DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG DECENTRALISATIE JEUGDZORG DOOR DE OGEN VAN BESTUURDERS EN PROFESSIONALS EEN TWEEDE EDITIE
De toekomst van de jeugdzorg Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
Met trots presenteren wij de tweede editie van ‘De toekomst van de jeugdzorg’. Waarom een tweede editie? Omdat we benieuwd zijn hoe dezelfde bestuurders en professionals anderhalf jaar na het eerste interview aankijken tegen hun eerdere antwoorden en uitspraken en hoe ze op dit moment de transitie zien en ervaren. Deze interviews vonden plaats van september tot december 2014. Het resultaat is een opmerkelijke bundel interviews, waarbij veel bevestigd, maar ook veranderd is. In algemene zin kan gesteld worden dat 2014 een bewogen jaar is geweest voor alle betrokken partijen. In 2015 zal blijken of gemeenten in samenspel met aanbieders van jeugdhulp in staat zijn passende hulp te organiseren. Hierbij zullen ongetwijfeld veel hobbels genomen moeten worden. Wij hopen met deze publicatie een inspirerend beeld te schetsen van kansen en uitdagingen die de decentralisatie van de jeugdzorg biedt. Dat decentraliseren daarbij meer is dan enkel het overdragen van taken (transitie) blijkt uit alle verhalen en ambities die door ons opgetekend zijn. 2015 zal dan ook in het teken van de transformatie staan. Veel leesplezier!
2
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Inhoudsopgave
De grootste opdracht is het winnen van vertrouwen
4
Veiligheid voorop via SAVE-teams
6
Met gemeenten zoeken naar duurzame en robuuste oplossingen
8
Thuisnabij: ondersteuning op eigen school
10
Iedereen in maatschappij ‘binnenboord’
13
Decentralisatie betekent ook loslaten
15
Cliënt centraal stellen is vakmanschap
17
Gemeente groeit in regierol
19
Benut expertise Jeugd-GGZ
22
Jeugd- en gezinscoaches nemen aspect preventieve maatschappelijke zorg mee in hun werk
24
Zorg voor jeugd blijft taak van burgers en professionele organisaties
27
Werken aan zorg dichtbij onze inwoners staat voorop
29
Colofon
31
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
3
De grootste opdracht is het winnen van vertrouwen De voormalige gemeenten Graafstroom, Liesveld en Nieuw-Lekkerland zijn sinds 2013 gefuseerd tot de gemeente Molenwaard. Zij is de eerste gemeente die geen loket meer heeft. Het oude gemeentehuis is getransformeerd tot een brede school. Kinderopvang, logopedie, kinderfysiotherapie en de verloskundigenpraktijk zijn onder andere gevestigd in dit gebouw. Zorg is hiermee dichter bij de burgers georganiseerd.
In 2013 formuleerde uw collegawethouder de volgende kernbegrippen bij de decentralisatie van de jeugdzorg: ‘Bezuinigen’, ‘efficiëntie’ en ‘samenwerking’. Hoe kijkt u daar tegenaan? ‘Als gemeente staan wij nog steeds achter deze kernbegrippen. Een belangrijk kernbegrip dat hieraan toegevoegd kan worden is ‘kracht’: het op zoek gaan naar en het uitgaan van de eigen kracht van de samenleving. Als we geen grip krijgen op de samenleving, gaat er helemaal niks gebeuren. Eigen kracht staat dus eigenlijk voorop. Tot slot wil ik de decentralisaties niet onder het begrip bezuinigingen schuiven. Het gaat over mensen. We weten dat we het met een ander budget moeten gaan doen, maar laten we vooral kijken naar hoe we het anders kunnen gaan doen.’
Welk doel hebt u voor ogen bij de decentralisatie van de jeugdzorg? In 2013 noemde uw collega-wethouder: ‘Het leveren van maatwerk, voldoende speelruimte, de juiste schaalgrootte en het herstellen van het vertrouwen van burgers in de overheid.’ Welke doelen zijn volgens u gehaald, dichtbij of veranderd? ‘Deze vraag komt eigenlijk nog te vroeg omdat we in samenwerking met professionals en zorgvragers nog hard aan de slag zijn om alle voorbereidingen
4
voor 1 januari te treffen. De voorbereidingen verlopen naar wens en de samenwerking is uitstekend. Maar als de vraag aan inwoners gesteld wordt welk stukje maatwerk er geregeld is, zou niemand hierop kunnen antwoorden omdat we er als gemeente simpelweg nog mee bezig zijn. Ik vind het wel heel belangrijk dat we door te communiceren naar burgers al laten weten dat nie-
Hoe vindt u dat de zorggebruikers/cliënten erbij betrokken zijn de afgelopen periode? Is er genoeg geluisterd? ‘In de voorbereidende fase is er met vertegenwoordigers van doelgroepen gesproken. Nu de wet- en regelgeving definitief is, zijn we bezig met communicatie richting de burger in de vorm van een ‘sociaaldomeinkrant’ en
De gemeente is er om te ondersteunen en te faciliteren mand er alleen voor staat. De gemeente is er om te ondersteunen en te faciliteren.’
Wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘De grootste opdracht is het winnen van vertrouwen. Daar maak ik mij wel zorgen over. Het vertrouwen is niet groot vanwege negatieve (landelijke) publiciteit en persoonlijke zorgen van burgers; externe factoren waar je niet altijd invloed op hebt. Dit terwijl wij als gemeente ervan overtuigd zijn dat we op een goede manier bezig zijn. Zorgvragers ervaren onzekerheid op het gebied van de zorg die zij nu ontvangen en welke zorg zij volgend jaar ontvangen, maar voor hen verandert er volgend jaar eigenlijk niets.’
huis-aan-huis brieven. In november zullen drie bijeenkomsten worden georganiseerd en zullen er brieven verstuurd worden naar specifieke doelgroepen. Daarnaast wordt er intensief samengewerkt met zorgaanbieders. Er zijn een aantal bijeenkomsten verzorgd waarin zij hun cliënten hebben ingelicht en hebben meegenomen. Het is echt geweldig om te zien en horen hoe zij hun cliënten informeren en betrekken bij alle ontwikkelingen. Ter illustratie, met een van de presentaties heb ik ook mijn gemeenteraad geïnformeerd.’
Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘Niets is anders op 1 januari, op de
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
dat organisaties ook moeten reorganiseren, waardoor er helaas ontslagen vallen. Het kan niet anders, maar ik maak mij daar wel zorgen over. Mijn angst is dat de ontslagen professionals als vrijwilligers worden binnengehaald om hetzelfde werk te doen. Er wordt immers een groter beroep gedaan op vrijwilligers en mantelzorgers. Ik ben voorstander van het principe van een tegenprestatie, maar het moet niet zo zijn dat de ontslagen professionals deze tegenprestatie in de vorm van hun voormalige werk gaan leveren.’
Zijn de kansen om de decentralisatie in samenhang met andere beleidsvelden uit te voeren voldoende benut?
lange termijn gaat het er natuurlijk wel wat anders uitzien. Wat anders is, is dat er in Molenwaard met sociale teams gewerkt wordt. Integrale sociale teams die gevormd worden door professionals. Maar die laten ook niet ineens de dossiers uit hun handen vallen, zij nemen hun caseload mee. Het gaat om een nieuwe werkwijze vanuit de teams, met nieuwe arrangementen en nieuwe samenwerkingsvormen. Vanuit de verschillende pilots krijgen wij terug dat ook de professionals al volop bezig zijn geweest om de kanteling (een ander gesprek met de klant) te maken. Zij proberen naar het klantperspectief te kijken. Binnen teams waar de drie decentralisaties integraal opgepakt worden, wil je juist naar het totaalplaatje van een huishouden kijken.’
Op welke manier zijn er principiële keuzes geïmplementeerd om de jeugdhulp goedkoper te maken? ‘Er zijn contracten afgesloten met bestaande organisaties voor de AWBZ/ Wmo en de Jeugdhulp en er zijn een aantal nieuwe organisaties bij de AWBZ/Wmo gekomen. Je hoort en ziet
‘De kansen zijn meer dan voldoende benut. We zoeken elkaar continu op en dat heeft het effect dat we vanuit de samenleving gerichte vragen krijgen. Onlangs is er een winkeltje geopend dat gerund wordt door mensen met een verstandelijke beperking, dat is écht geweldig! Daar kloppen ouders bijvoorbeeld ook voor hun kind aan. Nieuwpoort heeft geen zorgboerderij maar een zorgbakkerij. Het is geweldig om te zien hoe dat in een gemeenschap opgepakt en omarmd wordt. In het weekend staan er mensen in de rij te wachten. Daar zwijmel ik écht bij weg, dat is de beweging die we willen maken! Ik ben ook echt trots op onze beleidsambtenaren die er zo veel tijd en energie in stoppen om dit samen met de buitenwereld op een goede manier geregeld te krijgen.’
Hoe heeft u de samenwerking tussen gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? Kunt u zowel positieve als negatieve voorbeelden aanhalen? ‘Het mooie van de decentralisaties is dat je elkaar veel meer gaat opzoeken, je hebt elkaar gewoon nodig. Je kunt het alleen op een goede manier doen als je samen optrekt. De gemeente Molenwaard heeft een samenwerkingsverband met Zuid-Holland Zuid. De discussie die volop speelt is om met z’n allen ervoor te zorgen dat dure zorg zo weinig mogelijk wordt ingezet; dat kan alleen door preventie aan de voorkant zo goed mogelijk neer te
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
Naam
PIET VAT Functie
WETHOUDER Organisatie
GEMEENTE MOLENWAARD
zetten. Maar hoe gaan we die versterking vormgeven? Gelukkig hebben we een overgangsrecht, dat betekent dat op 1 januari niemand zonder hulp staat. Een negatieve bijkomstigheid met betrekking tot de samenwerking is dat we regelmatig tegen verschillende snelheden aanlopen. Op lokaal niveau wil je het snelst lopen, vaak sneller dan bovenregionaal, regionaal of subregionaal mogelijk is. Dat maakt het soms lastig.’
Welk succes in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg heeft u inmiddels behaald? ‘De samenwerking met de verschillende professionals in de jeugdteams binnen de pilots in Zuid-Holland Zuid is een succes. Je merkt dat men bezig is om aan de kanteling daadwerkelijk invulling te geven; er wordt niet geredeneerd vanuit de vertegenwoordiger van organisatie X, maar vanuit de vraag van de burger en hoe deze op een zo goed mogelijke manier opgepakt kan worden. Molenwaard voert al op een andere manier het gesprek met de inwoner, de kanteling heeft hier al plaatsgevonden. Waar ik mij ook gelukkig mee prijs is dat we in deze plattelandsgemeente in totaal tien tot twaalf zorgboerderijen hebben. Als ik zie wat ze op dit moment al aan de preventieve kant opvangen in het kader van jeugdproblematiek, dan vind ik dat een machtig mooie ontwikkeling!’
Welke vraag heeft u gemist? ‘Momenteel is er veel negatieve berichtgeving in de media. Daarbij is mijn vraag: hoe we gaan voorkomen dat men afgerekend wordt op wat niet goed is gegaan, terwijl je hier juist ook van kan leren? Vertrouwen, openheid, eerlijkheid en samenwerking zijn wat mij betreft de kernwoorden voor 2015.’
5
Veiligheid voorop via SAVE-teams Bureau Jeugdzorg Utrecht vormde de toegang tot de jeugdzorg in de provincie Utrecht. Bureau Jeugdzorg Utrecht gaat nu samen met Bureau Jeugdzorg Flevoland, de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland en de William Schrikker Groep werken in SAVE: ‘Samenwerken aan Veiligheid’. In het vorige interview beschreef u de decentralisatie van de jeugdzorg met de volgende kernbegrippen: ‘gezinsgericht werken’, ‘ontschotten van financiële werkstromen’ en ‘transformatie van het inhoudelijk werk’. Hoe kijkt u nu aan tegen de punten die we destijds besproken hebben? ‘Er is echt gelegenheid voor transformatie geweest, wat hiervoor ondenkbaar leek te zijn. Wat mij betreft is volledig waargemaakt dat je nu naar één financier gaat. We zijn daadwerkelijk gaan ontschotten en hebben daarbij ook alle ruimte gekregen en genomen van de provincie. Het huidige Bureau Jeugdzorg Utrecht gaat zich volledig richten op veiligheid en wil heel goed zijn op dit thema. We geven dit vorm in SAVEteams. De SAVE- teams krijgen een
6
volledige AMHK-functie, een volledige SHG-functie en ook een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming is er standaard bij betrokken. Alles komt dus bij elkaar in een SAVEteam. Het is een andere manier van denken: volledig vanuit de buurtteams. Medewerkers van het buurtteam kunnen iemand uit het SAVEteam invliegen als zij twijfelen aan de veiligheid in een gezin. De SAVE-teams werken alleen aanvullend op de buurtteams. In het woord ‘aanvullend’ blijkt een wereld te zijn gewonnen. De SAVEteams nemen de coördinatie dus niet over, maar formuleren wel bodemeisen voor de veiligheid. Dit werkt goed. We hebben het gevoel dat we in de pilots meters hebben gemaakt met de gezinnen in Utrecht en Amersfoort.’
Eerder sprak u over de kennis ten aanzien van indiceren zo snel mogelijk onderbrengen bij de
buurtteams als volgende doel bij de overdracht van de jeugdzorg. Is dit doel volgens u gehaald, dichtbij of veranderd? ‘Vijfentwintig procent van onze organisatie bouwen wij per 1 januari af. Deze mensen zijn straks beschikbaar voor de buurtteams. Gemeenten mogen zelf weten of ze deze mensen in dienst nemen, maar over het algemeen willen gemeenten deze mensen heel graag hebben. En die 75% die wel blijft, werkt geheel ontschot. Er zijn nu bijvoorbeeld acht mensen werkzaam in Houten die iedereen kennen en alles oppakken, zowel de zorgmelding, als het onderzoek, als de jeugdbeschermingsmaatregel.’
