DE OMZWERVINGEN VAN EEN HOUTZAAGMOLEN. Werd "De Dankbaarheid" uit Schagen "De Koffiemolen" van Egmond aan de Hoef? Kees Otter
Voor de bouw van de molen van Zeeman in 't Zand werd in 1865 een molen gebruikt die eerder waarschijnlijk ergens in de Zaanstreek was afgebroken. Het bleek echter tot nu toe niet mogelijk uit te vinden welke molen dat geweest zou kunnen zijn. Ook in of rond Amsterdam werden kort voor 1865 geen molens afgebroken die in aanmerking zouden kunnen komen. De molen in 't Zand was oorspronkelijk waarschijnlijk een zaagmolen geweest. Daarvan zijn nog sporen terug te vinden in de inwendige houtconstructie. Gerrit Keunen, een molendeskundige van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg , wees mij er op dat er op de werf van de VOC in Amsterdam ooit een houtzaagmolen heeft gestaan die van het type paltrok was. Hij meende dat er op de marinewerf in Den Helder misschien ook wel een houtzaagmolen kon hebben gestaan, die misschien ergens anders terecht was gekomen. Het leek in ieder geval zinvol die mogelijkheid eens te
onderzoeken. Inderdaad bleek er in Den Helder een houtzaagmolen te hebben gestaan van het type "zeskante bovenkruier", in 1863 gesloopt en elders weer opgebouwd, maar het was niet de molen die in 't Zand terecht is gekomen. Uit het onderzoek naar deze "Helderse" molen kwamen zulke interessante feiten naar boven dat ik het de moeite waard vond er een artikel aan te wijden. Dit is het resultaat. De houtzaagmolen aan de Loet in Schagen Eens stond er even buiten Schagen, aan het verlengde van de Loet, een houtzaagmolen. De molen stond op een eilandje dat aan drie kanten omsloten werd door land van Pieter Corneliszoon Bregman en aan de zuidzijde door de "Gemene Vaart" en de Menewegh (later Menisweg), bij de plaats waar nu het winkelcentrum Waldervaart is gelegen. Wanneer deze molen daar is gebouwd, is niet precies bekend.
Gezicht op Schagen vanaf de Menisweg van voor 1832. Houtzaagmolen "De Dankbaarheid" links en korenmolen "De Ruiter" rechts. (Uit "Schagen door de eeuwen heen".)
8.
Twee houtzaagmolens Uit oude verpondigsregisters1 blijkt dat er in de periode 1628-1630 in Schagen twee houtzaagmolens stonden. Van een van deze molens wordt vermeld dat hij een "zaeghmole" was "die veere tot solderings saegt." Dat wil zeggen, een lattenzager die zogenaamde zolderveren2 zaagde. Dat is niet bepaald het type molen dat ik zocht. Als de tweede molen echter wel een gewone balken- en plankenzager was, dan zou dat de molen kunnen zijn waarover in dit artikel verder wordt gesproken. Het eerste officiële document waarin de molen duidelijk genoemd wordt is een transportakte van 25 juni 1697. Deze akte is opgesteld door Schepenen binnen Schagen, genaamd Adriaan Cornelisz. Lagesijd en Cornelis Cornelisz. Plaats en betreft de verkoop van een "saagmolen met al 't gereetschap, daar toe dienende, mitsgaders 't woonhuijs, en erv, staande en leggende beijde op 't eijnde van de Loet, belent (=grenzend aan) de Menewegh (= Menisweg) ten Suijden, Pieter Cornelisz. Bregman ten Noorden, Oosten en Westen, voor de somme van hondert en vijftigh Carolus guldens, te betalen 1/3 gereet, en de resterende twee paarten op twee naastkomende maijdagen als 1698 en 1699." De verkoper was Frans
Huijbertz. van der Molen en de nieuwe eigenaar werd Bartholomeus Olphertsz., timmerman te Schagen. Hoelang Frans Huibertsz. van der Molen de molen al in zijn bezit had, blijft dus nog de vraag. De molen ging hierna nog vele malen over in andere handen, maar bleef steeds op dezelfde plaats in bedrijf. Uitbuiting van de knecht In het oud-notariële archief van Schagen komen in de periode 1716-1717 een reeks attestaties3 voor, opgesteld door notaris Johannes van der Meer, die alle betrekking hebben op een geschil tussen de molenaarsknecht (op de bewuste molen), genaamd Cornelis Willemszoon Veth en de toenmalige eigenaar, Jacob Adriaenszoon Brouwer. Het kwam vaak voor dat dergelijke geschillen notarieel werden vastgelegd om eventueel als bewijstukken in een rechtzaak te kunnen dienen. Cornelis Veth kreeg over lange tijd (ruim 16 jaar) veel minder betaald dan was afgesproken. Ofschoon hij tenslotte na de dood van zijn baas de molen erfde, spande hij toch nog een rechtzaak aan tegen de erven Brouwer om compensatie te krijgen voor het tekort ontvangen loon. Hij werd in het gelijk gesteld en kreeg het achterstallige loon alsnog uitbetaald.4
Gezicht op Schagen, 9 Juny 1744. (Rijkarchief Haarlem.)
