Het regentenbestuur tijdens de Republiek In de raadszaal van het Schoonhovense stadhuis is als onderdeel van de haardplaats een paneel opgenomen voorstellende de stadhouder-koning Willem III (1650-1702). Dit portret, dat
Leen Ouweneel
Een uitgebreide beschrijving van de vermelde bestuurders op het schoorsteenstuk is opgenomen in het magazine ‘Het Leven in Schoonhoven’ nummer acht over Monumenten. Vandaar dat ik me hier beperk tot een korte opsomming van namen en functies. In volgorde van rang vinden wij eerst linksboven Johan van der Putte(n), baljuw. Rechtsboven is Cornelis Woell, die fungeerde als president-burgemeester. Middenlinks staat Dirck Versteeg(h), de tweede burgemeester. Vervolgens middenrechts Corrnelis Koen, die fungeerde als thesaurier-ontvanger. Linksonder Pieter de Laet en Andries van Kempen, thesauriers.
is omringd door de wapens en de namen van de toenmalige bestuurders van de stad, vormt in zijn totaliteit een Schoorsteenstuk met portret stadhouder-koning Willem III (het is prominent aanwezig in de raadszaal en verbeeldt tevens zowel de macht van de stadhouder als van de regenten).
schoorsteenstuk. Een symbool van landelijke én stedelijke macht, respectievelijk een vertegenwoordiger van de stadhouder en de burgemeesters en schatbewaarders van de stad.1
Schoolplaat ‘Aan de Hollandse Waterlinie’.
78
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
Het waren invloedrijke regenten die hier met hun wapens zijn afgebeeld. In de periode 1672 (Rampjaar) tot aan 1720 (overlijden baljuw Woell) bekleedden deze heren 37 maal het burgemeestersambt en 40 maal het schepenambt. Opvallend is verder dat beide baljuws in functie traden op het moment dat ze burgemeester waren, Van der Putten van 1685 tot 1687 en Woell van 1714 tot 1715. Die machtspositie zal daar niet vreemd aan zijn geweest.
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
79
tijd de vierschaar werd gehouden in de huidige commissiekamer, waar het schoorsteenstuk erop wijst dat hier de rechtszittingen werden gehouden. Basis politieke macht De basis van de politieke macht rustte in de stad bij de electeurs ofwel kiesmannen, bestaande uit de notabelen uit de Schoonhovense samenleving. Dit college dat in principe 27 leden telde, was het enige dat kiesrecht had en dat zichzelf in stand hield door coöptatie: bij overlijden of vertrek uit de stad vulden ze naar eigen inzicht de open plaatsen met door hen verkozen personen.3 Ieder jaar op 4 november boden zij de stadhouder in dubbeltallen de namen aan waaruit hij de twee burgemeesters en zeven schepenen kon kiezen. De benoeming ging dan vervolgens in op de 10e november, Sint Maartensavond. In de twee stadhouderloze tijdperken was die voordracht niet nodig en werden deze regenten direct door de electeuren gekozen.
Schoorsteenstuk in commissiekamer.
