De kracht van huid-op-huidcontact op de borstvoedingsduur | Bachelorproef aangeboden tot het verkrijgen van het diploma bachelor vroedkunde | Auteur: Laure Verheyen Naam interne promotor: Els Van Mulders Naam externe promotor: Valerie Wijckmans Departement Gezondheidszorg Academiejaar 2013-2014
Bachelor : De kracht van huid-op-huidcontact op de borstvoedingsduur |
Erasmushogeschool Brussel Departement Gezondheidszorg en Landschapsarchitectuur Laarbeeklaan 121 | B-1090 Jette | t +32 (0)2 472 52 00 |
[email protected] | www.erasmushogeschool.be
Voorwoord en dankwoord Ik, Laure Verheyen, studente aan de Erasmushogeschool te Brussel in het derde jaar vroedkunde, kreeg de opdracht om een bachelorproef uit te werken in het kader van mijn opleiding. Ik mocht zelf mijn onderwerp kiezen en besloot om het over het effect van huidop-huidcontact onmiddellijk na de geboorte op de borstvoedingsduur te hebben. Deze keuze omwille van persoonlijke ervaringen die ik op stage heb meegemaakt. Meerdere weken heb ik stage gelopen op de diensten verloskamer en materniteit in de Brusselse- en perifere ziekenhuizen. Wat mij opviel was dat tijdens het huid-op-huidcontact net na de bevalling, de pasgeborene naar de borst van zijn moeder gaat zoeken en wanneer hij zijn doel bereikt heeft, zijn zuig- en zoekreflex inoefent. Dit is een zeer intiem en onvergetelijk sterk moment voor de moeder. Wanneer ze op materniteit ligt en borstvoeding geeft, zie je hoe ze ervan geniet en de moeder-kindbinding wordt hierdoor versterkt. Ik vroeg me toen af hoe lang dit effect zou hebben op de duurtijd van de borstvoeding. Graag had ik mijn externe promotor bedankt, vroedvrouw Valerie Wijckmans, die mij ontzettend goed heeft begeleid, ondersteund en geholpen in het opstellen en verbeteren van mijn bachelorproef. Ook de aanmoediging die ik kreeg van haar, heeft me deugd gedaan en me versterkt in mijn keuze , de verdediging en de uiteenzetting ervan. Ik ben mijn interne promotor, vroedvrouw en leerkracht Els Van Mulders, ook dankbaar voor de begeleiding tijdens het maken van mijn bachelorproef. Allebei stonden ze klaar om mij steeds in de juiste richting te houden. Mijn moeder van harte dank voor de enorme steun die ze mij gegeven heeft gedurende dit hele proces en de tijd die ze mij gespendeerd heeft voor het nalezen van mijn bachelorproef.
Inhoud Voorwoord en dankwoord ....................................................................................................... Abstract..................................................................................................................................... Inleiding .................................................................................................................................. 1 1. Borstvoeding .......................................................................................................................... 3 1.1. Definitie ........................................................................................................................... 3 1.2. Hormonale controle van de melkproductie .................................................................... 3 1.2.1. Prolactine ............................................................................................................. 3 1.2.2. Oxytocine.............................................................................................................. 4 1.3. Voordelen ........................................................................................................................ 5 1.4. Vraag en aanbod .............................................................................................................. 5 1.5. Exclusieve borstvoeding .................................................................................................. 6 1.5.1. Voordelen ............................................................................................................. 7 2. Huid-op-huidcontact ............................................................................................................ 11 2.1. Definitie ......................................................................................................................... 11 2.2. Wanneer en hoelang? ................................................................................................... 11 2.3. Hoe? ............................................................................................................................... 11 2.4. Voordelen ...................................................................................................................... 12 2.4.1. Voor de moeder ................................................................................................. 12 2.4.2. Voor het kind ...................................................................................................... 13 2.5. Mogelijke nadelen ......................................................................................................... 15 3. Invloed huid-op-huidcontact op borstvoeding .................................................................... 16 3.1. Op korte termijn (<3 maand)......................................................................................... 16 3.2. Op lange termijn (>3 maand) ........................................................................................ 19 3.2.1. Duur borstvoeding ............................................................................................. 19 3.2.2. Exclusiviteit ......................................................................................................... 21 4. Praktische implementatie .................................................................................................... 23 4.1. Taak van de vroedvrouw ............................................................................................... 23 4.1.1. Baby Friendly Hospital Initiative ........................................................................ 24 4.1.2. Prenatale gezondheidsvoorlichting- en opvoeding ........................................... 26 4.1.3. Postnatale gezondheidsvoorlichting- en opvoeding .......................................... 26 4.2. Verloskundig handelen .................................................................................................. 28
Besluit ....................................................................................................................................... 29 Literatuurlijst ............................................................................................................................
Abstract Titel: De kracht van huid-op-huidcontact op de borstvoedingsduur Naam: Laure Verheyen Naam interne promotor / externe promotor: Els Van Mulders / Valerie Wijckmans Probleemstelling: De cijfers van Kind en Gezin in het Vlaamse Gewest geven aan dat er drieënzestig procent moeders na 1 week nog borstvoeding geven en nog slechts zesendertig procent na 3 maanden. De cijfers van het ONE geven weer dat er in het Waals Gewest zeventig procent moeders borstvoeding geven bij het verlaten van het ziekenhuis, veertig procent nog na 3 maanden en vijftien procent nog na 6 maanden. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geven zesenvijftig procent moeders nog borstvoeding na 3 maanden. Met deze cijfers ziet men dat er veel moeders starten met borstvoeding onmiddellijk na de geboorte, maar op langere termijn lijkt dit minder evident. Vraagstelling: In deze uiteenstelling gaat men na of huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte effect heeft op de borstvoeding op langere termijn. Men gaat na wat de invloed is van huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte bij gezonde en a-terme geboren baby’s, op de gemiddelde duur van de borstvoedingsperiode en exclusiviteit van de borstvoeding minder dan 6 maanden. Onderzoeksmethodologie: De wetenschappelijke literatuur is opgezocht geweest in meerdere databanken, vroedkundige tijdschriften en boeken. Deze zijn: PubMed, The Cochrane library, World Health Organization, Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen, Belgian Center for Evidence Based Medicine, Science Direct, Evidence Based Nursing, Borstvoeding natuurlijk eenvoudig, Kind en Gezin, Journal of Obstetric, Gynaecologic, & Neonatal nursing, Pediatrics, British Medical Journal, Tijdschrift voor Verloskundigen, Office de la Naissance et de l’Enfance. De gebruikte zoektermen zijn: skin-to-skincontact, healthy newborn, full-term newborn, exclusive breastfeeding, mother-infant contact, the first breastfeeding, early skin-to-skin contact, breastfeeding at hospital discharge to 6 months postbirth, effects of skin-toskincontact on breastfeeding, successful breastfeeding, borstvoeding begeleiding, breastfeeding duration. Deze zoektermen zijn gecombineerd geweest met het woord ‘AND’. De limieten bij het opzoeken waren: free full text available, humans, clinical trial, randomized controlled trial, review, van 1/1/2003 tot nu. De inclusie bij het opzoeken was, het abstract kunnen lezen en ondersteund zien door wetenschappelijke materie. De exclusie was: premature newborn, bottle feeding, not exclusive breastfeeding, complementing feeding, not health newborn, kangoeroe, mother with postpartum bleeding or depression, mother-child separation at birth. Het aantal gevonden artikels hieromtrent is vijfentwintig.
Resultaten: De duur en de frequentie van huid-op-huidcontact is essentieel voor het slagen van de borstvoeding. Er is 8 keer meer kans dat een pasgeborene spontaan aan de borst gaat zuigen als deze langer dan vijftig minuten huid-op-huidcontact heeft gehad met zijn moeder onmiddellijk na de geboorte. Dit zorgt voor een succesvolle borstvoeding waarbij de baby en de moeder van elkaar genieten. Extra lichamelijk contact en warmte worden door huid-ophuidcontact geoptimaliseerd. Van de moeders die binnen de eerste minuten na de geboorte huid-op-huidcontact hadden met hun gezonde a-terme pasgeborene, geven er tachtig procent exclusieve borstvoeding op 1 maand postpartum aan hun kind. Deze moeders zijn dan ook meer geneigd om borstvoeding te geven tot 4 maanden. Negentig procent van de moeders zijn heel tevreden met deze huid-op-huidcontact ervaring en zesentachtig procent hiervan zou dit willen herhalen indien er een volgende zwangerschap komt. De wereld gezondheidsorganisatie (WHO) geeft aan dat er wereldwijd 34.8% van de zuigelingen op 6 maand exclusieve borstvoeding krijgen. Dit cijfer moet verhoogd worden en daar hebben de vroedvrouwen een heel grote rol in te spelen. Besluit: De duur en de exclusiviteit van de borstvoeding putten hun bron uit een geoptimaliseerd huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte. Dit maakt deze elementen onmisbaar in een nauwe moeder-kind relatie en geeft veeltallige voordelen. De vroedvrouwen kunnen door hun professionalisme helpen om het exclusieve borstvoedingscijfer tot 6 maanden verhoogd te krijgen. Implicaties voor de praktijk: Om borstvoeding aan te moedigen vanaf de geboorte moeten moeders een adequate voorlichting en bekwame hulp krijgen. Ondersteuning en begeleiding moeten steeds beschikbaar zijn tijdens de prenatale zorg. In de postnatale periode moet er voldoende bijstand zijn om optimaal met borstvoeding te kunnen starten. Extra professionele kennisgeving kan de duur van de borstvoeding tot 6 maanden beïnvloeden en het effect van exclusieve borstvoeding verhogen.
