Enkhuizen tijdens de Republiek 'Reformatie en reactie' Auteur: R.Th.H. Willemsen - Uitgave: 1988 - "Enkhuizen tijdens de Republiek" Begin der Reformatie Over het begin van de reformatie in Enkhuizen is weinig bekend. We weten wel dat er in de jaren twintig van de 16e eeuw in het klooster van de observante Augustijnen verscheidene monniken verbleven, die de evangelische leer van Luther waren toegedaan. Een aantal van deze monniken had ze in Wittenberg gestudeerd en kende Luther persoonlijk. Wellicht hebben zij, teruggekeerd in Enkhuizen, de nieuwe evangelische geluiden verspreid. Of een groot deel van de bevolking zich tot de nieuwe leer voelde aangetrokken is niet geheel duidelijk. Uit een brief van 1524 van de deken van de proosdij van West-Friesland aan het Utrechtse domkapittel krijgt men de indruk dat Luther daar niet onbekend was: 'Daeromme ist dat die luyden luteriseren, want die priesters ende die papen vercoepen melchanderen kercken ende gheestelijcken goeden'. Vooral in de Hollandse steden moet de invloed van de vroege reformatie tamelijk groot zijn geweest. Toch kunnen we niet spreken van een strak omlijnde hervormingsbeweging. Vele humanistischkatholieken, waaronder een groot aantal priesters en Augustijnen, voelden zich aangetrokken tot de ideeën van Luther en Erasmus, zonder daarbij te denken aan een scheuring met de katholieke kerk. Toch baarde de verspreiding van de nieuwe godsdienstige denkbeelden Karel v grote zorgen. In 1520 had hij al een edict uitgevaardigd om de boeken van Luther te vernietigen. Ook werd er in die tijd een begin gemaakt met de vervolging van de ketters. Vooral de doodstraf voor de ketters stuitte zowel bij katholieken als hervormingsgezinden op grote bezwaren. Alleen een kleine groep militante katholieken kon zich in deze politiek vinden. Met de komst van de wederdopers in de jaren dertig en veertig van de 16e eeuw kreeg de reformatie een ander karakter, veel grimmiger en fanatieker. Dit hing misschien samen met het feit dat de wederdopers hun aanhang in een ander segment van de samenleving vonden. De vroege reformatie had een veel milder en intellectueler karakter. De werken van Luther en Erasmus werden gelezen door geleerden, geestelijken, boekdrukkers en internationaal georiënteerde kooplieden. De wederdopers kwamen daarentegen veeleer uit de lagere middenklasse van de bevolking: ambachtslieden, kleermakers en dergelijke. In 1533 kwam Jan Beukelsz uit Leiden in Enkhuizen propaganda maken voor 'Munsters’s nieuw Jerusalem'. In tegenstelling tot Waterland waar veel wederdopers woonden, kreeg deze beweging in Enkhuizen weinig aanhangers. Een kleine kern van wederdopers heeft evenwel in Enkhuizen stand kunnen houden en toen in mei 1572 ook deze groepering uit de schuilhoeken kwam, vond zij de gereformeerde gemeente lijnrecht tegenover zich. De wederdopers waren echter een nog kleinere minderheid dan de gereformeerden en zij hebben dan ook in de jaren na de omwenteling het overwicht van de gereformeerden moeten aanvaarden. De derde hervormingsgolf - het calvinisme - bereikte Holland in de zomer van 1566. De eerste wegbereiders van de nieuwe heilsleer in West-Friesland waren katholieke geestelijken. Een belangrijk hervormer met grote invloed was de uit Alkmaar afkomstige Cooltuyn. Fruin kende een grote betekenis toe aan Cornelis Cooltuyn en omschreef hem als volgt: 'Hij was de eigenlijke vader van het protestantisme dat in juli van 1566 in Holland, en bepaaldelijk te Amsterdam en in het Noorderkwartier, te voorschijn trad'. Cornelis Cooltuyn had zijn bekendheid niet alleen te danken aan zijn reformatorische preken maar ook aan een voor velen inspirerend werd: Het Evangelie der Armen. Inquisitie De Inquisitie en met name de hoofd inquisiteur Ruard Tapper - Enkhuizer van geboorte - heeft verhinderd dat Cooltuyn zijn werk ongestoord kon voortzetten; hij was namelijk in 1558 genoodzaakt naar Emden te vluchten.