9.
Eerste kadastrale kaart van een deel van de Loet en de Menisweg te Schagen (sectie G) van ca. 1830. (Kadaster Alkmaar; bewerkt door F. Müller.)
De laatste eigenaren in Schagen Op 30 oktober 1828 kwam de molen via notaris A. Denijs uit Schagen in handen van Cornelis Eecen en zijn drie zonen, Gerbrand, Klaas en Pieter, houthandelaren te Oudkarspel. De firma Eecen, die nu nog bestaat, had toen reeds een zaagmolen in gebruik op de houtwerf te Oudkarspel. De heren kochten de molen in Schagen voor een bedrag van ƒ 3635,- en gingen hem ter plaatse gebruiken als dependance van de hoofdvestiging te Oudkarspel. Dit zou duren tot februari 1832.
Technische bijzonderheden van de Schager molen In register La.X3 van de Grondbelasting te Alkmaar (Schagen 1827), dat werd opgesteld bij de invoering van het Kadaster, werden de volgende bijzonderheden over de molen vermeld: Plaats: Eigenaar:
Schagen Sectie G, nummer 199 G.J. Hoolwerf, vredesrechter te De Rijp Beschrijving: Een houtzaagmolen door wind bewogen, genaamd "De Dankbaarheid", zijnde een bovenkruier zeskant met drie ramen en twee sleden. Bij deze molen is ook een open houtberging met pannen gedekt. Hier werd voor het eerst de naam "De Dankbaarheid" vermeld en het feit dat de molen een zeskantige constructie had.
De molen gaat naar Den Helder Na de dood van vader Cornelis Eecen in 1832 besloten de erfgenamen de molen openbaar te verkopen. Notaris S.A. de Moraaz te Alkmaar leidde de veiling op 13 en 22 februari 1832 in herberg "Het Huis te Brederode" te Hoogkarspel. Op 22 februari meldde zich als koper Leendert den Berger uit Den Helder. In de koopakte werd het gekochte omschreven als "een houtzaagmolen, het laatst genoemd geweest 'De Dankbaarheid', zijnde een bovenkruijer getekend nr. 126 (=huisnummer) met daarbij behoorende houtloodsen, het erf of het stukje grond waarop al hetzelve is gebouwd, staande en gelegen onder en even buiten de kom der gemeente Schagen aan het einde van de Loet, belend ten Oosten de erve Cornelis Bregman en ten Westen de gemene vaart." Leendert den Berger betaalde ƒ 1430,= voor de molen en ƒ 410,= voor de bijbehorende gereedschappen. Leendert den Berger Den Berger kwam oorspronkelijk van Texel. Hij trouwde op 25 april 1813 in Den Helder met Catherina de Groot afkomstig uit Amsterdam. Hij had als beroep "geëmployeerde (= beambte) bij de zeewerken aan de haven van het Nieuwediep" en zijn vrouw was "négociante" (= koopvrouw). Toen hij de molen kocht was hij 43 jaar oud en stond te boek als winkelier te Den Helder. Direct nadat hij de molen gekocht had, verzocht Leendert den Berger op 24 februari 1832 de gemeente Den Helder, hem "de noodige grond" te verpachten "in de bogt van het kanaal bij het huis van Leeuwens aan het Nieuwediep tot het plaatsen eener houtzaagmolen en houtlootsen." Het verzoek werd doorgestuurd naar de Gouverneur van Noord-Holland te Haarlem en nadat deze zijn goedkeuring had gegeven, werd het Den Berger toegestaan "om de door hem gekochte houtzaagmolen te Schagen te amoveeren (= slopen) en dezelve alhier op te richten." Hij kreeg de grond in erfpacht tot 1845. Hij kreeg tevens toestemming om een klein deel van het kanaal in de bocht als balkenhaven in te richten, mits de scheepvaart hier geen last van zou ondervinden. Een deel van de tegenwoordige situatie rond het winkelcentrum Waldervaart, met de vorm van de vijver en het eilandje zoals die nu is. De oude vorm van het water met het eiland waarop de molen stond zijn met een streepjeslijn ingetekend. Deze vorm is eeuwen onveranderd gebleven totdat de ontwikkeling van de wijk Waldervaart (omstreeks 1970) begon. (Kadaster Alkmaar; bewerkt door F. Müller.)