Inleiding Tijdens het huid-op-huidcontact, net na de bevalling, gaat de pasgeborene naar de borst van zijn moeder zoeken en wanneer deze zijn doel bereikt heeft, oefent hij zijn zuig- en zoekreflex. Dit is een zeer intiem en onvergetelijk moment voor de moeder en haar baby. Wanneer de moeder op materniteit ligt en borstvoeding geeft, kan men zien hoe ze ervan geniet en de moeder-kindbinding versterkt wordt. Na deze bevinding kan men zich afvragen of het toepassen van huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte de borstvoeding op lange termijn bevordert en wat de voordelen hiervan zijn. Men is zich gaan informeren in verband met de borstvoedingscijfers in België. De cijfers van Kind en Gezin in het Vlaamse Gewest geven aan dat er drieënzestig procent moeders na 1 week nog borstvoeding geven en nog slechts zesendertig procent na 3 maanden (Kind&Gezin, 2009). De cijfers van het Office de la Naissance et de l’Enfance (ONE) geven weer dat er in het Waals Gewest zeventig procent moeders borstvoeding geven bij het verlaten van het ziekenhuis, veertig procent nog na 3 maanden en vijftien procent nog na 6 maanden. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geven zesenvijftig procent moeders nog borstvoeding na 3 maanden (ONE). Met deze cijfers ziet men dat er veel moeders starten met borstvoeding onmiddellijk na de geboorte, maar op langere termijn lijkt dit minder evident. De wereldgezondheidszorg (WHO) raadt wereldwijd de eerste 6 levensmaanden exclusieve borstvoeding aan. Toch ziet men in België dat dit zelden het geval is. In deze bachelorproef wordt er uitgewerkt hoe huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte effect heeft op de borstvoeding op langere termijn. Om dit te kunnen realiseren zijn er enkele onderzoeksvragen opgesteld geweest: - Wat is de invloed van huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte, bij gezonde en aterme geboren baby’s, op de gemiddelde duur van de borstvoedingsperiode? - Wat is de invloed van huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte, bij gezonde en aterm geboren baby’s, op de exclusiviteit van de borstvoeding minder dan 6 maand? Om op deze vragen te antwoorden is er wetenschappelijke literatuur in meerdere databanken, vroedkundige tijdschriften en boeken ter beschikking. Deze zijn: PubMed, The Cochrane library, World Health Organization, Vlaamse Organisatie van Vroedvrouwen, Belgian Center for Evidence Based Medicine, Science Direct, Evidence Based Nursing, Borstvoeding natuurlijk eenvoudig, Kind en Gezin, Journal of Obstetric, Gynaecologic, & Neonatal nursing, Pediatrics, British Medical Journal, Tijdschrift voor Verloskundigen, Office de la Naissance et de l’Enfance. De gebruikte zoektermen zijn: skin-to-skincontact, healthy newborn, full-term newborn, exclusive breastfeeding, mother-infant contact, the first breastfeeding, early skin-to-skin contact, breastfeeding at hospital discharge to 6 months postbirth, effects of skin-to1
skincontact on breastfeeding, successful breastfeeding, borstvoeding begeleiding, breastfeeding duration. Deze zoektermen zijn gecombineerd geweest met het woord ‘AND’. De limieten bij het opzoeken waren: free full text available, humans, clinical trial, randomized controlled trial, review, van 1/1/2003 tot nu. De inclusie bij het opzoeken was, het abstract kunnen lezen en ondersteund zien door wetenschappelijke materie. De exclusie was: premature newborn, bottle feeding, not exclusive breastfeeding, complementing feeding, not health newborn, kangoeroe, mother with postpartum bleeding or depression, mother-child separation at birth. Het aantal gevonden artikels hieromtrent is vijfentwintig. In de bachelorproef zullen er eerst op enkele begrippen zoals, huid-op-huidcontact, borstvoeding en exclusieve borstvoeding dieper worden ingegaan. De voordelen die hieraan gelinkt zijn voor de moeder en het kind zullen aan bod komen. Nadien wordt er expliciet een antwoord gegeven op de vraagstelling, waarbij een onderafdeling is gemaakt. Er komt een korte termijn: namelijk minder dan 3 maanden postpartum en een langere periode: van 3 maanden tot 6 maanden in bespreking. De taak van de vroedvrouw, in deze doelstelling, wordt duidelijk omschreven en ook meerdere malen aangehaald in de verschillende hoofdstukken.
2
1. Borstvoeding 1.1. Definitie Borstvoeding is de gezondste en de natuurlijkste weg van voeding voor zuigelingen (WHO, 2009). Tijdens de zwangerschap zijn er veranderingen die plaatsvinden in de borsten. De zwangerschapshormonen doen de borsten groeien tot er een efficiënt functionerend melkklierstelsel ontstaat. De tepel en tepelhof worden ook groter en donkerder van kleur. Dit helpt de baby de tepel makkelijk te vinden na de geboorte. De talgklieren (klieren van Montgomery) worden ook beter zichtbaar op de tepelhof. Deze klieren zorgen voor de afscheiding van een vetachtige substantie die de tepels tijdens de borstvoedingsperiode soepel houden en beschermen. Al deze veranderingen ontstaan tijdens de zwangerschap ter voorbereiding van borstvoeding (WHO, 2009). Na de geboorte van de baby is het belangrijk van hem vaak en in een ideale positie aan te leggen aan de borst om een goede melkproductie te bekomen. Het toeschieten van de melk wordt hormonaal geregeld. De spiercellen die zich rond de melkklieren bevinden zullen samentrekken. Dit noemt men de toeschietreflex. Door deze samentrekking wordt de verse voedzame ‘achtermelk’ door de melkgangen gestuwd en kan zodoende gemakkellijk door de baby opgezuigd worden. (WHO, 2009). Belangrijk is, de baby lang genoeg te laten drinken, tot voldoening. Hij geeft zelf wel aan wanneer hij voldoende heeft opgenomen. De baby best aanleggen bij ieder hongersignaal, namelijk bij smakgeluiden, tong uitsteken, zuigen, sabbelen op de vuisten, alert en zoekend rond kijken (WHO, 2009). 1.2. Hormonale controle van de melkproductie 1.2.1. Prolactine Het hormoon prolactine is noodzakelijk voor de afscheiding van de melk door de cellen van de melkklieren. Dit hormoon is afkomstig uit de voorkwab van de hypofyse (= adenohypofyse) (WHO, 2009). Tijdens de zwangerschap is er een sterke toename van prolactine in het bloed. De functie hiervan is de groei en de ontwikkeling van het borstweefsel te stimuleren, ter voorbereiding van de productie van de melk. Toch wordt er nu geen melk afgescheiden wegens de aanwezigheid van de zwangerschapshormonen, humaan placenta lactogen (HPL), progesteron en oestrogeen, die de actie van prolactine tegenhouden. Na de geboorte van de placenta gaat het niveau van progesteron en oestrogeen snel dalen, het HPL valt weg waardoor prolactine niet meer geblokkeerd wordt en de melkafscheiding kan starten (WHO, 2009).
3
De afzetting van prolactine door de adenohypofyse in het maternale bloed, gebeurt na stimulatie van de tepel. Het prolactine stijgt in het bloed wanneer de pasgeborene zuigt en zo de tepel prikkelt. Doordat de prolactinespiegel stijgt worden de melkklieren in de borst aangezet tot melkproductie. Ongeveer dertig minuten na het begin van de voeding is de prolactine hoeveelheid het hoogst (WHO, 2009). Een vroedvrouw uit het werkveld, namelijk Valerie Wijckmans, gaf aan dat dit in praktijk implementeert dat het beter is dat een moeder kortstondig maar zeer frequent aanlegt in plaats van langdurig maar minder frequent. Wanneer er frequent wordt aangelegd, stijgt het totale prolactine (per vierentwintig uur) hoger dan wanneer er minder frequent wordt aangelegd. Hoe meer een baby de tepel stimuleert, hoe meer prolactine wordt geproduceerd. De vroedvrouw heeft als taak dit uit te leggen aan de pas geworden moeder om ervoor te zorgen dat haar melkproductie goed op gang komt en de borstvoeding vlot kan gebeuren. ’s Nachts wordt het hormoon melatonine geproduceerd als reactie op donker. Aansluitend wordt er prolactine geproduceerd als gevolg hiervan, waardoor er naar de ochtend toe, van nature, meer prolactine aanwezig is. Borstvoeding geven 's nachts is daarenboven nog voordelig voor het bijhouden van het aanbod van melk. Het hormoon prolactine zorgt er ook voor dat de moeder ontspannen, slaperig en rustig blijft tijdens haar borstvoeding ’s nachts (WHO, 2009). 1.2.2. Oxytocine Oxytocine is een hormoon dat vrijkomt in reactie op verscheidene stimuli uit de omgeving, onder andere huid-op-huidcontact. Dit wordt ook het “liefdeshormoon” genoemd. Oxytocine zorgt voor het toeschieten van de melk (WHO, 2009). Wanneer de baby aanhapt en begint te zuigen, zorgen de zenuwimpulsen in de tepel die naar de hersenen (hypothalamus) van de moeder worden gestuurd, voor het vrijkomen van oxytocine in haar bloedbaan. In de borst gaan de spieren rondom de melkklieren gaan samentrekken. Deze spieren stimuleren de melkproducerende klieren en duwen de melk actief naar de tepel terwijl de melkkanalen zich verwijden. Dit noemt men de toeschietreflex. Het hormoon oxytocine helpt dus de melk die in de borst aanwezig is naar buiten te stromen zodat de baby er makkelijk aankan. De sleutel tot de melkstroom is het opwekken van het toeschietreflex. Dit reflex kan opgewekt worden door: een aanraking van de borst, de baby horen huilen of denken aan de baby. Spanning, woede, frustratie of ernstige pijn werken de toeschietreflex tegen (Mohrbacher e.a., 2009). Hierdoor kan het stromen van de melk plotseling stoppen. De baby aan de borst laten zuigen om de melk weer terug te laten opkomen is een goede raad in deze situatie. 4
Deze informatie verstrekken aan de moeder maakt deel uit van de taak van de vroedvrouw. Zij kan ook aantonen welke houding het meest adequaat is om comfortabel borstvoeding te geven. De theorie kennen omtrent het hormoon oxytocine en het toeschietreflex is essentieel voor de vroedvrouw om het belang van rooming-in en huid-op-huidcontact beter te laten functioneren (WHO, 2009). 1.3. Voordelen Het geven van borstvoeding heeft een tal van voordelen zoals: kostloos, altijd de adequate temperatuur, steeds bij de hand, licht verteerbaar en heeft de juiste samenstelling in voedingsstoffen voor de baby. Dit is dus de meest geschikte voeding voor de groeiende zuigeling in de eerste zes maanden van zijn leven. Het bevat vet, koolhydraten, eiwitten, vitaminen, mineralen en water. Moedermelk bevat ook bioactieve stoffen die een biologische functie hebben om het onrijpe immuunsysteem van de zuigeling te verbeteren. Het geeft ook bescherming tegen infecties en helpt de spijsvertering en absorptie van voedingsstoffen (WHO, 2009). De American Academy of Pediatrics, American College of Obstetricians and Gynecologists, Association of Women’s Health, Obstetric and Neonatal Nurses en nog veel andere professionele organisaties zijn het erover eens dat moedermelk in ontwikkeling-, voeding-, en immunologische voordelen van het kind voorziet en niet kan nagebootst worden door flesvoeding (DiFrisco e.a., 2011). 1.4. Vraag en aanbod De melkproductie wordt beheerst door een stof die zich in de borst bevindt en die ‘feedback inhibitor of lactation’ (FIL) genoemd wordt. Wanneer de baby niet drinkt en de borst niet wordt afgekolfd, blijft de geproduceerde melk in de borst aanwezig en zullen de FIL-cellen in de melkklieren een negatieve feedback geven aan de hypofyse om de aanmaak van prolactine te remmen. Indien er geen melk wordt geledigd uit de borst zal FIL, de lactogenen, die verantwoordelijk zijn voor het secreteren van de melk, stop zetten zodat de borst beschermd wordt tegen de eventuele gevolgen van een te volle borst. Wanneer de moedermelk uit de borst wordt geledigd zal FIL niet meer aanwezig zijn en kan de secretie weer opstarten. Soms stopt de ene borst met het produceren van moedermelk terwijl de andere borst verder doet. Een voorbeeld hiervan is, wanneer een baby enkel aan één zijde zuigt. Dit gebeurt omdat er in elke borst een lokale controle is over de melkproductie (WHO, 2009). De borst bepaalt zelf aan de hand van negatieve en positieve feedback, de hoeveelheid te produceren melk afhankelijk van het zuigen al dan niet van de baby. Dit mechanisme is van belang om een adequate balans te hebben nadat de borstvoeding goed is geïnstalleerd. In dit stadium is het hormoon prolactine nodig om de melkafscheiding mogelijk te maken maar 5
niet om controle uit te oefenen over de hoeveelheid melk die geproduceerd moet worden (WHO, 2009). De taak van de vroedvrouw bestaat er in het ouderpaar goed en correct te informeren over het systeem van de melkproductie. Wanneer een koppel correct geïnformeerd is en zich ondersteund voelt, is de kans groter dat er voldoende melk aanwezig is om exclusieve borstvoeding gedurende zes maanden te garanderen. De baby moet zowel dag als nacht zo frequent en zo lang mogelijk als hij dit wil aan de borst liggen. Dit noemt men ‘op vraag’ borstvoeding geven (WHO, 2009). 1.5. Exclusieve borstvoeding Exclusieve borstvoeding is het voeden van de baby met enkel moedermelk zonder enig supplement zoals vloeistoffen, vaste stoffen of water. Er bestaat wel een uitzondering voor het toedienen van orale rehydratie, druppels of siropen bestaande uit vitaminen, mineralen supplementen of medicijnen. De WHO geeft als aanbeveling aan om exclusieve borstvoeding te geven tot 6 maanden (honderdtachtig dagen) en nadien voedzame en veilige aanvullende voeding samen met borstvoeding tot 2 jaar (WHO, 2009). Het onderzoek van Kramer in 2009 geeft aan dat borstvoeding geven de eerste 6 maanden na de geboorte ideaal is. Het risico op diarree en ademhalingsziekten vermindert bij het geven van borstvoeding gedurende 6 maanden ten opzichte van 3 of 4 maanden. Deze voeding voldoet aan de energie en voedingsstoffen die de baby nodig heeft. Voedsel, vloeistoffen en extra water zijn niet nodig, zelfs als ze in een warm klimaat leven. Water zorgt voor maagvulling maar heeft geen enkele energie waarde. Moedermelk bestaat uit achtentachtig procent water en is dus voldoende om de dorst van de baby te lessen (WHO, 2009). Complementaire voeding na 6 maanden wordt toegediend omdat de moedermelk niet langer voldoende is om aan de voedingsbehoeften van de zuigeling op die leeftijd te voldoen. Er worden dus andere voedingsmiddelen en vloeistoffen gegeven te samen met de moedermelk. De borstvoeding blijft tot 2 jaar wel een belangrijke bron van voedingsstoffen voor de jonge zuigeling en kind. Het geeft ongeveer de helft van de energie die een kind nodig heeft tot de leeftijd van 1 jaar, en één derde in het tweede levensjaar (WHO, 2009). Moedermelk bevat ook beschermende factoren in vergelijking met de complementaire voeding. Een belangrijke antistof is immunoglobuline A die zich hecht in de darmen aan bacteriën en virussen. Dit voorkomt het doordringen van ziekteverwekkers tot in het bloed en worden ontstekingsreacties vermeden. Het is dus aanbevolen om borstvoeding op vraag te geven met een adequate complementaire voeding tot 2 jaar (WHO, 2009).
