DE STAAT VAN ROTTERDAM 2003
EEN PILOT
Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) mei 2003 In opdracht van: de Bestuursdienst van de gemeente Rotterdam
1
© Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Auteurs:
M. van Rhee, A.L. Roode
Project:
01-1741
Prijs:
€ 20
Adres:
Goudsesingel 78, 3011 KD Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 489 95 00 Telefax: (010) 489 95 01 E-mail:
[email protected] Website: www.cos.nl
2
Voorwoord Wat gebeurt er in Rotterdam, wat verandert er en wat merkt de Rotterdammer daarvan? In Rotterdam staat het resultaat voorop: het college wil permanent scherp inzicht in de voortgang en resultaten van de collegedoelstellingen. Tegelijkertijd moeten we weten of de problemen van de Rotterdammers daardoor werkelijk worden opgelost. Een belangrijke doelstelling van dit college is om beter signalen op te vangen, meer oog en oor te hebben voor wat er leeft in de stad. Het doen van onderzoek is daarbij een nuttig hulpmiddel, denk bijvoorbeeld aan het nieuwe belevingsonderzoek dat vier keer per jaar wordt uitgevoerd, maar ook aan deze eerste Staat van Rotterdam. Rotterdam telt vele monitors en onderzoeken. De Staat van Rotterdam is eigenlijk niet veel meer dan een bundeling van een aantal indicatoren uit bestaand onderzoek die samen een goed inzicht geven in de belangrijkste trends en ontwikkelingen in de stad. Het gaat om een algemeen beeld, voor specifieke informatie wordt verwezen naar sectorale monitors en onderzoeken. De Staat van Rotterdam kan worden gebruikt als handig statistisch zakboekje over Rotterdam. De Staat van Rotterdam is nieuw. De Staat van Rotterdam 2003 moet worden gezien als een eerste pilot waar nog veel aan verbeterd kan worden. Het komende jaar zal worden gewerkt aan de doorontwikkeling van het instrument. Op termijn moet de Staat van Rotterdam onderdeel worden van de Voorjaarsnota. Heeft u suggesties voor verbeteringen? Neem dan contact op met het COS.
3
INHOUD
1
2
Inleiding
7
1.1 1.2 1.3 1.4
7 7 8 8
Kerncijfers 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3
19 20
23
De veiligheidsindex Vergelijking met G4 Veiligheid in openbaar vervoer
23 25 26
28
De gezondheid van de bevolking Risicogedrag Gezondheid van de jeugd
28 29 30
32
Economie Haven Milieu
32 36 37
40
Aantrekkelijke stad Het stadscentrum
40 41
Verkeer en Vervoer
43
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5
9
Prestaties gemeente Meningen over de gemeente
Fysieke infrastructuur 7.1 7.2
8
19
Economie, Haven en Milieu 6.1 6.2 6.3
7
9 10 13 14 16
Gezondheid 5.1 5.2 5.3
6
De stad De bevolking Wonen in Rotterdam Werken in Rotterdam Meningen over Rotterdam
Veiligheid 4.1 4.2 4.3
5
9
Bestuurlijke Zaken 3.1 3.2
4
Waarom een Staat van de Stad? De eerste Staat van Rotterdam: een pilot Verantwoording Leeswijzer
Verkeersslachtoffers Waardering gebruik openbaar vervoer Doorstroomsnelheid autoverkeer Gebruik fiets Bereikbaarheid van de stad
Wijken en Buitenruimte 9.1 9.2
43 43 44 45 45
47
De fysieke conditie van de wijk Waardering van de burger
47 48
4
10
11
Sociale Zaken en maatschappelijke dienstverlening 10.1 Arbeidsparticipatie 10.2 Sociaal burgerschap
51 52
Onderwijs en Jeugd
57
11.1 Onderwijs 11.2 De jeugd
12
57 58
Kunst en Sport
60
12.1 Cultuurdeelname 12.2 Sport
13
51
60 61
Informatie en Communicatie Technologie 13.1 ICT 13.2 Oordeel bezoekers gemeentelijke websites
5
63 63 64
1 1.1
Inleiding Waarom een Staat van de Stad?
Resultaat gericht werken staat hoog op de agenda van dit college. Om dat in de praktijk te brengen is een goed stelsel van sturings- en verantwoordingsinformatie een absolute voorwaarde. Een eerste stap daarbij is het formuleren van meetbare output-doelstellingen in het collegeprogramma. Vervolgstappen zijn bijvoorbeeld de managementcontracten, de maandrapportages en de bestuursconvenanten met deelgemeenten. Een belangrijke stap in de ontwikkeling van een stelsel met beleidsinformatie is een ‘Staat van de Stad’ waarin op hoofdlijnen wordt aangegeven wat er gebeurt in de stad, wat er verandert en wat de Rotterdammer daarvan merkt. DRIP: Data Rich, Information Poor Er wordt veel gemonitord en onderzocht in en over Rotterdam. Zelfs zoveel dat niemand een totaaloverzicht heeft. De GSB-visitatiecommissie sprak vorig jaar nog over DRIP: Data Rich, Information Poor. Het is tijd om de beleidsrelevante informatie uit de vele monitors te bundelen. Bovendien is een Staat van de Stad een onmisbaar instrument in de duale begrotingscyclus. Vele grote steden hebben al langer een Stadsmonitor, Stadsrapportage of Staat van de Stad, het is hoog tijd voor een ‘Staat van Rotterdam’! De Staat van Rotterdam is eigenlijk niet veel meer dan een bundeling van een aantal indicatoren die samen een goed inzicht geven in de belangrijkste trends en ontwikkelingen in de stad. Hiermee kan de Staat van Rotterdam een hulpmiddel zijn bij integrale, sectoroverstijgende afwegingen. Output en effect De huidige beleidsinformatie richt zich, in het verlengde van de collegedoelstellingen, vooral op het niveau van output. Dat is het niveau waar de gemeente invloed op heeft en waarop we dus verant woording kunnen afleggen. Dat is echter niet het niveau waar de burgers en de leden van de gemeenteraad primair interesse in hebben. Voor hen gaat het vooral om de veranderingen in de stad, de problemen op de straat, de mogelijke effecten van het beleid. Dat betekent vooral informatie op het niveau van ontwikkeling en effecten in de stad. De Staat van Rotterdam richt zich primair op die informatie en vormt daarmee een belangrijk hulpmiddel voor het stadsbestuur.
1.2
De eerste Staat van Rotterdam: een pilot
De Staat van de Stad is voor Rotterdam een nieuw fenomeen. De Staat van Rotterdam 2003 is dan ook een pilot. De komende tijd zal worden gewerkt aan de doorontwikkeling van het instrument. De integratie van de Staat van Rotterdam in de P&C-cyclus moet in de toekomst worden verbeterd, De gegevens zullen dan eerder worden betrokken bij het opstellen van de Voorjaarsnota. De Staat van Rotterdam 2003 moet worden gezien als een eerste proef. Dit jaar als achtergrondinformatie opgenomen in de bijlagen van de Voorjaarsnota. Bronnen Bij de ontwikkeling van de Staat van Rotterdam 2003 is gebruik gemaakt van een groot aantal lokale en landelijke onderzoeksgegevens en monitors. Er is geprobeerd de meest actuele gegevens op te nemen. Daarvoor zijn recent ook een aantal specifieke vragen opgenomen in de Omnibus Rotterdam en in een speciale G4-stadspeiling (beide april 2003). Per beleidsveld wordt verwezen naar relevante sectorale monitors. Selectie kernindicatoren Om goed inzicht te krijgen in de staat van de stad is het nuttig om indicatoren te zoeken waarvan de ontwikkeling in de tijd en een vergelijking met andere steden bekend is. Bij de selectie van de kernindicatoren zijn de volgende criteria gebruikt: beschikbaarheid, historische ontwikkeling, 7
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
vergelijkbaarheid tussen G4, actualiteit, aansluiting bij beoogde effecten zoals geformuleerd in programmabegroting, herkenbaarheid voor de sector en aansprekendheid voor raadsleden en burgers. Doorontwikkeling Deze eerste Staat van Rotterdam is nog niet volmaakt. Bij een aantal beleidsvelden zijn niet voldoende geschikte indicatoren (met historische ontwikkeling en vergelijkbaar met andere steden) beschikbaar en geven de geselecteerde indicatoren geen volledig inzicht. Het komende jaar zal worden gewerkt aan de doorontwikkeling van het instrument. In het voorjaar 2004 is de Staat van Rotterdam 2004 gereed.
1.3
Verantwoording
De Staat van Rotterdam is ontwikkeld door het COS. Het COS heeft een functie als onderzoekscoördinator binnen de gemeente Rotterdam, die zich onder andere uit in de werkzaamheden ten behoeve van de Rotterdamse Onderzoekswijzer. Het COS onderhoudt contacten met nagenoeg alle diensten. De basis voor de Staat van Rotterdam wordt gevormd door een databestand dat eind 2002 is aangelegd. Dat bestand bevat inmiddels circa 500 indicatoren afkomstig uit ongeveer 100 bronnen. De indicatoren zijn afkomstig uit bestaande registraties, grootschalig steekproefonderzoek en (landelijke) monitoren. Het gaat om een mix van zowel subjectieve als objectieve indicatoren. Omdat er niet voldoende subjectieve gegevens waren die voor de G4 vergelijkbaar zijn is in het voorjaar 2003 een speciale G4-stadspeiling gehouden. Volgend jaar wordt de Staat van Rotterdam opgenomen als onderdeel van de P&C-cyclus. Daarnaast zal een netwerk van onderzoekscoördinatoren van de diensten als klankbord functioneren bij de ontwikkeling. In de Staat van Rotterdam 2004 zal voor een aantal relevante indicatoren ook een uitsplitsing worden gemaakt naar deelgemeenten.
1.4
Leeswijzer
In de Staat van Rotterdam 2003 zijn in totaal circa 150 indicatoren opgenomen, gepresenteerd in een grote hoeveelheid tabellen en figuren. Hierdoor is het rapport niet voor iedereen even toegankelijk. Hieronder een korte leeswijzer. Kerncijfers In hoofdstuk 2 is een aantal indicatoren over de stad opgenomen die dwars door alle sectoren en beleidsvelden heen lopen: de kerncijfers. Ze hebben betrekking op de stad, de bevolking van de stad, wonen, werken en een aantal meningen over de stad. Beleidsvelden De indeling van de Staat van Rotterdam komt overeen met de indeling van de programmabegroting: 11 beleidsvelden. De indeling per beleidsveld is als volgt: • Elk beleids veld begint met de beoogde effecten zoals geformuleerd in de programmabegroting. • Vervolgens wordt een aantal voorzieningen beschreven die betrekking hebben op het beleidsveld. • Dan wordt de ontwikkeling van een beperkt aantal kernindicatoren (zowel objectief als subjectief) gepresenteerd met waar mogelijk een vergelijking t.o.v. de G4. • Vervolgens wordt per beleidsveld ingegaan op de selectie van indicatoren. • De hoofdpunten van ieder hoofdstuk worden kort opgesomd. • Onderaan elk beleidsveld wordt kort verwezen naar interessante bronnen De Staat van Rotterdam 2003 is primair bedoeld als achtergrondinformatie. Analyses, interpretaties en conclusies blijven achterwege.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
8
2
Kerncijfers
In dit hoofdstuk wordt een aantal kerncijfers over Rotterdam gepresenteerd die betrekking hebben op alle beleidsvelden. Waar mogelijk zijn deze kerncijfers vergeleken met de andere G4-gemeenten.
2.1
De stad 2
2
2
Rotterdam is 304 km groot en heeft 208 km aan landoppervlakte. De resterende km is water waarvan 2 37,5 km buitenwater is. De bevolkingsdichtheid is ten opzichte van Amsterdam en Den Haag lager: 2 2.869 inwoners per km landoppervlakte ten opzichte van 4.428 in Amsterdam en 5.511 in Den Haag. In Utrecht is de bevolkingsdichtheid nagenoeg gelijk aan die van Rotterdam. Ook de woningdichtheid is in Rotterdam en Utrecht lager dan in Amsterdam en Den Haag. Figuur 1: Kaart Rotterdam
Hoek van Holland
Hilligersberg Schiebroek
Haven
Overschie Kralingen Crooswijk
Noord
en Delfshaven
Industrie gebied
Pernis
Prins Alexander
Stadscentrum
Feijenoord IJsselmonde Charlois
Hoogvliet
Bron: BIRD (Buurtinformatie Rotterdam Digitaal), COS
Rotterdam is opgedeeld in 11 deelgemeenten, 1 wijkraad (voor Pernis) en het stadscentrum. Elke deelgemeente heeft een Dagelijks Bestuur en een deelgemeenteraad. Het Dagelijks Bestuur wordt ondersteund door een eigen ambtenarenapparaat. Figuur 2: Bodemgebruik Rotterdam
Bijna een derde van de Rotterdamse oppervlakte bestaat uit water (20% binnenwater en 12% Noordzee). De bedrijfsterreinen beslaan een iets groter deel van de gemeente dan het woongebied. Opmerkelijk is dat 10% van de Rotterdamse oppervlakte wordt gebruikt voor land- en tuinbouw.
noordzee 12%
overig 6%
binnenwater 20%
land- en tuinbouw 10% bos, parken en bouwterreinen
plantsoenen
7%
5%
sport en recreatie 3%
woongebied 15%
verkeersinfrastructuur
bedrijfsterrein
6%
16%
Bron: CBS, 1996
9
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
2.2
De bevolking
Wie wonen er in Rotterdam? Hoeveel, welke leeftijden, welke bevolkingsgroepen en wat voor soort huishoudens? En hoe ziet de Rotterdamse bevolking eruit qua opleidingsniveau? Hieronder een overzicht van de huidige bevolking van Rotterdam en een kijkje in de toekomst. Rotterdam is, gerekend naar inwonersaantal, de op één na grootste gemeente van Nederland. Het aantal inwoners in Rotterdam (599.859 begin 2003) is stijgende en zal naar verwachting in 2003 de grens van 600.000 inwoners passeren. Hiermee is Rotterdam de op één na grootste stad van Nederland. Alleen Amsterdam telt meer inwoners (735.328 begin 2002). Den Haag (457.726 begin 2002) en Utrecht (206.629 begin 2002) zijn de derde en vierde stad in grootte. Figuur 3: Aandeel 0-19-jarigen en het aandeel 65-plussers van de totale bevolking in Nederland en Rotterdam 30%
Rotterdam is aan het verjongen. Het aandeel jongeren/kinderen neemt toe en het aandeel boven de 65 jaar neemt af. Deze ontwikkeling wordt veroorzaakt door het stijgend aandeel allochtonen. Rotterdam is de enige grote stad die verjongt in plaats van veroudert.
25%
20%
15%
10%
5%
Nederland: 0-19
Nederland:65+
Rotterdam: 0-19
Rotterdam: 65+
0% 1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Bron: Rotterdam: COS; Nederland: CBS
Figuur 4: Aantal inwoners naar leeftijd 500.000
Het aantal 0- tot en met 14-jarigen zal naar verwachting tot 2017 licht blijven stijgen, dit in tegenstelling tot het aantal 65-plussers. Het aantal 15- tot en met 64-jarigen is de afgelopen periode ook licht gestegen, en zal naar verwachting de komende 10 jaar iets sterker stijgen. Naar verwachting wonen er in 2017 ongeveer 636.000 mensen in Rotterdam.
400.000
0-14 jaar
300.000
15-64 jaar
65 jaar e.o.
200.000
100.000
0 1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
2015
2017
Bron: GBA en COS, bewerking COS
In een periode van vijf jaar is het aantal Rotterdammers met ruim 9.000 personen toegenomen. Het aantal autochtonen is in diezelfde periode gedaald met ruim 25.500 personen. Dat betekent dat het aantal allochtone Rotterdammers is gestegen met circa 35.000 personen. Indien we de inwoners afkomstig uit overige rijke landen bij de autochtonen tellen is het aantal allochtonen zelfs met bijna 42.000 personen toegenomen.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
10
Figuur 5: Aandeel allochtonen van de totale bevolking
De toename va n het aandeel allochtonen in de tweede helft van de jaren negentig heeft er voor gezorgd dat het aandeel allochtonen in Rotterdam vergelijkbaar is met het gemiddelde van de totale G4. Van de Rotterdamse beroepsbevolking is zo’n 45% van allochtone herkomst, van de jongeren (0-24 jaar) is dat 64% (per 1/1/2003). Samen met het gegeven dat de vruchtbaarheid onder allochtonen nog steeds hoger is dan onder autochtonen is dit een deel van de verklaring voor de verjonging in Rotterdam.