Uit de opsomming van de regentennamen is af te leiden dat het schoorsteenstuk in 1695 is vervaardigd, aangezien zowel Versteeg als burgemeester, en De Laet als thesaurier, die respectievelijke functies slechts eenmaal en wel in 1695 hebben uitgeoefend. Daarnaast meldde burgemeester Woell in de vroedschapsvergadering van 3 december 1694 dat de zuidelijke balk ‘op het pleyn van het stadhuys’2 niet langer het gewicht van de toren kon dragen. Sinds kort was daar namelijk een scheur overdwars in gekomen. Zij stelden voor een dragende muur te laten metselen, waardoor twee ruimten zouden ontstaan ‘tot gemack van de heeren van de regering, en dat met het verplaetsen van de vierschaar het pleyn op deselve grootte soude konnen blijven’. Hieruit blijkt dat vanaf die
80
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
Nauw verweven met het college van electeurs was de vroedschap bestaande uit 21 leden.4 Het was namelijk gebruikelijk dat je als electeur doorstroomde naar de vroedschap. De zes van de 27 electeurs die nog geen zitting hadden in de vroedschap, kwamen naar rangorde van anciënniteit als electeur, in aanmerking om bij overlijden of vertrek uit de stad van een vroedschapslid de opengevallen plaats in te nemen. Zowel de leden van de vroedschap als de electeurs werden voor het leven benoemd. Hun aantal was aanvankelijk onbepaald, omdat dit college werd gevormd door oud-burgemeesters en oud-schepenen.5 Dat was voor de magistraat van de stad aanleiding zich tot de Staten van Holland te wenden met het verzoek het aantal op 21 te stellen. Dit verzoek werd op 18 september 1620 toegestaan met daaruit de volgende passage: ‘Ende commende eenige te overlyden ofte te vertrecken anderen zy de selve plaetse by de meeste stemmen van de vroetschappen te mogen eligeren.6 Een belangrijk onderwerp van het in de vroedschap behandelde,
was de bespreking van de agenda van de dagvaarten (vergaderingen) van de Staten van Holland en Westfriesland, waarin Schoonhoven als tiende stemhebbende stad zitting had. Tot de taak van de vroedschap behoorde ook de jaarlijkse verkiezing van de thesauriers of ook wel tresoriers genoemd. Deze termen zijn respectievelijk afkomstig uit het Latijn: thesaurus betekent schat of schatkamer en uit het Frans: trésorier betekent schatbewaarder of penningmeester. Op 31 december van elk jaar kwam de vroedschap bijeen om voor het komend jaar drie thesauriers aan te stellen.7 De magistraat Dit bestuurscollege was opgebouwd uit de baljuw, de twee burgemeesters en de zeven schepenen. Burgemeesters en schepenen werden verkozen zoals hierboven beschreven, en de baljuw werd ten tijde van de Republiek door de stadhouder gekozen uit een nominatie van drie, opgemaakt door de Staten van Holland, en werd voor het leven benoemd. Hij was in Schoonhoven tevens schout, hoofd van de politie. Als vertegenwoordiger van de stadhouder was hij Officier van Justitie, in officiële stukken wordt hij de ‘officier’ genoemd. De schepenen traden op als rechters en velden de vonnissen. Een belangrijke bron van inkomsten van een baljuw bestond uit de hem toekomende porties van boetes en verbeurdverklaringen van wetsovertreders. Hij had dus belang bij een hoge geldelijke straf. Het was evenwel de taak van de schepenen om de juiste strafmaat te bepalen.8 De taak van de magistraat op bestuurlijk gebied bestond uit het maken van ‘ordonnantiën tot welvaren van de gemeente, inwoonderen en poorteren’. Het dagelijks bestuur van de stad werd uitgeoefend door de burgemeesters. Ze regelden verder de voogdij over de wezen en ze benoemden allerlei stedelijke functionarissen. Ook hadden ze bemoeienis met gilden, handel en bedrijf. Burgers konden zich tot hen wenden met persoonlijke aangelegenheden.9
De thesauriers De taak van de thesauriers betrof de zorg voor de stadsfinanciën. In de stadsordonnantie van 1557 staat omschreven dat zij ‘die steede goeden ontfangen ende utgeeven sullen tot nutschap ende profijte der selver steede ende dat sijluyden van hoirluyden ontfanck ende utgeven reeckeninge ende reliqua (Latijn: overschot, overblijfsel dus balans opgemaakt aan het eind van het jaar) sullen doen met behoorlycke acquicte (kwijting) naer ouden hercomen, ende voorts alle te doen dat getrouwe luyden schuldich sijn te doen’. De verantwoordelijkheid voor die taak lag in eerste instantie bij de thesaurier-ontvanger (ook wel boekhouder of rendant genoemd). De taken van de beide andere thesauriers zijn niet duidelijk. Hun officiële functie is adjunct, de rendant noemt hen mijn confraters. Wetsverzettingen In de loop der eeuwen gebeurde het enkele malen dat ‘de wet werd verzet’, dat wil zeggen dat het zittende stadsbestuur van haar functie werd ont-
Willem van der Marck, heer van Lumey. Onbekend Nationaal archief Nederland.