6
De taak van de vroedvrouw hierbij is hulp en informatie geven aan de ouders tijdens deze periode van exclusieve en complementaire voeding. De borstvoedingscijfers in Finland, Zweden, Oostenrijk en Hongarije liggen hoog. Zo ziet men dat er op 3 maanden 90% borstvoeding in Hongarije gegeven wordt, in Zweden 86%, in Oostenrijk 81% en in Finland 76%. België heeft een van de laagste cijfers wat Europa betreft, namelijk 30% borstvoeding op 3 maanden. In de 4 opgesomde landen zijn er meer moeders die de borst geven en ook over een langere periode. De reden hiervoor is dat hun borstvoedingsbeleid anders is dan in België. De verschillen tussen de landen is ook te verklaren door socio-economische redenen zoals verlofregelingen. In Hongarije bijvoorbeeld hebben moeders recht op drie jaar ouderschapsverlof, deels met behoud van hun salaris. In België heeft elke ouder recht op zesentwintig weken. Er moet dringend aan het borstvoedingsbeleid in België gewerkt worden om het aantal borstvoedende moeders te doen stijgen. Hierbij is de rol van de vroedvrouw primerend. Huid-op-huidcontact, het goed positioneren van de baby tijdens de borstvoeding en de nodige informatie betreffende de kwaliteit hiervan gaan stimulerend werken om tot exclusieve borstvoeding te komen (WHO, 2009). 1.5.1. Voordelen Exclusieve borstvoeding gedurende 6 maanden heeft een tal van voordelen ten opzichte van 4 maanden borstvoeding en gemengde voeding tot 6 maanden (WHO, 2009). Voor het kind: 1. Gastrointestinale- en luchtwegeninfecties Kinderen die 6 maanden exclusief borstvoeding krijgen, hebben minder risico op infecties van de hoge- en lage luchtwegen en gastro-intestinale tractus. De epidermale groeifactor helpt de rijping van het darmepitheel en de immunoglobuline A bij het kind. Lactoferrine, aanwezig in de moedermelk, is een proteïne die ijzer bindt en bacteriële groei remt (Duijts e.a., 2010). De luchtwegeninfecties die kunnen voorkomen worden, zijn: kroep, piepende ademhaling, longontsteking en otitis media (oorpijn en acute middenoorontsteking) (Duijts e.a., 2010). Het beschermende effect dat de moedermelk heeft, wordt versterkt door een langere tijdsduur en exclusiviteit van de borstvoeding. Belangrijk is dus om exclusieve borstvoeding te laten promoten door de vroedvrouw.
7
2. Allergische aandoeningen Kinderen die exclusief borstvoeding krijgen, hebben later minder kans op de ontwikkeling en de uiting van een allergie. Een kind die een erfelijke aanleg heeft voor allergieën zal minder snel klachten zoals astma of eczeem ontwikkelen. De immunoglobuline A zal de allergische reacties op voedsel voorkomen door middel van een beschermende laag in het spijsverteringskanaal van het kind. De pasgeborene krijgt ook een bescherming vanwege de antistoffen van zijn moeder. Deze worden via de moedermelk bij de borstvoeding doorgegeven. De hoeveelheid antistoffen die de moeder doorgeeft aan haar baby is afhankelijk van de hoeveelheid die bij haar aanwezig is (Duijts e.a., 2010). 3. Lengte en gewicht Kinderen die borstvoeding krijgen, volgen een andere groeicurve dan kinderen met flesvoeding. Als de moeder borstvoeding op vraag geeft, dan zal de groei van de borstgevoede baby sneller zijn de eerste 3 levensmaanden. Nadien vertraagt de groei een beetje, waarbij de borstgevoede baby in het tweede levenshalfjaar iets kleiner is ten opzichte van een flesgevoed kind. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor de latere groei en normaliseert zich nadien. De WHO ontwikkelde hiervoor speciaal aparte groeicurves voor borstgevoede kinderen (Mohrbacher e.a., 2009). De informatie betreffende deze twee groeicurves maakt deel uit van de taak van de vroedvrouw. Als hun kind de vooropgestelde groeicurve niet nadrukkelijk opvolgt, maar hij blijft wel een vloeiende lijn volgen, is er geen sprake van problemen. Elk kind is anders. 4. Obesitas Borstgevoede kinderen hebben minder kans op overgewicht later. Hoe langer de lactatieperiode, hoe lager deze prevalentie van overgewicht ligt. De reden waarom bij borstvoeding de kans op overgewicht daalt is: - Borstgevoede kinderen hebben een lagere plasma-insuline concentratie dan flesgevoede kinderen. Dit zorgt voor het niet te veel stimuleren van de vetafzetting en geen vroege ontwikkeling van vetcellen. - Bioactieve factoren in de moedermelk compenseren groeifactoren die de differentiatie van de vetcellen onderdrukken, zoals ook in de baarmoeder vastgesteld is (WHO, 2009). De vroedvrouw heeft als rol een exclusieve borstvoeding te promoten om obesitas te kunnen voorkomen.
8
Voor de moeder: 1. Het gewicht van voor de zwangerschap snel terug bekomen Moeders die borstvoeding geven verliezen sneller hun zwangerschapsgewicht dan degenen die flesgevoede kinderen hebben. Het lichaam zal een deel van het vet dat tijdens de zwangerschap op een natuurlijke wijze is opgeslagen, gebruiken voor de productie van de moedermelk. Vouwen die borstvoeding geven zullen gemiddeld 6 maanden tot 1 jaar na hun bevalling hun extra kilo’s kwijt zijn (WHO, 2009). 2. De menstruele cyclus uitstellen De menstruele cyclus en vruchtbaarheid worden tijdens de borstvoedingsperiode uitgesteld. De factor die dat beïnvloedt is het zuigen van de baby aan de borst. Het hormoon prolactine is verantwoordelijk voor de aanmaak van moedermelk en tegelijkertijd verhindert dit de terugkeer van de hormonen die voor de voorplanting zorgen. Zonder de oestrogenen en progesteron wordt de ovulatie en de menstruele cyclus onderbroken. De intensieve borstvoeding zorgt voor een inhibitie van vrijstelling van gonadotrofine releasing hormoon en dus ook van de ovulatie, zolang amenorrhea. Dit betekent het uitblijven van periodieke vaginale bloedingen. De eerste ovulatie na de geboorte van het kind is meestal gevolgd door een insufficiente luteale fase waarbij de baarmoederhals niet dik genoeg is om een bevruchte eicel op te nemen (Cosyns, 2013). De lactatie amenorrhea methode is een anticonceptiemethode waarbij het kind ‘op vraag’ borstvoeding krijgt. Hierdoor ontbreekt de eisprong en dus geen zwangerschap. Er bestaan voorwaarden voor lactatie amenorrhea die goed opgevolgd moeten worden, namelijk: snel aanleggen na de partus, ‘op vraag’ borstvoeding geven (minimum 8 keer per vierentwintig uur, de zuigduur meer dan vijfenzestig minuten per dag, maximaal 6 uur interval), geen bijvoedingen geven, geen menses (na 8 weken bloedverlies) en maximum 6 maanden lang (Cosyns, 2013). De vroedvrouw kan best vanaf 6 weken postpartum een minipil voorschrijven om een nieuwe zwangerschap te voorkomen. De vrouw is dan vanaf 8 weken beschermd (Kramer e.a., 2012). 3. Postpartum bloedingen Bij borstvoeding en stimulatie van de tepel zal in het lichaam van de moeder oxytocine vrijkomen. Dit hormoon stimuleert het samentrekken van de baarmoeder zodat deze tot ongeveer zijn oorspronkelijke grootte van voor de zwangerschap aanneemt na 6 weken postpartum. Deze samentrekkingen zorgen er dan voor dat de bloedvaten van de moeder, die de baby van voeding voorzag tijdens de zwangerschap, worden afgesloten. Hiermee wordt het overmatig afvloeien van bloed tegengegaan (WHO, 2009). 9
4. Risico op borst- en ovariumkanker Vrouwen die kinderen krijgen en lang borstvoeding geven, hebben een kleinere kans op borstkanker. Hoe jonger ze borstvoeding geven hoe beter. Er is een veranderde hormoonhuishouding tijdens en na de borstvoeding maar ook een veranderd borstweefsel tijdens de zwangerschap en lactatie. Dit remt de celdeling waardoor de kans op het ontstaan van tumorcellen daalt (WHO, 2009). Een onderzoek die in 2009 gepubliceerd werd en begeleid door Stuebe, met zestigduizend participerende vrouwen, geeft als resultaat dat elke vrouw die twaalf maand borstvoeding heeft gegeven tijdens haar productieve periode het risico op borstkanker doet dalen met 4.3%. Voor de vrouwen die een familiale geschiedenis hebben van borstkanker, zorgt het geven van borstvoeding voor een daling op het risico hiervan (WHO, 2009). Moeders die nooit borstvoeding hebben gegeven, verhogen het risico op een eventuele ontwikkeling van eierstokkanker in vergelijking met vrouwen die borstvoeding hebben gegeven gedurende ten minste achttien maanden. Een hypothese voor het verband met eierstokkanker, zijn de kleine infecties die kunnen voorkomen bij borstvoeding, bv. mastitis, die het lichaam in de toekomst beschermt tegen tumoren. Antilichamen die zich ontwikkelen om de mastitis te bestrijden blijven aanwezig in het lichaam. Bij moeders die borstvoeding geven en deze antilichamen niet hebben, is de kans op eierstokkanker groter dan bij degenen die borstvoeding geven en wel deze antilichamen vertonen (WHO, 2009).