45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10%
Rotterdam
5%
G4
Nederland
0% 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Bron: CBS-statline
De toename van allochtonen in de afgelopen jaren (1996-2003) betreft vooral Antillianen (van 2 naar 3,5 %), Marokkanen (van 4,3 naar 5,7%), Turken (van 6,1 naar 7,3%) en Rotterdammers uit overige arme landen (4,9% naar 8,1%). De snelst groeiende bevolkingsgroepen zijn de Antillianen en de groep overig rijk. In zeven jaar tijd zijn deze groepen Rotterdammers bijna 73% resp. 66% gegroeid. Voor heel Rotterdam is er sprake van vergroening (toename aantal 0-14 jarigen) en ontgrijzing (afname aantal 65-plussers). Voor nagenoeg alle etnische groepen (inclusief de autochtonen) is echter, net als landelijk, wel sprake van ontgroening en vergrijzing. Dat betekent dat de vergroening en de ontgrijzing voor de gehele Rotterdamse bevolking het gevolg is van de verschuiving naar een steeds meer allochtone bevolking (met relatief nog weinig ouderen). Een van de belangrijkste oorzaken hiervan is de selectieve migratie. Dat betekent dat er meer autochtonen uit Rotterdam vertrekken dan zich er vestigen. Tevens vestigen er meer allochtonen zich in Rotterdam dan dat er uit Rotterdam vertrekken.
Figuur 6: Aandeel nieuwkomers per etnische groep
Figuur 7: Aantal huishoudens naar soort 200.000
OV RIJK OV ARM
150.000
Marokkanen 100.000
Turken Antillianen
Echtpaar zonder kinderen
Echtpaar met kinderen
Eenouderhuishoudens
Alleenstaand niet inwonend
50.000
Surinamers 0
0%
10%
20%
30%
1995
40%
Bron: GBA 2003, bewerking COS
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Bron: GBA, bewerking COS
Van alle eerste generatie Antillianen (mensen die zijn geboren op de Antillen) woont meer dan 30% korter dan 3 jaar in Nederland. Van de eerste generatie Turken, Marokkanen en Surinamers is dat minder dan 10%. Zowel het aantal echtparen met als zonder kinderen is de afgelopen periode licht gedaald. Het aantal eenouderhuishoudens en het aantal alleenwonenden kent daarentegen een stijgende trend.
11
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 8: inkomensverdeling huishoudens
Figuur 9: Aandeel sociale minima 19%
100%
17%
80% 15%
60%
13% 11%
40%
9%
20% 7%
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Nederland
0% R'dam
A'dam
laag
Den Haag
Utrecht
midden
5%
Rijnmond
1998
1999
2000
hoog
Bron: Regionaal Inkomens Onderzoek 2000, CBS
Bron: CBS 1
In Rotterdam zijn er relatief meer huishoudens met een laag inkomen dan in Nederland als geheel. Ook Amsterdam en Den Haag kennen relatief veel huishoudens met een laag inkomen. Van de vier grote steden heeft Rotterdam het kleinste aandeel huishoudens met een hoog inkomen. In Utrecht is de inkomensverdeling nagenoeg gelijk aan die in heel Nederland. In Rijnmond (exclusief Rotterdam) wonen relatief weinig huishoudens met een laag inkomen en relatief veel huishoudens met een hoog inkomen. In Utrecht is de inkomensverdeling nagenoeg gelijk aan die in heel Nederland. In Rijnmond (exclusief Rotterdam) wonen relatief weinig huishoudens met een laag inkomen en relatief veel huishoudens met een hoog inkomen.
Rotterdam en Amsterdam kennen procentueel allebei bijna evenveel huishoudens die van een sociaal minimum moeten leven. Hoewel het aandeel in de periode 1998 tot en met 2000 iets daalde is het toch bijna twee keer zo hoog als landelijk.
Figuur 10: Vertrek en vestiging naar leeftijdscategorieën, Rotterdam en de stadsregio, gemiddeld over 2000 en 2001 7.000
Saldo Rotterdam
6.000
Vestiging R'dam
Vertrek R'dam
5.000 4.000
3.000
2.000
1.000 0 0-4
5-9
10-14
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
85-89
90-94
95-99
-1.000
Bron: GBA, bewerking COS
Rotterdam heeft een vestigingsoverschot van jongvolwassenen: de stad trekt jongeren aan die hier komen studeren. In een latere fase in hun leven, met name in de periode dat de kinderen komen verlaten ze de stad. Dit zie je terug in het vertrekoverschot van kinderen en 30- tot en met 40-jarigen.
1
Toelichting op de figuur 8: de grenzen voor een laag, midden en hoog inkomen zijn zo gekozen dat landelijk 40% in de
categorie laag valt en 30% in de categorie midden en ook 30% in de categorie hoog.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
12
Figuur 11: Migratiesaldi naar binnen- en buitenland 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
-2.000 -4.000 -6.000 totaal
Binnenland
Buitenland
onbekend
Bron: GBA, bewerking COS
Al sinds lange tijd kent Rotterdam een vestigingsoverschot met het buitenland en een vertrekoverschot met de rest van Nederland. Nadere analyse van figuren 10 en 111 leidt tot de conclusie dat jong, alleen, arm en allochtoon zich in Rotterdam vestigen en dat oud(er), rijk, autochtoon en samen de stad verlaten. Een groot deel van de vertrekkers vestigt zich overigens binnen de stadsregio maar er is ook een groep die de regio verlaat. Dit wordt ook geconstateerd in het SCP-rapport ‘De stad in de omtrek’. Hierin wordt betoogd dat migratie uit de stad selectief is en vooral bestaat uit autochtone gezinshuishoudens met een relatief hoog inkomen. De stad wordt in toenemende mate bevolkt door één- en tweepersoonshuishoudens (studenten en starters) en sociaal kansarme gezinnen, voor een groot deel van allochtone afkomst. Deze tendens hangt onlosmakelijk samen met het functioneren van de woningmarkt.
2.3
Wonen in Rotterdam
Waar wonen de Rotterdammers? Hoe ziet de woningvoorraad er uit? Begin 2002 heeft Rotterdam bijna 290.000 woningen en dat zullen er volgens de woningprognose in 2017 ongeveer 311.000 zijn. De Amsterdamse woningvoorraad is met 90.000 woningen meer dan in Rotterdam de grootste binnen de G4. Den Haag en Utrecht hebben respectievelijk 220.000 en 110.000 woningen. Op basis van de registratie van VROM, deze wijkt af van de Rotterdamse registratie, is het eigen woningbezit in Amsterdam het laagst (19% in 2002) en in Utrecht het hoogst (46%). Van de Rotterdamse woningen is 29% een koopwoning in 2002. In Rotterdam en Utrecht is het eigen woningbezit sinds 1998 gestegen met 4%, in de andere G4 steden met 3%.
13
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 12: Woningtype naar eigendomsverhouding 31.211
Ongeveer twee derde van de Rotterdamse woningvoorraad bestaat uit meergezinshuurwoningen. Het aantal eengezinshuurwoningen is ongeveer gelijk aan het aantal eengezinskoopwoningen. Het aantal meergezinskoopwoningen is iets hoger.
meergezins huur
eengezins huur 32.376 meergezins koop
eengezins koop 31.500
189.679
Bron: WBOB, 2002, bewerking COS Figuur 13: Aandeel huurwoningen naar prijsklasse 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Figuur 14: Aandeel koopwoningen naar prijsklasse 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Rotterdam
Amsterdam
goedkoop
Den Haag
middelduur
Bron: WBO 1998, Vrom
Utrecht
Rotterdam
duur
Amsterdam
goedkoop
Den Haag
middelduur
Utrecht duur
Bron: WBO 1998, Vrom
De voorraad goedkope huurwoningen is in Amsterdam en Rotterdam groter dan in de andere G4steden. Ook kent Rotterdam een relatief hoog aandeel goedkope koopwoningen. Alleen in Den Haag is dit aandeel hoger. In totaal behoort 65% van de Rotterdamse woningvoorraad tot het goedkope segment. In Amsterdam en Den Haag is dit 61%. In Utrecht is het goedkope segment klein (47%) ten opzichte van de andere G4- steden. De inkomsten van de gemeente zijn onder andere gebaseerd op de lokale lasten. Op de ranglijst van de 25 grootste gemeenten komt Rotterdam als het gaat om de laagste woonlasten op de vierde plek.
2.4
Werken in Rotterdam
Wat doen al die Rotterdammers? Een deel zit op school, een deel is met pensioen en een deel werkt of is werkloos. Hoe ziet de beroepsbevolking er uit en waar werkt de Rotterdammer zoal?” Van de Rotterdamse bewoners van 15 tot en met 64 jaar wordt 64% gerekend tot de beroepsbevolking, in 2001. Dit is de brutoparticipatiegraad. In de andere G4- steden is dit percentage wat hoger. Utrecht heeft relatief gezien de grootste beroepsbevolking: 71% behoort hiertoe.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
14
Het percentage werklozen binnen de beroepsbevolking is het hoogst in Rotterdam: 6% in 2001. In Amsterdam is dit percentage 4%, in Den Haag en Utrecht 3%. Het aandeel werklozen onder de vrouwelijke beroepsbevolking ligt in Rotterdam een procent lager dan onder de mannelijke (5% resp. 6%). Figuur 15: Bevolking naar activiteit Jeugd (0 tot 15 jaar) 17%
Figuur 16: Werkgelegenheid naar sector Pensioengerec
welzijn
htigden /
14%
overig 5%
15%
industrie 9%
ouderen onderwijs
bouwnijverheid
7%
5% groothandel
overheid Potentiële
5%
6%
beroepsbevol-
detailhandel en
king niet actief
reparatie
op de arbeidsmarkt
horeca
zakelijke
24%
dienstverlening
Beroepsbevolking werkloos 3%
20%
Beroepsbevol-
financiële
king werkend
instellingen
41%
6%
Bron: GBA en EBB, 2001, bewerking COS
8%
3% vervoer, opslag en communicatie 12%
Bron: Bedrijveregister Zuid-Holland, 2002, bewerking COS
Figuur 15 laat de opbouw van de totale bevolking in 2001 zien: 56% van de totale bevolking is niet actief op de arbeidsmarkt. Een deel van hen is schoolgaand (17%), een ander deel is ouder dan 65 (15%) en de resterende groep behoort niet tot de beroepsbevolking maar wel tot de potentiële beroepsbevolking. Tot deze laatste groep behoren bijvoorbeeld de studerenden en huismannen/vrouwen. In figuur 16 is te zien dat een vijfde van de werkgelegenheid in Rotterdam plaatsvindt in de zakelijke dienstverlening. De (semi-) overheidsinstellingen voorzien in 27% van de werkgelegenheid. De werkgelegenheid wordt vooral geboden door de 2% bedrijven met meer dan 100 werkzame personen: deze zorgen voor de helft van de werkgelegenheid. Alhoewel er bij meer dan drie kwart van de Rotterdamse bedrijven minder dan 10 personen werkzaam zijn, werkt slechts minder dan een kwart van alle werkzame personen in een bedrijf met minder dan 10 werkzame personen. Rotterdam telt ongeveer 25 bedrijven met meer dan 1000 werknemers en 500 met meer dan 100 werknemers. De meeste mensen werken bij het Academisch Ziekenhuis Rotterdam. Ook andere nonprofit werkgevers als de gemeentelijke diensten (RET, GemeenteWerken, Werkstad), onderwijsinstellingen (EUR, HR&O, ROC Zadkine) en andere medische instellingen hebben meer dan 1000 werknemers. De grote bedrijven zijn vooral te vinden in de financiële sector (Nationale Nederlanden, ABN-AMRO, Robeco, Fortis, Stad Rotterdam verz.), in de haven (Shell europoort, ECT, Smit, CMG) en de elektrotechnische industrie (Croon, GTI, Infra services). Bij het beleidsveld Economie, Haven en Milieu wordt verder ingegaan op de werkgelegenheid binnen de stad.
15
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 17: Opleidingsniveau van de beroepsbevolking
Figuur 18: Aandeel beroepsbevolking met startkwalificatie
100%
80%
80%
75%
60%
70%
40%
65%
20%
60%
0%
55% Rotterdam Amsterdam den Haag Utrecht Basisond Mavo/Vbo Havo/Vwo MBO HBO WO
50% Rotterdam Amsterdam
Bron: Enquête BeroepsBevolking,2001, bewerking COS
Den Haag
Utrecht
Bron: Enquête BeroepsBevolking, 2001 , bewerking COS
Het aandeel laagopgeleiden in de Rotterdamse beroepsbevolking is hoger dan in de andere drie grote steden. Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking van Rotterdam en Den Haag lijkt veel op elkaar. Het opleidingsniveau van de Utrechtse beroepsbevolking komt overeen met die van Amsterdam. De hogere werkloosheid in Rotterdam hangt samen met een hoger percentage mensen in de beroepsbevolking die niet beschikken over een startkwalificatie. Dat is een opleiding op mbo-niveau of hoger. In het hoofdstuk Sociale Zaken en maatschappelijke dienstverlening wordt een beeld gegeven van de uitkeringsafhankelijkheid.
2.5
Meningen over Rotterdam
Naast objectieve gegevens is het belangrijk om te weten wat de mening van de Rotterdammers is. Rotterdam kent een aantal belangrijke opinie- of belevingsonderzoeken waaronder een jaarlijkse omnibusenquête, en sinds kort een kwartaalpeiling waar bewoners worden gevraagd naar hun mening over het bestuur en beleid van de stad. Tweejaarlijks wordt bovendien door het COS de rapportage "Rotterdammers over hun stad" uitgebracht. In de periode 1997 - 2001 was nog twee derde van de Rotterdammers trots op hun stad, nu iets meer dan de helft. Rotterdammers zijn dus minder trots geworden op hun stad. Amsterdammers zijn iets trotser op hun stad dan Rotterdammers. In Den Haag is de stadstrots ver te zoeken. Figuur 19: Trots op hun stad
Figuur 20: Binding met de stad
%70
%80
60
70 60
50
50
40
40
30
30 20
20
10
10
0 Rotterdam Amsterdam Den Haag
0 Rotterdam Amsterdam Bron: G4 Peiling 2003, COS
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Den Haag
de straat
Utrecht
de buurt
Bron: G4 Peiling 2003, COS
16
de stad
Utrecht de regio
In Amsterdam is de binding met de stad het grootst. Rotterdammers hebben een relatief hoge binding met de buurt. Figuur 21: Belangrijkste problemen waar inwoners mee te maken hebben Beleving van de stad
Volkshuisvesting
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Buitenlanders
Verkeer en vervoer
Milieu
Openbare orde en veiligheid
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90 %
Bron: G4 Peiling 2003, COS
In Rotterdam vindt bijna 80% de openbare orde en veiligheid een probleem. In 1999 noemde bijna 70% dit als belangrijk probleem en sindsdien neemt het aandeel Rotterdammers dat de veiligheid een belangrijk probleem vindt jaarlijks toe. Ook het milieu wordt sinds begin 1999 een steeds belangrijker item. Een steeds kleiner deel van de Rotterdammers noemt ‘buitenlanders’ en ‘beleving in de stad’ als belangrijkste probleem. De mening van de Rotterdammers over de andere items is weinig veranderd sinds begin 1999. In de andere drie grote steden is het aandeel dat veiligheid een belangrijk probleem vindt aanzienlijk lager. Wel is in alle vier de grote steden dit het vaakst genoemde probleem. In Rotterdam is het milieu voor een relatief groot deel van de inwoners een probleem. In Amsterdam is volkshuisvesting het op één na grootste probleem. In Utrecht en Den Haag is dat verkeer en vervoer. Figuur 22: Oordeel over de stad Het gaat steeds vaker goed tussen allochtonen en autochtonen
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
er hangen steeds minder jongeren op straat, die eigenlijk op school horen belangrijk dat er meer dure woningen worden gebouwd. de schoolgebouwen zien er goed onderhouden uit voldoende plaatsen waar gemeentelijke info te krijgen is preventief fouilleren verhoogt de veiligheid op straat scholen moeten leerlingen meer omvangsvormen bijbrengen bewoners en gemeente moeten meer samenwerken aan de leefbaarheid
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Bron: G4 Peiling 2003, COS
Rotterdammers vinden vaker dan de inwoners van de andere drie grote steden dat de gemeente in meer straten moet samenwerken met de bewoners om de leefbaarheid te verbeteren. Negentig procent is deze mening toegedaan terwijl in de andere drie grote steden circa 80% dat vindt. Dat scholen de leerlingen meer omgangsvormen moeten bijbrengen, vindt circa 80% in alle vier de grote steden. Over preventief fouilleren zijn de Rotterdammers positiever dan de inwoners in de andere drie grote steden. Dat het steeds vaker goed gaat tussen allochtonen en autochtonen vindt in alle vier de grote steden slechts een klein deel van de inwoners (circa 20%).