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
81
stad hadden verlaten, bleken een paar door Van Barlaymont aangestelde regenten nog belangrijke functies te mogen bekleden. Gerrit van Couwenhoven bijvoorbeeld, afgezet door Van der Marck als burgemeester en door Van Barlaymont weer in die functie hersteld, kon opnieuw in 1578 en 1584 burgemeester worden.10 Blijkbaar was hij overgegaan van het katholieke naar het gereformeerde geloof. In 1618 tijdens de godsdiensttwisten tussen de Remonstranten en Contraremonstranten was de strijd in Schoonhoven zo hoog opgelopen dat Prins Maurits persoonlijk naar de stad kwam om de wet te verzetten. In een pamflet van 8 september 1618 kunnen we lezen dat hij alle vroedschappen en electeurs op het stadhuis had ontboden en hen toebeet: ‘Also veel onrust hier int Lant is ontstaen ende ghijlieden daer van niet de minste oorsaeck zijt, soo ist dat ick u alle ontslae van Eedt ende Dienst’.11 Kort daarna werden er weer 27 op het stadhuis ontboden, waaronder slechts zes van de oude vroedschappen.12
Het pamflet van 8 september 1618.13
heven en vervangen door andere bestuurders. Dit gebeurde altijd in tijden van crisis. Toen Schoonhoven in 1572 onder bevel van Willem van der Marck, heer van Lumey, op de Spanjaarden werd veroverd, werden de Spaansgezinde leden van het stadbestuur, voor zover ze al niet waren gevlucht, afgezet en vervangen door Prinsgezinde burgers. In 1575 kwam de stad weer in handen van de Spaanse troepen en werden door de stadhouder van Holland, Gillis van Barlaymont, heer van Hierges, de in 1572 benoemde bestuurders op hun beurt weer vervangen door Spaansgezinden. Nadat in 1577 de Spaanse troepen de
82
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
De volgende maal dat er stadsbestuurders van hun functie werden ontheven, was in het rampjaar 1672. De opmars van de Franse troepen maakte het noodzakelijk de toenmalige Hollandse waterlinie in werking te stellen. Ook bij Schoonhoven moesten de dijken daartoe worden doorgestoken, zodat het land onder water gezet kon worden. Een groot aantal boeren en een deel van het stadsbestuur verzetten zich hiertegen. Inmiddels was de Graaf de Louvignies met zijn troepen door Prins Willem III belast met de verdediging van de stad. Hij ging op voortvarende wijze te werk om de verwaarloosde verdedigingswerken te verbeteren en liet, ondanks lijdelijk verzet van de bevolking, de dijken zowel ten westen als ten oosten van de stad doorsteken. Hij werd daarin gesteund door burgemeester Hugo van Arckel, een trouw aanhanger van de prins. Hij was het dan ook die
Schoonhoven van harte het voorstel van Rotterdam om de prins van Oranje als stadhouder van Holland aan te stellen. Dit ging gepaard met feestelijkheden. Men plaatste de Oranjevlag op de toren van de kerk en op het Doelenplein schoot de schutterij in de middag salvo’s af ter ondersteuning van de vreugde. Er was echter oorlog met Frankrijk en er werden allerlei decreten uitgevaardigd ter verdediging van het land.