10.
Vanaf het moment dat Den Berger de houtzaagmolen in gebruik nam, stond hij ingeschreven als houtkoper te Den Helder. Hij had de naam van de molen veranderd in "De Onderneming" en het zag er naar uit dat zijn zaak goed floreerde. Er was flink wat hout nodig voor de nieuwbouw in Den Helder en hij had zelfs een contract met de Rijkswerf voor de levering en het zagen van hout. Bovendien profiteerde hij van de gunstige ligging van Den Helder voor de aanvoer van hout uit de Baltische landen. Voor de komst van het Noordzeekanaal was Den Helder de doorvoerhaven voor de belangrijke houtzaagcentra in de Zaanstreek en Amsterdam.
Kadastrale kaart van de bocht in het Heldersche Kanaal (Den Helder sectie A). De plaats van "De Onderneming" is aangegeven. De molen "De Eendragt", die in de binnenbocht stond, werd in 1843 gebouwd. (Kadaster Alkmaar; bewerkt door F. Müller.)
Op 5 november 1845, toen de termijn van de erfpacht verstreken was, werd een onderhandse akte opgemaakt, waaruit blijkt dat de grond toen in Den Berger's eigendom overging. Het betrof "een perceel gronds groot 28 roeden 47 ellen gelegen aan den straatweg, langs het Heldersche Kanaal, gemeente Den Helder, Kadastrale Sectie A nummer 1090, groot 1 roede 70 ellen en nummer 2444, groot 27 roeden 40 ellen, belend den weg ten Noorden en het kanaal ten Zuiden, op welke grond tengevolge van daartoe verkregene vergunning door den kooper reeds is gebouwd een huis en houtzaagmolen."
Geen opvolger in het bedrijf Leendert den Berger overleed op 9 mei 1862 op 73-jarige leeftijd. Hij had op dat moment vijf dochters als erfgenamen die geen van allen belangstelling hadden om het bedrijf voort te zetten. Zij besloten alle opstallen, voorraden en de grond openbaar te laten verkopen via notaris Abraham Pieter de Lange te Schoorldam. Van de advertenties die daartoe in de dagbladen verschenen was duidelijk af te lezen dat men er van uitging dat het bedrijf na de overname ter plaatse zou worden voortgezet. De veiling vond plaats in Lokaal Tivoli te Den Helder op 10 en 17 november 1862. Als perceel 1 van de geveilde goederen stond vermeld: Een houtzaagmolen zijnde een bovenkruijer met daarbij zijnde een houtloods en uitgestrekt erf, mitsgaders twee knechtswoningen en verdere getimmerten aan den Helderschestraat, bij het kadaster aangewezen in Sectie A, nrs. 1090 en 2444 ter grootte van 28,47 roeden met het regt om zoolang de molen aanwezig is het gedeelte van de bogt van het Heldersche Kanaal dat thans bij de molen tot balkhaven is ingerigt en afgepaald te gebruiken. Dit perceel werd echter opgehouden op de som van ƒ 10.075,-.
Van "De Onderneming " bestaat (voor zover mij bekend) geen afbeelding. Hier ziet u de meel- en trasmolen "De Eendragt" die in 1843 aan de binnenbocht van het kanaal werd gebouwd, tegenover "De Onderneming". Op deze tekening is nog wel op de voorgrond een deel van de balkenhaven en de sleephelling van "De Onderneming" te zien. Deze tekening is niet gedateerd, maar moet tussen 1843 en 1863 gemaakt zijn. (Rijksarchief Haarlem.)
11.
De houtzaagmolen. De molen "De Dankbaarheid" was een zeskantige bovenkruier. Bij een houtzaagmolen gebruikte men vaak een zeskantige opbouw van het molenlijf omdat dat gunstiger uitkwam met de benodigde bewegingsruimte voor de zogenaamde sleden waarop de te zagen boomstammen werden bevestigd. De boomstammen hadden voordat zij gezaagd werden al lange tijd (soms wel een paar jaar) in het water gelegen, waardoor ongewenste sappen uit het hout konden trekken, hetgeen de kwaliteit en de duurzaamheid van het hout ten goede kwam. Als een stam in planken of balken gezaagd moest worden, werd hij met windkracht uit het water de helling op getrokken en op een slede bevestigd. De rondgaande beweging van het wiekenkruis werd via een krukas en kolderstokken of wuifelaars (drijfstangen) omgezet in de op en neer gaande beweging van de zaagramen. (In wezen het omgekeerde van wat er in een auto gebeurt als de heenen weergaande beweging van de zuigers in de motor, via de drijfstangen en de krukas, wordt omgezet in een draaiende beweging van de wielen.)