17
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 23: Onderwerpen waaraan bestuur moet werken om de stad te verbeteren bevorderen van sport en recreatie door jongeren bestrijden van achterstand van immigranten meer werkgelegenheid
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
gevarieerd woningaanbod onderwijs voor kinderen en ouders met taalproblemen terugdringen van illegale en onveilige woonsituaties terugdringen van overlast door jongeren terugdringen van overlast door verslaafden veiliger openbaar vervoer schoon en heel op straat
0
10
20
30
40
50
60
70 %
Bron: G4 Peiling 2003, COS
In alle vier de grote steden vinden de bewoners dat het gemeentebestuur moet werken aan ‘schoon en heel op straat’. In Rotterdam scoren daarnaast ‘veilig openbaar vervoer’ en ‘het terugdringen van overlast door drugsverslaafden’ en ‘door jongeren’ relatief hoog. In de drie andere steden vindt men ‘het terugdringen van overlast door jongeren’ belangrijker dan ‘het terugdringen van de overlast door drugs verslaafden’. ‘Het terugdringen van illegale en onveilige woonsituaties’ scoort in Den Haag erg hoog. De behoefte aan een gevarieerd woningaanbod is in Utrecht en Amsterdam groter dan in Den Haag en Rotterdam.
Hoofdpunten Kerncijfers Rotterdam Er is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid gegevens over de stad. De kerncijfers hebben betrekking op alle beleidsvelden. Niet alle kerncijfers zijn actueel en/of vergelijkbaar met de G4, maar bij elkaar geven ze een goed beeld van de stad. • Rotterdam groeit en verjongt: er komen in de toekomst meer jongeren (0 t/m 14 jaar) en minder ouderen (65+). • Rotterdam verkleurt: het percentage allochtonen zal verder toenemen. • Rotterdam kent selectieve migratie: jong, alleen en relatief arm vestigen zich hier terwijl oud(er), rijk(er) en samenwonenden de stad verlaten. • De Rotterdamse bevolking is vergeleken met de andere drie grote steden relatief laag opgeleid en heeft een relatief laag inkomen. Ook de participatiegraad van de Rotterdamse beroepsbevolking is relatief laag. • Veruit het grootste probleem van de Rotterdammers is al jaren lang de onveiligheid. De stad zou volgens de bewoners vooral meer moeten doen aan: schoon & heel, veilig openbaar vervoer, overlast verslaafden en jongeren.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
18
3
Bestuurlijke Zaken
Het beleidsveld Bestuurlijke Zaken gaat vooral over de werkwijze van de gemeentelijke overheid. Algemene doelen zijn: • Een dienstbare overheid die aantoonbare resultaten boekt; • Een open gemeentebestuur en een responsieve ambtelijke organisatie die de bewoners nadrukkelijk betrekt bij de vorming en uitvoering van beleid; • Een integraal bestuur waarin beleidsplannen en middelen op elkaar aansluiten. Belangrijke componenten van het beleidsveld zijn dienstverlening en communicatie met de burger. De gekozen indicatoren hebben daar direct of indirect betrekking op. Voorzieningen: Voorzieningen die betrekking hebben op het gemeentelijke apparaat zijn: -
het aantal ambtenaren (19.000);
-
zo’n 25 gemeentelijke diensten ( excl. deelgemeenten en kunst- en cultuur instellingen).
3.1
Prestaties gemeente
De prestaties van de gemeente Rotterdam worden op veel manieren gemeten. Dan gaat het vooral om de interne bedrijfsvoering van de gemeente. Voor de Staat van Rotterdam is vooral van belang welke prestaties de gemeente levert in de dienstverlening naar de bewoners. In het burgerjaarverslag is veel informatie over klachtbehandeling bij de gemeente Rotterdam samengebracht, maar een eenduidig totaalbeeld is om verschillende redenen nog niet te geven. Hieronder een aantal kerncijfers uit het recente Burgerjaarverslag. Klachten in 2002 • 4.104 klachten geregistreerd bij diensten (ongeveer 70% bejegenings - en materiële klachten); • 58% van deze klachten was gegrond; • aard van klachten: 31% niet tijdig handelen, 4% onrechtmatig handelen, 25% onzorgvuldig handelen, 10% incorrect handelen en 29% overig; • snelheid afhandelen klachten: gemiddeld 80% binnen vier weken, maar bij de meeste diensten ligt dit lager; niet meer dan 65%. Bezwaarschriften in 2002 • 4.550 bezwaarschriften afgehandeld stedelijk (excl. deelgemeenten), met name SoZaWe, dS+V en Stadstoezicht; • 33% van deze bezwaarschriften was gegrond; • afhandelingstijd: 34% binnen 98 dagen, dat was in 1999 nog 26%; • bijstandsbezwaarschriften (SoZaWe): 6,4% van de bijstandsuitkeringen tekent bezwaar aan, dat was in 1999 nog 8% en is lager dan in andere grote steden (12,7% in Den Haag, 15,6% in Utrecht en als gevolg van een inhaalslag zelfs 16,1% in Amsterdam). Overige • meldingen buitenruimte: 76.700 meldingen gedaan bij klachtentelefoon buitenruimte (waarvan 677 elektronisch); • Ombudsman: 2700 burgercontacten met Ombudsman waarvan 700 klachten, waarvan 41% gegrond en 30% heeft via bemiddeling een positief effect voor de burger.
19
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Het Burgerjaarverslag komt elk jaar uit zodat de komende jaren een goed beeld zal ontstaan over de ontwikkeling van bovenstaande indicatoren. Andere objectieve indicatoren voor dit beleidsveld (zoals verhouding gegronde / ongegronde klachten Ombudsman, aantal participerende bewoners en aantal gemeentelijke regels) moeten nog worden ontwikkeld.
3.2
Meningen over de gemeente
Wat vindt de Rotterdammer van de gemeentelijke overheid? Hieronder volgen een aantal figuren waaruit het oordeel over de aanpak, het bestuur en de veranderingen blijkt. Figuur 1: Oordeel over huidig gemeentebestuur Ze doen wat burgers willen Ze laten burgers niet opdraaien voor extra kosten Ze schaffen overbodige gemeentelijk regels af
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Ze doen wat ze zeggen Ze gedogen weinig overtredingen van de regels Ze zorgen voor begrip en respect tussen burgers Ze spreken burgers aan op hun verantwoordelijkheden Ze werken samen met burgers Ze pakken grote problemen snel aan Ze stellen duidelijke grenzen Ze tonen daadkracht Ze leggen goed uit wat ze aanpakken en waarom Ze weten wat er leeft in de stad Ze nemen burgers serieus Ze verbeteren de gemeentelijke dienstverlening Ze staan voor waarden en normen
0
5
10
15
20
25
30
35
40 %
Bron: G4 Peiling 2003, COS
Vergeleken met de andere drie grote steden scoort het gemeentebestuur van Rotterdam op vrijwel alle imago-aspecten hoger dan hun collega gemeentebesturen van de andere grote steden. Bij de meeste aspecten is het verschil met de andere steden erg groot. Uitzonderingen hierop zijn: het tonen van daadkracht, aanspreken van burgers op hun verantwoordelijkheden en de burgers niet laten opdraaien voor extra kosten. Ruim een derde van de Rotterdammers vindt dat het gemeentebestuur staat voor waarden en normen. Ook is ruim een derde van mening dat ze de gemeentelijke dienstverlening verbetert.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
20
Figuur 2: Oordeel ondernemers over gemeentelijke dienstverlening
De Rotterdamse gemeentelijke dienstverlening krijgt duidelijk hogere rapportcijfers van de ondernemers dan de overige drie grote steden. Het oordeel over gemeentelijke dienstverlening dat de ondernemers geven in de Benchmark Ondernemers is minder positief geworden sinds begin 2000. Dit geldt ook voor de Amsterdamse dienstverlening. In Den Haag en Utrecht is er geen verschil in waardering.
7,0 2000 6,5
2002
6,0 5,5 5,0 4,5 4,0 Rotterdam Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Bron: Benchmark Ondernemersklimaat
Figuur 3: Iets gemerkt van veranderingen na verkiezingen
Figuur 4: Indien iets gemerkt, beter of slechter
%35
%45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
30 25 20 15 10 5 0 Rotterdam
Amsterdam
ja, heel veel
Den Haag
Rotterdam Amsterdam
Utrecht
ja, beter
ja, een beetje
Bron: G4 Peiling 2003, COS
Den Haag
Utrecht
ja, slechter
Bron: G4 Peiling 2003, COS
Bijna 30% van alle Rotterdammers is van mening dat er in de stad iets is veranderd sinds de laatste gemeenteraadsverkiezing. In Utrecht zijn de gemeenteraadsverkiezingen een jaar eerder geweest en ook daar vindt meer dan een kwart van de bewoners dat de stad iets is veranderd. In Amsterdam en Den Haag is volgens circa 10% iets veranderd. De verkiezingsuitslagen in deze steden waren ook niet van dien aard dat er grote veranderingen verwacht mochten worden c.q. gewenst werden. Aan bewoners die aangaven dat er iets was veranderd in de stad sinds de verkiezingen, is gevraagd of ze hebben gemerkt dat het gemeentebestuur de problemen nu anders aanpakt en of ze die andere aanpak beter of slechter vinden. Bewoners die iets gemerkt hebben van een andere aanpak vinden die over het algemeen een verbetering; met name in Rotterdam.
Selectie indicatoren: In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid beschikbare gegevens. Niet alle gewenste indicatoren bleken echter beschikbaar en geschikt. In de Staat van Rotterdam 2004 wordt aandacht besteed aan objectieve indicatoren voor de prestaties van de gemeente: met name met betrekking tot burgerparticipatie, regelgeving, communicatie en elektronische contacten (zoals bijvoorbeeld aantal deelnemers en hits Stadsdebat).
21
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Hoofdpunten Bestuurlijke Zaken In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam zijn nog onvoldoende objectieve indicatoren opgenomen binnen dit beleidsveld. Voor de Staat van Rotterdam 2004 wordt gewerkt aan een uitgebreide set met indicatoren over de publieke prestaties van de gemeente, mede op basis van het Burgerjaarverslag. Hieronder een aantal meningen over de werkwijze van de gemeente. • De Rotterdammers oordelen (relatief t.o.v. G4) positief over de aanpak van het nieuwe bestuur. • De Rotterdammer meent dat het bestuur vooral staat voor normen & waarden, dat ze weten wat er leeft in de stad, de burger serieus nemen en goed uitleggen wat ze aanpakken. • De Rotterdammers (zowel ondernemers als burgers) oordelen relatief (t.o.v. G4) positief over de gemeentelijke dienstverlening.
Bronnen: Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
Burgerjaarverslag
•
P12
•
Kwartaalpeiling gemeente Rotterdam
•
Gemeente Nederlands kiezersonderzoek
•
G4-peiling
•
Webdam
•
Stichting Rekenschap
•
Kwaliteitsmonitor overheidswebsites
•
Benchmark Ondernemersklimaat
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
22
4
Veiligheid
Veiligheid is de eerste prioriteit van dit college. Het algemene doel van deze prioriteit is: • Een veiliger Rotterdam, zowel subjectief als objectief.
Voorzieningen: Begin 2002 zijn er 22 vestigingen van politie en brandweer in Rotterdam waar in totaal 5176 personen 12 uur of meer werken. Dertien van deze vestigingen zijn politiebureaus, 9 brandweerkazernes. Voor het schoonhouden van de straat zijn in de stad 12 gemeentewerven waar vanuit wijkgericht wordt gewerkt aan het schoon en heel houden van de wijk.
4.1
De veiligheidsindex
De ontwikkeling van de sociale veiligheid in Rotterdam wordt goed gevolgd. Hiervoor is speciaal de veiligheidsindex ontwikkeld. Deze veiligheidsindex geeft inzicht in de sociale veiligheid op wijk-, deelgemeente en stadsniveau. De veiligheidsindex is opgebouwd uit de volgende bouwstenen: diefstal, drugsoverlast, geweld, inbraken, vandalisme, schoon en heel, overlast en verkeer. Per bouwsteen wordt gebruik gemaakt van objectieve gegevens uit de politieregistratie en subjectieve gegevens uit een grootschalig bevolkingsonderzoek onder 11.000 Rotterdammers. Doel van de Rotterdamse veiligheidsindex is een actuele stand van zaken te geven over de veiligheid in Rotterdam. De index meet de voortgang van de veiligheidsaanpak en gaat na of Rotterdam met de aanpak op de goede weg is. De veiligheidsindex geeft voor de hele stad en voor alle wijken in de stad afzonderlijk een rapportcijfer. Het rapportcijfer loopt van 1 (onveilig) tot 10 (veilig). De eerste keer dat de veiligheidsindex uitkwam (juni 2002) werd nog gewerkt met een score van 0 tot 5. Dit bleek minder goed te hanteren dan een 2 rapportcijfer tussen 1 en 10. De gegevens over 2001 zijn ook op de nieuwe manier berekend. Rotterdam kent in 2002 8 onveilige wijken: Cool/Nieuwe Werk/Dijkzigt, Oude Westen, Zuidplein, Spangen, Stadsdriehoek/CS Kwartier, Tarwewijk, Oude Noorden en Middelland.Ten opzichte van 2001 zijn Tussendijken en Hillesluis gepromoveerd uit de categorie onveilige wijken. Per bouwsteen wordt gebruik gemaakt van: • het aantal aangiften of meldingen (afhankelijk van het soort delict); • het percentage buurtbewoners dat vindt dat een probleem vaak voorkomt in de eigen buurt; • het percentage van de bevolking dat zegt slachtoffer te zijn geweest in de eigen buurt.
2
De veiligheidsindex is een instrument in ontwikkeling. Voortdurend wordt gestreefd naar verfijning en verbetering. In
vergelijking met 2001 zijn in 2002 enkele technische wijzigingen in de berekenmethode doorgevoerd en is de schaal gewijzigd. De omrekening had enkele categoriewijzigingen in het verleden tot gevolg. Zie voor een meer uitgebreide toelichting: "Veiligheidsindex Rotterdam, voorjaar 2003".
23
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 1: Aantal aangiften/meldingen per 1.000 inwoners (inbraken per 1.000 woningen) Verkeer Overlast Vandalisme Inbraken bedreiging, mishandeling, zedendelict straatroof / overval Drugs- en drankoverlast Diefstal 2002
2001
2000
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Bron: Veiligheidsindex Rotterdam, voorjaar 2003
Het aantal meldingen van ‘overlast’ is nog steeds stijgende, net als het aantal meldingen van drugs- en drankoverlast. Ook het aantal inbraken (per 1000 woningen) is de afgelopen twee jaar toegenomen. Het aantal meldingen dat betrekking heeft op het verkeer daalt sterk. Het aantal meldingen van vandalisme daalt iets. Het aantal aangiften van diefstal was in 2002 aanzienlijk lager dan in 2001, maar nog wel iets hoger dan in 2000.
Figuur 2: Percentage van de bevolking dat vindt dat probleem …… vaak voorkomt in de eigen buurt Verkeer Schoon en Heel Overlast Vandalisme Inbraken Geweld Drugsoverlast Diefstal 2002
2001
2000
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Bron: Veiligheidsindex Rotterdam, voorjaar 2003
Het percentage bewoners dat gebrek aan ‘schoon en heel’ een probleem in de eigen buurt vindt blijft hoog. De sterke daling van het percentage bewoners dat diefstal een probleem vindt in de eigen buurt, die in 2001 te zien was, heeft niet verder doorgezet. Datzelfde geldt voor problemen met verkeer en voor de drugsoverlast. Het percentage bewoners dat ‘overlast’ een probleem in de eigen buurt vindt blijft wel dalen, evenals het aandeel bewoners dat inbraken een probleem in de eigen buurt vindt. Vandalisme wordt wel steeds meer een probleem vindt men, ondanks het feit dat er steeds minder aangifte van wordt gedaan. Geweld als probleem in de buurt blijft nagenoeg constant. Staat van Rotterdam 2003, een pilot
24
Figuur 3: Percentage van de bevolking dat zegt slachtoffer te zijn geweest in de eigen buurt
Verkeer
Vandalisme
Inbraken
Mishandeling
Diefstal uit auto 2002
2001
2000
0%
5%
10%
15%
20%
25%
Bron: Veiligheidsindex Rotterdam, voorjaar 2003
Het aantal slachtoffers van vandalisme en inbraken was in 2002 aanzienlijk lager dan het jaar ervoor. Er waren meer slachtoffers van diefstal uit de auto dan de voorgaande twee jaren.
