DE STAAT VAN DE LEERLING
De Staat van de Leerling Voorwoord In deze ´Staat van de Leerling´ beschrijven leerlingen hun ervaringen op school. Ze zeggen wat hen motiveert. Je proeft hun enthousiasme als ze schrijven over goede leraren en plezier in de klas. En ook als het gaat om ruimte voor keuzes, bijvoorbeeld voor natuur en ICT. Bijzonder is dat de leerlingen ook vol vuur schrijven over scholen die zelf willen leren. En bijvoorbeeld klachten of feedback van leerlingen gebruiken om het onderwijs te verbeteren. Net zo enthousiast beschrijven de leerlingen de dingen die ze zouden willen veranderen. Ook dit gaat over de kwaliteit van leraren en het leren op school. Er staan vrolijke, maar ook stevige uitspraken in. Je ziet hierin enorme betrokkenheid. Deze leerlingen willen zelf actief bijdragen aan verbetering. Ook willen ze gehoord worden. Voor ons, de makers van ‘De Staat van het Onderwijs´, is de stem van de leerling heel belangrijk. We leren van hun ervaringen, ze voegen iets toe. Ze vertellen ons dingen die we vaak wel zien op scholen, maar niet altijd makkelijk kunnen beschrijven. Het helpt ons vanuit hun perspectief naar het onderwijs te kijken. Want uiteindelijk doen we het toch allemaal voor de leerlingen. Bijzonder dit jaar is dat deze ´Staat van de Leerling´ door een grote en gemengde groep leerlingen gemaakt is. Het bevat het werk van basisschoolleerlingen, leerlingen uit het voortgezet onderwijs en studenten uit het middelbaar beroepsonderwijs. Ze zitten ook op veel verschillende scholen, in alle delen van het land. Deze diversiteit geeft een nog rijker beeld van hoe leerlingen dagelijks het onderwijs ervaren. Een van de hoogtepunten van het afgelopen jaar was voor ons een gesprek met de leerlingen die deze ´Staat van de Leerling´ hebben gemaakt, in december. Tijdens dit gesprek vertelden ze ons en elkaar hun ervaringen. Deze waren niet alleen opvallend helder verwoord, ze raakten ons ook. Leerlingen die hartstochtelijk betrokken zijn bij hun school, dat motiveert iedereen die in en voor het onderwijs mag werken. We hopen dat iedereen deze ervaring heeft bij het lezen van deze ´Staat van de Leerling´. Arnold Jonk & Inge de Wolf (hoofdinspecteur en coördinerend inspecteur, Inspectie van het Onderwijs)
3
InleidinG ‘De Staat van de Leerling 2015’ Dit jaar verschijnt voor het tweede jaar op rij ‘De Staat van de Leerling’ naast ‘De Staat van het Onderwijs’. Deze keer geschreven door leerlingen uit drie verschillende sectoren (primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs) waardoor er maar liefst drie verschillende ‘Staten’ zijn geschreven, samen gebundeld in dit document. ‘De Staat van de Leerling’ is het product van intensieve sessies waar leerlingen met elkaar een kritische blik hebben geworpen op het onderwijs waar zij zich in de dagelijkse praktijk middenin bevinden. Als dagelijkse gebruikers weten zij als geen ander wat er in de praktijk wel en vooral ook niet werkt. Hierdoor kunnen zij ons een kijkje in de (gaar)keuken bieden van het dagelijks onderwijs en hun ervaringen hierin en vormen zij een bijzonder interessante bron van informatie over het functioneren van dit onderwijs. Dat leerlingen deelnemen aan het onderwijsdebat is nog geen gewoonte, maar hier wordt wel meer en meer voor gepleit. In 2015 is het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) 25 jaar van kracht. De participatie van kinderen is een van de grondbeginselen van dit verdrag en onderstreept dat kinderen volwaardige personen zijn die in staat zijn om hun mening te kunnen geven en daarom ook gehoord moeten worden in alle zaken die hen aangaan.1 Het erkent daarmee het potentieel van kinderen om een besluitvormingsproces te verrijken door hun perspectieven te delen en deel te nemen aan de discussie als volwaardige burgers en potentiële change makers. Een mooie gelegenheid dus om de stem van de leerling helder te laten klinken. Deze Staat van de Leerling 2015 is het product van vijftien kritische leerlingen met een passie voor goed onderwijs. Als huidige gebruikers van het onderwijssysteem en toekomstige werknemers/ beleidsmakers/wetenschappers is het interessant om naar hun ideeën te luisteren, niet alleen omdat hun ideeën origineel en accuraat voor het huidige onderwijs zijn, maar vooral door de passie en het enthousiasme waarmee ze het brengen. Laat je inspireren door deze drie documenten, drie verslagen van de staat van het onderwijs door de ogen van po-, vo- en mbo-leerlingen. Vriendelijke groet, Merel de Herder (faciliterend Manusje van Alles Staat van de Leerling 2015)
4
1
Artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) stelt dat
kinderen het recht hebben hun mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind ook passend belang moet worden gehecht.
5
Inhoudsopgave
DE STAAT VAN DE LEERLING
6
in het PRIMAIR onderwijs
in het voortgezet onderwijs
in het Middelbaar beroepsonderwijs 7
8
De Staat van de Leerling in het primair onderwijs
9
Introductie Voor je ligt De Staat van de Basisschoolleerling. Hierin geven leerlingen uit groepen 6, 7 en 8 van verschillende scholen van de ATO Scholenkring hun mening over het onderwijs zoals zij dat in de dagelijkse praktijk ervaren. Ook al maken zij deel uit van de jongsten uit het onderwijsstelsel, dit zegt niets over hun capaciteit om mee te praten en denken over de verbetering van het onderwijs. Tijdens een KidsCrowdmiddag2 werden ruim honderd leerlingen aan het denken gezet over school en onderwijs. Hieruit kwamen zes onderwerpen naar voren die de pijlers werden voor deze Staat van de Basisschoolleerling: lessen, sfeer, leermiddelen, schoolgebouw, juffen en meesters en lestijden. Alles wat hieronder volgt, is door de leerlingen bedacht en opgeschreven.
Lessen ● Meer bewegen! We zitten heel lang en we willen meer naar buiten. Meer gym, langer
gym en tijdens gym zelf dingen bedenken zodat je alles mag doen. Meer spelletjes en
minder op je luie kont.
● Meer buiten les zodat je meer frisse lucht krijgt. Want dan word je minder snel ziek.
Bijvoorbeeld buiten sporten of lessen over de natuur. Buiten kan je de natuur bestuderen
en beleven, je kan het buiten ruiken, voelen, proeven en dat kan je niet op een scherm
van een computer. In het echt is het veel leuker.
● Meer muziekles! We vinden dat we meer muziekles moeten krijgen, omdat het leuk is en
omdat het inspiratie geeft. Je kan jezelf ontspannen en je talent voor muziek ontdekken.
● Thematische lessen zijn heel interessant en beter dan de vakken los van elkaar want het
2
is makkelijker te onthouden.
KidsCrowd is een initiatief van Suzan Baldinger, Het Pakhuis voor Onderwijsinnovatie en
Lex Hupe, Wijs Vooruit. Tijdens creatieve sessies komen kinderen aan het woord over hun droomschool om vervolgens hun visies en ideeën te verzamelen in een ‘kindermanifest’. Het manifest weerspiegelt het perspectief van leerlingen op de Staat van hun onderwijs. Voor de Staat van de Basisschoolleerling zijn we met de kinderen verder gaan praten op basis van dit kindermanifest. Zonder de hulp en begeleiding van Suzan was deze Staat niet tot stand gekomen.
10
SFEER ● Vrijheid voor iedereen. De leerling moet meer verantwoordelijkheid krijgen en nemen in
de les. Als het in de les niet goed gaat, moet je een plekje hebben waar je kan uitrusten of
afkoelen. De leerling kan zelf de verantwoordelijkheid nemen om op tijd terug te komen.
● Verschillende kinderen hebben verschillende aanpakken nodig, maar de leerling moet ook
verantwoordelijkheid krijgen en nemen om op eigen tempo te kunnen werken. Een
duidelijke weekplanning helpt, dan weten we wat we moeten en kunnen doen.
● Meer lachen! Lachen is belangrijk.
Leermiddelen ● Minder uit boeken leren. ● De materialen moeten moderner zoals digiborden, minder boeken en meer tablets. ● Spelletjes zijn een goed leermiddel, er zijn games waarmee je kunt leren.
Schoolgebouw ● Poefjes als stoelen: ze zitten lekker en je hebt ze in je lievelingskleur en stoelen zijn hard
maar poefjes niet, en het is goedkoper dan stoelen.
● Een plek om rustig te lezen. Dan kun je even ontspannen en lezen als je moe wordt
of verdrietig.
● We willen zelf kunnen kiezen waar we zitten en met wie we zitten. Sommige kinderen
hebben speciale stoelen nodig.
● We willen vaker met z’n tweetjes zitten om samen te werken. ● Een schooldier is leuk, maar je kan ze niet binnen laten, maar buiten zou het wel kunnen.
Als je alleen bent dan kan je naar dat dier toe om te spelen met hem of voor hem te
zorgen. Het is leuk als je zelf geen huisdier hebt
11
12
Juffen en meesters ● Meer meesters. Het is leuk als je meer meesters hebt. Die brengen afwisseling en zijn
vaak grappiger.
● Met de tijd mee. Kinderen zijn modern, dus juffen en meesters moeten dat ook zijn.
Je moet veel van computers weten en computerproblemen zelf kunnen oplossen.
Ze moeten niet altijd iemand hoeven bellen. Want als de problemen niet opgelost kunnen
worden, dan kunnen we niet verder werken.
● Ze moeten sportief zijn, zodat ze nieuwe sporten kennen en meer afwisseling kunnen
geven tijdens gymmen en ze moeten meespelen en meedoen als we buitenspelen.
● Goed pestgedrag kunnen herkennen en oplossen. We willen meer leren over wat pesten
is en wat er dan gebeurt. We kunnen dan rollen wisselen om te leren hoe pesten voelt.
De juf of meester moet goed vragen naar de oorzaak van de ruzie om hem goed en eerlijk
op te lossen.
● Regels die voor kinderen gelden, moeten ook voor juffen en meesters gelden. ● Alle juffen en meesters moeten een EHBO diploma hebben. We moeten ons veilig voelen.
Lestijden ● Om 10 uur beginnen. Half 9 starten is te vroeg om uit bed te gaan. We zijn nog moe.
Je kunt de tijd voor school ook gebruiken om nog werk af te maken. Een nadeel is
wel dat je dan misschien later uit bent en minder tijd overhoudt. Maar misschien als je
meer thematisch werkt, heb je ook wel tijd over.
● Meer vrije tijd. School is heel druk, we moeten veel doen. En in onze vrije tijd maken we
gewoon plezier en dat is belangrijk.
● Sommige dingen van school zijn niet zo leuk, rekenen bijvoorbeeld. Dat kun je leuker
maken door spelen of wedstrijden.
● Vijftien minuten langer spelen. Pauzes zijn nodig en mogen niet vervallen. Juist bij
toetsweken is dit heel belangrijk. Misschien wat vaker een korte pauze op de dag.
13
14
De Staat van de Leerling in het voortgezet onderwijs
15
Algemene inleiding Toen wij begonnen met deze Staat van de Leerling, waren we eerlijk gezegd een beetje verbaasd. Niet zozeer over het bestaan van deze door leerlingen geschreven beoordeling van het onderwijs, maar over het feit dat deze pas voor de tweede keer gemaakt werd. Naarmate we ons hierin verder verdiepten, werd ons eigenlijk steeds duidelijker dat het besef dat leerlingen wel degelijk deel uitmaken van het onderwijs pas recentelijk langzaam was begonnen door te dringen tot verschillende delen van het zogenaamde ‘onderwijswereldje’. Wanneer er wordt gesproken over betrokkenen, ‘het veld’, of het onderwijs als geheel, bedoelt men natuurlijk de schoolbestuurders, de docenten, onderwijsdeskundigen (zo schijnt iedereen zich trouwens te mogen noemen), ja, zelfs de ouders. Maar nee, onderwijs, dat is toch niets voor leerlingen?
Je moet uitkijken om de geijkte vorm van succes bij jonge mensen als het belangrijkste doel van het leven aan te prijzen. Het belangrijkste motief voor werken op school en in het latere leven is het plezier in je werk, het plezier in het resultaat ervan, en in het begrip van de waarde van dat resultaat voor de maatschappij. - Albert Einstein Wij kennen het onderwijs zo: je gaat een lokaal binnen, je doet wat er van je gevraagd wordt en zo leer je bepaalde dingen. Universiteiten, ouders, opa’s en oma’s en leraren die een acht op onze rapporten zien staan, gaan er vanuit dat dat wel goed zit, omdat ze er van uitgaan dat die acht betekent dat we een bepaald niveau gehaald hebben, en dat we daardoor een goede studie kunnen doen, meer kans hebben op een goede baan en uiteindelijk ‘gelukkig’ worden. Zij hebben immers precies hetzelfde onderwijs gehad als wij. Natuurlijk kun je je afvragen of dit nog wel zo werkt met alle veranderingen die gaande zijn, maar daar kunnen wij als leerlingen weinig over zeggen, want wij weten nu eenmaal niets over de universiteit, de arbeidsmarkt en de toekomst. Het is wel belangrijk dat we steeds eerst bedenken wat we ook alweer wilden bereiken met het onderwijs, voordat we opnieuw dingen vorm gaan geven. Wij hebben het verslag daarom zo opgebouwd: beginnend met de vraag waarom iets zo is, komen we bij het doel wat er achter zit, om ons vervolgens af te vragen of dat doel wel is wat wij echt belangrijk vinden en of dat wel bereikt wordt op deze manier.
