De mantel Zondag 27 september 2015. Overdenking gehouden in de Martinikerk te Sneek. Lezing: 2 Koningen 2:1‐18. Ds. Fedde Welbedacht. Overdenking Toen Elia op hoge ouderdom zijn einde voelde naderen, nam hij de jonge herder Elisa bij zich. Tot zijn laatste levensadem vertelde hij hem al zijn geheimen. Zo zou het woord van God de inwoners van Israël blijven bereiken. Vlak voor hij stierf, liet hij de jongeman nog een laatste keer bij zich komen en hij gaf hem zijn oude, stoffige mantel die hij zijn hele leven had gedragen. Het was een vaak opgelapt, versleten kledingstuk met verschoten kleuren. En het verspreidde een sterke geur van slecht gelooide dierenhuid. Ondanks zijn genegenheid voor Elia nam Elisa het met zijn vingertoppen aan. ‘Ik begrijp je ontgoocheling, mijn jongen’, zei Elia met een zwakke stem. ‘Je hoopte vast op een mooiere erfenis’. ‘Meester Elia’, zei Elisa, ‘ik weet dat deze mantel je enige bezit is en ik dank je ervoor, en ik wil je echt niet beledigen, maar ik geloof dat hij veel te groot is voor mij’. ‘Pieker daar maar niet over Elisa, ik beloof je dat dit kledingstuk precies jouw maat heeft’. Toen hief hij zijn arm op om de jongeman te zegenen en hij stierf… Toen Elisa de mantel aantrok, werd zijn eerste indruk bevestigd. De mouwen hingen tot zijn knieën, en als hij wilde lopen, raakten zijn voeten verward in het weefsel dat over de grond sleepte. Toch sloeg Elisa elke ochtend de mantel om en hij liep ermee naar de rivier om zich in het water te spiegelen om te kijken of het kledingstuk hem nog niet paste. In het begin kon hij z’n lachen niet inhouden, zo onnozel zag hij eruit, maar stilaan leek de mantel minder ruim en ten slotte pastte hij hem perfect, precies zoals Elia had voorspeld. Toen dacht Elisa aan de lessen van Elia en hij begon aan een voettocht door Israël om het woord van God onder de bevolking te verspreiden en om wonderen te verrichten… Zo vertelt Philippe Lechermeijer in zijn boek ‘Een Bijbel’ – ik schreef er ook al iets over in PS – het verhaal van Elia en Elisa dat we net ook in de bijbel lazen. U merkt wel: het is een vrije hervertelling. Hij heeft uit het oorspronkelijke verhaal een aantal dingen weggelaten – geen water dat naar links en rechts wegvloeit, geen vijftig profeten die volgen, geen wagen en paarden van vuur…Nee, in plaats daarvan focust deze hervertelling helemaal op één detail in het verhaal, één belangrijk detail: de mantel van Elia… Een mantel. Een onmisbaar kledingstuk. Een mantel houdt je warm, een mantel beschermt. Een mantel laat ook iets zien van wat de drager ervan doet, wat zijn ambt, zijn taak, zijn roeping is. Denk maar aan de witte jas van de dokter of aan de toga van de jurist of van de dominee (althans van sommige dominees). Zo was het ook met de mantel van Elia. Aan zijn mantel kon je direct zien: dit is een profeet. En als zo’n achthonderd jaar ná Elia, Johannes de Doper optreedt en er door de evangelisten met nadruk van hem wordt gezegd dat ook hij een ruige mantel van kamelenhaar draagt, dan is dat een regelrechte verwijzing naar Elia en voor de mensen dus ook een duidelijk te‐
ken: deze Johannes is er één als Elia lang geleden was. Een profeet, een man van God. Kijk maar naar z’n mantel… Een mantel zegt niet alleen iets over wat iemand doet, maar ook over wie hij is. Hier geldt: Toon mij je gewaad en ik zal je zeggen wie je bent. De buitenkant onthult de binnenkant. Wat dat betreft vind ik dat joodse verhaal altijd heel veelzeggend, dat vertelt dat Joden hun kleren scheuren als teken van rouw en verdriet. ‘Mag het gewaad later ook weer hersteld worden?’ vraagt een getroffene op een gegeven moment aan de rabbi. ‘Ja’, zegt die, ‘maar de scheuren mogen niet onzichtbaar worden gemaakt, alsof er nooit iets gebeurd zou zijn. En het kleed mag ook niet worden verkocht omdat het deel uitmaakt van jouw persoonlijke leven; dat kunnen anderen niet voor je dragen’. Zo’ verhaaltje raakt mij. Het kan me zelfs ontroeren: Mijn leven is geen pasgekochte jas met de geur van nieuwigheid uit de winkel er nog aan. Nee, de jas van mijn leven is gebruikt, en gedeeltelijk zelfs versleten, hij draagt de sporen van een leven lang gedragen te zijn. Maar het is en blijft wel mijn eigen jas, de jas waarme ik ben vergroeid. Het is en blijft de jas die bij mij hoort en die ik niet zomaar van me af kan schudden en aan een ander kan geven. De jas als symbool van het leven zelf… Dat vind ik ook het mooie aan dat schilderij van Jopie Huis‐ man waarvan u dat plaatje voorop de liturgie ziet. Het heet ‘De jas van Jelmer’. En ook die jas is duidelijk niet nieuw maar gebruikt. Hij vertoont de sporen – de kreukels, de vouwen, de scheuren, het stof en het vuil – van het leven zelf. En daardoor is het niet meer zomaar een willekeurige jas van een willekeurig iemand, maar wordt het een jas die een verhaal vertelt. Een jas die iets zegt over degene die hem draagt, over