4.2
Vergelijking met G4
Een vergelijking met de andere grote steden op het gebied van veiligheid is niet makkelijk. De andere steden kennen niet zo’n verfijnd instrument als de Rotterdamse veiligheidsindex. Overigens zelfs als ze die wel zouden hebben is vergelijking tussen de steden nog steeds niet mogelijk. Om toch een vergelijking te kunnen maken gebruiken we de monitor Grote Stedenbeleid. Voor een tweetal soorten delicten is het mogelijk een vergelijking te maken tussen de Nederlandse gemeenten. We doen dat op basis van het aantal opgemaakte processen verbaal (PV), per 1000 inwoners. Figuur 4: Aantal PV geweldsdelicten per 1.000 inwoners
Figuur 5: Aantal PV vermogensdelicten per 1.000 inwoners
20
200
18
180
16
160
14
140
12
120
10
100
8
80
6
60
4
40
2
20
0
0 1999 Rotterdam
2000 Amsterdam
2001 Den Haag
2002
1999
Utrecht
Rotterdam
Bron: GSB monitor
2000 Amsterdam
2001 Den Haag
2002 Utrecht
Bron: GSB monitor
In Rotterdam is het aantal processen verbaal aangaande geweldsdelicten de afgelopen 4 jaar gestegen, net als in Amsterdam en Den Haag. In Amsterdam is het aantal processen verbaal van geweldsdelicten per 1.000 inwoners hoger dan in Rotterdam. Het aantal processen verbaal van vermogensdelicten per 1.000 inwoners in Rotterdam is nagenoeg gelijk aan Den Haag. In Utrecht is dit bijna twee maal zo hoog. Het hoge aantal auto-inbraken in Utrecht is daar grotendeels de oorzaak van.
25
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
4.3
Veiligheid in openbaar vervoer
Het aantal incidenten in het openbaar vervoer in 2002 bedroeg 6.789. Dit is veel hoger dan het jaar ervoor (ruim 2.500). Dit is echter meer het gevolg van intensievere registratie en aandacht voor incidenten dan dat er daadwerkelijk sprake is van een stijging. Positief is dat het aantal geweldsincidenten gedaald is van 451 in 2001 naar 381 in 2002. Het totaal aan incidenten bestaat uit overtredingen van de huisregels zoals voeten op de bank, roken in een metrostation, het overtreden van de Wet Personen Vervoer en het overtreden van het Wetboek van strafrecht. Met name de incidenten vallend in de laatste categorie zijn in aantal afgenomen. Figuur 6: Rapportcijfers sociale veiligheid openbaar vervoer
Het rapportcijfer voor de sociale veiligheid in voertuigen en haltes van het openbaar vervoer is in de vier grote steden ongeveer even hoog. Rotterdam scoort iets lager, maar nog altijd een kleine 7.
7,5 7,0 6,5 6,0 5,5 5,0 Rotterdam Amsterdam Den Haag voertuigen
Utrecht haltes
Bron: OV monitor, bewerking COS
Hoofdpunten Veiligheid De belangrijkste graadmeter voor de veiligheid in Rotterdam is de veiligheidsindex. Met deze index kan de ontwikkeling van de veiligheid in kaart worden gebracht. Het instrument leent zich niet voor een vergelijking met andere steden. Hiervoor is gebruikgemaakt van de monitor Grote StedenBeleid. De veiligheid in het openbaar vervoer is apart beschreven. • Het aantal onveilige wijken in 2002 is 8. • Het aantal meldingen en aangiften van overlast, drugs- en drankoverlast en inbraken neemt toe. Het aantal meldingen van vandalisme neemt af. • Gebrek aan ‘schoon en heel’ wordt door een groot deel van de bevolking als buurtprobleem gezien. • De sterke afname van het aandeel bewoners dat diefstal als probleem ziet heeft zich het afgelopen jaar niet doorgezet. Wel daalt het aandeel bewoners dat overlast en inbraak ziet als een probleem in de eigen buurt geleidelijk. • Het percentage bewoners dat zegt slachtoffer te zijn geweest van diefstal uit de auto in de eigen buurt is gestegen ten opzichte van vorig jaar. Het slachtofferschap vandalisme en inbraak is (weer) afgenomen. • Het aantal processen verbaal voor geweldsdelicten is de afgelopen jaren gestegen, maar nog steeds aanzienlijk lager dan in Amsterdam. • Vergeleken met de G4 is het aantal vermogensdelicten per 1.000 inwoners in Rotterdam laag. • Door de intensievere controle en registratie van incidenten in het openbaar vervoer is het aantal OV-incidenten op papier gestegen. Het aantal geweldsincidenten is door de grotere controle afgenomen. • De score sociale veiligheid in voertuigen en bij haltes van het openbaar vervoer in Rotterdam is voldoende (6,8) maar net iets lager dan in de andere G4-gemeenten.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
26
Bronnen: Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
Veiligheidsindex gemeente Rotterdam
•
RET (veiligheidsaspecten OV gemeente Rotterdam)
•
Jaarboek GSB
•
OV-monitor
(veiligheidsaspecten
gemeentelijke
en
regionale vervoersbedrijven)
27
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
5
Gezondheid
De taken van de gemeente op het terrein van de volksgezondheid zijn vastgelegd in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid. In 2003 wordt een gewijzigde wet van kracht. De nieuwe wet bevat enerzijds nauwkeurig omschreven basistaken, waarvoor de gemeentelijke beleidsvrijheid beperkt is; anderzijds opdracht tot formuleren van lokaal gezondheidsbeleid. Algemene doel van het beleidsveld is het verbeteren van de gezondheidssituatie (lichamelijk, geestelijk en sociaal) van de Rotterdammers en dat betekent: • Constant houden of verminderen van sociaal- economische gezondheidsverschillen; • Tot stand brengen van oplossingen daar waar de reguliere zorg tekortschiet; • Bevorderen van een goede leefomgeving. Voorzieningen: Rotterdam kent 4 algemene ziekenhuizen, 1 academisch ziekenhuis en 2 categorale- en psychiatrische ziekenhuizen en 19 verpleegtehuizen. Bij deze instellingen zijn bijna 21.500 personen werkzaam. In het Bedrijvenregister Zuid-Holland staan 384 huisartsen-, tandartsen- en specialistenpraktijken geregistreerd waar ruim 1600 personen werkzaam zijn.
5.1
De gezondheid van de bevolking
Uiteindelijk doel binnen dit beleidsveld is een zo gezond mogelijke bevolking van Rotterdam. Onderstaande indicatoren zeggen iets over de gezondheid van de Rotterdamse bevolking ten opzichte van de andere G4 gemeenten. Figuur 1: Aantal overledenen per 1.000 inwoners
Het aantal overledenen per 1.000 inwoners is in Rotterdam iets hoger dan in Amsterdam en Utrecht. In Den Haag is het zelfs nog iets hoger. De cijfers zijn gecorrigeerd voor verschillen in leeftijdssamenstelling.
14 12 10 8 6 4 2 0 Rotterdam Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Bron: CBS
Het aantal meldingen hepatitus A en B geregistreerd bij de GGD Rotterdam is sinds 2000 licht gedaald, namelijk van 0,7 naar 0,6 per 1.000 inwoners. Het aandeel Rotterdammers dat de eigen gezondheid als goed ervaart, is sinds 1996 langzaam steeds verder afgenomen, van 76% in 1996 naar 69% in 2002.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
28
Figuur 2: Aandeel van bevolking dat zichzelf gezond vindt
Figuur 3: Aandeel dat zichzelf gezond vindt naar SES
90%
90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40% Rotterdam Amsterdam Den Haag
Utrecht
laag
Bron: G4 Peiling 2003, COS
midden
hoog
Bron: Omnibus 2002, COS
De verschillen in gezondheidsbeleving tussen de vier grote steden zijn minimaal. In Rotterdam zijn de verschillen in gezondheidsbeleving tussen groepen met een verschillende sociaal economische situatie (SES) daarentegen erg groot. Van de Rotterdammers met een lage sociale economische situatie ervaart slechts iets meer dan de helft zijn of haar eigen gezondheid als (zeer) goed. Van degenen met een hoge sociaal economische situatie is dat meer dan 80%. Van alle derdeklassers van de Rotterdamse middelbare scholen, ervaart 80% de eigen gezondheid als (zeer) goed.
5.2
Risicogedrag
Roken en het nuttigen van alcohol vormen een risico voor de gezondheid. De onderstaande indicatoren gaan in op deze gewoonten waarbij wordt gekeken naar verschillen tussen mannen en vrouwen en naar de jeugd. Figuur 5: Gebruik genotsmiddelen 3e klassers
Figuur 4: Rook - en drinkgedrag Rotterdammers 80% 70% 60%
80% man
70%
jongens
vrouw
60%
meisjes
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0%
0% roken
dagelijks roken
alcoholgebruik
Bron: Omnibus 2003, COS
alcoholgebruik
marihuana
Bron: Jeugdmonitor 2002, GGD
Ongeveer drie op de tien Rotterdammers (van 15 jaar en ouder) rookt. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen. De laatste jaren is het aandeel rokers stabiel gebleven. Van de mannen drinkt driekwart wel eens alcohol, van de vrouwen bijna twee derde. Ook hier is er geen sprake van een afname van het aandeel drinkers. Van de leerlingen uit de derde klas van de middelbare school rookt circa 1 op de 7 dagelijks. Van de meisjes iets meer dan van de jongens. Bijna de helft van de derdeklassers heeft de afgelopen 4 weken alcohol gebruikt. Van de jongens iets
29
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
meer dan de helft, van de meisjes iets minder. Het aandeel jongens uit de derde klas dat wel eens marihuana heeft gebruikt, is aanzienlijk hoger dan bij de meisjes.
5.3
Gezondheid van de jeugd
In de meest recente publicaties van de jeugdmonitor wordt verslag gedaan van onderzoek onder de jeugd over de periode 2000 – 2002. Het onderzoek is uniek voor Nederland: vergelijking met andere steden is niet mogelijk. Het onderzoek is grootschalig en longitudinaal van karakter. Het belangrijkste kenmerk van de jeugdmonitor is dat het meer is dan een onderzoek: door het terugkoppelen van resultaten aan betrokkenen kunnen gerichte acties worden ondernomen en interventies worden ingezet. Hieronder vindt u enkele bevindingen uit de jeugdmonitor. Deze gegevens zijn ook opgenomen in hoofdstuk 11 Onderwijs en jeugd. De jeugdmonitor van de GGD geeft inzicht in de ontwikkeling van de jeugd. Allereerst is er gevraagd aan ouders en leerkrachten van kleuters of er emotionele en/of (gedrags)problemen zijn. Op basis van de scores die zijn gemeten op dit gebied is bepaald hoeveel kinderen er zijn ‘met een zorgelijke ontwikkeling’. Geconcludeerd wordt dat bij 17% van de kinderen er volgens de ouders sprake is van een zorgelijke ontwikkeling. Bij leerkrachten ligt dit percentage op 22%. De verschillen tussen jongens en meisjes zijn niet groot. Van de kleuters voldoet 6% aan deze beschrijving bij zowel ouders als leerkrachten. De psychosociale ontwikkeling is volgens de jeugdarts bij 16% van de kleuters (licht) zorgelijk. Bij jongens is dit percentage aanzienlijk hoger dan bij meisjes: 20% ten opzichte van 12%. De jeugdmonitor van de GGD geeft ook inzicht in het zorgelijk welbevinden van de leerlingen van groep 6. Er wordt gesproken over zorgelijke bevindingen bij: een zeer hoge score op depressieve gevoelens, een hoge score op vormen van sociale angst of zelf gerapporteerd frequent agressief en/of delinquent gedrag. Dergelijke zorgelijke bevindingen zijn te vinden bij 32% van de jongens en 24% van de meisjes. Op de samengestelde score voor ongunstig psychisch welbevinden scoren meisjes (20%) uit de brugklassen minder goed dan jongens (11%). Probleemgedrag, het percentage leerlingen dat frequent agressief en/of delinquent gedrag vertoont, komt bij jongens vaker voor: 21% ten opzichte van 9% bij meisjes. Onder de derdeklassers is het ongunstig welbevinden wat hoger dan onder de brugklassers: bij 27% van de meisjes en 11% van de jongens is sprake van een ongunstig psychisch welbevinden. Ook hier komt probleemgedrag, agressief gedrag en delinquent gedrag vaker voor bij jongens dan meisjes: 26% ten opzichte van 12% van de meisjes.
Selectie indicatoren: Over de ‘staat van de gezondheid’ in Rotterdam wordt jaarlijks veel gepubliceerd, met name door de GGD. Het is lastig om een goede selectie te maken uit al het beschikbare onderzoeksmateriaal. Voor de Staat van Rotterdam 2004 worden de hier geselecteerde indicatoren nog eens (in samenwerking met de GGD) kritisch tegen het licht gehouden. Hierbij zal onder andere worden gekeken naar indicatoren als sterftecijfers naar etniciteit, aantal gezonde levensjaren, gebruik drugs.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
30
Hoofdpunten Gezondheid Uit bovenstaande komt het volgende naar voren: • De sterfte onder de Rotterdammers en Hagenaars is hoger dan onder Amsterdammers en Utrechtenaren. • In de G4 zijn de verschillen tussen de gezondheidsbeleving erg klein. • De gezondheidsbeleving verschilt sterk per sociaal economische situatie. • Het rook- en drinkgedrag is de laatste jaren niet verbeterd of verslechterd onder de Rotterdammers.
Bronnen: Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen over de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
Gezondheidsenquête GGD
•
Voorzieningen gehandicapten gemeente Rotterdam
•
RIVM
•
Jeugdmonitor gemeente Rotterdam
•
Nationale drugsmonitor
31
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
6 6.1
Economie, Haven en Milieu Economie
De kwaliteit van het woon- en leefmilieu is steeds bepalender bij de vestigingsplaatskeuze van bedrijven en dus ook voor de economische ontwikkeling. Binnen de gemeente is er veel aandacht voor dienstverlening aan ondernemers. Algemene doelen op het beleidsveld zijn: • Versterking en verbreding van de economische structuur, economische groei en vergroting van de werkgelegenheid aan onder- en bovenkant van de arbeidsmarkt die gepaard gaat met een veilig en gezond woon- en leefklimaat; • Verbetering van de kwaliteit van de stad. Voorzieningen: Ter stimulering van de economie is een aantal informatiecentra opgericht zoals de ondernemerswinkel waar ondernemers informatie en advies kunnen vragen, het infracentrum Rotterdam waar informatie is te vinden over de infrastructuur zoals de HSL-tracé en randstadrail en informatiecentra voor gebieden waar woningbouw- en bedrijvigheid wordt ontwikkeld. Ook de aanwezigheid van kennis en technologie is van belang: Rotterdam heeft een universiteit met circa 21.000 studenten en 27 vestigingen voor hoger onderwijs waar ongeveer 32.000 studenten onderwijs volgen.
Oordeel ondernemers ondernemersklimaat en herstructurering bedrijfslocaties Het aantrekken van ondernemers moet de Rotterdamse economie een impuls geven. De stad moet daarom een aantrekkelijke locatie zijn voor ondernemers. Hieronder wordt het oordeel van ondernemers weergegeven. Figuur 1: Oordeel ondernemers
De Rotterdamse ondernemers geven gemiddeld een hoger rapportcijfer voor het lokale ondernemersklimaat dan hun collega’s in de andere drie grote steden. Ook over het beleid ten aanzien van de ontwikkeling en herstructurering van bedrijfslocaties zijn de ondernemers in Rotterdam positiever.