U gaf de vorige keer aan dat de grootste uitdaging voor jullie zit in de cultuuromslag van de medewerkers binnen de organisatie, de transformatie die nodig is om zorg voor jeugd echt te veranderen. Hoe staat het met deze verandering en wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘De transformatie is absoluut niet klaar. We organiseren nu iedere twee weken methodische leerbijeenkomsten en we hebben competentiemanagement ingevoerd. Maar zoals Fokke en Sukke al
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
zeiden: ‘een cultuurverandering doe je niet op vrijdagmiddag om vier uur.’ Daarnaast heeft de versmalling van werkzaamheden er natuurlijk ook voor gezorgd dat sommige mensen ander werk hebben gezocht. Dit zijn vooral de mensen die zich voorheen met indiceren bezighielden, omdat dit geen taak van Bureau Jeugdzorg meer zal zijn. Dat is ook een begrijpelijke keuze.’
tegenaan en zijn de juiste keuzes gemaakt?
Hoe vindt u dat de cliënten betrokken zijn de afgelopen periode? Wat zijn uw ideeën daarbij?
Zijn de kansen om de decentralisatie in samenhang met andere beleidsvelden uit te voeren voldoende benut?
‘Wij hebben een heel actieve cliëntenklankbordgroep, die alle stappen die wij zetten bekijkt, beoordeelt en mogelijk aanpast. Deze groep heeft bijvoorbeeld meegedacht over een goed rapportageformat. De klankbordgroep is ook betrokken geweest bij de nieuwe plannen van aanpak.’
‘Dat is ingewikkeld, maar nee. In het afgelopen jaar heeft de complexiteit ervoor gezorgd dat gemeenten zijn gaan versimpelen. We doen een aantal stappen richting integraliteit, maar nog lang niet zoals dat uiteindelijk kan. Dat is te ambitieus. Als je realistisch kijkt, hoort hier natuurlijk een meerjarenplan bij; de drie D’s zijn er eigenlijk zes.’
‘We halen de bezuiniging nu al door de efficiency van trajecten te vergroten. Van het inkorten van doorlooptijden is dus nog geen sprake. Verdere efficiency volgt komend jaar. We zetten de besparing ook in om onze medewerkers te scholen. Investeren in onze professionals is van groot belang om onze complexe taak te kunnen uitvoeren.’
De werkwijze is helemaal herschreven vanuit eigen kracht Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘Ik heb veel zorgen over de overgangsfase. De meeste gemeenten zijn in de beginfase van de inkoop. Gemeenten zijn zich aan het bekwamen, maar het is voor hen een volstrekt nieuw werkveld. Dan moet er ook nog met verschillende regio’s samengewerkt worden. In dit tijdsframe is dat te veel gevraagd. Er moet vooral gekeken worden naar een oplossing voor bovenregionale zorg, anders komen er grote zorgtekorten.’
Eerder had u het over maatregelen om te bezuinigen. U gaf aan dat de bezuinigingen vooral moeten komen uit het inkorten van doorlooptijden. Op professionaliteit en ontwikkeling van medewerkers wilde u niet bezuinigen, maar juist investeren. Hoe kijkt u daar nu
Hoe heeft u de samenwerking tussen gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? Kunt u zowel positieve als negatieve voorbeelden aanhalen? ‘Ik heb het echt als samenwerking ervaren, ik kan niet anders zeggen. Het is positief en vernieuwend; gemeenten stellen nieuwe vragen. We begonnen deze SAVE-teamexperimenten als Bureau Jeugdzorg en de gemeenten zaten vanaf het begin bij de stuurgroep. Door hun vragen werkt de William Schrikker Groep (WSG) nu integraal mee in de teams. Zolang het niet nodig is, voeren we geen institutionele discussies. Zonder gemeenten hadden we minder stappen kunnen zetten, maar zonder ons hadden de gemeenten ook een ander inzicht gehad: zij zien jeugdzorg nu ook echt als een vak. Ik ben ervan overtuigd dat dit een vak is, dat je niet zomaar onderuit moet halen.’
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
Naam
JAN-DIRK SPROKKEREEF Functie
BESTUURDER Organisatie
BUREAU JEUGDZORG UTRECHT
Welk succes in het kader van de overdracht van de jeugdzorg heeft u inmiddels behaald? ‘Ik vind het bijzonder dat niet alleen alle 26 gemeenten in Utrecht, maar ook nog twee gemeenten buiten de provincie, uniform voor het SAVE-concept hebben gekozen. Dat had ik anderhalf jaar geleden echt niet gedacht. Ik had de helft heel realistisch gevonden. Ik kan dit alleen maar verklaren door het partnerschap. Gemeenten adviseerden andere gemeenten om ook mee te doen. Dat is hartstikke mooi. Verder hoop ik dat er voor het vak ‘buurtteamwerker’ of hoe het ook gaat heten, een hbo-opleiding gaat komen, maar dat is niet mijn primaire verantwoordelijkheid. Ik ben geen eigenaar van de buurtteams, maar een zeer betrokken buitenstaander. Voor het SAVE- werk ga ik er wel actief voor zorgen dat er op het hbo meer gerichte scholing komt dan er nu is. Het SAVE werk is namelijk wel mijn verantwoordelijkheid.’
Destijds gaf u aan dat u verwacht dat de transformatie de professionals enorm veel lucht kan geven en dat u benieuwd bent welke impact dat zal hebben op het ‘jeugdzorgvlak’. Heeft u daar nu een antwoord op? ‘Wat we gemerkt hebben is dat de zestig à zeventig medewerkers in de pilot ervaren dat ze hun vak beter kunnen uitoefenen. Ze kunnen effectiever werken in gezinnen en merken een enorme drive in de organisatie. Dat helpt enorm. De werkwijze is helemaal herschreven vanuit eigen kracht. Maar zo’n nieuwe werkwijze is niet ineens in anderhalf jaar klaar.’
7
Met gemeenten zoeken naar duurzame en robuuste oplossingen De provincie Fryslân is tot 2015 verantwoordelijk voor de zogenoemde geïndiceerde jeugdzorg. Daarna gaat de jeugdzorg over naar gemeenten.
In het vorige interview beschreef u de decentralisatie van de jeugdzorg met de volgende kernbegrippen: ‘kansen’, ‘passie’ en ‘zorgvuldigheid’. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? ‘Deze kernbegrippen staan nog steeds overeind. Ik zie zowel een worsteling als een drive bij gemeenten om alles goed neer te zetten. Ze proberen oprecht met elkaar het goede te doen. Alleen het verzilveren van kansen gaat nog even duren. Bij zo’n groot veranderingstraject merk je de voordelen namelijk pas later. En wat betreft zorgvuldigheid, iedereen heeft tussen de oren en in het hart dat het om een heel kwetsbare groep gaat en dan kun je haast niet anders dan zorgvuldig handelen.’
Eerder spraken we over de doelen bij de decentralisatie van de jeugdzorg. U sprak toen liever over een kans dan over een doel. Een kans was volgens u dat naast het ontschotten van de financieringsvormen, preventie en zorg uit één hand uitgevoerd konden gaan worden. Zo kan alles veel beter met elkaar verbonden worden. Hoe vindt u dat deze kans benut is? ‘Die kans is nog niet benut. Iedereen probeert de decentralisatie nu zo uit te voeren dat ouders en kinderen hier vanaf 1 januari zo min mogelijk nadeel van ondervinden. Gemeenten zijn het erover eens dat het een groot voordeel is dat de versnippering straks weg is, maar daar de vruchten van plukken is pas over één of twee jaar realiteit.
8
Het zou wel mooi zijn als er volgend jaar al iets van te merken is.’
De vorige keer gaf u aan dat de grootste uitdaging zat in het behouden van wat al bereikt was en met lef een nieuw plaatje creëren. Hoe ziet dit plaatje er nu uit? ‘Het ideale plaatje is voor mij dat lichte vormen van zorg heel snel en direct geboden kunnen worden door de gemeenten. Als er geen transitie zou zijn, zouden we dat alsnog zo hebben georganiseerd hier. Daarnaast is van belang dat preventie en lichte zorg heel dicht bij elkaar liggen. Als in complexere gevallen zwaardere zorg nodig is, moet dat meteen integraal worden aan-
‘Het betrekken van cliënten gebeurt eigenlijk buiten ons gezichtsveld. Zorgbelang heeft veel contacten in het veld en werkt nauw samen met de vertegenwoordigers van cliëntenraden. Het is een organisatie die in het hele spel meespeelt en er wordt naar hen geluisterd. Ik vind wel dat ook een individuele gemeente zich bezig moet houden met het erbij betrekken en spreken van cliënten. Zorg dichterbij de burgers organiseren was immers het oorspronkelijke idee van de decentralisatie. Ik kan me wel voorstellen dat de prioriteit nu bij de transitie ligt. Toch moet dit op korte termijn door gemeenten worden uitgewerkt. Daarbij is het van belang om je niet te laten inpakken door cliënten die alleen maar uit eigenbelang handelen.
Bedenken wat goed is voor mensen is het slechtste wat je als overheid kunt doen gepakt; er moet snel geschakeld worden tussen de verschillende professionals. En wat ik verder belangrijk vind is dat het laatste stukje van de zorg, de uitstroom, goed geregeld is. Gemeenten hebben die uitstroom volgens mij nog niet altijd goed op het netvlies.’
Hoe vindt u dat zorggebruikers/ cliënten erbij betrokken zijn de afgelopen periode? Wat zijn uw ideeën daarbij?
Het is belangrijk om goed te luisteren naar cliënten, maar wel met een bepaalde nuchterheid. Bedenken wat goed is voor mensen is het slechtste wat je als overheid kunt doen.’
Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘Het is belangrijk de jeugdzorg daar te beleggen waar de zorg het best tot zijn
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Naam
TINEKE SCHOKKER Functie
GEDEPUTEERDE ZORG EN WELZIJN, JEUGDZORG, TOEZICHT GEMEENTEFINANCIËN EN BESTUUR, ONDERWIJS, SPORT, WADDEN EN WATER Organisatie
PROVINCIE FRYSLÂN
recht komt. Ik maak me wel zorgen of er voldoende oog blijft voor kinderen met heel complexe problemen. Mijn standpunt is dat deze kinderen zware zorg gewoon nodig hebben. Je kunt heel makkelijk van achter een bureau een bezuiniging opleggen, maar je moet je daarbij wel afvragen of die zorg inderdaad minder nodig is. Je kunt wel doen of je alles met preventie en lichte zorg oplost, maar dat is niet realistisch, dat gaat ook niet lukken. Het zou bijvoorbeeld dramatisch zijn om vanuit het kostenaspect, kinderen ver van hun ouders in een residentiële instelling te plaatsen.’
We hebben eerder besproken dat de jeugdzorg goedkoper moet worden. Vanuit de provincie gaf u aan dat wat overgedragen wordt, kwalitatief zo goed mogelijk is. Hoe is dat gegaan? ‘Ik kan de overtuiging hebben een kwalitatief goed, efficiënt systeem over te dragen, maar dat wil nog niet zeggen dat het goed gaat vanaf 1 januari. Dat zijn twee verschillende dingen. We stemmen steeds af hoe het gaat en waar we als provincie op moeten letten. We krijgen nu bijvoorbeeld signalen over wachtlijsten. Dat proberen wij nu op te
lossen, maar dat lossen we niet op door er nu geld in te pompen, want dan maak je het systeem duurder. Dan zadel je de gemeenten straks met een probleem op. We zoeken met gemeenten naar een duurzame en robuuste oplossing, die ook geborgd is na 1 januari 2015.’
De vorige keer gaf u aan dat er veel winst te behalen viel door integraal te werken. Zijn de kansen om de decentralisatie in samenhang met andere beleidsvelden uit te voeren voldoende benut? ‘Nog niet. Het is te complex; eerst moet alles aan de voorkant geregeld zijn. Ik ben een voorstander van een groeimodel waarbij dit organisch ontstaat. Helaas is besloten alles in één keer over te dragen. We moeten nu eerst de decentralisatie goed regelen en dan kunnen we verder bouwen. Anders sterft het in schoonheid. De echte verandering begint pas na 1 januari.’
Hoe heeft u de samenwerking tussen provincie, gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? Kunt u zowel positieve als negatieve voorbeelden aanhalen?
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
‘Hoewel gemeenten, maar ook de VNG, eerst weinig zicht hadden op de organisatie van de jeugdhulp, heb ik de samenwerking als heel positief ervaren. Wij zitten al vanaf de start ambtelijk en bestuurlijk om tafel. Er is weinig getouwtrek. Soms wordt er een ballonnetje opgelaten in de trant van ‘jullie hebben de jeugdhulp te duur georganiseerd’, maar ze weten dat wij oprecht de wens hebben om het goed over te dragen. Verder denk ik dat het in het DNA van de Friezen zit om goed samen te werken!’
De vorige keer wilde u meegeven dat veel mensen zich iedere dag met hart en ziel inzetten in de jeugdsector en dat het werk vaak niet zo snel gaat als beleidsmakers en procesmanagers denken. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? ‘Dat is in mijn ogen alleen maar erger geworden. Er is erg laat gestart met het traject van inkoop, waardoor de positie van de medewerkers in de jeugdzorg alleen maar onzeker is geworden. Je kunt dit werk alleen maar met hart en ziel uitvoeren en juist daarom vind ik de onzekerheid zo erg. Het is te gek voor woorden dat de inkoop nog grotendeels moet plaatsvinden.’
9
Thuisnabij: ondersteuning op eigen school
10
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Naam
Iedere basisschool in Nederland is aangesloten bij een Samenwerkingsverband Passend Onderwijs. In samenwerkingsverband De Westfriese Knoop zijn alle 15 schoolbesturen en 95 scholen van de regio West-Friesland vertegenwoordigd.
