Samenwerkingsverband Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren
Database wetenschappelijke onderzoeken & deskundigen Februari 2012
Opdracht is uitgevoerd door
Inhoudsopgave 1. Inleiding
6
1.1 Aanleiding
6
1.2 Plan van aanpak
6
1.3 Doelstellingen en resultaten
8
1.4. Leeswijzer
8
2. Criminaliteit
9
Hedendaags kwaad revisited
9
Integratie, maar uit de gratie
11
Criminaliteit, leeftijd en etniciteit
12
De procesparticipatie van Marokkaanse jeugdige verdachten en hun ouders in de Nederlandse rechtbank in vergelijking met Nederlandse jeugdige verdachten en hun ouders 13 Tussen onmacht en onwil
14
Criminaliteit en etniciteit
15
Vervelende feiten, criminaliteit onder allochtone jongens
15
Straatkwaad en jeugdcriminaliteit
16
Ieder voor zich: Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens
17
Marokkaanse wortels, Nederlandse grond. Exploratie, bindingen en identiteitstrategieën van jongeren van Marokkaanse afkomst 17 Integratie én uit de gratie?
18
Marokkaanse lieverdjes
18
3. Overlast
19
De rol van gezinsklimaat en discriminatie op probleemgedrag bij Nederlandse en Marokkaanse jeugdigen 19 Opvoedingsstress bij Nederlands-Turkse, Nederlands-Marokkaanse en Nederlandse Ouders
19
Emotionele problemen en gedragsproblemen bij Marokkaanse, Turkse en Nederlandse 4- tot 18-jarigen in Nederland. 20 Patronen van acculturatie en probleemgedrag bij Marokkaanse jongeren in Nederland
21
Jongeren in Nederland en hun waarden
21
Respect van twee kanten
22
In de greep van de groep: een onderzoek naar een Marokkaanse problematische jeugdgroep
23
Respect van twee kanten
24
4. Schooluitval
25
Doelgroepleerlingen in het basisonderwijs
25
Vrijwillige ondersteuning van jongeren zonder startkwalificatie
25
2
Wat werkt bij het voorkomen van voortijdig schoolverlaten?
26
Vertrouwen in de school
27
Overzichtsstudie interventies voor migrantenjeugd
28
Stapelen en doorpakken
28
Ouders, scholen en diversiteit
29
Evaluatie Landelijk Ondersteuningsprogramma Mentoring
29
Wereld van verschil
31
De integratie van allochtone ouders en onderwijsprestaties van hun kinderen:
31
De sleutel tot succes
32
Succes maakt succesvol: leerlingbegeleiding in het voortgezet onderwijs door Turkse en Marokkaanse studenten 33
5. Arbeidsmarkt
34
Arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen
34
Eerder culturele dan religieuze belemmeringen
35
Carrière maken of op je luie reet internetten?
36
Wat bepaalt succes van allochtonen op de arbeidsmarkt
37
Aanpak harde kern jeugdwerklozen
37
Allochtone vrouwen in de zorg
38
Etnische minderheden op de arbeidsmarkt
39
In de fuik
39
Allochtonen en hun sociaal kapitaal
40
Van ouder op kind: De arbeidsmarktkansen van tweede generatie allochtone jongeren
41
Tweede-generatie allochtonen en werk
41
Verschillen in arbeidsmarktpositie tussen allochtone en autochtone schoolverlaters in Nederland
42
6. Hulpverlening
43
Frontlinie versterken
43
GGZ en Diversiteit: Prevalentie en Zorgkwaliteit
44
Diversiteit in participatie in gezondheidsbevordering
44
Verborgen werelden
45
Minderjarige jongens, misbruik en prostitutie
45
Rendement van Opstap
46
Migranten in de GGZ
46
Geduld doorboort marmer
47
Marokkaanse jeugd, thuis in een tehuis?
48
7. LVB’ers problematiek
49
3
Zware bagage
49
Mensbeeld en verstandelijke beperking
49
Zorgleerlingen en leerlingenzorg in het basisonderwijs
50
Toegang tot zorgvoorzieningen voor migranten met een verstandelijke beperking
51
Verstandelijk gehandicapte kinderen in Marokkaanse en Turkse gezinnen
51
Iedere dag een nieuwe kans
52
8. Religie
52
Jongeren en hun Islam
52
Islam en gender bij Marokkaanse jongeren
53
Islam is inspanning
54
Islam in de multiculturele samenleving
54
Zoeken naar een ‘zuivere’ Islam
55
Geloof en geluk
55
Van vasten tot feesten
56
Van Allah Tot Prada
56
Tussen ‘Marokkaanse’ en ‘Moslim’
57
9. Opvoeding
57
Naar Hollands gebruik?
57
Ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning voor allochtone kinderen en hun ouders
58
Inventarisatie van programma's en interventies
58
Etnische verschillen in verbondenheid met ouders en autonomie
59
Toepasbaarheid van opvoedingsondersteuning voor Marokkaanse en Turkse gezinnen in
60
Nederland, in het bijzonder van het programma Samen Starten/DMO-P
60
Opvoeding in de migratiecontext
60
Opvoeding en integratie
61
Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland
62
10. Radicalisering
62
Kennissynthese polarisatie en radicalisering
62
Radicalisering moslimjongeren in Rotterdam?
63
Criminaliteit in relatie tot gewelddadig radicalisme en terrorisme
64
Radicaal, orthodox of extremist?
65
Denken en Deugden van Marokkaanse-Nederlanders
65
Processen van radicalisering
66
Radicaliseren de criminele Marokkaanse jongeren van weleer?
67
Radicalisering en identiteit
68
4
Radicale rechtse en moslimjongeren vergeleken
68
Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme
68
11. Deskundigenoverzicht
69
11.1 Criminaliteit
69
11. 2 Overlast
71
11.3 Schooluitval
723
11.4 Arbeidsmarkt
75
11.5 Hulpverlening
77
11.6 LVB’er problematiek
78
11.7 Religie
79
11.8 Opvoeding
80
11.9 Radicalisering
81
5
1 Inleiding Voor u ligt het eindrapport met een database van wetenschappelijke artikelen die ingaan op de aanpak van Marokkaans-Nederlandse jongeren. Deze database is in opdracht van Samenwerkingsverband Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren door de BeHr Groep opgesteld.
1.1 Aanleiding Met heel veel Marokkaans-Nederlandse jongeren gaat het in Nederland goed. Maar daarnaast gaat het ook met teveel Marokkaans-Nederlandse risicojongeren niet goed. De Rijksoverheid heeft zich tot doel gesteld de overlast, criminaliteit, schooluitval en werkloosheid onder deze groep jongeren te verminderen. Onder de noemer “Grenzen stellen en perspectief bieden” werken de ministeries van Justitie, Wonen, BZK, WWI en Jeugd en Gezin, 22 gemeenten en de VNG nauw samen om de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongeren in overlast, criminaliteit, schooluitval en werkloosheid te verminderen. De partijen hebben daarvoor een intentieverklaring ondertekend. Met de ondertekening zetten alle partijen in op een samenwerking om slimme en praktische oplossingen voor een geslaagde aanpak met elkaar te delen. De gemeente Utrecht is door het coördinerende ministerie voor WWI gevraagd om de samenwerking van de 22 gemeenten te coördineren. De website “Wegwijzer Jeugd en Veiligheid” is opgezet om gemeenten te informeren over de activiteiten die het Rijk en andere gemeenten ontplooid hebben rondom het thema jeugd en veiligheid. Voor deze website wil de gemeente Utrecht een database ontwikkelen voor beleidsambtenaren en uitvoerende professionals met alle relevante wetenschappelijke onderzoeken over Marokkaans-Nederlandse jongeren. Tot dit moment blijkt dat een lastige opgave te zijn, hetzelfde geldt voor het vinden van relevante deskundigen. Het Samenwerkingsverband Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren heeft de BeHr Groep gevraagd hierbij te ondersteunen. Doel van de opdracht is om voor het samenwerkingsverband Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren alle relevante onderzoeken over deze doelgroep in kaart te brengen. Kennisinstituten als NJI, Zonnw, WODC e.d. beschikken ook (deels) over onderzoeken, een eerste inventarisatie bij deze instituten is dan ook het vertrekpunt voor deze opdracht. Alle verzamelde informatie wordt gecategoriseerd en op de website “Wegwijzer Jeugd en Veiligheid” geplaatst, inclusief een korte samenvatting. Gekoppeld of separaat wordt er een lijst van deskundigen op de verschillende domeinen opgesteld.
1.2 Plan van aanpak Om te
6
komen tot een database met relevante wetenschappelijke artikelen zijn de volgende stappen doorlopen:
Stap 1: Inventariseren en selecteren Met de opdracht is gestart door selectiecriteria op te stellen op basis waarvan de onderzoeken zijn geselecteerd. Deze selectiecriteria zijn in gezamenlijk overleg besproken alvorens met de inventarisatie te starten. De BeHr Groep beschouwt objectiviteit als neutraliteit, en als een voorwaarde voor een goede vervulling van deze opdracht, vooral bij de vergaring, de keuze en de samenvatting van de onderzoeken. Na het opstellen van de selectiecriteria is er via verschillende kenniscentra, websites, zoekmachines en universiteiten wetenschappelijke onderzoeken gezocht. De randvoorwaarden zoals die in de offerte zijn gesteld, zijn gedurende het traject aangepast:
Uitsluitend onderzoek van Nederlandse bodem; Onderzoeken op wetenschappelijk niveau, inclusief mastertheses, en evaluatieonderzoeken van projecten;
Zoveel mogelijk onderzoeken naar specifiek de Marokkaanse jeugd in Nederland, mits er onderzoeken zijn die dermate interessant zijn dat meerdere doelgroepen betrokken zijn bij het onderzoek.
Onderzoeken circa uit het jaar 2000 of recenter; Onderzoeken op de thema’s:
Criminaliteit Overlast Schooluitval Arbeidsmarkt Hulpverlening LVB’ers-problematiek
Extra toegevoegd:
Religie Opvoeding Radicalisering
Stap 2: Categoriseren
7
Op het moment dat er voldoende relevante wetenschappelijke artikelen gevonden zijn, zijn de artikelen gebundeld en gecategoriseerd op de verschillende thema’s om een duidelijk overzicht van alle artikelen te creëren.
Stap 3: Samenvatten Voor ieder artikel is een samenvatting van maximaal ½ a-4 opgesteld. Hiervoor is het van belang om ieder artikel begrijpend te lezen, samen te vatten en conclusies te trekken. Iedere samenvatting is in heldere en begrijpbare taal beschreven. Als de onderzoeken zijn gecategoriseerd en samengevat kunnen de gegevens in de database en op de website van Wegwijzer Jeugd en Veiligheid geplaatst worden.
Stap 4: Deskundigenoverzicht Nadat alle onderzoeken zijn verzameld, gecategoriseerd en samengevat is een lijst van deskundigen opgesteld. De deskundigen zijn personen die vanuit hun vakgebied een expertise hebben opgebouwd rondom de doelgroep Marokkaans-Nederlandse jongeren. De deskundigen zijn gekoppeld aan de verschillende domeinen.
1.3 Doelstellingen en resultaten Gezamenlijk is bepaald dat onderstaande resultaten behaald worden. In dit document worden deze resultaten weergegeven. Concrete resultaten:
Een up-to-date database met wetenschappelijke Nederlandse artikelen omtrent de aanpak van Marokkaans-Nederlandse jongeren.
De artikelen zijn gebundeld en gecategoriseerd. Een samenvatting van ¼ a-4 van elk wetenschappelijk artikel. Een deskundigenoverzicht op de verschillende thema’s.
