KNNV afdeling Nijmegen Gouden regenstraat 5 6573 XN BEEK UBBERGEN
[email protected] www.knnv.nl/nijmegen
De Vilt Een fossiele Maasmeander
Deelnemers [32]: Louis Geraets, Marijke Saedt, Jan Stammen, Toon Verheijen, Pieter de Vlieger, Mevr de Vlieger, M. Assenberg, M Willemse Frank, Macje de Koert, Marie-Louise de Kort, Ria van
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
1
Gaal, Maria van Bracht, Marc Hofs, Nico Vroonhof, Theo van Bracht, Ton Gerrits, Nico Goossens, Ton Bindels, Angeline Aben, Diny jans, Thijs Schipper, Bas Schipper, Jo Jansen, André Geertsen, Anneke Geertsen, Jenny Schoenmaker, H Cloosterman, Gertjan van Mill, John van Hoeckel, Wim van Lanen, Juul de Bont. Foto’s: Jan Stammen. Excursieleider en verslag: Jan Nillesen. Weer: bewolkt, winderig, 14 °C
Het Allerⱷd, de geboorte van de Vilt.
Op onderstaande hoogtekaart is zichtbaar dat de Vilt in een uitgestrekte riviervlakte ligt uit het Saalien. 150.000 jaar geleden bogen de watermassa’s van Rijn en Maas bij Gennep naar het westen en vormden een reusachtig oerstroomdal. Een pradolina. Via het nauw van Calais stroomde de watermassa’s naar de Atlantische oceaan. De sporen zijn in het landschap zichtbaar. Honderden rivierlopen zijn op de hoogtekaart aanwezig. In die periode had de rivier een vlechtend karakter ten gevolge van de Arctische klimaatomstandigheden. De Vilt ziet er echter heel anders uit. Het heeft de duidelijke vorm van een meander en is ontstaan op het einde van het Weichselien 12000 jaar geleden. Het klimaat was gematigd en de rivier de Maas vormde in de oude Maas/Rijn afzetting een dalmeander.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
2
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
3
Op de Moerbaan kijken we uit over de West- en Oostplas.
De circa 12.000 jaar oude Maasarm toonde zich aan ons met open water, rietmoeras, gagelen wilgenstruwelen en broekbos van zwarte els en berken. De Grote Vilt is het resultaat van natte vervening.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
4
Hooiland op veen
Tot circa 188o was er nauwelijks open water. De Grote Vilt bestond toen bijna geheel uit hooiland op veen. In dat jaar begon men met de natte vervening. Het begin van een natte vervening bestaat uit het wegsteken van de graszoden en de bovenlaag. Die bovenlaag had een viltig karakter. Vandaar de naam Vilt. Daarna kon men het laagveen met een baggerbeugel uit het water trekken. De baggeraars werkten altijd met z’n tweeën: de trekker (of graver) haalt de veenkluiten omhoog, de trapper (menger of klijnmaker) maakt er met behulp van water en zijn lichaamsgewicht een samenhangende specie van.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
5
De trekker kan het in eerste instantie met zijn spittersschop af, maar als het verder onder de waterspiegel komt, dan haalt hij met de baggerbeugel (of baggernet) de dieperliggende veengrond naar boven. De steel kon een lengte hebben van acht meter. Op de wal mengt de menger de veenkluiten met water, en trapt ’t fijn tot een fijne brij is ontstaan. Vervolgens gooit hij deze specie op de zetakker. Dan begint het werk van de turfmakers. De laag bagger wordt betrapt met plankjes onder hun voeten. Met een houten schuif maken ze er een vlakke, overal 32,5 cm dikke laag van. Is de slik voldoende ingedroogd, en voldoende hard aan de bovenkant, dan gaat de turfmaker ‘munten’: met een grote hark strepen zetten over de veenlaag, zodat er vierkantjes worden gevormd: de maat van de turf. Trekker met spittersschop
Een Trapper maakt specie
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
6
Door het indrogen verwijden de streepjes zich tot groeven, waarna de steker de turven los steekt. De turven blijven een week of vier op het veld drogen. Na deze periode begint ’t eigenlijke droogmaken en worden de turven steeds weer anders gelegd, gedraaid. Tegen de herfst zijn de turven droog genoeg om in hopen gezet te worden, waarbij ze afgedekt worden tegen het regenwater.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
7
De moerbaan deelt de Grote Vilt in tweeën. Deze weg is aangelegd voor het veen transport. Begin 20ste eeuw was al het veen afgegraven en de Maasarm weer open. De Vilt raakte daarna in verval. Het water werd steeds voedselrijker en de drie waterplassen slibden grotendeels dicht. Op sommige plaatsen was de modderlaag meer dan een meter dik.
Door de aanwezigheid van veel blauwalgen was het water van de Vilt troebel. Soms stonk het er ook. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
8
Daar kwam bij dat het waterpeil niet de natuurlijke dynamiek volgde en kwelwater maar beperkt kon toestromen. De Vilt verloor daardoor zijn aantrekkingskracht voor bijzondere flora en fauna. Door de verbraseming van de Vilt waren de waterplanten verdwenen en roofvissen als snoek en snoekbaars schaars geworden. Het water werd daardoor troebel en groen. De watervlo-etende, bodemwoelende witvis soorten, brasem en blankvoorn overheersten. Het weg eten van de watervlo door witvis veroorzaakte een explosie van algen die op hun beurt de groei van andere waterplanten onmogelijk maakten. Doordat de waterbodem niet begroeid is, krijgt de wind er meer vat op en wordt het water nog troebeler. Een zichtjager zoals de snoek kan dan niet meer jagen en verdween. Door het verwijderen van 80.000 m³ slib heeft het Brabants landschap nu het tij gekeerd. Hoera! voor het Brabants landschap.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
9
De Oostplas Op onderstaande foto, door Fons Reijerse vanuit een vliegtuig genomen, is de avifauna van de Oostplas op 25 april weergegeven. Oeverlopers renden langs de oever. Onopvallend lopen deze compacte steltlopers-zonder-stelten de modderige oevers van de Vilt af, op zoek naar voedsel. Dat was ook de oorzaak dat Louis ze als eerste zag. De lange poten van veel steltlopers zijn voor de oeverloper overbodig: hij zal niet snel het water inlopen zoals familieleden dit regelmatig doen. Juist langs de oevers zijn veel insecten en andere ongewervelden te vinden. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
10
De oeverloper heeft zich helemaal op het vangen daarvan gespecialiseerd. Goed kijkend loopt de oeverloper langs de waterkant, steeds een oogje op de lucht boven het water houdend. Een Havik scheerde door de lucht.
Deze oeverlopers zijn op doortrek. Snelstromende bergbeekjes typeren het broedgebied van de Oeverloper, maar de vogel komt ook voor aan stilstaand helder water. Het leuke kleine Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
11
waadvogeltje maakte regelmatig wippende bewegingen, waarmee hij zijn alertheid toonde aan predatoren. Minieme diertjes op het slik in het ondiepe water vormen zijn prooi.
De komst van de Visdieven is een van de vele successen die een gevolg zijn van de schoonmaak actie van het Brabants landschap. In deze illustere rij horen: Roerdomp, Visarend, Blauwborstje, Baardmannetje, Waterral, Porseleinhoen en Ooievaar. Bij het fourageren vliegen ze steeds vlak boven het water. Alvorens ze zich laten vallen om de prooi te bemachtigen, “bidden” ze even. Soms verdwijnen ze geheel onder water.. Ze voeden zich met insekten en schaaldiertjes; ook witvis eten ze graag. De Vilt is en blijft een eutroof water met een goede visstand. Vele viseters trekken dan ook aan ons voorbij. Futen in prachtkleed domineerden de plas. De opvallende donkere koppluimen worden tijdens het hoogtepunt van de balts opgericht.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
12
Na het kopschudden, duiken, het uitzetten van veren en het elkaar aanbieden van waterplanten leidt dit naar het hoogtepunt. De pinguïndans, waarbij ze uit het water oprijzen borst aan borst.
In de 19 e eeuw was de Dodaars hier nog de meest voorkomende fuutachtige, maar nu is hij duidelijk overvleugeld door de veel grotere Fuut.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
13
Veel jongen worden in de Vilt prooi door predatoren als snoeken en reigers, maar daartegenover staat dat een paartje twee of drie broedsels per jaar grootbrengt. Regelmatig doken ze onder water, waarna ze als een ondergeduwde kurk weer omhoogschoten. Voor een diepe duik sprongen ze eerst omhoog. Dodaarzen danken hun naam aan hun korte, witte achterwerk. Het drijvende nest ligt in het riet aan de waterkant. Ze leven van waterinsekten, schelpdieren en kleine visjes. In de broedtijd vormen insekten het grootste deel van het menu. De aanwezigheid van waterplanten is een belangrijke voorwaarde voor het voorkomen van deze markante kleinste fuutachtige. Wit geeft een signaal af.