16
Enqueête resultaten Met de inhoud van het onderwijs is over het algemeen helemaal niet zo heel veel mis. Dat blijkt ook steeds uit de cijfers: Nederlandse leerlingen halen goede resultaten, ook de zwakkere leerlingen halen gemiddeld een hoger niveau dan in andere landen. De laatste jaren werd vaak gezegd dat toptalent dan weer weinig aandacht kreeg, daar komt nu steeds meer aandacht voor. Kortom: inhoudelijk doet het systeem op de meeste vlakken zijn werk. Het lijkt logisch dat, wanneer het systeem zijn werk doet en leerlingen de juiste dingen leren, we naar dat systeem niet meer om hoeven te kijken. Maar dat is toch niet zo. Het onderwijs is meer dan een leerfabriek waar leerlingen doorheen worden gehaald om ze vol te stoppen met kennis. Goede cijfers halen voor de afzonderlijke vakken is niet genoeg. Ook (en misschien wel juist) niet toetsbare dingen zijn belangrijk, zoals plezier in het leren, het begrijpen van het nut van onderwijs, het zien van samenhang tussen vakken en alle dingen die onder persoonlijke ontwikkeling vallen. De manier waarop de leerstof bij de leerlingen aankomt, bepaalt voor een heel groot deel hoe leerlingen tegen de inhoud aankijken. Dat bleek heel duidelijk uit de driehonderd antwoorden die we kregen op de eerste vraag van onze enquête. Die vraag luidde: als je één ding aan het onderwijs zou mogen veranderen, wat zou dat dan zijn? In de antwoorden op deze grote vraag viel meteen de eensgezindheid van leerlingen op: er wordt bijna niet geklaagd over de inhoud van vakken en de meeste opmerkingen waren van algemene, brede aard. De antwoorden kunnen wij grofweg gelijk indelen in de volgende onderwerpen: 1. Betere leraren
8. Meer vrijheid
2. Betere aansluiting van lesstof op de toetsen
9. Kleinere klassen
3. Nuttigere of interessantere les
10. Kortere lestijden
4. Praktijkgerichter werken
11. Andere verdeling van vakken
5. Minder toetsen of minder focus op cijfers
12. ‘Dingen’ beter regelen (zoals
6. Procesmatig werken
7. Onderwijs meer aangepast op het individu
13. Toetsen anders verdelen over een periode
14. Minder huiswerk
(persoonlijker onderwijs)
inschrijvingen, tussenuren, etc.)
Soms schreven leerlingen in de enquête op dat één gymles per week te weinig is, of dat wiskunde wel uit de bovenbouw van het vwo mag; die dingen horen bij andere verdeling van vakken. Verder zijn hele specifieke dingen samengevat onder Dingen beter regelen. Voor de rest gaat het bijna altijd over de manier waarop leerlingen de lessen tot zich moeten nemen. Een aantal dingen spreken daarbij voor zich, een aantal dingen zullen we apart in de deelvragen bespreken. 17
De antwoorden van leerlingen die vroegen om meer toepassing van hun persoonlijke interesses, meer invloed op de lessen, meer aandacht voor hun individuele wensen en meer antwoorden in die trant, hebben wij samengevat. Soms passen de antwoorden onder ‘meer vrijheid’ ook onder het kopje persoonlijker onderwijs, en andersom. Een aantal dingen hangt volgens ons enigszins samen: zij zullen de onderwijsinspectie bekend in de oren klinken. De onderwijsinspectie concludeerde in de afgelopen SvhO bijvoorbeeld dat leerlingen binnen het vo in 21 procent van de lessen niet bezig zijn met het vak. Dit klinkt schokkend, maar een leerling met gezond verstand hoeft dat percentage eigenlijk niet eens te horen: hij weet uit ervaring dat het voor de meeste mensen simpelweg onmogelijk is om je van half negen tot half drie met meestal maar drie kwartier pauze continu te concentreren op de lesstof, al helemaal als je het nut van die les niet inziet of de stof niet interessant vindt, of als je er toch geen cijfer voor krijgt. Sterker nog, wij schatten dit percentage heel wat hoger in. Wat ook geheel in het straatje past, en wat dan ook in de enquête het meest genoemd werd, was het verzoek om minder les. Leerlingen klagen vaak over lange lesdagen, en wij klagen daar zelf ook over mee, maar iedereen lijkt zich er altijd bij neer te leggen, alsof we denken: ‘het zal wel een reden hebben.’ Maar wat is die reden dan precies?
Deelvraag
Wat zou het doel van het VO moeten zijn Natuurlijk moet je af en toe dingen doen op school die je niet leuk vindt. Het liefst zouden we allemaal zelf bepalen wat we doen, maar er zijn echter nu eenmaal onmisbare basisvaardigheden en -kennis. Maar wie bepaalt wat belangrijk is? Het is niet zozeer het geval dat het grootste deel van wat we op school leren nutteloos is, maar dat het nutteloos lijkt. Je leert iets omdat je het op je examen krijgt, niet omdat je er verder nog iets aan hebt. Het doel van de stof is volledig uit het oog verloren. Dit is een belangrijke factor die meespeelt bij het motiveren van leerlingen. Uit onderzoeken is al vaak gebleken dat de motivatie omhoog schiet door het uitleggen waarom iets geleerd moet worden en de discussie daarover. In de ideale situatie moet de docent in elke situatie kunnen uitleggen waartoe deze dient. Veel leerlingen vragen zich af waarom we op school de dingen leren die we leren.
18
In de tweede klas vonden veel mensen Duits zinloos omdat ze het toch niet zouden kiezen in de bovenbouw, net als scheikunde en bio. Tekenen is weer een voorbeeld van een vak dat voor sommigen heel nuttig is, maar voor anderen niet. Welke kennis is voor iedereen nodig? En tot in welke mate moet elke leerling van alle vakken bepaalde basiskennis hebben? Dit lichten we toe onder Algemene kennis. School moet leerlingen niet alleen de juiste feiten bij brengen: er wordt ook veel aandacht besteed aan bepaalde vaardigheden. Leerlingen moeten natuurlijk kunnen lezen en schrijven, maar ook meer abstracte vaardigheden zoals samenwerken en plannen zijn belangrijk, ook al kunnen ze niet getoetst worden. Hoe gaat dat in zijn werk? Welke vaardigheden zijn nu ondervertegenwoordigd? Je leest het onder Algemene vaardigheden. Dat je op school kennis en vaardigheden bij worden gebracht, weten we allemaal. Maar school heeft ook een culturele en een opvoedkundige waarde. Dat zien we terug in vakken als literatuurgeschiedenis, kunst en maatschappijleer. Als leerlingen zien wij die waarde echter steeds verder verloren gaan. Wordt er wel genoeg gedaan aan cultureel onderwijs en gebeurt het op de goede manier? Wordt er genoeg gedaan aan het leren omgaan met culturele verschillen? Wordt de waarde van de democratie en jouw functie als staatsburger daarin wel op de goede manier onderwezen? Onze antwoorden daarop vind je onder Culturele vorming.
Algemene Kennis De middelbare school beslaat een groot deel van je puberteit en ze moet je voorbereiden op de universiteit en op de maatschappij. Niet alleen de universiteit, maar ook de maatschappij eist dat je een bepaalde basiskennis hebt als je van de middelbare school komt: voor de studie natuurkunde moet je basiskennis hebben van het vak natuurkunde en om te kunnen participeren in de maatschappij is het vrij handig om de Nederlandse grammatica te kennen en te kunnen toepassen. Daarnaast moet je als puber erachter zien te komen waar je goed in bent en wat je leuk vindt, omdat je ook nog moet kiezen tussen verschillende opleidingen. Wij onderscheiden op inhoudelijk gebied daarom verschillende functies van de vakinhoudelijke kennis die je op de middelbare school leert: oriënterend, specialiserend en maatschappelijk. Daarbij zijn wij van mening dat het vo meer zou kunnen doen om leerlingen maximaal resultaat te laten behalen op die drie gebieden.
19
Oriënterende functie Na de middelbare school ga je als leerling naar een vervolgopleiding. Om tot een keuze voor een vervolgopleiding te komen, moet je enigszins weten waar je interesses en kwaliteiten liggen; op basis daarvan maak je natuurlijk je keuze/zou elke leerling zijn keuze moeten maken. In de vierde en vijfde klas laten veel leerlingen nog vakken vallen en kiezen ze er soms na veel gedoe nog vakken bij. Dit zou al minder kunnen worden als je in de onderbouw meer uitgenodigd wordt om erachter te komen wat je leuk vindt. Op dit moment zien wij dat de uitval in het eerste jaar van hbo en universiteit erg hoog is en dat dit ook als probleem wordt gezien door de politiek. Wij merken zelf dat dit niet zozeer is omdat leerlingen (te) gemakzuchtig kiezen - de meeste jongeren nemen hun toekomst uiterst serieus - maar dit komt vooral omdat leerlingen niet weten wát ze willen en leuk vinden. Dit is duidelijk een gebied waar de middelbare school in gebreke blijft: leerlingen weten na en tijdens de middelbare school niet goed genoeg wat ze precies willen. Een verkeerde studiekeuze kost een scholier tot wel 15.000 euro (!) per jaar.3 Ook voor de overheid zijn de kosten van studiewisselaars niet gering, dus vanuit financieel oogpunt is het zinnig om als vo meer te doen om leerlingen hun kwaliteiten en interesses te laten bepalen. Met name in de onderbouw is dit van belang, omdat met de profielkeuze eigenlijk al voor een groot deel wordt bepaald wat je leuk vindt en waar je toekomst ligt. Daarom trekken wij de volgende conclusie: De middelbare school moet er (beter) voor zorgen dat scholieren weten waar ze goed in zijn en dat scholieren weten wat ze leuk/interessant vinden. Zelf hebben wij ook wel ideeën hoe het vo hiervoor kan zorgen. Wij merken dat de meeste studies en de meeste dingen in de maatschappij niet over één specifiek ding gaan, ze zijn vakoverstijgend. Het is dus van belang dat leerlingen overal wat van proeven en ook goed de verbanden tussen de verschillende vakgebieden leren kennen. Hoewel er binnen de bestaande kerndoelen voor de onderbouw veel ruimte is voor de scholen om het onderwijs op een meer vakoverstijgende manier in te richten, doen veel scholen dit niet. Omdat het belang van vakoverstijgend lesgeven (over)duidelijk is, is het van belang dat de kerndoelen dusdanig aangepast worden dat vakoverstijgend lesgeven gestimuleerd of zelfs verplicht wordt.
Specialiserende functie De middelbare school moet, naast je van allerlei dingen laten proeven, ook zorgen dat je wel degelijk kennis van bepaalde zaken hebt. De inhoud van de vakken, met name in de bovenbouw, leer je niet voor niets. Het is kennis waar je als leerling hard voor studeert. Op dit moment is het niet zo dat er te weinig gespecialiseerd wordt; de vakken in de bovenbouw zijn zwaar genoeg. Wel vinden wij dat de inhoud van het vakkenpakket in de bovenbouw 3
http://septemberadvies.nl/verkeerde-studiekeuze/
20
heroverwogen kan worden: zijn talen als Duits, Frans, Latijn en Grieks nog wel van deze tijd om te leren, of zijn talen als Spaans en Chinees handiger om te leren? Wij zijn niet in staat om hier een goede afweging in te maken, maar de overheid zou in samenwerking met de maatschappij (ook de jongeren!) moeten nadenken over welke talen van belang zijn en welke verplicht moeten zijn om te leren. Daarnaast merken wij dat wij, na zes jaar les gehad te hebben in een moderne vreemde taal zoals Frans of Duits, deze talen nog steeds niet kunnen spreken. De ‘basiskennis’ die je bij deze vakken opdoet, is wel héél basis, terwijl je in zes jaar les in een taal, deze eigenlijk makkelijk moet kunnen leren, zeker op onze leeftijd. Dit komt ook omdat de nadruk op de talen verkeerd ligt, je leert eerst alle grammatica van een taal, en leert het daarna pas spreken. Het zou logischer zijn als de scholen verplicht worden meer met spreken te doen; de grammatica komt later wel. Wij merken daarnaast dat het vakkenpakket van de bovenbouw vaak niet maximaal aansluit op wat een universiteit van leerlingen vraagt. Alleen in de bèta-kant zijn wiskunde B en natuurkunde meestal verplicht, voor meer specifieke studies zijn soms ook biologie en in nog mindere mate scheikunde verplicht. Bij de alpha en gamma studies is er in negen van de tien gevallen geen bepaald vakkenpakket vereist voor een studie. Het is raar om zes jaar lang een vak te leren en dan vervolgens na je eindexamen tot de conclusie te komen dat een groot deel van wat je geleerd hebt, overbodig en inwisselbaar (het maakt niet uit of je nou aardrijkskunde of geschiedenis hebt gedaan) is geweest; voor de studie economie is het vak economie niet eens vereist! Daarom trekken wij de volgende conclusie: De inhoud van de vakken op de middelbare school moet (beter) aansluiten op wat een vervolg(opleiding) inhoudelijk eist. De overstap tussen een vervolgopleiding en de middelbare school moet op kennisgebied (maar ook op het gebied van vaardigheden!) kleiner worden, want er stromen niet alleen veel jongeren af in het eerste jaar van de universiteit omdat ze verkeerd gekozen hebben, maar ook omdat het niveau van de universiteit te hoog ligt in verhouding tot de middelbare school.