In de maanden daarna had men kennelijk besloten dat de eigendommen verdeeld zouden worden over de erfgenamen en dat na een volgende veiling de grond vrij zou moeten komen voor verkoop aan de gemeente. Op 14 februari 1863 vond de boedelscheiding plaats waarbij de dochters Christina en Helena den Berger de opstallen volgens het genoemde perceel 1 kregen toebedeeld. Opnieuw werd er een openbare verkoping gehouden door notaris De Lange uit Schoorldam in gebouw Tivoli op 9 april 1863. Men ging er deze keer dus vanuit dat molen, loods en knechtswoningen zouden moeten worden verplaatst. En toen kwam er wel een koper.
Als men ging zagen werd de voorkant van de boomstam praktisch tegen de zagen aangezet. Een zogenaamd krabbelwerk zorgde ervoor dat na iedere slag van de zaagramen de slede met de boomstam een stukje werd doorgeschoven. Na voltooiing van het zagen was de stam volledig door het zaagraam heen naar de andere kant verplaatst, zodat de slede minimaal een bewegingsruimte van tweemaal de stamlengte nodig had. Vandaar ook de naar twee kanten uitgebouwde schuren aan de molen. Tekening van Cornelis Jetses “In de houtzaag-molen”. De te zagen stam ligt vast op de slee en wordt langzaam door de op- en neergaande zaagramen geschoven tot hij helemaal gezaagd is. (beeldrecht WoltersNoordhoff te Groningen). De advertentie van de tweede openbare verkoping van "De Onderneming" (Oprechte Haarlemsche Courant, 7 april 1863.)
Een nieuwe eigenaar Tijdens de tweede openbare verkoping in Den Helder had zich als koper gemeld Jan Spaans jr. uit Barsingerhorn. Hij betaalde voor de Afbraak Houtzaagmolen, Loods en Knechtswoningen de som van ƒ 1.221,= en ƒ 100,= voor de houtzagersgereedschappen. Het was zijn bedoeling de molen in Barsingerhorn weer op te bouwen. Het terrein in Den Helder moest voor 1 juni 1863 zijn geruimd. De knechtswoningen mochten niet voor 1 mei worden gesloopt en bleven uiterlijk tot die tijd in gebruik. Tijdens de sloop van de molen werd een interessante vondst gedaan. De Heldersche en Nieuwedieper Courant van 23 mei 1863 meldde hierover:
12.
De houtzaagmolen “De Onderneming” is thans geheel afgebroken en het terrein komt ter beschikking van het gemeentebestuur, dat het heeft aangekocht. Bij het afbreken van den molen is door de werklieden, die daarmede bezig waren, eene beschrijving gevonden van de oprigting van den molen alhier, met eenige bijzonderheden, opgaven betreffende de familie des vorigen eigenaars. Deze beschrijving op perkament is echter op enkele plaatsen onleesbaar, tengevolge dat het zeker niet vrij van vochtigheid is gebleven. Omtrent de geschiedenis van den molen lezen we daarin letterlijk het volgende: “(De vorige Eigenaar) heeft zich aangekocht een Houtzaagmolen, staande te Schagen, in publieke verkooping verkocht te Oud-Carspel, voor eene somme van ongeveer ƒ 2000,-- ; welke Houtzaagmolen, gestaan hebbende even buiten het Loet te Schagen, is genaamd geweest “De Dankbaarheid”, aldaar afgebroken en herbouwd in deze gemeente en is door L. den Berger genaamd geworden DE ONDERNEMING Heeft tot deszelfs timmerbaas daartoe gebruikt ;Willem van Horen, oud 61 jaren, wonende te Schagerbrug, en is de fundering gelegen door den metselaarsbaas Klaas Krul, oud 25 jaren, wonende te Helder. – De meestersknecht tot het uitoefenen van het bedrijf nu reeds 15 jaar aan dezen molen te Schagen werkzaam geweest, is Jan Koster, oud 44 jaren.” Het stuk heeft tot dagteekening 29 Mei 1800 twee en dertig. Thans zal genoemde molen worden herbouwd in de gemeente Barsingerhorn.
In de Opregte Haarlemsche Courant van 13 maart 1863 vond ik nog de volgende advertentie:
KNECHT. HOUTZAAGMOLEN . Ondergeteekende, 27 jaren oud, van goeden getuigschriften voorzien, met het vak van Houtzagen volledig bekend en daarin tien jaren werkzaam geweest zijnde, door het overlijden van dezelfs patroon en het dien ten gevolge amoveren der Molen, op den 1sten Mei aanstaande buiten betrekking gerakende, zag zich gaarne tegen dien tijd weder als zoodanig geplaatst.