10
2. Huid-op-huidcontact 2.1. Definitie Huid-op-huidcontact betekent dat het bovenlichaam van de moeder en de baby naakt moeten zijn met het bovenlichaam van de baby tussen de borsten van de moeder. De baby moet afgedroogd worden om warmteverlies te voorkomen, en allebei moeder en kind, afgedekt (WHO, 2009). 2.2. Wanneer en hoelang? Huid-op-huidcontact dient onmiddellijk na de geboorte toegepast voor de placenta geboren wordt, of binnen maximaal een half uur. Dit contact moet zo lang mogelijk duren maar minstens 1 uur ononderbroken (WHO, 2009). Het wegen, meten, aankleden enz. van de pasgeborene moet de vroedvrouw best uitstellen tot na het huid-op-huidcontact dus zeker 1 uur na de bevalling. Indien de apgar-score van 7 of lager is na 5 minuten, moet de vroedvrouw wel ingrijpen (WHO, 2009). 2.3. Hoe? Baby's hebben een catecholamine stijging onmiddellijk na de geboorte en bijkomend, een compressie van het foetale hoofd en intermitterend hypoxie tijdens de weeën. De catecholamines zijn chemische verbindingen die afgeleid zijn van het aminozuur tyrosine. De meest voorkomende catecholamines zijn adrenaline, noradrenaline en dopamine. Het circulerende catecholamine zorgt in de neusgaten van de pasgeborene ervoor dat hij zeer gevoelig wordt voor de signalen van de geur zodat hij in de richting van de tepel van zijn moeder gaat. Wanneer het huid-op-huidcontact onmiddellijk gestart wordt na de geboorte, zal de a-term geboren baby zonder hulp naar de tepel van zijn moeder kruipen en correct aanhappen. Dit allemaal binnen de eerste zestig levensminuten van de pasgeborene. Na de eerste twee levensuren vallen veel zuigelingen in een slaperige fase, dit ten gevolge van de catecholamine daling. Drie à vier uur nadien zullen ze moeilijker te wekken zijn (Moore e.a., 2007). Het ‘liefdeshormoon’ oxytocine dat vrijkomt bij huid-op-huidcontact zorgt voor het toeschietreflex. Dit is van belang voor een succesvolle borstvoeding (Mohrbacher e.a., 2009). WHO, Unicef en de American Academy of Pediatrics moedigt dit enorm aan maar dit pleidooi moet nog overal geaccepteerd worden (Mahmood e.a., 2011).
11
2.4. Voordelen 2.4.1. Voor de moeder Moeder-kindbinding: Moeders ervaren huid-op-huidcontact als een moment van plezier en op emotioneel vlak als betekenisvol (WHO, 2009). Het zorgt ervoor dat er een echte hechting ontstaat tussen beiden (Moore e.a., 2009). Bij het uitvoeren van huid-op-huidcontact krijgt de moeder het gevoel van meesterschap en zelfverheffing wat haar meer vertrouwen geeft. Deze ondervinding is voorspellend voor de duur van de borstvoeding. Vrouwen met een laag borstvoedingsvertrouwen hebben drie keer meer risico om vroegtijdig te stoppen met borstvoeding en zijn vaak geconfronteerd met een onvoldoende melkproductie. De moeders die huid-op-huidcontact hebben gehad met hun pasgeborene net na de bevalling tonen meer een liefhebbend gedrag ten aanzien van hun baby. Ze glimlachen veel, strelen, raken hun kindje meermaals aan, praten ertegen, enz. (Moore e.a., 2009). De vroedvrouw speelt een belangrijke rol hier en moet aan alle vrouwen huid-ophuidcontact promoten. Dit kan ervoor zorgen dat het borstvoedingsvertrouwen verhoogt waardoor een langdurige borstvoeding bereikt kan worden (Moore e.a., 2009). Oxytocine-effect: Oxytocine wordt afgescheiden tijdens huid-op-huidcontact wat zorgt voor het samentrekken van de baarmoeder tijdens het zuigen van de baby. Deze samentrekkingen reduceren het risico op postpartumbloedingen. Om ervoor te zorgen dat de baby aanhapt en zuigt aan de borst is huid-op-huidcontact nodig. De essentiële eigenschap van oxytocine duurt enkele minuten en heeft bijkomende positieve effecten op andere organen. Met name: een grotere bloedstroom naar de borsten, een toename van de eetlust, een goede vertering, een grotere efficiëntie van het spijsverteringsstelsel, een gedaalde bloeddruk, een toename van bloedsuiker- en insulinewaarden, een beter behoud van energie en de verhoging van de pijndrempel wat een betere genezing geeft. Oxytocine heeft ook een kalmerend effect waarbij het gemoed tot rust kan komen en hierdoor een hechte relatie met de baby en de partner gestimuleerd kan worden (Mohrbacher e.a., 2009). Een trial van Iqbal Mahmood geeft aan dat 97% van de moeders die huid-op-huidcontact hebben gehad net na de bevalling tevreden zijn en een ontspannen gevoel hebben. 92.5% hiervan zou het willen herhalen bij een volgende zwangerschap. Dit voldane gevoel heeft een positieve invloed op de borstvoeding. De moeders die zich volledig kunnen bezig houden met de borstvoeding ondervinden minder stress. Voor degenen die het intieme
12
contact met hun baby niet hadden is de tevredenheidsgraad maar van 85%. Hiervan is er 53.8% die deze ervaring willen hernieuwen (Mahmood e.a., 2011). 2.4.2. Voor het kind De gevoelige periode: Tijdens de eerste levensuren heeft een gezonde a-terme pasgeborene een verhoogde reactie op prikkels en helpt zijn reukzin de tepel van zijn moeder te vinden. Dit wordt ook wel de ‘gevoelige periode’ genoemd (Moore e.a., 2009). Sommige baby's willen meteen zuigen. De meeste zijn nog rustig en tonen pas tekenen van bereidheid na twintig of dertig minuten. Sommigen maar pas na 1 uur (WHO, 2009). De taak van de vroedvrouw hier is, ervoor te zorgen dat de baby comfortabel gepositioneerd is tussen de borsten van zijn moeder om de start van de borstvoeding te bevorderen tijdens deze eerste levensuren (WHO, 2009). De aangeboren reflexen bij een a-term geboren gezonde baby werken optimaal gedurende het eerste levensuur. Vandaar het belang om hiervan gebruik te maken om de baby aan de borst te leggen (Federaal Borstvoedingscomité, 2011). Oxytocine effect: Door het huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte en de aanrakingen van de moeder komt oxytocine vrij in het lichaam van de pasgeborene. Dit hormoon zorgt ervoor dat hij rustiger wordt en heeft bovendien nog een pijnstillend effect, vooral bij kindjes die een pijnlijke ingreep hebben ondergaan tijdens of na de geboorte. De pasgeborene zal op dat moment in interactie zijn met zijn moeder en openstaan voor een aangenaam en warm contact (Mohrbacher e.a., 2009). Dit bevordert de moeder-kindbinding (Moore e.a., 2009). De overgang naar het extra-uteriene leven zal hierdoor vergemakkelijkt worden (Bramson e.a., 2010). In de postpartum periode, na het ontslag uit het ziekenhuis, is huid-op-huidcontact nog steeds belangrijk. Dit intiem contact toont al snel zijn positieve invloed op moeder en kind. Alle vroedvrouwen zouden hun implicatie in de postpartum periode moeten waar maken. Deze interactie tussen moeder en kind moet door de professionals van de gezondheidszorg gepromoot worden, zodat de moeders van deze nauwe band die ze kunnen hebben met hun kind bewust worden. Het verhoogt ook meteen het borstvoedingscijfer (Dalbye e.a., 2011). Er zijn enkele zaken onderzocht geweest die het beoefenen van huid-op-huidcontact thuis bemoeilijken. Het is niet altijd makkelijk om genoeg tijd te voorzien voor huid-ophuidcontact. Verschillende obstakels kunnen zijn: huishoudelijke taken zoals, koken, 13
schoonmaken of de zorg voor de andere kinderen. De broers en zussen van de pasgebore baby hebben ook aandacht nodig. Het is dus een uitdaging om het evenwicht te vinden tussen de aanwezige obstakels en de motivatie van de moeder voor huid-op-huidcontact. Wat ouders ook kan belemmeren voor het uitvoeren van huid-op-huidcontact met hun pasgeborene is een koude leefomgeving. Sommigen vinden het makkelijker om tijdens de dag, in een warme woonkamer, dit intiem contact met hun baby te hebben dan ’s nachts in een frisse slaapkamer. Dan is het huid-op-huidcontact vaak van korte duur. Het al dan niet uitvoeren van huid-op-huidcontact kan ook afhankelijk zijn van het seizoen. Tijdens de zomer zullen moeders meer geneigd zijn van ’s nachts huid-op-huidcontact te hebben met hun pasgeborene. Sommige moeders die tijdens de nacht huid-op-huidcontact hebben met hun baby kunnen ook schrik hebben om zelf in slaap in te vallen, de baby te laten vallen of hun greep op hun baby te verliezen. Deze angst kan ook een reden zijn waarom moeders meer huid-ophuidcontact hebben met hun kindje in het ziekenhuis dan thuis (Dalbye e.a., 2011). Wanneer de steun en aanmoediging van de vroedvrouw waardevol is en de moeders informatie krijgen ten opzichte van het huid-op-huidcontact, worden zij aangetrokken om voldoende moed en motivatie te hebben om dit intiem contact uit te voeren. Wanneer moeders bijkomende positieve feedback krijgen van hun vrienden en familie over huid-ophuidcontact staan ze er ook meer voor open. Het personeel van de gezondheidszorg kan hier geruststellend informeren ,de eventuele angst doen overwinnen en zodoende de vele voordelen voor moeder en kind vrijwaren (Dalbye e.a., 2011). De fysiologische stabiliteit: Huid-op-huidcontact zorgt ervoor dat op vlak van ademhaling en oxygenatie het kind stabiel is. De bloeddruk wordt gereguleerd en de hartslag daalt. De baby heeft ook een verhoogde bloedsuikerspiegel waardoor hypoglycemie wordt voorkomen, het stresshormoon vermindert, de rustige en alerte fase na de geboorte wordt verlengd en hij weent minder lang dan een pasgeborene die geen huid-op-huidcontact heeft gehad met zijn moeder (Philips, 2013). De baby behoudt een optimale lichaamstemperatuur door huid-op-huidcontact omdat de ontblote borst van de moeder efficiënter is dan een couveuse of een kinderbedje naast het bed van de moeder. Het handhaven van een stabiele temperatuur bij het kind, onmiddellijk na de geboorte, wordt in de hand gewerkt door een warm deken toe te dekken en een muts op het hoofd (Moore e.a., 2007). Het vroege postpartum contact ondersteunt ook de structurele en functionele ontwikkeling van de hersenen bij de zuigeling (Philips, 2013).