De Koninklijke zwanen van verre zichtbaar gaven een duidelijk signaal af. De Oostplas is van ons. De kleur is bedoeld om deze sterke vogels met uitgestrekte territoria van open water ver uit elkaar te houden. Zwanen leven over de hele wereld, maar nergens in de tropen. Het lijkt wel of ondergedoken lange, trage nekken in tropische wateren te gevaarlijk zijn om krokodillen, bijtschildpadden en andere op en om het water levende dieren uit de weg te gaan. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
14
De Krakeend komt steeds meer voor op de Vilt. De eisen die hij stelt zijn een rijke onderwater vegetatie. Die is de laatste jaren aanzienlijk verbeterd. Oorspronkelijk is het een broedvogel van de meren en moerassen in de steppen van Midden- en West Azië. De jongen eten de eerste week dierlijk voedsel, daarna eten ze uitsluitend vegetarisch. Het geluid van de krakeend is even onopvallend als zijn uiterlijk. De woerd laat een nasaal knorrend en fluitend geluid horen. Het wijfje kwaakt als een wilde eend.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
15
Zangvogels klein grondbezitters
Vanaf de Moerbaan kijken we uit over de Oost- en Westplas. Een blauwborst wacht ons op in de ruigte. Dat is in deze tijd van het jaar niet ongebruikelijk. Blauwborst en Rietgors behoren tot de vroege voorjaarszangers van het rietland. De Blauwborst bivakkeert dan graag in het ruige rietland met hier en daar een struik
Er is een aantal vogelsoorten dat zich gedraagt als het spreekwoordelijke "duveltje uit het doosje" en de blauwborst is daar een aardig voorbeeld van. Ze leven verstopt tussen het riet waar ze, onzichtbaar voor ons, vaak op de grond naar insecten jagen. Maar gelukkig klimmen de mannetjes in het voorjaar af en toe in een struik om vanaf de top hun lied te gaan zingen. Dat begint wat aarzelend met lange, trillende, bijna knarsende tonen, maar gaat dan over in een versnelling waarna er een explosie volgt van melodieuze en ook weer knarsende tonen, doorspekt met soms hele goede imitaties van andere rietbewoners. Terwijl de vogel zingt wordt af en toe midden in de kobaltblauwe keelvlek even het witte vlekje zichtbaar.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
16
De Rietgors doet geen enkele moeite zijn aanwezigheid geheim te houden. Hij heeft niet dat rusteloze, dat voor al die andere rietvogels zo kenmerkend is. Omdat hij zo opvalt, heeft de rietgorsman kennelijk minder behoefte om vocaal enige indruk te maken, want het liedje kun je nauwelijks een liedje noemen. Het is meer een stottertoontje en op het moment dat je denkt: "Nou gaat-ie echt zingen", is het al weer afgelopen. Als je rietgorzen ziet voedsel zoeken, is dat meestal laag bij de grond of op de grond. Ze behoren tot de gorzenfamilie en een kenmerk daarvan is, dat ze bij voorkeur voedsel op de grond zoeken. Al die andere zangers die in het rietland leven halen acrobatische toeren uit en fladderen van rietstengel naar rietstengel, maar een rietgors staat met beide benen op de grond. Alleen de zingende mannetjes klimmen zo hoog mogelijk in een pluim om zo goed mogelijk gehoord te worden. Nu het zo het hard waait doen ze denken aan ware trapezewerkers en zingen ze onverstoorbaar door terwijl de riethalm door de wind diep doorbuigt. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
17
Op de foto van Piet Smeets, de Beugense ooievaar die al voor het vijfde jaar hier zijn territorium heeft. Hij heeft een ega van Duitse kom af. Een nieuw echtpaar probeerde zich vorig jaar te vestigen bij de Oeffeltse Vilt, maar werd door deze heer verjaagd. De draagkracht van de Vilt is onvoldoende voor een tweede paar. De ooievaar heeft nu 4 jongen. Een ciconia watcher, heeft ze kunnen tellen. Tot nu toe kwam steeds maar een jong tot volwassenheid en trad kronisme op. De ouders moeten per dag 4 kg aan voedsel aanslepen, 250 kg per broedseizoen. De ooievaar is een opportunist pur sang. Het palet aan prooidieren is rijk en welke dieren de voorkeur genieten, hangt sterk af van het aanbod ter plaatse. Bij aankomst in het vroege voorjaar en als “babyvoeding” zijn de zeer lichte verteerbare regenwormen van cruciaal belang. Deze ooievaars hebben echter de winter in Nederland doorgebracht. In Oeffelt werden ze bijgevoerd met eendagskuikens.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
18
Vanuit de meidoorn hoorden we een laag prevelende strofe, gevolgd door een vijf- tot zesmaal snel herhaalde, ratelende noot. De Braamsluiper net terug uit Ethiopië liet zich horen. Braamsluipers hebben een ongebruikelijk trekpatroon. De Europese vogels trekken naar het zuitdoosten via Italië, Griekenland en Cyprus, in plaats van naar het zuidwesten via het Iberisch Schiereiland zoals de Grasmus. Het dichte struikgewas met hier en daar een hoge boom vormt zijn voorkeursbiotoop. Ze hebben de gewoonte om onopvallend tussen bladeren hoog in de bomen voedsel te zoeken, zodat men alleen de lichte onderdelen ziet. Ze pikken ook wel eens insekten in de vlucht op.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
19
Bij de Moerdam trekken een aantal plantengemeenschappen de aandacht. De morfologie en fysiologie van de planten wordt bepaald door de mate waarin water voor de plant beschikbaar is. In de Oostplas aan de voet van de Moerdam geven telmatofyten de toon aan. Ze zijn aangepast aan het leven in natte, zuurstofarme grond: In de stengels en wortels zijn luchtkanalen aanwezig. Op de Moerdam groeien mesofyten.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
20
Eutroof water gedomineerd door de gemeenschap van de Grote lisdodde.
In “het land stinkend door zijn moerassen”[Tacitus] nemen hoogproduktieve verlandings gemeenschappen een belangrijke plaats in. Naast de moerasbossen, zien we smalle en brede gordels van hoge grassen en zeggen behorende tot de Phragmitetea. De standplaats is nat en voedselrijk. De jaarlijkse bovengrondse produktie is 17 ton/ha [drooggewicht]. Hetgeen de produktie van een tarweakker overtreft. De ondergrondse delen leven langdurig of permanent onder anaërobe omstandigheden, waaraan de planten zijn aangepast. Ze bezitten luchttransporterend weefsel [aërenchym] in de stengels, wortelstokken en wortels. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
21
Bovendien kunnen ze giftige reductieprodukten [ethanol, sulfide, dan wel hoge concentraties tweewaardig ijzer] in hun wortelmilieu onschadelijk maken. Tevens zijn ze aangepast aan het gebruik van ammonium als [enige] stikstofbron.
Riet kan alleen kiemen op een nat maar niet geïnundeerd substraat. Ze groeit vanaf de oever het water in, of vestigt zich in droge zomers in delen van de plas die lang genoeg droogvallen om de plant in staat te stellen het kiemplant stadium te passeren.. We treffen in de Helbroek en bij het Niemandsland grote zeggengemeenschappen aan. Het betreft hier het Caricion elatae en Caricion gracilis. Het is tevens het biotoop van Porseleinhoen die hoor door Coen van Raay en Piet Smeets gespot is.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
22
Langs de oevers liggen haffen met een waterdiepte die veelal niet meer is dan 20 cm. De rompgemeenschap Grote Lisdodde is niet bestand tegen golfslag en wordt door de dammetjes er tegen beschermd. Tijdens het vegetatieseizoen valt het hier vaak droog. De organische blubber wordt dan geoxideerd. De Grote lisdodde is dan in staat grote hoeveelheden stikstof te fixeren. Door middel van vegetatieve uitbreiding kan een jonge plant in een jaar uitgroeien tot een Lisdodde-polycorm van 3 m in doorsnee.
In het eutrofe milieu floreert Riet. De waterdiepte varieert van 0,5 tot 1 m. De vegetatie wortelt op venige bodem met een dikke weke sapropelium laag. Riet is ons grootste gras.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
23
Bij riet denk je meteen aan water. Toch kan riet niet zonder land. Alleen daar kan het ontkiemen. Eenmaal met vaste voet aan wal dringt het riet echter water inwaarts tot op een punt met anderhalve meter diepte. Zo zijn de rietkragen die de Vilt zijn cachet geven ontstaan. Het riet geeft de bestaansmogelijkheid aan tal van organismen. Van de vogels zijn hier door Hilda, Piet en Coen recent waargenomen: Roerdomp, Baardmannetje en Waterral. Het Riet beneemt zich zelf het leven. Tussen de stengels hoopt zich al gauw zoveel materiaal op dat het er voor het riet zelf te hoog en droog wordt. We zien op die plekken Grauwe wilg de heerschappij overnemen.
Een stralend zonnetje doorbreekt de kale en koude grond
Voor de vestiging van Klein hoefblad moet minstens de bovenste bodemlaag van zuurstof zijn doordrongen. Het doorluchtings proces wordt weerspiegeld door de uitbreiding van Klein hoefblad. Om zijn geheimzinnige eigenschap, eerst bloemen en dan pas bladeren te laten verschijnen, staat Klein Hoefblad te boek als Filius ante patrem: de zoon vóór de vader .
Klein hoefblad de heraut van het voorjaar.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
24
Op deze kale zuurstofrijke bodem is Klein hoefblad de pionier bij uitstek. Op de plaatsen waar grond zuurstofarm en gereduceerd is, is Moerasandijvie de pionier
Op de kale, vochtige, dichtgeslagen oever groeit een kortlevende pioniergemeenschap. De vegetatie bestaat grotendeel uit planten die zich jaarlijks opnieuw uit zaad vestigen, wanneer het tijdstip gunstig is. De begroeiing bestaat nu grotendeels uit bladmossen. Gewoon krulmos pioniert op verstoorde plaatsen. Door antropogene invloeden is hier organisch materiaal aangevoerd.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
25
Een voorkeursplek voor Funaria hygrometrica. De kromming van de kapselsteel is afhankelijk van de luchtvochtigheid.
Smeerwotel groeit in de oeverruigte. Het wordt vergezeld door Haagwinde, Gewone berenklauw, Fluitenkruid, Speenkruid en Grote vossenstaart. Het behoort tot de mesofyten. Mesofyten zijn planten zonder zichtbare aanpassingen ter beperking van de verdamping en met matige tot zwakke beworteling. Bij onderbreking van de wateropname verlept de spruit snel en irreversibel door turgorverlies. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
26
De soortsaanduiding officinale (uit de apotheek) duidt aan dat de plant vanouds medische toepassingen heeft gekend. Vooral de wortel werd verzameld. De plant werd en wordt met name uitwendig toegepast, in de vorm van omslagen bij botbreuken, wonden, en gewrichtsontstekingen. Onderzoek heeft uitgewezen dat allantoïne de heling van wonden inderdaad kan bevorderen door de stimulering van de vorming van nieuwe cellen.
In het Helbroek treffen we verlandingsgemeenschappen aan in stilstaand water. Het is het verbond van Stijve zegge [Caricion elatae]. Het milieu is mesotroof, licht zuur en de bodem is venig.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
27
Stijve zegge staat in stilstaand water dat gemakkelijk door de zon wordt verwarmd. De groeiplaats staat langdurig onder water. De plant is kenmerkend voor oude lopen van de Maas. In vergelijking met andere moerasbegroeiingen komt het Caricetum elatae al vroeg in het jaar tot ontwikkeling. De pollen steken opvallend af tegen de overigens nog bruine vegetatie en het donkere water. De fysiognomie wordt geheel bepaald door de dominantie van Stijve zegge, die dichte, tot meer dan een halve meter brede en tot 80 cm hoge, tenslotte zuilvormige horsten vormt. Deze markante groeiwijze is een morfologische aanpassing aan de specifieke waterhuishouding. In het Niemandsland groeit het floristisch verwante Caricetum gracilis. De associatie van Scherpe zegge. De associatie van Stijve zegge prefereet een minder eutroof milieu. Het substraat bevat meer organische stof. De standplaats is ook zuurder. De vegetatie draagt hiertoe actief bij door hoge strooiselproduktie. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
28
In het centrum is door natuurlijke opstapeling van organisch materiaal een van het grondwater geïsoleerde plek ontstaan. Het wordt voornamelijk gevoed door regenwater. Er heeft verzuring plaats gevonden. Hier groeit de Gagel.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
29
Rompgemeenschap Gagel RG Myrica gale-[Oxycocco-Sphagnetea]
De Gagelgemeenschap is soortenarm en staat op oligotroof veen. De enige constant soort naast Gagel is Pijpenstrootje. Op enkele plekken Geoord veenmos. In de wortels van Gagel treedt stikstofbinding op door symbiontische actinomyceten. Daardoor maakt Gagel zijn omgeving voedselrijker. Gagelbladeren waren vroeger als geneesmiddel tegen huidziekten in gebruik. In onze regio heette ze Myrtus Brabantinus [Brabantse myrte]. De aromatische olie uit de harsklieren is vergiftig en roesverwekkend. Eeuwenlang diende de Gagel, ondanks strenge verboden, om in plaats van Hop het bier te kruiden.