7,0 ondernemersklimaat 6,5
bedrijfslocaties
6,0 5,5 5,0 4,5 4,0 Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Bron: Benchmark Ondernemersklimaat, 2002
Werkgelegenheid Rotterdam wil een stad van ondernemers zijn. De vragen en behoeften van ondernemers staan dan ook in de komende jaren centraal in het economische beleid. Dit beleid moet onder andere zichtbaar worden in een gunstige ontwikkeling van de werkgelegenheid. Binnen de woonbuurten is het middenen kleinbedrijf van belang: het brengt meer werkgelegenheid in de wijken en draagt bij tot levendige en leefbare wijken.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
32
Figuur 2: Ontwikkeling MKB vestigingen
Figuur 3: Ontwikkeling MKB werkgelegenheid
25.000
125.000
20.000
100.000
15.000
75.000
vestigingen met 1 t/m 9 werkzame personen
1 t/m 9 werkzame personen
vestigingen met 10 t/m 99 werkzame personen
10 t/m 99 werkzame personen
10.000
50.000
5.000
25.000
0
0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1995
Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Bron: Bedrijvenregister Zuid-Holland
Het aantal kleine bedrijfsvestigingen (1 tot en met 9 werkzame personen) schommelt rond de 19.000. Het aantal midden bedrijfsvestigingen (10 tot en met 99 werkzame personen) kent een trendmatige lichte groei. Het aantal werkzame personen in het midden- en kleinbedrijf (MKB) stijgt wel. Met name de werkgelegenheid in het middenbedrijf is sterk toegenomen van circa 88.500 in 1995 tot 107.500 in 2002. Voor de leefbaarheid in de woonbuurten is de aanwezigheid van het midden- en kleinbedrijf van belang. In een kwart van de woonbuurten is de werkgelegenheid in het MKB afgenomen in 2001. In de loop van 2001 is in drie van de circa 80 Rotterdamse ‘woon’buurten zowel het aantal MKB-vestigingen als het aantal mensen dat daarin werkt met meer dan 5% afgenomen. Het gaat hierbij om de buurten: Dorp, Struisenburg en Zestienhoven. Figuur4: Werkgelegenheid naar bedrijfstak overig gezondheid en welzijn
Rotterdam
Amsterdam
onderwijs overheid zakelijke dienstverlening financiele instellingen vervoer, opslag en communicatie horeca groothandel, detailhandel en reparatie bouwnijverheid openbare nutsbedrijven industrie landbouw/visserij/delfstoffenwinning
Bedrijfstak 0
5
10
15
20
25 %
Bron: Bedrijvenregisters 2002, bewerking COS
Rotterdam heeft meer werkgelegenheid in de ‘industrie’, ‘vervoer en opslag’ en ‘bouwnijverheid’ dan Amsterdam. Amsterdam heeft meer werkgelegenheid in de ‘zakelijke dienstverlening’, ‘financiële instellingen’ en ‘horeca’. Vergeleken met de verdeling van de werkgelegenheid over sectoren in Nederland is in de twee grootste steden het aandeel in de agrarische sector en in de industrie / nutsbedrijven lager. Rotterdam
33
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
onderscheidt zich door relatief grotere werkgelegenheid in de sector ‘vervoer, opslag en communicatie’ (12%). Voor geheel Nederland is het aandeel 7%, in Amsterdam 8%. De Rotterdamse werkgelegenheid in de financiële dienstverlening en in de zakelijke dienstverlening is relatief groter dan in geheel Nederland maar lager dan in Amsterdam. Rotterdam en Den Haag kennen relatief veel grote werkgevers. Utrecht en Amsterdam kennen meer midden en kleine bedrijven. Het aantal bedrijfsvestigingen per 1.000 inwoners in Rotterdam en Den Haag is bijna 39. In Utrecht is dit bijna 74 en in Amsterdam ruim 80. Het aantal nieuwe startende bedrijven in de vier grote steden afgezet tegen het aantal vestigingen per stad staat in onderstaande figuur. Figuur 5: aantal startende bedrijven per 1.000 vestigingen
Het aantal startende bedrijven in Rotterdam is vanaf 1996 stijgende evenals in Den Haag. Het relatief laag aantal startende bedrijven in Amsterdam per 1.000 bestaande bedrijfsvestigingen is vooral het gevolg van het grote aantal vestigingen in die stad gerelateerd aan de bevolking.
120
100
80
60
40
20
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Bron: Afzonderlijke bedrijvenregisters
Economie: de potentiële beroepsbevolking De werkloosheid binnen de stad zegt iets over de economische ontwikkeling en de mate waarin de Rotterdamse bevolking kan profiteren van de groei van de werkgelegenheid. De voortdurende daling van de werkloosheid is ten einde gekomen. De cijfers over 2002 laten weer een stijging van de werkloosheid zien. Onderstaand wordt de werkloosheid vergeleken met de andere G4 gemeenten, op basis van cijfers uit 2001. Figuur 6: Niet-werkende werkzoekenden, G4
Figuur 7: Niet-werkende werkzoekende Rotterdammers
10%
18% 16%
8% 6%
14% 12%
4%
10% 8%
2%
6% 4%
0% Rotterdam
Amsterdam
korter dan 1 jaar Bron CWI’s 2001, bewerking COS
Den Haag
15 t/m 34 jr 35 t/m 64 jr
2% 0%
Utrecht
autochtoon
langer dan 1 jaar
allochtoon
Bron CWI’s 2001, bewerking COS
Het aandeel van de 15- tot en met 64-jarige bewoners (= potentiële beroepsbevolking) dat bij het CWI stond ingeschreven in 2001, was in Rotterdam ongeveer 7%. Bijna 3% stond korter dan één jaar ingeschreven en ruim 4% langer dan een jaar. In Amsterdam stond ruim 9% ingeschreven bij het CWI. Staat van Rotterdam 2003, een pilot
34
Waarvan ruim 6% langer. In Utrecht staan relatief weinig mensen ingeschreven bij het CWI, namelijk minder dan 5%. In Rotterdam is er een sterk verschil tussen het aandeel ingeschreven autochtonen en allochtonen. Bij de autochtonen stond in 2001 van de 35- tot en met 64-jarigen ruim 6% ingeschreven bij het CWI, terwijl van de jongeren dat minder dan 4% was. Bij de allochtonen staan er relatief meer jongeren ingeschreven, namelijk ruim 15% tegenover ruim 11% van de oudere allochtonen. Figuur 8: Ontwikkeling werkloosheid in G4
In Rotterdam is de werkloosheid het hoogst. Alle vier de grote steden kenden een sterke daling van de werkloosheid in de periode 1998 tot en met 2001. In Amsterdam en Den Haag is de werkloosheid in die periode zelfs gehalveerd. Op basis van de enquête van de beroepsbevolking wordt een ieder als werkloos aangemerkt die een baan zoekt voor meer dan 12 uur per week. Om meegeteld te worden hoeft er geen sprake te zijn van inschrijving bij het arbeidsbureau (CWI).
12%
10%
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
8%
6%
4%
2%
0% 1998
1999
2000
2001
Bron: Enquête Beroepsbevolking, CBS Tabel 1: Samenstelling beroepsbevolking naar enkele kenmerken in de vier grote steden
Rotterdam
Amsterdam
werkzaam werkloos werkzaam
Den Haag
werkloos werkzaam
Utrecht
werkloos werkzaam
werkloos
allochtoon Nederlander
89% 96%
11% 4%
94% 96%
6% 4%
94% 98%
6% 2%
94% 97%
6% 3%
15 tot 35 jaar 35 tot 65 jaar
93% 95%
7% 5%
95% 96%
5% 4%
95% 98%
5% 2%
96% 98%
4% 2%
basisonderwijs Mavo/Vbo Havo/Vwo MBO HBO WO
85% 90% 95% 97% 97% 99%
15% 10% 5% 3% 3% 1%
96% 94% 89% 97% 97% 96%
4% 6% 11% 3% 3% 4%
95% 94% 96% 98% 98% 98%
5% 6% 4% 2% 2% 2%
96% 96% 95% 97% 95% 99%
4% 4% 5% 3% 5% 1%
totaal
94%
6%
96%
4%
97%
3%
97%
3%
aantal
242.750
15.500
350.750
15.500
191.500
6.500
132.250
4.750
Bron: Enquête BeroepsBevolking 2001, bewerking COS
In alle vier de grote steden is de werkloosheid onder allochtonen groter dan onder autochtonen, maar met name in Rotterdam. Ook is in alle vier de grote steden de werkloosheid onder jongeren (tot 35 jaar) hoger dan onder de ouderen. In Rotterdam is ook de werkloosheid onder laagopgeleiden aanzienlijk hoger dan in de andere steden. Van degenen die alleen basisonderwijs hebben gevolgd is 15% werkloos. In Rotterdam vormt deze groep 40% van alle werklozen.
35
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
6.2
Haven
Tijdens deze collegeperiode wordt onderzocht of het Gemeentelijk Havenbedrijf kan worden omgevormd tot een overheids-NV. De bedoeling is te komen tot een slagvaardig, marktgericht en nog efficiënter en effectiever opererend havenbedrijf.
Voorzieningen: De oppervlakte van de Rotterdamse haven bestaat uit 10.500 ha, 4.940 ha bedrijventerreinen, 3.500 ha wateroppervlakte en 2.100 ha weg en leidingstroken. De totale kadelengte is 80 km. In de haven is 1.243.000 m3 opslagruimte in silo’s en 330.000.000 m 3 in tankopslag beschikbaar. De haven beschikt over 291 kranen, 35 sleepboten en 6 loodsvaartuigen.
De haven van Rotterdam maakt de stad bijzonder. De haven neemt een belangrijke plaats in in de wereldeconomie. Vergelijkingen met andere havens in Nederland is niet zinnig omdat geen van de andere havens de schaalgrootte van de Rotterdamse benadert. Het economisch belang van de haven is groot voor Nederland en de stadsregio Rotterdam. Hieronder enkele indicatoren die een indruk geven van de ontwikkelingen van deze wereldhaven: • • •
• • •
Het marktaandeel in de Hamburg – le Havre range van de Rotterdamse haven was in 1998 nog ruim 41%. In 2001 was dit gezakt naar iets meer dan 38%. Het aantal binnenkomende zeeschepen was in 2002 ruim 29.000. Dit is ruim 1.000 minder dan twee jaar daarvoor. De bruto toegevoegde waarde van de Rotterdamse haven was in 2002 7,76 miljard Euro. In 1999 was dit 6,82 miljard Euro. Een deel van dit verschil wordt verklaard door de inflatie, maar ook zonder inflatie is er nog sprake van een stijging. Het aantal hectare uitgegeven bedrijventerreinen door het havenbedrijf is in de periode 1997 tot en met 2002 gestegen van ruim 4.000 ha tot bijna 5.000 ha. Het aantal aanvaringen was in 2001 ongeveer 125, net als in 1998 en 1999. In 2000 waren het er maar 71. De havengebonden werkgelegenheid is gedaald van 53.500 in 1996 naar 47.500 in 2001.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
36
6.3
Milieu
Het Rotterdamse Milieuperspectief 2002-2007 is richtinggevend voor het Rotterdamse milieubeleid de komende jaren. Doel is het bevorderen van duurzaamheid en leefbaarheid. En dat betekent voorkoming van milieuoverlast, bestrijding van milieuverontreiniging inclusief nazorg en handhaving milieu. Voorzieningen: In Rotterdam zijn 3 kringloopwinkels en 2 retourshops waar goederen kunnen worden ingeleverd voor hergebruik. Hiernaast heeft Rotterdam 6 milieuparken.
Milieu en woonomgeving Het milieu in de woonomgeving betreft enerzijds de maatregelen die genomen kunnen worden om de kwaliteit van het milieu te handhaven of te verbeteren, anderzijds betreft het de beleving van de burger. De indicator die gekozen is om het resultaat van een maatregel weer te geven is het aantal woningen waar de geluidsnormen worden overschreden. In 1986 waren er 24.000 woningen waar de geluidsnormen werden overschreden. Bij 500 woningen was die overschrijding hoger dan 75 dB(A). Tot op heden zijn ca. 16.000 woningen gesaneerd met gesubsidieerde geluidswerende gevelmaatregelen en zijn er geen woningen meer waar de overschrijding hoger is dan 75 dB(A). Figuur 10: Tevredenheid met groenvoorzieningen in eigen buurt
De beleving van het milieu wordt weergegeven door de mate waarin de burger tevreden is met de groenvoorzieningen in de eigen buurt. Twee derde van de Rotterdammers is tevreden over de groenvoorzieningen in zijn eigen buurt. De verschillen tussen de vier grote steden op dit gebied zijn zeer gering. De tevredenheid over groenvoorzieningen is in Rotterdam enigszins gedaald van 70% in 2000 naar 66% in 2002. In Den Haag en Utrecht is de tevredenheid in dezelfde periode gelijk gebleven.
80%
70%
60% 50%
40% Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Bron: Enquête Leefbaarheid en Veiligheid 2002 (Amsterdam 2001)
37
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Incidenten bedrijven Op diverse plekken (bij politie, brandweer en DCMR) worden incidenten bij bedrijven die invloed hebben op het milieu geregistreerd. Het DCMR beheert de centrale registratie. De incidenten betreffen brand bij een bedrijf, het ontsnappen van gassen en vloeistoffen. Figuur 9: Aantal incidenten bij bedrijven
Het aantal branden bij bedrijven is sterk gestegen sinds 1999. Het aantal gasontsnappingen is met ongeveer 20 per jaar vrij constant. Het aantal vloeistofmorsingen (op het water en op het land) laat na een aanvankelijke daling weer een stijging zien in 2002.
120
100
brand
gasontsnapping
vloeistofmorsing
overig
80
60
40
20
0 1998
1999
2000
2001
2002
Bron: DCMR
Water- en luchtkwaliteit De gemiddelde ecologische waterkwaliteit in de regio Rotterdam van grote binnenwateren schommelt rond de 6,5 in 2000 en 2001. Hiermee is het streven een 7 in 2006 nog niet behaald. Wel is sprake van een verbetering van de kwaliteit sinds 1996. De score heeft een schaal van 0 tot en met 10: de slechtste waterkwaliteit komt overeen met de score 0, de best mogelijke waterkwaliteit met een score van 10. De index luchtkwaliteit 2001 (gebaseerd op gemeten concentraties van acht stoffen) in de regio Rotterdam is gestegen in vergelijking met het jaar 1992, hetgeen een verbetering betekent van de luchtkwaliteit. Deze verbetering heeft zich de afgelopen jaren niet doorgezet. Selectie indicatoren: In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid beschikbare gegevens, over de terreinen economie, haven en milieu. Er is een groot aantal indicatoren opgenomen voor Economie. Dit geeft een redelijk inzicht, maar nadere analyse is nodig om conclusies over de ‘staat van de Rotterdamse economie’ te trekken. De indicatorkeuze voor milieu zullen voor de Staat van Rotterdam 2004 worden heroverwogen.
Hoofdpunten Economie, Haven en Milieu De belangrijkste punten binnen dit beleidsveld zijn: § Rotterdam kent een relatief (t.o.v. G4) laag opgeleide beroepsbevolking. § De Rotterdamse werkloosheid is relatief (t.o.v. G4) hoog. Met name onder de laag opgeleiden en de allochtonen. § Er zijn relatief veel werknemers werkzaam in de industrie en transportsector vergeleken met Amsterdam. Ten opzichte van het landelijk beeld levert de Rotterdamse transportsector relatief veel werkgelegenheid op. § De Rotterdamse economische groei was tot 2002 redelijk goed, gezien de samenstelling van de beroepsbevolking. § Het oordeel van de ondernemers over het ondernemerklimaat is positief (t.o.v. G4)
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
38
Bronnen: Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
Vastgoedmarkt G4, gegevens verzameld door het OBR
•
•
Benchmark Ondernemersklimaat gemeenten
•
Onderwijsalmanak gemeente Rotterdam
•
Monitor Scholing en activering WIW, gemeenten
•
Enquête Beroepsbevolking CBS
•
Atlas voor gemeenten Nyfer
•
Monitor MR DCRM regio Rotterdam
Survey
Sociale
positie
en
Voorzieningengebruik
Allochtonen, ISEO- EUR
39
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
7
Fysieke infrastructuur
Onderdelen van het structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 zijn ‘Sterke stad’ en ‘Wijken van waarde’. Algemene doelen op het beleidsveld zijn: Een vitale stad met een op menselijke maat toegesneden woon-, werk- en leefklimaat. En dat betekent: • Een aantrekkelijke stad, ook voor midden- en hogere inkomens en gezinnen; • Versterking van de woonfunctie van de binnenstad; • Investeren in ‘groeibriljanten’ in de wijken; • Bijdragen aan de veiligheid in de wijken; • Dit alles te bewerkstelligen door: minder plannen en vooral uitvoeren.
Voorzieningen: De woningvoorraad van Rotterdam bestaat uit 286.000 woningen waarvan er 221.500 huurwoningen zijn. In het hoofdstuk kerncijfers is de woningvoorraad verder beschreven. In Rotterdam zijn 15 woningcorporaties die zich bezighouden met de verhuur van woningen. De woningcorporaties zijn met de andere corporaties in de stadsregio verenigd in een koepelorganisatie, de Maaskoepel. Via woonnet-Rijnmond kunnen woningzoekenden informatie krijgen over de beschikbare huurwoningen in de regio.
