedert den tijd van Veertig Jaaren zonder sodanig behoorlijk Octroij zijn opgeregt, zullen van nu aan werden gesloten en vernietigd, en zal elk en een iegelijk verpligt wezen, om sijne goederen en coopmanschappen nergens als in de geoctroij eerde Wagen te laten wegen, op de Poenen en boeten bij 's Lands Ordonnantie gestatueerd off nogh te statueeren. „Alle Waagen, die geen behoorlijk Octroij hebben"'. Sommige plaatsen hadden wagen opgericht, zonder daartoe door de Staten gemachtigd te zijn. Deze moesten nu, zoo zij nog geen veertig jaren bestaan hadden, worden opgeheven. Voor het placcaat op het waagrecht, zie Verg. v. Plac, dl. I, blz. 168 vlg. Art. 55. De Heeren Gedeputeerde Staten zullen in navolging van hun Eed niet vermogen eenig beletzel toe te brengen offte permitteren dat 's Lands penningen niet behoorlijk en volgens de Ordonnantie werden ingevordert, en ook geene Surcheances van executie vermogen te verleenen, maar zullen de Wetten daer omtrent stiptelijk en zonder eenige interruptie werden nagekomen en ter uitvoer gebragt. Art. 56. Alle vorige Ordonnantien, Placcaten en Reglementen zullen blijven in haar volle kragt en vigueur, voor soo verre dezelve door dezen 14
209
Wumkes.nl
niet worden gecontrarieerd offte verandert, zullende elk en een iegelijk van wat Staat of Conditie denzelven wezen mogt, dien conform, en wel particulier naa dezen Reglemente gehouden zijn sig te gedragen, en het zelve in alle sijne pointen en Articulen stiptelijk te agtervolgen en nae te komen. Art. 57. In de Commissien off Procuratien van de Volmagten ten Landsdage, zal werden geïnsereert dat sij Volmagten de Wetten, Placcaten, Ordonnantien en Reglementen dezes Landschaps, en wel speciaal dit Reglement, in alle sijne Pointen en Articulen zullen nakomen en onderhouden, en door alle en een iegelijk doen nakomen en onderhouden, en dat zij selfs geene propositien zullen doen offte eenige advisen uitbrengen, nogte gedoogen, dat die door andere werden gedaan, off uitgebragt hier jegens in eeniger manieren contrarierende. „En wel speciael dit Reglement", zie boven blz. 183.
Art. 58. Alle Volmagten ten Landsdage, Raadsheeren in den Hove Provinciaal van Vriesland, en derzelver Ministers, alle hooge ende laage Magistraatspersoonen, Procureur Generaal, Lands Fiscaal, alle Landschaps en particuliere Ontfangers, en generalijk alle die eenige Commissien, Ampten off beneficien bekleeden, geene uitgezondert, zullen verpligt zijn de strikte observantie van 's Lands Wetten, Reglementen en Ordonnantien, en bijzonder van dezen Reglemente, op nieuws te bezweeren. Art. 59. En bij aldien, wie het ook wezen mogt, onverhooptelijk bevonden mogt worden daer jegens direct offte indirect te contravenieeren zal sodanige gehouden worden, de facto van sijne Commissie, Magistrature, Ampt, offte beneficie vervallen te zijn, onvermindert de Actie van den Procureur Generaal, die hij jegens soodanige vermeinen zal te konnen en moeten sustineren. Art. 60. Verders reserveren Wij aan Ons de explicatie en interpretatie dezes Reglements, so als Wij bij opkomende disputen daar over en naa gelegentheid van tijd en zaken bevinden zullen te behooren. Dit is het belangrijkste artikel, zie boven blz. 181 n. 6.
Art. 61. Omme de memorie en geheugenisse van de soo zeer hooggerezene Troubles en onlusten, en de oorzaken die aanleidinge tot dezelve mogten gegeven hebben, uit de gedagten van een iegelijk so veel mogelijk te wissen, en in een altoosdurende vergetenheid te stellen; Soo hebben Wij 210
Wumkes.nl
goedgevonden de Ed. Mog. Heeren Staten van Vriesland bij dezen te verzoeken, omme bij een generale amnistie alle het geene dat van den beginne van voorsz. ontstane troubles en onlusten ter zake en gelegentheijd van dien, en daar toe eenige betrekkelijkheid heeft, tot nu toe is voorgevallen, van wat natuur, en bij wien het ook zoude mogen wezen begaan, kwijt te schelden en te aboleeren, mitsgaders te vergeten en te vergeven met interdictie aan de Hove Provinciaal, en alle andere Geregten, Justicieren en Officieren der voorsz. Provincie van daar op nu off naamaals, tegens iemand eenig onderzoek, calangie off vervolg te doen; Met bevel aan allen en een iegelijk om sig voortaan als goede, geschikte en getrouwe Burgers en Ingezetenen betaamd, te gedragen, en aan hare Overigheijd alle schuldige eerbied en gehoorzaamheid te bewijzen, op poene dat die geene, die bevonden zullen worden contrarie te hebben gedaan, daar over als verstoorders van de gemeene Rust, na de beschreven Regten en Placcaten van den Lande, zullen werden gestrafft. E n op dat niemand hier van eenige ignorantie zoude praetendeeren, zal dezen werden gepubliceerd en geaffigeerd daar men gewoon is soodanige Publicatie en affixie te doen, want Wij zulks tot Gemeene Lands welwezen en tot de herstelling van rust en Vreede verstaan te behooren. Gegeven in Leeuwarden den 21 December 1748. W.
C. H. F. P R I N C E D'ORANGE EN NASSAU.
Ter Ordonnantie van Sijne Hoogheid, J. D E BACK.
„Generale amnistie", zie boven blz. 181 vlg.
B I J L A G E I.
Praesenten de Heeren H. van Sminia, Praeside D. F. van Aylva Haersolte J. van Sminia U. van Scheltinga, Aengw. Coehoorn Knock
Vrijdagh den 15 e November 1720 Sijn gelesen en gexamineert de Staten van de ampten op de grote en kleyne Politij cke thouren van onsen Collegie gebragt, als mede die in 't Generael sullen worden vergeven, luidende als volgt,
Grote politij cke Thour van 200 L en daar boven, Tractamenten. 600 — : — : De Commijs van de Finantien. 900 L ijeder De drie Clercquen van 't Collegie. 211
Wumkes.nl
De Clercq van de Finantie Camer. De eerste Clercq in den Hage. De twede Clercq aldaar. (moet uitsterven overeenvolgens Staats Res. van den 23 Sept. 1713.) 216 L ijeder De twee Camerboden van 't Collegie. 2000 De Postmeester. 2000 De Tonnemeester. 600 's Landts Advocaat. 600 „ Fiscaal. (moet op een persoon en 600 L tractament eens komen bij resignatie of versterf, volgens res. van den 23 Sept. 1713.) „ Bouwmeester. 450 — : — : „ Historij Schrijver. 600 — : — : De Gerecht Scholtus. 342 — 3 — 12 met vier ruiters app de Gages, bedragende 56 L per maandt. 182 — 10 — ijeder De twee Assessoren van 't Krijgsgerechte met twee ruiters app de Gages en een te voet te samen 's maands bedragende 38 L 10 sts. De Secretaris van 't Krijgsgerechte, 182 — 10 — met twee ruiters app de Gages en een te voet 's maands bedragende 38 L 10 sts. De Advocaat van de criminele gevangens van 140 — : — : 't Krijgsgerechte, met twee ruiters app de Gages en een te voet belopende 's maands 38 L 10 sts. L omtrent De Capitain Gewaldige. 400 De Substituit Procureur Generaal. 600 — : — : De Majoor binnen Leuwarden. 456 — 5 — : De Majoor binnen Harlingen. 342 — 2 —'12 (moet uitsterven volgens res. van den 14 Maart 1716.) 800 L ijeder De Tien Ords Boden. 250 — : — : De Keurmr van Goud en Zilver. 200 — : — : De Keurmr van 't Tin. en daar te boven alle halfjaar 125 L visitatie geldt. 300 — : — : De IJtiger van de maten en gewigten. 300 — 4 — 8 De Ammunitiemeester. 700 1800 1600
212
Wumkes.nl
500 —
: —
400 300 250 200
: : : :
— — — —
:
— — — •—
250 L ijeder 200 300 200 200 200 325 250
L — — L —
ijeder : — : — ijeder : — ;
De Medicus van 't Tugthuis met de Leverantie van de medicamenten. De Secrs. van de academie tot Franeker. De Inspector Bursae. De Bibliothecaris. De Medicus van 't Blokhuis (by res. v. d. 13 Maart 1760, bij ' t m e d s plaats van 't blokhuis gebragt de visitatie van de Appoinctés te samen te begeven). De Vier Buitenvoogden met de Secrs. van 't Tugthuis. De twee Buitenmoeders van 't selve huis. De Stempelsnijder vande Munte. De waardein van de Munte. De ses extraord. Boden. De Cipier van 't Blokhuis. De generale Opsigter der Friesche Frontieren. De vier deurwaarders van 't Collegie. op deze tour gebragt resol. den 7 e Febrij. 1744. Oecdnomus Bursae sonder Tractament. Muntemeester sonder Tractament. Bakenmeester sonder Tractament.
Kleine politij cke Thour infra 200 L, Tractamenten. 150
L ijeder
150 — 150 —
: — : —
: :
150 — 175 —
: — : —
: :
De Vier Deurwaarders (Dese Deurwaarders vermits verhoging van tractament op de grote Politique Thour gebragt volgens resol. van 7 e Febrij 1744). Utsupra die vande Domeinen. De Essaieur vande Munte. T'amptie van het maken van de Quotisatie der haven chergers, van 't Land, en Pachters is volgens resol. van den 9 e n 7ber 1734, gesteld op dese kleine Politique Thour. De Opsigter van de Bier vaten, sout sacken etc. is gebragt op dese kleine Thour volgens resol. van den 8 e n Maart 1734. bereekenaar van 't Sleeschat Tract.: 99 gis. organistplaats van de franse kerk te Leeuwarden op 200 gis.: Tract. 's Landschaps Landmeter. De Opsigter van Turf en Hout. 213
Wumkes.nl
140 91 — 5
48 150 100 100 156 100
70 100 40 80 20
De IJtiger van de Schepen. De Weibel van 't Krijgsgeregte. met een app de plaats te voet tot 10 L 10 sts. 's maands. De Uitrekenaar der arme Oortjesgelden. Zijlvester van Mackumerzijl. „ „ Dockumerzijl. „ „ Driesumerzijl. „ „ Oldwoldumerzijl. „ „ Munnike zijl. (Dese sylphesters ampten volgens Res. van den 11 Janrij 1731 uit te sterven.) Opsigter van 't Collonelsdiept. „ van de Kaap op Schiernionnikoogh. „ bij Makklepolle. „ van de Mackumer en Harlinger werken. Den 6 July 1724 bij resolutie op deze tour gebragt het ytigmeesters ampt van kalk en steen etc. mitsgaders by mackle polle.
Ampten bij 't Collegie in 't generaal wordende vergeven, Tractamenten. 1200
150 450 70 25 100
60 —
: —
40 —
: —
's Landschaps pistool of Roermaker. Drucker tot Leeuwarden sonder tract. Drucker tot Franeker utsupra. 's Landschaps Operatiemeester. De Sieketrooster. De Opsigterse van de Vrouwspersonen in 't Tugthuis. De voorsanger aldaar. De Opsigter van de Ruiterwagt. Landschaps Timmerbaas worde begeven door de Her. Commissen tot de Provinciale Leeuwarder werken volgens Resol. van den 6 e November 1737. Wegens het onderhouden van de daken van de kerken tot Hemelum en op de Haskerdijken jaarlijks volgens accoordt. Wegens het stellen en onderhouden van het uirwerk in de Academie kerk.