De verheffing van Willem Carel Henric Friso tot stadhouder Willem IV. De prins neemt met zijn linkerhand het zwaard van de Hollandse Maagd aan. Achter de Maagd de wapens van de Zeven Provinciën. Op de voorgrond de Hollandse Leeuw, die ruiters en voetknechten wegjaagt.16
namens de prins bewerkstelligde dat het gehele stadsbestuur met vroedschappen en electeurs ‘vrijwillig’ aftrad. Op 30 september 1672 benoemde de prins op voordracht van Hugo van Arckel een ander stadbestuur, waarin geen plaats was voor de regenten die zich tegen de verdediging van de stad en de inundatie hadden verzet.14 De jaren 1747 en 1748 gingen aan de stad niet ongemerkt voorbij. Op 30 april ondersteunde
In 1748 werd er vrede gesloten met Frankrijk, maar nu rezen er problemen over de inning van de collectieve stadsmiddelen, die niet meer verpacht mochten worden. Gecommitteerden uit de burgerij boden de vroedschap een bezwaarschrift van 31 artikelen aan. Deze werden op 13 september 1748 grotendeels door de vroedschap goedgekeurd, waarna de burgerstem voorlopig weer verdween.17 Wel werd in opdracht van de pas aan de macht gekomen prins Willem IV het gehele stadsbestuur op 21 november 1748 vervangen, ter voorkoming van verdere onlusten onder de burgerij.18 Tevens werd het aantal electeurs en vroedschappen, dat begin 18de eeuw was beperkt, weer op het oorspronkelijke niveau gebracht.19 Afgezien van die uitbreiding was er slechts sprake van een cosmetische operatie. Slechts twee electeurs annex vroedschapsleden werden na hun afzetting niet direct herbenoemd, dat duurde een aantal jaren. Otto Scheltus werd op 3 november 1751 en Cornelis van Beekestijn op 2 december 1755 weer in de
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
83
Zegels van Cornelis van Beekestijn en Otto Scheltus.21
In dit anonieme pamflet wijst de patriotse burger Wilhelmina de deur, die zich vervolgens om hulp tot haar broer wendt. De patriotten werden ook kezen genoemd, vandaar het hondje.26
vroedschap opgenomen. Laatstgenoemde werd het hardst getroffen door het oproer. Hij was op 11 april 1747 benoemd tot baljuw en uit die functie gezet op 27 augustus 1748.20 Scheltus daarentegen werd na zijn heropname in de vroedschap zelfs korte tijd baljuw, namelijk van 1755 tot 1758. De wetsverzetting van 1787 was ingrijpender en kende een lange aanloop. Toen stadhouder Willem V op 1 augustus 1777 een bezoek bracht aan de stad, werd hij vorstelijk ontvangen en had zich onder toejuichingen van het samengestroomde volk naar het stadhuis begeven, waar de electeuren in vergadering bijeen waren. Ogenschijnlijk was er sprake van een eensgezinde houding, maar er bestonden toen al spanningen over zijn bevoordeling van bepaalde families bij de toewijzing van amb-
84
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