7.1
Aantrekkelijke stad
Het beleid richt zich op het aantrekkelijk maken en houden van de stad. Dit betreft verschillende aspecten van de woonbuurt die zijn samen te vatten in de leefbaarheid en veiligheid. Het aspect veiligheid is al eerder aan de orde gekomen. De leefbaarheid wordt hieronder beschreven aan de hand van de mening van de burger over de woonomgeving, de sociale kwaliteit van de woonomgeving en de mate waarin de burger de woonomgeving verloederd vindt. Figuur 1: Algemeen rapportcijfer voor woonomgeving
Figuur 2: Sociale cohesie en perceptie van verloedering
8,0
7,0
7,5
6,5
7,0
6,0 5,5
6,5
5,0 6,0 4,5 5,5
4,0
5,0
Rotterdam Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Amsterdam
Kengetal sociale cohesie
Bron: G4 Peiling 2003, COS
Den Haag
Utrecht
Kengetal verloedering
Bron: Enquête Leefbaarheid & Veiligheid, 2002 (A’dam 2001)
De woonomgeving wordt door de Rotterdamse bevolking minder goed gewaardeerd dan in de andere G4-gemeenten en is in 2003 gelijk gebleven vergeleken met de meting in het voorjaar 2000. Ook in de andere G4 gemeenten is de waardering niet veranderd. De sociale cohesie ofwel de sociale kwaliteit van de woonomgeving is sinds het voorjaar 2000 niet verbeterd en is iets lager in de twee grootste steden. Het kengetal sociale cohesie is gebaseerd op vier stellingen die aan bewoners zijn voorgelegd: ‘de mensen kennen elkaar in deze buurt nauwelijks’, ‘in
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
40
deze buurt gaat men op prettige manier met elkaar om’, ‘ik woon in een gezellige buurt met veel saamhorigheid’ en ‘ik voel mij thuis bij de mensen in deze buurt’. Het kengetal verloedering is in Rotterdam enigszins lager dan in de andere G4 steden. Een lager getal betekent dat er sprake is van minder verloedering. Vermeld moet worden dat het kengetal verloedering in Rotterdam gebaseerd is op de veiligheidsmonitor van de gemeente Rotterdam en dat de verschillen tussen de verschillende enquêtes kan zorgen voor verschillen in uitkomsten. Het kengetal is gebaseerd op de mening van burgers over een viertal stellingen: ‘bekladding van muren en/of gebouwen’, ‘vernieling van telefooncellen, bus- of tramhokjes’, ‘rommel op straat’ en ‘hondenpoep op straat’.
7.2
Het stadscentrum
Het aantrekkelijk maken van de stad houdt ook in dat het stadshart levendiger wordt gemaakt. Het versterken van de woonfunctie van het centrum zal moeten leiden tot een levendiger stadscentrum met meer sociale controle en veiligheid en een groter draagvlak voor economische en sociaal-culturele voorzieningen. Figuur 3: Aantal woningen en bewoners in Stadscentrum
Figuur 4: Adresbezetting in Stadscentrum
30000
60
50 25000 40
20000
woningen
30
bewoners
éénoudergezin
echtpaar
alleenwonend
20 15000 10
0
10000 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
1995
2003
Bron: GBA en WBOB, bewerking COS
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Bron: GBA, bewerking COS
Na een aanvankelijke daling van het inwoneraantal in het stadscentrum midden jaren negentig is de laatste jaren weer sprake van een stijging. Het aantal woningen in het stadscentrum is eind jaren negentig iets gedaald, maar neemt ook al weer enkele jaren toe. Het aandeel adressen in het stadscentrum dat bewoond wordt door een echtpaar is gedurende de afgelopen acht jaar gestaag gedaald. Tegelijkertijd is het aandeel adressen waar slechts één persoon woont toegenomen. Het aandeel adressen waar een éénoudergezin woont is nagenoeg gelijk gebleven. Ook het aandeel allochtonen is de afgelopen acht jaar in het stadscentrum nagenoeg gelijk gebleven met iets meer dan 50%.
Selectie indicatoren: In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid beschikbare gegevens. In de Staat van Rotterdam 2004 wordt aandacht besteed aan het vinden van andere bronnen of indicatoren, bijvoorbeeld voor de verhuismobiliteit (verschillende inkomensgroepen, Stadscentrum) .
41
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Hoofdpunten Fysieke infrastructuur Het uiteindelijke effect van beleid op dit terrein, het aantrekkelijk maken van de stad, kan alleen worden bereikt door beleidsinterventies op diverse beleidsterreinen zoals veiligheid en economie. De nadruk binnen dit veld ligt op fysieke ingrepen. Dit is deels al beschreven in hoofdstuk 1, namelijk in de paragraaf ‘wonen in Rotterdam’ en de migratietendensen in de paragraaf ‘bevolking’. De hier gekozen indicatoren gaan in op hoe de burger zijn leefomgeving ervaart en de versterking van de woonfunctie in het stadscentrum. • • • •
De waardering van de woonomgeving is in Rotterdam lager dan in de andere G4-steden (zowel in 2000 als in 2003). Ook de sociale kwaliteit van de woonomgeving in Rotterdam is lager dan in de andere G4. De afgelopen twee jaar is dit niet verbeterd. De verloedering lijkt minder in Rotterdam, dan in de andere G4-steden. Door het verschil in context van de meetinstrumenten is dit echter niet goed vergelijkbaar. De woonfunctie van het stadscentrum wordt weer groter. Het centrum trekt vooral alleenstaanden aan.
Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
Kwalitatieve Woningregistratie (KWR) VROM
•
Monitor aanbodmodel
•
Woningbehoefteonderzoek (WBO) ministerie VROM
•
Jaarboek GSB
•
Atlas voor gemeenten Nyfer
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
42
8
Verkeer en Vervoer
Voor dit beleidsveld geldt een sterke afhankelijkheid van de rijksoverheid, stadsregio en deelgemeenten om de gewenste doelstellingen te behalen. Het beoogde doel is een goed bereikbaar en verkeersveilig Rotterdam. Dat betekent: • Minder verkeersslachtoffers; • Hogere waardering voor gebruik van openbaar vervoer en auto; • Hogere doorstroomsnelheid autoverkeer.
Voorzieningen: Het autobezit is vanaf 1997 gestegen van 326 naar 344 per 1.000 inwoners in 2001. De RET vervoerde in 2000 ruim 600.000 personen per dag en had daarvoor 2 metrolijnen, 9 tramlijnen en 40 buslijnen.
8.1
Verkeersslachtoffers
Het aantal verkeersslachtoffers is een zeer belangrijke indicator voor de effecten van het verkeersveiligheidsbeleid. Figuur 1: Aantal verkeersslachtoffers 4.000
40
3.000
30
2.000
20
1.000
10
0
Het aantal verkeersslachtoffers is gedaald: van 2.229 slachtoffers in 1999 naar 1.669 in 2001. Ook het aantal verkeersdoden is gedaald van 34 in 1999 naar 27 in 2001.
0
1995
1996
1997
1998
verkeersslachtoffers
1999
2000
2001
verkeersdoden
Bron: dS&V, AVV
8.2
Waardering gebruik openbaar vervoer
De kwaliteitsmonitor van de RET geeft aan dat de waardering voor het openbaar vervoer langzaam dalende is: in 1995 gaf de Rotterdammer nog een 7,2. In 2001 was dit een 6,9. De waardering kan ook worden afgemeten aan het gebruik van het openbaar vervoer.
43
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 2: Reizigerskilometers Openbaar Vervoer
Het aantal reizigerskilometers per openbaar vervoer laat een gestage stijging zien. De RET was in 2000 en 2001 goed voor 731 miljoen reizigerskilometers per jaar Via de streekbussen werden er ook nog eens bijna 200 miljoen reizigerskilometers gemaakt.
mln km 800 700 600 500 RET
Connexion (streekbus)
400 300 200 100 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Bron: RET, bewerking COS Figuur 3: Rapportcijfer Openbaar Vervoer, door gebruikers
De waardering van metrogebruikers was tot en met 2000 hoger dan voor de andere vormen van openbaar vervoer. In 2001 scoort de bus iets hoger. Beide scoren een gemiddeld rapportcijfer iets boven de 7. De waardering voor de tram daalde in de periode 1998 tot en met 2001 sterk, tot gemiddeld 6,6.
7,6 7,4 7,2 7,0 6,8 6,6 6,4
bus tram
6,2
metro 6,0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Bron: ROHS, bewerking COS
8.3
Doorstroomsnelheid autoverkeer
Het bereikbaar houden van de stad voor bewoners en bezoekers is van groot belang. Belangrijke bestemmingen in de stad moeten binnen redelijke tijd en op verschillende manieren kunnen worden bereikt. Behalve het bereikbaar houden van de stad hecht het college aan aantrekkelijke woonwijken. Overlast door autoverkeer moet daarom tot een minimum worden beperkt. Onderstaande indicatoren geven inzicht in de doorstroomsnelheid van het verkeer. Figuur 4: Gemiddelde rijsnelheden
De gemiddelde rijsnelheden laten een dalende trend zien. Weliswaar is er ten opzichte van 2000 in 2001 een verbetering opgetreden, maar dat is het gevolg van de vele werkzaamheden aan de weg in 2000. Doelstelling is een gemiddelde van 25 km per uur.
50
40
30
20
binnen de Ruit
10
buiten de Ruit 0 1997
1998
1999
2000
2001
Bron: dS+V, Verkeer & Vervoer
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
44
Figuur 5: Kaart verkeerscordons
Figuur 6: Verkeersintensiteit per cordon 1.800.000
1.600.000
1.400.000
agglomeratiecordon 1.200.000
ruitcordon binnencordon
1.000.000
800.000
600.000
400.000
200.000
0
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Bron: dS+V, Verkeer & Vervoer
De verkeersintensiteit op het binnencordon is vanaf 1997 nagenoeg gelijk gebleven. Op de ruitcordon is de verkeersintensiteit licht gestegen, terwijl op de agglomeratiecordon de intensiteit een sterke stijging heeft gekend. Op deze drie cordons samen verplaatsten zich in 2001 dagelijks bijna 1,6 miljoen voertuigen. De bezettingsgraad van P+R-terreinen is in de periode 2000-2002 met 5% gedaald. De grootste daling is bij het Centraal Station: de parkeerintensiteit is hier meer dan gehalveerd. Bij Zalmplaat is de bezettingsgraad verdrievoudigd.
8.4
Gebruik fiets
Het gebruik van het de fiets wordt gemeten door het aantal fietsers te tellen op vaste telpunten. Gemiddeld genomen is het gebruik van de fiets niet toegenomen in 2002 ten opzichte van het jaar 2000. In de stad wordt een toename van het aantal fietsers gemeten op de Kralingseweg, het Weena, de Erasmusbrug, Schiedamse weg en Oostplein. Afname is er op de telpunten Maastunnel, Willemsbrug, Mathenesserbrug, Molenlaan, Rochusssenstraat en Schiekade. Gegevens over de waardering van het fietsgebruik zijn voor de huidige versie van de Staat van Rotterdam nog niet beschikbaar.
8.5
Bereikbaarheid van de stad
Tabel 1: Bereikbaarheid, positie binnen G50 per auto
per auto
buiten spits
in spits
per OV
Rotterdam
6
8
3
Amsterdam
8
7
4
2
3
2
10
14
1
Den Haag Utrecht
Van de 50 grootste gemeenten is Rotterdam buiten de spits per auto op 5 na het best te bereiken. Den Haag scoort als enige van de vier grote steden hier nog beter. In de spits e neemt Rotterdam een 8 plek in, net na Amsterdam. Voor de bereikbaarheid per openbaar vervoer bezetten de vier grote steden de eerste vier plekken in de top 50.
Bron: Atlas voor Gemeenten 2003, Nyfer
45
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Selectie indicatoren: In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid beschikbare gegevens. Voor deze versie van de Staat van Rotterdam zijn nog onvoldoende subjectieve indicatoren beschikbaar voor dit veld. In de volgende versie wordt aandacht besteed aan de waardering van de doorstroming en bereikbaarheid van de stad in de ogen van weggebruikers (fiets en auto). Binnen de sector V&V wordt hier al aan gewerkt. Tevens wordt gewerkt aan meer indicatoren voor de verkeersveiligheid.
Hoofdpunten Verkeer en Vervoer Enkele feiten die naar voren zijn gebracht in dit beleidsveld en meningen van de burger over het openbaar vervoer zijn: • De verkeersveiligheid is toegenomen: er zijn minder slachtoffers en doden ten gevolge van een verkeersongeluk te betreuren. • Het aantal reizigerskilometers per openbaar vervoer laat een gestage stijging zien. • De waardering voor het openbaar vervoer is langzaam dalende. • De gemiddelde rijsnelheden laten een dalende trend zien. • De verkeersintensiteit is vanaf 1997 met name op de agglomeratiecordon gestegen. • De bezettingsgraad van P+R-terreinen is in de periode 2000-2002 gedaald.
Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
Jaarrapporten RVVP dS&V, Verkeer en vervoer gemeente • Rotterdam
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
46
OV-monitor gemeentelijke en regionale vervoersbedrijven
•
Onderzoek Verplaatsingsgedrag (CBS)
•
Atlas voor Gemeenten, Nyfer
9
Wijken en Buitenruimte
Gemeente en deelgemeenten werken samen om te komen tot een aantrekkelijke, schone en hele stad om te wonen en te verblijven. En dat betekent: • Een hogere waardering voor ‘schoon en heel’; • Versterken van de gezamenlijke doorzettingsmacht van gemeente en deelgemeenten en het vermogen om de problemen in de wijken op te lossen. Binnen dit beleidsveld is er aandacht voor het afvalbeheer, water en waterbeheer, onderhoud van wegen en fietspaden, openbaar groen en schoon en heel.
Voorzieningen: Op het gebied van natuureducatie zijn verschillende faciliteiten in Rotterdam. Zo zijn er zeven centra voor natuur- en milieueducatie en 7 kinderboerderijen.
9.1
De fysieke conditie van de wijk
De fysieke conditie van wijken wordt op verschillende manieren geregistreerd. De gemeente voert schouwen uit en baseert hier een productnormering schoon en heel op. Elke buurt krijgt een cijfer voor schoon en een cijfer voor heel op een schaal van 1 tot en met 5. In 2002 waren er 2 buurten onder de 3 voor schoon en 7 buurten waar nog teveel kapot was. Figuur 1: Is de buurt schoon?
In Rotterdam en Den Haag vindt een kleiner deel van de bewoners hun buurt schoon dan in Amsterdam en in Utrecht.
100% 80% 60% 40% 20% 0% Rotterdam Amsterdam Den Haag Utrecht ja, heel schoon ja, tamelijk schoon nee, niet zo schoon nee, helemaal niet schoon Bron: G4 Peiling 2003, COS
47
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 2: % wegen en fietspaden in slechte conditie
Het aandeel in slechte conditie zijnde hoofdwegen, fietspaden langs hoofdwegen en wijkgebonden wegen daalt sinds 1997. Dit betekent dat de kwaliteit van wegen en fietspaden verbeterd. De wijkgebonden wegen zijn zelfs sterk verbeterd, maar nog steeds slechter dan de belangrijke fietspaden en hoofdwegen.