1.4. Leeswijzer Achtereenvolgens gaan we in deze eindrapportage in op alle bovenstaande genoemde categorieën. Per categorie geven we de titel van het onderzoek weer, het instituut, de auteurs en het jaar waarin het onderzoek geschreven is. De volgorde van de samenvattingen is gerangschikt op deze jaartallen. In de samenvattingen gaan we in op de aanleiding en het doel van het onderzoek, de gebruikte onderzoeksmethoden en de belangrijkste resultaten/ conclusies. Ten slotte hebben we bij elke samenvatting een link toegevoegd, zodat het onderzoek direct te vinden en te lezen is.We eindigen het eindrapport met een deskundigenoverzicht per categorie. Deze is gerangschikt op achternaam.
8
2
Criminaliteit
Stoppen met crimineel gedrag
Een kwalitatief, longitudinaal onderzoek naar Marokkaanse en Nederlandse mannen met een crimineel verleden. H. Werdmölder 2011 Dit artikel is een eerste verslag van een longitudinaal en kwalitatief onderzoek naar 40 Marokkaanse en Nederlandse mannen met een crimineel verleden. De basis hiervan is gelegd in 1982. Eind 2008, na een periode van twintig jaar, heeft de auteur het onderzoek weer opgepakt. De focus van dit artikel ligt op de keerpunten en obstakels van de categorie mannen die gestopt is met criminaliteit en richt zich op de vraag wanneer jongeren in de criminaliteit komen en welke factoren belangrijk zijn om uit de criminaliteit te komen. In het onderzoek komt naar voren dat bij 10 jongemannen tussen de 21 en 26 jaar een proces van re-integratie had plaatsgevonden. Ze waren niet meer crimineel, hadden werk en de helft woonde samen of was getrouwd. Er had bij hen een proces van sociale rijping plaatsgevonden, een vorm van interne sociale controle. Negen jongemannen hadden meer obstakels om te re-integreren, zoals het vinden van een vaste baan en de verslaving aan harddrugs. De combinatie van werk, huwelijk, het krijgen van kinderen, militaire dienst en een vast woonadres zijn bekende re-integratiemechanismen. In het geval van criminele mannen van Marokkaanse huize is hun directe leefomgeving, waaronder familie, vrienden en schoonfamilie, ook van grote invloed. Een belangrijk obstakel is de verslaving aan harddrugs of alcohol. Maar uiteindelijk zijn persoonlijke eigenschappen, zoals discipline, eigen verantwoordelijkheid, motivatie en doorzettingsvermogen, beslissend. http://wodc.nl/onderzoeksdatabase/jv201105-van-interventie-tot-stoppen-metmisdaad.aspx
Hedendaags kwaad revisited Kanttekeningen bij de Marokkaanse criminaliteit in Nederland FORUM S. Harchaoui 2011 Dit artikel beschrijft de individualistische tendens binnen de Marokkaanse samenleving, hetgeen gevolgen zal hebben voor de aanpak van de problemen. De tendens van individualisering wordt begeleid door een grote diversiteit binnen de Marokkaanse samenleving als zodanig, maar er zijn ook verschillen tussen Marokkanen die jeugdcriminaliteit begaan. Dit aspect leidt tot de conclusie dat aandacht moet worden
9
besteed aan de eigen verantwoordelijkheid van deze jongeren. Het is belangrijk voor de (effectiviteit van het) strafrechtelijk systeem en voor verder onderzoek en theorie over de Marokkaanse criminaliteit. Vanuit het perspectief dat er een individualistische tendens plaatsvindt, kunnen er opmerkingen geplaatst worden over de criminele betrokkenheid van Marokkanen, over de manieren waarop de criminaliteit plaatsvindt en over de gegeven verklaringen voor de hoge mate van criminaliteit onder de Marokkaanse jeugd. Dit artikel concludeert dat de eigen verantwoordelijkheid echter weer ten volle moet worden teruggegeven aan de als individu opererende Marokkaanse (jeugd)delinquent of verdachte. Dit betekent vanzelfsprekend niet dat culturele omstandigheden niet aan bod moeten komen; het betekent wel dat jongens indringend bevraagd moeten worden op de causaliteit tussen de aangevoerde culturele aspecten en hun concrete gedragingen. http://wodc.nl/onderzoeksdatabase/jv201105-van-interventie-tot-stoppen-metmisdaad.aspx
Land van Overvecht
Een kwalitatief onderzoek naar sociale contacten en crimineel gedrag van Marokkaanse jongeren uit de Utrechtse wijk Overvecht Universiteit Utrecht C. Abourida (masterthesis) 2010 In het onderzoek worden de volgende vragen beantwoord: hoe kunnen de sociale contacten van Marokkaanse jongeren in Overvecht qua aard en locatie worden gekarakteriseerd en hoe worden deze patronen verklaard? En in hoeverre is er een relatie tussen de sociale contacten van deze jongeren en crimineel gedrag en in hoeverre zijn andere aspecten van belang bij het verklaren van crimineel gedrag? In de buurt, op school en het werk worden hechte sociale contacten onderhouden met andere jongeren van verschillende komaf. Naast school, sport en werk zijn buurt- en theehuizen, winkels en de straat belangrijke ontmoetingsplaatsen. Deze ontmoetingsplaatsen zijn belangrijk voor de sociale cohesie in de wijk. Er lijkt echter een gebrek te zijn aan gemeenschappelijke waarden, maatschappelijke orde, sociale controle en solidariteit onder alle wijkbewoners. Sociale netwerken en sociaal kapitaal onder de Marokkaanse gemeenschap in de wijk zijn wel sterk aanwezig. Buurtkenmerken en –effecten zijn in dit onderzoek van invloed gebleken op het gedrag en de sociale contacten van jongeren. Transnationale kenmerken van Marokkaanse jongeren uiten zich vooral op sociaal-cultureel gebied en zijn steeds meer gericht op de Marokkaanse gemeenschap in Nederland zelf. Professionals willen jongeren activeren en laten participeren door middel van activiteiten en ondersteuning. Er zijn veel goedbedoelde initiatieven van welzijnsorganisaties en stichtingen die in een aantal gevallen hun doeltreffendheid missen of te optimistisch zijn.
10
Crimineel gedrag bestaat voornamelijk uit fraude, diefstal, inbraak en drugshandel. Fraude gebeurt op het gebied van wonen, werken en onderwijs. Het soort diefstal verschilt per leeftijdsgroep. Dit heeft te maken met de geografische mobiliteit die toeneemt met de leeftijd. Als conclusie kan gesteld worden dat sociale contacten en sociale netwerken van invloed zijn op ongewenst- en crimineel gedrag onder jongeren. De problemen hebben te maken met een gebrek aan sociale binding, een ondermaatse opvoeding, de relatie met ouders en concentratiegebieden. Resultaten en kenmerken die in dit onderzoek ook van invloed zijn gebleken op crimineel gedrag onder jongeren, zijn economische deprivatie, culturele heterogeniteit, hoge verhuismobiliteit, hoog aandeel jongeren in de bevolking, een deprivatiedimensie en gebrek aan sociale cohesie. Deze kenmerken zijn in Overvecht aanwezig en daarmee ook de samenhangende jeugddelinquentie. De verwachting is dat concentraties van niet-westerse allochtonen niet zullen afnemen, maar eerder gelijk blijven of groeien. Waar de meeste onderzoekers en ondervraagden het over eens zijn, is dat de rol van ouders zeer belangrijk is. Een aantal ouders geven hun kinderen naast een slecht voorbeeld door zelf te frauderen, een slechte opvoeding, weinig steun en hebben geen grip op het doen en laten van hun kind buiten de deur. Hierdoor bouwen kinderen sociale netwerken op die bestaan uit verkeerde contacten en ontstaat bendevorming. Naar verwachting zal de komende decennia de sociaaleconomische status van de Marokkaanse gemeenschap over het algemeen verbeteren. Hierdoor zal de economische deprivatie in de wijk in elk geval niet toenemen. Aan sociaalculturele factoren als taal, religie en de daaruit voortvloeiende normen en waarden zal waarschijnlijk nog sterk gehecht worden door Marokkaanse jongeren. Integratie lijkt eerder te komen met participatie dan met recreatie. De jongeren van nu die straks de ouders zijn en weten dat misdaad niet loont, zijn namelijk wel geschoold, geïntegreerd en minder vaak werkloos. Wat onze samenleving dan nog rest is wederzijds respect, begrip en geduld. http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2010-0625-200145/UUindex.html
Integratie, maar uit de gratie Multi-etnisch samenleven onder Rotterdamse jongeren H. Entzinger 2009 Turkse en Marokkaanse jongeren zijn de afgelopen jaren beter gaan participeren in de Nederlandse samenleving. Tegelijkertijd bestaat zowel bij hen als bij autochtone jongeren het gevoel dat de onderlinge culturele afstand is gegroeid. Dit blijkt uit een recent onderzoek onder Rotterdamse jongeren, dat een replicatie vormde van een eerder onderzoek onder deze jongeren in 1999.
Op de meeste indicatoren blijkt de integratie van migrantenjongeren te zijn voortgeschreden, onder meer vanwege het stijgende opleidingsniveau en het groeiende aandeel van de tweede generatie. Desondanks is, vooral in de beleving van de autochtonen,
11
de onderlinge culturele afstand gegroeid. Dit blijkt niet zozeer uit de daadwerkelijke waardeoriëntaties, als wel uit een verslechterende onderlinge beeldvorming. Deze wekt bij Turkse en Marokkaanse jongeren het gevoel op dat de lat voor hen telkens hoger wordt gelegd: ze gaan voort op het pad van de integratie, maar raken tegelijkertijd uit de gratie .In dit polarisatieproces gaan zij meer nadruk leggen op bepaalde aspecten van de ‘eigen’ identiteit. In Nederland is het, vooral onder de jongere Marokkanen, de Islam die wordt gebruikt als zo’n marker van identiteit, als een instrument waarmee ze zichzelf kan onderscheiden van anderen. Dit lijkt de hypothese te bevestigen dat het veranderend maatschappelijk en politiek klimaat heeft geleid tot een verslechtering van de verhoudingen tussen allochtonen en autochtonen: door de opgeschroefde integratie-eisen wenden allochtonen zich van autochtonen af en vindt er een verharding van onderlinge scheidslijnen plaats. http://scholar.google.nl/scholar?q=integratie+maar+uit+de+gratie&hl=nl&lr=
Criminaliteit, leeftijd en etniciteit WODC R. Jennissen 2009 Dit artikel gaat over de afwijkende leeftijdsspecifieke criminaliteitscijfers van in Nederland verblijvende Antillianen en Marokkanen. Deze studie laat zien dat het niet al te positief is gesteld met de criminaliteit onder niet-westerse allochtonen als deze vergeleken wordt met die van de autochtone bevolking. In studies waarbij de groep niet-westerse allochtonen verder onderverdeeld wordt naar de afzonderlijke herkomstgroepen, valt de hoge criminaliteit onder Antillianen en Marokkanen vaak op. Juist bij deze twee groepen met de hoogste geregistreerde criminaliteitscijfers is er iets merkwaardigs aan de hand met de leeftijdsspecifieke criminaliteitscijfers. De zogenaamde age-crime curves voor in Nederland verblijvende Marokkanen vertonen uitzonderlijk hoge criminaliteitscijfers in de tienerjaren – in verhouding veel hoger dan de criminaliteitscijfers bij andere herkomstgroepen. Het doel van deze studie is om inzicht te krijgen in de achtergronden van de afwijkingen in de age-crime curves van Marokkanen en Antillianen. Deze studie bestaat uit een literatuuronderzoek dat zowel de Nederlandse casus als ook vergelijkbare situaties in het buitenland bestrijkt en kwantitatieve analyses van data over geregistreerd daderschap in Nederland. Voor dit laatste is gebruikgemaakt van integrale populatie gegevens die op het individuele niveau kunnen worden geanalyseerd. De data hadden betrekking op het jaar 2005.