Kwelvensters met Waterviolier Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
30
Langs het Kerkpad komen poeltjes met waterviolier voor. Deze Hottonia-poelen kunnen als aparte microgemeenschappen worden onderscheiden. Het zijn kwelvensters waar kwelwater met kooldioxide rijkelijk aanwezig is. Het kwelwater heeft zowel zure als carbonaatrijke bodemlagen gepasseerd en de kooldioxide opgenomen. Voor zijn koolzuurassimilatie kan Waterviolier geen bicarbonaat gebruiken, zodat hij is aangewezen op water met een hoog gehalte aan kooldioxide. In neutraal stilstaand water is dit gehalte laag, behalve hier op de kwelplek. Het Kerkenpad loopt van de buurtschap Werveld in een rechte lijn naar de kerktoren. Hiervoor is een dam aangelegd door het veen. Dit aan de plas wezensvreemde element wordt omzoomd door Pinksterbloemen. Pinksterbloemen groeien in tamelijk voedselrijke, weinig bemeste vochtige gronden. Net als een aantal familieleden werd de Pinksterbloem als rauwkost gegeten, vooral tegen scheurbuik.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
31
De associatie van Grauwe wilg Salicetum cinereae Aan de grenzen van het Elzenbroek en als mantelvegetatie treffen we de Grauwe wilg aan. Het is een struweelgemeenschap op natte plekken met venig substraat. De wisseling in waterstand is beperkt. Grauwe wilg is een moeraswilg met breed blad. Ze groeit in de Vilt op plekken waar geen boomgroei mogelijk is, door een combinatie van constant hoge waterstand, lage Ph en oligotrofie. De koepelvormen en de blauw-groene kleur zijn aspectbepalend. In de betrekkelijk soortenarme kruidlaag groeien stekelvarens en hoge grassen. De soortenarmoede hangt samen met de groeivorm van Grauwe wilg. Ze is fors, compact en heeft veel grote bladen. De struiken beschaduwen de grond en produceren veel strooisel. Slechts schaduwtolerante grassen, forse moerasplanten –die als relict voorkomen – en lianen [die naar het licht groeien] kunnen onder deze omstandigheden standhouden. Van de lianen stonden langs het kerkenpad: Hop, Bitterzoet en kamperfoelie. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
32
De struwelen met Grauwe wilg werden met enige regelmaat op wat hogere plaatsen vergezeld door Zwarte els. In de ondergroei: Bitterzoet, Gele lis, Stijve zegge, Watermunt, Pinksterbloem, Grote wederik, Hennengras, Wolfspoot, Pitrus, Grote kattenstaart. Een hoofdbestanddeel van de begroeiing vormde de Stijve zegge. Een zeer karakteristiek uiterlijk van forse zeggenhorsten dat goed aangepast is aan waterstands wisselingen. Het waterpeil in het moeras wordt bepaald door het regenwater, maar ’s zomers doet basenrijk grondwater zijn invloed gelden. De Vilt wordt gevoed door: Kwelwater 229000 m³, Regenwater 118000 m³ Landbouwwater160000 m³.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
33
Zevenblad-associatie . Urtico-Aegopodietum De Zevenbladassociatie is soortenarm. De structuur wordt bepaald door geofyten met ver kruipende wortelstokken. Zevenblad is preferent vergezeld door Grote brandnetel en Ridderzuring. Begeleiders: Hondsdraf, Kropaar, Ruwbeemdgras, Paardenbloem, Glanshaver, Gewone Berenklauw, Kruipende boterbloem, Fluitenkruid, Ridderzuring, Witte dovenetel, Gewone hennepnetel, Gestreepte witbol. De bodem was humeus, vochthoudend plaatselijk geruderaliseerd. Associatie van Look-zonder-look en Dolle kervel. [Alliario-chaerophylletum]
Op licht en zwaar beschaduwde plaatsen met een humeuze, voedselrijke vochthoudende bodem groeide de associatie van Look-zonder-look en Dolle Kervel. Diagnostische soorten: Look zonder look, Stinkende gouwe, Kleefkruid. Op relatief beschaduwde plekken: Dagkoekoeksbloem, Schaduwgras. In de door de zon beschenen gedeelten: Grote vossenstaart. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
34
De aanwezigheid van de Oranjetip was niet toevallig. De rupsen leven van Pinksterbloem en Look-zonder-look.
De rupsen leven eerst van de bloemen van de waardplant en later gaan ze over op de vruchten. De Oranjetip overwintert als pop. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
35
Zwijgend scheerden Gierzwaluwen over het water. Ze waren zo geconcentreerd op de jacht dat ze bijna tussen je benen door vlogen. De gierzwaluw is een supervogel. Deze bezoeker van de Helbroek was een week geleden nog in Namibië. Een jonge gierzwaluw die in Beugen uitvliegt, zet in de vier jaren die daar op volgen geen poot meer op de grond. Bijna anderhalf duizend dagen van 24 uur non stop in de lucht betekent meer dan 35000 vlieguren, een aantal waarop menige KLM gezagvoerder jaloers op zou zijn. Pas na vier jaar zijn ze volwassen en zetten ze een poot aan land en dat is dan altijd in het nest onder de dakpannen of in een muurspleet. Lopen kunnen ze niet echt, een beetje kruipen, maar vliegen des te beter. GIERZWALUWEN DOEN ALLES IN DE LUCHT
Nestmateriaal verzamelen, slapen, paren en - als de wolken het konden dragen - zouden de gierzwaluwen hun nest zeker op de wolken bouwen. Maar dat gaat niet en vandaar dat ze bij ons huizen en dan vooral onder oude dakpannen die niet al te precies op het dak liggen. Daar zit hem nou juist het probleem want met al die renovatiewoede en herinvesteringen van overwaarden wordt alles netjes, strak en dicht gemaakt en heeft de gierzwaluw het nakijken. Gelukkig wordt er steeds meer rekening gehouden met hun wensen. In Beugen is een complete kolonie met behulp van speciale gierzwaluwdakpannen ingericht. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
36
APARTE FAMILIE. Gierzwaluwen vormen een aparte orde en ze behoren dus niet tot dezelfde groep als de boeren- en huiszwaluwen. Ze zijn ook duidelijk wat groter. Het sikkelvormige silhouet, de slanke vleugels en de hoge snelheid maakt ze uniek in de vogelwereld. De vleugelslag is snel en diep en wordt afgewisseld met lange glij- of zweefvluchten. De ogen liggen diep in de kop, weggestopt tussen de veren. Het snaveltje lijkt niet veel voor te stellen maar als ze hun bek open doen ontstaat er een muil die menige vlieg een hartverlamming zal hebben bezorgd. Door het tegenlicht en de hoogte waarop ze vliegen maken ze een gitzwarte indruk, maar in werkelijkheid zijn ze zwartgrijs van kleur. Soms is de wat lichter gekleurde kin te zien.
Een maand geleden was deze boerenzwaluw nog in Zaïre. Hoewel ze tijdens de trek eten lijden ze toch grote verliezen. Nu scheert hij boven de Vilt, maar dichter bij de grond dan Huis- en Gierzwaluw.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
37
Het is vaak moeilijk vast te stellen of ik we met een sperwerwijf of havikman te maken heb. Een grote sperwervrouw komt namelijk aardig in de buurt van het zwarte kraaien formaat van de havikman! Het klimmende duivenvluchtje van de sperwer ontbreekt deze keer. Een paar krachtige vleugelslagen en een rechte glijvlucht is kenmerkend voor een laag langskomende havik. Een duidelijk verschil met de sperwer is ook! de afgeronde staart, die bij de sperwer recht afgesneden is. De havik heeft verschillende jachttecnieken. De meest gebruikelijke, die de minste energie kost is het zitten, kijken en overrompelen. Want de meeste lijsters, spreeuwen en duiven kunnen sneller vliegen dan de havik, dus levert alleen de verrassingsaanval resultaat op. De driestheid waarmee de havik vervolgens zijn prooi achtervolgt is enorm. Ik heb een havik ooit eens bezig gezien met een fazant die steeds weer wegdook in de dekking, maar die uiteindelijk toch luid kukkerend werd gegrepen.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
38
Buizerd
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
Torenvalk
39
Aan de oever van de plas ligt een sterk antropogeen beïnvloed bos. De bodem is zuur. Het is steeds weer opmerkelijk dat op zure bodem zoveel neofyten groeien. Behalve Trosvlier, treden Amerikaans krentenboompje en Amerikaanse vogelkers op de voorgrond, terwijl op de bodem Gewoon vingerhoedskruid groeit. Trosvlier is te beschouwen als de tegenhanger van Gewone vlier op zure zand en veenbodem. Hij groeit hier op een plek waar ruwe humus, die in de schaduw moeilijk verteert aan het licht is blootgesteld en versneld wordt afgebroken. Zelf produceert hij goed afbreekbaar bladafval, zodat hij als bodemverbeteraar geldt. Hij groeit hier op een lichte plek aan de bosrand
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
40
Helofytenfilter
Een helofytenfilter wordt gebruikt om afvalwater te zuiveren tot een kwaliteit die onschadelijk is voor het milieu. Het filter is een soort moerasje. Het is een bak met zand en grind met helofyten, zoals riet en lisdodde. De planten in helofytenfilters leveren zelf niet de grootste bijdrage aan de zuivering, dit gebeurt eigenlijk voornamelijk door de bacteriën die in de bodem leven.
De planten zorgen wel in hoge mate voor een goed leefklimaat voor die bacteriën. Rondom de wortels van de planten leven talloze bacteriën die zuurstof nodig hebben. De planten werken als een soort zuurstofpomp die via de wortels zuurstof het water en de bodem inpompt. De bacteriën zetten afvalstoffen uit het water hierdoor versneld om in voedingsstoffen voor zichzelf en voor de planten. Verder zijn er ook grote kolonies bacteriën die zonder zuurstof leven (anaerobe bacteriën), die weer leven van de afvalstoffen van de zuurstofminnende (aerobe) bacteriën. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
41
Zo wordt het water dus op een natuurlijke manier gezuiverd, zonder dat verder stoffen behoeven te worden toegevoegd. Het zuiveringsrendement van helofytenfilters is zeer hoog. Het energiegebruik is daarentegen weer bijzonder laag, hooguit wordt het water eenmalig opgepompt, om goed over het helofytenfilter verdeeld te worden.
De Omloopberg. We verlaten het moerasgebied en betreden de omloopberg. Dit was het hogere gedeelte waar de Maas 10.000 jaar geleden omheen meanderde. Aan de bosrand is het warm. Insekten hebben de zonnige bosrand uitgekozen als ontmoetingsplaats.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
42
Mannetjes van de Smaragd langsprietmol [ Adela reaumurella] zwermden rond struiken en boven grenssituaties aan de zonnige kant van het Werveld. Ze vlogen langzaam dansend op en neer met de voelsprieten schuin omhoog. Zodra een vrouwtje in de grote zwerm vliegt wordt het door het eerste de beste mannetje gegrepen en laat het paar zich naar beneden in de vegetatie vallen om te paren. De gelige rups leeft tussen het bladstrooisel in een zakje gemaakt van bladdelen. Leaflitter feeders De langsprietmotten zijn een familie van vlinders. De groep wordt ondergebracht bij de Microlepidoptera of kleine vlinders. Langsprietmotten zijn herkenbaar doordat de voelsprieten bij de mannetjes aanzienlijk langer zijn dan de rest van het dier. De rupsen langsprietmotten leven van afgevallen en verdorde bladeren van verschillende voedselplanten, en staan bekend als leaflitterfeeders.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
43
25 april Marcusvliegen Een vlieg met een bontkraag Vandaag op de feestdag van Sint Marcus treffen we in het Werveld overal Marcusvliegen aan. Met hangende pootjes vliegen ze boven de struiken. Het zijn eigenlijk geen vliegen maar rouwmuggen. De Marcus vlieg (Bibio marci), ook wel Maartse vlieg genoemd verwijst naar 25 april, de naamdag van St. Marcus
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
44
De naam van deze insecten is misleidend. De rouwvliegen zijn geen vliegen maar behoren tot de muggen. Het mannetje van de maartse vlieg lijkt op een vlieg door haar sterke beharing en grote ogen. Het vrouwtje heeft veel kleinere ogen, en daardoor een kleinere kop. Ze hebben een totale lengte van 8 tot 10 mm. Ze zijn duidelijk te herkennen omdat ze langzaam zweven met hangende poten boven lage vegetatie. De maartse vlieg heeft een korte levensduur: zij leeft slechts enkele weken. Bij de eerste warme dagen, eind maart komen ze massaal uit. In die korte periode leven zij van plantensappen en hebben zij het doel om zich voort te planten. We zien dan ook veel maartse vliegen al parend zweven boven de vegetatie. Eitjes worden in de grond of in rottende vegetatie gelegd.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
45
Marcus vliegen zijn dus muggen. Ze worden als zwarte vlieg benoemd vanwege de geheel zwarte kleur. De mannetjes hebben enorm grote facetogen in vergelijking met vrouwtjes waardoor ze er anders uitzien. Ook zijn de vrouwtjes iets groter en hebben ze donker gekleurde vleugels. De mannetjes hebben geheel heldere vleugels. Opmerkelijk is dat deze muggen niet erg schuw zijn maar zelfs bij aanraking gewoon blijven zitten. De eitjes worden afgezet in grasland en gazon. De larven voeden zich met dood organische materiaal en vreten aan de wortelhals van grasplanten. De larven lijken op emelten, maar hebben een zwarte kop. Na verpopping komen de muggen eind april tot half mei massaal uit de grond. De gewone rouwvliegen worden vaak tegen de autoruit gedood en kunnen deze dan sterk bevuilen. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
46
De naam "Maartse vlieg" heeft niets te maken met de maand maart, maar is afkomstig van de evangelist Marcus, die op 25 april zijn naamdag heeft.