14
Twintig moeders hebben deelgenomen aan het onderzoek van Dalbye dat in 2011 plaatsvond. Hun pasgeborenen gaven een positieve feedback op deze methode zoals: gelukkig, rustig en tevreden zijn. De moeders zelf ondervonden dit ook en bovendien hadden ze het gevoel van het maximale welzijn aan hun baby’s te geven. Dit intiem contact verhoogde het positief effect op de moeders waardoor ze het verlangen kregen van het zolang mogelijk te blijven doen. De steun en aanmoediging van de vroedvrouwen bij deze routine postnatale zorg gaat bij de ouders een groter gevoel van affiniteit ontwikkelen (Dalbye e.a., 2011). 2.5. Mogelijke nadelen Een case report van 2011 geeft 6 levensbedreigende gevallen weer die in de verloskamer zijn gebeurd, tijdens de eerste 2 levensuren van de pasgeborenen. Het voorval deed zich telkens voor wanneer de gezonde pasgeborene met normale lichamelijke onderzoeken, huid-ophuidcontact had met zijn moeder en de eerste borstvoeding kreeg. Bij de 6 gevallen had men te maken met een primipara waarbij de vaginale bevalling normaal verlopen was. Telkens werd de moeder en de pasgeborene tijdens het huid-ophuidcontact en de borstvoeding niet geobserveerd. Na elk voorval werd er een elektrocardiogram, een MRI van de hersenen en onderzoeken naar mogelijke afwijkingen uitgevoerd. Alle resultaten waren normaal. Bij één gestorven kindje werd er een autopsie gedaan en geen oorzaak gevonden. Indien een pasgeborene een congenitale afwijking heeft, zal huid-op-huidcontact de gezondheid van het kind verslechteren. De vroedvrouw moet alert blijven en regelmatig het kind observeren (Andres e.a., 2011). Er kan besloten worden dat er geen nadelen verbonden zijn aan het toepassen van huid-ophuidcontact. Maar het toepassen, onmiddellijk na de partus, potentieel gevaarlijk kan zijn wanneer er een ongekende onderliggende congenitale afwijking is, alsook wanneer bij de baby, slecht gepositioneerd en zonder toezcht een verstikkingsgevaar ontstaat. Implicaties voor de vroedkundige praktijk zijn: Het promoten van vroeg huid-op-huidcontact en borstvoeding in de verloskamer moet aangemoedigd worden met aanwezigheid van medisch gekwalificeerd personeel (gynaecologen, verloskundigen, verpleegkundigen of kinderartsen) tijdens dit intieme moment en men moet zich steeds bewust zijn van de zeldzame maar levensbedreigende gevallen die kunnen optreden. Er is dus een zorgvuldige bewaking nodig, om de 10 minuten gaan kijken, en een goede positionering van de gezonde pasgeborene is vereisd tijdens het huid-op-huidcontact. De vroedvrouw kan de papa ook een rol geven tijdens het informeren aan de moeder, door hem de goede positionering van de pasgeborene uit te leggen en zodoende kan zien of de 15
neus en de mond van de baby niet tegen de borst aandrukt waardoor verstikking zou kunnen ontstaan. De vroedvrouw zegt er best ook bij dat indien de ouders nog twijfelen ,ze steeds bereikbaar zijn voor advies . (Andres e.a., 2011). 3. Invloed huid-op-huidcontact op borstvoeding 3.1. Op korte termijn (<3 maand) Het onderzoek van Gomez gaf aan dat er acht keer meer kans is dat zuigelingen spontaan aan de borst gaan zuigen, als ze langer dan vijftig minuten huid-op-huidcontact hebben met hun moeder direct na de geboorte. Hij concludeerde dat de hoeveelheid aan huid-ophuidcontact essentieel is met betrekking tot het slagen van de borstvoeding. Zuigelingen die dit intieme contact met hun moeder ervaren, hebben 2 keer meer kans voor een succesvolle borstvoeding dan degenen die in een deken gewikkeld worden (Moore e.a., 2009). In de Cochrane review van Moore, Anderson, Moore en Bergman werd het effect van vroege huid-op-huidcontact onderzocht op de exclusiviteit en de duur van de borstvoeding na achtentwintig dagen en van 1 tot 3 maanden (Moore e.a., 2007). Pasgeborenen die huid-op-huidcontact hebben gehad, genieten van een langere borstvoeding dan degenen die in een dekentje waren gewikkeld tijdens hun eerste aanleg. Dit omwille van het extra lichamelijk samenzijn, de geur en de warmte dat dit intieme contact meegeeft (Moore e.a., 2009). In het onderzoek waren er tachtig procent van de kinderen, die huid-op-huidcontact hadden gehad onmiddellijk na de geboorte, exclusieve borstvoeding kregen tot 1 maand. Dit was zeventig procent voor de kinderen die dit intieme contact niet hadden gehad en de standaard zorg verkregen net na de geboorte. Tachtig procent van de moeders waren allemaal erg gemotiveerd bij dit onderzoek om borstvoeding te geven en hadden de eerste maand volgehouden, ondanks de lichte borstvoedingsproblemen. Er is een onderzoeker zich komen informeren op 1 maand om de borstvoedingstoestand te beoordelen. Er had een groter verschil kunnen zijn indien de motivatie van de moeders minder was of er een grotere steekproef aanwezig had geweest. Een vraag die zich hierbij stelde is, waarom er geen honderd procent moeders exclusieve borstvoeding geven in de huid-op-huidcontact groep. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat huid-op-huidcontact niet enkel zo vroeg mogelijk moet gebeuren maar ook zo vaak en zo lang mogelijk tenminste gedurende het hele postpartum verblijf in het ziekenhuis maar ook nadien thuis. Er waren moeders die meedeelden dat de eerste borstvoeding kort na de geboorte, succesvol was maar ze moeite hadden nadien. Hierbij is dus hulp, aanwezigheid en gezondheidsvoorlichting door de vroedvrouw van belang, ook reeds prenataal. Informatie moet meerdere keren gegeven worden (Moore e.a., 2007). 16
Een succesvolle start is belangrijk maar de ondersteuning van de vroedvrouw tijdens de hele postpartum periode is onmisbaar om het proces voor de opbouw van de lactatie en een langdurige borstvoeding te bekomen (Moore e.a., 2007). Moore heeft ook het effect van huid-op-huidcontact gedurende de eerste twee uur na de geboorte vergeleken met de standaard zorg (de pasgeborene in een deken gewikkeld) die invloed heeft op de borstvoedingsresultaten onderzocht. Significant zijn er meer zuigelingen die van huid-op-huidcontact hebben genoten (vijftig procent in de huid-op-huidcontact groep) en die competent zuigen tijdens hun eerste borstvoeding dan degenen die niet dit intieme contact hebben gehad (twintig procent in de groep die in een deken gewikkeld waren) (Moore e.a., 2007). Marion R onderzocht, in 2013, het effect van huid-op-huidcontact op het behoud van borstvoeding gedurende de eerste 3 levensmaanden van het kind en het effect van borstvoeding op de interactie tussen de moeder en haar kind. Zevenenzeventig a-terme baby’s en hun moeders zijn gezien geweest thuis op 1 week, 1 maand, 2 maanden en 3 maanden. Dit onderzoek geeft aan dat er tijdens de eerste week moeders, die huid-op-huidcontact hebben gehad met hun pasgeborene net na de bevalling, ongeveer 5 uur per dag huid-ophuidcontact hebben met hun pasgeborene. Rond 1 maand zal dit ongeveer 2 uur per dag zijn. De moeders die weinig of geen huid-op-huidcontact met hun pasgeborene hebben gehad net na de geboorte zullen minder geneigd zijn om dit ook in de postpartum periode te herhalen. Het is dus van enorm belang dat de vroedvrouwen dit extra blijven stimuleren en aanmoedigen (Alex e.a., 2013). Het onderzoek van Bramson in 2010 die een prospective cohort study is, die in negentien ziekenhuizen aan alle moeders namelijk, éénentwintigduizend achthonderd tweeënveertig die bevallen zijn van een eenling tussen zevenendertig en veertig weken zwangerschap van juli 2005 en juni 2006, geeft aan, hoeveel procent exclusieve borstvoeding geeft gedurende het ziekenhuis verblijf en dit afhankelijk van de duur van huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte. Dit onderzoek is statistisch significant. De resultaten zijn: geen huid-op-huidcontact gehad geeft elf procent exclusieve borstvoeding, tussen 1 en vijftien minuten huid-op-huidcontact geeft vier procent exclusieve borstvoeding, tussen zestien en dertig minuten huid-op-huidcontact geeft 6.4% exclusieve borstvoeding, tussen eenendertig en negenenvijftig minuten huid-op-huidcontact geeft 6.2% exclusieve borstvoeding en tussen 1 en 3 uur huid-op-huidcontact geeft tweeënzeventig procent exclusieve borstvoeding.
17
Uit deze resultaten kan men afleiden dat hoe langer een moeder experimenteert met het huid-op-huidcontact gedurende de eerste drie uur volgend op de geboorte, hoe meer kans er is dat ze exclusieve borstvoeding gaat geven tijdens het ziekenhuis verblijf (Bramson e.a., 2010). Voor Bramson was de gemiddelde leeftijd zesentwintig jaar voor moeders die exclusieve borstvoeding geven tijdens het ziekenhuis verblijf (Bramson e.a., 2010). Het onderzoek van DiFrisco die in 2011 plaatsvond, onderzocht de factoren die geassocieerd zijn met exclusieve borstvoeding van 1 tot 4 weken na het ontslag uit het ziekenhuis. Honderd dertien moeders namen deel aan het onderzoek door een interview via telefoon te beantwoorden of een anoniem online enquête in te vullen. Het resultaat van DiFrisco was dat er zevenentachtig en half procent van de moeders 4 weken na hun ontslag nog borstvoeding geven. Enkel negenenvijftig procent hiervan geeft exclusieve borstvoeding. De redenen om zuigelingenvoeding te combineren met borstvoeding zijn: niet genoeg melk te hebben (82.8%), de moeder vermoeid is (20.7%), problemen met het aanleggen van de baby (17.2%) en de partner die wenst de baby te voeden (10.3%). Er werd ook onderzocht hoe lang na de geboorte van hun kind ze huid-op-huidcontact hadden en ze hun eerste borstvoeding konden geven. Van de 87.5% vrouwen die borstvoeding geven na vier weken zijn er 60.2% hiervan die binnen het uur na hun bevalling huid-op-huidcontact hadden met hun pasgeborene en de borst voor de eerste keer gaven. 70.6% van deze moeders was vaginaal bevallen en 42.5% had een keizersnede gehad (DiFrisco e.a., 2011). Er is hier een significant verschil omdat er na de keizersnede de baby onmiddellijk door een pediater wordt gecontroleerd. Nadien als het ademhalings- en cardiovasculairstelsel goed zijn bij de pasegeborene kan hij even op de blote borst van de moeder gelegd worden. Hierbij is het aanleggen aan de borst praktisch onmogelijk en wordt de baby op de blote borst van de vader gelegd. Dit tot wanneer de moeder uit de ontwaakzaal komt. Hierdoor komt het dat de eerste borstvoeding niet gedurende het eerste uur na de geboorte gebeurt (Leids Universitair Medisch Centrum, 2011). Deze onderzoeken geven weer dat als de vroedvrouw gedurende het eerste uur na de geboorte van het kind begint met huid-op-huidcontact en de borstvoeding initiëert, dit positief gelinkt is aan het exclusief borstvoeden vier weken na het ontslag. Ook ondersteunt dit de 10 stappen die vermeld staan in de ‘baby friendly hospital initiative’ om naar een succesvolle en exclusieve borstvoeding te gaan. Deze tabel wordt in het hoofdstuk ‘praktische implementatie’ verder besproken (DiFrisco e.a., 2011).