De ‘klassieke’ age-crime curve kenmerkt zich door snel toenemende criminaliteitscijfers in de puberteit die in de late adolescentie en vroege volwassenheid een piek bereiken. De criminaliteitscijfers dalen vervolgens snel onder twintigers en dertigers. Vanaf de middelbare leeftijd ten slotte zijn de criminaliteitscijfers relatief erg laag. Voor Marokkanen is een beeld
12
zichtbaar van een alsmaar afnemende oververtegenwoordiging naarmate de leeftijdsgroepen hoger worden. De verklaring voor het hoge percentage daders onder Marokkaanse tieners in vergelijking met het overall Marokkaanse daderpercentage ligt waarschijnlijk in de culturele dissonantie van jonge Marokkanen. Met culturele dissonantie wordt het verschijnsel bedoeld dat migranten moeten laveren tussen twee sterk verschillende culturen, namelijk die van het land van herkomst (van hun ouders) en die van het land waarin ze op het moment resideren. Om de criminaliteit onder Marokkanen aan te pakken is het dus noodzakelijk dat wordt gefocust op het deviante gedrag van Marokkaanse jongens in hun tienerjaren. Op deze leeftijd hebben Marokkaanse jongeren namelijk het meest te maken met problemen die voortvloeien uit hun culturele dissonantie. http://wodc.nl/onderzoeksdatabase/de-afwijkende-leeftijdsspecifieke-criminaliteitscijfersonder-marokkanen-en-antillianen.aspx?cp=44&cs=6798
De procesparticipatie van Marokkaanse jeugdige verdachten en hun ouders in de Nederlandse rechtbank in vergelijking met Nederlandse jeugdige verdachten en hun ouders L. van Vliet Masterthesis Pedagogische wetenschappen, Universiteit van Utrecht 2009 Deze thesis vergelijkt de deelname tijdens het proces van Marokkaanse jonge verdachten en hun ouders met de deelname van Nederlandse jonge verdachten tijdens het proces en hun ouders in Nederland. Onderzoek naar de oorzaak van de problemen van de Marokkaanse jeugd met de politie en het rechtssysteem in Nederland wijzen op verschillende oorzaken. De voornaamste bronnen voor het ontwikkelen van probleemgedrag bij Marokkaanse jongeren liggen in de problematische thuissituatie waarin veel cultuurverschillen zorgen voor uiteenlopende conflicten, de lage sociaal economische status met werkloosheid, stress en onderstimulering als gevolg, groeps-/bendevorming als gevolg van slechte behuizing, de wantrouwende culturele achtergrond en in de verminderde intelligentie van veel Marokkaanse jongeren. Door middel van observaties tijdens de jeugdstrafrechtzaken in de rechtbanken van Utrecht, Rotterdam en Amsterdam zijn de pedagogische aspecten en de deelname van het proces van de Marokkaanse en Nederlandse verdachten en hun ouders waargenomen. Daarnaast werd gebruik gemaakt van een interview, in de vorm van vragenlijsten, voor zowel verdachten als hun ouders. Deze vragenlijsten werden na afloop van de zitting aan zowel de verdachte als de ouder(s) voorgelegd. De vragenlijsten gingen in op het begrip van de verdachte en hun kennis van aan justitie gerelateerde begrippen. De observaties tonen weinig verschillen in het gebruik van pedagogische aspecten in de verschillende rechtbanken. De deelname van het proces van de verdachten verschilde op een aantal onderwerpen, met name hun laconieke houding en hun begrip verschilden. De verschillen in perceptie werden alleen gevonden in het gevoel van Nederlander zijn. De ouders verschilden ook op dit punt, de ervaring van culturele verschillen in contact met de
13
politie en het rechtssysteem is in overeenstemming met dit verschil. Concluderend kan gesteld worden dat in elke rechtbank pedagogische aspecten worden gebruikt, weinig verschillen zijn gevonden. De deelname van het proces van Marokkaanse verdachten en hun ouders verschilden op diverse punten in vergelijking met de deelname van het proces van Nederlandse verdachten en hun ouders. http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2009-0806-200204/UUindex.html
Tussen onmacht en onwil Een kwalitatief onderzoek naar twintig Marokkaanse veelplegers Politieacademie A. van Wijk en Y. Schoenmakers 2008 In 2006 werden er door de politieregio Brabant-Noord bijna tachtig Marokkaanse jongeren tot 24 jaar in Den Bosch als ‘veelpleger’ aangemerkt. Om meer inzicht te krijgen in de kenmerken en achtergronden van de jeugdige Marokkaanse veelplegers in Den Bosch, is in opdracht van de gemeente een kleinschalig kwalitatief onderzoek verricht. Van twintig geselecteerde veelplegers zijn de dossiers bestudeerd, zoals aangeleverd door verschillende politiële, justitiële en hulpverlenende instanties. Per veelpleger zijn diverse leefdomeinen in kaart gebracht, zoals gezin, school, werk, gezondheid, vrije tijd en vrienden, criminaliteit en contacten met instanties. Er blijkt weinig informatie beschikbaar te zijn over de achtergronden van de ouders en de wijze van opvoeden. Er is een duidelijke scheiding tussen de wereld binnenshuis en buitenshuis. Terugkerend onderwerp is de soms manipulerende manier waarop de veelplegers omgaan met instanties. Delicten worden ontkend. Zij zijn niet ontvankelijk voor hulpverlening. De ouders soms ook niet, want ook zij ontkennen de problemen. De veelplegers doorlopen soms een lange weg door de justitiële keten. Opvallend daarbij is dat zij vaak ‘laatste kansen’ krijgen. Taakstraffen en proefperioden lijken niet te helpen. Uit de dossiers wordt duidelijk dat er vaak veel aan voorafgaat voordat de jongeren als ‘veelpleger’ te kenmerken zijn. De mogelijkheden voor (preventieve) maatregelen liggen bij de jongere Marokkanen die de eerste stappen zetten op het criminele pad. Voor de Marokkaanse veelplegers uit dit onderzoek zullen preventieve maatregelen grotendeels een gepasseerd station zijn. Wel kunnen hun jongere broertjes nog behoed worden voor eenzelfde criminele carrière, door effectief in te grijpen in multi-problem gezinnen. Ook in repressief opzicht valt er nog veel te winnen, namelijk het voorkomen dat het strafrechtelijke systeem haar geloofwaardigheid voor deze jongeren verliest door te laat, niet eenduidig, niet consequent te straffen en de jongeren met fluwelen handschoenen aan te pakken. http://www.wegwijzerjeugdenveiligheid.nl/doc/overlast_mn_jongeren/Tussen_onmacht_en_ onwil.pdf
14
Criminaliteit en etniciteit ESB L. Borghans& B. ter Weel 2003 Uit internationaal onderzoek komt naar voren dat sociaaleconomische omstandigheden een belangrijke determinant van criminaliteit zijn. In Nederland wordt criminaliteit echter vaak in verband gebracht met allochtonen. Het is daarom de vraag of deze associatie slechts gebaseerd is op enkele incidenten. In dit artikel wordt geanalyseerd in hoeverre criminaliteit verklaard kan worden uit de sociaaleconomische omstandigheden en de etnische samenstelling van gemeenten. Het doel van dit artikel is om op systematische wijze te analyseren in hoeverre criminaliteit in Nederland verklaard kan worden uit sociaaleconomische omstandigheden, zoals inkomen en werkloosheid. Het is een kwantitatief onderzoek dat het verband tussen het aantal allochtonen (Marokkanen) per gemeente en criminaliteit onderzoekt met als onderzoekselement de sociaal- economische omstandigheden. In tegenstelling tot de Verenigde Staten bestaat in Nederland relatief weinig samenhang tussen werkloosheid en lage inkomens enerzijds en criminaliteit anderzijds. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in Nederland de sociale voorzieningen voor mensen met een slechte sociaaleconomische positie voldoende zijn om een vlucht in de criminaliteit te voorkomen. http://esbonline.sdu.nl/esb/images/880548_tcm445-239558.pdf
Vervelende feiten, criminaliteit onder allochtone jongens SCP P. Schnabel 2002 De criminaliteit in Nederland staat er gekleurd op. Het aandeel van de allochtonen onder verdachten en veroordeelden is aanzienlijk hoger dan hun aandeel in de bevolking als geheel. In de meeste gevallen komt het overigens niet tot de opsporing van een verdachte, maar wanneer het slachtoffer de dader tenminste nog wel gezien heeft, is de kans groot dat de omschrijving 'gekleurd' is door het zuidelijke land van herkomst. In dit artikel wordt inzicht gegeven in de feiten over criminaliteit onder allochtone jongens, met name Marokkaanse, Turkse en Antilliaanse jongens. Ondanks alle ongelukkige beperkingen waar de verschillende registraties onder gebukt gaan en ondanks alle voorbehouden die gemaakt moeten worden, is bet algemene beeld toch heel duidelijk, zij het niet op voorhand gemakkelijk te interpreteren. Er is een groot verschil tussen autochtonen en allochtonen in de kans verdacht te worden van een delicten dat verschil is nog groter waar het de kans op een veroordeling en detentie betreft. Doordat er zoveel meer autochtonen als allochtonen zijn,weerspiegelen de absolute getallen de relatieve verhoudingen niet goed. Niettemin, van de gedetineerden en ook van de strafrechtelijke
15
jongeren is nu nog slechts een minderheid van oorspronkelijk Nederlandse afkomst. Alle cijfers wijzen erop dat de criminaliteit op zich groeit en daarin weer het aandeel van de allochtonen. Het gaat dan vooral om jongens en jonge mannen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst. In het artikel wordt een blik in de toekomst gekeken en wordt er advies gegeven. http://igitur-archive.library.uu.nl/USBO/2007-1002201118/schnabel_02_vervelendefeiten.pdf
Boeken Straatkwaad en jeugdcriminaliteit M. Komen 2005 Bundeling van bijdragen waarin de vraag centraal staat in hoeverre culturele verschillen en etniciteit een verklaring kunnen zijn voor de relatieve oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de jeugdcriminaliteit. Sommige jongeren jagen buurtbewoners de stuipen op het lijf en vallen meisjes of vrouwen