Maatschappelijke functie Tijdens je middelbare school is het natuurlijk niet alleen van belang dat je tijdens de vakken alleen maar informatie moet leren die naar een baan leidt, maar het is ook van belang dat je als scholier maatschappelijk betrokken raakt en een bepaalde algemene kennis van zaken verwerft, die voor het participeren in de maatschappij van belang kunnen zijn. Als basaal voorbeeld moet je, als je van de middelbare school komt, fatsoenlijk kunnen schrijven en rekenen, puur omdat je gewoon anders bepaalde dingen in je leven - zoals solliciteren of ongeschoold werk verrichten - niet kan doen. Ook is het van belang dat je van bepaalde zaken als de mensenrechten en de waarde van de democratie kennis hebt genomen; scholieren moeten begrijpen waarom we naar het stembureau gaan.
21
Naar onze mening biedt de middelbare school een scholier te weinig ‘maatschappelijk zinvolle’ kennis. Dit is ook al uit meerdere onderzoeken gebleken, om wat voorbeelden te noemen: scholieren in Nederland hebben als slechtste van Europa kennis van mensenrechten4, daarnaast geven de pabo-opleidingen aan dat het algemene taal- en rekenniveau van de instromende studenten te laag is. Daarom trekken wij de volgende conclusie: De middelbare school moet scholieren (beter) voorbereiden op de maatschappij. In de (landelijke) politiek wordt dit ook wel gezien, met de invoering van het vak burgerschap en de verplichte rekentoets. Toch gebeurt er niet voldoende en moeten deze gebreken eerder en beter worden aangepakt; een leerling pas in 6 vwo fatsoenlijk leren rekenen, is volgens ons absurd! Op het gebied van de vakinhoudelijke kennis hebben wij het onderscheid gemaakt tussen drie functies die vakinhoudelijke kennis volgens ons moet hebben; oriënterend, specialiserend en maatschappelijk. Daarnaast hebben wij dat wat er verbeterd moet worden, per gebied in een hele algemene conclusie samengevat: ● De middelbare school moet er (beter) voor zorgen dat scholieren weten waar ze
goed in zijn en dat scholieren weten wat ze leuk/interessant vinden.
● De inhoud van de vakken op de middelbare school moet (beter) aansluiten op
wat een vervolg(opleiding) inhoudelijk eist.
● De middelbare school moet scholieren (beter) voorbereiden op de maatschappij. Scholen, overheid en andere beleidsmakers moeten bij alles wat zij aan scholieren verplicht stellen, zich leren afvragen of het ten minste aan één van de drie doelen voldoet. Als dit niet zo is, is niet uit te leggen waarom iets geleerd moet worden, hierdoor zal de motivatie van leerlingen omlaag gaan, de tijd niet efficiënt besteed worden en ook de algehele leerprestaties dalen.
Algemene vaardigheden Op dit moment worden er (als het goed is) dingen gedaan aan het trainen van vaardigheden. Hoewel het belang van individuele vaardigheden verschilt per niveau, kun je een globale lijst van op dit moment belangrijke vaardigheden in het onderwijs samenstellen. Deze lijst ziet er dan als volgt uit:
4
http://www.mensenrechten.nl/mensenrechteneducatie
22
● informatie verwerven, verwerken en verstrekken ● probleemoplossend vermogen ● mondeling communiceren ● plannen en organiseren ● samenwerken ● presenteren ● reflecteren Bij deze lijst kun je twee vragen stellen: 1) Worden deze vaardigheden goed toegepast in het huidige onderwijs en (hoe) moeten ze getoetst worden? en 2) Zijn er andere vaardigheden die niet (genoeg) worden toegepast in het huidige onderwijs?
Toepassing en toetsing In de kerndoelen voor de onderbouw zijn de bovenstaande vaardigheden verwerkt. Of ze echter daadwerkelijk worden toegepast is een tweede; er wordt niet echt op getoetst, waardoor het per leraar erg kan verschillen. Dit is het grootste probleem op het gebied van de huidige algemene vaardigheden; de ene leerling krijgt ze prachtig geïntegreerd in de lesstof van zijn vakken, maar de ander hoeft gedurende de gehele onderbouw bijvoorbeeld nooit een presentatie te geven. Nu is toetsen natuurlijk niet per se de oplossing om een betere toepassing van vaardigheden te bereiken: ten eerste zijn vaardigheden erg lastig te toetsen, en ten tweede zou nóg meer toetsen een ontwikkeling zijn waar wij absoluut niet achter staan. Voor dit soort vaardigheden zou je eerder moeten denken aan een feedback-systeem; denk bijvoorbeeld aan een vak-overkoepelend vaardighedendossier, waarin de vooruitgang van een leerling wordt vastgelegd, of een persoonlijk ontwikkelingsplan dat een leerling in samenwerking met een mentor/docent opstelt en bijhoudt. Bij elke oefening of opdracht waarin vaardigheden toegepast moeten worden, ontvangt de leerling in plaats van een cijfer persoonlijke feedback, die wordt vastgelegd in dat dossier. Aan het eind van de onderbouw kun je dan gemakkelijk zien of een leerling op het gewenste persoonlijke niveau zit en wat de zwakke punten zijn van een leerling. Op deze manier kun je ook beoordelingen gekoppeld aan vaardigheden, bijvoorbeeld een cijfer voor een presentatie, koppelen aan de vooruitgang die een leerling op dit gebied heeft gemaakt in plaats van alle leerlingen met dezelfde maat te meten.
Nieuwe vaardigheden Dan komen we bij het tweede punt: is dit alles? Als we even teruggaan naar de taak van het voortgezet onderwijs: de leerling zo goed mogelijk voorbereiden op het leven na de middelbare school, zijn dit dan de vaardigheden die we het meest nodig gaan hebben? Dit is voor ons als leerling erg lastig in te schatten. Wel kunnen we onze mening geven over de ontwikkelingen op dit gebied. 23
Er wordt de laatste tijd veel gesproken over de zogenaamde ‘21st century skills’. Dit heeft betrekking op een samenhangend geheel van vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen functioneren in de 21e eeuw. Hieronder vallen samenwerking, kennisconstructie, ict-gebruik, probleemoplossend/interdisciplinair denken (vakoverstijgend onderwijs), creativiteit en ten slotte planmatig werken. Een aantal van deze vaardigheden zijn al gevat in de bestaande kerndoelen. Maar vooral als het gaat over ict-vaardigheden, heeft het vo op dit moment een probleem waar nog niet echt een oplossing voor gevonden is: leerlingen liggen vaak mijlenver voor op docenten. Het vo zou meer moeten doen om leerlingen te leren omgaan met nieuwe ontwikkelingen op digitaal gebied. Denk hierbij aan het gericht leren zoeken op het internet, de gevaren van internet en hoe je nieuwe middelen kan gebruiken om beter te leren. Om tot een oplossing voor dit probleem te komen, doen de betrokkenen van vo (zoals met heel veel andere dingen) er goed aan naar de leerlingen te luisteren; op dit gebied vult de kennis van de leerling de kennis van de docent aan. Er moet meer samengewerkt worden.
Culturele vorming Onder culturele vorming verstaan we alle dingen op school die te maken hebben met maatschappij, kunst en cultuur. Het is nu niet goed gesteld met het cultuuronderwijs. Soms is de uitvoering niet goed, zoals bij alle vakken, maar veel vaker ontbreekt het totaal aan visie, zowel bij leerlingen als bij docenten. Leerlingen vinden kunst- en cultuurlessen al snel nutteloos, en docenten lijken vaak ook vergeten te zijn wat de bedoeling is van hun les. Het ‘nut’ van culturele vorming is niet in één zin te vatten. In het boek 3000 jaar denkers over onderwijs spreken Erno Eskens en René Gude over het verschil tussen ‘Ausbildung’ en ‘Bildung’. ‘Ausbildung’ is het Duitse woord voor een vakspecifieke vorming. ‘De scholier is als het ware een brok vormbare klei die in een mal kan worden gedrukt om vervolgens te worden uitgehard.’ Hier vallen zo ongeveer alle eerder besproken algemene kennis en vaardigheden onder, die leerlingen aangeleerd krijgen op school. Maar alleen kennis uit boeken en trucjes voor vaardigheden zijn niet voldoende. Dat komt omdat de wereld te veranderlijk is om definitief uitgevormd te zijn. Sterker nog: wij, de leerlingen van nu, moeten de toekomst vorm gaan geven. Daarom is ook ‘Bildung’ van belang: Algemene vorming die je niet uithardt, maar je juist een beetje flexibel maakt. ‘Bildung’ is erop gericht om je harde kanten een beetje bij te schaven. [...] De kunst is om je eigen uitgeharde ruwheden ter discussie te stellen en waar nodig weg te werken.’ Bij culturele vorming moet het in de eerste plaats daar om gaan. Leerlingen moeten
24
leren om een mening te vormen. Ze moeten kritisch zijn tegenover zichzelf en tegenover anderen, maar tegelijkertijd moeten ze leren elkaars mening te respecteren. Binnen de culturele vorming kun je dat leren door het stellen van drie grote vragen: 1. Wat is mooi? Over smaak valt niet te twisten, luidt het gezegde, maar daar zijn wij het niet mee eens. Kunst moet je leren waarderen, maar onze ervaring is dat dat niet lukt door te toetsen of colleges te geven. Leerlingen zouden in plaats daarvan in de ckv en de kunstlessen juist wél over smaak moeten twisten. Zo leren ze een mening te vormen over wat zij zelf mooi vinden, maar horen ze ook waarom andere mensen andere dingen mooi kunnen vinden. 2. Wat is waar? Leerlingen moeten kritisch leren nadenken over wat voor waar wordt aangenomen, maar ook over wat zij zelf voor waar aannemen. ‘Het enige wat ik weet, is dat ik niets weet,’ zei Socrates, en daarmee was hij de meest wijze man van Athene. Over wijsheid moet dus juist getwist kunnen worden. 3. Wat is goed? Leerlingen moeten niet alleen bepaalde waarden en normen leren, ze moeten ook begrijpen waarom die waarden in de samenleving breed gedeeld worden. De grondwet toetsen is dus niet genoeg, er moet over gepraat worden. Daarbij is het in de multiculturele samenleving belangrijker dan ooit dat leerlingen ook de waarden van minderheden leren begrijpen en respecteren. Dit leren ze niet door wat filmpjes te kijken en een toets te maken over de drie wereldgodsdiensten, dit leren ze alleen door met anderen in gesprek te gaan. Binnen het cultuuronderwijs worden nu nauwelijks vragen gesteld. Neem het vak ckv: in plaats van het gesprek te openen over kunst, wordt het in nutteloze (en vaak saaie) opdrachtjes en verslagen gegoten. Er is sprake van eenrichtingsverkeer: óf de docent geeft college en de leerlingen luisteren, óf de leerling schrijft een verslag en krijgt hier een cijfer voor. Hierdoor ontstaat er eerder afkeer dan waardering. Wil je dat leerlingen kunst daadwerkelijk gaan waarderen en er een mening over vormen, dan moet er bijvoorbeeld klassikaal gepraat worden over kunst, zonder toetsen en cijfers. Het literatuuronderwijs zit mogelijk nog slechter in elkaar. Bij alle talen wordt literatuur min of meer behandeld als een inferieur onderwerp, vaak zelfs gekoppeld aan spreekvaardigheid. Het belang van literatuur en de verbanden met de geschiedenis, met politieke stromingen en met literatuur van andere vakken komen al helemaal niet aan bod, laat staan waardering ervoor.
