Database wetenschappelijke onderzoeken & deskundigen Februari 2012
Arbeidsmarkt
Opdracht is uitgevoerd door
Arbeidsmarkt Arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen De rol van de gemeente in het wegnemen van de belemmeringen die niet-westerse allochtonen ondervinden op de arbeidsmarkt Universiteit Utrecht P. Mathot (masterthesis) 2009 Dit onderzoek gaat over mensen met een andere culturele achtergrond en de belemmeringen die zij hierdoor tegenkomen op de arbeidsmarkt. De werkloosheid onder allochtonen ligt veel hoger dan onder autochtonen. In 2008 was de werkloosheid onder nietwesterse allochtonen 9 procent vergeleken met 3,2 procent voor autochtonen. De voornaamste belemmeringen aan de aanbodzijde zijn taal, opleiding en werkervaring. Nietwesterse allochtonen hebben een taalachterstand. Dit is een belemmering bij het vinden van werk en het volgen van onderwijs. In deze masterthesis wordt onderzocht welk beleid de arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen kan bevorderen. Voor het onderzoek is een literatuurstudie en documentenanalyse verricht en zijn er interviews afgenomen. Om de arbeidsparticipatie van allochtonen te bevorderen is het van belang dat hun positie op de arbeidsmarkt versterkt wordt en tegelijkertijd organisaties gestimuleerd worden om allochtonen aan te nemen en te behouden. Het versterken van de arbeidsmarktpositie begint bij opleiding en taal. Taal is echter niet het enige wat een negatief effect heeft op leerprestaties. Ook een onprettig leerklimaat is een factor. Daarnaast zijn voldoende stageplaatsen voor allochtonen nodig voor een soepelere overgang van school naar werk. Bovendien hebben niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt last van negatieve beeldvorming, zowel bijwerkgevers als bij de Nederlandse bevolking in het algemeen. Deze negatieve beeldvorming komt op de arbeidsmarkt tot uiting in de vorm van discriminatie.
Kortom; voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie is het belangrijkste dat er diversiteitsbeleid in het onderwijs en bij bedrijven gevoerd wordt, en dat dit aangevuld wordt met extra taalcursussen en voldoende stage- en werkplaatsen. http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2009-0918200232/Eindscriptie%20PDF.pdf
Eerder culturele dan religieuze belemmeringen Over de achterblijvende scholing en integratie van vrouwen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond in de gezondheidszorg. M. Imansoerad & M. van der Meer 2009
De gezondheidszorg is een van de sterkst groeiende sectoren in de Nederlandse economie. Als gevolg van de vergrijzing van het medewerkersbestand en de uitbreiding van de zorgvraag, zijn er de komende jaren veel vacatures te verwachten. De gezondheidszorg is zowel landelijk als in Amsterdam een zo goed als een ‘witte’ sector. Voor Amsterdam een opmerkelijk gegeven omdat de Amsterdamse bevolking multicultureel is samengesteld. Het onderzoek richt zich op het imago van de gezondheidszorg binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam. Belangrijke vragen zijn welke sociale, culturele en religieuze factoren invloed hebben op de studiekeuze en baanbeleving van vrouwen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond in Amsterdam, wat instellingen in de zorg doen om de instroom van personen uit deze doelgroepen te bevorderen, en op welke wijze zij vorm geven aan een gedifferentieerd opleidings- en personeelsbeleid. Voor het onderzoek is er deskresearch verricht, zijn er vragenlijsten opgesteld en interviews en enquêtes afgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat er grote culturele verschillen bestaan tussen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap en de autochtone groep ten aanzien van het werken in de gezondheidszorg. De beleving van de Islam is soms meer vrijzinnig en dan weer meer behoudend. Volgens alle respondenten is de godsdienst echter allesbehalve een belemmering om te werken in de zorg. Wel zijn er grote sociaal-culturele barrières om in de zorg te werken die veelal door betrokkenen zelf in verband worden gebracht met de godsdienst. Pas voor de derde generatie vrouwen uit de Turkse en Marokkaanse gemeenschap zijn de kansen en mogelijkheden ten opzichte van de eerdere generaties geleidelijk verbeterd. Zij hebben echter te maken met andersoortige problemen. Uit het onderzoek kan opgemaakt worden dat het scholingsvraagstuk eerst en vooral een emancipatievraagstuk is, dat veelal thuis aan de keukentafel wordt beslecht. Het beroepsbeeld van de zorg is negatief en jonge vrouwen die toch voor een zorgberoep kiezen ervaren al gauw problemen op school. Uit het onderzoek blijkt ook dat zorginstellingen geleidelijk aan vanuit economisch en arbeidsmarktperspectief gaan inzien dat deze minderheidsgroepen een specifieke meerwaarde kunnen meebrengen voor de organisatie. Desondanks komt de ‘match’ niet tot stand.