Rosse metselbij Wim van Lanen had een vrouwtje van de Rosse metselbij in de hand. Het is een vroeg vliegende soort. Metselbijen maken gebruik van bovengrondse holten in bomen en muren. Ook kunnen ze zelf holten uitknagen in zacht materiaal, bijvoorbeeld mergel. Sommige soorten maken een aggregaat van cellen, bestaande uit tonnetjes die ze bouwen van zand of leem, vermengd met speeksel.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
47
Net als andere metselbijen is de Rosse metselbij solitair en bouwt geen kolonie. De metselbij legt ca. 10 broedcellen per holte. De eitjes worden afgezet in de broedcellen, ieder ei krijgt een voedselvoorraadje voor de uitgekomen larve. Nadat een ei is afgezet schermt het vrouwtje het af door een muurtje te 'metselen' waarna het volgende ei wordt afgezet. De jonge bijen vliegen pas het volgende jaar uit nadat ze zich uit hun schuilplaats hebben geknaagd. De metselbij brengt verder geen schade aan een muur. De metselbij nestelt zich enkel in bestaande holtes. Ook is de metselbij niet gevaarlijk voor mensen.
Open gewerkte bamboestengel met broedcellen en pasgelegde eitjes van de Rosse metselbij. Tussen ieder broedsel zit een gemetseld muurtje
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
48
Bijen leveren ons schoonheid. Dat doen ze met behulp van bloemen. Stel je voor je bent een meisjesbloem. Een lekker stuk. En het is voorjaar, dus je wilt bloeien. Even verderop staat een spetter van een jongensbloem. Maar je kunt er niet bij, zo zonder voetjes. Dus roep je om hulp. Van een bij. Natuurlijk roept een nette meid niet echt, dat hoeft ook niet. Om de aandacht te trekken doe je gewoon je mooiste rokken aan. Ze verhullen nauwelijks de schaamblaadjes die de weg wijzen naar je vochtige stempel. Bedwelmd door een wolk van parfum golft al een bij door het gamma van modekleuren tot onder de fijnste lingerie rondom het vruchtbeginsel. De reclame heeft gewerkt. Met de juiste kleuren en geuren in de juiste tijd van het jaar is elke bloem een STER-blok op een steeltje. Waren er geen bijen, dan viel er niets te lokken en zag de natuur bij de Vilt er uit als een net geploegd maisveld.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
49
Druk fladderde een Boomblauwtje voor ons uit. Zij was moeilijk te volgen. Het Boomblauwtje heeft als pop overwinterd. Er zijn drie elkaar overlappende generaties. De vlinders voeden zich nu met honingdauw, sap van bloedende bomen en nectar. Meestal vliegen ze hoog in de toppen van bomen en struiken. De jonge rupsen eten van de bloemknoppen of de vruchten van de waardplant, grotere rupsen eten soms ook van de bladeren. Ze hebben zich hier verpopt in de strooisellaag en schorsspleten van de wilgen. Het Boomblauwtje wat voorbij fladderde zette de eitjes af één voor één op de bovenste gedeelten van de waardplant. De rups eet aanvankelijk van de knoppen of de jonge vruchten, in de laatste stadia soms jong blad. De waardplanten zijn hier Sporkenhout, Hulst en Klimop. De rups maakt een gaatje in de knop of de vrucht, en eet van het binnenste.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
50
De rups scheidt een zoete vloeistof af, waarvoor hij vaak wordt bezocht door diverse mieren.
Op de Elzen in de Put fourageerde het Elzenhaantje. Het behoort tot de familie van de bladhaantjes. De kevers van het Elzenhaantje overwinteren op de grond onder bladeren en afgestorven plantenresten. Nu eten ze van de bladeren van de els. Hierin worden ronde tot langwerpige gaten gevreten. De vrouwtjes leggen tot 900 oranje eitjes, die aan de onderkant van het blad worden afgezet. Uit de eitjes komen na 5 tot 14 dagen olijfgroene later zwart wordende keverlarven, die zich na drie weken, vanaf juli, op de grond onder afgestorven plantenresten gaan verpoppen. Na 8 tot 11 dagen komt de nieuwe generatie kevertjes uit de poppen.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
51
De sexuele generatie van de galwesp Biorhiza pallida is de veroorzaker van deze prachtige gal. Ze kent twee generaties, die echter elk een eigen galvorm veroorzaken op voor elke vorm een eigen plaats, maar wel op dezelfde waardplant, de Zomereik . Van beide galvormen is de Aardappelgal wel de bekendste. 1. De uit wortelgallen voortgekomen ongevleugelde vrouwtjeswespjes (agame generatie) kruipen omhoog naar de toppen van de takken en leggen daar dicht bijeen de eitjes. Daaruit ontstaat de sexuele generatie, die de zgn. Aardappelgallen veroorzaken. Die gallen zijn 10 tot 30 mm in doorsnee, onregelmatig rondachtige bollen, die wat sponsachtig aanvoelen. Vaak zijn ze geelwit en groen en vooral daar waar ze zonlicht krijgen felrood en zelfs paarsig gekleurd. Deze gal bevat meerdere larvenkamers tegen elkaar aan (een zgn. verzamelgal), die elk een witte larve bevatten.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
52
Uit Aardappelgallen komen zowel mannelijke als vrouwelijke wespen voort (zgn. sexuele generatie), hoewel uit de ene gal alleen mannetjes, uit de andere gal alleen vrouwtjes en uit weer andere gallen zowel mannetjes als vrouwtjes kunnen komen. Als het wespje de Aardappelgal heeft verlaten, verrot de gal langzaam, maar blijft vaak nog tot laat in de winter zichtbaar.
2. Nadat de sexuele generatie de Aardappelgallen heeft verlaten en bevruchting heeft plaatsgevonden, leggen de vrouwtjes op jonge wortels van de boom eitjes, waaruit de agame generatie ontstaat. Deze agame generatie veroorzaakt daarbij tot circa 1 meter onder de grond op de wortels lichtbruine tot roodachtige, gladde en sappige, knobbelachtige galletjes ter groote van een erwt tot een kleine knikker .Elke galletje bevat een larvekamer, waaruit in februari een ongevleugeld vrouwtjeswespje komt. Nadat het wespje de gal heeft verlaten, verhout en verhardt de gal, vertoont barsten en Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
53
verkleurt naar bruin tot zwartbruin. Vervolgens voltrekt zich weer het onder 1 beschreven proces. Het verschijnsel "sexuele generatie / agame generatie" wordt generatiewisseling genoemd. Het fenomeen dat elk der beide generaties gallen veroorzaakt op een andere plaats op dezelfde waardplant, kan worden aangeduid als plaatswisseling in engere zin.
Neofyt op zandige, droge humusrijke grond. Op de zandige omloopberg heeft zich Winterpostelein gevestigd. In de herfst is het plantje ontkiemt. Dat was mogelijk omdat op deze plek geen gesloten bodemvegetatie is. Winterpostelein is een winterannuel. Het moeilijkste jaargetijde op deze droge zandige plek is de zomer. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
54
Het plantje bloeit nu, zet zaad en verdwijnt voordat het hem te heet wordt onder de voeten. De zaden worden door de mieren verspreid. In het Duits wordt het Tellerkraut genoemd. Dit i.v.m. het bladpaar onder de bloeiwijze: aan de voet zijn de twee bladeren over hun volle breedte vergroeid, zodat ze samen een schoteltje vormen. Het plantje komt uit Noord-Amerika en is hier ingevoerd als groente, waarna het is gaan verwilderen. Voor de bloeitijd vormen ze een uitstekende groente. Rauw zijn ze als salade te eten, gekookt als spinazie. ‘s Winters verse groente van koude grond. Winterpostelein draagt zijn naam met ere.
Deze Fitis heeft een wereldreis achter de rug. Twee maanden heeft hij er over gedaan en nbu zit hij weer op zijn stek van vorig jaar. Vanuit tropisch Afrika is hij de Sahara overgestoken en neergestreken op de Omloopberg. De fitis roept zijn eigen naam nooit maar kweelt een melancholiek toonladdertje dat hoog begint en laag wegsterft.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
55
Het is handig om daar een eigen predicaat op te plakken om de herkenning te bevorderen: Het is mooi weer vandaag, maar het blijft niet zo. Zwartkop zingt luidt melodieus en glashelder
Het is de glasheldere, luide en zeer, zeer gevarieerde zang die ons op het spoor van de zwartkop brengt. Een zingende zwartkop is een klaterende waterval met heel veel variaties.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
56
Het begint vaak wat brabbelend, maar al snel is de zwartkop op dreef en komen er aan het eind prachtige mooie uithalen die soms ook wel een beetje melancholiek klinken. Bovendien zijn het ook nog goede imitators van andere zangvogels. Elk stukje duurt een tel of zes en dan is er weer even pauze. Het lijkt wel of een zwartkop telkens even op gang moet komen. Het liedje begint prevelend, versneld en eindigt in klare luid gezongen en heldere tonen. De zwartkop behoort zonder twijfel tot een van de meest melodieuze en beste zangvogels. Een deel van de zwartkoppen blijft in ons land tijdens zachte winters en ik heb wel eens een zwartkop op een zonnige decemberdag horen zingen. Dan denk je toch echt even dat je droomt en dat het voorjaar is! Verder maken ze contact door een hard tsjèk tsjèk geluid. Alarmkreten bestaan uit een heftige variatie hierop. De zwartkop is net terug. Hij is gelijk met de fitis aangekomen. Een beweeglijke grijze, vrij slanke, maar toch ook vrij forse loofzanger. Niet zo groot als een merel, maar wel iets meer uit de kluiten gewassen dan een fitis. Het mannetje heeft een gitzwart petje op zijn kop. In de vogelboeken spat dat eraf, maar buiten moet ik altijd drie keer kijken, vooral bij ongunstig licht, of het zwarte petje wel aanwezig is. Soms zie je dan een roodbruin petje en dan heeft u met een vrouwtje zwartkop te maken. Daar klopt dus niets van, een zwartkop met een roodbruin petje! Maar bedenk en onthoud dat de naam zwartkop al lang gegeven was, voordat de vrouwen voor hun eigen rechten opkwamen. Vrouwen worden wel vaker genegeerd bij de naamgeving in de vogelwereld. Wat te denken van de vogelsoorten korhaan en kemphaan, alsof er geen hennen bestaan! Zwartkoppen houden van dicht struikgewas, maar dat geldt voor veel loofzangers en zorgt er ook voor dat ze zo lastig te zien zijn. Maar horen kunnen we ze des te beter! Elzenbroekbos in de Put
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
57
De Put in de Omloopberg is ontstaan door afgraving van zand voor de aanleg van het Duitse lijntje. De Put is mesotroof met een hoge waterstand. De jaarlijkse grondwaterstand-schommelingen zijn beperkt. In de winter en het voorjaar staat het water tot aan of boven het maaiveld; in de zomer zakt het water niet dieper dan tot 60 cm beneden het maaiveld. Door deze specifieke hydrologische omstandigheden ontstaat zuurstofgebrek in de bodem en stagneert de voedingsstofkringloop, zodat in geringe mate veenvorming optreedt. De veenvorming blijft hier beperkt door kwel vanuit het Werveld. Er is een dun moerig laagje op minerale ondergrond. Op plaatsen waar het water stagneert is een wat dikker veenpakket gevormd. Nadat een groot gedeelte van de Omloopberg was afgegraven voor de aanleg van de Duitse lijn werd het eertijds droge gebied vochtig. Er zijn in 1920 door de gemeente rabatten aangelegd om houtteelt mogelijk te maken. Het hout werd per slag verkocht aan de hoogst biedende. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
58
Bosvogels in het Rabattenbos en De Put. Bosvogels gaat het gemiddeld beter af dan veel andere vogelsoorten. Ze profiteren van uitbreiding van het bosareaal, het ouder worden van de bestaande bossen en een veelzijdiger bosbeheer.