18
3.2. Op lange termijn (>3 maand) 3.2.1. Duur borstvoeding De review van Moore, Anderson en Bergman die dertig wetenschappelijke studies samenbracht geeft weer dat huid-op-huidcontact tussen moeder en kind direct na de geboorte, de frequentie van het aantal voedingen per dag bevordert en de borstvoedingsperiode verlengt. Een gebrek hieraan heeft dan ook een nadelig effect op de duur van de borstvoedingsperiode en de frequentie van het aantal voedingen per etmaal (Zeeman, 2012). Verschillende trials die statistisch significant zijn en in meerdere landen plaatsvonden, met als deelnemers moeders vanuit de lage en hoge socio-economische klassen namelijk, duizend negenhonderd vijfentwintig gaf ons het volgende weer. Moeders die binnen de eerste minuten na de geboorte huid-op-huidcontact hebben met hun gezonde a-terme pasgeborene, meer geneigd zijn om borstvoeding te geven tot 4 maanden. Deze kinderen krijgen tweeënveertig en half dagen langer borstvoeding dan de moeders die de gebruikelijke ziekenhuiszorg kregen. De reden hiervoor is, de gezonde en a-terme pasgeborenen likken, gedurende de eerste dertig minuten aan de borst. Na vijfenvijftig minuten huid-op-huidcontact met hun moeder kunnen ze de borst grijpen en eraan zuigen. Nadien worden de pasgeborenen slaperig en zijn ze moeilijker te wekken. Dit is ongeveer 2 uur na hun geboorte (Moore e.a., 2009). Wereldwijd zijn er maar 34.8% van de zuigelingen die exclusieve borstvoeding krijgen op 6 levensmaanden. Dit komt doordat er onder meer al vroeg gestart wordt met het toedienen van complementaire voeding (WHO, 2009). Mikiel-Kostyra en zijn collega’s deden een onderzoek met duizend tweehonderd vijftig kinderen om te bepalen wat het effect was van vroege huid-op-huidcontact na de bevalling op de borstvoedingsduur. De conclusie was dat huid-op-huidcontact die langer dan twintig minuten duurt, de exclusieve borstvoeding verlengt. De moeders die dit gedaan hebben geven hierdoor 3 maanden langer borstvoeding dan degenen die dit niet gedaan hebben. Wat ook een grote rol speelde hierbij is, de toekomstige moeders die tijdens hun zwangerschap beslissen om absoluut borstvoeding te geven en dus meer tijd nemen om te genieten van de voordelen van het huid-op-huidcontact met hun pasgeboren baby (Bramson e.a., 2010). Het onderzoek van Marion R. in 2013 toont aan, dat het huid-op-huidcontact het behouden van de borstvoeding vergemakkelijkt gedurende de eerste levensmaanden van de baby. Borstvoeding geven is ook gelinkt met positieve maternele interacties. Het belang hierbij is de promotie van het huid-op-huidcontact om de moeders te helpen hun beslissing in stand te houden en de voordelen te geven die dit intieme contact heeft voor de baby, de moeder en de ontwikkeling van de moeder-kind binding (Alex e.a., 2013). 19
Er bestaan weliswaar hinderpalen waardoor moeders geen langdurige borstvoeding geven en snel stoppen met hun borst te geven na het ziekehuisverblijf. Deze zijn: het werk hervatten, pijnlijke tepels of borsten, vermoeidheid, onvoldoende melk en moeilijkheden met hechting. Dit allemaal bepaalt het minimale effect van vroege huid-op-huidcontact (Carfoot e.a., 2005). Tweehonderdenvier vrouwen namen deel aan het onderzoek van Carfoot in het Verenigd Koninkrijk. Hij onderzocht wat het effect van het vroege huid-op-huidcontact tussen de moeder en hun gezonde a-terme pasgeborene heeft op de duur en exclusiviteit van de borstvoeding. De groep werd in twee verdeeld. De ene groep moeders genoot onmiddellijk na de geboorte van huid-op-huidcontact met hun kindje en de andere groep kreeg de routine zorg. Dit betekent dat men eerst het kindje gaat wegen, meten, enz. voordat hij kan genieten van zijn moeder en dat de eerste borstvoeding kan gestart worden. De resultaten geven het volgende aan: eenennegentig procent van de huid-op-huidcontact groep had een eerste succesvolle borstvoeding. Dit was drieëntachtig procent in de routine groep. Drieënveertig procent van de huid-op-huidcontact groep krijgt na 4 maanden exclusieve borstvoeding en zevenenvijftig procent krijgt complementaire voeding. Bij de routine groep komt dit cijfer tot veertig procent voor de exclusieve borstvoeding en zestig procent voor de complementaire borstvoeding. Negentig procent van de moeders zijn heel tevreden van hun ervaring met het huid-ophuidcontact en zesentachtig procent hiervan zou dit willen herhalen indien er een volgende zwangerschap komt. In de routine groep zijn er zestig procent van de moeders tevreden met hun zorg en dertig procent hiervan wil dit weer doen. In het algemeen geven negenenzestig procent van de moeders borstvoeding net na de geboorte, vijfenvijftig procent na 1 week en nog maar slechts achtentwintig procent na 4 maanden (Carfoot e.a., 2005). Een onderzoek van Hamlyn, die in 2000 gepubliceerd werd, geeft de borstvoedingscijfers weer die voor de 21ste eeuw aanwezig waren. Bij de geboorte gaven negenenzestig procent van de moeders borstvoeding. Dit cijfer daalt snel tot vijfenvijftig procent na 1 week en achtentwintig procent na 4 maanden. Tot het jaar 2000 zijn er geen onderzoeken gepubliceerd geweest over de effectiviteit van de “Baby Friendly Hospital Initiative” en meer in het bijzonder over het starten met de borstvoeding. Kramer publiceerde de resultaten van een randomised trial in 2001, omtrent de doeltreffendheid van de “Baby Friendly Hospital Initiative”. De conclusie was dat er een statistisch significante toename was van borstvoeding bij baby’s die verbleven in baby friendly ziekenhuizen ten opzichte van degenen die een routine zorg kregen. Ook was er een toename van borstvoedingsduur. 20
Deze resultaten zouden nog moeten stijgen en hierin is de taak van de vroedvrouw primerend (Carfoot e.a., 2003). Carfoot stelde voor dat de ‘Ten Steps to Successful breastfeeding’ van de WHO gevolgd moeten worden zodat de borstvoedingsduur op lange termijn verlengd wordt in alle wereldlanden omdat dit tal van voordelen heeft voor de moeder en het kind. De 10 stappen van de WHO worden in het hoofdstuk ‘praktische implementatie’ besproken (Carfoot e.a., 2005). 3.2.2. Exclusiviteit Hoe langer een moeder huid-op-huidcontact heeft met haar pasgeborene gedurende de eerste 3 uur na de bevalling, hoe meer ze exclusieve borstvoeding zal geven tijdens haar verblijf op de materniteit (Bramson, 2010). Moore, Anderson en Bergman hebben voorgesteld dat huid-op-huidcontact niet alleen zo vroeg maar ook zo vaak en zo lang mogelijk moet gebeuren. Liefst tijdens de hele postpartum periode (Moore e.a., 2009). Het onderzoek van Mahmood dat in 2009 plaatsvond, onderzocht het effect van vroege huid-op-huidcontact op het borstvoedingsgedrag van baby's. Er deelden honderd drieëntachtig moeder-baby paren hieraan mee. Het resultaat was, dat de eerste borstvoeding 26.25% succesvoller was bij kinderen die onmiddellijk huid-op-huidcontact hadden met hun moeder. Dit werd door de trial van Moore ook bevestigd (Mahmood e.a., 2011). Het onderzoek van Mellin, in 2012, geeft aan dat er in de Morristown Medical Center vierenvijftig procent van de moeders die geen huid-op-huidcontact hebben uitgevoerd, exclusieve borstvoeding geven. De exclusieve borstvoeding bij vrouwen met een huid-ophuidcontact bij de geboorte is vierenzeventig procent. In het Overlook Medical Center geeft eenenvijftig procent van de moeders die geen huid-ophuidcontact hadden na de geboorte exclusieve borstvoeding. Voor vrouwen, die dit intieme contact wel hebben gehad met hun pasgeborene na de bevalling, is er drieënzestig procent die exclusieve borstvoeding geeft (Mellin e.a., 2012). Na de eerste week postpartum is de exclusiviteit van de borstvoeding zevenenzeventig procent bij de moeders die huid-op-huidcontact hebben gehad met hun pasgeborene net na de bevalling. Voor moeders die weinig of geen huid-op-huidcontact hebben gehad ligt dit cijfer iets lager. Het zijn namelijk negenenzestig procent die exclusieve borstvoeding geven (Alex e.a., 2013).
21
In de rest van de wereld gebeurt het als volgt: De resultaten van het breastfeeding report card 2009 in de Verenigde Staten gaf aan dat er 73.9% ooit borstvoeding heeft gegeven, 33.1% exclusieve borstvoeding na 3 maanden, 13.6% exclusieve borstvoeding na 6 maanden, 43.4% borstvoeding met complementaire voeding na 6 maanden en 22.7% borstvoeding met complementaire voeding. Het doel van Healthy People, een gemotiveerde groep van instanties en organisaties, voor 2010 was, om het percentage van moeders die borstvoeding geven aan hun baby in het vroege postpartum te verhogen tot 75% (in 2006 was het 74%). Op 6 maanden postpartum het cijfer van de borstgevoede kinderen tot 50% (in 2006 was het 43.5%) te krijgen en op 12 maanden tot 25% (in 2006 was het 22.7%). Exlusieve borstvoeding cijfers zouden op 3 maanden 40% (in 2006 was het 33.6%) moeten bereiken en op 6 maanden 17% (in 2006 was het 14.1%) (Hoddinott e.a., 2008). Het verzamelen van borstvoedingsgegevens bij vrouwen door middel van een enquête over een lange periode, zou belangrijke informatie met zich meebrengen. Bijvoorbeeld, het uitvoeren van een follow-up onderzoek gedurende een jaar met de nadruk op elk van de 10 stappen van baby friendly hospital initiative. De onderzoekers zouden dan hun resultaten kunnen vergelijken met de Healthy People 2010 borstvoedingsdoelen en hiermee aangeven waar de verschillen liggen. Nadat de verschillen geïdentificeerd zijn, kan men de passende interventies ontwikkelen en uitvoeren om het borstvoedingscijfer te verbeteren. Dit zal het ziekenhuispersoneel en medewerkers helpen bepalen waar ze hun inspanningen moeten leggen om de borstvoeding doelstellingen van Healthy People 2010 te bereiken (DiFrisco e.a., 2011). Een belangrijke factor die invloed heeft op het wel of niet geven van borstvoeding in het onmiddellijke postpartum zijn, de standaard ziekenhuis handelingen die de moeder en de pasgeborene van elkaar scheiden tijdens de fase waarin het kind het meest alert is voor starten met borstvoeding. The Academy of Pediatrics (AAP) adviseert om gezonde pasgeborenen onmiddellijk in huidop-huidcontact te leggen met hun moeder tot na de eerste borstvoeding. Deze adviezen moeten in België ook gevolgd worden zodat het borstvoedingscijfer kan verhogen. De vroedvrouwen hebben hierin een zeer grote rol en taak (Bramson e.a., 2010).