Een gerichte investering lijkt noodzakelijk om de positie van de in dit onderzoek besproken vrouwen substantieel te verbeteren, dat kan bovendien ten goede komen aan de zorginstellingen die met deze specifieke kennis nieuwe markten kunnen bedienen. Er moet ten eerste aandacht zijn voor beeldvorming, opleiding en vormgeving van werkprocessen in de keten van beroepsoriëntatie, opleiding en werk. Alleen dan kan de instroom in de gezondheidszorg vanuit de Turkse en Marokkaanse gemeenschap op een positieve manier worden beïnvloed. http://www.arbeidsconferentie.nl/uploaded_files/contributions/PaperEerdercultureledanreli gieuzebelemmeringenoktober2009.pdf
Carrière maken of op je luie reet internetten? Onderzoek naar de arbeidsmotivatie van Marokkaans-Nederlandse jongeren Universiteit Utrecht A. Czyzewski (masterthesis) 2008 In het integratiedebat benadrukken veel onderzoekers, politici en opiniemakers het grote belang van arbeidsparticipatie voor integratie. Zij besteden daarbij veel aandacht aan allochtone jongeren, omdat de werkloosheid onder hen substantieel hoger is dan onder autochtone jongeren. Daarin liggen risico’s voor de mate waarin zij hun eigen toekomst kunnen vormgeven én voor allerlei maatschappelijke spanningen. In dit onderzoek staat de arbeidsmotivatie van Marokkaans-Nederlandse jongeren centraal. Het onderzoek is toegespitst op Marokkaans-Nederlandse jongeren omdat zij, over het algemeen, worden gezien als de moeilijkste groep “allochtonen”. Het is een opvallende groep jongeren, die meer problemen kent dan andere etnische minderheden en over het algemeen de meest ongunstige uitgangspositie inneemt. Ook wat betreft betaalde arbeid staat deze groep niet in een positief daglicht. Het uiteindelijke doel is, om met behulp van deze kennis, de projecten die in de praktijk worden uitgevoerd om jongeren te helpen te verbeteren. Door meer inzicht te verkrijgen in de motivatie van de jongeren kunnen projecten beter op de jongeren worden afgestemd. Voor het onderzoek is een literatuurstudie verricht, zijn er interviews en enquêtes afgenomen en is er gebruik gemaakt van participerende observatie. De motivatie van Marokkaans-Nederlandse jongeren hangt onder andere af van een aantal externe factoren. De belangrijkste conclusie uit dit onderzoek is het gegeven dat rolmodellen een zeer belangrijke invloed kunnen uitoefenen op Marokkaans-Nederlandse jongeren. Hierbij gaat het altijd om een wat ouder familielid, een broer of zus of bijvoorbeeld een jonge oom. Deze familieleden helpen de jongeren, geven hen advies en bieden ondersteuning. Uit deze steun ontstaat een positieve spiraal. De jongeren krijgen meer zelfvertrouwen en willen zich ontwikkelen. http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2008-1016202314/Masterthesis%20Czyzewski.pdf
Wat bepaalt succes van allochtonen op de arbeidsmarkt SEOR J. de Koning, j. Gravesteijn-Ligthelm & O. Tanis 2008 Het feit dat zoveel allochtonen succesvol zijn op de arbeidsmarkt roept de vraag op waarom het hen wel is gelukt en anderen niet. Bij de vraag wat succes op de arbeidsmarkt bepaalt is men vaak geneigd eerst aan opleiding te denken. Maar naast het opleidingsniveau zouden ook individuele vaardigheden en eigenschappen op cultureel, psychologisch en sociaal gebied een rol kunnen spelen. Al deze factoren zijn in principemedebepalend voor de mate van succes van allochtonen op de arbeidsmarkt.