lastig. Vooral Marokkaanse en Antilliaanse jongens scoren hoog in de criminaliteitsstatistieken. Het aantal allochtone jongeren in de eindstations van de jeugdzorg is ontzettend hoog, terwijl er maar weinig allochtone professionals in de kinderbescherming en de justitiële jeugdinrichtingen werken. Veel hulpverleners, maatschappelijk werkers, gezinsvoogden, justitiewerkers en beroepsopvoeders komen van een andere etnische en culturele achtergrond dan hun cliënten. Sommige beroepsopvoeders weten niet op welke wijze ze moeten omgaan met etnische of culturele diversiteit van opvattingen over opvoeding, hulp, zorg en straf. Moeten we allochtone jongeren nu extra streng en hard aanpakken of niet? Anderen hebben voor problemen van multiculturaliteit etnisch specifieke oplossingen gevonden, maar hun deskundigheid is niet of nauwelijks in kaart gebracht. Hierdoor weten we nog te weinig wat wel en niet werkt. Volgens verschillende deskundigen werkt een etnisch-specifieke aanpak van problemen het beste. Is dat inderdaad het geval? En waarmee moeten we dan rekening houden? Straatkwaad geeft antwoord op deze vragen. De bundel bevat bijdragen van specialisten ais: Frank Bovenkerk, Simone Crok, W.J. Deetman, J.P.H. Donner, Jaap van Donselaar, Mostapha El Madkouri, SadikHarchaoui, Mieke Komen, Dirk J. Korf, Ruud Peters, Omar Ramadan, Erik van Schooten, Krista Schram, Jeroen Slot, NourdinTchiche, HeleenTerwijn, Maarten Thissen en Willem Wagenaar. http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=lang_nl&id=wAoq6iAam5gC&oi=fnd&pg=PA1&dq= marokkaanse+jongeren+aanpak&ots=0HbjGhn8fT&sig=h2QzxsIk9WLRxdhv4yDAlOi1Zms#v =onepage&q=marokkaanse%20jongeren%20aanpak&f=false
16
Ieder voor zich: Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens F. Van Gemert 1998 Over criminaliteit van Marokkaanse jongens is al het nodige gezegd en geschreven. In de verklaringen stonden sociaaleconomische factoren meestal centraal en bleven de veel lastiger te grijpen culturele factoren onderbelicht. In dit boek echter krijgt cultuur veel aandacht. De hoofdpersonen in deze studie zijn Marokkaanse jongens uit Rotterdam-Zuid. In het boek worden etnografische beschrijvingen van het gedrag van de Marokkaanse jongens weergegeven, daarnaast wordt ingegaan op de geschiedenis van de Berbers in het Rif, de migratie, het gezin, de Rotterdamse woonomgeving, en hun criminele activiteiten. De auteur analyseert deze verschillende situaties en wijst op de culturele elementen die er als een rode draad doorheen lopen. Het zijn deze elementen die het ‘normale’ én het criminele gedrag van Marokkaanse jongens begrijpelijk maken. http://books.google.nl/books?id=fzNHgyDdUU4C&dq=Buurthuis+Zuid&ie=ISO-88591&source=gbs_gdata&redir_esc=y
Marokkaanse wortels, Nederlandse grond. Exploratie, bindingen en identiteitstrategieën van jongeren van Marokkaanse afkomst Rijksuniversiteit Groningen S. Ketner 2008 In dit onderzoek staat de identiteitsvorming van jongeren van Marokkaanse afkomst in Nederland centraal. Hoe hebben zij een min of meer coherente identiteit kunnen ontwikkelen vanuit de diverse mogelijkheden die hen ter beschikking staan? Ze kampen met andere uitdagingen dan hun Nederlandse leeftijdgenoten. De Marokkaanse jongeren hebben met twee culturen te maken. De Marokkaanse normen en waarden die ze van huis uit meekrijgen verschillen in menig opzicht van de normen en waarden van de Nederlandse samenleving waarin ze leven. Het verschil tussen ‘thuis en buiten’ is vaak groot. Hoe gaan de Marokkaanse jongeren met deze uitdagingen om? In dit onderzoek komen de jongeren daarover zelf aan het woord. In het onderzoek wordt de nadruk gelegd op ‘normale’ Marokkanen met wie het ‘gewoon goed’ gaat. Tot nu toe werd er vooral onderzoek verricht naar Marokkaanse probleemjongeren in de vier grote steden. Maar meer dan de helft van alle Marokkanen woont niet in een van deze steden. De auteur interviewde daarom 80 Marokkanen (50 meisjes en 30 jongens) tussen de 13 en 20 jaar oud die juist in middelgrote steden wonen. Ze legt de focus op de bestudering van de creativiteit waarmee Marokkaanse jongeren hun identiteit vormgeven. In het onderzoek worden twee conclusies getrokken: de moslimidentiteit speelt bij Marokkaanse jongeren een belangrijke rol. Daarnaast willen ze ook als echte Nederlanders gezien worden. De integratieparadox laat duidelijk zien hier nog een lange weg te gaan is, die Marokkanen en andere allochtone groepen niet alleen kunnen afleggen. Immers,
17
naarmate hoogopgeleide allochtonen meer gericht zijn op de autochtone samenleving en meer willen integreren, lijken ze meer last te hebben van verschijnselen van buitensluiting en discriminatie. Deze veelal hoogopgeleide allochtonen zouden juist een voorbeeldfunctie kunnen vervullen in de Nederlandse samenleving. Er zal dan ook alles aan gedaan moeten worden om deze jongeren ‘binnenboord’ te houden en hen dezelfde kansen en mogelijkheden te bieden als hun autochtone leeftijdgenoten. De samenvatting van het proefschrift is te downloaden via www.variya.nl/onderzoeksketner.htm.
Integratie én uit de gratie? J. Omlo 2011 In de afgelopen decennia zijn er talloze sociaalwetenschappelijke publicaties verschenen over de integratie van etnische minderheden. De term integratie wordt vooral gebruikt om gedrag, opvattingen en posities van etnische minderheden te meten, te beschrijven, te verklaren of te voorspellen. Het gaat steeds om de integratie van etnische minderheden, maar hoe betrokkenen zelf denken over integratie blijft buiten beschouwing. In deze studie maakt de auteur integratie tot onderwerp van debat. Hij gaat in gesprek met Marokkaans-Nederlandse jongvolwassenen die relatief succesvol zijn in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Centraal staat wat zij onder integratie verstaan. Onder welke voorwaarden vinden zij integratie belangrijk? Hoe oordelen zij over publieke integratiedebatten? Voelen zij zich verbonden met Nederland en voelen zij zich maatschappelijk geaccepteerd? Aan de hand van citaten biedt dit boek inzicht in de belevingswereld van een groep waar veel over wordt gesproken.
Marokkaanse lieverdjes
Crimineel en hinderlijk gedrag onder Marokkaanse jongeren H. Werdmölder
2011 Al geruime tijd kent de Nederlandse samenleving problemen in de omgang met een groep Marokkaanse jongens. Zij terroriseren de straten en vertonen hinderlijk crimineel gedrag. Wat zijn de achtergronden van hun gedrag? Hoe is het mogelijk dat een klein deel van onze Marokkaanse jeugd optreedt op een manier die in Marokko absoluut niet wordt getolereerd? En hoe valt te begrijpen dat een aantal Marokkaanse jongeren radicaliseert en verstrikt raakt in de netten van radicale moslimfundamentalisten? Hoe reageert de Marokkaanse gemeenschap op de problemen in eigen kring? In dit boek geeft de auteur aan de hand van vele voorbeelden en persoonlijke verhalen antwoord op de vragen die deze groep oproept. Daarbij gaat hij in op belangrijke begrippen uit de Marokkaanse cultuur, zoals religie, eer, schaamte en respect. Ook suggereert hij een aantal belangwekkende oplossingen voor de problematiek die onze samenleving zo bezig
18
houdt.
3. Overlast
De rol van gezinsklimaat en discriminatie op probleemgedrag bij Nederlandse en Marokkaanse jeugdigen Universiteit Utrecht J. Linskens en N. van der Linden (masterthesis) 2010 De Nederlandse overheid wordt in toenemende mate geconfronteerd met problematiek rondom etnische minderheden. Met name in de politiestatistieken komt de Marokkaanse jeugd meer naar voren dan jongeren van een andere etnische achtergrond. Het is niet duidelijk welke factoren van invloed zijn op dit probleemgedrag. Onderzoek moet dit probleemgedrag en de factoren die hier mogelijk een rol bij spelen in kaart brengen. Het doel van deze studie is het verkrijgen van meer kennis over het probleemgedrag bij Nederlandse en Marokkaanse jeugdigen en de samenhang met gezinsklimaat en discriminatie. Voor dit onderzoek hebben 135 Nederlandse en Marokkaanse leerlingen tussen de 8 en 16 jaar een samengestelde digitale vragenlijst ingevuld. Deze vragenlijst bestaat uit meerdere bestaande vragenlijsten. De leerlingen bevinden zich op twee basisscholen (Zeist en Nijmegen) en één middelbare school in Gouda. Marokkaanse jeugdigen laten meer externaliserend probleemgedrag zien dan Nederlandse jeugdigen. Discriminatie en gezinsklimaat hangen significant samen met externaliserend probleemgedrag voor beide etniciteiten. Bij preventie- en interventiemaatregelen moet er rekening gehouden worden met de rol van gezinsklimaat en discriminatie bij externaliserend probleemgedrag. Toekomstig onderzoek moet zich richten op andere belangrijke factoren die van invloed kunnen zijn op externaliserend probleemgedrag. http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2010-0722200300/Masterthesis%20Linskens%2c%20JL3124991%20en%20Linden%2c%20NS%20van%20der-3147193.pdf
Opvoedingsstress bij Nederlands-Turkse, Nederlands-Marokkaanse en Nederlandse Ouders. Het Verband met Probleemgedrag van de Adolescent en de Mediërende Rol van Opvoeding Universiteit Utrecht E. Kaizer (masterhesis) 2009
19
Veel gemeenschappen proberen agressief en delinquent gedrag te voorkomen, niet alleen omdat het een bedreiging is voor de gemeenschap, maar ook omdat het gedrag problemen kan veroorzaken voor de jongeren zelf. Het is daarom van belang om de factoren te onderzoeken die verband kunnen hebben met probleem gedrag. Met behulp van de huidige studie is onderzocht of opvoedgedrag een mediërende rol inneemt in de relatie tussen opvoedingsstress en externaliserend probleemgedrag bij Nederlandse, Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse adolescenten, woonachtig in Nederland. 170 ouders (54 Nederlanders, 54 Turkse-Nederlanders en 62 Marokkaanse-Nederlanders) hebben een vragenlijst ingevuld. Nederlandse moeders rapporteerden een hogere mate van steunend opvoedgedrag en mindere mate van autoritair opvoedgedrag. Marokkaans-Nederlandse vaders rapporteerden een lagere mate van steunend en autoritatief opvoedgedrag en de Turks-Nederlandse vaders rapporteerden een hogere mate van autoritatief opvoedgedrag. Turks-Nederlandse moeders en vaders ervaren de hoogste mate van opvoedingsstress en de Nederlandse ouders het minste. Geen etnische verschillen waren gevonden voor externaliserend probleemgedrag. Enkel de Marokkaans-Nederlandse ouders bevestigden het mediatie model: een hogere mate van opvoedingsstress was gerelateerd aan meer autoritair opvoedgedrag, deze was gerelateerd aan een hogere mate van externaliserend probleemgedrag http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2009-0724201017/Masterthesis%20Kaizer%2cEGW-0447072.pdf