214
Wumkes.nl
24 26 250 120 70 150 50 75 100 50 30 50
30 L ijeder 250 — : — 200 — : —
Voor het aanplacken van de Biljetten en placaten binnen Leuwarden. Het schoorsteenvegen van 't Collegie en de Ruiterwagt. Voorleser van de Franse Kerk binnen Leuwarden, Koster van deselve Kerk. Voorleser van de Franse Kerk tot Franeker. Utsupra tot Balk (Sal ophouden met de tegenwoordige volgens res. van den 23 Sept. 1713). De Voorleser van de academiekerk. De organist van deselve kerk. De Exercitie mr. tot Franeker. Chirurgus Anatomicus aldaar. Opsigter vande Munnikezijl. „ „ Schoterzijl. Opsigter van de Tichel en Kalkwerken geen Tractament; maar van ijeder gaande werk en Rijxdaalder (dit ampt als opsigter van Tichel en Kalkwerken op de kleine Tour gebragt den 6 Julij 1724). Opsigter van de Biervaten en Soutsacken utsupra, dog van ijeder Brouwer en Biersteker twee Gis, en van ijeder Soutsieder een Ryxdaalder (Dese Plaets is gebragt op de kleine Thour volgens resol. van den 8 Maart 1734). De twee Vuirboetsters van 't Collegie. Pro Memoria. De Amanuensis der Heeren Curatoren (moet uitsterven volgens res. van den 23 Sept. 1713). De Rentmr. van 't Jagt van Se. F. Dt. Waer op na deliberatie is goedgevonden en verstaen de hiervorengemelde staten prout jacent te approberen, gelijk geschiet bij desen, suilende in 't vervolg de begevinge van de politij cke ampten na dien voet worden gedaan.
(Aan de resolutie is nog gehecht de volgende mededeeling:) Ampten die voormaels op de Tourbeurt van 't Collegie wierden vergeven, dog nu tot dispositie in cas van vacature aan den Erfstadhouder, Geregt Scholte, Assessoren, Captein gewaldige, Secretaris, Advocaat, Major binnen Leeuwarden, Ammunitiemeester, Postmr., de vier buitenvoogden met den Secrts. en de twee buitenmoeders van 't Tugthuis, 215
Wumkes.nl
in het toekomende te disponeren volgens Staats Resolutie van den 26 Febrij en 14 April 1756, 24 Junij 1756, 1 Maart 1757. kleine politij cke Tour 'T Amptie van de quotisatie der havencherges cessert. weibel behoort nu onder het Krijgsgerechte. Rentemr. van het buitenjagt cesseert. 12 Junij over 't Tutele. Journaal van den Secr. der Ged. Staten van 1720.
BIJLAGE
II.
Wij ondergesz. Cryetsluyden vande Sevenwolden wiens handen ende naemen hier ondergeteeckent staen doen condich ende bekennen dat nu naest enige iaeren dheeren Cryetsluyden ende volmachten vande Sevenwolden int vergeven van d'ordinaris Ampten nyet wel hebben conen accordieren dan elck die sijne heeft socht boven te houden. Ende alsoe daaruth twist ende onenicheyt dicwils is ontresen de welcke men behoert te schuwen ende voertecomen. Soo ist dat wij tot dien eynde ende om voertaen in alle vruntschap met melcander te leven, nae goede deliberatie veraccordyert sijn nopende het vergeven vande versz. ordinaris ampten op onse quartier iaerlix vervallende in foegen soe hiernae volget. Inden eersten wert besproecken en is accordyert dat d'officieren nu rede in officio sijnde noch drye iaer buyten dit lopende iaer in haer officien sullen continuieren exempt dat inden iaere 1621 een Cryetman van Upsterlant sal succedieren in plaetse van Stellingwerff Westeynde als dwelcke Crietenye angaende d Ampten als dan sal wesen vacant die tijt van drye iaeren. Inden iaere 1623 sullen die langstgeseten ses Crietsluyden als van Geesterlant, Lempsterlandt, Hascherlant, Scoterlandt, Aengwirden ende Stellingwerff Oesteynde twee uth hen uthlotten in plaetse van welcke twee affgelothede g'advantyert sullen worden die Crietsluyden van Utingeradeell ende Doniewerstall. Inden iaere 1624 sullen die vier langstgebleven in officio een van hen uthlotten in wekkers plaetse sal succedieren de Cryetman van Westeynde. Inden iaere 1626 sullen die restierende langstgeseten drye aflotten twee in wekkers plaetse weder comen sullen alsuicke twee als in den iaere 1623 afgeloth sijn doen Utingeradeell ende Doniewerstall plaets gemaekt werdede. In den iaere 1627 sal dovergebleven langstgeseten eene opstaen sonder lottinge ende weder plaets geven alsuicke eene die in den iaere 1624 Stellingwerff Westeynde plaets gemaekt heeft. Inden iaere 1629 sullen weder angestelt ende gepromovyert worden alsuicke twee als inden iaere 1626 affgeloth sijn, sonder lottinge 216
Wumkes.nl
alsdan affgaende off den tijd van drye iaeren sullende vatieren alsulcke twee als bevonden sullen worden alsdan langst geseten thebben naementlijck in dier foegen dat alsdan Upsterlandt sonder lottinge sal affgaen, Utingeradeell ende Doniewerstall daer bij eene van hen uthlottende ende soe voerts dat nijemant langer buyten officie blyeve als drye iaeren ende die langstgesetene altyt affgaen bij lottinge daer lottinge van noden, sonder lottinge daer geen lottinge vannoden sal wesen. Ende offer middelertijt een Cryetman ofte meer mochte geraecken te versterven sal de successeur drye iaer stille en sonder ampt wesen ende sal off sullen evenwell dese onse vrientlijcke accordatie ende alliantie mede verteeckenen ende naegaen: ende bij onwillicheyt van dyen sal off sullen dselve onwillige teenemaell van dese onse vrientlijcke accordatie utgesloten wesen ende blij even. Ende oftet gebeurde dat een off meer van onse Cryetsluyden vanden lantsdach gekeert mochte werden ende een ander volmacht tegen sijn wille ende danck hem opgedrongen sulx dat hij selfs voer volmacht nyet conde comparieren sullen alle die comparierende Cryetsluyden geen regart nemen op alsulcke comparierende volmacht dan dselve affwesende Cryetman te holden off hy prysent waere ende hem te laeten genieten tgene hem uth dese onse accordatie soude mogen competieren. Eyntelijck ende ten laesten wort mede verstaen dat nyet tegenstaende d'afflottinge ende dinlatinge geschiedet in manieren als voren verhaelt is, evenwell die vergevinge van d'Ampten geschieden sal bij meeste stemmen soe naede bequamheyt der personen als die hoochwichticheyt der Ampten. Alles tot onse ondergesz. Cryetsluyden discretie ende belyeven gelijck mede sooder enige misverstanden in dese onse vrientel. accordatie t'eniger tijt mochte comen t'ontstaen, sal off sullen d selve frientlicker wijse by meeste stemmen van ons affgehandelt worden. Aldus veraccordyert ende gesloten den 17 en September 1619. T. v. Oenama H. Roeloffs Crack M. v. Lyclama Martinus Fockens Obbe Obbes H. v. Baerdt C. J. Oosterzee. Archief Sminia,
BIJLAGE
no. 351 (origineel).
III.
Tincko van Oennama Grietman over Schoterlant ende Tiberius van Oennama Rekenmeester deser Lantschappe doen condt ende bekennen, dat wij de Heeren Picko Wickel ende Hypolitus Roeloffs Crack mede 217
Wumkes.nl
Gedeputeerden der Staten van Frieslant niettegenstaende sekere mindelijcke accordt vanden 17 en September anno 1619, met de Grietsluyden in de Se venwolden gemaeckt, belooft ende onthieten te hebben tot allen tijden, met den Grietman Obbe Obbensz ende mij Hippolitus Roeloffs Crack op de Lansdagen met haer te stemmen, ende tot allen tijden bij den voorsz. Obbe Obbensz. ende Hippolytus voorsz. te blijven, ende in goede correspondentie te gaen als voorsz. Ingevalle Tiberius van Oennama de Grietenye van Utingeradeel geraeckt te becomen ten aensien vande goede behulp ende faveur de Heeren my daerinne sullen bethonen. Ende hebben wij Tinco van Oennama, ende Tiberius van Oennama voorsz. de Heren Picko Wickel belooft ende onthieten soo lek Tiberius voorsz. geraken mochte Grietman van Utingeradeel te worden, soo ware ick geholden mijn Rekenmeestersampt ter Staten volgens het mindelyck accoordt vanden 17 September anno 1619 maer soo ick Tinco van Oenema mijn Soon Tiberius Oenema het selffde van wegen de Grietenye van Schoterlant achter dit lopende jaer noch een jaer toestae te bedienen, belove ick Tinco van Oenema, op den Lansdach de welcke geholden sall worden in den Jare 1621 den voorsz. Heer Picko Wickel dat Rincke Licklama alsdan de navolgende twee jaeren van wegen de Grietenye van Schoterlant het selve ampt sall bedienen ende het welcke my uyt het voorsz. vrindelyk accoordt was competeerende. alle het welcke hier voren geseid W y onderges. te samen ende elcx besonder bij eere ende gelooff beloven tot allen tijden te achtervolgen ende nae te comen. Orconde onse handen den 30 November 1619. Was de principale deses getekent. T. v. Oenama ende T. v. Oennama met eenige togen ende streken. Gabbema-Archief, no. D 75 (R. A. Leeuw.).
BIJLAGE
IV.