ROB GERDES Functie
COÖRDINATOR BELEID EN FINANCIËN Organisatie
SAMENWERKINGSVERBAND DE WESTFRIESE KNOOP
In het vorige interview beschreef u de decentralisatie van de jeugdhulp met de volgende kernbegrippen: ‘creëren van doorgaande zorglijnen’, ‘inzetten op preventie’ en ‘thuisnabij onderwijs’ voor leerlingen met een specifieke ondersteuningsbehoefte’. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? ‘Ik kan me daar nog steeds in vinden. Inmiddels zijn we wel al een aantal stappen verder. We hebben scholen per gebied gegroepeerd in de vorm van ‘knooppunten’. De scholen die onderdeel zijn van zo’n knooppunt ontwikkelen een gedifferentieerd ondersteuningsprofiel met basisarrangementen en aanvullende gespecialiseerde arrangementen. Kinderen kunnen aanvullende ondersteuning krijgen op een nabije school binnen het knooppunt. Zo hoeven ze niet direct van school te veranderen wanneer ze bepaalde ondersteuning nodig hebben die de eigen school niet in huis heeft. ‘Thuisnabij’ onderwijs wordt hiermee bevorderd. ‘Doorgaande zorglijnen’ worden gecreëerd doordat gemeenten met de gebiedsteams gaan aansluiten bij deze knooppunten. We kunnen meer inzetten op ‘preventie’ doordat ouders laagdrempelig op de schoolmaatschappelijk werkers afstappen. Een vierde kernbegrip is ‘samenwerking’ . We hebben te maken met 15 schoolbesturen in één samenwerkingsverband. De zuilen zijn inmiddels opgeheven’
Eerder had u het over het volgende doel bij de decentralisatie van de jeugdhulp: ‘de zorgtoewijzing zo aanpassen dat kinderen niet constant verplaatst hoeven te worden’. Is dit doel volgens u gehaald, dichtbij, of veranderd? ‘Er is hier een afname van het aantal kinderen dat naar speciaal basisonderwijs (sbo) gaat. Door het invoeren van de arrangementen, dagen we scholen uit om zelf de extra ondersteuningsbehoeften
Een diagnose is geen oplossing
van kinderen aan te pakken. Wij verbreden dus de bestaande systemen met extra voorzieningen, zodat een kind niet naar een ander systeem verplaatst hoeft te worden. Daarnaast zijn plaatsingen in het speciaal onderwijs hier tijdelijk: voor een periode van één à twee jaar. In zo’n tijdelijke toelaatbaarheidsverklaring staan zowel leerdoelen voor het kind opgenomen als leerdoelen voor de eigen school om na die periode het kind weer te kunnen ontvangen. De richting van het passend onderwijs is bekend, iedereen heeft het beleid onderschreven en nu gaan we ook echt de casuïstiek zo uitvoeren.’
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
De vorige keer gaf u aan dat de grootste uitdaging is om met alle betrokkenen tot een optimale situatie te komen voor het kind. Wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘Instellingen werken met verschillende methodieken. Wij baseren onze aanpak op ‘handelingsgericht werken’. Hierbij wil je wel weten wat er aan de hand is, maar je kijkt ook meteen naar de talenten en mogelijkheden van het kind. Dit zie ik nog niet helemaal terug bij de jeugdhulp. Een diagnose is soms noodzakelijk voor het inzicht en de aanpak, maar het is geen oplossing. Dus de uitdaging is nog steeds om alle partijen mee te krijgen in het ‘anders kijken naar kinderen’, met als doel een optimale situatie voor het kind te creëren.’
Hoe vindt u dat de zorg gebruikers/cliënten (leerlingen en ouders) erbij betrokken zijn de afgelopen periode? Wat zijn uw ideeën daarbij? ‘Ouders worden standaard via de medezeggenschapsraad/ondersteuningsplanraad bij het beleid betrokken. Daarnaast hebben we ondersteuningsteams waar ouders aan deelnemen. Voor ieder kind dat extra zorg nodig heeft, wordt een plan gemaakt. Dit is een groeidocument waarin zowel activiteiten als een ontwikkelingsperspectief worden gezet. Ouders praten mee over de inhoud van dit groeidocument en ondertekenen voor akkoord. De schoolmaatschappelijk werker kan een link leggen naar het gebiedsteam/sociale team. Zo kan het groeidocument worden meegenomen in het ‘1 gezin, 1 plan’-principe.’
11
Wat is er op 1 januari echt anders voor leerlingen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘Passend onderwijs is natuurlijk al ingegaan. Een concrete verandering hierbij was de trajectbegeleider (tb’er). Een tb’er houdt de regie over de schoolloopbaan van een kind. De tb’er is verantwoordelijk voor de toeleiding naar een arrangement of de toeleiding naar een andere school en draagt zorg voor het teruggeleiden naar de reguliere basisschool. Een verandering per 1 januari is dat de zorg rondom dyslexie van de zorgverzekeraar naar de gemeenten gaat. Het is belangrijk dat gemeenten het beleid van de zorginstellingen toetsen aan het eigen beleid. Als je inkoopt op basis van je beleid kun je grote winst maken.’
Eerder had u het over ‘thuis-nabij onderwijs’ en ‘zorg een gezicht geven’ als maatregelen om te bezuinigen. Hoe kijkt u daar nu tegenaan, en zijn de juiste keuzes gemaakt? ‘Wat betreft beleid zijn de juiste keuzes gemaakt. Je merkt nu wel dat ze het in de uitvoering steeds zwaarder krijgen. De werkdruk bij intern begeleiders en directeuren is toegenomen. Directeuren moeten keuzes maken en investeren in de ontwikkeling van de arrangementen. Voor de leerkrachten proberen we de bureaucratie te verminderen door systemen aan elkaar te koppelen en de documenten als één groeidocument vorm te geven. Het aantal overlegmomenten met knooppunten en het ondersteuningsteam is voor de intern begeleiders echter toegenomen.’
Zijn de kansen om de decentralisatie in samenhang met andere beleidsvelden uit te voeren voldoende benut? ‘Op dit moment zijn deze kansen nog niet voldoende benut. Ik denk wel dat het positief is dat ‘we’ nu zelf aan het roer zitten. Je kunt daardoor meer je eigen grenzen en kaders stellen en makkelijker afspreken met welke partijen je zaken wilt doen.’
12
Hoe heeft u de samenwerking met de gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? ‘De samenwerking was heel transparant, maar ging wel gepaard met veel overleg en tegenvallende opbrengsten. Ik miste een gezamenlijk toekomstbeeld. Als je niet weet waar het op uitkomt, verlies je op een gegeven moment de motivatie. Ook vroeg ik me af of er nog overzicht was over al die overleggen en werkgroepen met verschillende organisaties en mensen. Het is wel een voordeel dat we elkaar vaak hebben gezien. Je merkt dat een goede relatie de basis is voor het maken van afspraken.’
Destijds gaf u aan de volgende twee vragen te hebben gemist: • Is de politiek in staat om vanuit het algemeen belang van een regio te kijken naar het belang van kinderen? • Kun je naast de LEA (lokaal educatieve agenda) ook een REA (regionaal educatieve agenda) maken, dus solidair zijn met elkaar in de regio? Heeft u nu een antwoord op deze vragen? ‘Op beide vragen heb ik nog geen antwoord. Wat de eerste vraag betreft zie ik wel al mooie voorbeelden waarbij ge-
We hebben scholen per gebied gegroepeerd in de vorm van ‘knooppunten’ De vorige keer noemde u als eerste behaalde succes dat het schoolmaatschappelijk werk, dat vanuit de gemeente gefinancierd wordt, aan alle zorgteams deelneemt. Welk successen in het kader van de decentralisatie van de jeugdhulp heeft u inmiddels nog meer behaald? ‘De rol van schoolmaatschappelijk werk en de invoering van arrangementen zijn succeservaringen. In het vorige interview noemde ik de pilot ‘Ruimteschip’, waarin voor een groepje kinderen in de gemeente Medemblik met wat extra inspanning ‘thuisnabij’ onderwijs werd gerealiseerd. Deze pilot was zo succesvol dat het inmiddels een vast arrangement is geworden. Nog een succes vind ik dat schoolbesturen met hun concurrenten om tafel gaan en dat ieder schoolbestuur, ongeacht de omvang, dezelfde stem heeft.’
meenten, los van alle afspraken en procedures, het kindbelang voorop hebben gezet. Meer gemeenten zouden dit lef moeten hebben. Er is een regionale agenda, dit is echter geen officiële REA, omdat er geen gezamenlijke besluiten worden genomen. Ik vind dat de wethouders namens de zeven gemeenten en binnen de afgesproken kaders meer besluiten voor de regio mogen nemen.’
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Iedereen in maatschappij ‘binnenboord’ In het vorige interview gaf u aan dat het belangrijkste instrument om vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen is ‘zorgen voor boeiend en bindend onderwijs’. Hoe kijkt u hier nu tegenaan vanuit uw huidige functie als wethouder?
Bert Fintelman is voormalig sectordirecteur van het ROC Horizon College (NoordHolland). Sinds april 2014 is hij wethouder Sociaal Domein bij de gemeente Langedijk. Langedijk is een gemeente in de regio West-Friesland in de provincie Noord-Holland. De gemeente maakt deel uit van de samenwerkingsregio Kennemerland. De gemeente telt ruim 27.000 inwoners op een grondgebied van 26,99 km2.
recht komen. Het gaat om het benutten van de eigen mogelijkheden van jeugdigen en het ondersteunen daarvan, zodat zij kunnen opgroeien tot volwaardige participanten in deze maatschappij. Als wethouder heb ik daarnaast een verantwoordelijkheid om de zorg uitvoerbaar en betaalbaar te houden. Ik geloof er echt in dat het efficiënter kan. Vroegsignalering, bijvoorbeeld op de school, vind ik zeer belangrijk. Leerkrachten maken kinderen op een andere manier mee dan ouders en kunnen opvallende dingen bij kinderen vaak eerder zien. Met deze vroegsignalering kun je voorkomen dat je straks de zwaardere zorg moet inzetten. Het goed organiseren van de voorkant brengt resultaat aan de achterkant.’
Welke doelen zijn gesteld voor de decentralisatie van de jeugdhulp?
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
13
‘Ik sta nog volledig achter mijn uitspraak. Ik heb het voordeel dat ik de transitie nu van twee kanten kan bekijken. Ik bekeek het voorheen eenzijdig vanuit het onderwijs. Nu ik het ook bekijk vanuit mijn bestuurlijke verantwoordelijkheid vind ik het complexe materie. De transitie gaat er vooral om jeugd een goede toekomst te geven en ze waar nodig zodanig op te vangen dat ze niet gelijk in allerlei vakjes en zware omstandigheden te-
‘Het realiseren van duurzame maatschappelijke participatie. In het vorige interview was ‘arbeidsparticipatie’ mijn belangrijkste doel. Dit vind ik nog steeds belangrijk, maar ik heb vanuit mijn huidige functie een breder doel en dat is ‘maatschappelijke participatie’. Jongeren in de jeugdzorg hebben vaak een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en zeker in deze tijd is het dan erg lastig om aan een baan te komen. Je kunt ook betekenisvol zijn door andere activiteiten dan arbeid en daardoor participeren in deze maatschappij.’
Naam
BERT FINTELMAN Functie
WETHOUDER SOCIAAL DOMEIN Organisatie
GEMEENTE LANGEDIJK In het vorige interview noemde u als grootste uitdaging: ‘de jongeren die mbo-niveau 1 en 2 volgen binnenboord houden’. Wat is met de kennis van nu en in uw huidige functie als wethouder de grootste uitdaging? ‘Het binnenboord houden op school valt vanuit mijn huidige functie te vertalen naar het binnenboord houden in de maatschappij. Er is niets problematischer dan uitgestoten worden wanneer het even niet goed met je gaat. Het is ook een uitdaging om zelf de voorwaarden te scheppen voor onze wens met deze transitie: ‘eigen kracht’. Wij moeten inspelen op wat jeugdigen wel kunnen en ze eigenaar laten zijn van hun eigen plan. Het is voor mensen in het onderwijs, hulpverleners en bestuurders nog vaak te verleidelijk om de regie over te nemen. Verder moeten wij, gemeente, onderwijs- en zorginstellingen, samen onderkennen dat het een kwestie van ontdekken zal zijn en wij nu nog niet alles kunnen invullen. We moeten bereid zijn lerende organisaties te zijn. Dit houdt in: goed monitoren, successen koesteren en goed borgen en het lef hebben om dat wat we nu denken over een jaar weer te herzien.’
Hoe vindt u dat de zorggebruikers /cliënten de afgelopen periode betrokken zijn bij de decen tralisatie van de jeugdhulp? ‘In het onderwijs is de betrokkenheid heel groot. In de zorg is dit lastiger te organiseren; cliënten zijn moeilijker te bereiken. Dit doe je vaak door middel van formele organen, zoals cliëntenraden. De cliëntenraden zijn de vertegenwoordiging van de doelgroep, maar niet altijd afkomstig uit de doelgroep. Er zijn mensen die er hard aan trekken
14
om inbreng te leveren, maar het zijn vaak niet de ervaringsdeskundigen zelf die het inbrengen.’
Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders? ‘De mensen die vanaf 1 januari met een zorgvraag komen, zullen worden benaderd met de vragen ‘Wat is er nodig?’ en ‘Wat kun je zelf?’. Er zijn andere contactpunten waar je met je vraag terecht komt en er is een andere toegang. Je komt niet in het automatische patroon van ‘wat mankeert er en welk recept moet ik voorschrijven?’ Mensen die nu al in de jeugdzorg zitten zullen er niet van de ene op de andere dag iets van merken. We moeten met elkaar een zachte landing realiseren door hen in de loop van 2015 mee te nemen in deze nieuwe benadering.’
ten aanzien van de ontwikkelingen die op hen af zijn gekomen. Er heeft nog weinig echte innovatie plaatsgevonden in het vraaggericht werken. Innovatie wordt met name verwacht vanuit de gemeente en bestuurders. Het grensgebied tussen de verantwoordelijkheid van de gemeente en een onderwijs- of zorginstelling is juist dat de gemeente niet zelf uitvoert, daar hebben we de mogelijkheden en de expertise niet voor. De gemeente financiert mee, faciliteert mee en voert mede de regie. Terwijl onderwijs en zorg hun aanbod kunnen organiseren vanuit het ‘eigen kracht’-principe en de ondersteuning daarvan. Hoewel dat ik nu in mijn huidige functie meer een regievoerder ben, ben ik afhankelijker geworden. We zijn met zorgaanbieders een relatie aan het opbouwen om in plaats van de tegen-
Het goed organiseren van de voorkant brengt resultaat aan de achterkant
De jeugdhulp moet goedkoper; welke principiële keuzes worden er gemaakt? ‘De meest principiële keuze is om niet te kijken vanuit het aanbod maar vanuit de vraag. Daarnaast is het een keuze om de zwaarste vorm van zorg van de voorkant naar de achterkant te verschuiven. We zijn dit nu samen met de aanbieders aan het vormgeven. Je moet bij het anders regelen van de toegang de zorgaanbieders meekrijgen. Het aanbodgericht kijken is ook niet goed voor degene die ondersteuning nodig heeft, omdat je heel snel in het patroon van de zorg en de hospitalisering komt. Als je hier met de zorgaanbieders over spreekt zijn ze het op dit punt bijna altijd met je eens, we hebben een gezamenlijk doel en dat is wat het beste is voor de cliënt.’
Hoe heeft u de samenwerking tussen gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? ‘We zijn bezig met vertrouwen krijgen in elkaar. Sommige zorgaanbieders zijn erg lang op hun handen blijven zitten
partij de medepartij te worden. Dit heeft tijd nodig, maar we hebben al een aantal stappen in de goede richting gezet. Het is als gemeente belangrijk om vertrouwen uit te stralen en de onzekerheden samen te erkennen.’
Welk succes in het kader van de decentralisatie van de jeugdhulp is inmiddels behaald? ‘Een succeservaring is de samenwerking met ons CJG. We hebben verschillende disciplines samengevoegd in een CJG-team. Dit is ons ankerpunt voor andere partijen, zoals scholen, om hun meldingen mee te bespreken. Het ‘1 gezin, 1 plan’-principe komt hierdoor makkelijk van de grond. Deze pilot gaan we nu omzetten in een structureel onderdeel van hoe we gaan werken in de nieuwe jeugdwet. Een ander succes is dat we de gemeenteraad van Langedijk hebben meegekregen in een stuk mede-eigenaarschap van de verantwoordelijkheid die de gemeente nu draagt. Ze moeten ons vooral controleren, maar zijn daarnaast ook onze ambassadeur en de antenne naar de straat.’
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Decentralisatie betekent ook loslaten Lijn5 is een instelling voor jongeren met én zonder licht verstandelijke beperking. Lijn5 brengt kinderen, jongeren en jongvolwassenen die hulp nodig hebben een halte verder in hun leven. Lijn5 biedt ambulante zorg, maar ook dagopvang, therapie of 24-uurszorg.
In het vorige interview beschreef u de decentralisatie van de jeugdhulp met de volgende kernbegrippen: ‘regie’, ‘krimp’ en ‘lokale samenwerking’. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? ‘Ik denk dat deze begrippen nog staan als een huis. In termen van regie gaat deze decentralisatie heel veel betekenen voor cliënten. Dat zal ingrijpend zijn, zowel in positieve als in negatieve zin. Positief is dat je meer regie kunt houden over je eigen leven, ook als je aangewezen bent op hulpverlening. Maar
omdat we alles lokaal willen regelen ontstaan er veel (nieuwe) regieproblemen en vraagstukken. Ook het begrip krimp staat nog overeind, want jeugdhulporganisaties worden waanzinnig veel kleiner. Daar komt andere hulp voor terug, bijvoorbeeld via de gebiedsteams. De opzet van gebiedsteams is veelbelovend, maar nog niet zover ontwikkeld dat het vervangend is. Ik denk dat er de eerste periode daarom sprake zal zijn van minder hulp. Als het gaat om lokale samenwerking heb ik veel verschillen ervaren. In
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
Naam
THEO SCHOOF Functie
REGIOMANAGER Organisatie
LIJN5
Utrecht wordt bijvoorbeeld heel stevig samengewerkt, zowel tussen verschillende gemeenten als tussen gemeenten en instellingen. Op andere plaatsen zie je dat gemeenten juist hun eigen plan trekken in de uitvoering. Soms zijn er verschillen die in samenwerking moeilijk te hanteren zijn. Ik zou ook nog een begrip willen toevoegen, namelijk ‘loslaten’, het loslaten van bestaande zekerheden en oude structuren. Ik denk dat juist dat transformatie is: loslaten, opnieuw uitvinden en weer vestigen. Dat wil niet zeggen dat alles wat we nu doen weggegooid hoeft te worden, maar je kunt de bestaande situatie niet zomaar ‘copy pasten’. Ik denk dat die behoefte vaak uit nood geboren is, omdat de verantwoordelijkheid bij gemeenten komt te liggen, maar ze ondertussen gebonden zijn aan allerlei ‘mitsen en maren’ in wet- en regelgeving.’
Eerder had u het over het volgende doel bij de decentralisatie van de jeugdhulp: het borgen van kennis en kunde op het gebied van licht verstandelijk beperkten. Is dit doel volgens u gehaald, dichtbij, of veranderd? ‘Met het borgen van deze kennis wordt heel wisselend omgegaan. In grotere steden en samenwerkingsgebieden worden goede initiatieven genomen om de kennis die er nu is overeind te houden. Dat zie ik nog niet in kleinere gemeenten. Ze zijn vaak eigenwijzer, met het risico dat heel veel kennis verloren
15
gaat. Je merkt dat instellingen en gemeenten elkaar inhoudelijk vaak niet begrijpen. Wij brengen naar voren dat onze expertise behouden moet blijven, maar gemeenten vragen zich af wat die expertise dan precies is. Naast dat onbegrip is er een gebrek aan organiserend vermogen om de schaarse experts bij het werk te betrekken. Ik denk dat het verschil ontstaat door schaalgrootte en de verhouding tussen gemeenten. Gemeenten krijgen nu de kans om de dingen zelf te regelen en willen dat ook doen, zonder zich daarbij wat aan te trekken van grotere omliggende gemeenten. Verder maak ik me zorgen over behoud van kennis in instellingen met zeer intensieve behandelzorg. Het is een grote bedreiging dat deze expertise verloren kan gaan, omdat het volume van instellingen en daarmee van centra voor diagnostiek en onderzoek, schrikbarend afneemt.’
Wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘De steigers zijn gebouwd, de mensen staan op de planken, maar nu moet er geschilderd gaan worden! We moeten in de nieuwe situatie groeien. Er is geen blauwdruk of marsroute, maar hooguit een visie die bepaalt in welke richting we bewegen. Mensen moeten onderweg de ruimte willen zien en nemen om in te richten. Dat zal met vallen en opstaan gebeuren.’
Hoe vindt u dat de zorggebruikers/cliënten erbij betrokken zijn de afgelopen periode? Wat zijn uw ideeën daarbij? ‘Het lijkt erop dat we de cliënten grotendeels vergeten zijn. Vanaf het moment dat er aanbesteed moest worden, vanaf de allereerste gesprekken, is er alleen nog maar aandacht voor geld. Er staat wel in alle papieren dat er gesprekken zouden plaatsvinden met de cliënten, maar daar was geen tijd en oog meer voor. Nu gaan gemeenten brieven sturen om cliënten te informeren. Wij hebben zelf een aantal bijeenkomsten georganiseerd, bijvoorbeeld voor nieuwe raadsleden, om hen de kans te geven om met ons kennis te maken. Daar hebben we ook cliënten aan het woord gelaten over hun ervaring in de hulpverlening. Bij die bij-
16
eenkomsten merk je dat er een enorme kloof is tussen cliënt en politiek.’
Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘Komende januari zal er nog niet zo veel veranderen, maar in de loop van 2015 gaat er veel schuiven. Dat zal de veranderingen die gaande zijn zichtbaar maken. Dan denk ik aan hulpverleningstrajecten die stoppen en niet vervolgd worden of cliënten die tevergeefs een beroep op zorg doen. Wel zijn de gebiedsteams nu als een ‘razende roeland’ het veld aan het betreden. Dat geeft energie die we nodig hebben om dicht bij de kinderen en jongeren te staan. Daarnaast is een vermindering van bureaucratie merkbaar vanaf 1 januari. Lijn5 bouwt zoveel mogelijk bureaucratie af. Ik hoop van ganser harte dat die bureaucratie niet op een andere manier terugkomt.’
Gebiedsteams zijn als een ‘razende roeland’ het veld aan het betreden
Eerder had u het over ambulante aanpak en nieuwe manieren van werken (innovatie) als maatregelen om te bezuinigen. Hoe kijkt u daar nu tegenaan en zijn de juiste keuzes gemaakt? ‘Ik vind dat we de juiste keuzes hebben gemaakt. Er is veel geëxperimenteerd met intensieve ambulante zorg. Er is intramuraal afgebouwd ten gunste van intensieve ambulante trajecten. Deze aanpak heeft geholpen bij de positionering van Lijn5. Er is een korting op het gehele budget, maar er wordt niet bezuinigd op de intensieve ambulante aanpak.’
Zijn de kansen om de decentralisatie in samenhang met andere beleidsvelden uit te voeren voldoende benut? ‘Nee, ik denk van niet. Vanuit onze branche ken ik voorbeelden waarbij zeker niet in samenhang wordt gewerkt.
Er worden soms bijzondere keuzes gemaakt. Zo ken ik een voorbeeld waarbij werd aangegeven dat er bij voorkeur zaken wordt gedaan met twee grote partijen die alle domeinen vertegenwoordigen. Over het geheel werd er dan gekort met 30% en verder moesten de partijen het onderling uitzoeken.’
Hoe heeft u de samenwerking tussen gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? Kunt u zowel positieve als negatieve voorbeelden aanhalen? ‘Ik heb, zoals ik al zei, grote verschillen in samenwerking ervaren. Vaak ontbreekt het gemeenschappelijk denken. Als professional heb je niet genoeg aan werken in een wijkteam. Dat is een illusie. Je moet namelijk ook gevoed worden vanuit de organisatie waar je werkzaam bent. Verschillende teams laten een gebrek aan samenhang zien. Ik denk dat de samenwerking ‘zonder logo en zonder ego’ slechts ten dele gelukt is. Daarnaast is bij kleine gemeenten vaak sprake van het ‘Calimero-effect’. Zij willen niet meedoen met de grotere gemeenten, maar ze willen het per se zelf doen, nu ze de kans krijgen.’
Welk succes in het kader van de decentralisatie van de jeugdhulp heeft u inmiddels behaald? ‘In Utrecht hebben wij, als één van de vier samenwerkende partijen, heel goede samenwerking georganiseerd. Ik denk dat we daarin een voorbeeld zijn voor anderen.’
De vorige keer wilde u een zorg met ons delen. U vroeg zich af hoe we de deskundigheid en kennis van gemeenten ten aanzien van jeugdhulp op peil konden brengen en houden. Hoe ziet u dat nu en heeft u daar nu een antwoord op? ‘Er zijn netwerkinitiatieven met de bedoeling kennis en kunde zichtbaar te houden. Dit gebeurt maar mondjesmaat. De praktijk leert dat er geen geld over is voor innovatie en kennisontwikkeling. Gemeenten moeten het nut van specialistische zorg gaan inzien. Medewerkers van Lijn5, die in de wijkteams gaan werken, blijven minimaal 8 tot 12 uur bij Lijn5 om ervoor te zorgen dat hun kennis en kunde op peil blijft.’
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Cliënt centraal stellen is vakmanschap Het Landelijke Cliëntenforum Jeugdzorg is sinds 1 april 2012 gefuseerd met LOC Zeggenschap in Zorg. Het LOC/LCFJ is de landelijke belangenorganisatie van en voor cliënten.
In het vorige interview beschreef u de decentralisatie van de jeugdhulp onder andere met de volgende kernbegrippen: ‘het herzien van bestaande opvattingen en aanbod’ en ‘het ontschotten’. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? ‘Bij deze transitie staat de wens tot transformatie centraal; voor vernieuwing en kwaliteitsverbetering is de tegenkracht van cliënten belangrijk. Helaas is de gewenste cultuuromslag er nog niet, al had ik ook niet gedacht dat dit in 2015 gerealiseerd zou zijn. Veranderingen worden uitgesteld omdat continuïteit van zorg in 2015 een belangrijke rol heeft in deze transitie. Gemeenten kunnen een positieve prikkel geven om aan kwaliteitsverbetering en ontschotting te doen. Voorwaarde is wel dat gemeenten een visie en een strategisch plan moeten ontwikkelen voor de komende jaren. Ontschotten doet ook een appèl op managers. Als bestuurder moet je het lef hebben om op een andere manier te kijken en de focus te verbreden. Oude structuren en patronen in het zorgaan-
bod krijgen nu nog vaak de overhand binnen het inkoopbeleid.’