Analyses op basis van uitgebreide enquêtes uit 2002/2003 onder allochtonen wijzen uit dat persoonlijk menselijk kapitaal (opleiding, werkervaring) ook bij allochtonen een grote rol speelt bij het al dan niet succesvol zijn op de arbeidsmarkt. Maar ook sociaal- en cultureel kapitaal spelen een rol. Zo zijn allochtonen met opvattingen die dichter liggen bij die van de mainstream (autochtone) cultuur succesvoller dan allochtonen met meer traditionele opvattingen. Met de geschatte modellen wordt ten hoogste de helft van de variantie van de succesvariabelen verklaard, wat suggereert dat ook andere factoren een rol spelen. In interviews met bijna honderd succesvolle allochtonen is uitgebreid ingegaan op de rol die factoren spelen die door gebrek aan informatie niet in de statistische analyses konden worden opgenomen. Uit deze interviews komt naar voren dat psychologische factoren als doorzettingsvermogen waarschijnlijk ook een grote rol spelen. Verder lijkt het gezin een cruciale rol te spelen: een groot deel van de respondenten noemt de stimulerende rol van de ouders. http://www.raadwerkinkomen.nl/CmsData/wat-bepaalt-succes-van-allochtonen-op-dearbeidsma.pdf
Aanpak harde kern jeugdwerklozen Begeleiding van bij CWI geregistreerde jongeren Algemene Rekenkamer 2008 De Algemene Rekenkamer heeft in de periode augustus 2007 tot en met februari 2008 onderzoek gedaan naar de aanpak van jeugdwerkloosheid. Het onderzoek richtte zich op werkloze jongeren zonder startkwalificatie, die zich hebben ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en een grote(re) afstand hebben tot de arbeidsmarkt. In de praktijk zijn dit jongeren die behalve problemen met school of werk ook andere problemen hebben, zoals schulden, psychische problemen of problemen thuis. In dit onderzoek is onderzocht wat de factoren zijn die de begeleiding van deze jonge werklozen naar school of werk kunnen verbeteren. Daarbij richtte het onderzoek zich op de begeleiding door de betrokken instanties.
Voor het onderzoek is een casestudie verricht waarbij dossieronderzoek is gedaan bij CWI, gemeenten en RMC. Er is gesproken met een aantal van de andere instanties die de jongere begeleidden. Daarnaast is er gebruik gemaakt van enquêtes voor de jongerenbegeleiders de 85 grootste gemeenten (G85) en de 39 RMC-regio’s. De conclusie van het onderzoek is dat jongeren met een dergelijke meervoudige problematiek vanuit de gemeente en het UWV Werkbedrijf nog te weinig de begeleiding kregen die nodig is om aan het werk of terug naar school te kunnen gaan. Dat heeft ten eerste te maken met de manier waarop de afzonderlijke partijen (CWI, gemeenten en RMC) de begeleiding aanpakken. Het heeft ten tweede te maken met de wijze waarop deze instanties onderling en met andere partijen uit het onderwijs, de zorg en de hulpverlening
samenwerken. Juist vanwege de complexe problematiek van deze jongeren is het belangrijk dat de begeleiders zicht krijgen op en werken aan alle belemmeringen in het teruggaan naar school of werk. http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2008/11/Aanpak _harde_kern_jeugdwerklozen
Allochtone vrouwen in de zorg Motivaties, preferenties en belemmeringen voor het werken in de zorg bij Turkse en Marokkaanse meisjes en vrouwen Prismant I. Bloemendaal, S. de Kroon & F. van der Velde 2008 De arbeidsmarkt in de zorgsector wordt steeds krapper. Op korte termijn doen de grootste problemen zich voor bij verzorgenden op niveau 3 en verpleegkundigen op niveau 4. De problematiek wordt op lange termijn alleen maar groter, door een toenemende vraag naar zorg, een afname van de uitstroom uit het VMBO en een inkrimping van de totale beroepsbevolking. Daarom heeft de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) Prismant onderzoek