Wij ondergeschreeven Grietsluijden vande Sevenwolden wiens handen ende naemen hier onder geteeckent staen doen condich ende bekennen, dat alsoo naest enige jaeren de Heeren Grietsluijden ende Volmachten van Sevenwolden int vergeven vande ordinaris ampten niet wel hebben conen accordeeren, dan elck de sijne socht boven te holden waer wt twist ende oneenicheyt dickwils entstonde, de welcke men by alle maenieren behoordt te schouwen ende voor te komen. Soo ist dat wij tot dien eijnde, ende om voortaen in alle vruntschap met malckanderen te leeven, nae goede deliberatie veraccordeert sijn, nopens het vergeeven vande voorschreven ordinaris ampten op onse quartiere jaerlijx 218
Wumkes.nl
vervallende, in voegen soo hier nae volght. In den eersten wort besproocken ende is accordeert dat de officieren nu reede in officio sijnde, noch drie jaer in hun officie sullen continueeren, exemt dat inden jaere sesthien hondert een ende twintich de Grietman van Opsterlant sal succedeeren, in de plaets van Stellingwerff Westeijnde, als welcke Grietenie aengaende de ampten alsdan sal weesen vacant de tijt van drie jaren. laden jaere sesthien hondert drie ende twintich; sullen de langhtsgeseetene ses Grietsluyden, als van Geesterlant, Lemsterlant, Haskerlant, Schoterlant, Aenghwerden, ende Stellinghwerff Oostende twie wt hen afflotten in plaets van welcke afgelottede geavanciert sullen werden de Grietsluijden van Wttingeradeel ende Doniaverstal. Inden iaere sesthienhondert vier ende twintich sullen de vier langhstgeblevene in Officio eene van hen wtlotten in wekkers plaets sal succedeeren de Grietman van Westeynde. Inden jaere sesthien hondert ses ende twintich sullen de restierende langhstgesetene drie wt hen aflotten twie in wekkers plaetse weeder komen sullen alsulcke twie, als in den jaere sesthienhondert drie ende twintich wtgelottet sijn, doe Wttingeradeel ende Doniaverstal plaets gemaeckt werde, Inden jaere sesthien hondert seven ende twintich, sal de langhstgesetene overgeblevene eene upstaen, sonder lottinge ende weder plaets geven alsulcken eenen, die inden jaere sesthien hondert vier ende twintigh Westeijnde Stellingwerf plaets gemaeckt heeft. Inden jaere sesthien hondert negen ende twintich, sullen weeder aengestelt ende gepromoveert worden alsulcke twie, als inden jaere sesthien hondert ses ende twintich afgelottet sijn sonder lottinge alsdan afgaande, ofte de tijt van drie jaeren afgestelt wordende, alsulcke twie als bevonden sullen worden langhst geseeten te hebben, namentlijck dat alsdan Opsterlant sonder lottinge sal afgaen, Wttingeradeel ende Doniaverstal daer bij een van hen wtlottende ende soo voorts dat niemant langer buijten ampten blieve als drie jaeren ende de langhstgeseetene altijt afgaan sullen bij lottinge daer lottinge van noden, sonder lottinge daer geen lottinge van noden weesen sal. Ende ofte middeler tijt een Grietman ofte meer mochten geraecken te versterven, sal de successeur drie jaer stil ende sonder ampte weesen, sulcks nochtans dat dusdaenige evenwel, dese onse vruntelijcke accordatie ende aliancie mede verteeckenen sullen ende naegaen ofte bij unwillicheyt van dien, daer van t'enemael te blieven wtgeslooten; Gelijck mede oft het gebeurde dat een ofte meer van ons, vande lansdach gekeert mochten worden, ende een ander volmacht tegens sijn wille ende danck hem upgedrongen, sulcks dat hij selfs voor volmacht niet koste comparieren, sullen alle de comparerende Grietsluyden geen regardt neemen op alsulcken compareerende volmacht, dan den selvigen Grietman te holden ofte hij praesent waere, ende hem te laeten genieten, 't gene hem wt deese onse accordatie soude mogen 219
Wumkes.nl
competieren. Entelijck ende ten laesten wort meede verstaen dat niet tegenstaende de aflottinge ende inlatinge geschieden sal in manieren als vooren verhaelt is, evenwel de vergevinge van ampten geschieden sal bij meeste stemmen soo naede bequamicheyt der persoonen als de hooghwichtichheyt der ampten alles tot uns onder geschreeven Grietsluyden discreetie ende believen. Als oock sooder enige misverstanden in deese onse vruntelijcke accordatie t eniger tijt mochte komen te ontstaan sal ofte sullen de selve vruntelijcker wij se bij meeste stemmen van ons afgehandelt ende neder geleijt worden. Aldus veraccordeert ende geslooten den sevenden Aprilis sesthien hondert twintich. De post. Voor de bevestinge deses hebben wij ondergeschreeven Grietsluyden vande Sevenwolden malckanderen belooft ende belooven mits deesen als mannen met eeren onder eede die wij elcks int aenneemen van onse commissie hebben gedaen, dese onse vruntelijcke accordatie in alle sijn puncten te alle tijden nae sijn forme ende inholden vast ende onverbreeckelijck te sullen ende willen underholden ende naegaen actum ut supra. T. v. Oenama M. v. Lyclama H. v. Baerdt Sijds van Osinga T. v. Oenama
C. J. Oosterzee Obbe Obbes H. Roeloffs Crack Martinus Fockens H. van Idzaerda. Archief Sminia, no. 351 (origineel).
BIJLAGE V.
Alsoo op alle Lansdagen wel enige questien ofte geschillen onder de Volmachten ende Grietsluyden vanden Sevenwolden opgeresen zijn, om 't vergeven van de ordinaris end extraordinaris ampten op de voorsz. Sevenwolden vallende, Is daeromme bijde 't Zamentlijcke Grietsluyden eendrachtelijk goetgevonden ende gemaeckt te hebben een generale ende vrintlijcke accordantie hoe ende wanneer ende in wat voegen de voorsz. ampten vergeven sullen werden breder blijckende bijde selve accoorde van date den 7 Aprilis 1620. nu ist alsoo dat wij ondergesz. Grietsluyden als wesende voort merendeel de oltste soo van persoon als in offitie met malcanderen goet gevonden hebben te maken dese nadere acte doch onvercort ende onvermindert de generale acte die wij verstaen ende willen dat in sijn geheel blieve, ende nae zijn forma ende inneholden onderholden sall werden te weten dat wij Grietsluyden wiens handen ende namen hier onder staen, voor het vergeven van de voorsz. ampten bij melcanderen 220
Wumkes.nl
sullen coomen ende met melcanderen communiceren hoe ende in wat voegen de ampten soo ordinaris als extraordinaris vergeven sullen werden, alles nade bequaemheyt vande persoonen ende de hoechwichticheyt van de ampten soo ende in voegen wij 't selve verstaen ende bevinden sullen tot dienst vant tlant orbaerlixt te zijn. Verbindende ons 't samen ende elck besonder mits desen onder eede, die wij int aennemen van onze commissie gedaen hebben, ende als mannen met eeren dese bovengesz. acte nae zijn forma ende inholden te onderholden ende hierinne eendrachtelij ck te stemmen ende met vruntschap malcanderen te onderrichten, ende offer eenige misverstant onder ons ondergesz. mochten rijzen als verhoopende neen, zall 't selve vruntelijk bij ons bij meeste stemmen werden gedecideert. Orkunde onse handen ende namen hier onder gestelt de eersten J u l y Duysent ses hondert twintich, Was de principale deses bevesticht T. v. Oenama, Obbe Obbes, H. Roeloffs Crack, C. Oosterzee, M. v. Lyclama, H. Baardt, T. v. Oenama, elck met hun gewente togen. Archief
Gabbema, D. 75. (R. A. Leeuw.).
BIJLAGE
VI.
Wij ondergesz. Grietsluyden ende Volmachten vande Sevenwolden, wiens handen ende namen hier ondertekent staen, staetswijse opden tegenwoordigen Lantsdach vergadert zijnde, hebben goetgevonden ende vinden noch goet bij dezen, om alle misverstant twist ende onenicheyt die tusschen die samptlijcke volmachten van de Zevenwolden meest op alle ordinaris Lansdagen verf allen wech te nemen, Ist dat wij ondergesz. Grietsluyden ende Volmachten voorsz. belooft hebben ende beloven bij desen als mannen met eere ende geloof f, iae bij eede die wij ondergesz. elck int sijne int aenvaerden van sijne commissie gedaen hebben, dat wij int vergeven van onse ordinaris ende extraordinaris ampten bij melcanderen sullen blijven, ende om geenderléye oorsaken van melcanderen sullen scheiden ofte wij eken bij pene dat men soodanige overtreders van dese sall geholden worden voor eerloos ende meinedich, ende dat de voorsz. ampten opde Sevenwolden comende te vervallen met goede vruntschap ende enicheijt aen elck nae gelegentheyt van persoonen ende ampten sullen vergeven werden ende soo daer eenige misverstant tusschen een twee ofte drije van ons int vergeven van voorsz. ampten mochten vallen, sall 't selve bij die vreedsamige nae gelegentheyt van saken ende persoonen werden gedecideert, 't welcken bovengesz. alleen plaatse sall holden ende gemainteneert werden den tijdt van thien volgende jaren, ende soo daer 221
Wumkes.nl
een ofte eenige van onse Grietsluyden mochten geraken te versterven sullen d'andere in leven zijnde ende principalijck die op de Collegie der Heeren Gedeputeerde Staten hier te Leeuwarden sitten met alle iiver ende neersticheijt doen dat in de verstorvene plaetsen werden gesurrogeert diegene die de verstorvene in sijn erven van sijn kinderen ofte andere wel gewilt heeft, dat de selve nae sijn overlijden in sijn plaetse succederen solde, ende voorts dat alle Officieren die bij ons alle jaren gecoren sullen werden, op een Collegie niet langer sullen sitten ofte gecoren werden als voor den tijdt van drye jaren ende niet langer, dan dat zij wel eerder nae gelegentheijt van saken van de eene Collegie op de andere ofte vant eene ampt int andere gebracht sullen mogen worden, Ende offer enige Grietsluyden onder ons mochten wesen die geen ampten begeerden te bedienen, sall van de selve Grietenij e een bequaem persoon tot wille ende believen vande selve Grietman genomineert moeten ende mogen worden, casserende ende doende te niete alle acten ende actitaten die voor desen opt stuck van de verkiesinge van ampten gemaeckt sijn geweest om redenen die wij verstaen dat d'selve acten nae haer forma ende inholden niet zijn gereserveert, Eensdeels, anderdeels, dat al dies als voorsz. bij meeste stemmen is gestatueert ende goetgevonden; gelijck mede goetgevonden is, dat onse Gedeputeerde Staten deur desen geholden sullen zijn met alle neersticheijt ons ondergesz. Grietsluyden ofte haere Vrienden en haer recht ende authoriteyt van regeringe te maincteneren bij alle wegen ende gemans van ons Grietsluyden ofte haer Vrunden int minsten te piekeren directelijk ofte indirectelijk. I n orconde onse handen ende namen hier onder gestelt den 17 Martij 1625. Was de principale deses getekent M. van Lyclama, Obbe Obbesz, H. Roeloffs Crack, C. Oosterzee, Martinus Foekens, Esaias v. Lycklema, Saecke Teyens, M. Franckena, T. v. Swaga ende Suffridus Lyckles van Nyeholt, elck met zijn gewoontelijcke togen. Archief Gabbema, D. 75 (R. A. Leeuw.).
BIJLAGE
VII.
Alsoo goede correspondentie het beste fondament van vruntschap is, soo ist dat wij ondergesz. Grietsluijden in de Sevenwolden cauerende voor ons selven ofte onse Adjuncten, ofte wie oock wt onse Grietenien mochten compareren, heilichlick (: soo veel ons doenlick :) beloven; dat wij niemant het Almanach niet gheteekent hebbende, het effect van dien sullen laten toekomen sonder onser aller ondergesz. toestemminge ende ghemene approbatie. Procederende voorts tot vaststellinge van onse onderlinge
222
Wumkes.nl
nader correspondentie ende ligue, sweeren directe ofte indirecte maelcanderen in alle cuperien, raekende onse ligue, niet te willen tegengaen; maer als eerlycke luijden te helpen maintineren met onse raedt, stemmen ende directie, soo veel doenlick, ja oock nae exigentie van sâcken met geldt promptelick te stijven; ingevalle dat eenige cuperien in een ofte eenige van onse respective Grietenien mochten aengevangen worden. Voorts is ver accordeert ende overeengekomen, dat ij der het ampt dat hem wt het Wold-almanach competeert buijten sal optineren. Wat belangt d'Ampten —se respective touren sijn, ofte oock op ons quartier souden gherâcken daerover sijn wij versproocken; ingevalle Wold-Almanach mochte ghebroocken worden, dat wij die, soo nopens de •—ren, als anderzins buijten die, als is, in vruntschap met onser aller consent en approbatie sullen vergeven ende oock aen een ander bij versoeck transporteeren: Edoch in cas van oneenichheit ende dispariteit van stemmen, sal daer af bij het lot ghedisponeert worden, ende eenpaerlick approbeeren ende lauderen 't geene het lot dien aengaende sal ghedecideert hebben: voorts in 't vergeven van geen Grietenien te treden, belangende het quartier van de Sevenwolden, als met gemene consent; holdende die verkorene Grietman daer toe, dat hij desen ofte soodanige acte, als wij met ghemeen consent sullen als dan goetvinden te teeckenen; sonder ijmant in 't particulier te verbinden. Mitsgaders in generleie wijse belangende onse ligue ende onderlinge verbont ij ets te doen als met communicatie ende approbatie van ons sâmentlijcke Bontgenoten. Dit nu met bedachten gemoede aengevangen wesende beloven wij onder eere ende trou oprechtelick nae te komen; Soo waerlick help ons Godt Almachtich. Des t' oirconde onse respective handen den veerthienden Aug. 1657. Dirck van Baerdt Fredr. v. Roorda M. Fockens
R. v. Andringa D. v. Scheltinga Egbert van Baerdt.
(verdere handteekeningen ontbreken, doordat een gedeelte is uitgeknipt, waardoor mede een deel van den tekst is verloren gegaan). Archief Sminia, no. 351 (origineel).