50%
40%
30%
20%
hoofdwegen
10%
fietspaden langs hoofdwegen wijkgebonden wegen
0% 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Bron: Gemeentewerken Rotterdam
9.2
Waardering van de burger
Onderstaande indicatoren geven inzicht in hoe bewoners de buitenruimte waarderen. Figuur 3: Rapportcijfer voor eigen woonomgeving
Figuur 4: Tevredenheid met voorzieningen
7,5
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
7,0 6,5 6,0 5,5 5,0 Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Rotterdam Amsterdam Den Haag Utrecht straatverlichting groenvoorziening speelvoorziening
Utrecht
Bron: Enquête Leefbaarheid & Veiligheid, 2002 (A’dam 2001)
Bron G4 peiling 2003, COS
Het gemiddelde rapportcijfer dat bewoners geven voor hun eigen woonomgeving is in Rotterdam iets lager dan in de andere drie grote steden. De waardering van de Rotterdammers was in 2002 hetzelfde als in 2000. Over enkele voorzieningen in de buitenruimte scoort Rotterdam nagenoeg gelijk aan Amsterdam en Den Haag. In Utrecht zijn ze iets tevredener. De waardering voor voorzieningen is in Rotterdam enigszins gedaald in 2002 ten opzichte van het voorjaar 2000.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
48
Figuur 5: Tevredenheid over onderhoud wegen
Figuur 6: Tevredenheid onderhoud straatmeubilair
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10% 0%
0% Rotterdam
Amsterdam
wegen
Den Haag
fietspaden
Rotterdam
Utrecht
Amsterdam
in eigen buurt
stoepen
Bron: G4 Peiling,2003, COS
Den Haag
Utrecht
in de stad
Bron G4 peiling 2003, COS
De tevredenheid over het onderhoud van wegen, fietspaden en stoepen is in alle vier de grote steden niet erg hoog. In Rotterdam is ongeveer een derde tevreden over deze onderdelen. De tevredenheid over het onderhoud van het straatmeubilair in de eigen buurt is in alle vier de grote steden hoger dan over het onderhoud van het straatmeubilair in de stad. In Rotterdam is men het minst tevreden. Iets meer dan een derde is tevreden over het onderhoud van het straatmeubilair in de eigen buurt en iets minder dan een derde over het onderhoud daarvan in de stad. De tevredenheid over de hoeveelheid, kwaliteit en het onderhoud van de groenvoorzieningen is in de loop der jaren redelijk constant. Een geconstrueerd rapportcijfer op basis van de tevredenheid over de hoeveelheid en de kwaliteit van de groenvoorzieningen in de buurt levert voor 2003 een 6,7 op, net als in de twee voorgaande jaren.
Selectie indicatoren: In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid beschikbare gegevens. Niet alle geselecteerde indicatoren bleken echter beschikbaar en geschikt. In de Staat van Rotterdam 2004 wordt meer aandacht besteed aan de fysieke staat van de wijken, zoals de indicator m2 groen in de wijken.
Hoofdpunten Wijken en buitenruimte In deze versie van de Staat van Rotterdam is zowel aandacht besteed aan fysieke aspecten van de wijken en buitenruimte als aan de waardering van de bewoners hiervoor. Wat naar voren komt is het volgende: • In 2 buurten wordt de norm voor schoon niet gehaald, in 7 buurten de norm voor heel niet. • De kwaliteit van hoofdwegen, fietspaden langs hoofdwegen en wijkgebonden wegen is verbeterd. • De waardering voor de voorzieningen straatverlichting, groenvoorziening en speelvoorziening is enigszins minder geworden dan in het voorjaar 2000. • De tevredenheid over het onderhoud van wegen, fietspaden en stoepen is in alle vier de grote steden niet erg hoog.
49
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Bronnen: Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
•
Jaarboek GSB
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
50
Atlas voor gemeenten, Nyfer
10 Sociale zaken en maatschappelijke dienstverlening Binnen het beleidsveld sociale zaken en maatschappelijke dienstverlening wordt gestreefd naar: • Volwaardige en waardevolle participatie van alle Rotterdammers in onze samenleving, op sociaal, economisch en cultureel vlak; • Elke Rotterdammer kan verantwoordelijkheid nemen voor het eigen leven. Binnen dit beleidsveld is er tevens aandacht voor re-integratie van werklozen, integratie van allochtonen, ouderen, gehandicapten en dak- en thuislozen. Voorzieningen: De dienst Sociale Zaken beschikt over 13 kantoren met loketdiensten ten behoeve van de verstrekking van uitkeringen. Werkzoekenden kunnen terecht bij één van de zes vestigingen (incl. Schiedam) van het CWI. Ten behoeve van verstrekking van voorzieningen voor gehandicapten zijn 3 loketten in Rotterdam gevestigd.
10.1 Arbeidsparticipatie In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de voorwaarden in materiële zin die mensen in staat moeten stellen op een volwaardige manier op sociaal, cultureel en economisch vlak te participeren in de samenleving. Het (langdurig) afhankelijk zijn van een uitkering betekent dat participatie kan worden beperkt. Figuur 1: Percentage ABW-ers, naar leeftijd
In Rotterdam zitten relatief veel jongeren in de Algemene Bijstandswet (ABW). Bijna 8% van de 15- tot en met 34-jarige Rotterdammers ontvangt een ABW-uitkering. In de andere grote steden is dat aandeel aanzienlijk lager. Ook bij de 35- tot en met 64-jarigen scoort Rotterdam het hoogst, maar het verschil met Amsterdam is hier minimaal. In Utrecht is het aandeel ABW-ers aanzienlijk lager dan in de andere drie grote steden.
12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Rotterdam Amsterdam 15-35 jr
Den Haag
35 tot 65 jr
Utrecht 65 jaar e.o.
Bron: CBS 2001, bewerking COS
51
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 2: Uitkeringontvangers naar soort uitkering
Bijna 18% van alle Rotterdammers tussen de 15 en 65 jaar ontvangt een uitkering. Van de Amsterdammers zelfs net iets meer dan 18%. Opvallend is dat in Rotterdam veel mensen een ABW-uitkering ontvangen en vergeleken met de andere drie grote steden weinig mensen een WAO uitkering. In veel gevallen moet er een heel huishouden leven van de genoemde uitkeringen. In enkele gevallen komt het voor dat iemand twee uitkeringen krijgt (bijvoorbeeld WAO en ABW).
20% 15% 10% 5% 0% Rotterdam Amsterdam ABW
WW
Den Haag WAO
Utrecht
WAZ+Wajong
Bron: UWV 2001, bewerking COS
De registraties van de UWV laten niet toe dat de verschillen in uitkeringsafhankelijkheid naar herkomst in beeld kunnen worden gebracht. Figuur 3: Aandeel sociale minima
Rotterdam en Amsterdam kennen procentueel bijna evenveel huishoudens die van een sociaal minimum moeten leven. Hoewel het aandeel in de periode 1998 tot en met 2000 iets daalde is het toch bijna twee keer zo hoog als landelijk.
19% 17% 15% 13% 11% 9% 7%
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Nederland 5% 1998
1999
2000
Bron: CBS
10.2 Sociaal burgerschap De mate waarin verschillende groeperingen zich thuis voelen in Rotterdam en bijdragen aan de samenleving wordt tot uitdrukking gebracht door middel van interesse in lokale politiek, zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie en sociale cohesie. Figuur 4: Interesse in lokale politiek 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Van 1999 tot en met januari 2002 is de interesse in lokale politiek nagenoeg gelijk gebleven. In januari 2003 is die interesse echter sterk toegenomen. In 2002 had nog 40% van alle Rotterdammers weinig interesse. In 2003 was dit nog maar 32%. Autochtonen hebben meer interesse in de lokale politiek dan allochtonen. Een kwart van de autochtonen heeft weinig interesse en van de allochtonen is dat ruim 40%.
weinig enige veel
autochtoon
allochtoon
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
52
Bron: Omnibus 2003, COS Figuur 5: Zelfredzaamheid (positieve stellingen) Ik kan goed voor mezelf zorgen Ik voel me een gelukkig mens
Ik kan prima voor mezelf opkomen Ik ben tevreden met mijn leven
Ik heb genoeg sociale contacten Ik kan mezelf uitstekend redden
Ik kan genoeg mensen vragen iets voor me te doen Ik kan alles aan
Bij nood kan ik altijd op iemand een beroep doen Ik voel me met voldoende mensen nauw verbonden
Autochtoon
Allochtoon
60%
65%
70%
75%
80%
85%
90%
95%
100%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Bron: Enquête Leefbaarheid, 2002
Figuur 6: Zelfredzaamheid (negatieve stellingen) Ik heb weinig aanspraak Mensen zoals ik hebben het beroerd in Nederland De maatschappij accepteert me niet echt In deze maatschappij tel ik niet mee, sta ik aan de kant Mensen zoals ik voelen zich in Nederland achtergesteld
Autochtoon
Allochtoon
0%
Bron: Enquête Leefbaarheid, 2002
De stellingen die zelfredzaamheid beschrijven laten aanzienlijke verschillen zien tussen de autochtone en allochtone bevolkingsgroepen. Hoewel allochtonen vinden dat ze even goed voor zichzelf kunnen zorgen, voor zichzelf kunnen opkomen, zich even gelukkig voelen en in dezelfde mate tevreden zijn met hun leven als autochtonen, hebben zij het gevoel minder mee te tellen in de Rotterdamse samenleving. Zij geven vaker aan minder te kunnen rekenen op een sociaal netwerk en voelen zich vaker achtergesteld.
53
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 7: Maatschappelijke participatie, G4
% niet actief als vrijwilliger
% dat niet uitgaat
Utrecht
% dat niet sport
Den Haag Amsterdam 0%
Rotterdam
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Bron: Enquêtes Leefbaarheid & veiligheid, 2002 (Amsterdam 2001)
Qua maatschappelijke participatie lijken de vier grote steden veel op elkaar. In Den Haag wordt wat minder gesport en meer aan vrijwilligerswerk gedaan. Figuur 8: Maatschappelijke participatie, naar etniciteit % weinig contact fam. en vrienden
% niet actief als vrijwilliger
% dat niet uitgaat
% dat niet sport
allochtoon autochtoon
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Bron: Enquête Leefbaarheid , 2002
De maatschappelijke participatie van autochtonen is hoger dan van allochtonen. Met name het aandeel allochtonen dat niet sport is aanzienlijk hoger dan het aandeel autochtonen dat niet sport. De sociale cohesie ofwel de sociale kwaliteit van de woonomgeving is sinds het voorjaar 2000 niet verbeterd en is iets lager in de twee grootste steden. Het kengetal sociale cohesie is gebaseerd op vier stellingen die aan bewoners zijn voorgelegd: ‘de mensen kennen elkaar in deze buurt nauwelijks’, ‘in deze buurt gaat men op prettige manier met elkaar om’, ‘ik woon in een gezellige buurt met veel saamhorigheid’ en ‘ik voel mij thuis bij de mensen in deze buurt’ (zie ook paragraaf 7.1).
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
54
Figuur 9: Sociale cohesie autochtoon / allochtoon
De allochtone Rotterdamse bevolking is minder te spreken over de sociale kwaliteit van de woonomgeving dan de autochtone Rotterdammers. Zowel in 2000 als in 2002 is dit het geval. Zowel allochtonen als autochtonen geven aan dat de sociale kwaliteit achteruitgaat. Een volgende meting zal moeten uitwijzen of er sprake is van een trend.
7 6 5 4 3 2 1 0 2000 autochtonen
2002 allochtonen
Bron: Enquête Leefbaarheid
Op de stelling “Mensen kennen elkaar in deze buurt nauwelijks” wordt in 2002 (46%) licht positiever gereageerd door de Rotterdammers ten opzichte van 2000. Op de stelling “De mensen gaan in deze buurt op een prettige manier met elkaar om” is het aandeel Rotterdammers dat het hier (helemaal) mee eens is in 2002 gedaald naar 60% ten opzichte van 2000 (70%). Ook hier zal de volgende meting van de leefbaarheidsenquête moeten uitwijzen of er sprake is van een trend.
Geselecteerde indicatoren: In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid beschikbare gegevens. Niet alle beschikbare indicatoren kunnen naar herkomst of andere relevante aspecten worden herleid. Ook is er niet genoeg informatie beschikbaar om de sociale structuur van de Rotterdamse samenleving in kaart te brengen. Zo is er bijvoorbeeld geen adequate bron die de mate van mantelzorg in kaart brengt. Ook blijkt dat sociaal burgerschap niet in voldoende mate in kaart kan worden gebracht met de thans beschikbare gegevens. Voor de Staat van Rotterdam 2004 wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn dit beter in beeld te brengen.
55
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Hoofdpunten Sociale zaken en maatschappelijke dienstverlening Binnen dit beleidsveld is de mate waarin alle Rotterdamse burgers kunnen participeren in de samenleving naar voren gebracht. Het beeld dat is ontstaan is niet volledig. Wat wel naar voren is gekomen, wordt hieronder kort weergegeven: • Rotterdam onderscheidt zich van de andere G4-steden door een hogere afhankelijkheid van een ABW-uitkering en een lager WAO-percentage. • Het aandeel sociale minima is in de twee grootste steden van Nederland bijna twee keer zo hoog als landelijk. • De allochtone Rotterdamse bevolking is in dezelfde mate tevreden over zichzelf en even gelukkig als autochtone bevolking. Toch voelt men zich vaker achtergesteld en hebben allochtonen vaker het gevoel minder mee te tellen in de Rotterdamse samenleving. Allochtonen geven aan minder te kunnen rekenen op een sociaal netwerk. • Verschillen in maatschappelijke participatie met de andere steden is er nauwelijks. • Wel is de maatschappelijke participatie van autochtone Rotterdammers hoger dan van allochtonen. • De sociale kwaliteit van de woonomgeving wordt door de autochtone Rotterdammers beter gewaardeerd dan door allochtonen.
Bronnen: Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
Onderwijsalmanak gemeente Rotterdam
•
Regionaal InkomensOnderzoek CBS
•
Atlas voor gemeenten Nyfer
•
Monitor Oudkomers
•
Survey
Sociale
positie
en
Voorzieningengebruik • •
Allochtonen, ISEO- EUR
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
56
Integratiemonitor, ISEO-EUR Vrijetijdsomnibus gemeente Rotterdam
11 Onderwijs en Jeugd Binnen dit beleidsveld is er aandacht voor de opgroeiende jeugd. Onderwijs speelt hierbij een belangrijke rol maar ook andere instrumenten zoals voorschoolse opvang, opvoedingsondersteuning zijn hierbij belangrijke instrumenten. De doelen zijn: • Het verbeteren van de leerprestaties in basisvaardigheden; • Het verbeteren en ontwikkelen van talenten van alle kinderen, jongeren en volwassenen in Rotterdam; • Het versterken van de sociale competenties bij kinderen, jongeren en (jong-) volwassenen, de stimulering en bescherming van de lichamelijke en psychosociale ontwikkeling van kinderen en jeugdigen en het voorkomen van opvoedingsproblemen.
Voorzieningen: Binnen het primair onderwijs zijn in 2001 183 locaties voor basisscholen en 43 voor speciaal onderwijs. Op ruim 220 locaties wordt voortgezet onderwijs gegeven. In 28 wijkaccommodaties worden activiteiten voor jong en oud georganiseerd.
11.1 Onderwijs De prestaties van de jeugd binnen het onderwijs worden beschreven aan de hand van de cito-scores in het basisonderwijs en deelname- en slaagpercentages in het voortgezet onderwijs. Figuur 1: Cito-scores basisonderwijs
figuur 2: Cito-scores Basisonderwijs
536
536
534
534
532
532
530
530
528
528
526
526 2000
2001 Rotterdam
2002
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Nederland
Nederland
Bron: Fokor, Rotterdam
Bron: Jaarboek Grote Stedenbeleid, 2000
De Cito-scores op de Rotterdamse basisscholen blijven ver achter bij het Nederlands gemiddelde. Het verschil is echter de laatste paar jaren wel aanzienlijk kleiner geworden. Alle vier de grote steden kampen met een lagere Cito-score dan landelijk. In 2000 scoorde Rotterdam lager dan de andere 3 grote steden.
57
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 3: Deelnamepercentages HAVO en VWO
Figuur 4: Slaagpercentages van totaal aantal kandidaten
40%
100% 95%
35%
90%
30%
85%
25%
80% 75%
20%
70%
15%
65% 10%
60%
5%
55% 50%
0% HAVO
HAVO
V W O
Autochtoon
Allochtoon
Autochtoon
Rotterdam
Amsterdam
VWO Allochtoon
Den Haag
HAVO
HAVO
V W O
V W O
Autochtoon
Allochtoon
Autochtoon
Allochtoon
Rotterdam
Utrecht
Bron: GOA monitor, 2000/2001
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Bron: GOA monitor, 2000/2001
De deelnamepercentages van het VWO laten zien dat Rotterdamse autochtone leerlingen minder vaak het VWO volgen in vergelijking met de andere G4-steden. Rotterdamse allochtonen nemen juist vaker deel aan het VWO dan in Amsterdam en Utrecht. Met Den Haag is er op dit punt geen verschil. De deelnamepercentages HAVO laten geen verschillen zien tussen de steden. Voor beide richtingen geldt dat autochtonen vaker op de HAVO en VWO zitten dan allochtonen. In alle steden is het slaagpercentage onder autochtonen hoger dan onder allochtonen. In Rotterdam doen autochtonen het iets slechter dan in de andere steden. De Rotterdamse allochtonen die HAVO volgden doen het iets beter dan hun collega’s in Amsterdam en Utrecht. De Rotterdamse allochtonen VWO-ers, doen het net als de autochtonen iets slechter dan VWO-ers in de andere steden.