ten.22 Begin 1782 kwam een groot aantal regenten bijeen, die zich als groep De Vriendschap noemde. Zij besloten om het zogenaamde recommandatierecht van de stadhouder op te zeggen.23 Eind 1782 ontnam men hem zelfs het recht om in een tussentijdse vacature in de magistraat te voorzien, die taak namen de electeuren voortaan voor hun rekening. Duidelijk tekende zich nu twee groepen af binnen de regenten van de stad. Uit de groep rond De Vriendschap kwam de patriotse groepering voort en rond baljuw Braet en afgevaardigde in de Staten van Holland - Van den Bosch - een Oranjegezinde groep.24 De stad kwam echter pas echt in beroering toen eind 1783 een exercitiegenootschap werd opgericht. De burgerij bewapende zich buiten de schutterij, zogenaamd met het doel die te willen hervormen. In de praktijk werd het de basis van de politieke macht van de patriotten in Schoonhoven, met volop steun uit de burgerij. Dit resulteerde ten slotte in een machtsgreep van de patriotten in 1785.25 De strijd tussen patriotten en Oranjegezinden escaleerde door de befaamde aanhouding van prinses Wilhelmina, de echtgenote van de stadhouder, in de Bonrepas op 28 juni 1787, waarna zij in Goejanverwellesluis te horen kreeg dat zij haar reis niet mocht voortzetten. Zij besloot daarop in Schoonhoven de nacht door te brengen en werd ondergebracht in het Doelenhuis. Van hieruit schreef zij brieven naar de Staten van Holland en de Staten-Generaal om haar reis te kunnen voortzetten, echter zonder effect. Dat was voor Wilhelmina aanleiding om zich tot haar broer, de koning van Pruisen te wenden om hulp. Vlak na de aanhouding eiste de koning excuses voor de aangedane belediging. Toen die uitbleef dikte de Pruisische gezant Thulemeyer het voorval nog eens aan door te beweren dat gedurende haar ‘gevangenhouding’ in de Doelen op alle gangen wachten waren geplaatst en dat in haar kamer zelfs
een officier met ontbloot zwaard was. Hoewel onterecht, zorgde die beschuldiging voor veel negatieve publiciteit. Op 13 september viel het Pruisische leger de Republiek binnen en bezette een aantal dagen later ook Schoonhoven. Het exercitiegenootschap werd ontwapend en een aantal felle patriotten, waaronder secretaris Van Overveldt, sloegen op de vlucht.28 Op 7 oktober 1787 richtte het stadsbestuur zich tot de Staten van Holland met het dringende verzoek om de gevluchte regenten, die negen vroedschaps- en elf electeursplaatsen innamen en zelfs vijf van de
zeven zetels in het college van schepenen bezetten, te schorsen en hen te verbieden in hun vergaderingen te verschijnen. Men was bang dat wanneer de Pruisische troepen zouden zijn verdwenen, de gevluchte regenten de macht weer zouden grijpen. Die schorsing zou moeten gelden tot het moment dat stadhouder Willem V weer in zijn oude bevoegdheid was hersteld, om de stadsbesturen te veranderen. Hoewel het nog tot 17 december 1787 duurde voor die wetsverzetting plaatsvond, werd er van patriotse zijde geen enkele poging gedaan hun functies weer uit te oefenen. Een drietal
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
85
De gevangenhouding van de prinses in buitenlandse ogen, gezien de wapenattributen aan de muur moet dit een fantasievoorstelling van het interieur van de Doelen zijn.27
gaan dat het dragen van die kokardes zou worden gezien als een verstoring van de openbare orde en als zodanig berecht. Er zou een periode van felle repressie volgen.
Waarschuwing van de heren Bentinck en Meerens.