laten doen onder Turkse en Marokkaanse meisjes en vrouwen. Het onderzoek richt zich op motieven en drijfveren om al dan niet voor de zorg te kiezen én op factoren die bepalen of ze er blijven werken en doorstromen naar een hoger niveau. Naast een analyse van arbeidsmarktgegevens en een literatuurstudie zijn interviews gehouden met Turkse en Marokkaanse meisjes en hun docenten op het VMBO en MBO. Ook is gesproken met Turkse en Marokkaanse vrouwen die reeds werken in de zorg. Algemene conclusie van het onderzoek is dat de achterstandspositie van Turkse en Marokkaanse vrouwen op de arbeidsmarkt alles te maken heeft met de emancipatie van deze vrouwen. Uit de interviews, maar ook uit arbeidsmarktanalyses,is af te leiden dat hier verandering in komt. Turkse en Marokkaanse meisjesstromen steeds meer in op de hogere niveaus van het VMBO en HAVO/VWO, en vooral de moeders van de meisjes vinden het belangrijk dat hun dochters doorstuderen. Daarbij is bekend dat de hoogte van de opleiding van invloed is op de arbeidsparticipatie van vrouwen, waarschijnlijk door meer geëmancipeerde opvattingen over de combinatie van werk- en zorgtaken. http://www.raadwerkinkomen.nl/CmsData/File/2008/Allochtone_vrouwen_in_de_zorg_okt_ 2008-DEF.pdf
Etnische minderheden op de arbeidsmarkt Beelden en feiten, belemmeringen en oplossingen Regioplan Beleidsonderzoek J. Klaver, J. Mevissen & A. Odé 2005
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is door Regioplan Beleidsonderzoek een onderzoek uitgevoerd rond het thema belemmeringen voor etnische minderheden op de arbeidsmarkt. Het onderzoek bestond uit het leveren van feiten over de stand van zaken en ontwikkeling van de arbeidsmarktparticipatie van etnische minderheden, het uitvoeren van een doelgerichte meta-evaluatie om alle relevante kennis over (de achtergronden van) arbeidsmarktbelemmeringen bondig op een rij te zetten, het opsporen en analyseren van good practices en het uitvoeren van specifieke, aanvullende onderzoeken. Voor het onderzoek is literatuuronderzoek verricht, zijn er gesprekken gevoerd met alle relevante betrokken partijen en is er aanvullend onderzoek verricht (interviews) onder het allochtone arbeidsaanbod en autochtone werkgevers. Het onderzoek biedt, naast informatie, een analyse van de positie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt en de belemmeringen die zij tegenkomen. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat eenderde van de allochtonen ervaring heeft met discriminatie op de werkvloer. Negatieve beeldvorming over allochtone werknemers speelt een belangrijke belemmerende rol bij het aanname- en doorstroombeleid van werkgevers. http://docs.szw.nl/pdf/129/2005/129_2005_3_7280.pdf
In de fuik Turken en Marokkanen in de WAO M. Stavenuiter, J. Duyvendak&E. Snel
2003 De afgelopen jaren is veel gedebatteerd over zowel de uitvoering en werking van de WAO als over het zogenoemde allochtonenvraagstuk. Het rapport “In de fuik, Turken en Marokkanen in de WAO” bevindt zich op het snijvlak van beide debatten. Aanleiding was de politieke discussie over het (vermeende) hoge aantal allochtonen in de WAO, vooral oudere Turkse en Marokkaanse mannen. In dit rapport worden nieuwe gegevens gepresenteerd over het aantal autochtone en allochtone WAO’ers in Nederland. De onderzoekers zijn op verzoek van het UWV (Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen) nagegaan of er inderdaad sprake is van een oververtegenwoordiging van bepaalde allochtone groepen in de WAO. En mocht dat zo zijn, of dit verschijnsel zich dan alleen voordoet bij de categorie oudere Turkse en Marokkaanse mannen, of ook bij andere groepen (jongere leeftijdsgroepen, Turkse en Marokkaanse vrouwen). Om op de onderzoeksvragen een antwoord te kunnen geven, zijn diverse kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksactiviteiten ondernomen. Het rapport laat zien dat het aantal Turkse en Marokkaanse WAO’ers inderdaad verhoudingsgewijs hoger ligt dan bij autochtonen en dat het hier ook jongere migranten betreft en relatief veel vrouwen. Deze studie blijft echter niet beperkt tot cijfers over autochtone en allochtone WAO’ers. Ook de achtergronden van de oververtegenwoordiging van Turken en Marokkanen in de WAO worden geschetst. Wat zijn de achterliggende mechanismen waardoor deze groepen nog vaker dan autochtonen in de WAO terechtkomen? In hoeverre spelen diverse kenmerken en het gedrag van de betreffende groepen, maar ook
het optreden van hun werkgevers en de voor de WAO verantwoordelijke uitvoeringsinstellingen een rol? Het onderzoek biedt een actueel inzicht in de WAO-praktijk: in het aandeel van specifieke groepen allochtonen, de werking van de WAO-regeling en het beleid van uitvoeringsinstanties. De onderzoekers schetsen hoe Turkse en Marokkaanse WAO’ers zelf ziekte, arbeidsongeschiktheid en de relatie met de uitvoeringsinstellingen beleven. Bovendien is in het rapport te lezen wat de ervaringen van professionele uitvoerders van de WAO (verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen) zijn met hun allochtone clientèle. http://docs.szw.nl/pdf/35/2002/35_2002_3_2420.pdf
Allochtonen en hun sociaal kapitaal ESB J. Veerman 2003 Bij de verklaring van de ongunstige arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen ging de aandacht oorspronkelijk vooral uit naar tekorten in economisch-menselijk kapitaal: opleidingsachterstand, taalproblemen en eenzijdige werkervaring. Deze deficietbenadering kon het verschil in werkloosheid tussen allochtonen en autochtonen redelijk verklaren. Toch was er een vrij forse onverklaarde rest die de vraag opriep welke andere factoren invloed hebben. In dit onderzoek wordt ingegaan op wat het sociaal kapitaal van allochtonen in Nederland is en welke betekenis het heeft voor hun arbeidsmarkt- en onderwijspositie. De conclusie is dat sociaal kapitaal dat is ontleend aan interetnische netwerken, veel betekenis heeft voor de schoolcarrière en de beroepsloopbaan van allochtonen. Concreet valt hierbij te denken aan spreidingsbeleid dat direct invloed heeft op de ruimtelijke concentratie en indirect op de etnische samenstelling van leerling populaties in het primair en voortgezet onderwijs. Dit verhoogt de kans dat allochtone scholieren voordeel hebben van de hulpbronnen die via autochtone medeleerlingen beschikbaar komen, met positieve effecten op hun schoolprestaties. http://esbonline.sdu.nl/esb/images/d88124_tcm445-245846.pdf
Van ouder op kind: De arbeidsmarktkansen van tweede generatie allochtone jongeren J. Veenman & J. van Ours 2003 De totstandkoming van een transitionele arbeidsmarkt impliceert nieuwe kansen en nieuwe bedreigingen. Dit houdt verband met de beschikbaarheid van competenties om in een onzekere levensloop de juiste keuzes te kunnen maken. Bovendien vergroot het ontbreken van marktkracht de kans op duurzame uitsluiting. Deze beide gevaren gelden in het algemeen voor lager opgeleiden, en meer in het bijzonder voor de allochtonen onder hen die
onvoldoende zijn voorbereid op deelname aan een sterk geïndividualiseerde samenleving. De tweede generatie allochtonen heeft een betere uitgangspositie dan de eerste generatie. Het onderzoek richt zich op de tweede generatie allochtonen (Marokkaanse, Turkse, Surinaamse, Antilliaanse) en in het onderzoek wordt nagegaan in welke mate de arbeidsmarktpositie van de tweede generatie afhankelijk is van de eigenschappen van de jongeren zelf, hun ouders en de woonomgeving. Voor het onderzoek zijn de gegevens van de survey “Sociale Positie en Voorzieningengebruik 