Bij de decentralisatie van de jeugdhulp had u het eerder over ‘het beter aansluiten bij de behoefte van de cliënt’. Is dit doel volgens u gehaald, dichtbij, of veranderd? ‘Je ziet steeds meer elementen komen als ‘gedeelde besluitvorming’, ‘samenwerken in wijkteams die dichter bij de cliënt staan’ en de eigenkrachtconferenties. Dit juich ik toe, maar tegelijkertijd maak ik me zorgen. Als tijdens een Eigen Kracht-conferentie een plan wordt opgesteld dat een variant op het aanbod is, krijg je het niet gerealiseerd. Ik hoor ook van cliënten dat niemand hen blijft volgen. Je moet tijdens, maar ook na de hulpverleningsrelatie blijven investeren in het contact met de cliënt. Dit lukt professionals vaak niet, omdat ze gebonden zijn aan een beperkt aantal contactmomenten. Daarnaast vraagt het om de juiste houding. Als professionals blijven hangen in modules en protocollen is het lastig om dit te veranderen na 1 januari. De professionals moeten kritisch kijken of er daadwer-
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
kelijk iets verandert in hun manier van werken. In dialoog met de cliënt kan een slag gemaakt worden in de wijze waarop de zorg wordt aangeboden en wordt uitgevoerd. Benut de talenten en ervaringen van cliënten. Zij weten als geen ander wat de werkelijke behoefte is en hoe er invulling aan ‘eigen kracht’ gegeven kan worden.’
U gaf de vorige keer aan dat de grootste uitdaging is om het beeld dat professionals hebben van de cliënt in de jeugdhulp te veranderen. Wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘Nog steeds ligt de grootste uitdaging bij de beeldvorming over cliënten. Cliënten werden vaak gezien als ongemotiveerd, agressief, verbaal niet onderlegd of niet in staat om afstand van de eigen problematiek te nemen. Er is nu wel meer progressie. De cliënt wordt zo gesterkt in het uitspreken van de gewenste bejegening en tevens wordt de beeldvorming over cliënten verbeterd. Deze ‘mindshift’ is nodig voor de transformatie. Een mooi voorbeeld is de Cliëntentafel Richtlijnen Jeugdzorg.’
17
Naam
MARIANNE VAN DE LAAR Functie
VOORMALIG DIRECTEUR LANDELIJK CLIËNTENFORUM JEUGDZORG Organisatie
LANDELIJK CLIËNTENFORUM JEUGDZORG (LOC/LCF)
Hoe vindt u dat de zorggebruikers/cliënten erbij betrokken zijn de afgelopen periode? Wat zijn uw ideeën daarbij? ‘Er worden pogingen gedaan, maar het blijft lastig. Beleidsmedewerkers moeten het ‘erbij doen’. In Noord-Limburg zijn we in het kader van cliëntparticipatie met een aantal gemeenten in gesprek gegaan over de kenmerken van de gemeente en wat de prioriteiten moeten zijn. Gemeenten, zorgaanbieders en burgers moeten in gesprek gaan over innovatie van de zorg en een gezamenlijke visie delen. Ik noem het ‘burger’, omdat niet alleen cliënten in de jeugdhulp willen meedenken, maar ook mensen vanuit de 0e lijn. Laat een ander je prikkelen en op andere gedachten brengen!’
Wat is er op 1 januari echt anders voor cliënten en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘Cliënten weten dat ze bij de gemeente moeten zijn, maar ik vraag me af of ze daadwerkelijk een verschil gaan merken. We willen een bepaalde garantie op zorg afgeven. Ik geloof niet dat de burger het straks lichter zal krijgen. Het lukt ons niet om te versimpelen of om de regeldruk en de bureaucratie te verminderen. We willen de veiligheid van het kind vooropstellen en alles zoveel mogelijk beheersbaar maken. Interessanter is dus de vraag of we op 1 januari kunnen beginnen met denken over wat er per 1 januari 2016 anders kan zijn.’
18
Hoe kijkt u aan tegen de bezuinigingen en zijn er de juiste keuzes gemaakt? ‘Bezuinigingen hoeven niet te slaan op de zorg, maar juist op de overhead en de regeldruk. Keuzes zijn echter nog niet gemaakt. Je zult nieuwe structuren en vormen van ketensamenwerking moeten opzetten. Ook moet worden nagedacht over hoe we gezamenlijk de verantwoordelijkheden in een wijk oppakken om met burgers inhoud te geven aan een goed leefklimaat. De transformatie vraagt om een andere manier
Laat de cliënt je prikkelen en op andere gedachten brengen! van benaderen en kijken hoe we samen in het voortraject bezig kunnen zijn. Hierbij moet je toch meer ‘out of the box’ denken dan in de bestaande patronen en regels. Ik geloof dat er nog veel winst te behalen is bij de preventieve maatregelen.’
Hoe heeft u de samenwerking tussen gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? ‘In de Drechtstreden hebben 17 gemeenten, de GGZ, jeugdhulpinstellin-
gen en cliëntenorganisaties het aangedurfd om bij elkaar te gaan zitten en de taken en verantwoordelijkheden op basis van expertises te verdelen en hierbij de cliënt centraal te zetten. Er is dan sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid en je realiseert hiermee ook meteen de ontschotting. Deze voorlopers hebben we nodig om ook andere gemeenten te stimuleren meer met cliëntparticipatie aan de slag te gaan. In Assen bijvoorbeeld is de Wmoraad uitgebreid met jongeren. Er liggen uitdagingen en iedereen toont goede inzet, maar soms wordt niet het goede gereedschap gevonden of te lang doorgegaan met het oude gereedschap.’
Destijds gaf u aan de volgende vraag te hebben gemist ‘Wat zou de positie en rol van de cliënt zijn als je die werkelijk centraal zet?’ Heeft u daar nu een antwoord op? ‘Als we willen veranderen moeten we starten met het centraal zetten van de cliënt. De intentie is er, maar het is vakmanschap om daadwerkelijk op alle niveaus de cliënt centraal te zetten. Het vraagt een regelmatige reflectie en innemen van een metapositie naar je eigen handelen. Het gaat over initiatieven nemen, inspireren, prikkelen, stimuleren en onderhouden. Het is een actieve rol, waarbij je veel moet investeren en ‘out of the box’ moet kunnen denken. Dit kan echter niet bereikt worden zonder in dialoog te gaan met de cliënten. Zij verbreden en vernieuwen onze blik!’
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Gemeente groeit in regierol Naam
ANNELIES KOOIMAN De medewerkers van de frontoffice van het Centrum voor Jeugd en Gezin in Nijkerk zijn gevestigd in het gezondheidscentrum. In dit gebouw zijn onder andere maatschappelijk werk, het consultatiebureau, huisartsen, verloskundigen, een psychologenpraktijk, de apotheker en een zorgwinkel gevestigd. Met deze partijen, maar ook met andere externen, werkt het CJG nauw samen. Ouders kunnen op een laagdrempelige manier bij de medewerkers van het CJG terecht voor al hun opvoedvragen. Het CJG profileert zich als een netwerkorganisatie, die op de diverse vindplaatsen outreachend aanwezig is.
In het vorige interview beschreef u de decentralisatie van de jeugdhulp met de volgende kernbegrippen ‘regie’, ‘groeimodel’ en ‘samen’. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? ‘Wat betreft regie zijn we nog zoekende naar welke rol daarbij past en hoe we dit willen vormgeven. Om te transformeren heb je namelijk meerdere partijen nodig. Gebeurt dit niet samen, met medeverantwoordelijkheid en ruimte voor elkaar, dan kunnen we hier niet in groeien. De afgelopen drie jaar is de ontwikkeling van het CJG een interessant leerproces geweest en met het oog op de nieuwe Jeugdwet ook nuttig. De gemeente is gegroeid in haar regierol, dankzij de ontwikkelingen op het terrein van de jeugdhulpverlening, passend onderwijs en participatie. De reikwijdte van de rol moeten we nog nader bepalen. Ook zorgaanbieders zijn bezig om te ondervinden wat de transformatie betekent voor hun eigen organisatie. De turbulentie van deze processen vraagt extra inzet van alle partijen om de gewenste beweging voort te zetten.’
Eerder noemde u de volgende doelen bij de decentralisatie van de jeugdhulp: ‘de jeugdhulp goed ontvangen als gemeente’, ‘de vraag van het kind en gezin leidend laten zijn’ en ‘zaken efficiënter afstemmen’. Welke zijn volgens u gehaald, dichtbij, of veranderd? ‘We hebben als gemeente intensief samengewerkt met zorgaanbieders, zowel op uitvoeringsniveau, beleidsniveau als bestuursniveau. Daar waar meer behoefte was aan bepaalde zorg, is deze ook ingezet, daar waar lichtere zorg ingezet kon worden, hebben we deze ingezet. Dit heeft een enorme impuls gegeven aan het toepassen van ambulante jeugdhulp zonder indicatie (pilot), iets waar we voorheen mee worstelden. Doordat we in het gezondheidscentrum gevestigd zijn, hebben de gevestigde zorgaanbieders de nieuwe werkwijze werkendeweg meegekregen. Het resultaat hiervan is: snellere verwijzingen naar hulp voor ouders en kinderen. Daarnaast hebben we met elkaar veel kennis opgedaan rondom vraagverheldering en wat nodig is om snel zorg
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
Functie
PROCESCOÖRDINATOR CJG Organisatie
GEMEENTE NIJKERK
in te zetten. De vraag van het kind of het gezin hierbij nog meer leidend laten zijn, dat vind ik grote winst. Integraal afstemmen gebeurt nu ook veel meer dan voorheen. In Nijkerk hebben we geluk met een ambitieuze LEA (Lokale Educatieve Agenda van het onderwijsveld) en dat de relatie LEA gemeente goed is. De leertuin ‘samenwerken en privacy’ is in samenspraak
Cyclisch werken is heel belangrijk
vanuit de LEA opgepakt. Zo’n tachtig lokale uitvoerders van onder andere voor-, basis -en middelbare scholen, CJG en netwerkpartners van diverse aanbieders zijn samen een leertraject gestart, zodat vanuit dezelfde visie en
19
uitgangspunten gegevens gedeeld kunnen worden en zorgvuldig kan worden gehandeld. Resultaat: professionals wegen af of gegevens moeten worden gedeeld, met wie en waarom. Door in de leertuin hierin samen op te trekken hebben lokale partners elkaar nog beter leren kennen en werken we nog beter samen vanuit dezelfde principes.’
Wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘Het vormgeven van samenhang tussen de D’s op uitvoeringsniveau is momenteel de grootste uitdaging. Het concreet vormgeven hiervan is nog een grote klus. Daarnaast zijn er nog drie belangrijke aandachtspunten: de inrichting moet klaar zijn, men moet weten waar de toegang is en welke mensen daarbij horen. Omdat we soms ook te maken
20
hebben met complexe casuïstiek vind ik het belangrijk dat in de gebiedsteams de nodige kwaliteit zit en zij daarmee goed uit de voeten kunnen. Daarnaast is het belangrijk om in de transitie en transformatie duidelijkheid te scheppen en te blijven scheppen over wie, wanneer, voor wat verantwoordelijk is. Omdat we integraal gaan werken is een open houding en openstaan voor de inbreng en bemoeienis van alle betrokkenen (inclusief de gezinnen zelf) essentieel.’
niseerd waarbij iedere ambtenaar vanuit zijn eigen invalshoek het gesprek voert met burgers en professionals. Nijkerk heeft verschillende bijeenkomsten georganiseerd waarbij zorggebruikers, inwoners en andere betrokkenen gehoord zijn, mee konden denken en input konden leveren. Nieuw beleid toetsen wij altijd aan de doelgroepen die straks onze gebruikers zijn. Cyclisch werken vind ik dan ook heel belangrijk. Ik denk dat de gemeente hier nog wel extra aandacht aan kan besteden.’
Hoe vindt u dat de zorggebruikers/cliënten betrokken zijn de afgelopen periode? Is er genoeg geluisterd?
Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn?
‘Ik vind dat de betrokkenheid van cliënten en zorggebruikers goed is ingericht. Vanuit het brede sociale domein zijn er bijeenkomsten georga-
‘Vier operationele gebiedsteams (0-100 jaar) is de grootst merkbare verandering voor jeugdigen en ouders. Twee gebiedsteams hebben als uitvalsbasis
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
de twee gezondheidscentra. Omdat al veel partijen samen in deze twee gezondheidscentra zitten, weten we elkaar daar al goed te vinden. Ook burgers weten ons en plekken waar zij met hun vraag terecht kunnen steeds beter te vinden. Dit zal uiteraard niet voor iedereen gelden. Vanuit de gemeente heeft iedereen een rol om bij herhaling steeds aan burgers te vertellen hoe de toegang tot zorg is ingericht. Dit is een organisch model dat langzaam zal groeien, ook na 1 januari 2015.’
Eerder had u het over de volgende principiële keuzes met betrekking tot goedkopere jeugdhulp: ‘sneller handelen en betrokken zijn’ en ‘de kracht van de burger centraal stellen’. Hoe kijkt u daar nu tegenaan en op welke manier zijn deze keuzes geïmplementeerd? ‘In de kracht van de burger kan meer geïnvesteerd worden door te kijken wat hieronder wordt verstaan en wat de burger zelf kan. We investeren hierop door het inzetten van trainingen ‘eigen kracht’ en te werken vanuit de visie van Eigen Kracht Centrale. Ik denk dat er nog steeds meer te behalen valt door als gemeente een stapje terug te doen en het platform te geven aan anderen. Dat kan zowel op organisatieals op cliëntniveau. In het sneller handelen en sneller betrokken zijn zetten we goede stappen. Het besef dat de regie over problemen en de oplossingen daarvan bij mensen en hun eigen kring hoort, groeit. Door de inzet van Eigen Kracht-conferenties en andere vormen van familiegroepsplannen is er op burgerniveau aandacht voor. We zoeken elkaar steeds meer op om te bekijken wat we met elkaar in gang kunnen zetten.’