Emotionele problemen en gedragsproblemen bij Marokkaanse, Turkse en Nederlandse 4- tot 18-jarigen in Nederland. G. Stevens, T.Pels, W. Vollebergh, L. Bengi-Arslan, F. Verhulst en A. Crijnen 2005 Gezien de stress die vaak gepaard gaat met migratie, is de verwachting dat allochtone kinderen relatief veel probleemgedrag vertonen. In internationale onderzoeken naar de prevalentie van probleemgedrag bij allochtone en autochtone jeugdigen werden echter geen eenduidige resultaten gevonden. Uit Nederlands onderzoek bleek daarentegen dat allochtone scholieren doorgaans meer emotionele problemen en gedragsproblemen rapporteren dan autochtone scholieren. Het doel van de studie is om inzicht te verkrijgen in het niveau van emotionele problemen en gedragsproblemen bij Marokkaanse, Turkse en Nederlandse jeugdigen van 4-18 jaar op basis van rapportage door de ouders, de leerkrachten en de jeugdigen zelf. De onderzoeksgroep bestaat uit 819 Marokkaanse, 833 Turkse en 2227 Nederlandse jeugdigen van 4-18 jaar. Er is gebruikgemaakt van de Child Behavior Checklist, de Teacher’s Report Form en de YouthSelf-Report. Het resultaat van de studie is dat Marokkaanse ouders evenveel emotionele problemen en gedragsproblemen rapporteren bij hun kinderen als Nederlandse ouders, terwijl Turkse ouders vooral meer emotionele problematiek rapporteren. Marokkaanse jongeren rapporteren minder gedragsproblemen dan Turkse en Nederlandse jongeren. Turkse
20
jongeren rapporteren meer emotionele problemen dan Nederlandse en Marokkaanse jongeren. Volgens leerkrachten laten Marokkaanse jeugdigen aanzienlijk meer gedragsproblemen zien dan Turkse en Nederlandse jeugdigen. http://scholar.google.nl/scholar?hl=nl&q=emotionele+problemen+en+gedragsproblemen+ marokkaanse&lr=&as_sdt=0
Patronen van acculturatie en probleemgedrag bij Marokkaanse jongeren in Nederland G. Stevens, W. Vollebergh, T. Pels en A. Crijnen 2005 In onze huidige samenleving is inzicht in het effect van migratie op probleemgedrag zeer relevant. Eerder onderzoek wees uit dat acculturatie een van de factoren is die het psychisch welbevinden van migranten beïnvloedt. Het doel van dit artikel is het verkrijgen van inzicht in de patronen van acculturatie in een populatie van Marokkaanse jongeren in Nederland en in de relatie tussen deze acculturatiepatronen en probleemgedrag. Gebruik is gemaakt van 387 interviews met jongeren en 376 interviews met ouders. De data zijn afkomstig uit een groter onderzoek onder kinderen in de leeftijd van vier tot en met achttien van wie ten minste één ouder is geboren in Marokko. De kinderen werden geselecteerd aan de hand van een aselecte steekproef uit de gemeentebestanden van Rotterdam en Den Haag. Aan de hand van een latente klasse analyse werden drie klassen geïdentificeerd van jongeren met een zelfde acculturatiepatroon. De eerste klasse bestond uit jongeren die zich gemiddeld verbonden voelen met Nederlanders en Marokkanen (ambivalent geaccultureerde klasse); de tweede klasse uit jongeren die zich sterk verbonden voelen met Marokkanen én Nederlanders (geïntegreerde klasse). Daarnaast werd een klasse van jongeren geïdentificeerd die zich sterk verbonden voelen met Marokkanen en weinig met Nederlanders (gesepareerde klasse). De belangrijkste bevinding van deze studie is dat ambivalent geaccultureerde meisjes aanzienlijk meer probleemgedrag vertoonden dan geïntegreerde en gesepareerde meisjes; voor jongens werd geen verband gevonden tussen acculturatie en probleemgedrag. https://springerlink3.metapress.com/content/v15065u01011p836/resourcesecured/?target=fulltext.pdf&sid=5mpoa3ofii42v1it5gosqugt&sh=www.springerlink.com
2.1 Jongeren in Nederland en hun waarden Een onderzoek onder adolescenten van Nederlandse, Turkse, en Marokkaanse herkomst A. Oosterwegel, W. Vollebergh 2003 Is het daadwerkelijk zo slecht gesteld met de normen en waarden van jongeren in Nederland? En hoe ziet hun waardesysteem er concreet uit? In dit onderzoek wordt onderzocht in hoeverre drie groepen jongeren gangbare normen en waarden onderschrijven
21
en in hoeverre het terecht is hen meer normen en waarden te willen bijbrengen. Daartoe richt het onderzoek zich niet alleen op de waarden zelf, maar vooral ook op de samenhang tussen die waarden, dat wil zeggen het waardesysteem. Er werd bekeken in hoeverre hedendaagse jongeren in het algemeen en Marokkaanse jongeren in het bijzonder gangbare waarden onderschrijven en of zij meer conflicten in hun waardesysteem ervaren dan jongeren van autochtone of Turkse origine. Vervolgens worden de waardesystemen van jongeren gerelateerd aan een simpele indicatie van hun gedrag; de door henzelf gerapporteerde agressie. Door deze toevoeging kon getoetst worden of het onderschrijven van waarden als zodanig of de coherentie daartussen van doorslaggevend belang is. Voor het onderzoek werd een steekproef gedaan bij 56 jongeren van Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren die gevraagd werden om een vragenlijst in te vullen. Daarnaast werden hun ouders benaderd om een interview af te nemen. In dit onderzoek werd onderzocht in hoeverre jongeren 15 gangbare waarden onderschreven, en of hun waardesysteem op grond van deze waarden coherent was. Uit de resultaten blijkt dat de jongeren, ongeacht hun herkomst, de gebruikte waarden in ruime mate onderschrijven. Jongeren van Marokkaanse afkomst hebben echter meer dan jongeren van autochtone of Turkse afkomst het gevoel dat in verschillende contexten andere waarden belangrijk zijn. Dit geldt vooral voor de trots op hun herkomst, hun geloof en een toekomst met een gelukkig gezin. Als zij dit gevoel hebben blijkt dit gerelateerd te zijn aan uitingen van agressie. Tussen attituden en gedrag bestaat doorgaans een discrepantie. Dat jongeren de waarden onderschrijven betekent daarom nog niet dat zij het bij deze waarden behorende gedrag ook vertonen, maar slechts dat zij deze als richtlijn voor hun gedrag onderschrijven. Op zijn minst suggereren de resultaten in dit onderzoek dat bij het hameren op normen en waarden als zodanig een kanttekening dient te worden gezet, en dat generalisatie niet aan de orde is. Meer is niet altijd beter, en wat voor de ene groep geldt, geldt zeker niet voor iedereen. Niet meer waarden, of andere waarden, maar aandacht voor de eventuele problemen van jongeren met de waarden die zij al hebben wordt dan het devies. http://www.migrantenstudies.nl/wp-content/uploads/MS-2003-NR4-P215-227.pdf
Respect van twee kanten Over socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens T. Pels 2003 Het laatste decennium is een aantal onderzoeken verschenen over de socialisatie in ‘doorsnee’ allochtone gezinnen. Reeds langer bestond aandacht voor de socialisatie vanuit een problematische invalshoek, met name die van marginalisering. Het beeld dat beide typen onderzoek genereren over jongeren verschilt beduidend: van een oriëntatie op conformiteit aan het (gezins)collectief tot een oriëntatie op autonomie en acting out.
22
In dit artikel beschouwt de auteur de beschikbare literatuur, en deze (ogenschijnlijke) tegenstelling, met als specifiek doel om inzicht te krijgen in het fenomeen van overlastgevend gedrag onder Marokkaanse jongens: het type asociale en agressieve gedrag dat zich tussen de polen van normaal en crimineel gedrag bevindt en vaak weer verdwijnt met het volwassen worden. Voor de gegevens in dit artikel baseert de auteur zicht op haar, in opdracht van het Ministerie van Justitie uitgevoerde, verkennende studie 1. Naast literatuurstudie maakten ook groepsgesprekken met Marokkaanse jongens en deskundigen daarvan deel uit. De belangrijkste bevinding is dat lastige jongens geleerd hebben dat respect een recht is van de sterkste. De twee kanten van respect, namelijk respect geven en respect ontvangen, zijn in hun perceptie niet in evenwicht. In het gezin, in de buurt, op school en in de relaties met de Nederlandse omgeving ervaren zij eerder disciplinering en wantrouwen; zij moeten respect geven, maar krijgen het niet. De straat en de groep bieden de mogelijkheid om, althans tijdelijk, de rollen om te draaien en het zelfrespect desnoods kwaadschiks op te vijzelen. De aanbevelingen voor preventie vloeien uit deze visie voort. Ze concentreren zich op het herstel of het vinden van een nieuwe balans. Het accent ligt op dialoog en samenwerking, naast handhaving van de orde. "Respect van twee kanten" vormt een belangrijke voorwaarde om overlastgevend gedrag te voorkomen. http://scholar.googleusercontent.com/scholar?q=cache:MJYqjtTRv7IJ:scholar.google.com/+ marokkaanse+jongeren+aanpak&hl=nl&lr=lang_nl&as_sdt=0
In de greep van de groep: een onderzoek naar een Marokkaanse problematische jeugdgroep Regioplan beleidsonderzoek F. van Gemert & M. Fleisher 2002 Al geruime tijd krijgen Marokkaanse jongens veel aandacht. In vergelijking met leeftijdgenoten blijken zij in de politiestatistieken al meer dan vijftien jaar te zijn oververtegenwoordigd en dat heeft hun een slechte naam bezorgd. In Amsterdam hebben Marokkaanse jongens in verschillende delen van de stad groepen gevormd en als zodanig veroorzaken zij overlast en worden ze verantwoordelijk geacht voor criminele activiteiten. Het rapport is een verslag van een etnografisch onderzoek naar een problematische Marokkaanse jeugdgroep waarin wordt onderzocht welke problemen zich voordoen in de groep, hoe de groep is ontstaan en wat hun activiteiten zijn, wie de individuele leden zijn, wat de cultuur is van de groep en welke maatregelen er werden genomen gericht op preventie en interventie. Na een verkennende fase werd de focus van het onderzoek een specifieke groep in Amsterdam-West. Over deze groep werden gegevens verzameld op basis van interviews, politieregistraties, justitiële documentatie en participerende observatie.