Kadastrale kaart van Barsingerhorn (sectie C) van omstreeks 1830, met details over de bebouwing van het molenterrein in 1864 (direct na de bouw van de molen) en 1874 (na de brand en de herbouw). (Kadaster Alkmaar; bewerkt door F. Müller.)
Verhuizing naar Barsingerhorn Jan Spaans jr. was aanvankelijk timmerman/molenmaker, maar hij werd al snel actief in de gemeentepolitiek. Eerst als raadslid, later als burgemeester. Zijn zoon Dirk volgde hem in zijn voetsporen en zou later ook nog burgemeester van Barsingerhorn worden. Op het moment dat de molen gekocht werd had Dirk het timmer- en molenmakersbedrijf van zijn vader reeds overgenomen en hij zou de gekochte molen gaan opbouwen en in gebruik nemen. Daartoe kocht hij op 5 september 1863 van het Weezen Armbestuur der gemeente Barsingerhorn een perceel weidegrond in de Hooglandsch Polder aan de Heerenweg naar Schagen, kadastraal bekend onder Sectie C, nummer 4, ter grootte van 59 roeden 30 ellen, waarop de molen zou worden opgericht. Aanvraag vergunning Voordat met de bouw van de molen kon worden begonnen moest Dirk Spaans uiteraard eerst een vergunning aanvragen. Hiertoe had hij op 27 april 1863 reeds een verzoek ingediend bij de Heeren Gedeputeerde Staten van Noord-Holland te Haarlem. Op 29 april werd vanuit Haarlem al om advies gevraagd aan Burgemeester en Wethouders van Barsingerhorn, die lieten weten geen bezwaar te hebben. Hun brief ging vergezeld van een proces-verbaal dat was opgesteld na een onderzoek onder de naastwonenden. Gehoord waren: Cornelis Janszoon, landman, Hendrik Harp, landman, Pieter de Graaf Az., rietdekker, Jacob Kromhout, arbeider, Jan Stins, arbeider en Louris Wit, arbeider. "Alle verschenen personen verklaarden eenparig en ten stelligsten, dat zij geen bezwaar hadden tegen het opbouwen en in werking brengen van eenen door wind gedrevenen houtzaagmolen op de aangewezen plaats."
W. F A B E R , 2e Knecht aan de Houtzaagmolen De Onderneming te Nieuwediep
Vóór het einde van 1863 stonden op het genoemde perceel grond de houtzaagmolen, een schuur en een huis.
13.
Deel van een topografische kaart van Barsingerhorn, uitgave 1923 (verkend 1877, ged. herzien 1914). De molen, de loodsen en de huisjes zijn hierop nog terug te vinden. De tramlijn van Schagen naar Van Ewijcksluis ging er vlak langs. Toen deze laatste in 1912 in gebruik werd genomen was de molen echter al zestien jaar niet meer aanwezig. (collectie J. Kooij.)
Volop in bedrijf De molen was in 1864 al volop in bedrijf. Volgens het "Verslag van de Toestand der Gemeente" werkten er vijf man tegen een loon van ƒ 6,- per week. De productie van de zagerij was circa 500 m3 per jaar. In de loop der jaren werd er op het terrein nog het een en ander samengevoegd en bijgebouwd, zodat er in 1871, behalve de molen en de schuur, drie huizen onder één dak stonden, waarschijnlijk knechtswoningen. Brand In 1873 brandden de houtzaagmolen en de schuur tot de grond toe af. In de leggers van het Kadaster is dat simpelweg te zien aan het feit dat de grond waarop molen en schuur stonden na de brand wordt omschreven als 'erf'. Kennelijk stond er niets meer overeind. In de Purmerender Courant van 6 augustus 1873 verscheen over de brand het volgende bericht: Men meldt ons uit Barsingerhorn van 31 juli: Gisteravond ter 10 ure brak alhier een felle brand uit in de houtzaagmolen van de heer D. Spaans. Daar ’t bovengedeelte van de molen ’t eerst in vlammen stond, vermoedt men dat de as heet gelopen is. Tot overmaat van ramp was de brandspuit van deze plaats onklaar en kon geen dienst doen, maar die van Schagen, Haringhuizen en Kolhorn waren zoodra mogelijk op de plaats van onheil aanwezig. Nogtans zijn de molen met een voorraad hout en een gedeelte der schuur een prooi der vlammen geworden; maar de nabijgelegen arbeiderswoningen zijn gespaard. Alleen de molen was tegen brand verzekerd. Persoonlijke ongelukken zijn bij deze ramp niet te betreuren.