Zijn de kansen om de decentralisatie in samenhang met andere beleidsvelden uit te voeren voldoende benut? ‘Beleidsmatig is in Nijkerk 3D-breed ingezet, waarbij de projectleiders Participatiewet, Jeugdwet en Wmo samen hebben gewerkt om de samenhang maximaal op te zoeken. In Nijkerk zullen we vanuit de gebiedsteams integraal samenwerken voor burgers van 0-100 jaar. Dat betekent in ieder geval
dat er informatie en ontwikkelingen gedeeld worden. Concrete gezamenlijke activiteiten zijn echter wel nodig om zichtbaar te maken wat deze samenhang de burger gaat opleveren. Hier zullen we de komende periode het nodige in investeren.’
Hoe heeft u de samenwerking tussen gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? ‘In Food Valley-verband (samenwerking tussen zeven gemeenten) zijn werkateliers georganiseerd, onder andere op het gebied van toegang en inkoop. In de uitvoering merk je dat elke gemeente, in haar eigen tempo, eigen
Zorgen over kinderen en jongeren worden direct met ouders gedeeld en er wordt meteen naar een oplossing gezocht, die ook meteen voorhanden is. Tot slot vind ik het een succes dat het ‘eigenkrachtdenken’ een plek heeft gekregen in het nieuwe jeugdbeschermingsteam Gelderland. Hierdoor krijgt het verschuiven van de regie en het terugdringen van de zorgconsumptie handen en voeten. De focus wordt verlegd van ‘voor iemand een probleem moeten oplossen’ naar ‘de kring vergroten’ en ‘de regie daar laten waar deze hoort’. Deze visie is op zich eenvoudig maar vraagt een ingewikkelde omslag in denken en handelen van ons allemaal, gemeente en zorgaanbieders.’
Vier operationele gebiedsteams (0-100 jaar) zijn de grootst merkbare verandering voor jeugdigen en ouders
accenten legt. Uiteindelijk gaat het om lokaal maatwerk, dat aansluit bij de behoefte van de gemeenschap. Bepaalde thema’s, zoals keuzes rondom privacy, pakken we gezamenlijk op. Nijkerk heeft hiervoor de aanzet gegeven. Over de samenwerking met de zorgaanbieders kan ik zeggen dat het de afgelopen periode constructieve partners zijn geweest. Er worden goede gesprekken gevoerd. Wat beter kan is transparantie over cijfers en integrale samenwerking.’
Welk succes in het kader van de decentralisatie van de jeugdhulp heeft u inmiddels behaald? ‘Het onderwerp privacy hebben we echt kunnen laten landen in Nijkerk en ook uit kunnen rollen in Food Valley-verband. We pakken dit 3D-breed op en hebben er in Food Valley-verband een ‘leertuin’ aan gewijd, die verder uitgerold wordt in de zeven gemeenten. Een ander succes is het contact tussen het Klein Casuïstiek Overleg en ouders.
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
Destijds miste u de vraag hoe het preventieve veld er over twee jaar uitziet. Heeft u daar nu een antwoord op? ‘Het preventieve veld ziet er voor mij als volgt uit: niet alleen eropaf gaan maar ook vooraf aandacht hebben voor problemen die zich ook landelijk voordoen of vanuit cijfers bekend zijn, zoals drugsproblematiek of pesten. Soms moet je niet wachten totdat iemand naar je toe komt, dan is het vaak al erg laat. Dat vraagt een investering vooraf. Het is belangrijk dat de professional zich deskundig weet en maximaal de ruimte krijgt. De CJG-frontoffice is bijvoorbeeld aanwezig op koffieochtenden, waar zij met ouders in gesprek gaan. Het is laagdrempelig en ouders weten dat zij daar terecht kunnen. Dat is een niet te onderschatten factor waar Nijkerk heel trots op is en ik hoop dat die laagdrempeligheid behouden blijft.’
21
In het vorige interview beschreef u de decentralisatie van de jeugdhulp met de volgende kernbegrippen: ‘samenwerking’, ‘geen kind tussen wal en schip’ en ‘kwalitatief goede zorg’. Hoe kijkt u daar nu tegenaan?
Benut expertise Jeugd-GGZ
Het Centrum voor Kinder- en Jeugdpsyhiatrie van GGZ Noord-Holland Noord behandelt kinderen in de regio West-Friesland in de leeftijd van 0-18 jaar.
22
‘Dit staat wat mij betreft nog volledig overeind. Ik ben heel tevreden over de samenwerking in deze regio. Door het intensief overleggen en afstemmen met de gemeenten en ketenpartners is het onderling vertrouwen toegenomen. Dit is een voorwaarde voor succes, want iedereen realiseert zich dat we samen meer kunnen betekenen voor ouders en kinderen. Zo nemen we met onze specialistische kennis bij zes gemeenten van West-Friesland deel aan de gebiedsteams. De gemeenten zijn ook overtuigd van het belang hiervan. We willen voorkomen dat psychiatrische problematiek over het hoofd wordt gezien. Ik ben van mening dat het de voorkeur verdient wanneer onze medewerkers in de gebiedsteams ook gedeeltelijk werkzaam blijven in de specialistische GGZ. Daarmee verbind je de specialistische kennis optimaal met de generalistische praktijk in de gebiedsteams. We moeten ervoor zorgen dat we ‘kwalitatief goede zorg’ bieden. Of er geen kind tussen wal en schip gaat vallen vind ik, ook binnen de jeugdGGZ, een uitdagende vraag. We zetten de zorg voor onze klanten zo goed mogelijk voort en bij voorkeur bij dezelfde behandelaar. Dit is mede afhankelijk van de budgetaire ruimte in 2015. Laten we de uitdaging samen aangaan: geen kind tussen wal en schip.’
Eerder had u ‘verbeteren van de samenwerking’ als belangrijkste doel bij de decentralisatie van de jeugdhulp. Is dit doel volgens u gehaald, dichtbij, of veranderd? ‘De samenwerking is een middel om te ontschotten en de transformatie in te zetten. Ik heb de indruk dat we elkaar veel beter weten te vinden. Een mooi voorbeeld van onze samenwerking is ons FACT-jeugdteam, waarin specialisten van Brijder Verslavingszorg, Parlan Jeugd en Opvoedhulp, Lijn5, Stichting De Praktijk, Bureau Jeugdzorg en GGZ Noord-Holland-Noord samenwerken in één team. Zij werken samen met jongeren of hun gezinnen aan hun com-
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
plexe problemen. Onlangs is het FACTjeugdteam getoetst en heeft het team met een hoge score het keurmerk ontvangen van de Stichting Centrum Certificering ACT en FACT.’
U gaf de vorige keer aan dat de grootste uitdaging voor jullie zit in het snel betrekken van professionals. Wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘Iedere gemeente mag op een eigen manier de zorg en gebiedsteams inrichten en in iedere gemeente is er een andere visie over wat dit team moet gaan doen. Het is onvoldoende duidelijk wanneer een casus in een gebiedsteam thuis hoort, wanneer iets opgeschaald moet worden, of wanneer iets nog bij familie, buren of mantelzorgers moet blijven. Het zal blijken of de gebiedsteams voldoende en snel signaleren of en wanneer er specialistische hulp moet worden ingezet. Ik ben echt voor de visie van ‘matched care’; als je resultaat wilt boeken moet je snel passende zorg inzetten. Een spanningsveld hierbij kan zijn dat de gemeenten ook op hun budget moeten letten. Het is noodzakelijk om binnen de gebiedsteams een methodiek te hanteren waarbij goed op effect wordt gemonitord.’
Hoe vindt u dat de zorggebruikers/cliënten erbij betrokken zijn de afgelopen periode? Wat zijn uw ideeën daarbij? ‘We hebben altijd geprobeerd mensen te betrekken bij de zorg. Sinds een jaar hebben we een klankbordgroep met ouders, waarin we kennis uitwisselen over de transitie. Daarnaast willen we
Naam
BERNARD CNOSSEN Functie
MANAGER CENTRUM VOOR KINDER- EN JEUGDPSYCHIATRIE Organisatie
GGZ NOORD-HOLLAND -NOORD
onze cliënten graag voorlichten over hun rechten. Hoewel zij in de eerste plaats burger zijn en ook van de gemeente informatie ontvangen, voelen we de verantwoordelijkheid om zelf onze cliënten goed te informeren.’
Signaleren gebiedsteams snel en voldoende? Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘Ik hoop dat cliënten er weinig van merken. Ze hebben het recht hun behandeling komend jaar af te maken bij de eigen zorginstelling. Op de langere termijn verwacht ik dat cliënten laagdrempelig bij een wijkgebouw of gebiedsteam terecht kunnen met zorgen rondom hun kinderen. Ze worden, indien haalbaar, in eerste instantie door het gebiedsteam geholpen voordat ze worden verwezen naar de specialistische zorg. De samenwerking tussen het gebiedsteam en de specialistische zorg moet op termijn soepel verlopen, zodat klanten hier minimale hinder van ondervinden. Daarnaast blijft natuurlijk verwijzing via de huisarts mogelijk. Veel klanten hebben een goed en lang contact met hun huisarts.’
Eerder had u het over het ‘verminderen van bureaucratie’, ‘al bij het eerste gesprek een bepaalde eindigheid inbouwen’ en ‘het beter organiseren van nazorg’ als maatregelen om te bezuinigen. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? ‘Ik ben er nog niet gerust op dat de bureaucratie gaat afnemen. Zo moet het gebiedsteam het komende jaar ervaren of het nodig is om altijd met het volledige team casuïstiek te bespreken. Je moet de deskundigheid hebben om snel in te schatten wat op hoofdlijnen de problematiek is en vervolgens de
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
juiste mensen met elkaar aan tafel zetten. Wat betreft eindigdheid in zorg, daar wordt veel beter op gelet, zodat er niet onnodig dure tijd wordt ingezet. Nazorg, ten slotte, hoeft niet altijd door een specialistische organisatie te worden geleverd maar kan ook door een thuiszorgorganisatie of het gebiedsteam geboden worden. Ik vind het een goede ontwikkeling dat binnen een gebiedsteam altijd één professional aan een casus gekoppeld blijft. Hierdoor kan ook betere nazorg worden georganiseerd en gecoördineerd.’
De vorige keer had u het over de FACT-methode als behaald succes in het kader van de decentralisatie van de jeugdhulp. Welk (ander) succes in het kader van de decentralisatie van de jeugdhulp heeft u inmiddels behaald? ‘Dat onze medewerkers aan de meeste gebiedsteams deelnemen, vind ik een succes. Ik vind het belangrijk dat wij als specialist kunnen meedenken en ondersteunen, zodat de teams van specialistische kennis worden voorzien. Sterker nog, ik denk dat het voor gemeenten een succes is dat zij ervoor gekozen hebben specialistische kennis in huis te halen en cliënten daardoor langer ondersteuning kunnen bieden binnen de gebiedsteams. Daarnaast wordt er sneller gesignaleerd als er sprake is van complexe problematiek waarbij hulp vanuit de specialistische zorg nodig is.’
Destijds gaf u aan de volgende vraag te hebben gemist: ‘Hoe gaan we ervoor zorgen dat gemeenten het belang van de GGZ en jeugd-GGZ goed op het netvlies hebben staan?’ Heeft u daar nu een antwoord op? ‘Bovenstaande antwoorden geven weer dat we op de goede weg zijn maar dat het komende jaar zal uitwijzen hoe de praktijk zich gaat ontwikkelen. Ik vertrouw erop dat we goed met elkaar in gesprek blijven om samen met de gemeenten de jeugdhulp tot een succes te maken.’
23
Jeugd- en gezinscoaches nemen aspect preventieve maatschappelijke zorg mee in hun werk 24
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Per 1 januari 2015 gaat de verantwoordelijkheid voor de Jeugdhulp over van de provincie naar gemeenten. De Regionale Meld- en Coördinatiefunctie begeleidt voortijdig schoolverlaters bij het vinden van werk of een vervolgopleiding.
Naam
SELINA VAN HOLSTEIJN (foto rechts) EN FEMKE BLOKKER (foto links) Functie
RMC-COÖRDINATOR (SELINA VAN HOLSTEIJN), BELEIDSMEDEWERKER ONDERWIJS (FEMKE BLOKKER)
Organisatie
GEMEENTE ALKMAAR In het 2013 formuleerde uw collega de volgende kernbegrippen bij de decentralisatie van de jeugdhulp: ’integraler werken’, ’samenwerking met onderwijs’ en ’het inzetten op een doorlopende leerlijn en vakmanschap’. ’Hoe kijkt u daar nu tegenaan? ‘Deze kernbegrippen zijn nog steeds de begrippen waar het om zou moeten gaan. Met betrekking tot het integraler werken zijn er vorderingen. In relatie met het onderwijs bijvoorbeeld zijn pi-
Eerder had uw collega het over de volgende doelen bij de decentralisatie van de jeugdhulp: ‘het verminderen van het aantal voortijdig schoolverlaters’, ‘ontschotting’ en ‘het beter uitwisselen van informatie dan voorheen’. Welke doelen zijn volgens u gehaald, dichtbij, of veranderd? ‘Het arbeidadviesteam is een mooi voorbeeld. Dit zijn netwerken rondom jongeren vanuit een praktijkschool, het speciaal onderwijs en uitvallers van het
Het is belangrijk dat jongeren en ouders er uiteindelijk beter van worden, daarom is afstemming en integraliteit heel erg belangrijk lots gestart om jongeren op school eerder te helpen. Die pilots zijn succesvol en werpen hun vruchten af. De doorlopende lijn die genoemd wordt als kernbegrip is nog een ontwikkelpunt. Vaak kunnen problemen al gesignaleerd worden in de periode van vroegschoolse educatie (vanaf 2,5 tot 4 jaar). Bij overgangsmomenten naar andere organisaties kan nog het nodige verbeterd worden. Wat nog steeds een knelpunt is bij de doorlopende lijn in zorg is het moment waarop een jongere 18 jaar wordt (en formeel niet meer onder de Jeugdhulpwet valt), dat is nog steeds niet goed getackeld in deze transitie.’
mbo. Daar proberen we een slag te maken in het gestructureerder verzamelen van informatie over deze groep. Er is een steeds beter beeld van jongeren die uitstromen. Maar om preventiever te werken moet er nog een slag gemaakt worden om ook jongeren die geen arbeidspotentieel hebben in beeld te krijgen. Met betrekking tot het verbeteren van het uitwisselen van informatie zijn er bijvoorbeeld de jeugd- en gezinscoaches (vanuit gemeenten), die op dezelfde afdeling zitten en hier wekelijks te vinden zijn. Uitvoerders kunnen hen direct benaderen en overleggen over een casus. Deze korte lijnen zijn be-
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
langrijk; het contact is er, maar moet wel verder worden uitgebreid.’ Met betrekking tot het langeretermijndoel, ontschotting, is de wens er zeker, maar of dit echt lukt is de vraag. In menskracht is er veel samenwerking, maar in beschikbare middelen nog niet. We willen starten met proeftuinen, dit idee kwam voort uit een wens vanuit het samenwerkingsverband en het onderwijs. De ambitie is om te zoeken naar slimme hulp en arrangementen, door een deel van de jeugdhulpmiddelen vrij te houden en niet via inkoop te besteden, maar in een proeftuin te investeren.’
Wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘De ambitie vanuit het Rijk om binnen korte tijd te bezuinigen is groot, dat is een punt van zorg. Op laagdrempelige zorg zal de transitie vast effect hebben, maar of je daarmee een bezuinigingsslag opvangt? Een andere uitdaging is dat met de invoering van Passend Onderwijs de jeugdhulporganisaties en het onderwijs zich strakker organiseren en de rol van leerplicht hiermee ook verandert. Zo nemen jeugd- en gezinscoaches het aspect van preventieve maatschappelijke zorg, dat leerplicht tot nu toe deed, mee in hun werk. De rol van leerplicht verschuift mogelijk van de meer preventieve maatschappelijke zorgkant naar een meer curatieve zorgkant.’
25
Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘In theorie zouden er geen grote verschillen merkbaar moeten zijn, maar uit onze contacten met jeugdhulporganisaties merken we dat er veel onrust is. Wat momenteel al anders is, is de komst van jeugd- en gezinscoaches, die eerder op gezinnen of jeugdigen afgaan. Het is belangrijk dat jongeren en ouders er uiteindelijk beter van worden, daarom is afstemming en integraliteit heel erg belangrijk. Een positieve verandering is dat er niet meer óver jeugdigen gesproken wordt maar mét hen en hun ouders (1 gezin, 1 plan, 1 regisseur). Met het Zorgadviesteam (ZAT) was er sprake van een casuïstiek overleg, waar ouders toestemming voor gaven maar geen stem in hadden. Nu is er sprake van directe terugkoppeling en zeggenschap. Dat is een voelbare en prettige verandering voor ouders.’
In 2013 werd het beeld geschetst van recht op zorg, naar de eigen kracht van de burger en inzet op preventie, met de gedachte dat dit uiteindelijk tot besparingen in de jeugdhulp leidt. Hoe kijkt u daar nu tegenaan, en op welke manier zijn deze keuzes geïmplementeerd? ‘Multidisciplinaire overleggen, eerder en samen met de jongere kijken naar wat mogelijk is en de Eigen Kracht-bijeenkomsten zijn mooie voorbeelden. Ik geloof ook zeker dat dit zal schelen en uiteindelijk lonend is. Vaak wordt er gezegd dat professionals verder moeten kijken dan organisatiebelang en de eigen grenzen en dat dit zal leiden tot efficiency, daar ben ik (red. Femke) sceptisch over. Het is duidelijk dat de zorg zoals het nu is onbetaalbaar is. Het is wel belangrijk dat kinderen hier niet de dupe van worden.’
blij mee zijn, geeft aan dat het in onze regio leeft; het staat op de agenda. De samenhang zal vooral voorop staan na 1 januari, omdat eerst de transitie gereed moet zijn. Momenteel wordt de inkoop door dezelfde mensen gedaan, dus deskundigheid die is opgedaan binnen de AWBZ/ Wmo wordt benut. Binnen onze organisatie is ook een ICT board gestart. Daarnaast worden ook nieuwe functies opgesteld en zijn er momenteel binnen de Wmo bijscholingstrajecten.’
Hoe heeft u de samenwerking tussen gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? ‘Bij het project ‘Kwetsbare Jeugd’ is merkbaar dat zorginstellingen actief de transitie proberen mee te maken en erover meedenken, zeker op kleine schaal. De sfeer in onze regio is er een van meebewegen. Maar er is ook onzekerheid. Het komt soms voor dat wanneer een jongere wordt aangemeld, het lang duurt voordat dit wordt opgepakt. Maar met de komst van de jeugd- en gezinscoach wordt juist ingezet op verbetering. De lijnen zijn zichtbaar korter geworden.’
Welk succes in het kader van de decentralisatie van de jeugdhulp heeft u inmiddels behaald? ‘De jeugd- en gezinscoaches zijn een succes. Jongeren komen via school of via de leerplichtambtenaar bij de jeugden gezinscoach terecht. Zij maken deel uit van een team, waar de casussen ingebracht worden en waar bekeken wordt wie iets in de casus kan betekenen. Door snel en laagdrempelig bij te springen en direct ondersteuning en hulp te bieden, in plaats van eerst te kijken of iemand een indicatie kan krijgen en op een wachtlijst komt, voorkom je dat problemen erger worden.’
Welke vraag heeft u gemist? ‘Wat mij nog bezighoudt is dat we voor de uitdaging staan om als gemeente nog meer de regierol in te vullen. Dat is misschien nog wel een aanvulling in het vraagstuk van voortijdig schoolverlaten en de brede ketensamenwerkingsvraagstukken. De keten strekt zich ook uit over de arbeidsmarkt (onderwijs, zorg, welzijn, etc.) De regierol moet gericht zijn op integraliteit en op langere termijn zal bekeken moeten worden of er nog meer en efficiënter samengewerkt kan worden’
Door snel en laagdrempelig bij te springen en direct ondersteuning en hulp te bieden voorkom je dat problemen verergeren
Zijn de kansen om de decentralisatie in samenhang met andere beleidsvelden uit te voeren voldoende benut? ‘Met de werkconferentie ‘kwetsbare jongeren’ komen veel decentralisaties samen. De hoge opkomst, waar wij erg
26
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Zorg voor jeugd blijft taak van burgers en professionele organisaties SGJ Christelijke Jeugdzorg helpt gezinnen om de onderlinge band te versterken en waar nodig te herstellen. Voor de meest uiteenlopende opvoedsituaties biedt SGJ passende oplossingen. Een landelijk werkende organisatie die de toegangspoort is voor jeugdhulp, maatregelen van de kinderrechter uitvoert (OTS en Voogdij) en aanbod als pleegzorg en kleinschalig verblijf voor 16-18-jarigen aanbiedt.
Destijds beschreef u de decentralisatie van de jeugdhulp met de volgende kernbegrippen: ‘nu al’ en ‘kapitaal vernietiging’. U gaf aan dat de plannen op de tekentafel goed zijn, maar dat dit geen zekerheid is voor een succesvolle uitvoering. Hoe kijkt u daar nu tegenaan?
‘Ik ben eigenlijk nog ontevredener dan voorheen. Je moet sterk geloven in het nieuwe stelsel om te denken dat dit de goede kant op gaat. Er is nog heel veel onduidelijk over het budget en de werkwijze van de gebiedsteams, waardoor het bijvoorbeeld nog niet mogelijk is om een begroting voor 2015 te maken, hoe de doorverwijzing gebeurt, hoe de toegang geregeld is en of gebiedsteams op hun taak berekend zijn. Wel is duidelijk dat er enorme frictiekosten zullen ontstaan. De staatssecretaris zal er goed aan doen om snel veel geld bij elkaar te schrapen om die kosten te vergoeden, anders gaat het straks helemaal fout. Er is een veelvoud van ambtenaren nodig om deze nieuwe vorm van jeugdzorg te organiseren en in goede banen te leiden. De stelselwijzing moet écht goed worden wil het dit rechtvaardigen.’
Eerder gaf u aan dat de kosten te hoog zijn, de schotten weg moeten en dat de jeugdhulp in samenspraak georganiseerd moet worden (voor burgers en met burgers). Welke van deze doelen zijn volgens u gehaald, dichtbij, of veranderd? ‘Je ziet dat zorgaanbieders nadenken over hoe zorg eenvoudiger, efficiënter en goedkoper kan, dat is echt
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
een pluspunt. Wij hebben dat als organisatie al heel vroeg opgepakt en ons portfolio eenvoudiger en goedkoper gemaakt door alle residentiële groepen om te bouwen naar (specialistische) pleegzorg en WiNST (wonen in netwerk- of steungezin). Jongeren met dezelfde zorgzwaarte die voorheen in een behandelgroep zaten kunnen nu met die programma’s geholpen worden. We hebben hiermee onszelf behoorlijk getransformeerd; dit nieuwe stelsel is daar een extra stimulans voor geweest.’
Destijds noemde u het uitbreiden van het portfolio met meerdere disciplines een uitdaging. Wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘Tijdens het vorige interview werkte SGJ samen met Eleos (GGZ-zusterorganisatie). Toen wij in 2010 hoorden dat er een stelselwijziging aankwam, hebben we meteen bekeken wat wij aan de
Naam
BART NITRAUW Functie
BESTUURDER Organisatie
SGJ CHRISTELIJKE JEUGDZORG
27
We zijn geen allrounder meer maar echt een specialist voorkant kunnen doen. We ontdekten gaandeweg dat het stelsel zich zo ontwikkelde dat je actief bent in de 1e óf 2e lijn en niet in beide. Dus leggen we de focus op de eerste ring (gebiedsteams) dan zijn we niet meer in staat om het accent ook op de 2e ring (specialistische zorg) te leggen. Wij hebben toen besloten dat het beter is om versterking te zoeken in de eigen kolom (specialistische jeugdhulp). Per 1 januari gaan wij fuseren met Stichting Timon. We zijn daarmee geen allrounder meer maar een specialist in pleegzorg en kleinschalig verblijf, specifiek gericht op christelijke jongeren.’
Hoe vindt u dat de zorggebruikers/cliënten erbij betrokken zijn de afgelopen periode? Wat zijn uw ideeën daarbij? ‘De cliëntenraad binnen onze organisatie is uiteraard steeds meegenomen in dit debat en de discussies. Cliënten merken dat we steeds meer zijn gaan doen met Eigen Kracht (familie-/netwerkberaad). Al onze medewerkers zijn geschoold in deze methodiek. Dit betekent een omslag in denken van wat als professionals gedaan kan worden naar wat het netwerk kan betekenen. Dat is écht beter! Cliënten merken dat wij meer dan voorheen hun eigen context bij onze aanpak betrekken. Dat is een methodische verbetering.’
Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘Eigenlijk hoop ik dat cliënten hier niks van merken, cliënten moeten goede hulp krijgen. Ik zie grote risico’s. Als de staatssecretaris niet ingrijpt, kunnen specifieke specialistische programma’s niet meer geboden worden. Van Rijn heeft gezegd dat 15% van het budget gereserveerd moet worden voor dit soort bovenregionale zorg, anders bestaan die specialismen straks niet meer. Cliënten kunnen er dus wel slechter
28
van worden in januari als er geen doorverwijzing meer mogelijk is naar bijvoorbeeld de specialistische GGZ. Als de expertise die nu bestaat geborgd wordt en hier zorgvuldig mee omgegaan wordt, dan komt het wel goed.’
Destijds noemde u het anders benutten van het budget een principiële keuze m.b.t. goedkopere jeugdhulp. Ook gaf u aan dat er extra ingezet zou worden op begeleiding en flexibele vormen van pleegzorg. Hoe kijkt u daar nu tegenaan en zijn de juiste keuzes gemaakt? ‘Ik denk dat we de goede keuze hebben gemaakt om dicht bij onze wortels te blijven en in te zetten op 2e-ringspecialisme. We zijn al 100 jaar goed in het opvangen van kinderen die niet meer thuis kunnen wonen. Vanuit christelijke gezinnen wordt de identiteitsvraag het sterkst gevoeld als het kind niet meer thuis kan wonen. Het is daarom heel belangrijk dat diegenen die het kind opvangen vanuit dezelfde christelijke levensovertuiging werken, leven en opvoeden.’
Zijn de kansen om de decentralisatie in samenhang met andere beleidsvelden uit te voeren voldoende benut? ‘Naar mijn idee moet die samenhang nog komen. Gemeenten en zorgaanbieders zijn al blij als zij 2015 redelijk ongeschonden halen. SGJ wortelt in de kerken, volgend jaar zal er een campagne starten om kerken te betrekken bij onze organisatie en hen te ondersteunen in het beschikbaar zijn. Vanuit het nieuwe stelsel moeten burgers en hun organisaties veel meer doen. Ook onze achterban kijkt al breed naar gezinnen die te maken hebben met werkloosheid, handicap en armoede.’
Hoe heeft u de samenwerking tussen gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren? Kunt u zowel positieve als negatieve voorbeelden aanhalen? ‘In de Biblebelt* hebben wij de meeste contacten. De gemeenten en regio’s hebben zich op een verrassende manier in de materie ingewerkt. Dat is best knap, want het is een complex veld. Je
merkt dat gesprekspartners zaken kennen en de goede vragen stellen. Ik had niet verwacht dat dit zo snel zou komen. De ontschotting vind ik een sterk punt van dit stelsel, ik geloof dat het goedkoper kan, maar dat zal pas over een aantal jaren te merken zijn. Ik vind het jammer dat in sommige gemeenten mensen in dienst genomen worden bij de gemeente om hulp te verlenen; dat moet je helemaal niet willen. De overheid is er niet om de hulp te verlenen maar wel om burgers te beschermen en de hulpverlening mogelijk te maken. Jeugdzorg zal echt een taak van de burgers en van (hun) professionele organisaties moeten blijven.’