Vink
Boomklever
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
Roodborst
Boomkruiper
59
Koolmees
Pimpelmees
Staartmees
Goudhaan
Grote bonte specht
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
Gaai
60
Zwarte kraai
Kauw
Winterkoning
Heggenmus
Spreeuw
Ringmus
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
61
Huismus Merel
Houtduif
Holenduif
Een beschaafde en bevallige Burcht-Bewoner My Home is my Castle Op de Omloopberg treffen we een indrukwekkende dassenburcht aan. Meles meles heeft er allerlei kamers gegraven, zoals een kraamkamer en een huiskamer. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
62
Ze zijn gestoffeerd met gras, mossen, bladeren en varens die de das voor zijn burcht te drogen legt. De das is proper op zijn burcht, zijn ontlasting doet hij buiten. Het graven van deze burcht was, door het verwijderen van stenen en harde kluiten, een zwaar karwei. Maar de das slaagde er relatief gemakkelijk in. Dankzij zijn spiermassa, lange nagels en uithoudingsvermogen. Een das graaft niet het hele jaar door, maar vooral in het najaar. Als hij zijn burcht aan het uitbreiden is, kan hij per uur wel een paar kruiwagens zand verzetten en in een week wel een kuub. Elke kuub vertegenwoordigt 10 meter gang, dat is in een maand dus enkele tientallen meters gang [inclusief de kamers].
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
63
Een alleseter –omnivoor- maar als lekkerbek toch kieskeurig Dassen zijn nogal lui in hun voedselkeuze. Ze handelen en redeneren net als wij mensen [“toevallig”ook omnivoren]: waarom moeilijk als het makkelijk kan? Ze zoeken de plekken op waar ze het meeste voedsel kunnen verwachten. Voor dieren die te groot of te snel zijn om als prooi te dienen, toont de das geen interesse. Op zoek naar wormen en kevers loopt hij tussen het vee door en keert onverstoorbaar koeienvlaaien om. Meestal eten dassen hun voedsel ter plekke op. Ze leven van wat ze in het veld tegen komen en leggen geen voorraden aan. Omdat de das een kort spijsverteringskanaal heeft, wordt niet alle voedsel even goed verteerd. Vandaar dat de licht verteerbare regenwormen de voorkeur genieten. In het korte natte gras in de weilanden hier vlak bij liggen de wormen voor het oprapen. Ze worden gewoon naar binnen geslurpt, wat weinig sporen nalaat. Wanneer de wormen zich in lang gras of onder bladeren/strooisel ophouden moet de das meer moeite doen.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
64
Met neus en oren spoort hij zijn prooi op, schuift het bodemmateriaal naar voren of opzij en drukt zijn snuit in de bodem om de wormen te verrassen. Zo ontstaat een snuitputje met pierengat. Snuitputjes bevinden zich wel eens in een mollenrit, dit is een mollengang aan de oppervlakte. De das volgt de rit op de geur naar de voorraadkamer van de mol, waarin wel 800 regenwormen kunnen zijn opgeslagen.
Een snuitputje is in wezen een slecht teken. Het geeft een minder goed fourageergebied aan. De das kan in één nacht wel 500 regenwormen naar binnen werken. Vooral dierlijke mest heeft voor een regenworm voedingswaarde en verteert bovendien gemakkelijk. Het is dan ook niet vreemd dat dassen bij voorkeur op begraasde en bemeste weilanden foerageren.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
65
We staan hier voor een hoofdburcht die het hele jaar bewoond is en waar elk voorjaar jongen worden geboren. Een bijburcht wordt betrokken bij verstoring van de hoofdburcht; of door jong volwassenen [jaarlingen], die uit het ouderlijk territorium zijn gezet; of door een vrouwtje dat jongen krijgt; of door mannetjes die door hun vrouwtje zijn verjaagd na de geboorte van de jongen. Volgens mondelinge mededelingen van de deelnemers aan de excursie is de hoofdburcht op dit moment niet bewoond. Er waren ter plekke echter wel vers uitgegraven stortbergen zichtbaar. Een vluchtpijp is een ondiep hol waarvan er verspreid over een territorium meerdere liggen. Dassen kunnen er zich verschuilen bij acuut gevaar. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
66
Bij de burcht was een latrine. Een verzameling mestputjes van de hele dassenfamilie. De kuiltjes worden na de ontlasting niet toegedekt, wat katten bij voorbeeld wel doen. Dit heeft een functie: door de geur weten andere dassen dat ze zich op verboden terrein bevinden. Latrines op de burcht zijn er om aan te geven “dit is ons territorium en blijf uit de buurt”. Daarnaast graaft de das zijn mestputjes ook aan de grenzen van zijn territorium en op andere strategische punten, waar vreemde dassen zouden kunnen binnenvallen. In de uitwerpselen zaten resten van moeilijk verteerbaar voedsel, zoals maïs, vruchtenpitten, graan en keverschildjes. Een drie-eenheid Veel vlierbes pitten in de latrine zijn uitgegroeid tot vlieren. Op de burcht woonden ook een aantal konijnen. Ze vreten alle opkomende boompjes aan, behalve de vliertjes. Bovendien hebben de “wipstaartjes” veel graafactiviteit ontketent waar de wortels van vlierstruiken beter tegen kunnen dan die van andere struiken. De vlier is voor de das niet alleen een voedselbron, maar door zijn grove structuur ook een ideale krabboom. Kortom, das, konijn en vlier hebben op de omloopberg voordeel van elkaar, ze vormen een drie-eenheid.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
67
Bougheim Het woord Beugen stamt van Bougheim, wat huis bij bocht in de rivier betekent. De eerste bewoners woonden op het Werveld dat wij tijdens de excursie bezoeken. In die periode werd het nog Wehrveld genoemd.
Eburonen op het Wehrveld.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
68
Het is het jaar 51 voor Christus. De Eburonen, een Keltische stam, wonen in de Meanderbocht op de Omloopberg van de Maas. Zie bijgaande kaart. De nederzetting is met rood aangegeven. Ze hebben de hoogste en daarmee de meest veilige plek voor hun nederzetting uitgekozen. Veilig voor het water en veilig voor roofdieren en vijanden. Ze leven van wat het land hun opbrengt. Hun voorvaderen hebben deze plek gekozen om hier hun huizen te bouwen. Hier op de Omloopberg is het hoog en droog. Hier waren ze veilig voor het hoge water van de Maas dat hier jaarlijks na de winter problemen geeft. De oude meander vormt een hoefijzer, die 11000 jaar geleden afgesneden werd van de Maas. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
69
In de winter en bij hoge waterstanden staat er veel water in de meander en stroomt het water van de Maas weer door de oude loop.
De gedeelten in de meander met de minste stroming beginnen dicht te groeien met veenmossen en zeggen. Het lijkt alsof je er gemakkelijk overheen kunt lopen. Maar de schijn bedriegt, wie er een stap op het groene tapijt zet, loopt kans door het tapijt te vallen en in het diepe moeras weg te zakken. De meander heeft een betrekkelijke smalle hals van ongeveer 200 passen. Dit was de enige toegang tot de meanderboog. Het brede en diepe water en de moerassen van de rest van de meander zijn echter ondoordringbaar en ontoegankelijk voor mens en dier. De met planten dichtgegroeide gedeelten golven onder je voeten . De oppervlakte voelt viltig aan. De naam Vilt is geboren.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
70
Vijandige stammen konden moeilijk doordringen tot de woon- en leefgebieden van de Eburonen.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
71
Ook voor de mens gevaarlijke roofdieren, zoals wolven en beren, worden op veilige afstand gehouden. De middeleeuwse bewoners zullen deze veilige plaats het “Wehrveld”noemen [wehren=verweren of verdedigen] wat door latere bewoners weer verbasterd werd tot Werveld of Werfeld De hals van de meander is de zwakke plek voor de veiligheid binnen het woongebied van de meander. Ondanks dat is het toch veilig wonen. De Eburonen hebben slimme versperringen aangelegd in de vorm van grachten en heggen op hoge wallen. Ze hebben een diepe en brede gracht gegraven De grond die uit de gracht kwam is op een lange hoop gegooid, direct achter de gracht. Er is een soort wal ontstaan. De gracht is gegraven van het ene meanderpunt naar het andere meanderpunt en sluit aan beide zijden aan op het water van de meander. De gracht liep daarna vol met water uit de oude bedding van de Maas. De wal is vol geplant met doornstruiken. Men heeft gebruik gemaakt van de hagedoorn en de zwarte doornstruiken die we nu meidoorn en sleedoorn noemen. Deze struiken groeien op wat hogere, maar wel voedzame grond in en buiten de meander. Om de heg ondoordringbaar te maken heeft men de struiken op verschillende hoogte ingekapt en neergebogen. De stammen en takken worden niet geheel doorgekapt, zodat de omgebogen delen ook blijven leven. Op deze omgebogen stammen ontspruiten weer nieuwe scheuten met scherpe dorens. Ook laat men er bramen en andere doornstruiken groeien. Door deze werkwijze ontstaan ondoordringbare vestingen voor mens en dier waar hij zelfs niet doorheen kunt kijken.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
72
In oktober en november zijn de varkens onder leiding van de zwijnenhoeder naar de eikenbossen van Sterkwijk, Heische veld en de Haart gedreven en "vetgemast". Vetgemast is een ander woord voor vet mesten. Pas in de late middeleeuwen [1200-1400] zijn hier door overexploitatie de bossen verdwenen en vervangen door akkerland en heide . Het was de mast van zwijnen die het de Eburonen mogelijk maakte de winter te overleven. De eikels zorgden voor het vet dat de zwijnen opsloegen rond hun spieren. Het spek op zijn beurt was de energiebron om de wintermaanden op het Wehrveld te overleven.