1
Pels, 2003, zie ook onder het kopje boeken
23
De onderzochte groep bestaat uit 24 jongeren met ieder zijn eigen karakteristieken. De overgrote meerderheid van de groep bestaat uit Marokkaanse jongens. De jongens wonen in een buurt waar ze zich vaak vervelen en ze komen herhaaldelijk met politie en justitie in aanraking. De groep heeft een cultuur die hen plaatst tegenover de buitenwereld. Ze bevinden zich in een isolement, dat mede in stand blijft omdat ze de politie als vijand zien en verraad een zonde is. Interventiemaatregelen hebben weinig effect gesorteerd. De invloed van de groep is te groot en jongens die worden opgepakt vallen weer in herhaling. Dit leidt tot de conclusie dat het rigoureus verbreken van de banden tussen individu en groep een noodzakelijk onderdeel moet zijn van interventies. http://scholar.google.nl/scholar?cluster=692273868664586880&hl=nl&as_sdt=0,5
Boeken Respect van twee kanten Over socialisatie en lastig gedrag van Marokkaanse jongens Pels 2003 'Jongens die in groepen rondhangen en de omgeving last bezorgen: het is in Nederland geen nieuw verschijnsel, maar tegenwoordig zijn het vaak Marokkaanse jongens die door dit gedrag van zich doen spreken. Toch is respect in Marokkaanse kring voor oud en jong een centrale waarde. Hoe komt het dan dat jongens buitenshuis zo over de schreef kunnen gaan? Bovenstaande vormde de leidende vraag in de studie met de veelzeggende titel “Respect van twee kanten”. Overlastgevend gedrag van Marokkaanse jongens wordt daarin bestudeerd vanuit een sociaal-pedagogische invalshoek, met name door middel van (groeps)gesprekken met Marokkaanse jongeren en deskundigen. Op hun percepties en verklaringen ligt het accent. De belangrijkste bevinding is dat lastige jongens geleerd hebben dat respect een recht is van de sterkste. De twee kanten van respect, namelijk respect geven en respect ontvangen, zijn in hun perceptie niet in evenwicht. In het gezin, in de buurt, op school en in de relaties met de Nederlandse omgeving ervaren zij eerder disciplinering en wantrouwen; zij moeten respect geven, maar krijgen het niet. De straat en de groep bieden de mogelijkheid om, althans tijdelijk, de rollen om te draaien en het zelfrespect desnoods kwaadschiks op te vijzelen. De aanbevelingen voor preventie vloeien uit deze visie voort. Ze concentreren zich op het herstel of het vinden van een nieuwe balans. Het accent ligt op dialoog en samenwerking, naast handhaving van de orde. "Respect van twee kanten" vormt een belangrijke voorwaarde om overlastgevend gedrag te voorkomen. http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=Q9LokmRTfZ0C&oi=fnd&pg=PA1&dq=marokk aanse+jongeren&ots=k4L32iVZ_0&sig=GHApJwpUzTSyK1p57flcIz5DIs#v=onepage&q=marokkaanse%20jongeren&f=false
24
4
Schooluitval
Doelgroepleerlingen in het basisonderwijs Historische ontwikkeling en actuele situatie Kohnstamm Instituut. J. Roeleveld, G. Driessen, G. Ledoux, J. Cuppen en J. Meijer 2011 Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw wordt er door de Nederlandse overheid beleid gevoerd ter bestrijding van onderwijsachterstanden die het gevolg zijn van sociale, economische en culturele factoren. Om vast te stellen of er verbetering optreedt in de onderwijskansen van leerlingen die behoren tot de doelgroepen van het achterstandenbeleid, wordt al vanaf het schooljaar 1988/89 in het basisonderwijs en vanaf het schooljaar 1989/90 in het voortgezet onderwijs cohortonderzoek uitgevoerd. Dit rapport bevat over dit onderwerp nieuwe gegevens, op basis van nieuwe analyses op de cohortdata, waaronder de meest recente van COOL5-18. Ditmaal is de periode 1994-2007 in beschouwing genomen. De centrale vraag is hoe de prestaties en loopbanen van de doelgroepleerlingen zich verhouden tot die van de overige leerlingen Daarnaast is nog een andere vraag gesteld, namelijk of en in hoeverre er bij leerlingen uit de doelgroepen sprake is van (verborgen) cognitief talent dat onvoldoende benut wordt. Leerlingen uit de doelgroepen van het onderwijsachterstandenbeleid hebben nog altijd achterstand in het onderwijs. Dat geldt bij aanvang van het basisonderwijs, aan het eind van het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs. Leerlingen uit de doelgroepen van het onderwijsachterstandenbeleid hebben nog altijd achterstand in het onderwijs. Dat geldt bij aanvang van het basisonderwijs, aan het eind van het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs. Wel is er, bezien over een langere periode (1994-2007), sprake van inhalen van achterstanden door doelgroepleerlingen. Dat geldt echter vooral voor allochtone doelgroepleerlingen. Autochtone doelgroepleerlingen raken – relatief gezien - eerder verder achterop; dat geldt in het bijzonder voor de (kleine) groep autochtone leerlingen met zeer laag opgeleide ouders. http://www.kohnstamminstituut.uva.nl/rapporten/pdf/ki857.pdf
Vrijwillige ondersteuning van jongeren zonder startkwalificatie Een literatuuronderzoek naar effectieve methodieken en praktijken Verwey-Jonker instituut M. van der Klein & F. Dekker 2011
25
Het terugdringen van het aantal jongeren dat zonder startkwalificatie het onderwijs verlaat, is een van de speerpunten van het kabinet Rutte I. In het schooljaar 2008/2009 verlieten zo'n 43.000 jongeren met een leeftijd van 12 tot 23 jaar voortijdig de school. In dit literatuuronderzoek wordt onderzocht welke vormen van vrijwilliger inzet binnen het voortgezet en middelbaar onderwijs die in de literatuur te boek staan als effectief, succesvol of veelbelovend zijn om voortijdig schooluitval te bestrijden. De afgelopen decennia is het belang van een startkwalificatie (en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten) steeds belangrijker geworden. De auteurs presenteren een aantal factoren die bijdragen aan het succes van vrijwilligersprojecten die zich richten op het bestrijden van voortijdige schooluitval. Op basis van inspectie van verschillende statistieken en onderzoekrapportages kan geconcludeerd worden dat vooral jongens van niet-westerse allochtone afkomst een grotere kans hebben op voortijdig schoolverlaten. De uitval is voornamelijk groot in het mbo en in het vmbo. Het opgroeien in een minimagezin draagt eveneens bij aan verhoogde kansen op voortijdigschooluitval. Ten slotte is er vaak sprake van een opeenstapeling van problemen en ook het gebrek aan betrokkenheid van de ouders is een factor van betekenis. Daarnaast zijn er een aantal effectief werkende vrijwilligersinitiatieven onderzocht, waaronder ook het project Marokkaanse buurtvaders. Veel van de initiatieven zijn gericht op jongeren van 12 tot 18 jaar. Terwijl de meeste schoolverlaters tussen de 18 en 23 jaar zijn. Ook in het mbo is het aandeel voortijdig schoolverlaters hoog, terwijl vele projecten niet specifiek gerelateerd zijn aan dit type onderwijs. Bovendien lijkt een verhoogde aandacht voor ouderbetrokkenheid gewenst. http://www.verweyjonker.nl/doc/participatie/Vrijwillige_ondersteuning_van_jongeren_zonderstartkwalificatie_3857.pdf
Wat werkt bij het voorkomen van voortijdig schoolverlaten? NJI N. Holter& W. Bruinsma 2010 Voortijdig schoolverlaten is een probleem waar steeds meer mensen zich druk over maken. Jongeren die hun school niet afmaken, lopen grote kans om werkloos te worden. En wanneer ze wel werk hebben, is dat meestal laagbetaald. Daardoor is het risico groot dat zij nooit meer uit de marge van de samenleving komen, met alle gevolgen van dien, voor henzelf en voor de samenleving. Dit document biedt een overzicht van wat er inmiddels bekend is over werkwijzen bij het voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten. In het document wordt ook ingegaan op de werkwijzen voor Marokkaanse leerlingen. Daartoe heeft een uitgebreid literatuuronderzoek plaatsgevonden.
26
Concluderend kan gesteld worden dat de meest effectieve interventies voor de groep jongeren die dreigt voortijdig de school te verlaten programma’s zijn die de schoolorganisatie en het klassenmanagement veranderen, cognitieve gedragstherapie gericht op het aanleren van zelfcontrole en sociale competentie, mentorinterventies -mits goed gestructureerd en voortdurend begeleid-, interventies waarin onder meer positieve beloningen worden uitgedeeld en reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs. http://www.nizw-jeugd.nl/nji/dossierDownloads/WatWerkt_VoortijdigSchoolverlaten.pdf
Vertrouwen in de school Over de uitval van ‘overbelaste’ jongeren Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid 2009 Dit rapport is een zoektocht naar de vraag hoe scholen kunnen voorkomen dat zogenaamde ‘overbelaste’ jongeren voortijdig het onderwijs verlaten. Het belang van het tegengaan van voortijdig schoolverlaten valt nauwelijks te overschatten. Voor de betrokken leerlingen is schooluitval niet zelden het resultaat van een lange reeks van problemen en tegenslagen die zozeer hun incasseringsvermogen op de proef stellen, dat ze uiteindelijk de moed opgeven. Daardoor staan ze bij de aanvang van hun volwassen leven reeds op een bijna onoverbrugbare achterstand, die bovendien de neiging heeft met het verstrijken van de jaren enkel groter te worden. In het ergste geval groeien zij uit van schooluitvallers tot maatschappelijk uitvallers. In dit adviesrapport heeft de Raad gekozen voor een benadering waarin het accent ligt op veldonderzoek onder mensen aan de ‘frontlijn’ en waarbij hun ervaringsdeskundigheid werd ‘afgetapt’. De Raad wilde kijken door de ogen van leraren, schoolleiders, jeugdwerkers, zorgaanbieders en andere professionals die met vallen en opstaan oplossingen vinden om potentiële schooluitvallers toch binnenboord te houden. Hun oplossingen zijn vervolgens gespiegeld aan de wetenschappelijke literatuur over voortijdig schoolverlaten en aanverwante problematiek. Op basis van het veldwerk en de bestudeerde literatuur luidt de centrale aanbeveling: bied dreigende ‘overbelaste’ uitvallers duurzame vormen van structuur en verbondenheid. Leerlingen moeten weten dat er regels zijn waaraan ze zich moeten houden, dat deze strikt gehandhaafd worden en dat zij hard moetenwerken om te presteren. Maar ze moeten tegelijkertijd voelen dat ze erbij horen, dat er mensen zijn die om hen geven en die hen willen helpen te voldoen aan alle eisen en regels. Een en ander moet vorm krijgen in een ‘andere’ school die uitgaat van een bredere kerntaak dan alleen het overdragen van kennis. De missie van een dergelijke school is jongeren te begeleiden naar een plek in de maatschappij en alles te doen wat daarvoor naar haar professionele oordeel noodzakelijk is, inclusief aandacht en zorg voor de sociaal-emotionele noden van ‘overbelaste’ leerlingen. http://www.wrr.nl/dsc?c=getobject&s=obj&!sessionid=1pD8XL5Wf8xK1jmb5WBNDacKa19b s5WzcZ!js3t!8jhf9oWMdxXGwqyxTagM31Uq&objectid=4769&!dsname=default&isapidir=/gv
27
isapi/
Overzichtsstudie interventies voor migrantenjeugd Ontwikkelingsstimulering, preventie en vroeghulp NJI D. Ince& G. van den Berg 2009 Dit is een overzichtsstudie naar interventies die voor preventie en vroeghulp worden gebruikt bij migrantenjeugd en –opvoeders. Het onderzoek richt zich op de migrantenjeugd: kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar die zelf in een ander land zijn geboren of waarvan de ouders of grootouders niet in Nederland geboren zijn. De overzichtsstudie richt zich specifiek op kinderen en ouders van niet-westerse afkomst. Uit de overzichtsstudie blijkt dat van de meeste interventies voor preventie en vroeghulp niet bekend is wat het bereik is onder migrantenjeugd en -ouders. Hierdoor is ook niet bekend of deze interventies effectief zijn bij deze groepen. Aansluitend op deze overzichtsstudie is een project van start gegaan waarin een aantal interventies verder wordt ontwikkeld, zodat ze een beter bereik en een grotere effectiviteit krijgen bij migrantengroepen. http://www.nji.nl/DossierDownloads/OVERZICHTSTUDIE_INTERVENTIES.PDF