Jelmer zèlf. Die jas, dat kun je zien, daar heeft Jelmer ín gezeten, daar heeft hij in gewoond. Die jas is een stuk van Jelmer zelf!... Kleren, en dus ook mantels, hebben wat dat betreft, zou je bijna kunnen zeggen, iets ma‐ gisch. Zo keek men er in oude tijden tegenaan: in de mantel ging iets van het leven, en van de levenskrácht, van zijn drager zelf schuil. Denkt u maar aan die bloedvloeiende vrouw uit het evangelie – we hebben het nu niet gelezen, maar u kent het verhaal vast wel – die vrouw die alleen maar even stiekem Jezus’ mantel hoeft aan te raken en daardoor geneest van haar kwaal. ‘En Jezus’, staat er dan bij, ‘was zich onmiddellijk bewust dat er kracht van hem was uitgegaan’… Je komt het ook tegen bij de verering van heiligen. Allerlei persoonlijke dingen die van ze bewaard zijn gebleven – van botten, bloed en haren tot kleren, gewaden en mantels – wor‐ den gezien als met hun kracht geladen en daarom vereerd als heilige relikwieën. De kracht en de heiligheid van de dragers straalt af op hun kleren en op alles waarmee ze in contact zijn geweest… Wij nuchtere protestanten kunnen ons daar meestal niet zoveel bij voorstellen. Dat soort heiligenverering staat over het algemeen nogal ver van ons bed. En toch denk ik dat we er, bewust of onbewust, ook wel weer wat van herkennen. En dan heb ik het natuurlijk niet over de kaak of het bovenbeen of de mantel van ‘Sint‐die‐en‐die’,
maar veel dichterbij en ook veel concreter: over bijvoorbeeld de jas van je overleden vader of moeder. Of over dat mooie kettinkje dat je overleden vrouw altijd om haar hals droeg, of die trui die je overleden man altijd zo graag aan had. Zulke dingen behandelen we toch met een ander gevoel dan nieuwe kleren zo uit de winkel. Zulke dingen, zulke kledingstukken – niet allemaal, maar sommige – bewaren we, die koeste‐ ren we. Soms haal je ze nog eens tevoorschijn en laat je ze even door je handen glijden en je gedachten gaan weer terug naar vroeger, toen hij, toen zij er nog was. En soms begraaf je je neus in de zachte stof en ruik je er aan, en dan is het net of hij of zij weer even bij je is. Wat is het nou helemaal? Een trui of een bloes, in ieder geval een kledingstuk. Op zich niet veel bijzonders. Maar omdat hij of zij die er nu niet meer is, het ooit gedragen heeft, krijgt het toch iets heel speciaals, bijna iets heiligs. Het lijkt wel of er nog iets van hem of haar, van wie hij was, van haar wezen zelf, in zit… Ergens diep in onze ziel wonen de beelden van een rivier die eens overgestoken moet wor‐ den. De doodsrivier. Wie zal jou overzetten naar dat onbekende land? In de Griekse mythologie was de rivier de Styx de grensrivier tussen leven en dood en was het de veerman Charon die de schimmen van de overledenen overzette. Die oude beelden – oud als de mensheid zelf – vinden we ook in de bijbelverhalen. In het verhaal dat we vanmorgen lazen is de Jordaan de doodsrivier waar Elia nu doorheen moet trekken. En ook daarbij speelt zijn profetenmantel weer een belangrijke rol. We zeiden het al: die mantel zegt niet alleen iets over wie Elia is, maar ook over zijn taak, de roeping, het ambt dat hij van God gekregen heeft. Die mantel laat zien dat hij een profeet is, een man van God, die leeft en handelt, en nu ook mag sterven, in Gods kracht. Het is God zelf die zijn kracht letterlijk als een mantel om Elia heen heeft geslagen… Daarom speelt die mantel hier ook zo’n belangrijke rol bij het oversteken van de Jordaan, het oversteken van de doodsrivier. Elia vouwt zijn mantel een paar keer dubbel, tot het een soort langwerpige rol is, en slaat ermee op het water. En dan vormt zich vóór hem – net als ooit voor het volk Israël aan de oever van de Schelfzee – toch een weg, een weg waar geen weg leek te zijn, een weg voor Elia om te gaan. Met een stormwind en paarden en wagens van vuur – vuur en wind zijn tekenen van Gods aanwezigheid – verdwijnt hij van deze aarde en is hij weg, ‘wordt hij opgenomen in de hemel’ zegt het verhaal. Weet u nog: Chi Coltraine zong ervan: ‘I want to go like Elijah when I go’… En terwijl hij gaat, Elia, valt de mantel van zijn schouders. De mantel afgelegd als het leven zelf. Elisa raapt de mantel op. En hij ervaart de positieve kracht die er van uitgaat… Hoe dankbaar mag je zijn als bijvoorbeeld ouders sterven, of opa en oma, pake en beppe, en ze laten een positief gekleurd leven na. Een leven vol van liefde en zorgzaamheid bijvoor‐ beeld. Natuurlijk doet iedere volgende generatie het weer anders dan de vorige, maar het geeft kracht als de levenserfenis positief was. En hoe moeilijk kan het zijn als dat niét zo is. Als er pijn is om wat er nooit was. Of pijn om het negatieve. Wij mensen zijn geen heiligen. En soms is de nalatenschap een mix van min en plus, van negatief en positief, waar je dan toch mee verder moet. In de mantel van Elia zit de kracht van het geloof, zit de kracht van God.