22
4. Praktische implementatie 4.1. Taak van de vroedvrouw In een ziekenhuis en geboortehuis vinden er veel bevallingen plaats en de vaardigheden die uitgevoerd worden in verband met de gezondheidszorg hebben een invloed op de zuigelingenvoeding. Om borstvoeding aan te moedigen vanaf de geboorte van het kind, de moeilijkheden die hiermee gepaard gaan te voorkomen en te overwinnen, moeten moeders een adequaat beheer en bekwame hulp krijgen. Ondersteuning en begeleiding moeten steeds beschikbaar zijn tijdens de prenatale zorg om de moeders voor te bereiden tijdens de bevalling, hen te helpen met het opstarten van de borstvoeding en in de postnatale periode om ervoor te zorgen dat de borstvoeding goed lukt (WHO, 2009). De International Lactation Consultant Association heeft een richtlijn die zegt dat de borstvoeding vergemakkelt moet worden door zo spoedig mogelijk na de geboorte, bij voorkeur in de eerste 2 uur, het kind aan te leggen en continue huid-op-huidcontact te hebben, ten minste de eerste 2 uur na de geboorte of idealiter tot na de eerste borstvoeding. De American Academy of Pediatrics heeft ook een richtlijn, namelijk dat gezonde baby’s direct in huid-op-huidcontact geplaatst moeten worden en blijven met hun moeder onmiddellijk na de geboorte tot dat de eerste voeding gedaan is. De vroedvrouwen zouden deze richtlijnen moeten volgen zodat exclusieve borstvoeding op lange termijn bereikt kan worden. Ook moeten zij rekening houden met de vierde stap van de baby friendly hospital initiative; helpen bij het opstarten van de borstvoeding binnen het half uur na de geboorte (Moore e.a., 2007). De taken van de verloskundige waaronder hulp bij huid-op-huidcontact is omschreven in het ‘Beroepsprofiel verloskundige’ waarbij de zorg voor moeder en kind in de eerste weken postpartum deel uitmaken van het verloskunig pakket (Van Veldhuizen-Staas e.a., 2009). Veel primipara’s zijn onzeker bij het geven van hun allereerste borstvoeding. Als een vroedvrouw hulp en tips aanbiedt, tijdens de eerste borstvoeding, zal dit intieme moment succesvol gebeuren. Ook tijdens de volgende voedingen heeft de aanwezigheid van de vroedvrouw een meerwaarde (Moore e.a., 2009). Om de borstvoeding zo vlot mogelijk te laten verlopen moet de baby goed aanhappen. De vroedvrouw moet met de vrouw de basisprincipes bespreken, zodoende zal zij zoals het kind daar baat bij hebben. Het basisprincipe is: de comfortzone bepalen waar de tepel zich idealiter moet bevinden in de mond van de baby zodat de borstvoeding efficiënt en zo comfortabel mogelijk kan verlopen. Om dit te bekomen moet de moeder gebruik maken van de instincten en reflexen van haar baby. Dit allemaal zou onmiddellijk na de geboorte 23
uitgelegd moeten worden aan de moeder omdat de pasgeborene het meest alert is gedurende zijn 2 eerste levensuren (Moore, e.a. 2009). Wanneer een moeder begrijpt hoe haar melkproductie werkt en opkomt en welke individuele verschillen een invloed hebben op haar productie en het voedingspatroon van haar baby, kan ze de keuzes maken die overeenstemmen met haar borstvoedingsdoelstelling op lange termijn. Nadien kan ze zich focussen op het contact en het comfort dat dit op haar en haar baby geeft. Een van de grote taken van de voedvrouw is om deze moeders te helpen hun keuze te maken en bijstand te verlenen (Mohrbacher e.a., 2009). 4.1.1. Baby Friendly Hospital Initiative De United Nations Children’s Fund (UNICEF) en de World Health Organization (WHO) richtte in 1991 de “Baby Friendly Hospital Initiative” op als een wereldwijd programma om ziekenhuizen en geboortecentra overal in de wereld aan te moedigen en diegenen die optimale zorg verlenen aan vrouwen die borstvoeding geven en hun pasgeborenen te herkennen. De belangrijkste onderdelen van de “Baby Friendly Hospital Initiative” zijn de tien stappen voor een succesvolle borstvoeding. Deze werden ontworpen als evidence based richtlijnen (= richtlijnen die gebaseerd zijn op de best beschikbare informatie over doelmatigheid en doeltreffendheid) om de exclusieve borstvoeding in het ziekenhuis en de geboortecentra te bevorderen, te beschermen en te ondersteunen (DiFrisco e.a., 2011). Ziekenhuizen die de tien stappen uitvoeren worden “Baby Friendly Hospitals” genoemd (Carfoot e.a., 2003). De tien stappen moeten gevolgd worden door het gezondheidszorgpersoneel om een succesvolle borstvoeding te bevorderen. Deze stappen zijn: 1. Een schriftelijk borstvoedingsbeleid die routinematig wordt meegedeeld aan al het gezondheidszorgpersoneel. 2. Het trainen van het gezondheidszorgpersoneel in vaardigheden die nodig zijn om dit beleid uit te voeren. 3. Informeren van alle zwangere vrouwen omtrent de voordelen en begeleiding van de borstvoeding. 4. De moeders helpen bij het starten van de borstvoeding binnen het half uur na de geboorte. 5. Tonen aan de moeders hoe ze borstvoeding moeten geven en hoe ze hun lactatie in stand houden indien ze gescheiden worden van hun zuigeling. 6. De pasgeborenen enkel moedermelk en geen andere voeding of drank geven, behalve op medische indicatie. 7. Ervoor zorgen dat moeder en kind vierentwintig uur samen blijven, rooming-in. 8. Aanmoedigen om borstvoeding ‘op vraag’ te geven. 24
9. Geen spenen of fopspenen geven aan borstgevoede zuigelingen. 10. Borstvoeding ondersteunende groepen oprichten en ernaar verwijzen wanneer moeders het ziekenhuis verlaten (WHO, 2009). Stap vier “de moeders helpen bij het starten van de borstvoeding binnen het half uur na de geboorte” wordt verder uitgewerkt. Huid-op-huidcontact, onmiddellijk na de geboorte, kan uitgevoerd worden indien er geen medische of obstetrische complicaties zijn. Dit contact is de beste manier om borstvoeding te starten. Het stimuleert het vrijkomen van oxytocine, helpt de placenta geboren te worden, reduceert het risico op postpartum bloeding en maakt de emotionele band tussen de baby en de moeder makkelijker (WHO, 2009). Het intieme contact en de pasgeborene die dicht tegen de tepel van de moeder licht, stimuleert de melkproductie van de moeder (Carfoot e.a., 2003). Indien een moeder verdoving of pijnstiller (vooral pethidine) krijgt, kan de baby een beetje verdoofd worden en duurt het langer voordat de baby in zijn alerte fase komt. Het zoeken naar de tepel begint dan ook later. Als de eerste borstvoeding vertraagt wordt om welke reden dan ook, kan de moeder haar colostrum afkolven en wordt dit aan de baby door middel van een cupje gegeven. De taak van de vroedvrouw is de moeders aanmoedigen, in eender welke omstandigheden, om zo lang mogelijk hun baby in huid-op-huidcontact te houden en ze hiermee te helpen om ervoor te zorgen dat de borstvoeding zo snel mogelijk op gang komt (WHO, 2009). Stap zeven “ervoor zorgen dat moeder en kind vierentwintig uur samen blijven, rooming-in” is eveneens belangrijk om het huid-op-huidcontact en de exclusieve borstvoeding mogelijk te maken. Baby's moeten verblijven in dezelfde kamer dan hun moeder, ofwel in een wieg naast haar bed of samen met haar in bed, vierentwintig uur per dag. Ze moeten enkel gescheiden worden wanneer het strikt noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor een medische of chirurgische procedure. Het kinderbedje moet naast het bed van de moeder staan zodat ze mekaar makkelijk kunnen zien en aanraken. Studies hebben aangetoond dat hierdoor baby’s minder huilen en moeders beter slapen. Rooming-in is essentieel om een moeder haar baby borstvoeding op vraag te kunnen geven en de hongersignalen te leren herkennen namelijk, de baby zijn handjes in zijn mond zien steken, beginnen sabbelen en te zoeken. Dit allemaal toont aan dat de baby klaar is om aan de borst te drinken. Het is beter om de baby te voeden wanneer men zijn hongersignalen ziet dan te wachten tot hij huilt, wat onrustig drinken ten gevolge heeft (WHO, 2009). Toegang tot een baby friendly hospital kan een effectieve toename van exclusieve borstvoeding geven (WHO, 2009). 25
4.1.2. Prenatale gezondheidsvoorlichting- en opvoeding Het ondersteunen en begeleiden van de vrouw tijdens de prenatale periode, helpt de toekomstige moeder klaar te zijn voor de eerste borstvoeding na de geboorte. Dit zorgt ervoor dat er postnataal meer kans is op een succesvolle borstvoeding. De prenatale periode is ontzettend belangrijk. In de toekomst zou er nog meer ondersteuning, begeleiding en informatie aan de zwangere gegeven moeten worden (WHO, 2009). Tijdens de prenatale consultaties moeten vrouwen uitleg krijgen omtrent: - de voordelen van de borstvoeding, van het huid-op-huidcontact en de risico’s dat kunstmatige of gemengde voeding kunnen geven - de optimaal werkende inlichtingen voor de borstvoeding, zoals huid-op-huidcontact, exclusieve borstvoeding, rooming-in, starten met borstvoeding zo snel mogelijk na de bevalling en verklaren waarom colostrum zo belangrijk is - wat te verwachten is na de bevalling, hoe de eerste colostrum opkomt en hoe een baby moet aanhappen en zuigen - wat de moeders best moeten doen: huid-op-huidcontact en hoe ze de baby moeten positioneren (WHO, 2009). 4.1.3. Postnatale gezondheidsvoorlichting- en opvoeding Vele moeders zijn vaak erg angstig en onzeker over borstvoeding. De aanwezigheid van een ervaren vroedkundige of lactatiekundige is nodig voor de eerste borstvoeding. Er is een behoefte aan het routinematig verstrekken van hulp bij de daaropvolgende borstvoedingen. Alle moeders kunnen hulp gebruiken om de vroege hongersignalen te herkennen, om hun kind voor de borstvoeding goed te positioneren en hen helpen hun kind aan te leggen om de tepel goed te grijpen. Moeders hebben ook geruststelling nodig wanneer de eerste borstvoeding niet zo succesvol is geweest. Bijvoorbeeld: de baby had moeilijkheden om de tepel te nemen of het zuigen was niet efficiënt. Men moet ook de tijd laten om, aan kindjes die een traumatische bevalling hebben meegemaakt, te herstellen. Deze moeders zal men aanmoedigen om verder borstvoeding te blijven geven en te samen met hun kind de tijd te nemen om ervaring op te doen (Moore e.a., 2007). De taak van de vroedvrouw tijdens de eerste borstvoeding is de pasgeborene zo comfortabel mogelijk leggen tussen de borsten van zijn of haar moeder. Hun de tijd laten om via het gevoel en de geur hun zuig- en zoekreflex te gebruiken. De vroedvrouw mag vooral niet forceren bij het aanleggen van de baby aan de borst. De moeder kan haar pasgeboren kindje wel helpen door hem dichter bij de tepelhof en de borst te leggen. De baby gaat dan zelf op zoek naar de tepel. In dit moment is observatie de taak van de vroedvrouw (WHO, 2009).