25
Literatuuronderwijs is vaak (sommige docenten zullen het hopelijk anders doen) een lachertje. Je leert een rijtje stromingen en auteurs uit je hoofd, schrijft ze op je toetsblaadje en denkt er nooit meer aan. Twisten over schoonheid, waarheid en goedheid is niet alleen belangrijk om leerlingen de onderwerpen te laten waarderen, het is ook belangrijk voor de toekomst. ‘Natuurlijk, er moeten mensen worden opgeleid voor de beroepen waar morgen behoefte aan zal zijn,’ schreef Rob Wijnberg in een column op De Correspondent. ‘Maar er moeten ook mensen worden opgeleid die kunnen bedenken waar morgen behoefte aan zou moeten zijn. Mensen met historisch besef, de capaciteit tot het stellen van grote vragen en het vermogen tot het formuleren van grote antwoorden. Geesteswetenschappers, kortom, die zich niet afvragen wat maar wie ze willen worden.’ Wij zouden het dan ook toejuichen als filosofie (mits goed uitgevoerd) een verplicht vak zou worden, of ten minste op elke school in de bovenbouw zou worden aangeboden als keuzevak. Maar niet alleen in speciale vakken moet ruimte zijn voor gesprek, ook in de normale vakken zou elke docent aandacht moeten besteden aan hoe je moet oordelen, of hoe je je mening kunt geven. Dit moet niet in een vast curriculum of in een vaste opdracht, maar inspelend op waar behoefte aan is. Het zou goed zijn als de docent Frans de dag na de aanslag op Charlie Hebdo de les zou beginnen door te zeggen: ‘vergeet die toets even, we gaan het vandaag hebben over wat er in Parijs is gebeurd.’ Het klassengesprek dat dan volgt, is veel belangrijker en leerzamer dan de toetsstof. Wij denken niet dat je de dingen die bij culturele vorming aan bod komen, moet toetsen. In de eerste plaats omdat leerlingen het meeste leren door in gesprek te gaan en dat valt niet te toetsen. Maar daarbij merken wij dat leerlingen op school vaak meegesleurd worden in het denken over toekomst, een baan, examens en cijfers. Ze zien die dingen als doelen op zich, en staan er niet bij stil dat dit geen doelen zijn, maar hooguit middelen. Daarom is het ontzettend belangrijk dat leerlingen niet alleen lessen hebben die gericht zijn op het behalen van een bepaald resultaat, maar ook lessen die een bepaalde intrinsieke waarde hebben. Vakken zoals kunst en filosofie, maar ook ‘gewone’ lessen waar de toetsstof even opzij wordt gelegd om over belangrijker zaken te praten. Of vakken als gym, waar meedoen belangrijker is dan winnen. Een belangrijk doel van het onderwijs is om leerlingen te leren dat het twisten over schoonheid, wijsheid, goedheid en ook dingen als plezier, of de mening van andere mensen, op zichzelf nooit nutteloos zijn, maar een doel op zich. Helaas zien wij dat leerlingen steeds minder
26
interesse hebben in culturele lessen. Ze worden aan de ene kant nutteloos gevonden omdat het niet nodig lijkt te zijn voor de toekomst, en aan de andere kant saai omdat de lessen vaak gegoten worden in toetsen en verslagen en andere manieren om leerlingen te beoordelen, alsof het ‘Ausbildung’ is. Maar culturele vorming heeft een intrinsieke waarde voor zowel de leerlingen zelf als voor de samenleving, die zich niet laat vangen in boeken en cijfers. Daarom moet er meer ruimte komen voor discussie en gesprek in elke les.
Deelvraag
Wat is De ideale leraar In het McKinsey-onderzoek “How the world’s most improved school systems keep getting better”, dat twintig schoolsystemen onder de loep heeft genomen die in korte tijd hun kwaliteit hebben verbeterd, wordt Nederland bestempeld als “good”. Dat is één van de kwaliteitsniveaus waaronder de schoolsystemen zijn gerangschikt in het onderzoek. Bij ieder niveau zijn stappen beschreven, die gemaakt moeten worden om het volgende niveau te behalen. Voor Nederland houdt dit in dat de leraar verbeterd kan en moet worden. Daar zijn wij het als leerlingen helemaal mee eens, want wij ervaren te vaak dat een leraar niet voldoende bekwaam is en dat je eigen motivatie en resultaten voor een vak nogal afhangen van welke leraar je hebt. Er zijn (te) grote verschillen tussen de kwaliteit van docenten. Er zijn weliswaar nogal wat richtlijnen waaraan een docent moet voldoen, zoals de vakbekwaamheidseisen, maar de huidige situatie bewijst dat deze niet werken om de verschillen in kwaliteit tussen docenten te minimaliseren. Volgens ons komt dit doordat er niet naar een ideaalbeeld van een docent wordt toegewerkt: het is niet duidelijk wat kwaliteit daadwerkelijk inhoudt. Zodra het helder is wat de ideale docent kan, is het al veel makkelijker te bepalen in hoeverre een docent afwijkt van dat ideaalbeeld. Van belang hierbij is dat de competenties van de ideale docent concreet en duidelijk zijn, zodat er betere stappen gemaakt kunnen worden in de ontwikkeling van de docent. Wij zijn van mening dat leerlingen het best in staat zijn om te bepalen wat een goede docent is, aangezien zij dagelijks bij hem of haar in de klas zitten. Daarom moet de ideale docent ontworpen worden door leerlingen, niet door het ministerie of de inspectie. Wij hebben hier een model voor bedacht: het BOV-model. BOV staat voor Bron, Opleiding en Vaardigheden. Als een docent achtereenvolgens aan deze stappen voldoet, is het een ideale docent.
27
Bron Misschien wel het belangrijkste van de ideale docent, is de houding waarmee hij het onderwijs in gaat en erin staat. Heeft hij zowel passie voor het geven van zijn vak, als passie voor het onderwijzen van en het werken met jongeren? Ziet hij het als vanzelfsprekend om zich te blijven vernieuwen en verbeteren? Heeft hij plezier in het lesgeven en het omgaan met jongeren? Kan hij een natuurlijke balans tussen gezag en toegankelijkheid behouden? Dit zijn allerlei eigenschappen die niet aan te leren zijn, maar essentieel zijn voor de goede docent. Als deze bron er niet is, hebben de andere stappen geen zin. Iemand die met de houding ‘dan word ik maar leraar’ het onderwijs in gaat, wat wij als leerlingen nu soms ervaren, zal nooit een ideale docent worden. Dit merk je namelijk meteen; hij is minder gemotiveerd, ervaart de werkdruk als hoger en is minder betrokken. Passie en enthousiasme zijn onmisbaar voor de ideale docent.
Opleiding De ideale docent heeft een buitengewoon goede (doch niet per se universitaire) opleiding genoten. Dit heeft hij echter niet volledig zelf in de hand. Op dit moment ervaren wij dat de docentenopleiding gezien wordt als iets wat je er (altijd nog) bij kan doen en daarnaast is de docentenopleiding vaak niet van goede kwaliteit. ‘De toekomstige generatie moet worden opgeleid door de uitblinkers van de huidige generatie’ is de filosofie die we graag terug willen zien bij het opleiden van docenten. Daarbij verdient de didactische theorie meer aandacht dan bij de huidige opleidingen het geval is. De ideale docent heeft geleerd over differentiatie en over het toepassen van verschillende werk-/lesvormen, hoe hij voor een groep moet staan, begrijpt bepaalde groepsprocessen en beschikt bovendien over voldoende basiskennis betreffende dyslexie, autisme en andere stoornissen waar hij mee te maken zal krijgen. Naast verbetering van de opleiding, moeten er voor de ideale docent meer mogelijkheden komen om zich bij te scholen en zich te blijven ontwikkelen.
28
Vaardigheden Er zijn nu eenmaal dingen die je niet goed op een opleiding kunt leren en ontwikkelen als ideale docent. Neem bijvoorbeeld samenwerken met betrokkenen in het onderwijs; collega’s, leidinggevenden, ouders en zeker ook leerlingen. Binnen deze vaardigheid is het geven en ontvangen van feedback heel belangrijk, iets wat wij op dit moment erg missen. Onder vaardigheden vallen dus alle vaardigheden die niet altijd op een opleiding geleerd kunnen worden, maar onmisbaar zijn voor de ideale docent. Goede voorbeelden hiervan, naast het goed kunnen samenwerken (misschien wel het belangrijkste, want door goed samen te werken kunnen andere vaardigheden ontwikkeld worden) zijn: het ontwikkelen en toepassen van lesmateriaal, vakoverstijgend werken, differentiëren, het onderscheiden van hoofd- en bijzaken, het goed voorbereiden van lessen en omgaan met escalaties. Een betere docent is het belangrijkste wat wij als leerlingen vragen. Op dit moment is de kwaliteit van sommige docenten (veel) te laag. Docenten maken het onderwijs: naast onze suggesties kan er nog veel meer gedaan worden. Denk aan verbetering van het imago van de docent of participatie van docenten (betrekken bij het beleid e.d.). Vanuit het perspectief van de leerling hebben wij nu een duidelijk stappenplan ontwikkeld, waarmee we duidelijk proberen te maken hoe het anders moet. Hiermee kan de kwaliteit van docenten substantieel verbeterd worden.
Deelvraag
Hoe zou de didactiek moeten veranderen om het onderwijs te verbeteren Naast leraren hebben natuurlijk de leerlingen elke dag te maken met de manier waarop er les wordt gegeven. Volgens ons kan er veel verbeterd worden op het gebied van de didactiek. Door het veranderen van de didactiek op een positieve manier kunnen problemen zoals demotivatie van leerling en leraar, inefficiëntie van lessen en polarisatie binnen de klas opgelost worden.
29
30
Differentiatie Wij vinden differentiatie de beste manier om lessen efficiënter en interessanter te maken. Om goed uit te kunnen leggen waarom er beter gedifferentieerd moet worden en hoe dit toegepast kan worden, moeten we eerst uitleggen wat wij verstaan onder het begrip. Onder differentiatie verstaan wij het volgende: differentiëren houdt in dat er binnen een klas erkend wordt dat elke leerling een andere onderwijsbehoefte heeft, waarbij elke leerling genoeg persoonlijke aandacht krijgt, die is afgestemd op zijn/haar onderwijsbehoeftes. De leraar moet hiermee dus rekening mee houden in zijn les(voorbereiding). Waarom Elke leerling is anders. In een normale les, waarin niet gedifferentieerd wordt, kun je dus stellen dat 29 van de 30 leerlingen benadeeld worden ten opzichte van die ene voor wie de les wel perfect is. De rest krijgt geen onderwijs aangeboden waarmee zij het beste uit zichzelf kunnen halen. Of het nu gaat om motiveren, manier van leren of het aantal uren per week dat je nodig hebt voor een vak. Differentiatie kan op vele verschillende manieren werken voor leerling én docent om het onderwijs te verbeteren en bovendien efficiënter te maken. Verbetering Dit zijn allemaal mooie praatjes, maar zoals wel vaker het probleem is bij onderwijsvernieuwing: hoe gaat men dat realiseren? Wij geven toe dat differentiatie zoals hierboven beschreven, soms iets minder goed uitpakt dan dat men gehoopt, maar op dit moment is er voor leraren geen dwang om rekening te houden met de verschillende onderwijsbehoeftes van de leerling. In het basisonderwijs is dit wel zo. Wat wij nu zien is dat er helemaal geen (of in ieder geval niet genoeg) moeite voor wordt gedaan. Voor veel docenten is het op dit moment lastig om tijdens élke les goed te differentiëren, hierdoor zijn veel lessen voor veel leerlingen niet zinvol. Het is lastig voor een docent om elke les goed te differentiëren, omdat er vaak wel dertig leerlingen in een klas zitten. Het is niet realistisch om te denken dat de docent elke les of vaak elke leerling een gevarieerde en uitdagende les kan bieden. Om dit toch te kunnen, is de meest simpele oplossing de klassen kleiner maken, of af te stappen van het klassensysteem. Bovendien ervaren leerlingen vaak dat lessen in een kleinere klas voor beter onderwijs zorgen, hoewel onderzoek dit niet bewijst. We denken dat de ervaring van leerlingen (en docenten) hier meer over zegt dan wetenschappelijk onderzoek. Aanpassing van klassengroottes is een complex proces en ook niet iets wat per se aangepakt kan worden door de overheid. Dat is echter niet het geval wanneer het gaat over de andere grote vijand van differentiatie: de urennorm.
31
De urennorm De urennorm is ooit ingevoerd zodat het zeker was dat elke leerling een minimum aantal uren les zou krijgen met de gedachte dat dit ervoor zou zorgen dat leerlingen genoeg goede educatie zouden krijgen. Wij vinden dit echter een achterhaalde gedachte, en zijn van mening dat een vast aantal uren niet voor elke leerling garant staat voor goed onderwijs. Daarom willen we de urennorm verlagen en flexibeler maken. Meer les is niet altijd beter. Lange lesdagen zijn niet alleen inefficiënt, ze werken ook de kwaliteit van de lessen tegen. Dit komt door een aantal factoren. Ten eerste zijn de lange dagen slecht voor de motivatie van leerlingen. Het is voor een mens simpelweg onmogelijk om zich van half negen tot (ongeveer) half drie met maar drie kwartier pauze elke les opnieuw weer te concentreren. Ten tweede zorgt deze urennorm ervoor dat het scholen heel lastig wordt gemaakt om de stap te maken naar vernieuwend onderwijs. Onderwijsvormen die hun basis hebben bij eigen verantwoordelijkheid en zelfstandig werken, kunnen lastig toegepast worden. Dit zorgt weer mede voor de enorme kloof tussen middelbaar en hoger onderwijs. Een verlaagde urennorm heeft ook als voordeel dat schooldagen wat later kunnen beginnen. Zoals al lang is gebleken uit onderzoek, loopt de biologische klok van pubers anders dan die van volwassenen; pubers zijn echte avondmensen. Dit kunnen wij uit eigen ervaring alleen maar beamen. Vermoeidheid zorgt er voor dat leerlingen minder gemotiveerd zijn, minder goed opletten en het zorgt voor meer kans op stress. Daarbij hebben twee Nederlandse middelbare scholieren onlangs in een onderzoek aangetoond dat ‘avondleerlingen’ op toetsen in de middag beter scoren dan in de ochtend. Minder vaste lesuren betekent niet noodzakelijkerwijs dat het curriculum verkleind moet worden. Vooral in de bovenbouw wordt een behoorlijk deel van de lessen gebruikt om zelfstandig te werken. In dit geval komt een lesdag dus neer op een planning om je huiswerk af te krijgen. Dat zou mooi zijn als je rooster precies overeen zou komen met het werk dat elke leerling moet doen, maar dat is natuurlijk nooit precies het geval. Als je als leerling bij Engels zelfstandig mag werken aan je boekverslag, maar dat boekverslag moet pas over vier weken af zijn en je hebt veel moeite met je wiskundehuiswerk, dan wil je je tijd misschien liever gebruiken voor wiskunde. Zo komen we weer terug op het feit dat iedere leerling anders is. Wat de één in twaalfhonderd uur doet, doet de ander in zeshonderd uur. Daarom willen we de urennorm niet alleen verlagen, 32
maar ook versoepelen, zodat er meer ruimte komt voor differentiatie. Leerlingen die minder moeite hebben met bepaalde vakken, of leerlingen die voorlopen op de lesstof, zouden hun tijd in principe veel beter aan andere dingen kunnen besteden, in plaats van hun lessen uit te zitten. Versoepeling van de urennorm zal ook de motivatie van leerlingen ten goede komen, omdat goed je huiswerk maken en zorgen dat je je de lesstof eigen maakt nu ook tot gevolg heeft dat je daadwerkelijk meer tijd overhoudt voor andere dingen. Uiteindelijk komt verlaging en versoepeling van de urennorm de kwaliteit van het onderwijs ten goede, omdat zo elke leerling de tijd krijgt die goed voor hem is, en niet meer of minder dan dat. Voorwaarde hiervoor is natuurlijk wel dat docenten ertoe in staat zijn dit toe te passen.