1998” gebruikt en cijfers van het CBS over de wijkpopulatie. Uit de vergelijking van de scholings- en arbeidsmarktpositie van tweede generatie allochtone jongeren komt naar voren dat Turken en Marokkanen en in iets mindere mate Surinamers en Antillianen een achterstand hebben op hun autochtone leeftijdsgenoten. Het gemiddelde opleidingsniveau van jonge allochtone is lager, ze werken minder vaak in een voltijdbaan en met een vast dienstverband en hebben nogal eens een lager uurloon. Verschillen in arbeidsmarktpositie tussen jonge allochtonen en jonge autochtonen hangen veelal samen met verschillen in persoonlijke kenmerken zoals geslacht, verblijfsduur op de arbeidsmarkt en opleidingsniveau. Tevens zijn achtergrondkenmerken van invloed, zoals opleiding van de ouders, en kan er invloed uitgaan van omgevingskenmerken zoals de bevolkingssamenstelling op buurtniveau. http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=27835
Tweede-generatie allochtonen en werk ESB J. Ours& J. Veenman 2002 De verworven kenmerken (zoals het eigen opleidingsniveau) van allochtonen worden bij latere generaties meer bepalend voor hun arbeidsmarktpositie, toegeschreven kenmerken (zoals herkomstmilieu en geslacht steeds minder. Wel is er nog steeds een achterstand. Het is een bekend verschijnsel in hedendaagse immigratielanden dat migranten hun loopbaan in het ontvangende land doorgaans aan de onderkant van de arbeidsmarkt beginnen. De verklaring ligt voor de hand; het menselijk kapitaal van de immigranten is nog onvoldoende afgestemd op de eisen die in een moderne economie worden gesteld. Taalbeheersing wordt hierbij als onderdeel van het menselijk kapitaal gezien, naast opleiding en werkervaring. Culturele afstand en tekorten in sociaal kapitaal vergroten het probleem om binnen één levenscyclus werkelijk vooruitgang te boeken. Zo beschouwd is de cruciale vraag bij het migratievraagstuk niet hoe de migranten zelf zich ontwikkelen, maar hoe hun nakomelingen het er vanaf brengen. Is de moderne, open samenleving zo ingericht dat de tweede generatie een forse stap voorwaarts kan maken of belemmert intergenerationele overdracht van achterstand de opwaartse sociale mobiliteit? Dat laatste zou het gevolg kunnen zijn van doorwerking van het lage opleidings- en beroepsniveau van de ouders in de schoolloopbaan van de kinderen, van duurzame cultuurverschillen en van belemmeringen die voortvloeien uit de ruimtelijke context waarin
kinderen opgroeien. Concentratiewijken kennen bijvoorbeeld concentratiescholen en deze vormen naar verwachting niet de motor van de vooruitgang. Nederland krijgt, net als andere westerse landen, in toenemende mate de karakteristiek van een meritocratische samenleving. De arbeidsmarktpositie hangt steeds meer af van verworven kenmerken (zoals het eigen opleidingsniveau) en steeds minder van toegeschreven kenmerken (zoals herkomstmilieu en geslacht). Etnische herkomst kan, behalve als indicator van cultuurverschil, gezien worden als een toegeschreven kenmerk. De afnemende betekenis van dit kenmerk betekent dat allochtone jongeren minder belemmeringen op hun weg vinden dan hun ouders. Hun kansen verbeteren derhalve. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat de karakteristieken van de ouders volgens de analyses invloed blijken te hebben. Dit impliceert dat de weg naar volledige integratie toch een langdurig proces kan zijn. De intergenerationele overdracht van achterstand is nog niet geheel verdwenen. Extra aandacht voor de vorderingen van allochtone leerlingen in het onderwijs blijft derhalve van primair belang. http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=27478