Daarmee kan Elisa verder. Hij neemt de mantel mee en verlaat het gebied van de dood. Hij moet de rivier naar het leven terug oversteken. Een nieuw hoofdstuk van zijn leven begint. Zonder Elia. Maar mèt zijn mantel en mèt zijn kracht… We hebben net met elkaar dat bekende lied van Huub Oosterhuis gezongen: ‘Zo vriendelijk en veilig als het licht’. Voor mij persoonlijk – in ieder geval wat de tekst betreft – één van de mooiste kerkliederen die ik ken. En het is vooral de regel die dan volgt die mij, en velen met mij, in het bijzonder aanspreekt: ‘zo als een mantel om mij heen geslagen, zo is mijn God’… Zo als een mantel om mij heen geslagen… In dat beeld komen alle eigenschappen van de mantel die ik tot nu toe aanstipte voorbij: veiligheid, warmte, geborgenheid, kracht: God zèlf, niet alleen buiten mij, niet alleen in mij, maar ook om mij heen. Als een mantel waar ik in mag kruipen… Maar ik moet er niet in wèg willen kruipen. Wie iets van Gods warmte en liefde ervaren heeft, die kan niet blijven zitten in de veilige, warme geborgenheid van z’n mantel, maar die zal in beweging komen. Die zal met die man‐ tel van warmte en liefde en kracht om zich heen geslagen ook weer naar buiten, de kou van de wereld in moeten. Zoals ook Elisa na dat godsmoment met z’n nieuwe mantel en z’n nieuwe opdracht, weer terug over de doodsrivier het leven in moest. Want daar gebeurt het. Daar wil God bij de mensen zijn. Daar wil Hij ín mensen – daar ben ik van overtuigd, via u en jou en mij – bíj mensen zijn. Daar wil Hij dat wij voor anderen als een mantel zijn, als Zijn mantel om hen heen geslagen. De apostel Paulus noemt dat ergens, in uitgesproken mystieke beeldtaal: ‘bekleed u met Christus’. Met andere woorden: trek Christus aan, als een nieuw kleed, als een nieuwe man‐ tel, en wees er voor elkaar en voor anderen in Gods kracht, zoals hij er in Gods kracht voor ons allemaal was. En daar is helemaal niks zweverigs aan. Dat gebeurt in heel gewone concrete situaties. Het gebeurt op straat, op het werk, op school, het gebeurt overal waar mensen samen zijn en zich voor elkaar verantwoordelijk weten. En het hoeft echt niet allemaal groot en opvallend – dat kán, bijvoorbeeld de opvang van vluchtelingen, plaatselijk en landelijk, regionaal en internationaal, ontwikkelingssamen‐ werking, hulp op grote schaal – maar het gebeurt ook ónopvallend en in het klein – ik noem maar wat: een eenvoudig groetenkaartje voor wie onterecht gevangen zitten; aandacht vra‐ gen voor politieke gevangenen; protest aantekenen tegen onderdrukking en repressie door een brief te schrijven of, nog makkelijker, je handtekening te zetten onder een brief van Am‐ nesty International. Hoe klein en onbetekenend zo’n gebaar misschien ook lijkt, toch kan het door de slachtoffers als een weldaad en neen geweldige steun worden ervaren om te weten dat er aan ze wordt gedacht en dat ze niet worden vergeten. En hoezeer het misschien maar een druppel op een gloeiende plaat lijkt, toch kan het voor hen iets van een mantel zijn, een warme mantel van kracht en van medeleven, waardoor ze zich omgeven weten en waar ze weer nieuwe moed en hoop uit kunnen putten. Het kán. U zult er straks nog wel iets meer over horen… Eerst denk je misschien: die jas van Christus, die past mij niet. Die is me veel te groot. Maar het is zoals we lazen van Elisa: Stilaan leek de mantel van Elia minder ruim voor hem en ten
slotte bleek hij hem perfect te passen. Toen dacht hij aan de lessen van Elia en hij begon aan een voettocht door Israël om het woord van God onder de bevolking te verspreiden en om wonderen te verrichten… De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Met de jas van Christus aan, mogen en kúnnen ook wij wonderen verrichten.