Hoe kan de les interessanter ? Vakoverstijging De verschillende vakken zoals ze nu zijn, lijken soms wel eilandjes die ver uit elkaar liggen. Maar in de praktijk hebben vakken vaak sterk met elkaar te maken, en lopen ze soms zelfs in elkaar over. Daarom vinden wij vakoverstijgend onderwijs een hele logische gedachte. Sterker nog, het zou op een aantal punten wel eens een uitkomst kunnen bieden. Met vakoverstijgend onderwijs bedoelen we onderwijs dat meerdere vakken combineert door middel van bijvoorbeeld grotere, vaak samenwerkingsprojecten gedurende een langere periode. Deze manier van werken heeft als voordeel dat het praktijkgerichter is. De geleerde kennis wordt meteen in de praktijk gebracht. Daarbij kunnen de projecten inhoudelijk gaan over werkelijke maatschappelijke problemen, en zo worden leerlingen zowel bij de les als bij de maatschappij betrokken. In de praktijk ligt de focus ook veel meer op het proces, terwijl op school vaak naar een meetbaar eindpunt wordt toegewerkt. Het zou veel beter zijn om te focussen op het proces en te kijken naar de vaardigheden die daarbij komen kijken. Bij projectonderwijs ligt de focus in het bijzonder op het proces. Daarbij komen vaardigheden als samenwerken, communiceren, presenteren, je mening geven, elkaar respecteren en leren waar je sterke en minder sterke kanten liggen en hoe je elkaar daarmee aanvult, ruim aan bod. Dit zijn hele belangrijke vaardigheden waar je hoe dan ook je leven lang gebruik van maakt, en die je alleen kunt leren door ze in de praktijk te oefenen.
33
Ook het feit dat de projecten vaak inhoudelijk breed zijn en over een langere periode worden behandeld, geeft positieve effecten. Wij horen om ons heen vaak leerlingen verzuchten dat ‘leraren alleen maar aan hun eigen vak denken’. Ze geven vaak veel kleine, oppervlakkige en soms nutteloze opdrachtjes die wel handig zijn voor hun vak, maar die door leerlingen afgeraffeld worden zodra ze het te druk krijgen met opdrachten van alle andere vakken. In plaats van al die oppervlakkige opdrachtjes zou er met meer vakoverstijgend projectonderwijs ruimte zijn voor meer diepgang en eigen initiatief. Dit sluit ook beter aan op de werkwijze van universiteit of hogeschool. Onze ervaring is dat grote vakoverstijgende projecten vaak leuk en interessant zijn, en ook heel leerzaam. De stof blijft beter hangen als je er actief mee aan het werk bent, en je kunt het project vaak tot op zekere hoogte zelf invullen. Dat geeft ook ruimte om projecten die je minder interesseren wat kleiner te houden, en bij projecten die je wel interesseren groots uit te pakken. Omdat er ook gewerkt wordt aan een soort onderzoek, moeten leerlingen zelf op zoek naar informatie. Leerlingen ervaren daardoor veel beter het nut van de vakken en de lesstof, en dat is heel belangrijk voor hun motivatie. Vakoverstijgend projectonderwijs komt de gehele kwaliteit van het onderwijs en de participatie in onderwijsverbetering ten goede. Als leraren vakoverstijgend projectonderwijs op moeten zetten, worden ze gedwongen om na te denken over de samenhang van hun vakgebied met andere vakken en ze worden gedwongen de stof in praktische vraagstukken en discussies te gieten. Daarbij zullen ze bij het bedenken van projecten met leraren van andere vaksecties om de tafel gaan zitten om na te denken over wat ze leerlingen willen leren en wat daar de beste manier voor is. Met vakoverstijgend projectonderwijs begrijpen leraren en leerlingen weer waar ze het voor doen. Dat is iets wat volgens ons veel meer mag gebeuren, dan het op dit moment gebeurt. Wij denken echter niet dat alle lestijd besteedt zou moeten worden aan bijvoorbeeld projectonderwijs. Een klassikale les met een leraar die duidelijk kan uitleggen, kan soms beter werken om bepaalde lesstof te begrijpen en te leren dan methodes zoals projectonderwijs. Daarbij is het niet goed om leerlingen alleen maar in groepjes te laten werken; op die manier wordt steeds dezelfde vaardigheid gebruikt. Maar waar de gewone lessen er zijn om leerlingen de basiskennis bij te brengen, kunnen vakoverstijgende projecten ervoor zorgen dat leerlingen die kennis met andere kennis in verband kunnen brengen, dat ze de kennis in de praktijk kunnen brengen en dat ze er het nut van inzien. Daarbij zorgt het voor meer participatie en komt het de gehele kwaliteit van het onderwijs ten goede. 34
Praktijk
Project met werkgroepen (vakoverstijging)
Klassikale les voor een vak
Verband tussen vakken
Klassikale les voor een vak
Verband tussen vakken
Klassikale les voor een vak
Toetsing Een toets is een test (voor jezelf) die je maakt om te kijken hoeveel je van bepaalde stof weet. Deze uitslag wordt vergeleken met het resultaat van anderen die ook deze test hebben gemaakt en aan de hand van die vergelijking zou je de conclusie kunnen trekken of je de stof goed beheerst. Een toets is dus een middel om te testen hoe je er voor staat. De uitslag vertelt jou of je het onderwerp goed kent of dat je nog bepaalde onderdelen beter zou moeten bestuderen. Wat wij zien, is dat een toets wordt gezien als een eindpunt van een onderwerp in het huidige onderwijssysteem. Het doel van onderwijs is echter niet dat je een goed cijfer haalt voor een toets, maar dat je informatie en vaardigheden leert en deze beheerst als je van school gaat. Wij zouden graag een cultuurverandering zien op het gebied van toetsen. Toetsen moet weer een middel worden in plaats van een doel. Cultuurveranderingen zijn moeilijk te realiseren, maar door scholen en leraren te stimuleren meer aandacht te geven aan de getoetste stof en de onderdelen die niet goed zijn gemaakt nog eens uit te leggen (reflectie), ligt de focus minder op het behalen van een cijfer, maar meer op het vergaren van de stof. Door de stof ook na de toets aandacht te geven, toont aan dat de stof niet geleerd is om een goed cijfer te halen, maar dat het geleerd is omdat deze kennis belangrijk is voor verdere ontwikkeling van de leerling. (dit kan ook goed gecombineerd worden met maatwerk).
35
Ook kan de inspectie het toetsen als doel meer stimuleren door in plaats van cijfers, goed onderwijs verplicht te stellen. Sommige lesstof vraagt niet om een toets, maar school is verplicht er een cijfer aan te verbinden omdat de inspectie een cijfer voor dat deel van het curriculum wil zien. De focus op een cijfer kan er echter voor zorgen dat leerlingen alleen nog maar aan het trainen zijn voor de toets, in plaats van echt bezig te zijn met de stof. Een voorbeeld hiervan is (ten dele) het literatuuronderwijs. De stof die gegeven wordt tijdens de schoolcarrière van een leerling is vaak opbouwend, dat wil zeggen: je bouwt voort op de kennis die je eerder hebt behandeld. Als ervoor wordt gezorgd dat leerlingen met een slecht cijfer achteraf de stof nog eens leren, treedt er volgens ons ook minder snel polarisatie op in de klas, omdat er minder snel gaten vallen in de kennis van leerlingen die een onvoldoende hebben gehaald en dus minder snel een grotere achterstand oplopen.
Deelvraag
Hoe kunnen leerlingen meer betrokken worden bij het onderwijs Leerlingen zijn nu weliswaar onderdeel van het onderwijs, maar wanneer er beslissingen worden genomen, of het nu binnen een school is of landelijk, worden ze niet (voldoende) vertegenwoordigd en betrokken. Soms lijkt het wel alsof wij een vervelende bijkomstigheid zijn van onderwijs, iets wat er nu eenmaal bij hoort, maar wiens meningen niet te belangrijk moeten worden gevonden! Laten we vooral niet vergeten waar het onderwijs om draait: om ons. Wij zitten er midden in. Leerlingen zijn beter in staat te beoordelen hoe het met het onderwijs is gesteld dan welke dure commissie dan ook. Wat ons dan ook vaak opvalt, nu we steeds meer terecht komen in het ‘onderwijswereldje’, is dat men op congressen en conferenties ‘grensverleggende’, ‘vernieuwende’ conclusies trekt, terwijl de gemiddelde leerling op een middelbare school in Nederland je precies hetzelfde had kunnen vertellen. Vaak wordt gezegd dat de gebrekkige motivatie van Nederlandse scholieren het grootste probleem is van het Nederlandse voortgezet onderwijs. Dan worden er allerlei nieuwe
36
werkvormen en systemen bedacht om dit probleem op te lossen. Natuurlijk kunnen nieuwe systemen en werkvormen helpen om de motivatie van scholieren te verhogen, maar gelukkig is er ook een makkelijkere en goedkopere oplossing om de motivatie van leerlingen te verhogen. Er is namelijk een heel duidelijk verband tussen motivatie enerzijds en participatie anderzijds: wanneer leerlingen zich meer betrokken voelen bij hun onderwijs zullen ze zich ook meer inzetten. Naast het verbeteren van de motivatie hebben wij nog een ander doel voor ogen als we het hebben over leerlingenparticipatie: de algemene verbetering van het onderwijs. Zoals eerder gezegd, zijn leerlingen de beste ervaringsdeskundigen die je je kunt wensen. Bovendien zijn wij, in tegenstelling tot wat veel ‘onderwijsdeskundigen’ lijken te denken, prima in staat tot het vormen van een genuanceerde mening. Wanneer je leerlingen betrekt bij besluitvormingen die betrekking hebben op het onderwijs, en ook daadwerkelijk luistert naar wat ze te zeggen hebben, zullen zij vernieuwende inzichten en originele ideeën verschaffen. Op deze manier kan het onderwijsbeleid verbeterd worden. Betrokkenheid en participatie van leerlingen bij hun eigen leerproces is natuurlijk op veel verschillende manieren en niveaus te realiseren. Daarom hebben wij een onderscheid tussen de drie meest voor de hand liggende schaalniveaus gemaakt: in de klas, in de school en in het land.
In de klas Dit is de taak van de docent. De docent kan leerlingen bijvoorbeeld laten meebeslissen over wat er behandeld wordt, waardoor zij meer geïnteresseerd zullen zijn in de lesstof. Ook kan de docent met leerlingen bespreken hoe zij het makkelijkst leren, welke werkvormen zij prettig vinden en welke persoonlijke doelen leerlingen willen stellen, om vervolgens deze informatie te gebruiken voor succesvolle differentiatie. Door beter samen te werken met de leerlingen, zullen motivatie en resultaten verbeteren. Het belang en het hoe van deze werkwijze kan worden bijgebracht op docentenopleidingen en door middel van bijscholing.