223
Wumkes.nl
BIJLAGE
VIII.
Alsoo eenige verschillen zijn ontstaen tusschen de Heeren Grietsluyden van de Sevenwolden, belangende de Collatie van 't Ampt van de Visitatie der Schansen, Soo ist dat wij ondergesz. zijn verdragen, dat voor dit loopende Jaer 't zelve Ampt sal worden geconfereert op den Persoon van Hepke Fockens, ofte die gene, die d'Heere Martinus Fockens daer toe sal gelieven te nomineren, onder Conditie dat de Nominatie hier namaels sal staen tot dispositie van ons samentlijcke Grietsluyden, ende in cas van dispuyt, dat sulcks jaerlijkcs in 't toekomende door Lottinge sal werden gedecideert: Edoch indien 't Extraordinaris Staets-GeneraelsAmpt komt te vervallen, dat als dan sonder eenigh dispuyt, 't voorsz. Officie van de visitatie der Schansen, sal verblijven aen de stil-sittende Grietenye: In kennisse onse handen, als Mannen met eeren, op huyden den 25 February 1665. Onderstonde, gelijck boven. Almanach der Grietsluyden van de Sevenwolden.
BIJLAGE
IX.
Alsoo onderholdinge van eenigheyt en vruntschap het beste middel is van een geruste regeringe tusken regenten; Soo ist dat wij ondergeschreven Grietsmij den van de Sevenwolden verklaren met eikanderen overeen gekoomen te sijn door cracte deses, als te weeten dat wij alle saecken van importantie den staet van regerege consernerende soo wel in het quartier van de Sevenwolden als buiten het selvege; als mede raeckende het vergeven van ampten booven en buiten de tourberten met onderlinge concert sullen doen het sij door redelicke insickinge ofte des noots door lottinge in cas van twespalt onder ons; ende beloven wij van weerden te sullen holden het geene als dan bij pluraliteijt ofte lottinge sal utgevonden worden, sonder eijt ofte eijt van malcanderen als met gemans inwillinge te vicken. Ende des noots voor ons adjuncten ofte diegene ut ons respective Gritenien ten lantsdage gecommittert sullende worden naer onse utterste vermogen in te staen, maer ter contrarie in een goede oprechte hermonie ende ligue te leven, daer en booven soo ons ondergeschreven eenige indracht door cuperie het sij directe ofte indirecte in ons respective Grietenien mochten worden aengedaen, dat wij den genen sulx overkomende met onse utterste vermogen sullen bijspringen
Wumkes.nl
en helpen; all het welcke onder eere en trouwe wij beloven melkanderen te presteren. In kennisse onse handen den 2 Augusti 1673. D. v. Scheltinga S. v. Osinga L. v. Andringa
M. Fockens L. Lycklama a Nijeholt T. v. Andringa. Archief
BIJLAGE
Sminia,
no. 351 (origineel).
X.
Alsoo wij ondergeschreven Tiaerd van Burmania, Grietman over Leuwarderadeel, Frederick van Grovestins, Grietman over Ferwerderadeel, Ernst van Aylva, Grietman over Westdongeradeel, Ulbe Baron van Aylva, Grietman over Oostdongeradeel, Eelco van Haersma, Grietman over Achtcarspelen, Hector v a n Glinstra, Old-Grietman over Tietiercksteradeel, Assuerus van Glinstia althans Grietman over Tietiercksteradeel, Arnoldus van Haersma, Old-Grietman over Smallingerlandt, Aulus van Haersma, tegenwoordig Grietman over Smallingerlandt en Edzard van Burmania, Grietman over Rauwerderhem, niets meerder ter herten nemen, als de Welstant van Ons Lieve Vaderlandt in 't gemeen, en van dese Onse provintie int besonder, ende dat ons de ervarentheit heeft geleert, dat sodanige goede voornemens niets meerder verhinderen, als een onderlinge twedracht, dewelke de alderbeste voornemens om verre werpt; Dewijle 't nu claerlijck blijckt, dat soo nadeligh vuir van onenicheit voor 't merendeel veroirsaeckt wort onder de regenten door de jalousie die er plach te vallen over 't vergeven der Ambulatoire Ampten, staende ter dispositie van 't quartier van Oostergo; Soo ist, dat wij om bovengedachte heilsaem ooghmerck te bereicken, hebben goetgevonden, ons onderlinge te verbinden, tot naevolgende poincten. Ten eerste. Dat wij de heilsame wetten onses Vaderlandts sullen doen ter executie stellen, en vorders in alles sodanige ordres te beramen, resolutien te nemen, en deselve metter daet te bekrachtigen, als onses Vaderlandts meeste dienst sal comen te vereischen, Ten tweden. Dat wij sulx niet allene door ons selven naer ons uitterste vermogen sullen trachten te besorgen, maer oock ons crediet en sorge daer toe aenwenden, bij andere regenten; als mede bij onse particuliere vrienden, dat sulken heilsamen werck moge werden verrichtet, Ten derden. Dat geen van ons in 't besonder sal vermogen aen te gaen enige Correspondentie ofte accort met jemant die buiten dese onse acte van Vrientschap is, als met gemeen goet vinden van ons Contrahenten, Ten vierden. Dat wij uit oirsake als bovengesecht is, dan vast stellen, 225
Wumkes.nl
soo als wij malcanderen onderlinge beloven, en vast stellen, dat wij elxanderen en sulcx wedersijts sullen betonen, door ons, onse vrienden, en Credit, in saken van rechte, alle bülijcke hulpe, ende in die van faveur, alle soorte van vrientschap en genegentheit: en soo enigh onderlingh verschil over saken van gunste, als sollicitatien om enigh permanent ampt, of anders mochte comen te ontstaen, dat sulcx geen oirsake van verwijderinge, veel weiniger brekinge van vrientschap, sal mogen veroirsaken, maer sullen sodanige questien onder onse correspondenten in der minne worden bijgelecht, Ten vijf fden. Dat de ampten ter dispositie van 't quartier van Oostergo staende, sullen moeten begeven werden, voor soo veel in ons is, op naervolgende voet en maniere, welverstaende nochtans dat het mindergetal, geduirende dese Conventie, sal comen op de Grietenieen, die als Gedeptde. Staet deser provintie sijn afgegaen, als namentlijck (Volgt almanak van de ambulatoire ambten beginnende in 1698 en loopende tot 1721, waarin o.a. „1200 £ 's jaers welke bij de ses grote ampten sullen gegeven werden"). Alle welke poincten en dispositie van ampten als boven, Wij alle, als eerlijcke luiden beloven, soo lange wij leven, te achtervolgen en naecomen, soo veel in ons is, houdende voor eer en trouwloos, die sich hier tegens directe off indirecte mochte comen te misgrijpen, In kennisse onse handen, desen Bibl. v. h. Friesch Gen., Afd. Hss., Kast C, Port. 35 (origineel).
BIJLAGE
XI.
Alsoo wij ondergeschrevene H. van Burmania Grijtman over Leeuwaerderadeel, H.H. van Knijff, Grijtman over Ferwerderadeel, H. D. E. van Aijlva, Grijtman over Westdongeradeel, H. H. van Haersma, Grijtman over Oostdongeradeel, W. H. van Hiemstra, Grijtman over Collumerlant, A. van Haersma, Grijtman over Achtkarspelen, M. O. Baron van Swartzenberg, Grijtman over Dantumadeel, H. van Glinstra, Grijtman over Tietjerksteradeel, L. van Haersma, Grijtman over Smallingerland, H. W. van Kanistra, Grijtman over Idaarderadeel, T. E. J. H. van Eijsinga, Grijtman over Rauwerderahem, niets meerder ter herten nemen als de welstand van ons Lieve Vaderland in 't gemeen ende dese onse Provintie in 't besonder en dat ons de Ervarentheit heeft geleerd, dat sodanige goede voornemens niets meerder verhinderen als een onderlinge Twedragt dewelke de alderbeste voornemens omverre werpt. Dewijl Het nu klaerlijk blijkt, dat het seer nadelig 226
Wumkes.nl
vuur van onenigheit voor 't merendeel veroorsaakt wort onder de Regenten, door de Jalousij die er plag te vallen over het vergeven der Ambulatoire Ampten staande ter Dispositie van het Quartier van Oostergoo, So is 't dat wij om boven gedagt Heilsaam Oogmerk te bereiken hebben goedgevonden ons onderling te verbinden tot navolgende Poincten Primo. Dat wij de Heilzaame Wetten onses Vaderlands sullen doen ter Executie stellen, en verders in alles sodanige Ordres te beramen, Resolutien te nemen, en deselve met der Daad te bekragtigen, als ons Vaderlands meeste dienst sal komen te vereischen. Secundo. Dat wij sulks niet alleen door ons selven na ons uiterste vermogen tragten sullen te besorgen, maar ook ons Credit, en Sorge daar toe aanwenden bij andere Regenten als mede bij onse particuliere Vrienden dat sulk een Heilsaam Werk moge werden verrigtet. Tertio. Dat geen van ons in het besonder sal vermogen aan te gaan enige Correspondentie ofte Accoort strijdig tegens dese onse Verbintenisse. Quarto. Dat wij uit oorsake als bovengesegdt is, dan vaststellen soo als wij malkanderen onderlinge beloven, en vaststellen, dat wij in Cas van Cuperij welke tegen een van ons allen mogte ondernomen werden sullen gehouden wesen, niet alleen malkanders intrest te bevorderen met het geven van onse stemmen, maar dat wij insgelijks ons Credit sullen aanwenden en gesamenderhand inspannen omme sulks bij onse Particuliere Vrienden uit te werken, in Faveur en tot bekragtinge van dese onse Verbintenisse. Quinto. Dat soo wanneer ijmand van de ondergeschrevene, mogt resolveren Sijne Grijtenije over te dragen, in sulk een geval het4Articul meede in sijn volle kragt sal plaats hebben en wij onderlinge gehouden sullen sijn aan malkanderen de stemmen tot dien einde te geven, en al ons Credit en meest kragtige Officien aanwenden om het selve insgelijks bij de goede vrienden te besorgen en bevorderen, dewelke stemmen mogten hebben, in die Grijtenije die overgedragen sal worden. Sexto. Soo het onverhoopt mogte gebeuren, dat een van ons ondergeschrevene van de Landsdag wierde afgekuipt, so verbinden wij ons om denselven evenwel Het Ampt, op sijne Grijtenije ofte Tourbeurte staande, bij Pluraliteit te doen hebben. Septimo. Dat de vijf Hondert Caroli Guldens 's jaars, gerepartieerd over de respective Grijtenien sullen uitgekeert worden 's daags na de begevinge van onse Ampten bij de twee Gedeputeerden, Raad van Staten, ofte Generaliteits Rekenkamer, en de twee Admiraliteijten, elk Hondert Caroli Guldens. Octavo. Dat de gesamenlijke Heren Grijtsluden van het quartier van
227
Wumkes.nl
Oostergo vaststellen, dat altoos (bij versterf van een Grijtman over het vacante Ambulatoire Ampt) binnen de tijd van veertien dagen à drie weken door de onder geschrevene Heren Grijtsluiden sal moeten werden gelot. Nono. Wert bij de Leden van de Correspondentie vastgesteld dat geen Ambulatoir Ampt sal mogen werden overgedragen, als met voorgegane kennisse van de Leden van het quartier, tenzij sulk een Ampt ter Dispositie van een Lid was gesteld, sullende als dan het Tractament lopen voor een geheel jaar. Decimo. Dat de Ampten ter Dispositie van het quartier van Oostergoo staande, sullen moeten begeven worden, voor soo veel in ons is, op navolgende voet en maniere. (Volgt rooster van 1746 tot en met 1778). Alle welke Poincten en Dispositie van Ampten als boven, wij als Eerlijke Luiden, beloven so lange wij leven, te agtervolgen, na te komen, te doen agtervolgen, en nakomen, so veel in ons is, houdende voor eer en Trouweloos, die sig hier tegens directe of indirecte mogte komen te misgrijpen, in kennisse onse handen (volgen de handteekeningen). R. A. Leeuwarden
BIJLAGE
(origineel op perkament).