Einde verhaal? Op dit punt eindigt in feite het verhaal van de zaagmolen die oorspronkelijk uit Schagen via Den Helder in Barsingerhorn was beland. In het eerder genoemde artikel in "De Kakelepost"(juni 1999), het blad van de Historische Vereniging Schagen en Omstreken, werd evenwel beweerd dat de zaagmolen uit Schagen in 1899 werd afgebroken en in Egmond aan de Hoef weer als korenmolen werd opgebouwd. Deze bewering werd echter zonder verificatie overgenomen uit het boek "Molens in Noord-Holland". Mijn verhaal is echter nog niet helemaal ten einde. Het vervolg zal misschien dit misverstand een beetje kunnen verklaren. De herbouw na de brand In 1874 vond de herbouw plaats. Dirk Spaans ging opnieuw uit van een molen die elders gesloopt was. Deze keer betrof het een achtkantige bovenkruier. Helaas was het ook hier niet mogelijk te achterhalen waar deze vervangende molen vandaan kwam. Na de opbouw was er iets merkwaardigs met deze "nieuwe" molen aan de hand. Waarschijnlijk was hij oorspronkelijk geen houtzaagmolen geweest en werd hij inwendig nooit volledig afgebouwd zoals zijn voorganger. In de Verslagen van de Toestand der Gemeente Barsingerhorn van de jaren na 1874 was steeds sprake van slechts 1 man personeel, hetgeen voor een zaagmolen niet normaal is. In 1886 werden dat er twee en in 1891 vier. Het wekt op zin minst de indruk dat de molen nooit echt als volwaardige zaagmolen in gebruik is geweest. Uit de leggers van het kadaster blijkt tenslotte dat deze molen in 1896 werd gesloopt.
Uit de Heldersche en Nieuwedieper Courant van Zondag 3 Augustus 1873: De houtzaagmolen te Barsingerhorn van de heer D. Spaans, jl. Woensdag verbrand, was verzekerd. De brand schijnt ontstaan te zijn boven bij de as, vermoedelijk doordien de molen dien namiddag, door den fellen wind aangezet, te hard gemalen zal hebben; andere oorzaken weet men niet.
14.
Heerenweg te Barsingerhorn aan het begin van de vorige eeuw. Het huis links en de loods erachter herinneren nog aan de tijd dat hier het bedrijf van Dirk Spaans was. (collectie J. Kooij.)
De tegenwoordige situatie aan de Heerenweg. Hetzelfde huis als op de andere foto Op de voorgrond lag vroeger de trambaan naar Van Ewijcksluis. Het gerestaureerde wachthuisje staat iets verder naar links.(buiten beeld). (foto K. Otter.)
Jan Levendig, timmerman en molenmaker te Dirkshorn Jan Levendig sloot op 26 november 1898 een erfpachtovereenkomst met Jan Marie Gülcher, grondeigenaar te 's Gravenhage en Jan Cornelis Gülcher, grondeigenaar te Hilversum, betreffende een perceel weiland in Egmond aan de Hoef, kadastraal bekend onder Sectie A, nummer 617, gelegen aan de Egmonderstraatweg. Hij kreeg het stuk grond in erfpacht voor ƒ 30,= per jaar. Egmond aan de Hoef had lange tijd een korenmolen gehad. Deze molen stond midden in het dorp, maar ging helaas omstreeks 1890 door brand verloren. Het bleek de bedoeling van Levendig te zijn op de gepachte grond een "nieuwe" korenmolen te bouwen. Op 12 april 1898 verzocht hij Burgemeester en Wethouders om toestemming tot het oprichten en in werking brengen van een korenmolen op het genoemde perceel. De afhandeling van een dergelijk verzoek was intussen enigszins gewijzigd door de invoering van de Hinderwet in 1875. Het Gemeentebestuur diende nu het verzoek door te sturen naar de Inspecteur van den Arbeid in de 4e Arbeidsinspectie te Amsterdam. Tevens was voorgeschreven dat er een openbare kennisgeving in de gemeente diende plaats te vinden en een proces-verbaal te worden nagezonden aan de genoemde Inspecteur, waaruit moest blijken dat de plaatselijke bevolking geen bezwaar had tegen de komst van de molen. Het is verbazingwekkend dat deze hele procedure in slechts drie weken werd afgewerkt, want Jan Levendig ontving de gevraagde vergunning al op 3 mei 1898. De molen die hij ging opbouwen was de in 1896 gesloopte molen van Dirk Spaans uit Barsingerhorn. De onderdelen van de molen werden op drie dekschuiten naar Egmond aan de Hoef gebracht. Verplaatsing naar Egmond aan de Hoef Jan Levendig was niet van plan zelf met de molen te gaan malen. Hij had inmiddels gesproken met Jacob Berkhout, een molenaarsknecht uit Andijk, en deze gevraagd of hij misschien eigenaar zou willen worden van een houtzaagmolen uit Barsingerhorn die in Egmond aan de Hoef als korenmolen zou worden