1
Enkhuizen - omstreeks 1572 Katholieke geschiedschrijvers zoals Nuyens en Rijkenberg hebben in latere tijden bijzonder ongunstig over Cooltuyn geschreven, zonder evenwel daarvoor voldoende argumenten aan te voeren. De remonstrant Gerard Brandt gaf ons in zijn Enkhuizer stadskroniek wel een genuanceerd beeld van het leven en werk van Cooltuyn, hij kende daarin een grote betekenis toe aan de bemoeienissen van Cooltuyn met de predikantenopleiding te Emden. In de geest van Cooltuyn heeft in Enkhuizen ook Andries Dirsz van Castricom gewerkt. In 1561 kreeg hij een aanstelling als pastoor van de St. Pancras-kerk. Dit ambt heeft hij echter niet lang uitgeoefend omdat hij werd verdacht van ketterse sympathieën. Na een kortstondige gevangenschap te Hoorn, waaruit hij door burgers van Enkhuizen werd bevrijd, vluchtte hij eerst naar Friesland en later naar Duitsland. Ondertussen had het verzet in het zuiden scherpe vormen aangenomen. In de volkrijke Vlaamse steden waren de tegenstellingen, die niet alleen een religieuze maar ook een sociale achtergrond hadden, schier onoverbrugbaar geworden. Overal begonnen zich ontevreden te roeren die zich vooral tegen de kettervervolgingen en de katholieke kerk keerden. Achter die sociale onrust ging geen eenduidige organisatie schuil. Gematigde katholieken hadden net zo goed een afkeer van de vervolging en de doodstraf voor de ketters. De sociale onvrede verergerde toen door een oorlogsblokkade van de Sont en een misoogst in 1565-1566 een graantekort ontstond. Dit voedseltekort heeft in het voorjaar van 1566 een acute crisissfeer teweeggebracht en de spanning die daar het gevolg van was ontlaadde zich tenslotte in augustus 1566 toen gewapende benden de kloosters en kerken openbraken. Beeldenstorm De beeldenstorm overrompelde eerst het Vlaamse land en verplaatste zich vervolgens naar het noorden: op 23 augustus teisterden de beeldenbrekers Amsterdam en op 2 september viel Alkmaar aan hen ten prooi. In West- Friesland stokte de beeldenstorm bij het gehucht Hem; Hoorn en Enkhuizen bleven van de beeldenstormerij gevrijwaard. Margaretha van Parma, beducht voor de gewelddadigheden van de volksmassa, toonde eind augustus de bereidheid naar de adviezen van de hervormingsgezinde hoge adel te luisteren. Zij versoepelde de plakkaten en stond onder bepaalde voorwaarden de calvinistische prediking toe. De hagepreken, die reeds aan het begin van de zomer overal in de Nederlanden waren te beluisteren, werden nu in het openbaar voortgezet. Op Jacobusdag (25 juli) 1566 kwam Pieter Cornelis van Alkmaar als eerste protestant in Enkhuizen preken. Vanaf die tijd hielden de predikanten regelmatig bijeenkomsten op korte afstand van Enkhuizen in de polder of in een van de zoutketen die op de zeedijk ten zuiden van de stadsmuur stonden. Verscheidene ballingen keerden uit Oost-Friesland terug om de calvinistische gemeente te versterken. De katholieken en de gereformeerden konden op dat moment vreedzaam naast elkaar leven. In 1566 maakten de godsdienstige gemeenten zelfs afspraken over de verdeling van de kerkgebouwen: de katholieken zouden de Gomarus (Wester)-kerk behouden en de calvinisten de Zuider (Pancras)kerk krijgen. Die verdeling is echter nooit geëffectueerd. De moderatie van de plakkaten die de landvoogdes in de zomer van 1566 had toegestaan werd nog geen jaar later weer ingetrokken. Het ontluiken van de vrijheid, het verdwijnen van de Inquisitie, de openlijke protestantse prediking, al die kortstondige verworvenheden werden bij de komst van Alva weer ingetoomd. Vluchtelingen voor de inquisitie Spoedig gingen de inquisiteurs weer aan het werk en zij zaaiden met hun vervolgingen haat en tweedracht in het land. Velen, geschrokken van het harde optreden van Alva, vetrokken in het voetspoor van Prins Willem naar het buitenland. Ook in Enkhuizen werd het schrikbewind van Alva gevreesd. Volgens Gerard Brandt vluchtten er in 1567 ongeveer 350 mensen de stad uit naar Emden. Het aantal politieke ballingen was tamelijk omvangrijk: ongeveer 4 à 5 % van de totale bevolking. Deze burgers verlieten de stad niet alleen omdat de calvinistische prediking nu onmogelijk was geworden maar ook vanwege een eventuele vervolging door de Raad van Beroerten.
2
Enkhuizen - omstreeks 1572 In 1568 heeft de inquisitie inderdaad een aantal Enkhuizers veroordeeld tot verbanning en verbeurdverklaring van goederen. Hoeveel Enkhuizers er door de Raad van Beroerten zijn berecht is niet precies bekend. Ook de schepenrechtbank van Enkhuizen heeft in die periode van repressie ketters en prinsgezinden vervolgd. Het is echter opvallend dat deze rechtbank heel gematigd is opgetreden; een groot aantal van ketterij verdachte personen werd wegens gebrek aan bewijs of een te hoge leeftijd vrijgesproken. De veroordeelde ketters werden licht gestraft en van verbeurdverklaring was geen sprake. Ondanks de vervolgingen en veroordelingen kunnen we niet spreken van een echte zuivering in WestFriesland gedurende de jaren 1567-1572. De protestanten bleven ook na 1567 heimelijk samenkomen en de magistraat bleef voor zover mogelijk gematigd optreden. De meeste Enkhuizers moesten immers niets hebben van de vervolgingen en terechtstellingen. De politieke koers in de stad werd nog steeds bepaald door een middengroep, die verdraagzaamheid en tolerantie nastreefde. Veel katholieken in Holland waren nog steeds trouw aan hun 'humanistisch, evangelisch-gekleurde katholicisme'; en de meeste protestanten zagen meer heil in het vreedzaam naast elkaar bestaan van de twee kerken. Alleen de fundamentalisten, aan beide zijden, probeerden de zaak op de spits te drijven. Door het overwicht van de middengroep hadden de militante katholieken en de harde kern van de clavinisten nog weinig invloed op de gang van zaken. Brandt en Nuyen zijn eensgezind in hun oordeel dat niet alleen in Enkhuizen maar in geheel West-Friesland, de overheden tijdens de troebelen 'omtrent het stuk der Religie de sachtste kant sochten te houden'. Alva en de Raad van Beroerten waren er na 1567 inderdaad in geslaagd het verzet in de Nederlanden te breken en de positie van de roomse kerk te herstellen. Door het harde optreden was evenwel het grootste deel van de bevolking van hen vervreemd. Ook in het buitenland verbleven honderden politieke vluchtelingen die geenszins van plan waren zich bij deze situatie neer te leggen. Willem van Oranje Te midden van die ballingen verhief Willem van Oranje zich weldra door kwaliteiten en middelen tot de leider van de verzetsbeweging; van hem zou dan ook het initiatief