patriotse regenten was na de Pruisische inval in moeilijke omstandigheden op hun post gebleven. Ook zij werden resoluut aan de kant gezet, zodat het stadsbestuur volledig uit fervente oranjeaanhangers ging bestaan. Niet iedereen in Schoonhoven was gelukkig met de machtswisseling. Bentinck en Meerens, afgevaardigden van de stadhouder met als taak de wet te verzetten, vernamen tot hun verontwaardiging dat sommige ‘woelzieke en onrustige lieden’ zich hadden verstout om in plaats van oranje kokardes witte of zwarte te dragen, hetgeen niets anders kon betekenen dan partijdigheid tegen de stadhouder. Zij deden op 17 december 1787 dan ook een waarschuwing uit-
86
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
Het notulenboek van het patriotse bewind werd door secretaris Van der Kop van allerlei aantekeningen voorzien om hun besluiten belachelijk te maken. De aantekening bij de vroedschapsnotulen van 11 september 1787 luidt bijvoorbeeld als volgt: ‘Deze is hunne laatste Luchtsprong en zijn vervolgens op Maandag den 7: September daar aanvolgende op’t gerucht van den aanmarsch der Pruyssische Troupes, waar van nog diezelve avond eenige Hussaaren binnen deze Stad kwamen, de hoofden van de Landberoerende Cabaal (kliek), die Helden die zo menigmalen beloofd hadden alles voor ’t vaderland te zullen opzetten, die door hun snorken en groot spreken zo menige onnozele burger in hunne belangen hadden gesleept en ongelukkig gemaakt, eensklaps en op ’t onverwagts geëclipseerd (verdwenen) en is daar op door ’s Hemels hulp die gelukkige omwenteling gevolgd, door welke onze gezegende constitutie opnieuw op een vaste voet is gebragt, dat alle, die ’t wel met ’t vaderland meenen, gegronde reden hebben van te hoopen, dat dezelve eeuwen verduuren zal, en niet dan met de totale ondergang van de Republicq eindigen. Actum, den 4: December 1788.’ Weinig kon hij op dat moment bevroeden dat het herstel van dit regime slechts een kort leven zou zijn beschoren. Op 15 januari zorgde de Franse inval voor een nieuwe machtswisseling.29 Regentenkliek Volgens Van Dale wordt hiermee bedoeld: kliek van de regerende families in de achttiende eeuw, die onderling de ambten verdeelden. Dat was in Schoonhoven niet anders. Driemaal werden zelfs het aantal regenten teruggebracht en van 27 naar
21 electeuren en van 21 naar 17 vroedschappen. Dat gebeurde driemaal, omdat bij de wetsverzettingen van 1672 en 1748 de oorspronkelijke aantallen weer in ere werden hersteld. Uit de daartoe strekkende rekesten van de stad aan de Staten van Holland in de stadhouderloze tijdperken, en aan de stadhouder in 1790, kennen we de aangevoerde redenen. In 1665 werd gesteld dat gezien de religieuze verdeeldheid in de stad, er onvoldoende bekwame en notabele personen van gereformeerde religie waren om die plaatsen goed te kunnen bezetten.30 In 1708 en 1714 werd onbewimpeld gesteld dat respectievelijk het college van electeuren en van vroedschappen te groot waren om ‘na proportie van de geringe beneficien, die aldaar ten opsigten van in andere Steeden te begeeven vallen, en dat daardoor somwijlen veroorzaakt wierden dat de Harmonie onder de Regenten van de voorszeiden Stad niet altijd na behooren konden worden gecultiveert’. Deze bloemrijke taal kwam er dus op neer dat er onderling ruzie werd gemaakt over de verdeling van de lucratieve bestuursfuncties. De derde maal dat de aantallen werden teruggebracht was in 1790 nadat de stadhouder ingestemd had met het verzoek daarover van de stad. Hoewel niet expliciet vermeld, was ook nu de motivering dat er teveel regenten zouden zijn voor de beschikbare bestuursfuncties. Daarop wijst het Reglement van Harmonie in de Regeering der Stad Schoonhoven uit 1789.31 Het reglement werd opgesteld omdat de Schoonhovense regenten, met name de afgelopen tijd, hadden ondervonden dat er niets schadelijker was voor stad en burgerij dan een door tweedracht verdeelde stadsregering. Uit ondervinding van jaren was gebleken dat als oorzaak van de verdeeldheid en partijzucht werd aangemerkt dat de sterkste partij zich de meest aantrekkelijke bestuursfuncties toe-eigende. De toenmalige partijvorming is niet te vergelijken met de huidige. Fracties, geleid door een of meer families uit de