Op eiken groeit de beste spek
In die tijd ontstond ook het gezegde: “Op eiken groeit de beste spek”. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
73
De eikeloogst werd omgezet in doorregen spek, waarmee de bewoners van het Wehrveld de winter konden doorkomen. Per varken was de oogst van 1½ eikenboom nodig. De eikels vormden een voedzame kost voor de varkens, die het omzetten in vet dat rond de spieren wordt afgezet. Zo ontstaat doorregen spek. De eikels zorgden voor een heerlijke notensmaak. Het hoge gehalte aan tannine versterkte het effect van omzetting van het eikenzetmeel in vet. Vanwege dit belang mocht de eik niet zomaar gekapt worden. Hij kreeg daardoor een belangrijk aandeel in de bossen. Omdat de zomereik meer en grotere eikels produceert dan de wintereik, werd de eerste veel meer aangeplant.
Akeren. In oktober en november werden de varkens de bossen ingejaagd om zich vol te vreten met eikels. Dit noemt men het akeren. Eikels bevatten veel suiker en ook nog looizuur. Dat zorgt ervoor dat het vet gemakkelijk bij de spieren komt. De varkens, ruwhariger, hoger op de poten en meestal donkerder dan de huidige , werden in december geslacht. De beesten leverden een zeer doorregen spek, zodat hun vet voor de Eburonen de belangrijkste energiebron was in de lange wintermaanden. Om een varken te voeden is ongeveer anderhalve grote akerboom [eikenboom] nodig In de 15-16 e eeuw verdwijnt het akeren. Door een tekort aan mastjaren veroorzaakt door overmatige kap en beweiding. Mastjaren komen tegenwoordig steeds vaker voor. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
74
Een op de twee jaren is een mastjaar. Een warm voorjaar en het uitblijven van nachtvorst bevordert bloei en vruchtzetting. Mastjaren is een slimme overlevingsstrategie van de eik. Vroeger had men 1 op de vijf jaar een mastjaar. In andere literatuur kom ik 1 op 9 tegen. Tegenwoordig is er om het jaar wel een mastjaar Als elk jaar de mast hetzelfde was, zouden de populaties van dieren die zich er mee voeden erop ingesteld raken en de hele boel opvreten. Met een verrassende overproductie wordt de kans aanzienlijk groter dat een deel van de vruchten niet in de maag van knaagdieren, zwijnen of Vlaamse gaaien verdwijnt, maar kan ontkiemen. Eikels kunnen ook giftig zijn voor dieren, bijvoorbeeld voor paarden. Eikels zijn niet bewaarbaar, omdat ze niet meer dan één seizoen hun kiemkracht behouden.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
75
Het vee werd gehoed bij de lagere gronden langs de Vilt.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
76
Onder leiding van de koeheerd werd het vee geweid bij de lage gronden langs de Vilt . De lagere gronden, dichter bij de Vilt en de Maas veranderen door de begrazing met vee in graslanden. Het wilgenhout werd gekapt voor brandhout. Het vee zorgt er door hun vraat voor dat de jonge scheuten van de wilgen steeds afgevreten worden en op den duur niet meer terug komen.
Een van de weinige plantensoorten die het constante afvreten goed verdraagt is gras. Gras groeit zelfs beter als het regelmatig begraasd wordt. Omdat deze gronden lemiger zijn en natter mergelen ze niet uit en verschijnt er elk jaar weer sappig gras. Er groeit echter te weinig gras, daarom wordt het vee ook bij gevoerd met takken en bladeren. De hazelaar, iep en linde zijn zo geliefd bij de koeien dat ze langzaam verdwijnen langs de Maas en Vilt.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
77
Vanaf de elfde eeuw ontwikkelt zich Beugen tot een nederzetting. De nederzetting Bougheim behoorde tot het Nederambt van het land van Cuijck. Na de toewijzing van de gronden door Jan van Cuijck [1307]werd particulier bezit van de Gemene gronden mogelijk. Jan van Cuijck wijst de gemeenschappelijke gronden toe aan de nederzetting Bougheim. Met het individualiseren van het grondbezit verdween het belang van de koeherder en namen gevlochten heggen deze functie over.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
78
Bougheim behoort tot het Nederambt van het land van Cuijck
Vanaf de 11e eeuw valt Bougheim onder de heer van Cuijk, die zich later graaf ging noemen. Als straf voor de moord op Floris de Zwarte werd rond 1133 de heer van Cuijk met zijn broer verbannen en het kasteel in Cuijk verwoest. Na hun terugkeer bouwden de broers een nieuwe burcht op een zandheuvel verder stroomafwaarts. Hieromheen ontstond de nieuwe hoofdstad Grave.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
79
Hoewel leenman van Gelre vocht de heer van Cuijk in 1288 bij de Slag van Woeringen aan de Brabantse kant. Hierdoor werd het Land van Cuijk onderhorig aan het Hertogdom Brabant. Aan het einde van de 14e eeuw werd het Land van Cuijk verkocht aan de hertog van Gelre, Willem van Gulik.
In de 15e eeuw werd het weer bij het Hertogdom Brabant ingedeeld. Langzamerhand verloren de heren van Cuijk het leenheerschap over sommige dorpen: Oeffelt werd verkocht aan het Hertogdom Kleef en Boxmeer ontwikkelde zich tot een Vrije heerlijkheid. Het overgebleven land van Cuijk werd gesplitst in het Overambt (ten zuiden van Boxmeer, met dorpen Vierlingsbeek, Maashees, Overloon en de nederzetting Groeningen en het Nederambt (met dorpen als Beugen, Cuijk, Haps, Wanroij, Mill, Escharen en Neerloon).
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
80
Tachtigjarige oorlog en Republiek Het Land van Cuijk werd in 1559 in pandschap aan Willem van Oranje gegeven. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd Grave in 1602 door Maurits van Oranje veroverd.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
81
Het Land van Cuijk bleef in een onzekere positie tussen de Spaanse en Staatse Nederlanden, tot het bij de Vrede van Münster in 1648 bij de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kwam. Het werd bij Staats-Brabant gevoegd: een generaliteitsland dat vanuit Den Haag bestuurd werd door de Staten-Generaal van de Republiek. Na de stichting van de Bataafse Republiek in 1795 werden alle heerlijkheden opgeheven. Het Land van Cuijk werd deel van Bataafs Brabant. In de periode daarna blijft Bougheim Nederlands. De Heerdgang.
In de Hoge en Late Middeleeuwen bezocht het vee onder leiding van een herder dagelijks de weidegronden langs de Vilt en werd het ’s nachts opgestald. Vee werd ook om de mest gehouden. Daartoe werden de dieren gedurende de nacht opgestald. Mest en gier, vermengd en vastgehouden door stalstrooisel en in een later stadium op de Haart, Hoogveld en Maasbroekse blokken uitgespreid, bepaalde grotendeels de opbrengst van het akkerareaal. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
82
In deze periode van de geschiedenis van de landbouw, waarin gemengd bedrijf noodzaak was, kan een tweetal fases worden onderscheiden met betrekking tot de wijze van veeteelt. In de eerst fase kende met uitsluitend de gemeenschappelijke heerdgang onder leiding van dorpsherders naar gemeenschappelijke weidegronden. In de latere fase, in de Late Middeleeuwen, wordt elk type vee ondergebracht in particuliere standweiden en verblijft daar zonder herder. Dit werd mogelijk gemaakt doordat in 1307 Jan van Cuijck de gemeenschappelijke gronden aan Bougheim had toegewezen.
Extensieve beweiding onder leiding van de Heerd
De historische heerdgang is een vorm van extensieve veeteelt waarbij het vee onder leiding van een herder [=heerd] dagelijks weidegronden bezocht en ’s nachts werd opgestald . Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
83
De karakteristieke attributen van deze dorpsfunctionaris waren een signaalhoorn, vervaardigd uit een grote koehoorn een tas voor proviand en drank en een stok of een staf. De heerd gang verliep als volgt. ’s Morgens vroeg verzamelde de herder de dorpskudde in Bougheim bij de poel midden in het dorp. In Sambeek en Boxmeer wordt deze verzamelplaats “Biest”genoemd. Hij blies op zijn signaalhoorn om de andere boeren te waarschuwen dat ze hun vee naar de Poel moesten brengen. Vervolgens vertrok hij via veedriften die, voor zover ze binnen de nederzetting en het daaromheen gelegen akkerareaal lagen, waren omzoomd met hagen of andere veekeringen. De bestemming van de heerdgang waren de gronden in de meanderboog van de Maas, De Vilt.
Het gebied van de Vilt is door de Maasoverstromingen in de loop der eeuwen bedekt geraakt met een laag klei. Voor die tijd waren ze kletsnat, waren er veel stagnerende waterpartijen en was het begroeid met wilgenstruweel en zachthoutooibos. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
84
Bij de heerdgang mochten de grenzen van de dorpsgemeenschap uiteraard niet worden overschreden. In de late namiddag keerde de kudde onder leiding van de herder terug naar de nederzetting, waar de dieren bij de Poel werden gedrenkt alvorens de beschutting van de stal op te zoeken. Het geluid van de signaalhoorn waarschuwde de boeren dat de kudde in aantocht was en dat men de stal in orde moest maken om het vee op te vangen.
weiden. De lagere gronden, dichter bij het water van de oude beddingen van de Maas veranderen door de begrazing met vee in graslanden. Het wilgenhout werd gekapt voor brandhout. Het vee zorgt er door hun vraat voor dat de jonge scheuten van de wilgen steeds afgevreten worden en op den duur niet meer terug komen. Een van de weinige plantensoorten die het constante afvreten goed verdraagt is gras. Gras groeit zelfs beter als het regelmatig begraasd wordt. Omdat deze gronden lemiger zijn en natter mergelen ze niet uit en verschijnt er elk jaar weer sappig gras. Er groeit echter te weinig gras, daarom wordt het vee ook bij gevoerd met takken en bladeren. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
85
De hazelaar, iep en linde zijn zo geliefd bij de koeien dat ze langzaam verdwijnen uit de uiterwaarden. Haart, Hoogeind en Maasbroekse blokken.
De hogere gronden op de stroomrug van Boxmeer waren geschikt om eenvoudige akkertjes aan te leggen waar granen verbouwd werden. De grond is van goede kwaliteit, niet te arm en te droog zodat er toch graan kan groeien maar ook niet te stug want dan is de grond moeilijk te bewerken. Om het land te bewerken had de boer een heel eenvoudige ploeg in gebruik, namelijk het eergetouw. Deze ploeg werd getrokken door twee ossen. Het is eigenlijk geen echte ploeg. Een eergetouw bestond uit een dissel [houten balk] waaraan een houten punt bevestigd was. De houten punt van de ploeg zorgde er voor dat de grond werd open gescheurd. Een eergetouw zette de grond niet om, maar maakte alleen de boven grond los. Een andere benaming voor deze ploeg is dan ook scheurploeg. Soms werd een ijzeren plaat om de houten punt bevestigd.