tot de bevrijding van de Nederlanden uitgaan. In 1568 ging Oranje openlijk tot gewapende acties over. Oranje en zijn adviseurs beraamden dat jaar drie veldtochten tegen het leger van Alva. Het eerste leger dat ons land binnenviel leed een gevoelige nederlaag bij Daelhem. Ook de invasie onder leiding van Willem van Oranje in het zuidoosten van het land kon niets bewerkstelligen. Hij trok met zijn strijdmacht wel de Maas over maar uiteindelijk moest de Prins wegens geldgebrek het leger ontbinden. Alleen de inval van Lodewijk van Nassau in het noorden heeft succes gehad. Op 23 mei 1568 behaalden zijn vendels de overwinning bij Heiligerlee, maar desondanks kon Lodewijk zijn positie niet consolideren: een maand na de nederlaag bij Jemgum waren alle steunpunten verloren. Toch is de inval van Lodewijk van grote betekenis geweest omdat de militaire actie van 1568 in het noorden het optreden van de watergeuzen tot gevolg heeft gehad. Lodewijk van Nassau, die in feite de oprichter van de geuzenvloot is geweest, had in 1568 een klein scheepseskader uitgerust om de invasie op zee te begeleiden. De vloot had toen nog geen aanvallende taak maar diende uitsluitend voor het transport van troepen en wapens. Er is wel gesuggereerd dat de militaire operatie van mei 1568 een onderdeel was van een 'desseign sur Inchuse'. Het zou de bedoeling zijn geweest om de legermacht met de geuzenvloot van Friesland naar Holland over te zetten en daar een aanval op Enkhuizen te ondernemen. De bronnen waarop deze veronderstelling steunt geven niet de zekerheid dat Oranje en Lodewijk toen al een verovering van Enkhuizen overwogen maar sluiten het ook niet uit. Het jaar 1568 heeft evenwel niets opgeleverd; na de teleurstellende nederlagen staakte Willem van Oranje alle krijgshandelingen en keerde in december naar Duitsland terug. Watergeuzen De watergeuzen begonnen zich na 1568 steeds meer toe te leggen op de kaapvaart. De faam van deze ongeregelde desperado's verspreidde zich snel over het land en van alle kanten kwamen zeelieden en schippers met hun schuiten de geuzenvloot versterken. 3
Enkhuizen - omstreeks 1572 De watergeuzen groeiden aldus in een korte tijd uit tot een machtsfactor van belang. Oranje kreeg daarmee onbedoeld een wapen in handen dat uit zijn naam de zaak van het verzet behartigde maar in wezen oncontroleerbaar was. De vrijbuiters zwierven op de Noordzee, op de Waddenzee en nu en dan zelfs op de Zuiderzee. Brandschattend en plunderend maakten de watergeuzen - 'schuymsel van boeven ende rabauwen' - de zeeën onveilig en menigmaal richtten zij met hun strooptochten grote schade aan. Willem van Oranje heeft nooit geloofd dat de watergeuzen een belangrijke rol zouden kunnen spelen bij de bevrijding van de Nederlanden. Voor hem was de geuzenvloot zowel een negatief als een positief wapen: aan de ene kant berokkenden de geuzen de Spaanse vloot schade en blokkeerden zij het Nederlandse handelsverkeer; aan de andere kant brachten de geuzen Oranje vaak in moeilijkheden omdat ook de schepen met neutrale vlag niet werden ontzien. Oranje en Lodewijk van Nassau hebben in 1570 geprobeerd de piratenvloot te organiseren en met de landlegers te integreren. In augsutus kreeg De Lumbres de aanstelling tot admiraal van de geuzenvloot en alle schippers ontvingen van Oranje nieuwe commissie-brieven. Deze reorganisatie van de geuzenvloot in 1570 hield verband met het tweede grote invasie-plan van Oranje dat aan het eind van dat jaar had moeten worden uitgevoerd. De bezetting van Enkhuizen was een van de belangrijkste doelstellingen van dit plan, en bij dat onderdeel had Oranje de geuzen een gewichtige taak toebedeeld. Tijdens de herfst van 1570 werden de laatste voorbereidingen tot verovering van Enkhuizen getroffen. En terwijl de geuzen in Oost-Friesland de vloot gevechtsklaar maakten, bezette Lancelot van Brederode in de tussentijd het eiland Texel dat moest dienen als de 'springplank voor de aanval op Enkhuizen'. Toch is er ook van deze voornemens niets terecht gekomen. Hiervoor zijn wel een aantal oorzaken te noemen: ten eerste, heeft de Allerheiligenvloed van 1 november 1570 de plannen gedwarsboomd, niet dat de invasie hierdoor onmogelijk werd maar de expeditie moest wel worden uitgesteld. Nuyens veronderstelde dat deze stormvloed de belangrijkste oorzaak voor de mislukking was, hij verwoordde zijn mening aldus: 'De Oceaan, als vergramd over de gruwelen welke hij had zien plegen, trad uit zijne oevers en verplette in zijne gramschap schuldigen en onschuldigen', en verijdelde zo de overval op Enkhuizen. Ten tweede, ondervond de geuzenvloot vanaf half november grote tegenwerking van Graaf Edzard van Oost-Friesland, die bij verdere hulpverlening aan Oranje de repercussies van AIva begon te vrezen. Hij gelastte begin december het vertrek van de geuzenvloot. De schepen vertrokken in aller ijl op 6 december Van de kust van Oost-Friesland en zeilden, onvoldoende bevoorraad, naar Texel. En tenslotte het derde en misschien wel meest zwaarwegende punt: 'het irreeële Deventer-project', zoals De Mey het noemt. Oranje had namelijk om onduidelijke redenen eerst Deventer willen innemen en daarna pas ten strijde willen trekken tegen Enkhuizen en andere steden in de monden van Maas en Schelde. Het was bekend dat in Deventer vier vendels Spaanse soldaten lagen maar pas op het laatste moment werd dat als een bezwaar beschouwd. Nog voor het jaar om was kreeg Prins Willem het bericht dat de aanval op Deventer niet door kon gaan en hij besloot terstond het gehele invasieplan van 1570 op te geven. De meidagen van 1572 In de loop der tijden is er al veel geschreven over de opstand van 1572 in Enkhuizen. Bijna alle belangrijke geschiedschrijvers van de 16e en 17e eeuw - Bor, Van Meteren, Hooft en Brandt - hebben ruime aandacht geschonken aan die voor de stad Enkhuizen zo gewichtige episode. Daarnaast kwam er elk herdenkingsjaar - 1672, 1772, 1872 en 1972 - een stroom van publicaties los, waaronder niet alleen gelegenheidsgedichten en organistisch getinte politieke geschriften maar ook serieuze historische artikelen. Wanneer men deze literatuur doorneemt dan blijkt dat bijna alle auteurs zich baseerden op en informatie ontleenden aan het werk van Pieter Bol'. Ook voor ons is het werk van Bor nog steeds onmisbaar; het uitvoerige verslag dat hij in de Oorsprongk, begin ende vervolgh der Nederlantscher oorlogen, beroerten ende burgelcke oneenigheden gaf over de gebeurtenissen in mei 1572 vormt nog altijd de basis van onze kennis over de revolutie-dagen in Enkhuizen.