11.2 De jeugd In de meest recente publicaties van de jeugdmonitor wordt verslag gedaan van onderzoek onder de jeugd over de periode 2000 – 2002. Het onderzoek is uniek voor Nederland: vergelijking met andere steden is niet mogelijk. Het onderzoek is grootschalig en longitudinaal van karakter. Het belangrijkste kenmerk van de jeugdmonitor is dat het meer is dan een onderzoek: door het terugkoppelen van resultaten aan betrokkenen kunnen gerichte acties worden ondernomen en interventies worden ingezet. Hieronder vindt u enkele bevindingen uit de jeugdmonitor. De jeugdmonitor van de GGD geeft inzicht in de ontwikkeling van de jeugd. Allereerst is er gevraagd aan ouders en leerkrachten van kleuters of er emotionele en/of (gedrags)problemen zijn. Op basis van de scores die zijn gemeten op dit gebied is bepaald hoeveel kinderen er zijn ‘met een zorgelijke ontwikkeling’. Geconcludeerd wordt dat bij 17% van de kinderen er volgens de ouders sprake is van een zorgelijke ontwikkeling. Bij leerkrachten ligt dit percentage op 22%. De verschillen tussen jongens en meisjes zijn niet groot. Van de kleuters voldoet 6% aan deze beschrijving bij zowel ouders als leerkrachten. De psychosociale ontwikkeling is volgens de jeugdarts bij 16% van de kleuters (licht) zorgelijk. Bij jongens is dit percentage aanzienlijk hoger dan bij meisjes: 20% ten opzichte van 12%. De jeugdmonitor van de GGD geeft ook inzicht in het zorgelijk welbevinden van de leerlingen van groep 6. Er wordt gesproken over zorgelijke bevindingen bij: een zeer hoge score op depressieve gevoelens, een hoge score op vormen van sociale angst of zelf gerapporteerd frequent agressief en/of delinquent
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
58
gedrag. Dergelijke zorgelijke bevindingen zijn te vinden bij 32% van de jongens en 24% van de meisjes. Op de samengestelde score voor ongunstig psychisch welbevinden scoren meisjes (20%) uit de brugklassen minder goed dan jongens (11%). Probleemgedrag, het percentage leerlingen dat frequent agressief en/of delinquent gedrag vertoont, komt bij jongens vaker voor: 21% ten opzichte van 9% bij meisjes. Onder de derdeklassers is het ongunstig welbevinden wat hoger dan onder de brugklassers: bij 27% van de meisjes en 11% van de jongens is sprake van een ongunstig psychisch welbevinden. Ook hier komt probleemgedrag, agressief gedrag en delinquent gedrag vaker voor bij jongens dan meisjes: 26% ten opzichte van 12% van de meisjes.
Geselecteerde indicatoren: In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid beschikbare gegevens. Niet alle geselecteerde indicatoren bleken echter beschikbaar en geschikt. Zo blijkt dat de cito-scores naar achtergrondgegevens en het aandeel schoolverlaters met startkwalificatie nog niet beschikbaar zijn. Voor de Staat van Rotterdam 2004 worden, in samenwerking met de DSO, deze indicatoren verder ontwikkeld. Samen met de GGD zal het thema Jeugd verder worden uitgewerkt.
Hoofdpunten Onderwijs en jeugd Binnen dit beleidsveld is er aandacht voor de jeugd en voor het onderwijs. Het beeld dat is ontstaan is nog niet volledig. Samen met de DSO en de GGD wordt dit veld voor de Staat van Rotterdam 2004 verder uitgewerkt. Wat wel naar voren is gekomen, wordt hieronder kort weergegeven: • De Rotterdamse Cito-score verbetert zich wel maar blijft ver onder het landelijk gemiddelde. Ook is de score lager dan in de andere G4-steden. • De Rotterdamse autochtone jeugd doen minder vaak het VWO en slagen ook minder vaak voor deze opleiding. Op HAVO-niveau is het verschil kleiner. • De deelname van allochtonen aan het VWO is in Rotterdam en Den Haag hoger dan in Utrecht en Amsterdam. De prestaties van de Rotterdamse leerlingen is echter minder goed: een kleiner percentage slaagt. Op HAVO-niveau presteren de Rotterdamse allochtone leerlingen juist beter dan in de andere G4-steden.
Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
GOA-monitor
•
Monitor voortijdig schoolverlaten
•
Monitor Kinderopvang, gemeente Rotterdam en andere gemeenten
•
59
Jeugdmonitor gemeente Rotterdam
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
12 Kunst en Sport Binnen dit beleidsveld richten de inspanningen zich op cultuur, architectuur, monumenten en (verenigings-)sport. Dit moet resulteren in het verhogen van de deelname van bewoners aan kunst, sport en recreatie om daarmee een bijdrage te leveren aan: • Plezier en ontspanning van de bewoners; • Sociale samenhang en leefbaarheid in de wijk; • Economische ontwikkeling van de stad.
Voorzieningen: Rotterdam heeft 1 openbare bibliotheek bestaande uit 1 centrale bibliotheek, 23 filialen en 2 bibliotheekbussen; 4 grote door de gemeente instant gehouden musea en een Kunsthal. Rotterdam heeft onder andere de volgende sportvoorzieningen te bieden: 195 voetbalvelden, 65 overige sportvelden, 18 zwembaden, 26 sporthallen, 28 tenniscomplexen en 2 golfbanen. Hiernaast zijn er 41 volkstuinencomplexen.
12.1 Cultuurdeelname Cultuurdeelname kan breed worden opgevat. Het omvat het bezoek aan theaters, concerten, bioscopen etc, maar ook het bezoeken van musea, galerie/atelier en het bekijken van bezienswaardige gebouwen. Ook het gebruik van een bibliotheek valt hieronder. In de G4 bezoekt circa driekwart van de bewoners in de loop van een jaar wel eens culturele voorstellingen variërend van theater- en concertbezoek tot bioscoop en dance- en housparty's. Rotterdammers scoren in vrijwel alle genres (aanzienlijk) lager dan de bewoners van de andere steden. Rotterdammers zijn meer incidentele dan frequente bezoekers van culturele voorstellingen. In de andere steden is het percentage frequente bezoekers (aanzienlijk) groter. Figuur 1: Cultuurparticipatie
Minder Rotterdammers bezoeken weleens een galerie/atelier, bezienswaardige gebouwen of plekken of musea: bijna de helft heeft geen bezoek gebracht aan een vorm van het cultureel erfgoed. Opvallend is dat in andere steden de helft van de bewoners wel eens een bezoek brengt aan een museum ten opzichte van 38% van de Rotterdammers.
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% Rotterdam
Amsterdam
bezoek voorstelling
Den Haag
Utrecht
bezoek cultureel erfgoed
Bron: G4 Peiling 2003, COS
Het aantal leden van de Rotterdamse bibliotheek per 1.000 inwoners is na 1995 gestegen en vervolgens weer gedaald. In 2002 zijn er 224 leden per 1.000 inwoners, dit is vrijwel gelijk aan het aantal in 1995. Het aantal leden per 1.000 inwoners in Amsterdam is in de jaren 2000 en 2001 ongeveer gelijk aan dat van Rotterdam.
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
60
Figuur 2: Ontwikkeling bezoekersaantal Rotterdam
Het aantal bezoekers van de diverse Rotterdamse attracties is vanaf 1995 tot en met 2001 (het jaar waarin Rotterdam Culturele hoofdstad was) gestegen. In 2002 waren er iets minder bezoekers. Het aantal bezoekers van evenementen kent een grillig verloop. Ook hiervoor was 2001 een topjaar. Dit in tegenstelling tot de theaters. De Rotterdamse musea trekken jaarlijks circa 1 miljoen bezoekers.
5.000.000 4.500.000 4.000.000 3.500.000 3.000.000 2.500.000 2.000.000 1.500.000
attracties
musea
theaters etc
evenementen
1.000.000 500.000 0 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Bron: G4 Peiling 2003, COS
12.2 Sport Door middel van sportvoorzieningen wordt de Rotterdamse bevolking gestimuleerd om te sporten. Onderstaande indicatoren geven inzicht in de mate waarin de Rotterdammer sport en in welke mate men tevreden is met de geboden sportmogelijkheden. Sinds 1995 is het aandeel Rotterdammers dat niet sport gedaald van 49% tot 38% in 2001. Het stimuleren van sporten gebeurt onder andere door het uitgeven van sportpassen. Kinderen van 8 jaar en ouder kunnen gratis een sport uitproberen. Omdat dit schooljaar pas is begonnen met het uitgeven van sportpassen zijn er nog geen gegevens over een heel schooljaar. figuur 3: Frequentie sporten
Een vergelijking tussen jongeren tot en met 21 jaar en volwassenen laat zien dat een groter deel van de jongeren aan sport doet en dat ook vaker doen.
100% 80% 60% 40% 20% 0% 15-21 jaar
niet
minder dan 1X/week
22-75 jaar
1X/week o.m.
Bron: Vrijetijdsomnibus 2001, COS
61
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Figuur 4: Sportparticipatie in G4
figuur 5: Tevredenheid met sportmogelijkheden
%65
%50 40
60 30 55
20 10
50
0 Rotterdam Amsterdam
45 Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
in de stad
Utrecht
Bron: G4 Peiling 2003, COS
in de wijk
Den Haag
Utrecht
in openbare ruimte wijk
Bron: G4 Peiling 2003, COS
Iets meer dan de helft van de Rotterdammers (van 15 jaar en ouder) doet wel eens aan sport. Dat is minder dan in de andere grote steden. Toch zijn de Rotterdammers nagenoeg even tevreden over de mogelijkheden om te sporten in de stad als inwoners van de andere grote steden. Over de mogelijkheden om te sporten in de wijk zijn ze zelfs tevredener dan in de andere steden.
Geselecteerde indicatoren: In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid beschikbare gegevens. Niet alle geselecteerde indicatoren bleken echter beschikbaar en geschikt. Zo blijkt dat het nog te vroeg is een goed overzicht te krijgen over het aantal versterkte sportpassen.
Hoofdpunten Kunst en sport Binnen dit beleidsveld is er aandacht voor kunst en sport. De volgende hoofdpunten zijn naar voren gekomen: • Rotterdammers zijn meer incidentele dan frequente bezoekers van culturele voorstellingen. In de andere steden is het percentage frequente bezoekers (aanzienlijk) groter. • Bijna de helft van de Rotterdammers heeft geen bezoek gebracht aan een vorm van het cultureel erfgoed. • Rotterdammers sporten vaker dan vroeger.
Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
Vrijetijdsomnibus gemeente Rotterdam
•
Richtlijn Cultuurparticipatie Onderzoek, Ministerie OC&W
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
•
62
Basismodule schriftelijke enquête sport
13 Informatie en Communicatie Technologie Informatie en Communicatie Technologie (ICT) maakt deel uit van het beleidsveld Middelen en Informatie en Communicatie Technologie. Beoogde doelen zijn: • Een financieel gezonde gemeente; • Een resultaatgerichte ambtelijke organisatie en een daarop toegesneden bedrijfsvoering; • Een toegankelijke, dienstverlenende gemeente; • Het realiseren van een innovatieve gemeente die haar dienstverlening afstemt op de wensen van burgers en bedrijven, daarbij gebruik makend van de nieuwe mogelijkheden die ICT biedt. Over het onderdeel Middelen wordt in dit document niet gerapporteerd omdat dit al in de voorjaarsnota en ander P&C-documenten wordt gedaan. De dienstverlening is al deels bij het beleidsveld Bestuurlijke Zaken aan de orde geweest. Wat rest is de toegankelijke, dienstverlenende gemeente, het onderdeel ICT.
13.1 ICT Het gebruik van via internet aangeboden dienstverlening is afhankelijk van de mogelijkheid die bewoners hebben gebruik te maken van een computer en internet, de bekendheid van de mogelijkheid om gebruik te maken van de dienstve rlening van de gemeente via internet en de toegankelijkheid van de website van de gemeente. Figuur 1: Computer en Internet bezit
Figuur 2: Bekendheid en gebruik gemeentelijke info op web 80%
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Rotterdam
Amsterdam
Computer Bron: G4 Peiling 2003, COS
Den Haag
Utrecht
Rotterdam
Internet
Amsterdam
mee bekend
Den Haag
Utrecht
wel eens bezocht
Bron: G4 Peiling 2003, COS
Het computer- en internetbezit is in de drie grootste steden nagenoeg gelijk. In Utrecht is het iets hoger. De bekendheid van de Rotterdamse gemeentelijke informatie op internet is lager dan de bekendheid van de eigen gemeentelijke informatie in de andere drie grote steden. Het percentage Rotterdammers dat deze informatie wel eens heeft bezocht is iets lager dan in de andere drie grote steden.
63
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
13.2 Oordeel gemeentelijke websites Er bestaan bronnen die op hun eigen manier alle gemeentelijke sites beoordelen. Daarvan houden ze een rangorde bij. Een daarvan is de site: www.webdam.nl. De andere bron is de kwaliteitsmonitor overheidswebsites ( www.advies.overheid.nl ). Tabel 1: Rangorde digitale gemeenten
Rotterdam Amsterdam Den Haag Utrecht
webdam.nl advies.overheid 1 3 4 3 11 45 193 35
Volgens Webdam.nl heeft de gemeente Rotterdam de beste gemeentelijke site. Volgens de andere bron zijn de sites van Rotterdam en Amsterdam ook aanzienlijk beter dan van Den Haag en Utrecht. (stand beide bronnen eind mei 2003)
Bron: Webdam.nl en kwaliteitsmonitor overheidswebsites
De website van de gemeente Rotterdam, www.rotterdam.nl, wordt periodiek onderzocht op toegankelijkheid, vormgeving en doelmatigheid. Hierbij staat de gebruikersbeleving van een belangrijke doelgroep, de burger, centraal. In het kader van dit onderzoek is ook een vergelijkende studie gemaakt tussen Rotterdam.nl en onder andere de websites van de gemeenten Amsterdam, Den Haag en Utrecht. Figuur 3: Oordeel bezoekers gemeentelijke site Zal eerder diensten op site afhandelen
Zal eerder info opzoeken
Rotterdam
Amsterdam
Den Haag
Utrecht
Zal site aanbevelen
Zal site opnieuw bezoeken
Voldoet aan verwachtingen
Algeheel oordeel
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90% %
Bron: MetrixLab, 2002
Als aan de gebruikers van Rotterdam.nl gevraagd wordt of men na het bezoek aan de website eerder terug zal komen om informatie te zoeken of diensten af te handelen, dan antwoordt men minder positief dan gemiddeld. Wel scoort de site hoog op het algeheel oordeel, de intentie om de site nog eens te bezoeken en aan te bevelen bij anderen. Vooral het brede karakter van Rotterdam.nl leidt tot een positief eindoordeel.
Geselecteerde indicatoren: In deze eerste versie van de Staat van Rotterdam is een selectie gemaakt uit een grote hoeveelheid beschikbare gegevens. Voor de staat van Rotterdam 2004 zal in overleg met de sector worden gezocht naar objectieve indicatoren over ICT in Rotterdam (zoals aantal bezoeken www.rotterdam.nl)
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
64
Hoofdpunten ICT • • • • • •
Het computerbezit (bijna twee derde) en internetbezit (ruim de helft) in Rotterdam is nagenoeg gelijk aan dat in Amsterdam en Den Haag. De bekendheid met - en het gebruik van gemeentelijke info op het internet is in Rotterdam iets lager dan in de andere drie grote steden. Het oordeel van de gebruikers over www.rotterdam.nl is in zijn algemeenheid positiever dan bij de andere drie grote steden (over hun eigen gemeente-site). Ook geven veel gebruikers aan naar de site te zullen terugkeren, meer dan bij de andere steden. Ditzelfde geldt voor het aandeel dat de site aan zal bevelen bij anderen. Het voornemen om diensten via de site af te handelen is in Rotterdam lager dan bij de andere steden
Er is een groot aantal monitoren en onderzoeken beschikbaar om inzicht te krijgen in de staat van dit beleidsveld. In dit hoofdstuk is hieruit een selectie gemaakt van een beperkt aantal indicatoren. Voor een verdieping wordt verwezen naar belangrijke bronnen op dit beleidsveld: •
Kwaliteitsmonitor overheidswebsites
•
Omnibusenquête gemeente Rotterdam
•
Webdam
•
G4-peiling
65
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
66
67
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
Staat van Rotterdam 2003, een pilot
68