Verschillen in arbeidsmarktpositie tussen allochtone en autochtone schoolverlaters in Nederland De rol van het bereikte opleidingsniveau en sociale herkomst M. de Vries en H. Wolbers 2002 Dit artikel gaat in op de verschillen in arbeidsmarktpositie tussen allochtone en autochtone schoolverlaters. De werkloosheid onder allochtonen in Nederland is verscheidene malen hoger dan onder autochtonen. Bovendien, allochtonen werken relatief vaak in laaggeschoolde banen. Dit is al vaak het geval wanneer ze de arbeidsmarkt voor het eerst betreden. In dit artikel is onderzocht hoe dergelijke nadelen op het moment van binnenkomst van de arbeidsmarkt kunnen worden verklaard. Speciale aandacht is besteed aan de rol van diploma's en sociale achtergrond. De gegevens komen van drie grootschalige enquêtes die werden uitgevoerd in 1998 onder schoolverlaters en afgestudeerden van alle soorten van secundair en tertiair onderwijs die het Nederlandse onderwijssysteem kent. Drie aspecten van het standpunt van de arbeidsmarkt worden geanalyseerd: de kans op betaald werk, de kans op vast werk en de beroepsprestige van de baan waarin schoolverlaters werkzaam zijn. Uit de resultaten van multivariate analyse blijkt dat allochtone schoolverlaters minder vaak een betaalde baan hebben, minder kans hebben om een vaste baan te krijgen en een lagere beroepsprestige hebben dan autochtone schoolverlaters. Op basis van deze bevindingen kan geconcludeerd worden dat er – ook als rekening wordt gehouden met ‘traditionele’ vormen van ongelijkheid ten aanzien van onderwijs en sociale achtergrond –verschillen in arbeidsmarktpositie tussen allochtone en autochtone schoolverlaters blijven bestaan.
Allochtonen met gelijke opleidingskwalificaties en dezelfde sociale achtergrond als autochtonen hebben immers een kleinere kans op (vast) werk. Maar als er sprake is van (vast) werk, dan zijn de waargenomen verschillen in beroepsprestige tussen allochtone en autochtone schoolverlaters wel grotendeels toe te schrijven aan verschillen in het bereikte opleidingsniveau en sociale herkomst. Dit geldt met name voor allochtone schoolverlaters die de laagste kwalificaties hebben behaald dan wel de minste hulpbronnen van hun ouders hebben meegekregen, te weten Turkse en Marokkaanse schoolverlaters. http://www.socsci.ru.nl/~maartenw/sw02-3.pdf
Deskundigenoverzicht In dit laatste hoofdstuk geven we een overzicht van alle deskundigen per thema. In het groen geven we de deskundigen aan die naast hun expertise op het specifieke thema ook deskundig zijn op het gebied van de aanpak van Nederlands-Marokkaanse jongeren. De deskundigen die in het roze zijn aangegeven hebben met name een expertise opgebouwd op het specifieke thema en zijn de auteurs van de verzamelde artikelen. Arbeidsmarkt Prof. dr. W.G.J. Duyvendak Jan Willem Duyvendak is sinds 2003 hoogleraar in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, nadat hij directeur van het Verwey-Jonker Instituut voor sociaal onderzoek (1999-2003) en Professor van de ontwikkeling van de Gemeenschap aan de Erasmus Universiteit Rotterdam geweest is. Zijn belangrijkste gebieden van onderzoek zijn op dit moment: achtergestelde buurten in grote steden, gemeenschapsontwikkeling, multiculturalisme, sociale cohesie, stedelijke vernieuwing en "thuis gevoel". Prof. dr. J. de Koning Prof. dr. J. de Koning is directeur van het SEOR B.V. SEOR is een onderzoeksinstituut dat onafhankelijk onder de paraplu van de Erasmus Universiteit Rotterdam als onderdeel van de Erasmus School of Economics opereert.De expertise van Jaap de Koning ligt op de volgende terreinen: beleid Arbeidsmarkt, werkloosheid en sociale uitsluiting, onderwijs en opleiding, de arbeidsmarktpositie van specifieke groepen, arbeidsmarkt flexibiliteit en werkgelegenheid diensten, werkgelegenheid, productiviteit en lonen, sociale veiligheid, ICT en de arbeidsmarkt, arbeidsmarkt overgangen en evaluatiemethoden en toezicht. Dr. J.H. Gravesteijn-Ligthelm Dr. José Gravesteijn is een onderzoeker van SEOR B.V. Tijdens haar carrière als onderzoeker werkt ze op verschillende terreinen: evaluatie van arbeidsmarktmaatregelen, flexibele arbeidsmarkt patronen en sociale zekerheid. Dr. Arend Odé Arend Odé is als expert-docent sinds maart 2011 twee dagen per week werkzaam bij het lectoraat Dynamiek van de stad. Hij combineert deze functie met een managementpositie bij