4
Enkhuizen - omstreeks 1572 De moeilijkheden in Enkhuizen onstonden eind april 1572 toen stadhouder Bossu plannen beraamde om Den Briel en Vlissingen op de geuzen te heroveren. Hiertoe liet hij admiraal Boshuizen schepen uitrusten te Amsterdam, Hoorn en Enkhuizen. Een scheepskapitein van deze vloot veroorzaakte in de stad enige opschudding toen hij weigerde te betalen voor geleverde scheepskost. Bij de woordenwisseling die hierop volgde riep hij uit: 'het sijn al Geusen en de Schelmen die hier inde stadt zijn' en hij gaf de Enkhuizer burgerij te verstaan dat zij hetzelfde lot als die van Rotterdam zou ondergaan. De herinnering aan de negende april toen Bossu en Spaanse soldaten tientallen Rotterdammers ombrachten, viel bij de Enkhuizer burgerij niet in goede aarde. De verontrusting werd groter toen op 1 mei een vendel soldaten onder hopman Quickel voor de poorten van Enkhuizen verscheen. Quickel en zijn manschappen waren van plan om aan boord te gaan van de oorlogsschepen die in de haven lagen, maar de burgerij weigerde de soldaten in de stad toe te laten. Op 2 mei arriveerde admiraal Boshuizen in de stad en hij probeerde met onderhandelingen het regiment van Quickel alsnog binnen de muren te krijgen. Deze poging mislukte omdat de schutterij niet bereid bleek Boshuizen en het stadsbestuur te steunen. Ondertussen had Quickel op een slinkse wijze soldaten en wapens binnen de stadsmuren gebracht die hij voor een herberg liet verzamelen, en - we laten Pieter Bor' nu aan het woord - "t welck de Borghers bysonder de Schippers hoorende zijn voor des Hopmans logement gecomen, ende hebben den voorgeschreven Hopman Quickel met alle sijne knechten door veel stooten ende slaen uyter Stadt ghedreven'. Door dit succes aangemoedigd, namen de oproerkraaiers terstond admiraal Boshuizen gevangen en sloten hem op in het stadhuis. Op diezelfde dag - 2 mei - viel de burgers nog een rijke buit in handen: het veerschip van Amsterdam geladen met '55 tonne bussecruyts ende veel hondert Roers' bestemd voor het vlooteskader van Bossu, voer de haven van Enkhuizen in werd door de rebellen in beslag genomen. Het stadsbestuur was door de subversieve acties van de opstandelingen in het nauw gedreven en niet meer in staat zonder hulp van buiten de orde te herstellen. In de daaropvolgende dagen van betrekkelijke stilte probeerden de opstandelingen zich te organiseren en te versterken. Zij riepen de ballingen in Oost- Friesland op zo snel mogelijk naar Enkhuizen te komen met het gevolg dat in de tweede week van mei veel vluchtelingen terugkeerden, onder wie ook Pieter Luytges Buyskes die op 20 april op de Dillenburg een commissiebrief van Oranje had gekregen om de stad namens hem in bezit te nemen. Rond de 11e of 12e mei probeerde Bossu vanuit Amsterdam de rebellie in Enkhuizen te onderdrukken en admiraal Boshuizen te bevrijden. Hij stuurde Paulus van Loo - drost van Muiden - met een karveel soldaten naar de stad alwaar zijn komst niet onopgemerkt bleef. Op het moment dat de drost met de soldaten aan land wilden gaan vonden zij op de dijk ten zuiden van de stad een grote menigte burgers tegenover zich. Paulus van Loo, blijkbaar verrast door deze overmacht - de burgerij had ter intimidatie een stukgeschut meegenomen - verkoos de aftocht te blazen. Zodra men de uitslag van deze confrontatie in de stad bekend maakte besloten de burgemeesters onder druk der omstandigheden met de verzetsgroepering te gaan onderhandelen. Het accoord dat hieruit voortkwam verzwakte de positie van het stadsbestuur aanzienlijk en hield een feitelijke erkenning in van de machtspositie van de opstandelingen in de stad. De belangrijkste elementen van het accoord waren: - een gezamenlijk toezicht op de wacht - geen soldaten van beide partijen in de stad toe te laten - een vrije aftocht voor alle burgers gedurende drie dagen - alle oorlogschepen en wapens van Bossu blijven in de stad Het accoord heeft gewerkt tot het moment dat het gerucht in de stad rondging dat vele rijke kooplieden de stad verlieten en grote hoeveelheden graan meenamen. Door dit bericht kregen de opstandelingen opnieuw een impuls om driester te gaan optreden; Bor schreef: 'Soo zijn ze ghelijckelijck met eenen ghedruysch naer het Stedehuys toe ghecomen'.