elite, maar gesteund door een ‘clientèle’ uit alle lagen van de bevolking, waren veel kenmerkender voor de stedelijke politiek dan partijen met een gemeenschappelijk sociaaleconomisch programma. Met name in de 18de eeuw vindt er een oligarchisering plaats, dat wil zeggen dat de bestaande stedelijke elites erin slaagden hun politieke macht af te schermen en nieuwkomers uit te sluiten.32 Het patriotse experiment om dat machtscordon te doorbreken was jammerlijk gesneuveld. In de periode 1784-1787 zag de burgerij de vroedschap als haar vertegenwoordigend orgaan en gingen hun verzoekschriften, bijvoorbeeld met betrekking tot herziening van de gildewetten, bij haar leden indienen. Men wees er daarbij op dat men met de magistraat, waaronder de zaken betreffende de gilden vielen, niets te maken wilde hebben. De vroedschap zag inderdaad kans om gedurende de tijd dat de patriotse meerderheid de lakens uitdeelde, een groot aantal gildewetten te vernieuwen, waarbij aan de wensen van de gilden werd tegemoetgekomen. Het hoeft geen betoog dat deze prille democratisering met het weer aan de macht komen van de Oranjegezinden, de nek werd omgedraaid. In de magistraatsnotulen van 10 februari lezen we dat alle vroedschapsbesluiten uit de periode van 1 januari 1780 tot 17 december 1787 herzien moesten worden. Omdat is gebleken dat in veel van die besluiten: ‘doorstraalde een systhema als of het collegie van Vroedschap zoude zijn het oudste en origineele collegie van de Regeering en alsof de collegien van Burgemeesteren, van Schepenen en van Magistraten zouden zijn subdelegatien van de Vroedschap’. Het recht van het maken van keuren, ordonnanties en gildewetten kwam zo weer terug in de boezem van de magistraat.33 Het is dus onjuist dat verdeeldheid en partijzucht in het verleden alleen te maken hadden met het
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
87
lucratieve inkomstenbron. Volgens de privileges van de stad dienden de bekwaamste personen op de diverse bestuursposten gekozen te worden. Omdat het taxeren van elkaars bekwaamheden als een hachelijke zaak werd gezien, ging men er voorzichtigheidshalve maar vanuit dat iemands bekwaamheid al beoordeeld was bij zijn benoeming als vroedschapslid. In principe werden alle regenten voor het verkrijgen van benoemingen gelijk gesteld. Hierbij diende echter wel in beschouwing te worden genomen dat de oudste regenten door hun gewichtige en langdurige diensten aan de stad bewezen, een grondiger aanspraak op de voornaamste benoemingen konden doen gelden. In de praktijk gold dus niet bekwaamheid maar anciënniteit als voornaamste criterium. Om het reglement in werking te stellen werd een zogenaamd Gezelschap van Harmonie ingesteld, bestaande leden van de vroedschap. Door de tijd diende het gezelschap uit te sterven tot de elf oudste leden, van welke de jongste altijd moest optreden als secretaris. Het gezelschap vergaderde om de twee maanden op de eerste dinsdag van de maand, beginnend om vijf uur in de middag. Na afloop van die besprekingen zou de rest van de avond in vriendelijkheid doorgebracht moeten worden. Hoewel ook andere bestuurlijke aangelegenheden dan ter sprake zouden komen, was het expliciet niet de bedoeling daarover dan besluiten te nemen, dat was voorbehouden aan de reguliere bestuurscolleges. Reglement van Harmonie, eerste blad.