XII.
Resolutie waarbij de Conventie, tusschen de respective Volmagten van Westergo onderling opgerecht, nopens de bestelling der ampten, op het Quartier vallende, goedgekeurd wordt. Den 23 Februarij 1697 Is ter vergaderinge geexhibeert en gelesen seekere schriftelijke Conventie, tusschen de respective Heeren Volmachten van Westergoo met eenparigheit van stemmen opgeright, waarbij de hoge ambulatoire ampten, ter dispositie en begevinge van dat quartier staende, egalijck worden gerepartieert en verdeelt, over alle de Grietenijen, geen uytgesondert, het hooggedagte quartier composerende, met versoek, dat de Heeren Staeten van Oostergoo, Sevenwouden en Steden voorschreven conventie gelieven te approberen en voor goed te keuren, indiervoegen als deselve is geconcipieert, en hier nae van woord tot woord volgende: Alsoo d' ervarentheid dagelijks leert, dat Dissentien, Kuiperyen en onenigheden tusschen de Regenten in 't Quartier van Westergoo dikwils 228
Wumkes.nl
vele ongelegentheden en inconventien komen te veroorsaken en de dienst van het Land merckelijk worden verhindert; ende geconsidereert, dat de voorschreeven Dissentien en onlusten voornamentlijk ontstaen ter zaeke van de Collatie en Distributie der Ambulatoire Ampten, staende ter dispositie van 't voorschreven Quartier, zoo is 't, dat wy ondergeschreven Volmachten, tegenwoordig op den ordinaris Landsdach vergadert, tot voorkominge van zodanige en diergelijcke verschillen, en tot bevorderinge van de gemeene ruste, en ten besten van dese Provintie, goed gevonden hebben, na het loffelijk exempel van andere Provintien en Leden van dien, te beramen en te arresteren een ordentlijke, vaste en permanente voet van regermge in ons quartier, op navolgende ordonnantie; te weten; Dat wij onderling in alle voorvallen de Regeringe betreffende, sullen onderhouden een oprechte Correspondentie, en vriendschap; Dat de Repartitie van de Ambulatoire Ampten sal geschieden over alle de Grietenijen van het Goo, en geene van de selve sullen worden geexcludeert; Dat de Tourbeurten van drie tot drie jaren, van Grietenije tot Grietenije sullen veranderen volgens de lijste daervan gemaeckt, en hier achter aen volgende; Dat de voorschreven Ampten sullen staen tot dispositie van de respective Volmachten van ij der Grietenije, t' elkens in den aanvang van de drie jaren ten Landsdage comparerende, zonder dat de volgende Volmachten van de twee laeste jaren t' selve sullen mogen veranderen, en in cas van verschil tusschen beide Volmachten, sal het zelve bij pluraliteit van stemmen werden getermineert; Dat dese Tourbeurte sal ingaen met den Ordinaris Landdach in den aenstaenden jare 1698 en vervolgens continueren in het toekomende voor altoos in conformiteit van de onderstaende Lijste, doch alleen met deze veranderinge, dat nae expiratie van seven en twintig jaren, het mindergetal sal volgen op het Gedeputeerde ampt, en van de Grietenije waarop het zelve Mindergetal voor de eerste drie jaren is gestelt, als dan worden afgenomen, oock, dat het Bewindhebbersampt aen dit quartier vervallende, altoos bij het eene Mindergetal sal worden gevoegt, gelijck het ampt van Monster Commissaris bij het andere Mindergetal gevoegt is; Dat alle Volmagten van dit quartier, tegenwoordige, en toekomende, en alle die Ambulatoire Ampten komen te bekleden, dese ordonnantie sullen ondertekenen, en beloven deselve ter goeder trouwe te onderhouden, of bij weigeringe tot het Volmagtschap en andere ambulatoire ampten van dit quartier niet mogen worden geadmitteert; Dat hierop sal worden versogt de approbatie en de confirmatie van de gesamentlijcke heeren Staten deser Provintie, met last aen de heeren Gedeputeerde, om het zelve nae behooren te Mainteneren, en te doen observeren, gelijck wij ondergeschreven als personen van Eere beloven en aennemen de voorschreven ordonnantie stiptelijck te onderhouden, 229
Wumkes.nl
en aen malkanderen het effect daer van, ingevolge van dese naebeschrevene Lijsten te sullen presteren. (Volgt de rooster der ambulatoire ambten van 1698—1724). Aldus gedaen en gearresteert, met dese ampliatie en veranderinge, in cas van verschil tusschen de volmagten van de eene of de andere Grietenije ontstaende over het ampt ter dispositie van deselve gestelt dat alsdan ijder van haer anderhalf jaer sal gauderen, na den rang onder dezelve zijnde, voorts dat beide Mindergetals ampten voor de jaren 1698, 1699 en 1700 mits desen zijn geconfereert op de Volmachten van Barradeel en Wimbritseradeel, t' oirconde onse gewone ondertekening binnen Leeuwarden, den twaelfden February, deses jaers sestien hondert zeven en 't negentich. was getekent voor Menaldumadeel S. T. v. Burmania, G. Knijff, Franequeradeel S. v. Goslinga, A. Widenbrugh, Barradeel G. W. B. v. Schwartzenberg, S. A. Idsinga, M. v. Idsinga, Baerderadeel E. M. v. Harinxma toe Sloten, P. Ghemmenich, Hennaerderadeel E. v. Grovestins, H. v. Sminia, Wonseradeel B. v. Burmania, T. v. Aylva, G. Heeskes Buma, Wimbritseradeel, S. G. v. Burmania, I. Rodenhuis, Hemelumer Oldephaert J. v. Waeyen, R. de Kempenaer, T 'Bildt W. v. Haren, I. Albarda. Waer op gedelibereert en in acht genomen zijnde, de verklaringe der heeren Volmachten van Westergoo, dat deselve in het oprichten van bovenstaende onderlinge Conventie geen andere beooginge hebben gehadt, als het establissement en de conservatie van onderlinge Eenigheit, Vriendschap, Vertrouwtheit, en Correspondentie, tusschen de gezamentlijcke Leden van het meerhooggedachte quartier, die ter occasie van het begeven der voorschreven Ampten, ligtelijk geluxeert en gebroken kan worden; Mede aengezien en overwogen de Resolutie in den jaere 1669 in diergelijk geval, op verzoek van de heeren Volmachten van Oostergoo, door de heeren Staten van Westergoo, Sevenwouden, en de Steden genomen; Is goedgevonden en verstaen, te agreëren, te ratificeren, en voor goed te keuren, de meergedachte Conventie, door de heeren Volmachten van Westergoo met gemeen concert gearresteert, indiervoegen als deselve hierboven staet geextendeert, wenschende, dat hooggemelde heeren volmachten, hierdoor mogen erlangen het volle effect van het heilsaem oogmerk, dat deselve betuigen bij het vaststellen van dien, enighjk te hebben gehadt; En verders aennemende en belovende, om de hooggemelde heeren Volmachten omtrent den inhoud van voorschreven Conventie, te mainteneren en handhaven, en niet te sullen gedogen, dat hierinne door de een of de andere eenige Verandering of indragt kome te geschieden; Met last aen de heeren Gedeputeerden; om daer aen de hand te houden, dat dese haer Ed. Mo. resolutie exactelijck werde 230
Wumkes.nl
naegekomen. Aldus geresolveert op 't Landschapshuys den 23 en Februarij 1697. voor Oostergoo voor Westergoo L. Fenema W. Aylva E. v. Burmania P. v. Ghemmenich. voor de Zevenwouden T. v. Burmania G. Fortuyn Res. bh. der Staten van 1697.
BIJLAGE
XIII.
Arnoldus van Haersma Grietman over Smallingerlandt, Cornelius van Scheltinga Colonel over een Regiment ende Capitain van een Compagnije Infanterije, midtsgaders Augustinus van Lycklama à Nijeholt monster Commissaris deser Provincie etc. als Pretendenten tot d' vacante Grietenij e van Opsterlandt, verclaren ende bekennen aengaende het vacerende Grietmansampt van voorsz. Grietenije onderlinge met malkanderen verdragen, veraccordeert ende overeen gecomen te zijn, dat wij elcxanderen met onse stemmen, welcke wij in de voorsz. Grietenije sijn hebbende niet alleene sullen beneficieren, gelijck wij doen mits desen, maer dat wij oock alle devoiren sullen aenwenden, omme bij d' Ingesetenen ende Eij generf f den soo buijten als binnen d' Grietenije te bevorderen dat desselffs stemmen desen aengaende op onse personen mogen worden gedirigeert ende gestelt, ende in diervoegen alle andere Pretendenten buijten de stemmen te houden, immers sooveel doenlijck, aennemende midtsdien ons allesins gecombineert te houden sonder directe ofte indirecte van elcxanderen te mogen scheuren, ofte ons met ijmant anders te mogen engagieren, met dier expresse conditie, dat die geene dewelcke van ons met voorsz. Grietmansampt mach worden gebeneficieert alle de costen over de Cuijperije gevallen, alleene sal moeten hoeden en betalen, ende de succumberende daervan cost ende schadeloos te houden ende ontheffen stellende voir het naecomen dies ten onderpandt alle onse wedersijtse geen exempte goederen met submissie derselver beneffens onse personen den Hove van Frieslandt, ende alle Gerechten, T'oirconde onse handen op de Gorredijck den 16 Martij 1692 A. van Haersma, C. v. Scheltinga, A. Lycklama a Nyeholt Archief Sminia, no. 1033 (origineel). 231
Wumkes.nl
BIJLAGE
XIV.