5
Enkhuizen - omstreeks 1572 De rebellen sleurden daar de oude Boshuizen en een van de burgemeesters het stadhuis uit en sloten hen op in de Ketenpoort. Een paar dagen later slaagden regeringsgezinde burgers erin de admiraal uit zijn gevangenis te bevrijden en hij vluchtte vervolgens naar Amsterdam. De 15e mei ontstond er tweespalt binnen de oppositie. De aanleiding hiertoe was een verschil van mening over het eventueel laten vertrekken van de oorlogschepen van Bossu. Uiteindelijk kreeg de gematigde factie de overhand: de burgerij stemde er in toe de vloot ongehinderd naar Amsterdam te laten vertrekken. De aftocht van de schepen gaf echter aanleiding tot het volgende incident: tijdens het uitzeilen liep een van de schepen vast op een van de vele ondiepten van het Enkhuizerzand in de Zuiderzee. De watergeuzen die op de Waddenzee verbleven werden hiervan op de hoogte gebracht en snel kwamen zij naar het vastgelopen schip en staken het in brand. Het stadsbestuur beducht voor Alva's toorn wilde een schip ter vervanging beschikbaar stellen, maar de oproerlingen dachten daar anders over. Toen de burgemeesters toch probeerden een schip uit de haven te laten vertrekken blokkeerden de rebellen de havenuitgang en lieten de valbrug neer precies tussen de fokkemast en de grote mast, waardoor het schip klem raakte. De volgende dag - 16 mei - namen de tegenstellingen tussen het stadsbestuur en de opstandelingen verder toe. De burgemeesters namen buiten de schutterij om een vendel soldaten in dienst en ondernamen met dit legertje een tevergeefse poging het schip alsnog los te krijgen, hetgeen de gealarmeerde opstandelingen maar net konden voorkomen. Wederom had de oppositie een overwinning behaald. Het verzet werd niet alleen door dit succes aangemoedigd maar ook door een brief van Oranje aan de burgerij die op 16 mei in Enkhuizen aankwam. Oranje had deze brief de 5e mei op de Dillenburg geschreven en hij zegde daarin alle hulp en steun toe aan de opstandelingen. Nadat dit schrijven onder ogen van de burgemeesters was gekomen ontboden zij de schutters met geweren voor het stadhuis, daar kregen de schutters te horen: 'ghij sult ons dese Geusen, dese Schelmen, ende dese Rebellen helpen do ot smijten, waer uyt soo groote commotie onder de Schutters gekomen is datse meest nae huys liepen', alleen een aantal 'Heel Spaensch-ghesinde Catholyke' schutters bleef achter. Het stadsbestuur zond daarop een aantal afgevaardigden naar Amsterdam, waar Bossu verbleef, met het verzoek het gezag in de stad te herstellen. De rebellen wachtten het antwoord van Bossu niet af en begonnen de stadsmuren te versterken. In de ochtend van de 21e mei waren de bedoelingen van Bossu en het stadsbestuur voor alle burgers duidelijk: gewapenderhand zou het koninklijke gezag in Enkhuizen worden hersteld en alle opstandelingen zouden zware straffen krijgen. Toen de aanvoerders van de verzetsbeweging dit vernamen zegden zij meteen het accoord met de burgemeesters op en troffen de voorbereidingen tot de laatste en beslis¬sende slag. Men besloot dat eerst ieder 'wat soude gaen eten, want het was elf uyren, ende dan met een moedich herte ghelijcker hant de saecke aanvanghen ende uytvoeren'. Daarna is de stadstrommelslager langs de straten gegaan en heeft uit naam van de Koning van Spanje en van de Prins van Oranje het volk opgeroepen zich gewapend naar de verzamelpunten te begeven. De opstandelingen kwamen op drie punten in de stad bijeen: bij de blauwe poort, op het Noorderspui en op het Zuiderspui. Na eerst de Zuider- of Engelse toren te hebben ingenomen gingen de rebellen op weg naar het stadhuis. De achtergebleven schutters gaven zich snel over en de rebellen namen het stadhuis in bezit. De burgemeesters werden gevangen genomen en vast gezet op de Ketenpoort. Piet er Luytges Buyskes nam namens Oranje het bestuur in handen; en het 'vaendel en teken van den Prince van Orangien werd op de muure van der Stad uitgestoken'. De Opstand had gezegevierd en 'in alle beroerten, veranderinghe ofte tsamen¬loopen van den volcke, en isser noyt eenich bloedt ghestort, noch rooverije ghebeurt, 't welck te prijzen ende te verwonderen was'. Willem van Oranje en de Opstand van Enkhuizen Voordat Enkhuizen in mei 1572 de zijde van Oranje koos waren de watergeuzen al een aantal keren van plan geweest de stad te veroveren. De voorgenomen invasies van 1568, 1570 en 1571 liepen zoals
6
Enkhuizen - omstreeks 1572 bekend op niets uit. Het is niet altijd even duidelijk wat de oorzaken van deze mislukkingen zijn geweest. Wellicht moeten we ze zoeken in de strategie van Willem van Oranje en Lodewijk van Nassau of in het eigengereide optreden van de watergeuzen. Overigens heeft Oranje nooit grote verwachtingen gekoesterd ten aanzien van de watergeuzen; dat deze zeeschuimers ooit nog een rol zouden spelen bij de bevrijding van de Nederlanden hield hij waarschijnlijk voor onmogelijk. Desondanks kregen de watergeuzen bij alle invasie-pogingen een taak toegewezen, die luidde meestal: verover Den Briel of een van de Zuiderzeesteden. Oranje onderhield communicatie met de geuzen via agenten zoals Johan Basius en Van Wesenbeke. De briefwisseling tussen Oranje en Van Wesenbeke gepubliceerd door Van Someren geeft een goed beeld van deze contacten en van de voorbereidingen die in Duitsland werden getroffen ter verovering van de Nederlanden. Het is opmerkelijk dat bij alle invasie-plannen een grote betekenis werd gehecht aan de inname van een van de grotere havensteden. Op veel plaatsen treffen we in deze briefwisseling Enkhuizen, vaak onder de schuilnaam Triton, aan als doelwit van actie. De agenten die namens Oranje de invasie