Welk succes in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg heeft u inmiddels behaald? ‘Het nieuwe stelsel is voor ons op twee punten lastig. In de eerste plaats is SGJ een combi-instelling met zowel zorgaanbod als wettelijke taken. Van de nieuwe wet mag dat niet meer. Dat betekent het eind van het zelfstandig voortbestaan. We splitsen ons in 2014 en de twee delen verbinden we met christelijke partners (Timon en het Leger des Heils). We zijn heel blij dat dit ons gaat lukken. Dat mag je gerust een succes noemen! De tweede ingewikkeldheid is dat we met hopeloos veel financiers en facturaties te maken krijgen. Dat maakt ons administratief en qua bureaucratie kwetsbaar. Toch zijn we blij – ook hier een succes! – dat het ons is gelukt in bijna alle regio’s goede budgetafspraken te maken.’
Destijds gaf u aan dat er een tendens is dat er altijd een verantwoordelijke aangewezen wordt als er iets fout gaat. Hoe denkt u daar nu over? ‘Deze vraag houdt mij nog steeds bezig. Wat als er wat ergs gebeurt met een kind? De nervositeit zal in de loop van de jaren wel afnemen, maar momenteel is de regeldruk erg hoog als er iets mis gaat. Gemeenten krijgen hier in de toekomst mee te maken.’
De Biblebelt is het gebied waar veel orthodoxchristelijke gezinnen wonen. Het gebied loopt van Zeeland, Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland tot het noorden van Overijssel.
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
De gemeente Rheden bestaat uit zeven kernen (Rheden, Velp, Dieren, Ellecom, Laag-Soeren, De Steegh en Spankeren) en telt ongeveer 43. 500 inwoners. Rheden heeft een oppervlakte van 84,29 km2. Per 1 januari 2015 gaat de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp over van de provincie naar de gemeente.
Werken aan zorg dichtbij onze inwoners staat voorop Naam
MARIEKE VAN HOOFF Functie
MANAGER REGIE SOCIAAL DOMEIN Organisatie
GEMEENTE RHEDEN
In het vorige interview beschreef u de decentralisatie van de jeugdhulp met de volgende kernbegrippen: ‘het kind voorop’, ‘inzetten op een ononderbroken ontwikkellijn’ en ‘dicht bij het gezin en het kind’. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? ‘Die kernbegrippen zijn uitgangspunten die nog steeds kloppen. We willen de zorg zo inrichten, dat de zorg dichter bij
de inwoners gebracht wordt. Dat staat voorop. Natuurlijk gaat de transitie gepaard met allerlei technische inregelprocessen. Het is flink ‘bikkelen’ om alles op tijd af te krijgen. Ik vergelijk de naderende transitie weleens met het millenniumgevoel: ‘hoe zal het gaan vanaf 1 januari?’. We tellen de dagen nu af, terwijl de wereld natuurlijk doordraait. Het is zonder meer een belangrijk moment waar we naartoe leven. Misschien is dat gevoel ook wel goed, want het geeft ook een gevoel van urgentie en daarmee positieve energie’.
Eerder gaf u aan dat naast de kernbegrippen die u noemde, ook ‘meer generiek en minder verkokerd werken’ een doel van de decentralisatie van de jeugdhulp is. Welke doelen zijn volgens u gehaald, dichtbij of veranderd?
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
‘Die doelen zijn dichtbij gekomen. In de werving en selectie bij de invulling van sociale teams zoek je mensen met een diversiteit aan aandachtsgebieden en de juiste competenties voor het werk. In feite zijn ze ‘specialist naar binnen en generalist naar buiten’. In het begin stuitten we op zorgen, zoals ‘ik raak mijn specialisme kwijt’ of ‘hoe onderhoud ik het contact met mijn moederorganisatie?’. In de praktijk werkt het juist goed en merk je dat professionals naar elkaar toe groeien. Verder geldt minder verkokerd werken niet alleen voor de teams, maar ook binnen de ambtelijke organisatie. Zowel in de gemeente Eindhoven, waar ik gewerkt heb, als in de gemeente Rheden heb ik gemerkt dat dit gelukkig begint te komen, maar je merkt ook regelmatig dat dingen nog naast elkaar beginnen te ontstaan. Zodra dat in de praktijk gaat schuren, wordt het een thema.’
29
Wat is met de kennis van nu de grootste uitdaging? ‘Ik denk dat er meerdere grote uitdagingen zijn. Allereerst moet de ‘trend’ dat er steeds meer gebruikgemaakt wordt van specialistische zorg, kenteren. De vraag naar dure zorg kan verminderen wanneer we problemen eerder signaleren en werken aan preventie. Ik vind het spannend of er daadwerkelijk meer in de preventieve sfeer opgepakt gaat worden. In die zin is het investeren in goede basisvoorzieningen cruciaal. In Rheden bestaan heel goede vrijwilligersinitiatieven, waar de gemeente niet direct aan te pas komt. Heel mooi! Er liggen ook uitdagingen in interne processen en in vragen als ‘hoe regelen we de toegang goed?’ en ‘hoe ondersteunen we de wijkteams?’ Tot slot de vraag hoe je blijft sturen op resultaten, zonder het menselijke aspect uit het oog te verliezen’.
Hoe zijn de zorggebruikers/ cliënten erbij betrokken de afgelopen periode? Wat zijn uw ideeën daarbij? ‘Zorggebruikers zijn erbij betrokken via adviesraden en jongerenpanels. Het blijft altijd belangrijk om cliënten erbij te betrekken. We zoeken ook naar nieuwe vormen. Leden van cliëntraden zijn soms semiprofessionals en het blijft belangrijk ook zelf voeling te houden met de praktijk. Je moet je afvragen hoe je signalen en ervaringen ‘van buiten naar binnen’ krijgt. De informele zorgnetwerken en wijkteams zijn daarbij erg belangrijk. We leggen ons oor daar te luisteren. Het erbij betrekken van jeugdigen is een aandachtspunt. Hier kunnen we als gemeenten ook kennis delen. Het thema leeft zeker in Rheden en staat wat ons betreft absoluut op de agenda voor 2015.’
Wat is er op 1 januari echt anders voor jeugdigen en ouders en hoe ziet u deze verandering op de lange termijn? ‘Op dit moment is er grote onzekerheid op cliëntenniveau, alle campagnes ten spijt. ‘Waar moet ik naartoe?’, ‘Bij wie moet ik zijn?’. Dat soort basale vragen leven bij de inwoners. Voor sommigen zal het een zoektocht zijn. Professionals zullen daarop moeten inspelen, net als mantelzorg- en vrijwilligersnetwerken. In Rheden gaan we de toegang vormgeven
30
met een sociaal meldpunt functie. Enerzijds via een ‘loket’, maar belangrijker via professionals en informele zorgnetwerken op zogenoemde vindplaatsen.’
Eerder had u het over ‘generiek waar het kan en specialistisch als het nodig is’, kritisch kijken naar het zorgaanbod en slimme verbindingen leggen tussen decentralisaties, als maatregelen om te bezuinigen. Hoe kijkt u daar nu tegenaan? Zijn de juiste keuzes gemaakt? ‘Het invullen van de bezuinigingen doe je deels door een slimme werkwijze en verbindingen. De transformatie levert ook geld op door slimmere inzet van professionals. Gemeenten moeten ook kijken wat zij zelf kunnen investeren.
Nieuwe kleine aanbieders zorgen voor vernieuwing en slagkracht
Ik verwacht dat er gaandeweg meer kansen zijn om middelen vrij te spelen, door herinrichting van de processen. Er komen ook meer kleine, innovatieve aanbieders op de markt, die de zorg slim en vaak goedkoper aanbieden. Dat brengt vernieuwing en slagkracht. Ik denk dat er nog veel inkoppertjes komen om te bezuinigen.’
Zijn de kansen om de decentralisatie in samenhang met andere beleidsvelden uit te voeren voldoende benut?
Hoe heeft u de samenwerking tussen gemeenten en instellingen de afgelopen periode ervaren. Kunt u zowel positieve als negatieve voorbeelden aanhalen? ‘Iedereen ziet de noodzaak van het transformeren van het werk, maar komt van een bestaande praktijk en eigen historie en werkwijze. Dit deels loslaten en opnieuw kijken hoe het anders kan, geeft ook weerstand bij professionals. De gemeente begeeft zich nu veel nadrukkelijker in deze werkpraktijken. Dat roept ook weleens de reactie op ‘Wat denkt de gemeente wel niet? Ze weten niet waar het over gaat’. Ook bestond het beeld dat gemeenten zelf gaan bepalen wie wel of geen hulp krijgt. De samenwerking is door de onvermijdelijkheid in de loop van de tijd verbeterd: de transitie gaat door en door te praten over de inhoud en de mensen voor wie we het doen, ontstaat de verbinding. Hoewel er nog steeds scherpe discussies plaatsvinden, heeft iedereen de handen ineengeslagen.’
Welk succes in het kader van de decentralisatie van de jeugdhulp heeft u inmiddels behaald? ‘In Rheden heeft een pilot ervoor gezorgd dat er nu drie integrale teams werken, waar eerst sprake was van een jeugdgebiedsteam en een algemeen gebiedsteam. In dat jaar is al gebleken dat we deze scheiding niet nodig hebben. Dan merk je dat het naar elkaar toe groeit en grote stappen kunnen worden gemaakt. De expertise van onder andere Bureau Jeugdzorg in de teams werkt positief. De integrale aanpak is belangrijk. Een kind is immers vaak ook het spreekwoordelijke ‘kind van de rekening’. De problemen waarmee een kind kampt staan niet op zichzelf en hangen in veel gevallen samen met andere issues in een gezin. Tot slot vind ik het positief om te merken dat in de praktijk veel problemen pragmatisch worden opgelost. Hoe dichter bij de inwoner of jeugdige, hoe meer aanknopingspunten er zijn te vinden voor verbetering.’
‘We hebben hier natuurlijk in geïnvesteerd. Toch verwacht ik hier, door de praktijkervaring die we gaan opdoen, nog meer in te kunnen bereiken.’
DE TOEKOMST VAN DE JEUGDZORG II
Colofon drs. Christiaan Baillieux Christiaan is adviseur op het brede sociaal domein. Hij zet zich graag in om de prestaties van overheden en non-profitorganisaties te verbeteren. De afgelopen jaren heeft hij veel ervaring opgedaan rondom de transformaties binnen het sociaal domein, met name rondom jeugd. Recente opdrachten staan in het teken van inkoop, bekostiging en sturing van zorg. Daarnaast houdt hij zich bezig met de ontwikkeling van gebiedsteams en vraagstukken rondom monitoring.
BMC Spacelab 4 3824 MR Amersfoort
Vera Hermanns MSc Vera is adviseur op het brede sociaal domein met een focus op de transitie jeugd en de samenhang met de andere decentralisaties. Op dit moment ondersteunt zij diverse gemeenten bij de Transitie jeugd als projectleider en inhoudelijk adviseur en vanuit een sterke visie op het nieuwe jeugdhulpstelsel. Daarnaast heeft zij verschillende adviesopdrachten met betrekking tot jeugdbeleid en jeugdhulp uitgevoerd. Verbinding staat centraal in haar werk.
Wilt u meer informatie naar aanleiding van deze publicatie, neemt u dan contact op met Christiaan Baillieux (06 -12 07 11 82), Vera Hermanns (06 - 57 57 29 55) of Machteld Koelewijn (06 - 27 25 32 66).
Postadres Postbus 490 3800 AL Amersfoort
www.bmcadvies.nl Eline Jacobs MSc Eline is als interim-professional Sociaal Domein werkzaam bij BMC. Vanuit haar pedagogische achtergrond heeft ze kennis van jeugd(beleid) en opvoedingsvraagstukken. Op dit moment voert zij bij een gemeente taken uit rondom Wmo, ouderenbeleid, gezondheidsbeleid en mantelzorg. Eline vindt het belangrijk om een goede verbinding te maken met de praktijk en zet zich graag in voor het bevorderen van burgerparticipatie.
Januari 2015
drs. Machteld Koelewijn Machteld werkt als partner Sociaal Domein bij BMC vanuit de ambitie om mensen, middelen, expertise en context te verbinden om daarmee bij te dragen aan concrete oplossingen voor de publieke sector. Op dit moment begeleidt zij meerdere gemeenten en regio’s bij de transitie en transformatie jeugdzorg. Op het snijvlak van beleid en uitvoering geeft zij richting aan de veranderingen binnen het sociaal domein op landelijk, regionaal en lokaal niveau. Sheila Nelemans MSc Sheila werkt als interim-professional Sociaal Domein bij BMC. Zij heeft kennis en ervaring opgedaan op het gebied van PGB’s, informatievoorziening sociaal domein, mantelzorg en dementie. Door haar eerder opgedane kennis en ervaring is zij goed in staat om een brug te slaan tussen beleid en de praktijk. Momenteel is Sheila werkzaam als projectondersteuner Transitie jeugd voor een aantal gemeenten. Inge Stemkens MSc Inge werkt als interim-professional Sociaal Domein bij BMC. Door haar combinatie van opleidingen kan ze goed inzetten op de preventie of bestrijding van maatschappelijke (gezondheids)problemen, vooral bij jeugdigen. Ze heeft gewerkt als kwalitatief onderzoeker op het thema ‘de maatschappelijke (pedagogische) waarde van sport’ en als beleidsondersteuner jeugd. Momenteel werkt ze als beleidsmedewerker sociaal domein.
Decentralisatie jeugdzorg door de ogen van bestuurders en professionals, een tweede editie
31