Alsoo de Heer Jr. Siuck van Burmania Ontfanger General van Ferwerderadeel, sijne stemmen in deselve grietenie leggende, heeft gegeven tot dienst van de Heeren Jr. Frederick van Grovestins, Jr. Binnert Heringa van Grovestins en Jr. Duco Gerrold Martena van Burmania pretendenten tot de vacante Grietenie van voorseide dele, om deselve te becomen, als mede tot dienst van de Heer Jr. Siuck Gerrold Juckema van Burmania Grietman over Wimbritseradeel etc. etc. Soo sullen de welgemelde Heeren, ten respecte dies, weder aen de Heer Jr. Siuck van Burmania doen hebben, en soo veel in haer is presteren, navolgende conditien. Primo, dat Jr. Siuck van Burmania den generalen Ontfangh van Ferwerderadeel voor sich sal behouden, sonder eenige belastinge ende uitgifte daer uit te doen. Secundo. dat de te wordene Grietman noch jemant uit het Huys van de Heeren van Grovestins, aen Jr. Siuck van Burmania geen de minste Kuiperie off moeyelijkheit over de voorsz. Ontfangh directe oft indirecte sal mogen maken ofte aenvangen, maer sullen deselve, in tegendeel gehouden en verplicht sijn, om Jr. Siuck van Burmania niet alleen met de stemmen van Haer Ho. Wel geb. familie by te staen, maer oock alle hare goede vrienden, wiens stemmen daer toe nodich mochten wesen daer toe te disponeren, gelijk Jr. Siuck Gerrold Juckema van Burmania oock in allen delen geholden en verplicht sal sijn, soo ten respecte van sijne eigene en in qlts. stemmen, als oock desselfs goede vrienden daer toe te disponeren. Tertio, dat het Jr. Siuck van Burmania vrij sal staen wanneer het hem gevallen mochte, den Ontfangh op enen van sijne sonen over te dragen, oock sal dese overdrachte mogen geschieden en gedaen werden, als sijn Ho. Wel Geb. tot enige hoge bedieninge ofte ampt mochte bevorderd werden, in welke gevallen het twede articul voor herhaeld geholden wert. Quarto. Indien Jr. Siuck van Burmania mochte comen te overlijden eer voorsz. Ontfangh op een van sijne soonen was overgedragen, sal volgens inhoud van het twede articul, alles aengewend werden, om denselven weder voor het Sterffhuys te becomen en te verkrijgen. Quinto. Doch ingeval van bevorderinge tot een Raedsheersampt uit Oostergo ofte Westergo, oft tot enich ander ampt sal Jr. Siuck van Burmania ofte sijne erfgenamen iaerhjx uit den Ontfangh „soo lange hij off sijne erfgenamen dien hebben" betalen aen den Grietman in der tijt de summa van twe hondert caroli-guldens. Sexto. Alwaeromme Jr. Siuck Gerrold Juckema van Burmania 232
Wumkes.nl
aenneemt ende belooft als een man met eeren, alle sijn vermogen en credit in het quartier van Westergo aen te wenden en bij te brengen ten einde Jr. Siuck van Burmania tot het eerste open te vallene Raedsheersampt mochte bevorderd worden 't welk oock verstaen wert van enich ampt bij de Staten van Frieslandt in het gemeen vergeven werdende, en dat Jr. Siuck van Burmania convenabel voor sich mochte oirdelen, Sullende de Heer Siuck Gerrold Juckema van Burmania sijnen sone den Heer Grietman van Rauwerderhem, daer toe in Oostergo disponeren. Septimo. Van gerij eken sal de te wordene Grietman van Ferwerderadeel in Oostergo, behalven sijn eigene stemmen, daer toe alle vlijt, ijver en devoir aenwenden. Octavo. Soo lange Jr. Siuck van Burmania oft sijne erven den Ontfangh hebben, sullen sijne stemmen tot den Landsdagh tot dienst van den te wordenen Grietman sijn. Nono. Jr. Siuck van Burmania sal met den te wordenen Grietman voor Edelman op den Landsdagh gaen, en in saken van faveur ende van vergeven van ampten, soo ambulatoir als perpetueel voor de grietman sijn, doch in saken van Justitie en het Lands welvaren betreffende, sijn eigen gevoelen nae sijn beste weten en conscientie vrij mogen uiten. Decimo. Sal oock geen oncosten van Cuiperij off Stemminge behoeven te dragen, des oock geen Vacatien als Landsdaghs comparant te eischen hebben, als een kleine recognitie van een ancker wijn 's jaers. Undecimo. In saken het dorp van Hallum betreffende, sal de grietman communicatijff met Jr. Siuck van Burmania gaen. Duodecimo, dienende tot elucidatie van 't vijffde artieul, dat de twehondert caroli guldens niet anders uitgekeert sal werden als aen die Grietman off die hem bij overdrachte sal comen te succederen, die nu aen de cant van de Heeren van Grovestins off Burmania tot Grietman sal werden vercoren. Aen welke acte van Verbintenisse partijen wedersijts een goet genoegen hebben, nemen aen hun hier nae te reguleren, en elxanderen 't volle effect van dien te doen hebben en presteren, Tot nacominge dies stellen sij ten onderpant alle hunne geen exempte goederen, met submissie vanden Hove van Frieslandt en alle gerechten, In kennisse parthiens handen, met die van de not. Nauta als getuige, onder twe eensluidende gestelt, dezen 19 Januarij 1709. S. D. R. F.
G. G. L. C.
J. v. v. v.
v. Burmania Grovestins Grovestins Grovestins
S. B. D. G.
v. Burmania Heringa v. Grovestins G. Martena van Burmania van Grovestins
Archief Sminia,
no. 961 (origineel).
233
Wumkes.nl
BIJLAGE
XV.
Verklaren wij ondergesz. Gedeputeerde Staten van Frieslandt van wegen de platte Landen, geduyrende onse tijdt in 't selve Collegie, met malkanderen verdragen te wesen, tot onderholdinge van goede Correspondentie, ten besten van 't Gemeen, omme de Grietenijen in Oostergoo vervallende, 't zij bij versterven off resignatie, te confereren tot contentement van de Heeren van Oostergoo, de Grietenijen van Westergoo, het Bild, daer onder mede begrepen, van gelijcken komende te vaceren te confereren tot contentement van de Heeren van Westergoo, ende de Grietenijen in de Wolden vervallende, tot contentement van de Heeren van dat quartier. Beloovende eikanderen als Persoonen van eere ende trouw, 't effect van dien niet alleen te helpen praesteren; maar oock in alle andere saken, in vertrouwde ende oprechte vrundtschap onderlinge te leven, ende met onse ende onser Vrunden particuliere stemmen, soo viel doenlijck, 't assisteeren: In kennisse onze handen, Actum op den 1 Junij 1665 Was vertekent, E. S. van Aijlva, C. Roorda, Grovestins, E. Glinstra, R. Andringa, Frederick van Roorda, met hunne toogen. Almanach der Grietsluyden van åe Sevenwolden.
234
Wumkes.nl
BRONNEN. A.
I.
IN
HET
ARCHIVALIA.
RIJKS-ARCHIEF
TE
LEEUWARDEN.
De mededeelingen betreffende de stukken uit dit archief zijn ontleend aan den — ongepubliceerden — inventaris, opgemaakt door den vroegeren archivaris J. L. BERNS.
1. De Resolutien der Staten van Friesland, van 1589—1795, S. 2. In 1580 en volgende jaren werden de resolutien op losse vellen of katerns geschreven en onderteekend. De stukken van 1580—1588 zijn steeds los gebleven; doch vanaf 1589 zijn die stukken met uitzondering van slechts zeer enkele, vermoedelijk reeds destijds, per jaar in één band samengebonden. Van 1627 beginnen de eigenlijke resolutieboeken, namelijk registers, waarin de resoluties geschreven, en daarna onderteekend werden. De serie dezer boeken loopt geregeld door tot Febr. 1795, met uitzondering van slechts één jaar; nam. van 1635 is het originele resolutieboek niet, doch wel een copie aanwezig.
2. Secrete Resolutieboeken der Staten van Friesland, 4 dl. I 1671—1699, II 1700—1748, III, 1748—1788, IV 1788—1795, S. 4. 3. Landdagsstukken van 1683-—1795, S. 7. De stukken van iederen landdag zijn oorspronkelijk reeds met een doorloopend nr. genummerd. Zij zijn thans van iederen landdag in een afzonderlijk omslag geborgen. Een register, opgemaakt door J. VAN LEEUWEN, bevattende de korte vermelding van den inhoud der stukken bevindt zich in het R.A. te Leeuwarden,
4. Stukken betreffende de geschillen tusschen de steden en de landkwartieren van Friesland, 1600-—1601, S. 13. 5. Korte staet van de hoofden off personen in alle de grietenijen en steden van Friesland a° 1714, S. 13¾. 6. Omschrijvinge van familien in Friesland in 1744, 2 dl. S. 14. Wegens klachten over den slechten economischen toestand overwogen de Staten om de havenpachten af te schaffen en door een quotisatie te vervangen. Om de opbrengst dezer quotisatie vooraf te kunnen beoordeelen werd, ingevolge St. res. v. 13 Maart 1744 aan alle grietenijen en steden aangeschreven een lijst in te zenden bevattende de namen van de hoofden der gezinnen, grootte van de vrijwillig aangeboden bijdragen, enz. Deze opgaven vindt men in de beide deelen. Van de quotisatie is niets gekomen.
7. Journalen van het Mindergetal van 1638—1795, M. 2. 8. Extraordinaris journaal van de Staten van 18 Juni 1672—18 Maart 1673, M. 3. 235
Wumkes.nl
9. Commissie- en instructieboeken van 1587—1802, 11 dl., gemerkt A—L, bevattende copieën van commissiën en instructiën, enz., M. 11b. 10. Stukken betreffende het stemreglement 1698, M. 17. 11. Journalen van den Secretaris van Gedeputeerde Staten van 1586— 1795, G. 2. 12. Stembesoignes 1763—1778, G. k. 25. 13. Resolutieboeken der kwartieren, k.O.; k.W.; k.Z.; k.S.
II.
I N H E T S T E D E L I J K A R C H I E F E N BIBLIOTHEEK T E LEEUWARDEN.
1. Verschillende stukken, aangehaald onder de nummers van SINGELS' inventaris. 2. Korte beschrifvinge van de regeering van Friesland, van de belastingen en grootheid der landsmaten, recht van verhuiringe, 1773. E. 299. 3. Lessen over den staat en toestand van Friesland. Naar het hs. van Prof. N. Y P E Y afgeschreven, door dezen herzien en met veranderingen en bijvoegingen van hem en van J. F. M. H E R B E L L ; afgeschreven onder toezicht v a n J . VAN L E E U W E N E . 298. (Deze copie is van n à 1808, zie ook beneden, Prov. Bibl. no. 2, 3 en 4).
III.
IN
DE
BIBLIOTHEEK
L E E U W A R D E N , Afd.
1.
H(ESSEL)
VAN
HET
FRIESCH
GENOOTSCHAP T E
Hss.
V(EGELIN) V(AN) C(LAERBERGEN),
Mémoires.
Archief Sminia no. 2217, copie vervaardigd door den vader van den schrijver, JOHAN VEGELIN VAN CLAERBERGEN. Zij loopen van 1744 tot 6 Juni 1749.
2. HORATIUS VITRINGA, Annotatien van eenige aanmerckens-weerdige dingen soo in als buiten de Provintie van Frieslandt in de tijd van twintig jaren voorgevallen, beginnende met den jare 1657 en eindigende met den jare 1676 incluis, 3 dl., no. 57.
IV.
I N D E PROVINCIALE BIBLIOTHEEK T E LEEUWARDEN.
1. J O H A N V E G E L I N VAN CLAERBERGEN, Sunt bonae leges Frisiis. Opstel bij mij gemaekt over de regeringsform van Vriesland gedurende de troubles in den jaere 1748. Port. 367, no. 2. 2. Collegie van Prof. N. Y P E Y , Aanmerkingen over Friesland, no. 442. 3. Kopy-Handschrift van N. Y P E Y , Lessen over den ouden toestand der Provincie Friesland en over de zeedijken, no. 443. 4. Collegium Y P E I van het getal der inwoonders en incomsten in Vriesland, no. 444 (voor 2, 3, en 4 zie boven Sted. archief no. 3). 5. Kort uittreksel van de zaaken rakende het Oude Bildt, zederd desselfs bedijkkinge in den Jaare 1505, no. 962. 236
Wumkes.nl
B.