met de geuzen voorbereidden werkten voornamelijk in OostFriesland te midden van de honderden ballingen. In maart 1568 had Basius al brieven van Oranje gekregen om, zodra de bezetting van Enkhuizen een feit zou zijn, met een aantal vooraanstaande ballingen scheep te gaan en het burgerlijke bestuur in de stad op zich te nemen. Ook in 1570 had Oranje dergelijke commissie¬brieven aan Basius en Van Wesenbeke uitgereikt. Dat Oranje vanaf 1568 voorbereidingen heeft getroffen tot een bezetting van Enkhuizen wordt nergens betwist; over het doel dat Oranje daarmee voor ogen had kan verschil van mening bestaan. De veronderstelling dat een aanval op Enkhuizen alleen gezien moet worden als een afleidingsmanoeuvre voor de inval in het zuiden is niet geheel verwerpelijk. Voor Oranje stond immers de strijd in het zuiden centraal; daar lag het centrum van de macht en Alva had daar dan ook zijn legerbenden geconcentreerd. Toch is het aannemelijk dat Oranje ook aan een blijvende bezetting van Enkhuizen positieve waarde toekende. Oranje wist wat de grote betekenis was van La Rochelle voor de Hugenoten; een vaste militaire basis van waaruit de strijd gevoerd kon worden had ook voor het Nederlandse verzet vele voordelen. Veel auteurs hebben over Enkhuizen geschreven in de trant van 'het nieuwe La Ro¬chelle'. Het is niet ondenkbaar dat ook Oranje ideeën in die richting koesterde, al was het uitsluitend om die wilde watergeuzen een thuishaven te bezorgen. De zeepiraten waren voor Oranje een controleerbare macht geworden, keer op keer namen zij ondanks het nadrukkelijke verbod neutrale schepen. De kaapvaart verstoorde maar al te vaak de relatie tussen Oranje en de neutrale staten. Conflicten over de watergeuzen ontstonden tegen het einde van 1570 met de Oostfriese graaf, in 1571 met de stad Hamburg en in het voorjaar van 1572 met de Engelse koningin. In dat licht moet ook het - enigszins wanhopige - gezantschap van Oranje naar Denemarken en Zweden worden gezien. De missie onder leiding van Sonoy moest de Skandinavische koningshuizen om een vrijhaven voor de watergeuzen verzoeken. In Denemarken werd het gezantschap niet eens ontvangen en in Zweden kreeg men nul op het rekest. Uit dit diplomatieke offensief en uit de invasieplannen van 1568, 1570 en 1571 krijgt men de indruk dat Oranje daadwerkelijk heeft gezocht naar een betrouwbare en veilige haven voor de geuzen, niet alleen om de kaapvaart te beteugelen maar ook om van de ongeordende vrijbuitersbende een reguliere oorlogsvloot te maken. Voor het jaar 1572 stond een grootscheepse invasie op het programma: in de zomer zou in de Nederlanden een drie- of vierfrontenstrijd losbarsten. Lodewijk zou vanuit het zuiden en Oranje vanuit het oosten binnenvallen, de watergeuzen moesten een of meer Hollandse steden veroveren. Zowel Van Meteren als Bor meende dat de watergeuzen in de zomer van 1572 een aanslag op Enkhuizen van zins waren. Uit de studie van De Mey blijkt dat Lodewijk van Nassau het aan de geuzen zelf overliet welke van de twee steden - Den Briel of Enkhuizen - men in zou nemen. Op 1 april viel dan Den Briel, veel te vroeg en tot groot ongenoegen van Oranje en Lodewijk. Zij vreesden terecht dat het verrassingseffect van een gelijktijdige inval op verschillende plaatsen in de Nederlanden hierdoor verloren ging. Desondanks ondervond de voorbereiding tot het zomeroffensief geer vertraging. De gelijktijdige verovering van Enkhuizen en Bergen in Henegouwen is na 1 april niet uit het plan geschrapt; Oranje 7
Enkhuizen - omstreeks 1572 ondertekende op 20 april commissie-brieven voor Buiskes en Sonoy: Buiskes kreeg een aanstelling voor het bestuur van Enkhuizen en Sonoy ontving een uitvoerige instructie in verband met zijn gouverneurschap van West- Friesland. Diederik Sonoy voerde het bevel over een vlooteskader dat tot taak had het Noorderkwartier te veroveren. Een aantal schepen van deze vloot zwierf begin mei 1572 rond op de Waddenzee. Wij zijn op de hoogte van hun aanwezigheid omdat de watergeuzen de 15e mei een oorlogschip van Boshuizen op de rede van Enkhuizen in brand staken en vervolgens omdat de 22e mei, de dag na de machtsovername, graanschepen van de geuzen in de stad arriveerden. Sonoy werd in die tussentijd goed op de hoogte gehouden van de gebeurtenissen in Enkhuizen. Spoedig nadat het verzet de macht in handen had gekregen haastte hij zich naar Enkhuizen, waar hij de 2e juli reeds aankwam, en diezelfde dag nog nam hij namens Oranje het gezag over West- Friesland in handen. Behalve de watergeuzen waren er in en rond de stad ook agenten van Oranje bij het verzet betrokken. Volgens Bor vertrok op 11 mei een grote groep ballingen uit Emden, waarbij zich een aantal handlangers van Oranje voegde, zoals Pieter Buiskes en Hans Colterman. Deze groep, die in de tweede week van mei in Enkhuizen arriveerde, heeft het verzet verder aangewakkerd en leiding gegeven aan de bevrijdingsbeweging. Buiskes en Colterman hoorden volgens Van Meteren en Bor thuis in de rij der voormannen van de revolutie. Buiskes kan stellig worden beschouwd als de leider van de omwentelingspartij in Enkhuizen, niet alleen omdat hij hiertoe door Oranje was geauthoriseerd maar ook omdat hij in de begintijd het verzet financierde. Colterman ontpopte zich vooral als raadgever en propagandist van de beweging. Hij schreef vele politieke pamfletten en 'dese Billetten werden in de nacht aen alle plaetsen ghepleckt'. Ook in de vroege morgen van de beslissende 21e mei werden overal pamfletten van Colterman opgeplakt en verspreid. Deze propaganda heeft zijn uitwerking niet gemist. Enkhuizen is dus als eerste stad in Holland naar de Prins