Dit moest er voor zorgen dat de houten punt niet te hard zou slijten.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
86
De Schapen graasden op de Rijkevoortsche heide, waar de grond te arm en te droog is voor akkerbouw. Ook het Werveld was in de 16 eeuw door overexploitatie veranderd in heide. Voorheen groeiden er zomereiken en berken. Dit zijn boomsoorten die nog kunnen leven op arme en droge gronden. Door de houtkap en begrazing zijn hier heideveldjes ontstaan tussen het kreupelhout. Heideplanten verschijnen op zeer voedselarme plekken die door jarenlange houtkap en begrazing totaal uitgemergeld zijn. Zelfs gras groeit er niet meer. Oeffeltse Raam: Het Vlotgrasverbond. [Sparganio-Glycerion]
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
87
De Oeffeltse Raam, is een laaglandbeek met een totale lengte van ongeveer 17,5 km. De eerste oorsprong, het verst gelegen vanaf de uitmonding in de Maas, is gelegen nabij boerderij Siberië 5 te Overloon. Dit deel van de beek wordt gevoed door regenwater en bovengrondse afstroming en wordt onderweg ook gevoed door kwelwater. In het bosperceel van de Overloonsche Duinen en de omliggende landbouwgronden verzamelt het regenwater zich in de bovenloop van kleine stroompjes tot een grotere waterloop. Het verval vanaf de oorsprong tot de uitmonding in de Maas is ongeveer 12 meter en het verhang is ongeveer 0,685 m/km. In het water waren fyllodia zichtbaar. Bij een fyllodium is de bladschijf bijna of helemaal afwezig. In plaats hiervan is de bladsteel verbreed en heeft de functie van het blad overgenomen. Het is een aanpassing aan het stromend water van Oeffeltse Raam. Het water is helder en zuurstofrijk. De bodem bestaat uit zand en leem. Er is een continue stroming. Het is het milieu van het Vlotgrasverbond [ Sparganio-Glycerion]. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
88
Het betreft hier fyllodia van de Kleine egelskop en Manna gras. Mannagras groeit hier op de oever. Kleine egelskop komt op dit traject van de Oeffeltse Raam zelden in bloei. Het vormt hier enkel fyllodia.
In Mannagras is een zinspeling te horen zowel op de smaak als op het gebruik van de vruchten. In de tijd dat de Eburonen op het Werveld huisden was het in gebruik als wilde graansoort. Op vroege zomerochtenden werden de vruchtdragende pluimen door de vrouwen gedorst met behulp van een zeefnet, waarmee tegen de halmen werd geslagen, zodat de vruchten eruit vielen, waarna ze door de dauw aan het net bleven kleven. Ze werden tot grutjes gestampt en van kaf ontdaan, waarna ze met melk of boter voor menselijke consumptie werden bereid.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
89
Mannagras is het vlotgras bij uitstek. Door zijn vlottende groeiwijze is het voor volledige onderdompeling gevrijwaard. Zijn voornaamste eis is een niet te gering zuurstofgehalte en een zekere stikstofrijkdom van het water. Daaraan voldoet de Oeffeltse Raam. Een woud van waterplanten groeit op de bodem van de Oeffeltse Raam. Met enige fantasie herken je zelfs naald- en loofwoud. Het ondoordringbare bos van waterdennen bestaat uit Grof hoornblad. De gelijkenis met een den berust op de tot naalden gevorkte blaadjes, die in kransen rondom de stengels staan. Die stengels zweven echter vrij in het water, want het Grofhoornblad zet zich niet met wortels in de bodem vast. Als een groen pakket zweeft het spookwoud in de Raam. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
90
Nu hangt het hoger in het water dan in de winter. Maar het blijft ook ’s zomers te laag voor een normale bestuiving via de lucht. Bij gebrek aan onderwater bijen dreigen de vrouwelijke bloempjes als maagd te sterven. Ware het niet dat de mannelijke bloempjes bij de rijping loslaten. Op hun zweeftocht omhoog strooien ze kwistig hun stuifmeel rond. Waar dit zijn doel heeft getroffen ontstaan in het najaar nootjes met één stekeltje. Onder de zaadhuid zitten deze vol lucht. Voordat het door water is verdrongen heeft de lucht het nootje al ver van huis gedragen. Zo kan de plant zich verspreiden over het hele stroomgebied van de Raam. En mislukt deze aanpak dan kan het hoornblad altijd nog vertrouwen op de dicht bebladerde winterspruiten, die in het voorjaar nieuwe planten vormen.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
91
In het water van de Oeffeltse Raam de Rompgemeenschap Gewoon sterrenkroos RG Callitriche platycarpa- [CallitrichoPotametalia]. Ze heeft hier een optimale standplaats , omdat het water in beperkte mate met organische stof vervuild is en zwak stroomt boven een zandige bodem. Gewoon sterrenkroos is een amfibische plant die ook ’s winters groen blijft. Daardoor heeft het in de lente een voorsprong op de overige vegetatie. Het droogvallen van de Raam, wat afgelopen jaar is voorgekomen kan de plant goed doorstaan.
In de Middeleeuwen bestond de westzijde van de stroomrug van Boxmeer uit natte heidevelden en moerassig broeklandschap. Stroompjes vanuit de Peel voedden de moerassige laagten en natte heide. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
92
Aan het eind van de 19e eeuw werden de moerassige landerijen en bossen aan de westelijke zijde van Boxmeer ontgonnen om landbouw te kunnen bedrijven en werden waterlopen gewijzigd. De gegraven beek stond toen bekend onder de naam Virdsche graaf. Later werden in de Oeffeltse Raam stuwen aangelegd. Op sommige plekken, waar een natuurlijke slingerende beek aanwezig was, werd deze gekanaliseerd waardoor de beek als systeem niet meer op natuurlijke wijze kon functioneren.
Een graciele associatie in het Gemeint. Associatie van Scherpe zegge [Caricetum gracilis]
Onmiddellijk als we Niemandsvriend betreden valt een smalle gordel van sierlijke slanke aren in het oog.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
93
Het is de Scherpe zegge. Op deze eutrofe, basenrijke standplaats is het op zijn plaats. De smalle bladeren geven het een graciel uiterlijk. De gordel is homogeen van samenstelling. Iets hoger op de oever bloeien de Pinksterbloemen.
Kleine Vilt, kleiafgraving in het insnijdingsdal. De afgraving in het geomorfolgische insnijdingsdal draagt wezenlijk bij aan de landschappelijke beleving van het gebied.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
94
Kleiafgravingen die als een kaasschaaf de terreinglooiingen volgen verhogen de natuurwaarden van het terrein.
Cassarca’s zijn echte watervogels met een voorkeur voor open water. Ze grondelen hun voedsel bij elkaar met een voorkeur voor waterplanten. Van origine komen ze uit de moerassen en rivierdalen van Zuidoost-Europa tot in China. . Door introduktie en ontsnapping uit gevangenschap hebben ze hier een eigen populatie kunnen stichten. De Cassarca broedt in holen, zoals boomholtes en ruïnes. Het vrouwtje legt 6 tot 16 eieren.
Het voedselrijke ondiepe stilstaande water van de Vilt is het voorkeursbiotoop van de Slobeend. Slobeenden zijn omnivoren. Met hun lepelvormige snavel filtereren ze plankton uit het water. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
95
Andere voedselbronnen zijn kleine kreeftachtigen, schelpjes, insecten [larven], kikkervisjes en zaden en knoppen van waterplanten.
Wintertalingen zijn erg nerveuze eenden en gaan bij onraad loodrecht de lucht in. Vaak zijn ze 's nachts actief en daarbij erg luidruchtig. Ze vliegen erg snel en door hun vlugge vleugelslagen lijkt het alsof ze haast hebben. Wintertalingen voeden zich in ondiepe gedeelten van de Kleine Vilt door met knabbelende snavelbewegingen kleine zaden van water- en moerasplanten uit het water te zeven. In dieper water gaan ze vaak over tot grondelen. De wintertaling is in deze regio een vogel van vegetatierijke zoetwatergebieden en de voedselarme vennen in de Maasduinen.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
96
Het Brabants landschap heeft “Het Niemandsvriend” plas dras gezet. Daarop heeft dit pioniersvogeltje onmiddellijk gereageerd. Zijn broedhabitat wordt getypeerd door nauwelijks begroeide bodems in een zoetwatermilieu. Als kortsnavelige oogjager fourageert de Kleine Plevier hoofdzakelijk op insecten en spinnen, aangevuld met kreeftjes, slakjes en wormpjes. Van oorsprong een broedvogel van grind- en kiezelbanken in rivierdalen, verschoof de Kleine Plevier in de 20e eeuw naar door de mens gecreëerde of beïnvloede habitats.
De Roek benut een breed spectrum aan bodeminsecten en andere ongewervelden, maar ook plantaardig materiaal waaronder zaaizaad en voorts kleine zoogdieren, aas, afval en andere eetbare zaden. In de streek is een trend waar te nemen dat roeken in toenemende mate in kleine kolonies gaan broeden. Zo is er dit jaar nog een satellietkolonie in Sambeek ontstaan, naast de grote kolonies bij het oude ziekenhuis, de Overbiest en op het Zand. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
97
Kikkerbeetverbond [Hydrocharition morsus ranae] In de beschutte sloot met stilstaand, voedselrijk, enigszins dystroof water groeit het Kikkerbeetverbond. Het water is door kwel matig carbonaatrijk. Sulfaat is nauwelijks aanwezig, doordat ijzer de sulfiden bindt. Kikkerbeet is een pleustofyt. Ze drijft vrij in het water en wortelt niet in de bodem. Dat kan ook niet, omdat de modderbodem geen zuurstof bevat.
De bodem bereikt kikkerbeet alleen in de winter, als hij is gezonken om met zijn knoppen beter tijden af te wachten
De Kuifeenden die met tientallen de Vilt bevolken zijn duikeenden.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
98
Hun lichaam is daar geschikt voor; ze hebben hun poten ver aan de achterkant van hu lichaam zitten. Dat maakt het duiken een
stuk gemakkelijker. Eenden die niet duiken, zoals de Wilde eend, hebben de poten meer onder het midden van hun lichaam. Kuifeenden kunnen tot twintig meter diep duiken. In de Vilt is dat niet nodig. De diepte varieert er van 1 tot 3 m. Op de bodem zoeken ze dan naar kleine visjes, waterinsekten en tubifex Baggeraar
Een vogel die ook veel duikt, maar er eigenlijk niets van kan, is de Meerkoet. We zien hem hier in het ondiepe water ploeteren. Hij duikt elke keer met veel gespetter onder. Even later komt ie weer boven met een hoop modder en bladeren om te kijken of er wat eetbaars tussen zit. Op die mannier baggert ie langs de kanten. Hij eet van alles, veel waterplanten, slakjes, wormen en soms ook een visje. Soms grazen ze langs de waterkant.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
99
Van de viseters waren Fuut, Blauwe reiger en Aalscholver aanwezig. De Grote zilverreiger wordt dagelijks gezien bij de Vilt, maar schitterde nu door afwezigheid. Aalscholver
Blauwe reiger
Rallen Het Waterhoen scharrelde wat rond in de beschutting van de dichte oevervegetatie. Als de winter streng is geweest kan de populatie halveren, maar ze herstellen zich binnen een jaar. Het voedsel bestaat zowel uit plantendelen als verschillende insecten en weekdieren. Het waterhoen zoekt zijn voedsel voornamelijk langs de oevers van het water en loopt daarbij ook over het land, maar verlaat ook dan zelden de beschutting van de oeverplanten.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
100
In tegenstelling tot de meerkoet, ook een ral, duikt het waterhoen maar weinig. Tijdens het zwemmen beweegt de vogel de kop met forse rukken naar voren en naar achteren.
De witte kwikstaart heeft van alle in Nederland voorkomende vogelsoorten de breedste habitatkeuze. Hij komt dus overal voor: open landschap, zandverstuivingen, open plekken in het bos, industrieterreinen, boerderijen, weilanden, eigenlijk overal waar insecten te vinden zijn. Motacilla is beweeglijk en loopt en rent voortdurend achter insecten aan. Staart wordt regelmatig in verticale richting bewogen.