GEDRUKTE WERKEN.
C. ACKER STRATINGH, Aloude staat en geschiedenis des vaderlands, Gron. 2 dl., 1852. C. ACKER STRATINGH, Marken in Friesland, Versl. en Meded. der Kon. Acad. v. Wetensch., afd. Lett., dl. I X , 1865. L I E U W E VAN AITZEMA, Historie of Verhael van Saken van Staet en Oorlogh, in, ende ontrent de Vereenigde Nederlanden, 's Grav., 14 dl., 1657—71. Analecta, of eenige oude ongedrukte schriften van diversen inhoud tot Friesland alleen specterende, Leeuw., 1750. A. J. A N D R E A E , De Lauwerszee, nagespoord in hare wording, haren omvang en hare verschillende bedijkingen, met een Aanhangsel betreffende de bedijking van het „Cruyslandt" in Kollumerland, Leeuw., 1881. A. J. A N D R E A E , Nalezing op de Nieuwe naamlijst van Grietmannen, Leeuw., 1893. L. J. VAN APELDOORN, De kerkelijke goederen in Friesland, 2 dl., Leeuw., 1915. L. J. VAN APELDOORN, Ontbindende en samenbindende krachten in het Friesche rechtsleven der middeleeuwen, Leeuw. 1921. L. J. VAN APELDOORN, De historische ontwikkeling van het grondbezit in Friesland, De vrije Fries, dl. X X V I I I , 1924, blz. 185—228. J. C. VAN DEN BERG, Friesland's belastingen in de vorige eeuw, De Economist, 1890, blz. 364—387. Berigt van Syn Hoogheit de Heere Prince van Oranjen en Nassauw, etc, etc, etc, Erffstadhouder en Capitain Generaal van Frieslandt, etc, etc, etc, Overgegeeven den 8 s t e n Maart 1740 aan de Edele Mogende Heeren Volmagten van Landen en Steeden, Staats-gewyse op den Ordinaris Landsdag vergadert, Leeuw., 1740. J. L. BERNS, De archieven van het Hof Provinciaal en van de gerechten der grietenijen, steden, districten, eilanden en hoogeschool van Friesland, Leeuw. 1919. J, H. B E U C K E R ANDREAE, De origine juris municipalis Frisici, Utrecht, 1840. C. L. A. B E Y M A , Tractatus de grietmannis, Fran. 1780. J. M. VAN BEYMA, Historia Curiae Frisiacae ab ejus ortu, usque ad seculi XVI exitum, Lugd. Bat., 1835. S. G. H. A. VAN BEYMA THOE KINGMA, Historia ordinum Frisiae a Carolo V usque ad ejuratum Philippum II, 1515—1581, Lugd. Bat., 1835. SIMON BINCKES, Verklaaringe van de Statuten, Ordonnantien, Reglementen en Costumen van Rechte in Friesland, 4 dl., Leeuw. 1786. 237
Wumkes.nl
A. S. DE BLÉCOURT en N. J A P I K S E , Klein Plakkaatboek van Nederland, Gron., 1919. P. J. BLOK, Geschiedenis van het Nederlandsche volk, 4 dln., 3 e dr., Leiden, 1923—26. P H . VAN BLOM, De dorpgemeenten in Friesland, De vrije Fries, dl. XIV, 1881, blz. 337—443. W. B. S. B O E L E S , Frieslands Hoogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker, 2 dl. in 3 bdn., Leeuw., 1878—1889. T. J. D E BOER, De Friesche grond in 1511, Historische avonden, 2 e bundel, Gron., 1907, blz. 95—114. J. MINNEMA BÜMA, Bijdrage tot de geschiedenis van het dijkrecht in Friesland, inzonderheid met betrekking tot de Contributie der Vijf Deelen, Leyden, 1853. A. F. BUSCHING, Nieuwe Geographie of Aardrijks-beschrijving, 4 e dl., e 3 stuk, Amst., Utrecht, 1775. J. W. D E CRANE, Letter- en Geschiedkundige verzameling van eenige biographische bijdragen en berichten, Leeuw. 1841. J. W. D E CRANE, Historische Verhandeling over den zoogenaamden nieuwen stijl, en deszelfs invoering in ons vaderland, bijzonder in Friesland, Workum, 1826. W. E. VAN DAM VAN ISSELT, De verdediging van Friesland in 1672—73, 's Grav., 1931. JANCKO DOUWAMA, Boeck der partijen, in: Geschriften uitgeg. door het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, Leeuw., 1849. W. E E K H O F F , Beknopte geschiedenis van Friesland in hoofdtrekken, Leeuw., 1851. U B B O EMMIUS, Rerum Frisicarum historia, distincta in decades sex, Lugd. Bat., 1616. U B B O EMMIUS, De Frisiomm Republica inter Flevum et Lavicam flumina, Lugd. Bat., 1616. S. J. FOCKEMA ANDREAE, Bijdrage tot de Nederlandsche Rechtsgeschiedenis, 4 e bundel, Haarlem, 1900. REINICO FRESINGA, Memorien van gedenckwerdigen dingen, in: Analecta seu vetera aliquot scripta inedita door G. DUMBAR, Tom. I I I , Daventr., 1722. R. FRUIN, Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, uitgeg. d. H. T. COLENBRANDER, 2 e dr. 's Grav., 1922. R. F R U I N , Verspreide Geschriften, met aanteeken. uitg. d. P. J. BLOK, P. L. MULLER en S. M U L L E R F Z N . , 10 dl. met reg., 's Grav. 1900—1905. I. H. GOSSES en N. J A P I K S E , Handboek tot de Staatkundige Geschiedenis van Nederland, 2 e dr., Den Haag, 1927. 238
Wumkes.nl
A. A. VAN HAERSMA, De jure indigenatus apud Frisios, Fran., 1787. D. HAMERSTER, Naukeurige verklaring over de statuten, ordonnantien, reglementen en costumen van rechte in Frieslandt, 2dl., Leeuw. 1743—1745, 3e dl. uitg. d. U. J. H U B E R , Fran., 1783. D. J. A. VAN HARINXMA THOE SLOOTEN, Verhandeling over het stemrecht in Friesland in de 17 e en 18 e eeuw, Leiden, 1874. J. HAVERKAMP, Het leven van Prins Willem de Vierde, Erf stadhouder, Kapitein en Admiraal-Generaal der Vereenigde Nederlanden, enz., enz., enz., Amst., Voor Rekening van de Compagnie, z.j. Ondertitel: 's Lands verijdelde hoope, ter geheugenisse der ingezetenen, vertoont in een kort begrip der historie van het leven, de ziekte, dood en begraavinge van Zijn Doorluchtige Hoogheit, Willem Karet Hendrik Friso. P. HECK, Die altjriesische Gerichtsverfassung, Weimar, 1894. J. E. H E E R E S , De wijzigingen in den regeeringsvorm van Stad en Lande in de jaren 1748 en 1749, Gron. 1885. MONTANUS H E T T E M A , Jurisprudentia Frisica, 3 dl., Leeuw., 1834—35. U. H U B E R , De jure ciritatis, ed. 3a, Fran. 1694. De 3 e editie is naar HUBER'S eigen meening de beste, zie G. DE WAL, Oratio, Annotationes blz. 275.
U.
Heedendaegse Rechtsgeleertheyt, 3 e dr., herzien door Z. Amst. 1729.
HUBER,
HUBER,
Deze 3 e dr. is in overeenstemming gebracht met de herziene Statuten van 1723, zie G. DE WAL, Oratio, Annotationes, blz. 277.
U. H U B E R , Spiegel van Doleancie en Reformatie, Nae den tegenwoordigen toestant des Vaderlants, Gedruckt tot Vredenburgh, in 't Jaer 1672. Anoniem verschenen in Gotische letter, omvattende 19 blz.. Dat het van HUBER is, blijkt uit diens: Antwoord op een Missive, blz. 9. Een herdruk „Gedrukt na het Origineel, z. pi. en j . , verscheen in Latijnsche letter en omvat 24 blz. Knuttel, no. 10591.
U. H U B E R , Antwoort op een Missive wegens een Boekje genaemt de Dansmeester van Franeker geheekelt en geholpen, Fran. 1683. U. H U B E R , Beginselen der rechtkunde gebruikelijk in Friesland,'Leeuw., 1684, 2 e dr. uitg. d. S. B I N C K E S , 2 dl. 1774—75. J. D E H U L L U , De archieven der admiraliteitscolleges, 's Grav. 1924. S. H. VAN IDSINGA, Het staats-recht der Vereenigde Nederlanden vertoont volgens de geschiedenissen der stad Groningen onder de bisschoppen van Utrecht, 2 dl., Leeuw., 1758—65. S. H. VAN IDSINGA, Antwoord aan den Wel Edel Gestrengen Heer B. van Gr even, enz., Leeuw. 1759. S. H. VAN IDSINGA, Zedig en vrijmoedig onderzoek of de Volmachten ten Lantsdage in Frieslandt, volgens de fundamenteele wetten van die provincie, en de procuratien, welke jaarlijks aan de Volmachten gegeven worden, tot het exerceren van criminele jurisdictie geregtigt en bevoegt, en de tegens 239
Wumkes.nl
hem genomene Decreten, met de regels van Justitie overeentebrengen zijn} Gron., Amst., 1777. Nederlandsche Jaerboeken, Amst. 1747—1765; Bijvoegsels 3 dl. N. J A P I K S E , De aard der volksbewegingen van 1747 en 1748, De Gids 1910, 4e dl., blz. 315—331. W. J. A. JONCKBLOET, Gedenkboek der Hoogeschool te Groningen 1614— 1864, Gron. 1864. J. KLAASESZ D E B O E R , Bijdrage tot de geschiedenis der dijkpligtigheid in Friesland, inzonderheid met betrekking tot Oostergoo, Utrecht, 1868. Kort dog zakelijk Verhaal van alle de Plunderingen en Verwoestingen van de huizen en goederen der Pagters, en hetgene verders over het vernietigen der Pagten in alle Steden voorgevallen is, in de Provintien van Groningen, Vriesland, Overijssel, Holland, Zeeland en Utrecht, Leiden 1748, 2 e dr., merkelijk vermeerdert en met kopere konst-plaaten verciert, 1748. Korte schets der tegenwoordige beroerten in de Vereenigde Nederlanden, over het afschaffen der pachterijen, voornaamlijk in de provinciën van Groningen, Vriesland, Holland en Utrecht, gedruckt voor den uitgever, o.a. Leeuw., bij Ferwerda en Wigeri, 12 Juli 1748; 2 e dr., „merkelijk verbetert", onder eenigszins gewijzigden titel, 30 Juli 1748; 3 e dr. onder den titel: Echt en waar verhaal van de beroerten, enz. 1768. Het leven van Zijne Doorluchtige Hoogheid Willem Karel Hendrik Friso en van Haar e Koninglij ke Hoogheid, Anna van BrunswijkLuneburg, 4 dl. in 2 bdn., Amst., z.j. A. S. M I E D E M A , Sneek en het Sneeker stadrecht, Sneek 1895. Naamlijst der Heeren Grietslieden en Secretarissen in Vriesland, van de vroegste tijden af, tot op het tegenwoordige; met de Jaar en van Aanstellinge. In rang der Grietenien, Leeuw. 1785. Als schrijver hiervan wordt genoemd E. M. VAN BURMANIA, zie: A. J. ANDREAE, Nalezing op de Nieuwe naamlijst van Grietmannen, Inl., blz. VI.