overgegaan, zonder door de watergeuzen van buiten met militair geweld te zijn veroverd. Het is evenwel duidelijk dat de oppositie in de stad zowel financieel als met dadenkracht door agenten van Oranje daadwerkelijk is geholpen. Oorzaken en achtergronden. In de voorgaande hoofdstukken is de economische ontwikkeling van de stad in de 16e eeuw al aan de orde geweest. Vanaf het einde van de 15e eeuw nam de Sontvaart voortdurend in betekenis toe, en de haringvisserij op de Noordzee kwam rond 1530-1540 van de grond. Enkhuizen maakte zowel economisch als demografisch een krachtige expansie door. De economische groei in de 16e eeuw kwam evenwel niet lineair tot stand. Van der Wee heeft aangetoond dat deze groei zich in een golfbeweging heeft voltrokken. Expansiefasen kunnen worden waargenomen in de tijdvakken 1495-1525 en 1545-1565; neergaande fasen in de tussenliggende periode en na 1565. De Opstand vond dus plaats in een neergaande fase van het lange-termijn groeiproces. Een vertraging van de economische groei heeft uiteraard gevolgen voor de bevolking. Het verwachtingspatroon ten aanzien van besteedbaar inkomen en investeringen werden niet langer gerealiseerd. Aan de jaarlijkse stijging van het besteedbaar inkomen kwam een einde, en wellicht deed zich zelfs een daling voor. Het rendement op investeringen kwam, na een jarenlange toename, nu onder druk te staan. Van der Wee heeft er op gewezen dat de neergaande conjunctuurfase werd versterkt door de aard van de investeringen omstreeks het midden van de 16e eeuw. In Antwerpen, bijvoorbeeld, is in die periode veel geld gestoken in stadsuitbreiding, woningen en de infrastructuur. Dergelijke investeringen hebben een veel kleiner effect op de economie dan investeringen in produktiemiddelen zoals schepen, omdat daarmee blijvend werkgelegenheid en handel wordt gegenereerd. In Enkhuizen kunnen we dit verschijnsel ook waarnemen. Omstreeks het midden van de 16e eeuw werd, zoals we hebben gezien in hoofdstuk I, de stad aanzienlijk vergroot en het aantal huizen enorm uitgebreid. Door deze investeringen werd de economie tijdelijk fors gestimuleerd, maar na voltooiing van die projecten stortte de bouwsector zo goed als volledig in. Dit was misschien wel de belangrijkste oorzaak voor de recessie, die gepaard ging met dalende economische bedrijvigheid en toenemende werkloosheid.
8
Enkhuizen - omstreeks 1572 De gehele situatie verergerde toen in 1567 Alva met zijn Spaanse troepen naar de Nederlanden kwam. Alva dacht het koninklijke gezag te herstellen door hard en streng op te treden. Zijn politiek kende drie hoofdpunten: 1. vervolging van de ketters en rebellen; 2. invoering van een nieuwe belastingstelsel; 3. het breken van de macht van de Staten. De negatieve gevolgen voor de economie van zijn politiek waren om een aantal redenen groot. Door het opnieuw instellen van de kettervervolgingen waren veel mensen genoodzaakt het land te verlaten. Volgens de opgave van Brandt verlieten 350 mensen Enkhuizen in het jaar 1567. Het is zeker niet uitgesloten dat er ook kooplieden en reders de stad verlieten. De economische betekenis hier van moet niet worden onderschat. De vraag naar produkten en de handel in het algemeen hebben hiervan te lijden gehad, waardoor de welvaart en de werkgelegenheid afnam. Bovendien werd de zeevaart na 1568 ernstig tegengewerkt door de watergeuzen. Enerzijds ondervond de handel en scheepvaart nadeel door de preventieve maatregelen die Alva tegen de zeeroverij voorschreef: het varen in admiraalschap, een verplichte, door de overheid vastgestelde, bewapening en een tijdelijk verbod op de zeeassurantie. Anderzijds ondervond de scheepvaart belemmeringen door de berovingen van de watergeuzen. Daarnaast lag het scheepvaartverkeer op de Oostzee een aantal jaren stil ten gevolge van oorlogsomstandigheden. Door de blokkade van de Sont ontstonden er menigmaal graantekorten waardoor de voedselprijzen in de Nederlanden stegen. De westvaart - de scheepvaart op Frankrijk, Spanje en Portugal - ondervond zo mogelijk nog meer stremmingen dan de Sontvaart. In het Kanaal werden de handelsschepen niet alleen bedreigd door de watergeuzen maar ook door Franse en Engelse kapers. Het Hollandse handelsverkeer was dus in het tijdvak 1568-1573 voor een groot gedeelte gestremd. De mogelijkheid bestaat dat Nederlandse rederijen hun schepen onder vreemde vlag lieten varen; veel kooplieden waren immers naar Oost- Friesland uitgeweken. Overigens, ook de schepen met Oostfriese zeebrieven waren niet geheel gevrijwaard van de kaapvaart, aangezien de watergeuzen niet al te nauwgezet waren in de keuze van hun prooien. Toch heeft deze sluikhandel wel enige betekenis gehad, vooral in die zin dat werkgelegenheid uit de Nederlanden verdween naar Oost-Friesland. De tweede voor Enkhuizen belangrijke sector, de haringvisserij, heeft zich in deze moeilijke jaren veel beter kunnen handhaven dan de handel en de scheepvaart. De Mey concludeert dat: 'de watergeuzen en andere kapers de visserij wel bemoeilijkten maar zeker niet onmogelijk maakten'. De vrijbuiters hebben de visserij niet geheel verhinderd maar zij hebben nu en dan wel grote schade aan de buizenvloot toegebracht. Op 6 september 1571 namen de watergeuzen voor de kust van Ameland 22 schepen waaronder 20 haringbuizen. De Staten van Holland klaagden dikwijls bij Alva over de door de zeepiraten aangerichte schade aan de haringvloot. Als we alle moeilijkheden overzien waarmee de handel, de scheepvaart en de haringvisserij kregen te kampen dan krijgt men de indruk van economische crisisfeer en werkloosheid. Gerard Brandt legde de Enkhuizer rebellen dan ook de woorden in de mond dat ze 