In de school Leerlingen betrokken houden, is belangrijk omdat op het niveau van de school vaak het snelst onderwijsvernieuwingen worden doorgevoerd. Mensen worden echter pas betrokken als er door de hele school heen steeds een gesprek blijft tussen leerlingen, docenten, teamleiders en locatieleiding over hoe het onderwijs moet worden ingevuld. Op school hangt nu bij zowel docenten als leerlingen vaak een sfeer van ‘het is nu eenmaal zo’. 37
Docenten houden zich alleen bezig met hun eigen vak. Voor leerlingen zijn vakken daardoor onsamenhangende uren die ze uit kunnen zitten, want ‘het moet nu eenmaal.’ Het initiatief om het gesprek weer op gang te brengen, moet vooral uit de school zelf komen. Om dat te kunnen doen, is het vooral belangrijk dat de communicatie tussen de verschillende groepen in school (directie, teamleiders, docenten, leerlingen) steeds op gang blijft. In onze ervaring schort het nogal eens in die communicatie op verschillende niveaus: zowel tussen leraren en directie als tussen leerlingenraad en leerlingen als tussen leraren onderling. Verder is het belangrijk dat de leerlingenraad in de school zichtbaar is voor leerlingen en zo een helder aanspreekpunt vormt voor klachten en nieuwe initiatieven. Dit is nu lang niet altijd het geval. Dat komt deels door de leerlingen zelf, maar ook deels doordat andere groepen (zoals de directie of de MR) soms traag zijn in het verwerken van de verzoeken van de leerlingenraad. Het zou daarom goed zijn als de leerlingenraad (en ook een eventuele lerarenraad) een wettelijke status krijgt zoals de MR, zodat verzoeken binnen een bepaalde tijd beantwoord moeten zijn, en zodat deze raden niet meer actief of passief tegengewerkt kunnen worden. Zoiets hoeft niet per se in de vorm van een leerlingenraad, want dat is inmiddels een beetje verouderd en werkt vaak niet meer. Scholen moeten deze leerling-inspraak (weliswaar verplicht) zelf vorm kunnen geven. Daarnaast moeten schoolclubs zoals de schoolkrant, de toneelgroep, het schoolorkest, de debatgroep, etc. natuurlijk zoveel mogelijk gestimuleerd worden.
In het land Wij hebben gemerkt dat het betrekken van leerlingen bij het onderwijs vaak voor positieve reacties zorgt. Doordat wij leerlingen een hele andere rol hebben dan leraren, schoolleiders, ouders en onderwijsdeskundigen, en dus vanuit een ander perspectief naar problemen kijken, kunnen wij met vernieuwende inzichten komen. Daarom vinden wij dat leerlingen niet alleen in de klas en op school betrokken moeten worden bij het onderwijs, maar ook landelijk. De Staat van de Leerling is volgens ons een trend die elk jaar opnieuw zou moeten worden doorgezet, niet alleen voor de vertegenwoordiging van leerlingen op het gebied van onderwijs, maar ook om leerlingen aan te moedigen van zich te laten horen en zich in te zetten voor de maatschappij (in dit geval op het gebied van onderwijsverbetering). De Staat van de Leerling is volgens ons nu nog een te klein project en we zouden het veel grootschaliger willen zien. Nu vertegenwoordigen wij vieren het hele voortgezet onderwijs van
38
Nederland, terwijl wij ook maar vwo/gymnasiumleerlingen zijn op twee verschillende scholen uit heel Nederland. Wij zien alleen wat er op onze scholen gebeurt en onze inzichten hoeven niet per se representatief te zijn voor de rest van Nederland. Ten eerste zouden we het vmbo ook graag vertegenwoordigd zien, want het vmbo en het havo/ vwo zijn twee werelden van verschil. Zo hebben wij in dit verslag alleen maar geredeneerd vanuit de vwo-leerling (en ook een beetje vanuit de havo-leerling) simpelweg omdat we niets van de situatie op het vmbo afweten. Ten tweede zouden meer mensen moeten meewerken aan De Staat zodat het zo representatief mogelijk is voor heel Nederland. Wij zijn ons ervan bewust dat een zodanig project niet te groot moet worden, want dan raakt men snel het overzicht kwijt, maar door leerlingen te selecteren van verschillende scholen door het hele land, zou er een valide rapport uit kunnen komen. Met De Staat van de Leerling en het al bestaande LAKS, is leerlingparticipatie natuurlijk niet ‘geregeld’. De overheid, de onderwijsinspectie en landelijke onderwijsbelangenbehartigers moeten meer doen om leerlingen te betrekken bij het onderwijs. Zoals we al eerder hebben opgemerkt, lijkt er soms simpelweg niet genoeg belang gehecht te worden aan de mening van leerlingen. In de SvhO van vorig jaar wordt bijvoorbeeld gezegd dat maar een derde van de leerlingen doorwerkt aan een taak tot die perfect is en dat leraren lage verwachtingen hebben van leerlingen. Ook staat erin dat leerlingen in 21 procent van de vakken niet betrokken zijn bij de les, dat 40 procent van de leerlingen niet tevreden is over de mate waarin leraren hen motiveren, dat 58 procent niet begrijpt waarom wiskunde goed is voor hun carrière en dat leerlingen rekenen en taal helemaal niks vinden. En wat gebeurt er: de eisen voor taal en rekenen worden verscherpt en er wordt meer gefocust op basiskennis. Vind je het gek dat twee derde van de leerlingen niet meer doorwerkt aan een taak tot deze perfect is, en dat leerlingen alleen gemotiveerd zijn als ze er een cijfer voor krijgen? Leerlingen zijn echt wel in staat om een genuanceerde mening te vormen over onderwijs, en die mening moet beter gehoord worden.
Conclusie De eerste conclusie die wij tijdens dit onderzoek hebben getrokken is dat de visie op onderwijs ergens onderweg totaal verloren is gegaan. Het is niet meer duidelijk waarom we nu eigenlijk op school zitten, waarom dat examen zo belangrijk is en waarom we leren wat we leren. Dit heeft direct en indirect grote gevolgen voor de motivatie van leerling en docent, voor het gat tussen het beleid en de praktijk en voor de algehele kwaliteit van het onderwijs.
39
Het is dus belangrijk dat we in gesprek gaan over wat we willen bereiken met onderwijs, over de verhouding tussen kennis, vaardigheden en culturele vorming en hoe we die doelen willen bereiken. Doordat deze visie ontbreekt, wordt er alleen aan onderwijsvernieuwing als symptoombestrijding gedaan, en blijkt onderwijs dan ook iedere keer opnieuw de minst vernieuwende sector. Zonder een doel op de lange termijn, is er geen goede prikkel voor vernieuwing en verbetering. Naast de totaal ontbrekende visie, is een belangrijk verbeterpunt de docent. Wij hebben niet zozeer gesteld dat álle docenten goed zijn of slecht zijn, maar dat de onderlinge verschillen tussen de docenten te groot zijn. Volgens ons komt dit, omdat het voor docenten onderling niet duidelijk is wanneer een docent nou eigenlijk goed is. Dit is ook weer deels een gevolg van het ontbreken van een bepaalde visie. Om onze ideeën over de ideale docent te verduidelijken hebben wij het BOV-model voor de ideale docent opgesteld. Het BOV-model is een volgorde van eigenschappen en vaardigheden die de ideale docent moet bezitten. De ‘vage’ begrippen, onderwijsvisie en de ‘ideale’ docent, zijn niet de enige belangrijke verbeterpunten, er zijn ook praktischere dingen die verbeterd kunnen worden. Dingen die het onderwijsveld wel wil verbeteren, maar die eigenlijk niet wezenlijk verbeterd zijn de afgelopen jaren. Het gaat hierbij om toetsing, vakoverstijgend werken en differentiëren (en daarmee ook de urennorm). De meeste van deze zaken dienen om dat ‘doel’ te bereiken: alle verschillende dingen die je leert, dienen op een andere manier aangeleerd te worden en dus met een andere manier van werken. Differentiatie zegt op zijn beurt weer dat dit voor elke leerling individueel is en dus lastig is om in algemene termen te vatten; in ieder geval moet het onderwijs persoonlijker worden. Uit alles wat wij in deze Staat van de Leerling hebben bekritiseerd, blijkt dat ook leerlingen een (waardevolle) mening hebben over onderwijs. Op dit moment wordt de leerling nog nauwelijks gehoord in het onderwijsveld, terwijl het om de leerling gaat! Op drie schaalniveaus (in de klas, in de school en in het land) hebben wij beschreven hoe de participatie en vooral de samenwerking verbeterd kan worden, natuurlijk wordt dit voor en door elke leerling, docent en school anders ingevuld. In de klas is het aan de docent om te zorgen voor de juiste interactie. In de school gaat het erom dat de communicatie binnen de school optimaal is en dat er bij zowel docent als leerling hoge betrokkenheid bij de school gecreëerd wordt. In het land dienen initiatieven als De Staat van de Leerling serieus genomen te worden en gestimuleerd.
40
NAWOORD Als eerste willen we benadrukken dat we heel bewust geen bronnen hebben vermeld. Dit omdat wij ons weliswaar in vele onderzoeken en artikelen hebben verdiept, maar deze niet direct hebben gebruikt (met uitzondering van onze eigen enquête) bij het formuleren van onze conclusies. Daarbij hebben wij ook geprobeerd om dingen zoveel mogelijk in algemene termen te formuleren om de rode draad van ons verhaal duidelijk te houden. Dit heeft ook geholpen om De Staat kort te houden, waarmee we de leesbaarheid willen vergroten. Ook wilden wij vooral spreken uit ervaringen van onszelf en van andere leerlingen, die vaak de uitkomst van onderzoeken lijken tegen te spreken. (Dit bleek vooral toen een zekere onderwijsdeskundige op een zeker onderwijscongres te midden van een discussie ons eens even goed ging uitleggen wat leerlingen precies ervaren). Dat laatste heeft natuurlijk een keerzijde. Hoe graag wij ook zouden willen, wij vertegenwoordigen niet alle leerlingen op het Nederlandse voortgezet onderwijs. In gesprekken met elkaar en met leerlingen van andere scholen, leeftijden en schoolniveau’s hebben we al gemerkt dat het soms ontzettend verschilt wat we belangrijk vinden. Daarom hebben geprobeerd zoveel mogelijk algemene conclusies te trekken en ook met elkaar veel compromissen gesloten. Dit voorkomt echter niet dat deze Staat van de Leerling niet écht representatief genoemd kan worden. We zouden het dan ook heel goed vinden als onze conclusies getoetst zouden worden door meer leerlingen, iets waar wij, in tegenstelling tot de onderwijsinspectie (hint), de middelen niet voor hebben. Over die onderwijsinspectie gesproken, we willen benadrukken dat wij zeer gesteld zijn op de vrijheid die we kregen. We zijn begeleid, maar er zijn ons nooit dingen opgedrongen waardoor het geheel ons project is geworden. Wij zouden graag zien dat De Staat van de Leerling ook een project blijft, dat geleid wordt door de leerling zelf. Daarnaast willen we heel graag onze contactpersonen daar bedanken voor alle vrijheid, aanmoediging en hulp die we gekregen hebben terwijl we aan De Staat werkten. In het bijzonder Merel de Herder, die zelfs niet een klein beetje liet merken hoe geschrokken ze was, toen bleek dat we een week voor de (oorspronkelijke) deadline eigenlijk alleen een inhoudsopgave hadden gemaakt (we blijven natuurlijk middelbare scholieren). We kunnen alleen maar hopen dat onze aanbevelingen met hetzelfde enthousiasme worden ontvangen!
41
42
De Staat van de Leerling in het middelbaar beroeps -onderwijs
43
inleiding Voor u ligt De Staat van de Leerling. In dit verslag van De Staat van de Leerling gaat het over het mbo. Met dit verslag benadrukken we de visie die wij hebben op het mbo en wat verbeterd moet worden. Wij, Heleen Florijn en Ivo Siebum, zijn in opdracht van de onderwijsinspectie dit verslag gaan maken. Ivo studeert dit jaar af aan de opleiding Artiest Drama aan het ROC Noorderpoort Kunst & Multimedia. We vinden het belangrijk dat er iets verandert in het middelbaar beroepsonderwijs. Heleen volgt de opleiding Kapper op het Graafschap College in Doetinchem en is een van de top 10 uitblinkers 2014. Doordat ze op haar vorige opleiding op ROC Rijn IJssel veel onduidelijkheid heeft meegemaakt, is ze kritischer gaan kijken naar mbo-opleidingen. Door veel ‘’speurwerk’’ kwam ze erachter dat de kappersopleiding op het Graafschap College een van de beste van Nederland is. Dat kan ze beamen, ze heeft door deze ervaring twee extremen meegemaakt. Een opleiding die zeer zwak was en een opleiding waar alles tot in detail geregeld is. Er zijn veel misstanden in het mbo. Klachten worden als last gezien en niet als verbeterpunt. We hebben gebruik gemaakt van een enquête waaraan 87 studenten mee deden, niet wetend of het man/vrouw was of welke studie ze doen. We hopen dat er actie wordt ondernomen na onze bevindingen, en dat er meer duidelijkheid komt in het mbo.
REKENEN Inleiding Op 1 augustus 2010 is het vak rekenen ingevoerd op het mbo. Voor alle studenten is het verplicht om rekenen te volgen. Studenten moeten een rekenexamen maken, maar of je dit nu wel of niet haalt, is niet van belang om te kunnen slagen. Het cijfer komt wel op je diploma te staan en zal daardoor wellicht invloed hebben of je aangenomen wordt op je hbo-opleiding. Studenten hebben minder motivatie voor rekenen omdat ze weten dat het cijfer niet meetelt. Zij weten vaak niet dat een slecht cijfer gevolgen kan hebben voor een vervolgstudie en dergelijke. Voor de studenten die in het jaar 2015-2016 afstuderen, telt het vak rekenen wel mee. Zij moeten een 5,5 scoren op het vak rekenen anders zullen ze niet hun diploma halen. Deze studenten zijn ook ongemotiveerd doordat er in de praktijk geen of weinig lesmateriaal is en docenten vaak nog niet voldoende over het vak rekenen weten.