Naamregister der Rentmeesters van de domeinen, Procureurs-Generaals en Griphiers, samt van de Substituten, zoo van Procureurs als Griphieren in der tijd; waarop volgen de eerste Deurwaarders van den Kamere van den Hove in Friesland, Amst. 1748. Naamrol der Edele Mogende Heeren Raden 's Hoffs van Friesland, Leeuw., 1743. W. E. D E P E R P O N C H E R , Nieuwe Aardrijksbeschrijving voor de Nederlandsche jeugd, 3 dl., Utrecht, 1784—86. F. W. P E S T E L , Commentarii de Republica Batava, Lugd. Bat., 1782. F. W. P E S T E L , Brevis expositio Reipublicae Batavae in usum auditorum, Lugd. Bat., 1789. O. POSTMA, Een Friesch dorp in 1546, De vrije Fries, dl. X X V I I , 1924, blz. 8—17. 240
Wumkes.nl
O. POSTMA, De Friesche kleihoeve, Leeuw. 1934. Receuil ofte verhael van verscheyde Reglementen, Instructien, Remonstrantien, Doleantien ende Consideratien Re†ormatoir, etc. Dienende tot Justificatie van de klachten, bij de welmeenende Edelen, Eygen-erfden ende andere Ingezetenen in de Provincie van Vrieslandt, Aen haer Ho. Mog. gedaen, 's Gravenhage, 1678. (Knuttel, no. 11630). Recueil van verscheidene Resolutien, Placcaten en Reglementen zedert eenige jaren bij de Ed. Mog. Heeren Staten van Frieslandt genomen, Leeuw., 1733. Register van den aanbreng van 1511, en verdere stukken tot de floreenbelasting betrekkelijk, 4 dl., Leeuw., 1880. K. VON RICHTHOFEN, Friesische Rechtsquellen, Berlin, 1840. P. U. R E N G E R S , De innovationibus a Saxoniae ducibus in Frisia factis, Lugd. Bat., 1776. Resolutien, brieven en stukken, concerneerende 1. Het Erf f stadhouder-, Capitein- en Admiraalschap Generaal van Vriesland, enz., 's Gravenhage 1767. Resolutien der Staten Generaal, uitgeg. door N. J A P I K S E , dl. I, I I (1576—79), Rijks Geschiedk. Publ., no. 26, 33 Den Haag, 1915, 1917. E. VAN R E Y D , Historiën der Nederlandsche Oorlogen begin ende voortganck tot den jaar e 1601, 2 e dr., Arnhem, 1633. J. VAN DEN SANDE, Nederlandtsche Historie, dienende voor Continuatie vande Historie van wijll. Everhard van Reyd, Leeuw., 1650. CH. SCHOTANUS, De geschiedenissen kerckelijck en wereldtlijc van Friesland, Franeker, 1658. CH. SCHOTANUS, Beschrijvinge end chronijck van de heerlickheydt van Frieslandt tusschen 't Flie en de Lauwers, Fran. en Leeuw., 1655. W. F . SCHRATENBOEK A BURMANIA, Tractatus juris publici de jure comitiorum Frisicorum, Fran., 1751. Schuite-praatje ofte samenspraak tusschen drie heeren met de schuit reisende van Amsterdam na den Haag, 2 e dr. 1736. G. F . THOE SCHWARTZENBERG EN HOHENLANSBERG,
Groot placaat-
en charterboek van Vriesland, 6 dl., Leeuw. 1768—1795; Van dl. VI dat loopt van 1686—1705, bestaan slechts enkele exemplaren. G. F . THOE SCHWARTZENBERG EN HOHENLANSBERG,
Register
van
Verbonden, Zoenen, Accoorden, Privilegiën, Handvesten, Ordonnantien, Edicten, Placaten, Publicatien, Notificatien, Resolutien, Instructien, Octroyen en Missiven: Zullende dienen tot d' Uitgave van een Groot Placaat en Charterboek. Aanvang nemende met de eerste en oudste Gedenkstukken, en eyndigende met het Jaar 1748, Leeuw., 1765. F. N. SICKENGA, Bijdrage tot de geschiedenis der belastingen in Nederland, I, Leiden, 1864; I I , Amst., 1865. 16
241
Wumkes.nl
F. N. SICKENGA, Overzichtvan de geschiedenis der belastingen in Friesland, voor en tijdens de Republiek der Vereenigde Nederlanden, Leeuw., 1868. Dit is een omgewerkt gedeelte van 't voorgaande werk.
J. SICKENGA, Het Hof van Friesland gedurende de 17 e eeuw, Leid., 1869. J. C. SINGELS, Inventarisvan het oud-archief der stad Leeuwarden, Leeuw., 1893. F O E K E S J O E R D S , Algemeene beschrijving van Oud- en Nieuw Friesland, 4 dl., Leeuw., 1765—67. P. J. D. VAN SLOOTEN, De deelskosten, Friesche volksalm., 1890, blz. 148—173. F. G. SLOTHOUWER, De wording van het College der Ged. Staten in de provincie Friesland, De vrije Fries, dl. XVII, 1890, blz. 167—236. F. G. SLOTHOUWER, Oligarchische misbruiken in het Friesche staatsbestuur, Bijdi. voorVaderl. Gesch. en Oudheidk. III 1 , 1884, blz. 67—102. F. G. SLOTHOUWER, Staatkundige woelingen in de provincie Friesland, gedurende de jaren 1672 en 1673, Bijdr. I I I 1 , 1884, blz. 337—370. F. G. SLOTHOUWER, Friesche troebelen gedurende het jaar 1748, Bijdr. I I P , 1885, blz. 402—429. H. B A E R D T VAN SMINIA, Nieuwe naamlijst van grietmannen van de vroegste tijden af tot het jaar 1795, met eenige geschiedkundige aanteekeningen, Leeuw., 1837. Statistisch zakboek, samengesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek, jrg. 1932, 's Grav. Statuten, Ordonnantien, ende Costumen van Frieslandt, Leeuw. 1602, sedert herhaaldelijk herdrukt. Statuten, Ordonnantien, Reglementen, en Costumen van rechten van Frieslandt, Leeuw. 1723, sedert herhaaldelijk herdrukt en vermeerderd met een appendix, waarin de later genomen resolutiën. Stem-cohieren van Oostergoo, Westergoo en Zevenwouden, bevattende de namen der eigenaars en meijers van de stemvoerende plaetsen in alle dorpen in Friesland, in 1640 en 1698, tegenover elkander geplaetst, 6 dl. F. SWART, Zur friesischen Agrargeschichte, Leipzig 1910. J. H. F . K. VAN SWINDEREN, De oorsprong en de geschiedenis van de
belasting op de floreenen in Friesland, Leeuw., 1861. L. SYLVIUS, Historiën onses tijds, behelzende Saken van Staat en Oorlogh, Amst., 1685. J. J. T E D I N G VAN B E R K H O U T , De mutata a Guilielmo IV regiminis forma in reipubUcae foederati Belgii provinciis post rerum conversionem anni 1747, Amst., 1839. Tegenwoordige Staat van Friesland, uitmakende dl. 13—16 van den Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden, 4 dl., Amst. en Harl., 1785—89.
242
Wumkes.nl
A. T E L T Ï N G , Register van het archief van Franeker, in chronologische orde, uitgeg. d. I. T E L T Ï N G , Fran., 1867. A. T E L T Ï N G , Het oud-Friesche stadrecht, 's Grav., 1882. A. T E L T Ï N G , De Friesche stadrechten, werken der Vereen, tot uitgave der bronnen van het oude vaderl. recht, l e reeks, no. 5, Den Haag, 1883. J. S. T H E I S S E N , Centraal gezag en Friesche vrijheid, Friesland onder Karel V, Gron. 1907. Het verward Frieslandt of omstandig beright, vervattende in sigh de beroerten, oneenigheden en verwarringen, ontstaan onder de Ingeseetenen van voorsz. provincie, Leeuw., 1749. Als schrijver hiervan wordt gewoonlijk aangenomen JOHANNES DOTINGH, burgemeester van Leeuwarden, op welken grond is mij niet gebleken. S. H. VAN IDSINGA, een der Doelisten van 1748 haalt het werkje aan (Zedig en vrijmoedig onderzoek, blz. 48) met de woorden: „De schrijver van dit werk, dat, buiten allen twijfel, het beste en volkomenste van alle, die over deze gebeurtenissen zijn uitgegeven, is, is mij onbekent." De schrijver blijkt het best van alle bronnen ingelicht te zijn over hetgeen in de vergadering der Doelisten omging; misschien moet hij onder de deelnemers gezocht worden.
Verzameling van Placaaten, Reglementen en andere Stukken door de Ed. Mog. Heeren Staaten van Friesland geemaneerd en uitgegeven, 6 dl. Leeuw. 1796. JOHAN V E G E L I N VAN CLAERBERGEN, Een dagverhaal, omtrent de troubelen van het jaar 1748, bewerkt door G. M. van Borssum Waalkes en uitgegeven door F . J . J. van Eysinga, Leeuw., z.j. (1899). N. J. J. D E VOOGD, De Doelistenbeweging te Amsterdam in 1748, Utrecht, 1914. e GABINI D E W A L , Oratio de claris Frisiae jureconsultis, 2 dr., Leovardiae, 1825. E. D E W E N D T VAN SYTZAMA, De jure suffragandi in Frisia, Utrecht, 1841. P. W I E R D S M A , Verhandeling over het stemrecht in Friesland, Leeuw., 1792. P. W I E R D S M A SCHIK, De staatsregtelijke geschiedenis der Staten van Friesland, Leeuw., 1857. P. WINSEMIUS, Chronique van Vrieslant, Franeker, 1622. J. D E W I T T E VAN C I T T E R S , Contracten van Correspondentie en andere bijdragen tot de geschiedenis van het ambtsbejag in de Republiek der Vereenigde Nederlanden, 2 dl., 's Grav., 1873—75. W O R P E R I TYAERDA EX RENISMAGEEST, Prioris in Thabor, Chronicorum
Frisiae, libri I I I , Leovardiae, 1847. W O R P TYARDA VAN RINSUMAGEEST, Vierde boek der Kronijken van Friesland, bevattende de geschiedenis van de XV eeuw, Leeuw., 1850.
243
Wumkes.nl
WORP TYARDA VAN RINSUMAGEEST, Vijfde boek, bevattende de geschiedenis van het begin der XVI eeuw, Leeuw., 1871. E. W. VAN WYDENBRUGH, De jure admiralitatum, Fran., 1752. N. YPEY, Verhandeling over den uitvoer van 't hooi, in: Een drietal gekroonde prijsverhandelingen over de vraage: Of het voor de Provincie van Friesland voordeeliger zij den Uitvoer van Hooi ééns voor al te verbieden; of wel voor altoos onbeperkt open te stellen? Harl., 1781. N. YPEY, Verhandeling over de quotae, Harl., 1786.
244
Wumkes.nl
CORRIGENDA. lz. 19 r . „ 23 ,, „ 25 ,, „ 34 ,, „ 48 ,, „ 52 ,, „ 54 , „ 58 ,, ., 59 ,, „ 60 ,, „ 65 ,, „ 142 ,,
13 staat § 3 lees § 2 8 ,> § 4 , § 3 , § 5 1 , , § 4 24 ,, § 6 , § 5 1 ,. § 7 , § 6 , § 7 18 , , § 9 i . § 9 , § 8 ]5 ,, § 1 0 . s 9 23 ,, § 1 1 , § 10 17 ,, § 1 2 . § 11 , 1498 14 ., 1489 , / 1.248.332—3-9 ,, / 1.248.332 -2—15 5
Wumkes.nl