26
Buiten het vroege huid-op-huidcontact tussen een moeder en haar kind is het veelvuldig en onbeperkt borstvoeden belangrijk om ervoor te zorgen dat er een continu productie van melk is. Ook het helpen met de positionering van de baby vergroot enorm de kans op succesvolle borstvoeding (Hoddinott e.a., 2008). Wat moet een vroedvrouw doen om de eerste borstvoeding zo vlot mogelijk te laten verlopen: - De moeder een comfortabele en ontspannen houding aangeven (zittend of liggend) - De vroedvrouw moet zelf ook in een comfortabele houding zitten - Uitleggen aan de moeder hoe ze haar baby moet vasthouden: Het hoofd en het lichaam van de baby in een rechte lijn Met het uitzicht op de borst en haar/zijn neus recht tegenover de tepel Het lichaam van de baby dicht tegen haar lichaam Ondersteunen van de rest van het lichaam - Tonen aan de moeder hoe ze haar borst moet vasthouden: Met haar vingers plat onder haar borst Met de duim boven de borst Haar vingers mogen niet op haar tepelhof liggen en niet te dicht bij de tepel - Tonen of uitleggen aan de moeder hoe ze haar baby kan helpen bij het aanhappen: De lippen van de baby aanraken met haar tepel Wachten tot wanneer de baby een grote open mond maakt De baby snel naar de borst brengen De tepel richten naar de bovenlip van de baby De onderlip moet onder de tepel zijn zodat de kin de borst raakt - Observeren hoe de baby reageert en vragen aan de moeder wat ze voelt bij het zuigen. - Kijken naar kenmerken die kunnen aantonen of een baby goed aan de borst drinkt. De vier kenmerken zijn: Er is meer van de tepelhof zichtbaar boven de bovenlip van de baby dan onder de onderlip De baby maakt een grote mond De bovenlip van de baby krult naar boven De kin van de baby raakt de borst van de moeder - Aantonen hoe de vrouw haar baby van de borst moet halen namelijk, door haar vinger in de mond van de baby te brengen (WHO, 2009). Een cochrane review van vierendertig trials vond dat extra professionele ondersteuning de duur van de borstvoeding verhoogt tot 6 maanden en het een groot effect heeft op de exclusieve borstvoeding (Hoddinott e.a., 2008).
27
Wanneer de moeder het ziekenhuis verlaat met haar baby moet ze weten waar ze dicht bij haar thuis ondersteuning kan vinden voor haar borstvoeding en hoe ze deze kan bereiken (WHO, 2009). 4.2. Verloskundig handelen Bij het verloskundig handelen kunnen soms twee bevoegdheden in strijd komen, zoals het respecteren van de vrije keuze van de vrouw en het handelen volgens evidence based practice. Evidence based practice handelen betekent dat alle kraamvrouwen borstvoeding zouden geven aan hun pasgeboren baby. Dit is niet altijd mogelijk omwille van de vrije keuze van de parturiënte (Van Veldhuizen-Staas e.a., 2009). De beste zorg die een vroedvrouw kan aanbieden, is informatie geven over de voordelen en de gevolgen die kunstvoeding en borstvoeding hebben op de moeder en het kind.
28
Besluit De duur en de exclusiviteit van de borstvoeding putten hun bron uit een geoptimaliseerd huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte. Dit maakt deze elementen onmisbaar bij een nauw moeder-kind relatie met de gekende voordelen. Het slagen van borstvoeding is essentieel en hangt af van de hoeveelheid van huid-ophuidcontact. Gezien vijftig minuten huid-op-huidcontact onmiddellijk na de geboorte ertoe aanzet dat er acht keer meer kans is dat een baby spontaan gaat zoeken en happen aan de borst van zijn moeder, lijkt dit niet een onoverbrugbaar probleem te zijn om tot een succesvolle borstvoeding te kunnen komen. Het genieten van elkaar , door dit extra lichamelijk contact, de geur en de warmte, garandeert dit intiem contact en is een wonder op zich . Er is een duidelijk aanmoedigend beeld bij de moeders tijdens hun ervaring met huid-ophuidcontact om dit bij een volgende zwangerschap te herhalen. “Baby Friendly Hospital Initiative” geeft een grote doeltreffendheid. Gezien er wereldwijd op 6 maanden maar 34.8% van de zuigelingen exclusieve borstvoeding krijgen zou het initiatief van de vroedvrouwen op dit vlak , dit cijfer degelijk kunnen vehogen. Zij kunnen door hun professionalisme helpen om het exclusieve borstvoedingscijfer tot 6 maanden verhoogd te krijgen. De vroedvrouwen kunnen door middel van talrijke tips, die vermeld staan in deze bachelorproef, ervoor zorgen dat de toekomstige moeders langer exclusieve borstvoeding geven aan hun kind door aangepast huid-op-huidcontact.
29
Literatuurlijst Tijdschriftartikels: Alex, M., & MacLellan-Peters, J. (2013). The Relationship Among Skin-to-Skin Contact, Breastfeeding, and Mother–Infant Interaction: Implications for Nursing. Journal of Obstetric, Gynecologic, & Neonatal Nursing, 42 (1), 88-89. Doi: 10.1111/1552-6909.12181. Andres, V., Garcia, P., & Rimet, Y. (2011). Apparent life-threatening events in presumably healthy newborns during early skin-to-skin contact. Pediatrics, 127 (4), 1073-1076. Doi: 10.1542/peds.2009-3095. Bramson, L., Lee, J. W. & Moore, E. (2010). Effect of early skin-to-skin mother-infant contact during the first 3 hours following birth on exclusive breastfeeding during the maternity hospital stay. J Hum Lact OnlineFirst, 1-7. Doi: 10.1177/0890334409355779. Carfoot, S., Williamson, P. R., & Dickson, R. (2003). A systematic review of randomised controlled trials evaluating the effect of mother/baby skin-to-skin care on successful breast feeding. Midwifery, 19, 148-155. Doi: 10.1054/midw.2002.0338. Carfoot, S., Williamson, P., & Dickson, R. (2005). A randomised controlled trial in the north of England examining the effects of skin-to-skin care on breast feeding. Midwifery, 21, 71-79. Doi: 10.1016/j.midw.2004.09.002. Dalbye, R., Calais, E., & Berg, M. (2011). Mothers’ experiences of skin-to-skin care of healthy full-term newborns – A phenomenology study. Sexual & Reproductive Healthcare Journal, 2, 107-111. Doi: 10.1016/j.srhc.2011.03.003. DiFrisco, E., Goodman, K. E., & Budin, W. C. (2011). Factors Associated With Exclusive Breastfeeding 2 to 4 Weeks Following Discharge From a Large, Urban, Academic Medical Center Striving for Baby-Friendly Designation. The Journal of Perinatal Education, 20 (1), 2835. Doi: 10.1891/1058-1243.20.1.28. Duijts, L., Jaddoe, W. V., & Hofman, A. (2010). Prolonged and Exclusive Breastfeeding Reduces the Risk of Infectious Diseases in Infancy. Pediatrics, 126 (1), 18-25. Doi: 10.1542/peds.2008-3256. Hoddinott, P., Tappin, D., & Wright, C. (2008). Breast feeding. British Medical Journal, 336, 881-887. Doi: 10.1136/bmj.39521.566296.BE.
Kramer, M. S. & Kakuma, R. (2012). Optimal duration of exclusive breastfeeding (Review). The Cochrane Library, (8), 2-3. Mahmood, I., Jamal, M., & Khan, N. (2011). Effect of Mother-Infant Early Skin-to-Skin Contact on Breastfeeding Status: A Randomized Controlled Trial [electronic version]. Journal of the College of Physicians and Surgeons Pakistan, 21 (10), 601-605. Mellin, P., Poplawski, D., & DeFreest, N. (2012). Does Skin-to-Skin Contact at Birth Really Make a Difference in Exclusive Breastfeeding Rates at Discharge. Journal of Obstetric, Gynecologic, & Neonatal Nursing, 41 (1), 141-142. Doi: 10.1111/j.15526909.2012.01362_33.x. Moore, E. R., & Anderson, G. C. (2007). Randomized Controlled Trial of Very Early Mother– Infant Skin-to-Skin Contact and Breastfeeding Status. Journal of Midwifery & Women’s Health, 52 (2), 116-125. Doi: 10.1016/j.jmwh.2006.12.002. Moore, E. R., Anderson, G. C. & Bergman, N. (2009). Early skin-to-skin contact for mothers and their healthy newborn infants (Review). The Cochrane Library, (1), 2-12. Phillips, R. (2013). Uninterrupted skin-to-skin contact immediately after birth. Geraadpleegd op 1 november 2013, beschikbaar op http://www.medscape.com/viewarticle/806325 Van Veldhuizen-Staas, G., & Kleintjes, S. (2009). Begeleiden bij borstvoeding. Tijdschrift voor verloskundigen. 42-45. World Health Organization (2009). Infant and young child feeding. Een rapport van World Health Organization. Beschikbaar op http://www.who.int/nutrition/publications/infantfeeding/9789241597494/en/ Zeeman, K. (2012). Multidisciplinaire richtlijn borstvoeding: Huid-op-huidcontact. Tijdschrift voor verloskundigen. 37, 11-12. Online documenten: Leids Universitair Medisch Centrum (2011). Borstvoeding na een keizersnede. Geraadpleegd op 5 mei 2014, beschikbaar op https://www.lumc.nl/home/0001/12556/19997/110812001427222 Onuitgegeven werken en werken in beperkte oplage in papier: Cosyns, S. (2013). Anticonceptie. Powerpoint. ErasmusHogeschoolBrussel.
Federaal Borstvoedingscomité (2011). Baby Friendly Hospital Initiative. Praktische gids. Unicef. Office de la Naissance et de l’Enfance. Données de naissances et prénatales. Brochure. Boeken: Kind&Gezin (2009). Duur van de borstvoeding. In Kind&Gezin, Het kind in Vlaanderen (pp. 195-196. Mosquito. Mohrbacher, N., & Kendall-Tacket, K. (2009). Borstvoeding natuurlijk eenvoudig: De kracht van huid-op-huidcontact. Antwerpen: Garant.