44
Vele studenten maken een grote stap als ze in hun tweede leerjaar gaan rekenen. Ze laten op de middelbare school het vak wiskunde vallen, hebben een gat van drie jaar en moeten ineens gaan rekenen. In de praktijk blijken er te weinig lesuren te zijn in rekenen. Op het mbo krijg je één uur rekenen in het tweede en vierde leerjaar. Studenten kunnen niet in zo weinig tijd alle ontbrekende stof in hun hoofd krijgen. Het meest frustrerend is dat ‘we’ niks hebben, geen boek. We kunnen thuis niet terugkijken hoe dat ook alweer ging of voor een examen alles nog even door bladeren. Kortom studenten en docenten beginnen slecht voorbereid aan het vak rekenen, en worden onvoldoende begeleid naar het examen rekenen.
Rekenen op de middelbare school Van de middelbare school stromen de lichtingen basisberoepsonderwijs (bb), kaderberoepsonderwijs (kb) en gemengde/theoretische leerweg (gl/tl) door naar het mbo. Vanaf schooljaar 2013-2014 moeten alle leerlingen naast de gebruikelijke vakken examen doen in rekenen. Alle leerlingen in het vmbo moeten deze toets afleggen op het zogenoemde referentieniveau 2F. In de jaren hiervoor was in het voortgezet onderwijs rekenen nog geen verplicht les vak. Deze leerlingen zitten op dit moment op het mbo. Ze hebben vaak op de middelbare school wiskunde laten vallen en twee jaar later krijgen ze rekenen op het mbo. Terwijl het cijfer voor rekenen wel op de eindlijst komt te staan van deze studenten.
BB
KB
GL/TL
aantal leerlingen
24.391
34.439
59.666
gemiddeld cijfer
4,6
4,8
4,9
standaarddeviatie cijfers
1,3
1,4
1,5
percentage cijfers vier of lager
46%
42%
45%
percentage cijfers gelijk aan vijf
31%
34%
23%
percentage cijfers gelijk aan zes
18%
14%
16%
percentage cijfers gelijk aan zeven
4%
7%
10%
percentage cijfers acht of hoger
2%
4%
6%
Tabel: Steunpunt Taal en Rekenen.
Uit de tabel hierboven zien we de resultaten van de pilot rekentoets. Voor deze pilot hebben zich 1200 vo-scholen aangemeld. Van 5 tot en met 15 maart 2013 zijn er 230.409 afnames geweest. Van 229.566 leerlingen zijn de afnames meegenomen in de analyse ten behoeve van
45
de normering. Bb en kb kregen een cijfer uitgedrukt in normering 2F en gl/tl kreeg een cijfer uitgedrukt in de normering van 3F. Het gemiddelde cijfer is een 4,8. Voor een doorstroom naar het mbo is dit te laag. Op het mbo word je geacht om een gemiddeld cijfer te halen van een 5,5. De voorbereiding blijkt op de middelbare school dus al onvoldoende te zijn.
Rekenen op op het mbo Op het mbo krijgt elke student sinds 2010 les in rekenen. De centrale examinering van deze vakken wordt in stappen ingevoerd. Voor mbo-4 opleidingen moeten studenten vanaf 20152016 voor rekenen verplicht centrale examens afleggen. Studenten die een opleiding mbo-2 of mbo-3 volgen, starten een jaar later met de centrale examens. Tot die tijd leggen studenten pilotexamens af, waarbij de behaalde resultaten nog niet meetellen voor het diploma, maar wel al op het diploma verschijnen, wat invloed kan hebben op je toekomstige keuzes. Hieronder vindt u de eindcijfers in procenten uitgedrukt van het examenjaar april 2013. Uit de tabel blijkt dat een groot deel nog niet voldoende scoort voor het rekenexamen. Naar onze mening kan dit te wijten zijn aan een aantal factoren: de docent, het lesmateriaal, en te weinig lesuren. 2F-2
2F-3
3F-4
percentage cijfers vier of lager
47%
26%
42%
percentage cijfers gelijk aan vijf
22%
20%
32%
percentage cijfers gelijk aan zes
16%
22%
17%
percentage cijfers gelijk aan zeven
9%
16%
7%
percentage cijfers gelijk aan acht of hoger
5%
16%
2%
De docent
Tabel: Steunpunt Taal en Rekenen.
Over het algemeen zijn rekendocenten nog onvoldoende toegerust om het vak rekenen optimaal te geven. Het gaat daarbij voornamelijk om rekendidactiek. Tot op heden kunnen scholen elke rekendocent aannemen die ze willen. De studenten zullen erop moeten vertrouwen dat het daadwerkelijk een goede docent is. Vaak gebeurt het dat een oud docent wiskunde ineens op het mbo les gaat geven. Terwijl de twee vakken verschillend zijn. Hierdoor zijn de docenten ook niet goed voorbereid op de lesstof die zij moeten geven. Eén uur les Op alle mbo-scholen zijn rekenlessen ingevoerd. Meestal zijn dit aparte lessen, maar in de sector techniek wordt rekenen ook vaak tijdens de wiskundelessen aangeboden. In de
46
beroepsopleidende leerweg (bol) zijn de rekenlessen doorgaans – om de rekenvaardigheid niet alleen te ontwikkelen, maar ook te onderhouden – in alle leerjaren en perioden geprogrammeerd. Bij de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) staat het rekenonderwijs meestal ook op het rooster, maar beperkter van omvang en niet altijd in alle jaren of perioden. Bij veel scholen heeft een projectgroep rekenen of de staf een advies geformuleerd over het gewenste aantal rekenlessen per opleiding. Het is aan de opleidingsdirecteuren om deze adviezen al dan niet op te volgen. In de bbl blijkt het lastig om rekenlessen te programmeren. Leerlingen zijn maximaal één dag per week op school. Naast de vak-theorie is er dan ook tijd nodig voor vakken als loopbaan en burgerschap, Nederlands en Engels. Sommige bbl-opleidingen programmeren helemaal geen rekenlessen, maar bieden zelfstudiemateriaal en ondersteuning aan. Uit onze ervaringen blijkt dat wij één uur of geen rekenles hebben gehad en daardoor te weinig lesstof hebben gekregen. Waardoor wij niet goed voorbereid waren op het rekenexamen. Geen lesmateriaal Tot op heden is er geen of weinig lesmateriaal bij het vak rekenen. Wel word je geacht om een rekenlicentie aan te schaffen. Je krijgt een brief van je school om deze rekenlicentie te kopen, studenten moeten dan ook nog een laptop aanschaffen en meenemen om in de rekenlessen met de rekenlicentie te kunnen werken. In de praktijk gaat het anders. Vaak werken de inlogcodes van de rekenlicentie niet en niet iedereen heeft een laptop om mee naar school te kunnen nemen om daadwerkelijk te oefenen. Bij de lessen Nederlands en Engels is het normaal dat je een boek moet aanschaffen. Dit is bij rekenen vaak niet het geval. Uit de enquête die wij gehouden hebben onder 87 mbo- studenten blijkt dat 55 procent het vervelend vindt dat er geen lesmateriaal is. Met een boek werken is naar onze mening fijner omdat er dan beter klassikaal lesgegeven kan worden. Studenten die moeite hebben met rekenen kunnen zo ook uitleg krijgen van medestudenten. En bij thuisstudie kan je altijd even terug bladeren. Wat is er slecht aan de lessen rekenen?
Docent Lesmateriaal Overig 0
9
18
27
36
45
54
47
Vakgericht les Uit deze onderstaande grafiek blijkt dat 53 procent van de ondervraagden behoefte heeft aan vakgericht rekenonderwijs. Bijvoorbeeld: rekenvragen over de vakgerichte opleiding die je aan het doen bent, naar onze mening zal de motivatie voor de rekenlessen ook stijgen. Wat zou volgens jou helpen om MBO studenten beter te leren rekenen? Beter lesmateriaal ( bv. boeken zoals op de middelbare school) Meer lesuren in rekenen Rekenen moet meer in de praktijk gebracht worden of meer opleiding gericht Wiskunde examens verplicht stellen al op het VMBO Overig 0
9
18
27
36
45
Voorbeeldsom: Een kapper mengt verf : op de verpakking staat 1:2 dus 1 deel verf en 2 delen waterstofperoxide. Maar de klant heeft grijs haar er zou dus ook nog een extra kleurtoevoeging bij moeten namelijk 20 procent verf extra. De vrouw heeft veel haar en er zou in totaal wel 75 gram verf nodig zijn. Hoeveel extra gram kleurtoevoeging moet je gebruiken en met hoeveel gram waterstof ga je het mengen? Je zet de verf op en je hebt al ¾ gedaan je komt erachter dat je extra kleur moet bijmaken maar je gaat natuurlijk niet weer een hele bak verf klaarmaken. Dus je hebt ¼ van je vorige recept nodig. Doe je dit niet kan de kleur heel anders worden natuurlijk. In onze enquête hebben we gevraagd wat studenten van de rekenlessen vonden. Uit de onderstaande staafdiagram blijkt dat de gemiddelde rekenles een 4,6 scoort. 20
16
12
8
4
0
48
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
CONCLUSIE Als leerlingen op het mbo hebben we een goed beeld van de rekenlessen. De voorbereiding die wij hebben gehad op het voortgezet onderwijs was erg slecht, daar komt langzamerhand verbetering in. Het is erg jammer dat er geen ”goed’’ lesmateriaal is. We hebben toch behoefte aan een boek waar we uit kunnen lezen en leren. Een boek kunnen we gewoon meenemen naar school in plaats van het allemaal digitaal te hebben. Ook zijn er te weinig lesuren om rekenen te kunnen begrijpen. Je zit vaak met 25 studenten in een klas en als die allemaal vragen hebben, zouden wij behoefte hebben aan vaker een rekenlesuur. Op het mbo (middelbaar beroeps onderwijs) en het woord zegt het al: beroep, word je opgeleid voor een beroep, het zou zonde zijn dat er in de toekomst studenten geen diploma halen omdat ze voor het vak rekenen niet slagen. We snappen dat rekenen erbij hoort, het is ook goed. Want veel mensen kunnen niet rekenen. Maar we vinden dat rekenen meer gericht moet zijn op het beroep waarvoor je in het mbo leert. Zo maak je het leuker en beter te begrijpen voor de student.
Jaarlijkse examen veranderingen Inleiding Het ministerie van Onderwijs verandert jaarlijks de examenregels. Weten docenten wel wat de exacte voorwaarden zijn bij een examen? Bijvoorbeeld in de uitstroom lichting 2014-2015 is Engels een verplicht vak, dat je voldoende moet hebben afgerond. Vorig jaar was dit nog niet het geval. Nu staan er wel lange verhalen op de website van het ministerie van Onderwijs over wat meetelt voor het zakken en slagen. Maar studenten zullen hier vaak niks van snappen. Vaak worden de studenten niet goed geïnformeerd als het gaat om examenveranderingen. De docenten weten het vaak ook niet zeker en moeten dit dan navragen bij het examenbureau. Doordat er vaak examenveranderingen plaatsvinden is het lastig voor de studenten en docenten om dit bij te houden en welke studenten aan welke eisen moeten voldoen.
49
Alice en Bob Tijdens de tekst zal er gebruikt gemaakt worden van personen om voorbeelden duidelijker te maken. Hieronder vind je de twee personen: wie ze zijn en wat ze doen. Naam
Alice
Bob
ROC
Amsterdam
Breda
Allround Kapper
Bakker
Vooropleiding
VMBO-TL
VMBO-TL
Cohort
2012-2013
2013-2014
Opleiding
Bob en Alice hebben zich al een tijdje zitten verdiepen in welke opleiding ze willen gaan doen. Er zijn zoveel mbo-opleidingen dat zij maar moeilijk een keus kunnen maken. Je maakt immers een keus voor je toekomstige beroep/baan. Bob en Alice hebben een paar open dagen bezocht, ze doen een intake gesprek, worden aangenomen en ze beginnen enthousiast aan hun mbo-opleiding. De eerste schooldagen krijgen Bob en Alice ”alle informatie’’ die zij nodig hebben voor hun opleiding de aankomende jaren. Iedereen begrijpt dat Alice haren leert knippen en dat Bob brood leert bakken, maar Alice en Bob gaan nog veel meer leren zoals Nederlands, Engels en rekenen. Alice en Bob hebben op de middelbare school altijd hoge cijfers behaald. En hebben allebei een 7,5 voor Nederlands op hun diploma. Wiskunde hebben zij allebei al in het derde jaar laten vallen. Bob en Alice leren tijdens hun opleiding veel over hun vak en hebben het erg naar hun zin. De jaren vliegen voorbij en Alice begint met haar examens Nederlands. Op de middelbare school moest Alice een toets maken op papier en nu op een computer. Alice vindt het niet fijn om een toets te maken op de computer. Want je kunt niet even terugbladeren naar een vorige vraag. De docent van Alice heeft de toetsen opengezet die zij moet maken. Het programma met inlogcodes werkt niet, maar na een half uur geklungel kan ze dan toch eindelijk haar toets maken! Fijn, dan zal Alice ook wel snel de uitslag krijgen van de toets. Alice ziet dat ze 77 procent van haar toets goed heeft gemaakt. Het cijfer krijgt ze pas over drie tot zes weken. Dat is raar. Je zou toch denken dat een computer sneller is met nakijken dan een docent? Drie weken later krijgt Alice de uitslag van de toets: een 6,2! Dat had Alice niet verwacht want ze had toch 77 procent goed? Ze kan ook niet terugkijken wat ze fout heeft gedaan. 50
Dat kon op haar middelbare school altijd wel. Een 6,2 is nog net voldoende. De docent zegt dat ze een voldoende heeft en dat ze Nederlands heeft afgesloten op niveau B1. B1? Daar heeft Alice nog nooit van gehoord. Haar toets is eerst in percentages, dan in cijfers en nu opeens een referentienummer waar ze nog nooit van gehoord heeft. Alice is verward maar ze is tenminste wel geslaagd voor Nederlands! Een jaar later zit Bob in zijn examenjaar en gaat ook zijn examen Nederlands doen. Hij scoort exact hetzelfde als Alice. 77 procent goed, een 6,2 en hij haalt niveau B1. Hij is gezakt en moet een herexamen doen. Zijn klasgenoot Carolien is één jaar blijven zitten en heeft ook dezelfde resultaten als Bob. Zij is wel geslaagd. Alice, Bob en Carolien hebben dezelfde eindresultaten maar Alice en Carolien zijn geslaagd en Bob niet. Dit komt omdat Alice en Carolien in 2012-2013 met hun opleiding zijn begonnen, en Bob één jaar later namelijk 2013-2014. En dit terwijl Carolien fysiek bij Bob in de klas zit, maar niet op papier.