verdelen van de te vergeven functies. Maar goed, nu ging het erom de verdeeldheid binnen de Oranjegezinden te beteugelen. Het reglement Het reglement geeft een verhelderende inkijk met welke systematiek het beperkte aantal regenten de ‘voordeelen en agrementen34 van de Regeering’ onderling verdeelden. Benoeming in een functie betekende niet alleen macht, maar ook een
88
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
De ambten en commissies die de stad te vergeven had werden in drie soorten verdeeld, volgens respectievelijk de artikelen 12, 13 en 14 van het reglement. Onder artikel 12 vinden we de functies van baljuw, ontvanger van de gemenelands middelen en van de tolgelden, alsmede de stadsecretaris. Onder artikel 13 het burgemeesterschap en de vertegenwoordigers in respectievelijk de Staten van Holland, Hoogheemraadschap van de Krimpener-
waard, de Provinciale Rekenkamer en de Admiraliteit van Friesland. Onder artikel 14 ten slotte de grootste groep, namelijk de schepenen, thesauriers, boezemmeester van de Hoogen Boezem achter Haastrecht, schoolopzieners en het burgemeesterschap van Bergambacht, Bonrepas, Willige Langerak, Zevender en Vlist. Om te voorkomen dat jongere regenten bij permanente posten ter keuze van de stadhouder, door tussenkomst van goede vrienden bij de stadhouder, in het gevlij zouden komen en zo die posten wegkapen van oudere regenten, werd in artikel 15 afgesproken dat bij een vacature van de eerste drie posten van artikel 12 aan de vroedschapsleden van bovenaf (qua anciënniteit) zal worden gevraagd, wie daartoe gegadigden zijn. De hieruit voortvloeiende voordracht zal daarop aan de stadhouder worden aangeboden. Verkrijgers van zo’n belangrijke functie dienden zich ‘met zynen Post moeten vergenoegen’ en geen beroep doen op andere functies in de artikelen 12 en 13 genoemd. Verder waren de functies genoemd onder artikel 13 slechts beschikbaar voor de tien oudste leden van de vroedschap. Aan die functies waren ook de hoogste ‘voordeelen’ verbonden. Uit het voorgaande is duidelijk dat de jongere electeuren en vroedschapsleden allen voor de functies onder artikel 14 in aanmerking kwamen. Wellicht konden ze daarmee bestuurservaring opdoen. Stapeling van functies was wijd verbreid. Het bontst maakte G.J. van den Bosch het. Die was op een gegeven ogenblik lid van Gecommitteerde raden en afgevaardigde van de stad in de Staten van Holland, en dijkgraaf van de Krimpenerwaard. Daarnaast had hij nog als nevenfuncties: directeur van de St. Joris Doelen, kerkmeester-boekhouder en regent-boekhouder van het oude mannen- en vrouwenhuis.
Familierelaties Niet voor niets is hiervoor gesproken over een kliek van regerende families. Men trouwde onderling en zowel vaders en hun zonen bekleedden vaak belangrijke bestuursfuncties. Zo waren Jan Braet, de baljuw en Otto Braet diens zoon lid van de vroedschap. Otto was weer getrouwd met Maria Poulina Scheltus, een zuster van Mr. Stephanus Jacobus Scheltus, burgemeester van 1789 tot 1791. Anthony Carnier en diens zoon Dr. Carolus Carnier. Deze laatste was weer familie van G.J. van den Bosch, afgevaardigde in de Staten van Holland, via zijn vrouw Susanna Françoise van den Bosch (regentes van het Oude Vrouwenhuis). Verder vinden we onder de vroedschappen nog Cornelis van den Bosch, de broer van Gerardus Jacobus. Ten slotte Uit dit relaas van hoe het de regenten in Schoonhoven is vergaan in de ruim twee eeuwen van de Republiek mag niet afgeleid worden dat er niet goed bestuurd zou zijn. Ondanks de machtswisselingen en baantjesjagerij probeerden de regenten de belangen van de stad zo goed mogelijk te dienen. Ook de kwaliteit van de regenten viel in de praktijk best mee. Dit blijkt onder meer uit het feit, dat na hun verdrijving uit de macht door de Franse inval in 1795, een aantal jaren later toch weer een beroep werd gedaan op een aantal regenten van de oude stempel om invloedrijke functies te vervullen. Gerardus Jacobus van den Bosch werd in 1795 van zijn functie als dijkgraaf ontheven omdat hij niet ‘in de waare Principes van vaderlandslievde stond’, maar werd in 1802 door het provinciebestuur opnieuw als dijkgraaf aangesteld.
Het regentenbestuur tijdens de Republiek
89