Stapelen en doorpakken Marokkaanse studenten in Amsterdam Bonger Instituut voor Criminologie (Universiteit van Amsterdam) K. Wesselink, D. Korf & S. Ettalhaoui 2007 Jonge Marokkanen komen in de media vooral ter sprake als het om negatieve zaken gaat als criminaliteit en radicalisering. Marokkaanse jongens scoren ook hoog in de misdaadstatistieken. Tegelijkertijd is de Marokkaanse student op het hbo en de universiteit in opmars. Waarom zijn deze Marokkaanse jongeren gaan studeren, terwijl de meeste Marokkaanse leeftijdsgenoten dit niet doen? Wat onderscheidt hen van hun leeftijdsgenoten? Welke begunstigende en tegenwerkende factoren spelen een rol bij de studiecarrière? Het betreft een kwalitatief onderzoek waarbij Amsterdamse studenten van Marokkaanse afkomst geïnterviewd zijn om hen zelf te laten vertellen over hun gezins- en thuissituatie, basisschool, voortgezet onderwijs, omgeving, studiekeuze, studieverloop, leefwereld, problemen met politie en justitie en toekomstverwachtingen. Als conclusie geven de onderzoekers aan dat er niet echt sprake is van één ‘succesformule’ en al helemaal niet één die eenvoudig door de overheid te beïnvloeden is. Wel zou het basisonderwijs met meer zelfkritiek moeten kijken naar hoe het toch komt dat Marokkaanse studenten kennelijk structureel een lager Cito-advies krijgen dan waar ze uiteindelijk toe in
28
staat blijken. Daarnaast zijn binding, kansen, vrienden, identiteit en de toenemende individualisering belangrijke factoren waarin de Marokkaanse studenten verschillen met andere Marokkaanse jongeren die niet studeren. http://www.karinwesselink.nl/sites/default/files/1004Stapelen%20en%20doorpakken.pdf
Ouders, scholen en diversiteit Ouderbetrokkenheid en -participatie op scholen met veel en weinig achterstandsleerlingen Smit, F., G. Driessen, R. Sluiter en M. Brus TS, Radboud Universiteit Nijmegen 2007 Aanleiding voor het onderzoek vormt de idee dat ouders via hun betrokkenheid bij en participatie aan het onderwijs een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de onderwijskansen van hun kinderen. Voor achterstandsscholen zou betere samenwerking met ouders een middel kunnen zijn om onderwijsachterstanden te verminderen. Onbekend is echter welke visie scholen hierop hebben, welk beleid zij voeren, welke middelen zij inzetten en activiteiten zij ondernemen en onder welke randvoorwaarden dat gebeurt. Een belangrijke vraag is of een ‘one-size-fits-all’-benadering volstaat of dat een gedifferentieerde aanpak afhankelijk van de specifieke ouderpopulatie noodzakelijk is. Om die te beantwoorden zijn in ditonderzoek de samenwerking ouders-school en de uiteenlopende varianten van ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie in relatie tot de specifieke ouderpopulatie in kaart gebracht. Het onderzoek bestaat uit verschillen onderdelen: een literatuurstudie en raadpleging van drie internationale panels; een websurvey onder 504 schoolleiders van basisscholen; dieptestudies bij tien basisscholen die volgens de schoolleiders uit het websurvey het beste scoren wat betreft ouder-schoolrelaties; selectie en veelbelovende buitenlandse praktijken en een reflectie op onderzoeksresultaten door experts. Op alle onderzoeksvragen wordt een aparte conclusie verbonden. Algemeen kan gesteld worden dat internationale kennis met betrekking tot ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie laat zien dat, net als in Nederland, de positie van de ouders ten opzichte van de school relatief zwak is en versterking behoeft om te kunnen spreken van gelijkwaardige partners in educatie. Met name geldt dit voor ouders uit lagere sociaaleconomisch milieus en uit etnische minderheidsgroepen. Voor deze groep ouders, waarvan de kinderen doorgaans ook slechter presteren en die daarom juist gebaat zouden zijn bij goede samenwerking, lijkt de kloof tussen school en gezin groot te zijn. http://www.vosabb.nl/uploads/media/Rapport_ouderbetrokkenheid.pdf
Evaluatie Landelijk Ondersteuningsprogramma Mentoring IMES Instituut voor Migratie- en Etnische Studies M. Crul & K. Kraal 2004
29
In korte tijd zijn er in Nederland, verspreid over het hele land, uiteenlopende mentorprojecten in het onderwijs opgezet. Het Landelijk Ondersteuningsprogramma Mentoring is in de periode van 2001-2004 uitgevoerd in opdracht van de landelijke overheid met als doel om de mentoringmethodiek meer bekendheid te geven. In dit onderzoek wordt dit programma geëvalueerd. Er worden drie projecten in deze evaluatie onderzocht: het Marokkaans Coachingsproject in Den Haag, het Mentorproject Roosendaal en het Mentorproject Utrecht. Het doel was de methodiek van mentoring verder te ontwikkelen en de deelnemende scholen inzicht te bieden in de opbrengsten. In de evaluatie is gekeken naar mentoring onder gewone allochtone vmbo-leerlingen, vmbo-risicoleerlingen en allochtone havo- en vwoleerlingen. Het Marokkaanse Coachingsproject is een mentorproject gericht op Marokkaanse risicoleerlingen in de onderbouw van het vmbo. Het Mentorproject Roosendaal laat de werking van het instrument van mentoring zien voor ‘gewone’ vmbo-leerlingen, jongeren op de theoretische afdeling die géén gedragsproblemen hebben. De evaluatie van het Mentorproject Utrecht wijkt enigszins af van de evaluatie van de twee eerdergenoemde projecten. De reden is dat het Utrechtse project was ingezet voor een hele specifieke situatie, namelijk de sluiting van twee vmbo/havo-scholen. Deze scholen waren gelegen in zogenaamde probleemwijken. Om elk project te evalueren is er gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksinstrumenten. Ook gelden er voor ieder project andere conclusies en aanbevelingen. De mentorbegeleiding voor ‘gewone’ vmbo-leerlingen is een belangrijke aanvulling op de bestaande leerlingbegeleiding, vooral als het gaat om het aanpakken van sociaal-emotionele problemen van leerlingen. Het kwalitatieve onderzoek geeft een duidelijke vooruitgang aan in leerprestaties, een verbetering van de leerstijlen, een vergroting van het zelfvertrouwen en een verbetering van het zelfbeeld. Ook op gebied van studiemotivatie en studieperspectief zijn er positieve veranderingen zichtbaar. Het onderzoek onder 118 risicoleerlingen uit de onderbouw die in de afgelopen vier jaar in het Marokkaanse Coachingsproject zijn begeleid, laat een zeer geringe uitval uit school zien. Het kwalitatieve onderzoek laat zien dat leerlingen hun eigen negatieve gedrag leren onderkennen, rustiger worden, leren communiceren met hun leerkrachten en medeleerlingen, kritiek leren accepteren en agressiviteit leren controleren. Daarmee levert het project een belangrijke bijdrage aan de veiligheid op school en aan de kwaliteit van de leeromgeving. De conclusie van dit onderzoek is dat voor risicoleerlingen een aparte mentormethodiek moet worden ontwikkeld, en dat ook de begeleidingsstructuur en de training van de mentoren dienen te worden aangepast. Mentoring is een belangrijk instrument bij het aanpakken van sociaal-emotionele blokkades bij schoolsucces. Mentoring is mede hierom een belangrijk emancipatoir instrument voor Turkse en Marokkaanse meisjes, bij wie deze elementen een belangrijke oorzaak vormen voor lage prestaties in het onderwijs. Mentorprojecten lijken mede door de grote deelname van vrouwelijke mentoren (meer dan de helft van de mentoren) die fungeren als geslaagde
30
vrouwelijke rolmodellen een belangrijk instrument om Marokkaanse en Turkse meisjes te bereiken. Mentoring is een beleidsinstrument dat specifiek ingezet kan worden om schooluitval onder allochtone meisjes te voorkomen. http://dare.uva.nl/document/178644
Wereld van verschil Over de problemen met betrekking tot Marokkaanse jongeren in het vmbo-onderwijs in Gouda, gezien door de ogen van het schoolpersoneel, de Marokkaanse ouderen en de jongeren zelf. Vrije Universiteit Amsterdam N. van Zurk (masterthesis) 2003 Dit onderzoek gaat over de problemen met betrekking tot Marokkaanse jongeren in het vmbo-onderwijs in Gouda, gezien door de ogen van het schoolpersoneel, de Marokkaanse ouderen en de jongeren zelf. Dit rapport behandelt de onderwijsproblematiek van Marokkaanse jongeren. Het dient in eerste instantie als leidraad voor school en Marokkaanse ouders, maar kan ook van belang zijn voor de gemeente en sociaal culturele instellingen om te zoeken naar een oplossing bij de vermindering van de problematiek. Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan de kennis van de onderwijsproblematiek van Marokkaanse vmbo-leerlingen. Dit wordt gedaan door een beeld te geven van de manier waarop de school tegen deze problematiek aankijkt. Tevens wordt gekeken naar het perspectief van de ouders van de Marokkaanse jongeren en bovendien wordt belicht hoe de jongeren zelf naar hun eigen schoolloopbaan kijken en de problemen, die ze zelf ervaren, die daarbij aan de orde komen. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeksmethodieken, zoals literatuurstudie, observatie, participerende observatie en informele en formele interviews. Algehele conclusie van het onderzoek is dat er gewerkt moet worden aan het beter op elkaar laten aansluiten van de drie regimes gezin, school en vriendengroep. Hoe meer de drie regimes bij elkaar worden gebracht, hoe minder de jongere eigen ruimte kan creëren en de ouders en school tegen elkaar uit kan spelen. http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/8882/1/rapport%200307.pdf
De integratie van allochtone ouders en onderwijsprestaties van hun kinderen: Enkele allochtone groepen vergeleken S. Oomens, G. Driessen &P.Scheepers 2003 Schoolloopbaanonderzoek laat zien dat allochtone kinderen nog steeds een achterstand vertonen ten opzichte van autochtone kinderen. Weliswaar is na 25 jaar gericht onderwijsachterstandenbeleid de absolute onderwijspositie van allochtonen verbeterd, maar
31
omdat dat eveneens geldt voor autochtone leerlingen is de relatieve achterstand op belangrijke punten onverminderd blijven bestaan. In dit artikel zal de relatie tussen kenmerken van allochtone ouders en de onderwijsprestaties van hun kinderen nader onderzocht worden. Meer specifiek staat de vraag centraal in hoeverre de mate van integratie van allochtone ouders in deNederlandse samenleving, beschouwd als een kenmerk van het gezin waarin allochtone kinderen opgroeien, van invloed is op de onderwijsprestaties van hun kinderen in het basisonderwijs. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk eerst te kijken in hoeverre er verschillen bestaan in de mate van integratie tussen allochtone groepen. Voor het onderzoek is een steekproef verricht. In dit artikel is geprobeerd een antwoord te vinden op twee vragen. Allereerst of er verschillen bestaan tussen allochtone groepen in de mate waarin zij geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. Deze vraag kan bevestigend beantwoord worden. De gemengde gezinnen blijken in zowel structureel als cultureelopzicht het best geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Gemengd huwen gaat dus samen met een sterkere structurele en culturele integratie. Daarnaast blijkt dat de Marokkaanse ouders het minst goedgeïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. Zo zijn ze, in vergelijking met de overige allochtone groepen, het laagst geschoold en nemen ze de minst gunstige positie in op de arbeidsmarkt. Ook beheersen zij de Nederlandse taal het minst goed en blijken zij het minst georiënteerd op de Nederlandse samenleving. De andere allochtone groepen laten zich minder eenduidig plaatsen. De tweede vraag waarop binnen dit onderzoek een antwoord is getracht te vinden is in hoeverre de mate van integratie van allochtone ouders van invloed is op de onderwijsprestaties van hun kinderen. De mate van integratie van de ouders is daarbij opgevat als een kenmerk van het gezin waarin kinderen gesocialiseerd worden. Tevens zijn twee andere gezinskenmerken, namelijk de financiële hulpbronnen en het onderwijsondersteunend thuisklimaat, beschouwd op hun invloed op de onderwijsprestaties. De mate van integratie van allochtone ouders in de Nederlandse samenleving blijkt nauwelijks effect te hebben op de onderwijsprestaties van hun kinderen. Alleen de oriëntatie van de ouders op de Nederlandse cultuur doet de taalprestaties enigszins toenemen. In tegenstelling tot eerder onderzoek werd er ook geen effect gevonden van de beheersing van de Nederlandse taal door de ouders op de onderwijsprestaties. http://repository.ubn.ru.nl/handle/2066/63176