Onderwijskwaliteit Doordat er zoveel kleine veranderingen worden doorgevoerd, hebben docenten en studenten geen overzicht meer wat zij nu wel en niet moeten doen. De onderwijskwaliteit gaat hiermee sterk achteruit. Neem Alice: zij heeft haar diploma Allround kapper 2012-2013, Eva heeft ook haar diploma Allround kapper 2013-2014. Eva heeft meer moeten leren, maar heeft hetzelfde diploma. De werkgever of hbo- instelling gaat er vanuit dat Alice en Eva dezelfde capaciteiten hebben. Maar niets is minder waar. Vooral in de doorstroom naar het hbo kunnen deze kleine veranderingen cruciaal zijn. Alice zal sneller problemen krijgen met de theorie in het hbo. Stel dat Alice en Eva een intake-toets moeten maken om aangenomen te kunnen worden.
Conclusie Wij snappen dat er veranderingen in het onderwijs nodig zijn voor verbetering. De verwarring voor docenten en studenten is alleen zo ontzettend groot dat ook de onderwijskwaliteit hiermee zoek is. De docent weet vaak niet de student op de juiste manier voor te bereiden op het examen. En de oorzaak hiervan zijn de kleine (bijna nutteloze) veranderingen. Tijdens onze ‘’Staat van de leerling’’-onderzoeken zijn wij er niet achter kunnen komen waarom er telkens zoveel veranderingen plaatsvinden per cohort. 51
Er is namelijk ook geen stijgende lijn te zien in niveau. Je zou denken dat je het mbo telkens een stapje hoger probeert te krijgen. Maar zelfs dat is niet het geval. Het is echt een mysterie waarom bijvoorbeeld cohort 2015-2016 Engels moet halen en dat het in 2014-2015 niet nodig is om Engels te halen. Zoals te zien heeft 64 procent van de ondervraagden last van de jaarlijkse veranderingen Als oplossing zouden wij zeggen: Nederlands, Engels, rekenen moeten met een 6,0 worden afgesloten. Voor elke mbo-opleiding en elk cohort dezelfde regel!
35,6%
Ja, ik heb hier last van
Nee, daar heb ik nog nooit mee te maken gehad
62,3%
Klachten Inleiding Je bent het niet eens met je leraar, dit loopt zo hoog op dat je er niet met de desbetreffende leraar uit komt. Er is een probleem op school. Je hebt les maar er staat geen leraar voor de klas, school herkent het probleem, maar doet er niks aan. Nu weten veel studenten niet meer wat ze moeten doen. Hoe goed informeren scholen over hun klachtenregeling? En als je dan uiteindelijk een klacht hebt ingediend, wordt die klacht ook op de juiste manier behandeld? En wordt de klacht uiteindelijk opgelost?
Rompslomp De lezer nemen we mee in een klachtenbehandeling van ROC Noorderpoort Kunst & Multimedia. Hiernaast ziet de lezer hoe je op deze school te werk moet gaan als er een klacht ingediend moet worden.
52
Tegen maatregelen (een onvoldoende beoordeling, een dwingend negatief studieadvies, schorsing) kun je schriftelijk binnen 10 werkdagen in beroep gaan. Je richt je gemotiveerde beroepsschrift aan de Commissie van beroep: Noorderpoort, Postbus 530, 9700 AM Groningen. Let op het verschil en de termijnen: in beroep gaan doe je tegen een beslissing en dat moet je schriftelijk binnen 10 werkdagen doen. Een klacht dien je in als je je onheus bejegend voelt, maar is niet gericht tegen een beslissing of maatregel. Een klacht kun je ook na langere tijd nog indienen. (ROC Noorderpoort. Kunst Multimedia) Dit verhaal staat ergens achterin in een boekje en het is, als je het niet weet, moeilijk te vinden. De klacht moet in dit geval een ‘echte’ brief zijn. En hier gaat het dus al mis. Een brief. We leven inmiddels in 2015. Het is zoveel rompslomp om een brief uit te typen dan ook nog op te sturen. Wij als student willen dit per mail kunnen doen. Nu zullen er ook scholen zijn waar het per mail kan. Het lijkt wel als scholen dit doen bang zijn voor een klacht. We verbazen ons over deze zaak, de inspectie heeft in 2011-2012 onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de klachtenregeling op het mbo. Uit het onderzoek kwam dat er nog veel te verbeteren viel. We zijn inmiddels drie jaar verder en naar onze mening is er weinig veranderd of verbeterd.5 De student is de klant van het onderwijs, wij betalen ervoor en willen ook graag de kwaliteit. Wij willen goed opgeleid worden. Studenten die kwaliteit verbeteren. Wij als student willen gehoord worden. Scholen zien een klacht vaak als negatief, dat ze iets niet goed doen, maar waarom zien ze het niet als feedback? Dit gaat slecht en als het zo doorgaat, wordt het nog slechter. Dit moeten we verbeteren. De school wordt hier uiteindelijk beter van. Is de klacht behandeld en opgelost?
Ja Nee Ik werd niet serieus genomen Overig 0
7
14
21
28
35
In de enquête die wij hebben gehouden hebben, blijkt dat 40 procent van de 87 ondervraagden vond dat de klacht niet behandeld werd. De student wordt niet serieus genomen. 5
http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/Actueel_publicaties/2012/
klachtenbehandeling-in-het-mbo-onderzoek-2011-2012.pdf 53
Conclusie Het lijkt wel dat scholen bang zijn voor klachten van de student. Uiteraard willen scholen klachten voorkomen. Maar een school kan niet perfect zijn. Wij als student moeten de school helpen om het onderwijs te verbeteren op scholen. Scholen hebben vaak ingewikkelde procedures om een klacht in te dienen. Waarom worden deze niet makkelijker gemaakt? Daarbij nemen scholen de studenten niet serieus. Klachten worden niet op de juiste manier afgehandeld. Daardoor worden wij als student absoluut niet serieus genomen. Hoe weet de onderwijsinspectie wat er speelt op een school? Als veel klachten ‘even’ binnen school worden opgelost, zal de onderwijsinspectie dit nooit te weten komen en zal het onderwijs niet verbeterd worden. De onderwijsinspectie praat met de directie van een school of één of twee leerlingen van een school die door de school zelf worden uitgekozen. Waarom praten ze niet een uur met een klas? Dan zal er een duidelijk beeld van een school gegeven worden.
54
WEBSITE Wij zouden het handig vinden als er één website voor het mbo is. Dat we alle websites zoals het JOB maar ook de kwalificatiedossiers op één website bundelen. Wij hebben al een pilot-website gemaakt, die kan je hieronder bekijken. De lay-out is simpel en makkelijk. Duidelijkheid is wat we nodig hebben. De website zal in het begin misschien meer klachten veroorzaken, omdat leerlingen nu duidelijker kunnen zien wat zij moeten doen en wat zij moeten kunnen om hun diploma te halen.
Voor aankomende studenten en ouders zou het fijn zijn om snel en duidelijk de inspectierapporten te kunnen bekijken. Je bent enthousiast naar een open dag geweest en je hebt alleen maar leuke verhalen gehoord van leerlingen en leraren. Maar hoe zit het nu echt? Is er wel werk in deze sector? Kom je makkelijk aan een stageplek? Wil je aan een opleiding beginnen? Kijk eerst even hoe die opleiding er nu echt voor staat! Scholen moeten inspectierapporten niet meer zien als de boeman, maar als hulp naar beter onderwijs.
55
Kwalificatiedossiers, daar heb je natuurlijk nog nooit van gehoord als je aan een opleiding begint. Dit zou duidelijk uitgelegd moeten worden in een van de eerste lessen. Met deze website kunnen studenten makkelijk en snel naar hun opleiding zoeken, en zien welke kwalificaties daarbij horen. Daardoor zullen er misschien wel meer klachten komen, doordat leerlingen nu echt zien wat ze moeten kunnen en waar zij voor betalen.
56
Voor Nederlands, Engels, en rekenen, zoals in dit verslag al is verteld, zijn er altijd veel jaarlijkse veranderingen waardoor docenten en studenten door de bomen het bos niet meer zien. Met deze website wordt dit opgelost. Voorbeeld: je volgt de opleiding kapper en je weet niet wat je voor Nederlands moet halen. Je typt in de zoekmachine ‘’kapper’’ in en de website laat je alle kappersmogelijkheden zien. Zoek alleen nog naar je crebo nummer (die staat op je onderwijsovereenkomst) en je weet wat je moet doen voor je examen!
57
Een klacht indienen is nog nooit zo makkelijk geweest! Er wordt duidelijk aangegeven wat je moet doen om een klacht in te dienen. Lukt dit niet? Vul dan een formulier in naar de onderwijsinspectie. Misschien moet er wel een speciaal “online klachtenteam’’ komen bij de onderwijsinspectie. Als dat nodig blijkt, weten jullie ons te vinden.
58
Algemene conclusie Er moet nog veel aan het onderwijs verbeterd worden. We willen dat scholen naar de student luisteren. De student wil alleen maar helpen om te verbeteren. Momenteel zijn er veel instellingen waar je een klacht kan indienen. JOB , de ombudslijn, de onderwijsinspectie en je eigen school. Dit is veel, waarom niet één landelijke instelling? Dit zou veel gemakkelijker zijn en dan weet de student dat er echt iets aan gedaan gaat worden. Zo weet de onderwijsinspectie ook hoeveel klachten er per school zijn ingediend en dan kunnen zij actie ondernemen. Nu is er veel onduidelijk over de cohorten. De examenregels veranderen te vaak. En zo komt er onduidelijkheid bij de student en docent wat nou wel of niet gehaald moet worden. Als je dit eenmaal opzoekt op internet kom je terecht in een brei van informatie waar je uiteindelijk niet uit komt. We willen duidelijk in de cohorten wat we wel of niet moeten halen voor een diploma. Het rekenen is ingevoerd op het mbo. En dat is goed, er moet gerekend worden. Maar sommigen studenten zijn hier de dupe van. Studenten zijn onvoorbereid op het middelbaar onderwijs en stromen dan door naar het mbo. Hierdoor verbetert het rekenonderwijs niet. Er is geen goed lesmateriaal, docenten zijn vaak niet gekwalificeerd genoeg, examens sluiten niet aan op de lesstof en er wordt te weinig uur in rekenen lesgegeven. Het vak rekenen is te vroeg in het mbo opgenomen, er worden veel onvoldoendes gehaald. Het zou zonde zijn als studenten geen diploma krijgen omdat ze niet slagen op een theorievak. Het mbo is toch een beroepsopleiding. Wij als studenten willen niet als proefpersonen dienen wat wel of niet werkt in het mboonderwijs. Een duidelijke website waar alles te vinden is over cohorten en klachten is zeker een must. Wij willen goed onderwijs en hopen daarom ook dat wij gehoord worden.
59
60
colofon auteurs Heleen Florijn
middelbaar beroepsonderwijs
Ivo Siebum
middelbaar beroepsonderwijs
Eden Lutz
voortgezet onderwijs
Jeroen Jacques
voortgezet onderwijs
Jelle Burger
voortgezet onderwijs
Meike Legêne
voortgezet onderwijs
Dennis Heesakkers
primair onderwijs
Walid El Faddoui
primair onderwijs
Amal Arab
primair onderwijs
Yara van Rijswijk
primair onderwijs
Milan Ambrose
primair onderwijs
Lucelotte van Kuijk primair onderwijs Fay Harrewijn
primair onderwijs
Sara Kreijkamp
primair onderwijs
Parto Sohrabi
primair onderwijs
Met dank aan Suzan Baldinger Jan Plooij Inspectie van het Onderwijs Minouche van den Bor Merel de Herder Inge de Wolf Druk ROC A12 Vormgeving YoungWorks De Staat van de Leerling 2015 Copyright © 2015 61
63
De Staat van de Leerling 2015 Copyright © 2015