opgebouwd. Berkhout had daar wel oren naar. Deze laatste informatie is uit mondelinge overlevering binnen de familie Berkhout opgetekend. In een aantal krantenartikelen werd in de loop der jaren over de "molen van Berkhout" geschreven. In bijna al deze artikelen wordt gesproken over Schagen als plaats van herkomst en in een enkel artikel dat de molen daar in 1874 zou zijn verbrand en vervolgens weer opgebouwd. Een belangrijke bron van informatie wordt gevormd door de aantekeningen die de eerder genoemde Gerrit Keunen van de Rijksdienst van Monumentenzorg maakte tijdens een vraaggesprek dat hij op 9 februari 1979 had met de in 1906 geboren Jacob Berkhout jr., de zoon van de bovengenoemde Jacob Berkhout. Ook hierin wordt gesproken over Schagen en niet over Barsingerhorn. Het lijkt erop dat Berkhout zelf altijd gedacht heeft dat de molen uit Schagen kwam. Afgesproken was dat Jan Levendig de molen eerst bedrijfsklaar zou opleveren en Berkhout hem daarna pas zou kopen. Op 5 juni 1899 werd de molen officieel overgedragen. De eerste maaldag was 17 juni 1899, de dag waarop Berkhout's zoon Piet werd geboren. De molen was uitgevoerd als bergmolen. Bij de bouw werd hij uitgerust met twee koppels maalstenen. In 1912 werd er nog een roggesteen bijgelegd. Er was echter geen ruimte om deze steen door middel van een steenrondsel op het spoorwiel te koppelen. Daarom werd hij via een drijfriem aangedreven die gemonteerd was met een kruisslag om de steen de juiste draairichting te geven. Op de (halve) builzolder, waar de molenaar net onderdoor kon lopen, stond een buil opgesteld waarmee de zemelen uit het maalsel konden worden gezift, zodat er bloem overbleef. De molen raakt langzaam uit de gratie Een windmolen is natuurljjk altijd afhankelijk van wind. Dat was vroeger uiteraard ook al zo, maar toen moest men daar genoegen mee nemen. Na de eerste wereldoorlog werd het meer en meer gebruikelijk dat er in een molen een hulpaandrijving in de vorm van een diesel- of elektromotor werd aangebracht. In windstille periodes kon de molenaar dan toch malen. In 1922 liet Berkhout dan ook een elektromotor installeren. Jacob Berkhout jr. nam de molen in 1937 van zijn vader over.
De molen van Berkhout te Egmond aan de Hoef in zijn glorietijd. (collectie J. Lute.)
15.
Hij kocht vlak voor de tweede wereldoorlog nog een complete maalstoel in Steenwijk en plaatste die, evenals de hierboven genoemde elektromotor, in de schuur zodat hij daar kon malen. Tevens werd er een mengketel opgesteld voor veevoer. Eind 1946 werd de schuur vernieuwd, ditmaal in steen opgetrokken en als maalderij met twee koppels stenen ingericht. De buil werd eveneens naar de schuur overgebracht. Omstreeks 1947 is de molen stilgezet. Niet alleen vanwege de steeds toenemende windbelemmering door huizenbouw in de omgeving, maar vooral door verval. Eind jaren 50 zijn de gaande werken – dat wil zeggen alle bewegende delen in de molen – verwijderd en tot brandhout gezaagd. De koningsspil van Amerikaans grenen werd tot planken verzaagd en de molen werd als zomerverblijf ingericht. Er werden toen ook al zomerhuisjes op het terrein bijgeplaatst als nevenbron van inkomsten. Begin jaren 60 is het maalderijbedrijf gestopt. De leverantie van gemalen veevoer was zo goedkoop geworden, dat er niet meer tegen op te malen viel.
De berg- of beltmolen. In de Zijper Historie Bladen, 19e jaargang (2001), nummer 2, werden de begrippen bovenkruier, grondzeiler en stellingmolen reeds toegelicht. Als de molenaar de zeilen voor de wieken legt, moet hij vanaf de grond (bij de grondzeiler) of vanaf de stelling (bij de stellingmolen) in de onderste wiek kunnen stappen om naar boven te klimmen. De berg- of beltmolen is evenals de stellingmolen een hoge molen, maar in plaats van een stelling bevindt zich rondom de (stenen) onderbouw van de molen een berg van grond. De bovenzijde van deze berg (of belt) ligt op de zelfde hoogte als waar de stellingmolen zijn stelling heeft. De bergmolen heeft op berghoogte twee tegenover elkaar liggende deuren in het molenlijf die het de molenaar mogelijk maken op de berg te komen. Dat laatste is van essentieel belang voor de bediening van de molen (op- en afzeilen, kruien en vangen).