'vier of vijf jaeren neeringloos geseten hebben'. De handelsblokkaden en de misoogsten hadden niet alleen nadelige gevolgen voor de burgerij maar ook voor de handel in het algemeen. Het internationale handelsverkeer stagneerde en veel steden begonnen ter voorkoming van voedseltekorten de export van graan te verbieden. Hieruit ontstonden verschillende incidenten tussen Duitse en Nederlandse steden over niet nagekomen graanleveranties. De hachelijke voedselsituatie in de steden bedrukte de bevolking, vooral de minst vermogenden ondervonden hiervan de directe gevolgen. Een schaarste aan graan ging zich in Enkhuizen pas voordoen toen een paar dagen nadat het accoord tussen de oppositie en de burgemeesters was gesloten een aantal rijke kooplieden met grote hoeveelheden graan de stad verliet. Toch kon een hongersnood in de stad worden voorkomen doordat op 22 mei - een dag na de omwenteling twee schepen van de watergeuzen geladen met graan de stad binnen kwamen. De verslechtering van de economie aan de vooravond van de Opstand, veroorzaakt doordat kooplieden en reders de stad verlieten en door de acties van de watergeuzen, was het gevolg van het optreden van Alva. Hij werd dan ook verantwoordelijk gehouden voor de treurige toestand waarin de Nederlandse gewesten zich bevonden. Bovendien joeg hij de bevolking tegen zich in het harnas door zijn nieuwe belastingstelsel. Tegenstellingen over belastingen waren ook al omstreeks het midden van de 16e eeuw aan het daglicht 9
Enkhuizen - omstreeks 1572 getreden. In het hoofdstuk over de haringvisserij zijn reeds de moeilijkheden over het lastgeld tussen Karel v en de visserijsteden ter sprake gekomen. Deze moeilijkheden spitsten zich toe op de vraag of de belasting gedecentraliseerd dan wel gecentraliseerd moest worden geheven. Het nieuwe belastingstelsel van Alva stuitte op dezelfde soort bezwaren. Ook nu weer was de oppositie tegen de nieuwe belasting, met name tegen de tiende penning, groot. Door de sterke oppositie is Alva er nooit in geslaagd deze belasting daadwerkelijk te innen. Desondanks werd het gehele optreden van Alva gezien als een flagrante schending van de privileges van de Staten, maar ook op lokaal niveau van de steden. Men beschouwde, bijvoorbeeld, de instelling van de Raad van Beroerten als een inbreuk op de gewestelijke en lokale privileges op het terrein van de rechtspleging. Niet alleen de doodstraf, die gedurende de gehele 16e eeuw onder zware kritiek had gestaan, maar ook de verbeurdverklaring van alle goederen van de ketters druiste in tegen het rechtsgevoel van de bevolking. Zowel bij protestanten als bij katholieken. De meeste aanhangers van beide geloofsrichtingen behoorden immers tot een naar verdraagzaamheid strevende middengroep. Tolerantie en het vreedzaam naast elkaar bestaan van de verschillende kerken stond bij hen hoog in het vaandel. Het is niet verwonderlijk dat men in deze, op handel en scheepvaart georiënteerde, gewesten zo afkerig was van kettervervolgingen. Handelssteden moesten immers plaatsen zijn waar vreemde kooplieden, ook met andere geloofsovertuigingen, rustig en in veiligheid zaken konden doen. Bovendien hadden de zeelieden uit de Hollandse steden vele contacten in Noord-Duitsland en de Oostzee-regio, waar het protestantisme ver was doorgedrongen. Het is ondenkbaar dat zij in hun eigen stad de vervolging van ketters goedkeurden, die wellicht dezelfde geloofsovertuiging hadden als hun handelspartners in den vreemde. Ook in Enkhuizen heeft de middengroep tot 1572 een grote invloed gehad op de politieke koers; militante katholieken en de harde kern van de calvinisten vormden slechts een minderheid. Ook Pieter Bor onderkende het bestaan van meerdere groepen in de stad; hij schreef dat de oppositie in Enkhuizen werd gevormd door: 'die van de Religie ende dieghene die den Prince toegedaen waren' . Volgens Woltjer nam de politieke betekenis van de middengroep in de periode van 1565 tot omstreeks 1580 af. In Enkhuizen hadden de geuzen na mei 1572 de macht in handen genomen. Toch was hiermee de invloed van de middengroep niet geheel verdwenen. Het feit dat, zoals ook in vele andere steden, de magistraat van Enkhuizen nauwelijks van samenstelling veranderde is daar een teken van. Ophanging Alkmaarse monniken Trouwens de bevolking van de stad toonde zich na de omwenteling niet zo gelukkig met de aanwezigheid van de geuzen. Vooral Sonoy en zijn benden moesten het ontgelden. De bevolking keerde zich met afschuw tegen de ophanging van vijf Alkmaarse monniken in de stad. De meeste mensen bleven zich keren tegen de doodstraf, zowel voor ketters als voor katholieke geestelijken. De omwenteling van mei 1572 kunnen we dan ook geen 'protestantse overwinning' noemen. Het aantal gereformeerden in de stad was voor de Opstand gering, en dat bleef het ook daarna. Het aantal lidmaten nam in eerste instantie slechts in geringe mate toe; pas in het tweede kwart van de 17e eeuw kreeg de stad gaandeweg een overwegend gereformeerd karakter. Mei 1572 had een overwinning voor de tolerantie moeten betekenen, de belemmeringen moeten wegnemen voor een vrije uitoefening van de handel en de zeevaart. In plaats daarvan kwam de macht in handen van een radicale groepering: de geuzen en de harde kern van de calvinisten. Toch kunnen we niet stellen dat het uitsluitend deze groep is geweest die het verdere verloop van de maatschappelijke ontwikkelingen heeft bepaald. Uiteindelijk heeft juist de middengroep het mogelijk gemaakt dat er na enige tijd in de Republiek een gematigd klimaat kon ontstaan. Bron: Boek "Enkhuizen tijdens de Replubliek" R.Th.H. Willemsem Uitgave: 1988 - ISBN: 9065503153
10