Grote canadese gans, Nijlgans, Grauwe gans, fasciliteren vele nieuwe soorten. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
101
Om de rol van de Grauwe-, Nijlen Grote canadese ganzen in het ecosysteem van de Vilt te kunnen aangeven, eerst iets in het kort over dit voedselrijke kleimoeras . De voedselrijkdom blijkt uit de aanwezigheid en groei van Riet, Grote lisdodde en Kleine lisdodde. Hierin lijkt de Vilt op de overstromingsvlakte van grote rivieren. Per jaar komt in zulke moerassen 18.000 kg droge stof [al het plantenmateriaal minus water], per hectare de grond uit. Het bovengrondse groen vormt maar een stukje van de planten. Onder de grond zit nog eens een gigantisch gewicht aan wortels en wortelstokken verstopt. In de dichte velden met riet tot bijna 160.000 kg droge stof per hectare. Al de planten sterven in het najaar bovengronds vrijwel helemaal af. Dode bladeren en stengels vallen in het water. Daar rotten ze, maar vanwege het langzame tempo waarin dat gebeurt hopen plantenresten zich steeds meer op. Op een zeker moment komt die massa boven het water uit. Het moeras dempt zichzelf, het verlandt. Tijdens die verlanding worden Riet en Lisdodde steeds meer verdrongen door Grauwe wilg en Zwarte els.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
102
Aan de oost en westzijde van de plas zijn zo de moerasbossen ontstaan. Op geïsoleerde plaatsen in de Oostplas waar regenwater stagneerde trad verzuring op en groeit er nu Gagel en Veenmos. Deze ontwikkeling houdt in dat alle planten en diersoorten van het ondiepe, open water gedoemd zijn te verdwijnen. Ganzen: De landschapsarchitecten van de Vilt.
Ganzen eten letterlijk als paarden. Achter elkaar gaat het gras naar binnen. Na ongeveer 1½ uur komt het er aan de andere kant weer uit. Per dag schrokt een gans ongeveer 1 kg aan vers gras naar binnen. Dat is ongeveer 30% van zijn eigen lichaamsgewicht, dat gemiddeld iets meer dan drie kg bedraagt. Ter vergelijking: een rund eet per dag ongeveer 6% van zijn lichaamsgewicht aan vers gras. Maar zelfs met dat vele eten is de gans er nog niet. Hij moet ook op de kwaliteit letten, dat wil zeggen vooral de verteerbaarheid. Die kan erg verschillen. Het best verteerbaar is gras dat begint te groeien. Dat is mals, sappig en rijk aan eiwitten en suikers. Naarmate het gras veroudert en doorgroeit wordt het vezeliger en taaier. Er komen steeds meer voor ganzen onverteerbare stoffen in, die voor de stevigheid van de plant zorgen. Zo’n stof is cellulose. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
103
Verouderd gras laten de ganzen staan. Ze kunnen het wel eten, maar ze zouden daarmee onvoldoende voedingsstoffen binnen krijgen, zelfs al zouden ze tegen de klippen op eten. De ganzen eten vooral van gras dat net opnieuw begint te groeien. Het gras dat zij afvreten gaat opnieuw groeien en is dus weer mals, en rijk aan voedingsstoffen. Door steeds op dezelfde plek terug te komen, kunnen de ganzen hun eigen eten in stand houden. Begin juni raken de Grauwe ganzen hun slagpennen kwijt. De rui zet in. Half juni kunnen ze niet meer vliegen. Ze lijken zich daarvan zeer bewust. Ze zijn zeer schuw. Tijdens de rui zijn ze voor hun voedsel helemaal op moerasplanten aangewezen. In groepen sjouwen ze als kuddes runderen door de begroeiing heen. Jonge kiemplanten van Grote lisdodde, trekken ze uit de klei om op te eten. Van volgroeide
Grote lisdodde graven ze de wortelstokken uit en eten de bladeren op. Door dat gegraaf ontstaan kuilen van een halve meter diepte. Het meest van alles eten ze riet. Ze bijten vooral de uitstoelende jonge spruiten af. Die zijn mals, sappig, rijk aan eiwitten en suikers. Als het riet verder uitgroeit komen de lekkere voedzame malse hapjes, de bladeren, bovenin te zitten. Om daarbij te komen knakken de Grauwe ganzen de halmen op ongeveer een halve meter boven het water af. Sjorrend en trekkend vreten ze zich zo letterlijk door het moeras heen. Ze laten een enorme ravage achter. Op den duur ontstaan zo hele stelsels van paden tot een meter breed. Door de aanhoudende begrazing lopen de reserves van het riet terug. Zonder begrazing bestaat ruim 25% van het totale drooggewicht van de wortelstokken uit reservestoffen. Door herhaalde begrazing valt dat terug tot 0,2%. De Grauwe ganzen putten door hun voortdurende geknabbel de wortelstokken uit. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
104
Ze voorkomen dat het moeras dichtgroeit en zorgen er ook voor dat gedeelten van een dicht rietveld in ondiep water veranderen. Open water dat nog door planten wordt omgeven ligt in de luwte. In tegenstelling tot de grote Oost- en Westplas waar de wind voor golven zorgt die telkens slib van de bodem opwoelen en het water troebel maken, is het water in zulke door ganzen uitgevreten beschutte plassen helder. In dat helder water kan zonlicht doordringen, daardoor kunnen er algen groeien die op hun beurt door kleine kreeftachtige diertjes als watervlooien worden gegeten. Die kleine diertjes worden op hun beurt weer door eenden gegeten. Wijfjes van Pijlstaarten, Krak- en Slobeenden zoeken zulke plekken in het moeras op. Normaal bestaat hun eten bijna helemaal uit planten, maar tegen de tijd dat ze een legsel eieren moeten produceren, schakelen ze bijna helemaal over op veel eiwitrijker, dierlijk voedsel. Watervlooien, slakken en muggen larven staan dan op het verlanglijstje. Algen profiteren niet alleen van de Grauwe ganzen, omdat deze dichte begroeiingen open maken. Ongeveer elke vier minuten valt er een keutel uit een Grauwe gans in het water. Uit die keutel komen voedingsstoffen vrij die in het water oplossen. Die voedingsstoffen worden door kleine algen en andere in het water groeiende planten opgenomen. Die algen worden dus door kleine kreeftachtige diertjes gegeten en die weer door grotere dieren. Behalve dat Grauwe ganzen het moeras open maken en houden, zorgen ze dus ook voor dat een deel van wat een moeras jaarlijks aan planten produceert snel aan allerlei vis-, vlees- en insekteneters ten goede komt.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
105
Grauwe en Grote Canadese ganzen: landschapsbeheerders.
Zonder de Grauwe gans verdwijnen een groot aantal plant- en dier soorten op den duur door het geleidelijk dichtgroeien van het moeras. Een mooi voorbeeld vormt de oostzijde van de Oostplas van de Vilt. Het ecologisch principe dat met de Grauwe gans zijn intrede doet in de Vilt heet facilitatie. Kort gezegd komt het erop neer dat bepaalde grote diersoorten de weg vrij maken voor allerlei soorten dieren en planten. Facilitatie komt in de Nederlandse natuurgebieden vrijwel niet voor, omdat alle grote beesten die daarvoor verantwoordelijk waren, door de mens de natuur zijn uitgewerkt. Gelukkig is de bever op komst. In de afgelopen jaren heeft deze grote knager de hele Maas en Niers gekoloniseerd en is nu ook aanwezig bij de twee Maaseilanden bij Boxmeer.. .
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
106
De Grauwe gans heeft zo’n grote invloed op de begroeiing, dat hij met recht de landschapsvor mende vogel kan worden genoemd. Hij is daarmee een uiterst goedkope beheerder. Zonder zijn inspanning groeit de Vilt weer snel dicht. De grauwe abeel is een kruising van de witte abeel met de ratelpopulier. Op de plekken aan de stam waar ooit takken zijn afgebroken, verschijnen grote ogen De grauwe abeel (Populus Canascens) behoort tot de wilgenfamilie en het geslacht: populier. Het woord populus is afgeleid van het Griekse woord paipolos en dat betekent trillen. Het heeft betrekking op de trillende beweging van de bladeren in de wind. In de regio wordt hij ook wel vrouwentong genoemd…
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
107
De typische ruitjes in de stam zijn huidmondjes, openingen waardoor de boom kan ademen.
Na de schoonmaakactie van het Brabants landschap is het nu de beurt aan de Zwanenmossels om het water te zuiveren. Er lagen een tiental exemplaren aan de Moerdam. De Zwanenmossel is een zoetwatermossel van stilstaand water. De schelp is dun en van binnen met parelmoer bekleed. De gewone zwanenmossel leeft ingegraven in de bodem. Hij kan zich met zijn voet een klein beetje bewegen. Er is één geval bekend van een zwanenmossel die na een mechanische schoonmaakactie op de oever terecht was gekomen, en uit zichzelf weer het water in is 'gekropen'. Dit is echter een zeldzaam geval, meestal komen ze niet verder dan een paar centimeter. In deze mossels zitten vaak parels. Het is dus maar goed dat ze niet hard kunnen rennen, zo zijn ze makkelijker te vangen!
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
108
Met zijn voet (die eruit ziet als een tong) trekt hij zichzelf de bodem in. Zoals de meeste schelpdieren filtert de zwanenmossel zijn voedsel uit het water door het door zijn kieuwen te pompen. Soms trilt hij om slib van de bodem op te warrelen. Met behulp van zijn tong kruipt de mossel door de bodem en laat zo soms een duidelijk spoor na. De met papillen bezette instroomopening en kleinere uitstroomopening (met gradde rand) blijven steeds vrij. De zwanenmossel heeft net als ander zoetwatermossels een bijzondere manier van voortplanten. De eitjes worden door via het water opgenomen zaadcellen bevrucht en ontwikkelen zich binnen de broedkieuwen van de moeder tot zo'n 300.000 larven. Deze worden in het water geloosd en hechten zich aan een vis. Daarop leven ze enige tijd parasitair waarna ze zich tot een klein mosseltje ontwikkelen en loslaten.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
109
Zilvermeeuwen eten van alles. Op de Vilt zullen zeker de Zwanenmossels op het menu hebben gestaan. Zoals alle andere meeuwensoorten eten ze zo veel mogelijk, soms zo veel dat ze niet meer kunnen vliegen. Pas enkel jaren wordt de zilvermeeuw op de Vilt waargenomen.
In de afgelopen kwart eeuw is de habitatkeus van de Wulp sterk gewijzigd, wat zich laat samenvatten met de slogan “van heidevogel tot weidevogel”. Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
110
Aan de omschakeling van natuurterreinen naar cultuurland kleven ook nadelen. De Wulpen zijn erg gevoelig geworden voor ontwikkelingen in de landbouw. Verder is de dichtheid aan predatoren in het cultuurland inmiddels vergelijkbaar met die in natuurgebieden [Buizerd, vos]. Wulpen eten schelp- en schaaldieren, insekten, wormen, vis en kikkers, en ook enkele bessen en zaden, al naar gelang jaargetijde en plaats. Ze pikken het voedsel van de bodem of van de wateroppervlakte. Een andere methode is dat ze met hun lange kromme snavel, welke is voorzien van een gevoelige punt, naar kleine bodemdieren wroeten. Diertjes die met de punt van de snavel worden opgepakt, worden door een ruk in de mondopening geworpen. Ook de kievit toonde zijn typische plevierentactiek bij het verschalken van prooien. Korte stukjes rennen en stilstaan worden gevolgd door abrupt op een prooi toe te schieten _ een regenworm, emelt of rups. Met heftige rukkende bewegingen wordt de prooi tussen de wortels van graspollen uitgetrokken. De Roodborsttapuit verraadde zich door zijn roep die lijkt op het geluid van twee stenen die tegen elkaar worden geslagen. Het kleinschalige cultuurgebied met uitkijkposten is een ideaal broedgebied. Zijn voedsel bestaat uit vlinders, spinnen en vliegen die hij in hoofdzaak op de grond vangt.
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
111
Vilt, 25 april 2012, KNNV afdeling Nijmegen
112