Regioplan beleidsonderzoek te Amsterdam. Sinds 2000 werkt hij als clustermanager bij Regioplan. Zijn afdeling is gespecialiseerd in beleidsonderzoek gericht op de onderwerpen migratie en integratie. In het bijzonder heeft Arend Odé expertise opgebouwd op het gebied van inburgering. Bij het lectoraat zal Arend zich vooral bezighouden met het onderwerp stedelijk burgerschap. Prof.dr.ir. J.C. van Ours Jan van Ours is Hoogleraar Arbeidseconomie Tilburg School of Economics. Hij is een expert in arbeidseconomie. Zijn onderzoek richt zich op de effectiviteit van arbeidmarktbeleid en de manier waarop arbeidmarktinstellingen invloed hebben op de werking van de arbeidsmarkten. Hij onderzoek op werkloosheidsuitkeringen, maatregelen van het activeringsbeleid et cetera. Zijn onderzoeksinteresses omvatten ook de manier deeltijdarbeid beïnvloedt familie geluk, de arbeid marktpositie van immigranten en de economie van soft drugs gebruiken; in het bijzonder het effect van cannabis gebruik op werkgelegenheid, lonen, onderwijs en gezondheid. Dr. E. Snel Vanaf 1998 is dr. E. Snel als universitair docent en onderzoeker verbonden aan de Afdeling Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). Hier doet hij onderzoek rondom onderwerpen als armoede, migratievraagstukken, stedelijke ontwikkelingen en stedelijk beleid. Verder is hij o.m. coördinator van het masterprogramma Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB) van de Afdeling Sociologie. Dr. M. Stavenuiter Dr. Monique Stavenuiter is sinds juli 2001 verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut. Zij is hoofd van de onderzoeksgroep Maatschappelijke participatie, waar ze onderzoek doet naar armoedebeleid, het tegengaan van sociale uitsluiting, de Wmo, sociale zekerheid, ouderen & vergrijzing, ouderen & armoede en arbeid & zorg.Sinds 2003 is Monique Stavenuiter namens het Verwey-Jonker Instituut lid van het Europese netwerk van ‘Independent Experts on SocialInclusion’. De taken van de experts zijn het evalueren en monitoren van het Nederlandse Strategy Report SocialProtection&SocialInclusion (2008-2010), een voortzetting van het NAP SocialInclusion (2001-2007). Recente publicaties betreffen onder meer de vergrijzing, zoals Gemeenschappelijk wonen op leeftijd, en de Wmo: De Kanteling. Dr. O. Tanis Dr. Olivier Tanis is onderzoeker bij SEOR. Voordat hij in 2006 bij SEOR kwam, werkte hij voor een periode als Research Assistent aan de economische faculteit. Olivier Tanis is vertrouwd met verschillende kwantitatieve en kwalitatieve methoden en heeft ruime ervaring op gegevens verzamelen, (econometrische) analyse en ontwerpen van (online) enquêtes. Zijn onderzoeksinteresses omvatten de positie van specifieke groepen (vrouwen, etnische minderheden, ontvangers van sociale zekerheid) op de arbeidsmarkt. Dr. H. Wolbers Maarten H.J. Wolbers is Associate Professor in het departement sociologie, Radboud Universiteit Nijmegen. Hij behaalde een doctoraat in de sociologie aan dezelfde universiteit in 1998. Hij werkte eerder bij het onderzoekscentrum voor onderwijs en de arbeidsmarkt, Universiteit van Maastricht en het departement van sociale onderzoeksmethodologie, Vrije
Universiteit Amsterdam. Zijn onderzoeksinteresses omvatten de sociologie van het onderwijs, werk en arbeidsmarkten