De molen krijgt nogmaals een nieuwe eigenaar en wordt "De Koffiemolen". In 1962 kocht T. Scharlewi sr. de incomplete molen en vestigde er een café in dat hij "De Koffiemolen" noemde. Er was toen al een camping bij de molen. De zoon, T. Scharlewi jr., nam drie jaar later de zaak over. In 1977 moesten de wieken van de molen worden verwijderd, omdat zij een gevaar voor de omgeving begonnen te vormen. Kans op een nieuw leven? De onttakelde molen staat nu nog steeds geduldig te wachten op een grote restauratiebeurt. De Alkmaarse Molenstichting heeft al eens een plan gelanceerd om de molen te verplaatsen naar een open stuk bollenland aan de overzijde van de Egmonderstraatweg waar nog voldoende windvang is. Van gemeentewege is al eens onderzocht of een herstelplan kon worden opgezet als project voor jeugdige werklozen. Tot nu toe alleen maar plannen die tot niets geleid hebben. Zal de molen op deze plek tenslotte zover aftakelen dat hij uiteindelijk instort? Of ligt er misschien nog een laatste verhuizing in het verschiet? Een molen met een horecabestemming is meestal niet aantrekkelijk voor subsidieverleners. Het zou echter inderdaad een goede zaak zijn als de molen binnen afzienbare tijd nog een keer verplaatst zou worden binnen de gemeente, naar een plaats zonder windbelemmering waar hij weer volop tot zijn (wind)recht zou kunnen komen en als zodanig weer een aanwinst voor de omgeving zou kunnen zijn. Conclusie Uit bovenstaande moge duidelijk zijn geworden dat de "Koffiemolen" te Egmond aan de Hoef in geen geval uit Schagen afkomstig is. De zoektocht naar de herkomst van de molen in 't Zand gaat onverminderd door. Ik houd u op de hoogte.
16.
Noten: 1 verponding = belasting op onroerend goed. 2 zolderveren = zeer dunne latten die tussen zolderplanken worden gevoegd (Van Dale). 3 attestatie = formele verklaring omtrent een feit, een toedracht, die moet dienen als getuigenis (Van Dale). 4 In "De Kakelepost", het periodiek van de Historische Vereniging Schagen en Omstreken, 14e jaargang nummer 3 (juni 1999), schreef R.J.M. van der Pol meer uitgebreid over deze kwestie in het artikel "Schagen had ooit een zaagmolen." Geraadpleegde bronnen: • G. H. Keunen, "Molenbezit van Noord-Holland", Molens in Noord-Holland, Wormerveer 1981, blz. 148-149.; • J. Bregman, Schagen door de eeuwen heen, Wormerveer 1965, blz. 112.; • S. Hart, Geschrift en Getal, Holl. Studiën 9, 1976, blz. 26.; • P. Boer, "De houtzaagmolens van de firma Eecen", De Speelwagen, 1955, blzn. 227 t/m 233.; • R. J. M. van de Pol, "Schagen had ooit een zaagmolen", De Kakelepost, 14e jaargang nr. 3, juni 1999, blz.9 t/m 11. • Gemeente Archief Den Helder: In- en uitgaande correspondentie B&W 1832. • Rijksarchief in Noord-Holland te Haarlem: Geïndexeerd Oud-Notarieel Archief Schagen (houtzaagmolens, Huijberts, Olpherts), Archief Provinciaal Bestuur, gerubriceerde agenda's Gedeputeerde Staten, notulen vergaderingen met bijlagen. • Regionaal Archief Alkmaar: 'De Toestand der Gemeente Barsingerhorn 1863 t/m 1898, bevolkingsregister Barsingerhorn, Notarieel Archief Schoorl, Alkmaar. • Kadaster Alkmaar: Kadastrale Leggers Schagen (sectie G), Den Helder (sectie B), Barsingerhorn (sectie C), Egmond aan de Hoef (sectie A), Hypotheekregister 4, Schagen, Den Helder, Barsingerhorn, Egmond aan de Hoef. • Hist. Ver. Den Helder: Heldersche en Nieuwedieper Courant 1863, molenpublicaties Den Helder. • Stadsbibliotheek Haarlem: Oprechte Haarlemsche Courant 1863. • Collectie G. H. Keunen: kopie bericht uit Purmerender Courant, 6 augustus 1873, notities vraaggesprek met J. Berkhout jr. • Collectie J. Lute: krantenknipsels, foto's.