Boeken
De sleutel tot succes Over hulp, keuzes en kansen in de schoolloopbanen van Turkse en Marokkaanse tweede generatie jongeren. M. Crul 2000
32
Tot nu toe is over het falen van Turkse en Marokkaanse jongeren veel meer geschreven dan over hun succes: achterstand is een altijd terugkerend thema in het minderhedenonderzoek. Op zich is dit niet verwonderlijk, omdat succesvolle jongeren gezien worden als de spreekwoordelijke uitzondering op de regel. Maar wie tegenwoordig met een open blik rondkijkt, stuit op een veranderde werkelijkheid. Steeds meer migrantenjongeren zijn te vinden op de hoogste afdelingen van het Voortgezet Onderwijs en een kleine voorhoede bevindt zich reeds in het hoger onderwijs. Is de vraag waarom kinderen van ongeschoolde ouders doorstoten naar de universiteit, niet interessanter dan de vraag waarom kinderen met zo'n achtergrond niet verder komen dan de Mavo? Wat is de sleutel tot hun succes? De auteur legt in zijn analyse de nadruk op een interne vergelijking. Stap voor stap loopt hij de schoolloopbanen van de jongeren langs om aan het einde een vergelijking te maken tussen de succesvolle jongeren aan de ene kant en de vroege schoolverlaters aan de andere kant. Zijn studie geeft met veel verhalen uit de praktijk aan wat de obstakels in het onderwijs zijn en hoe succesvolle jongeren deze hindernissen hebben overwonnen. Hij eindigt deze studie met een optimistische toekomstverwachting. Hiermee biedt dit boek ook belangrijke aanknopingspunten voor beleid. http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=GNICXen8kUsC&oi=fnd&pg=PR9&dq=marokka anse+jongeren&ots=2J8hlLe1Bh&sig=nrMQHL35sG3Mv291fo_o3Tm5iss#v=onepage&q=mar okkaanse%20jongeren&f=false
Succes maakt succesvol: leerlingbegeleiding in het voortgezet onderwijs door Turkse en Marokkaanse studenten M. Crul 2001 Voor beleidsmakers, directies en leerkrachten van scholen en maatschappelijke organisaties die willen gaan werken met de methodiek van mentoring is dit boek een eerste kennismaking. De belangrijkste randvoorwaarden voor het opzetten van een mentorproject worden in het boek beschreven. Aan de hand van praktijkvoorbeelden is een mentormethodiek ontworpen waarmee de studentmentoren aan de slag kunnen. Studentmentoring door allochtone studenten is in Nederland een nieuw fenomeen. In typische immigratielanden als de Verenigde Staten, Canada, Australië en Israël wordt al veel langer met dit instrument gewerkt. In Israël worden jaarlijks 40.000 middelbare scholieren met veel succes door mentoren begeleid. Mentorprojecten passen in een lange traditie waarin groepen op eigen kracht emanciperen. Zo kunnen de achterstandsgroepen met zulke projecten zelf de machteloos makende cirkel van achterstelling en achterstand doorbreken door te handelen op basis van bet succes van leden van de groep. In Nederland staan op dit moment een paar duizend Turkse en Marokkaanse studenten ingeschreven op hogescholen en universiteiten. Veel van deze studenten hebben, net zoals Nederlandse studenten, een bijbaantje als aanvulling op hun beurs. Maar diezelfde studenten zouden, voor hetzelfde geld, hun kennis en ervaring kunnen inzetten als studentmentoren op middelbare scholen. Zij kunnen dan een belangrijke rol spelen in het vergroten
33
van onderwijskansen van hun jongere landgenoten. Deze Turkse en Marokkaanse studenten vormen een tot nu toe bijna onaangesproken vorm van kapitaal dat op grote schaal ingezet kan worden in het onderwijskansenbeleid. Voor beleidsmakers, directies en leerkrachten van schoren en maatschappelijke organisaties die willen gaan werken met de methodiek van mentoring is dit boek een eerste kennismaking. De belangrijkste randvoorwaarden voor het opzetten van een mentorproject worden in het boek beschreven. Aan de hand van praktijkvoorbeelden is een mentormethodiek ontworpen waarmee de studentmentoren aan de slag kunnen. http://books.google.nl/books/about/Succes_maakt_succesvol_Leerlingenbegelei.html?id=o AQ3WaV7FKMC&redir_esc=y
5. Arbeidsmarkt
Arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen De rol van de gemeente in het wegnemen van de belemmeringen die niet-westerse allochtonen ondervinden op de arbeidsmarkt Universiteit Utrecht P. Mathot (masterthesis) 2009 Dit onderzoek gaat over mensen met een andere culturele achtergrond en de belemmeringen die zij hierdoor tegenkomen op de arbeidsmarkt. De werkloosheid onder allochtonen ligt veel hoger dan onder autochtonen. In 2008 was de werkloosheid onder nietwesterse allochtonen 9 procent vergeleken met 3,2 procent voor autochtonen. De voornaamste belemmeringen aan de aanbodzijde zijn taal, opleiding en werkervaring. Nietwesterse allochtonen hebben een taalachterstand. Dit is een belemmering bij het vinden van werk en het volgen van onderwijs. In deze masterthesis wordt onderzocht welk beleid de arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen kan bevorderen. Voor het onderzoek is een literatuurstudie en documentenanalyse verricht en zijn er interviews afgenomen. Om de arbeidsparticipatie van allochtonen te bevorderen is het van belang dat hun positie op de arbeidsmarkt versterkt wordt en tegelijkertijd organisaties gestimuleerd worden om allochtonen aan te nemen en te behouden. Het versterken van de arbeidsmarktpositie begint bij opleiding en taal. Taal is echter niet het enige wat een negatief effect heeft op leerprestaties. Ook een onprettig leerklimaat is een factor. Daarnaast zijn voldoende stageplaatsen voor allochtonen nodig voor een soepelere overgang van school naar werk. Bovendien hebben niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt last van negatieve beeldvorming, zowel bijwerkgevers als bij de Nederlandse bevolking in het algemeen. Deze negatieve beeldvorming komt op de arbeidsmarkt tot uiting in de vorm van discriminatie.
34
Kortom; voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie is het belangrijkste dat er diversiteitsbeleid in het onderwijs en bij bedrijven gevoerd wordt, en dat dit aangevuld wordt met extra taalcursussen en voldoende stage- en werkplaatsen. http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2009-0918200232/Eindscriptie%20PDF.pdf
Eerder culturele dan religieuze belemmeringen Over de achterblijvende scholing en integratie van vrouwen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond in de gezondheidszorg. M. Imansoerad & M. van der Meer 2009 De gezondheidszorg is een van de sterkst groeiende sectoren in de Nederlandse economie. Als gevolg van de vergrijzing van het medewerkersbestand en de uitbreiding van de zorgvraag, zijn er de komende jaren veel vacatures te verwachten. De gezondheidszorg is zowel landelijk als in Amsterdam een zo goed als een ‘witte’ sector. Voor Amsterdam een opmerkelijk gegeven omdat de Amsterdamse bevolking multicultureel is samengesteld. Het onderzoek richt zich op het imago van de gezondheidszorg binnen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap in Amsterdam. Belangrijke vragen zijn welke sociale, culturele en religieuze factoren invloed hebben op de studiekeuze en baanbeleving van vrouwen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond in Amsterdam, wat instellingen in de zorg doen om de instroom van personen uit deze doelgroepen te bevorderen, en op welke wijze zij vorm geven aan een gedifferentieerd opleidings- en personeelsbeleid. Voor het onderzoek is er deskresearch verricht, zijn er vragenlijsten opgesteld en interviews en enquêtes afgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat er grote culturele verschillen bestaan tussen de Turkse en Marokkaanse gemeenschap en de autochtone groep ten aanzien van het werken in de gezondheidszorg. De beleving van de Islam is soms meer vrijzinnig en dan weer meer behoudend. Volgens alle respondenten is de godsdienst echter allesbehalve een belemmering om te werken in de zorg. Wel zijn er grote sociaal-culturele barrières om in de zorg te werken die veelal door betrokkenen zelf in verband worden gebracht met de godsdienst. Pas voor de derde generatie vrouwen uit de Turkse en Marokkaanse gemeenschap zijn de kansen en mogelijkheden ten opzichte van de eerdere generaties geleidelijk verbeterd. Zij hebben echter te maken met andersoortige problemen. Uit het onderzoek kan opgemaakt worden dat het scholingsvraagstuk eerst en vooral een emancipatievraagstuk is, dat veelal thuis aan de keukentafel wordt beslecht. Het beroepsbeeld van de zorg is negatief en jonge vrouwen die toch voor een zorgberoep kiezen ervaren al gauw problemen op school. Uit het onderzoek blijkt ook dat zorginstellingen geleidelijk aan vanuit economisch en arbeidsmarktperspectief gaan inzien dat deze minderheidsgroepen een specifieke meerwaarde kunnen meebrengen voor de organisatie. Desondanks komt de ‘match’ niet tot stand.
35
Een gerichte investering lijkt noodzakelijk om de positie van de in dit onderzoek besproken vrouwen substantieel te verbeteren, dat kan bovendien ten goede komen aan de zorginstellingen die met deze specifieke kennis nieuwe markten kunnen bedienen. Er moet ten eerste aandacht zijn voor beeldvorming, opleiding en vormgeving van werkprocessen in de keten van beroepsoriëntatie, opleiding en werk. Alleen dan kan de instroom in de gezondheidszorg vanuit de Turkse en Marokkaanse gemeenschap op een positieve manier worden beïnvloed. http://www.arbeidsconferentie.nl/uploaded_files/contributions/PaperEerdercultureledanreli gieuzebelemmeringenoktober2009.pdf
Carrière maken of op je luie reet internetten? Onderzoek naar de arbeidsmotivatie van Marokkaans-Nederlandse jongeren Universiteit Utrecht A. Czyzewski (masterthesis) 2008 In het integratiedebat benadrukken veel onderzoekers, politici en opiniemakers het grote belang van arbeidsparticipatie voor integratie. Zij besteden daarbij veel aandacht aan allochtone jongeren, omdat de werkloosheid onder hen substantieel hoger is dan onder autochtone jongeren. Daarin liggen risico’s voor de mate waarin zij hun eigen toekomst kunnen vormgeven én voor allerlei maatschappelijke spanningen. In dit onderzoek staat de arbeidsmotivatie van Marokkaans-Nederlandse jongeren centraal. Het onderzoek is toegespitst op Marokkaans-Nederlandse jongeren omdat zij, over het algemeen, worden gezien als de moeilijkste groep “allochtonen”. Het is een opvallende groep jongeren, die meer problemen kent dan andere etnische minderheden en over het algemeen de meest ongunstige uitgangspositie inneemt. Ook wat betreft betaalde arbeid staat deze groep niet in een positief daglicht. Het uiteindelijke doel is, om met behulp van deze kennis, de projecten die in de praktijk worden uitgevoerd om jongeren te helpen te verbeteren. Door meer inzicht te verkrijgen in de motivatie van de jongeren kunnen projecten beter op de jongeren worden afgestemd. Voor het onderzoek is een literatuurstudie verricht, zijn er interviews en enquêtes afgenomen en is er gebruik gemaakt van participerende observatie. De motivatie van Marokkaans-Nederlandse jongeren hangt onder andere af van een aantal externe factoren. De belangrijkste conclusie uit dit onderzoek is het gegeven dat rolmodellen een zeer belangrijke invloed kunnen uitoefenen op Marokkaans-Nederlandse jongeren. Hierbij gaat het altijd om een wat ouder familielid, een broer of zus of bijvoorbeeld een jonge oom. Deze familieleden helpen de jongeren, geven hen advies en bieden ondersteuning. Uit deze steun ontstaat een positieve spiraal. De jongeren krijgen meer zelfvertrouwen en willen zich ontwikkelen. http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2008-1016202314/Masterthesis%20Czyzewski.pdf
36
Wat bepaalt succes van allochtonen op de arbeidsmarkt SEOR J. de Koning, j. Gravesteijn-Ligthelm & O. Tanis 2008 Het feit dat zoveel allochtonen succesvol zijn op de arbeidsmarkt roept de vraag op waarom het hen wel is gelukt en anderen niet. Bij de vraag wat succes op de arbeidsmarkt bepaalt is men vaak geneigd eerst aan opleiding te denken. Maar naast het opleidingsniveau zouden ook individuele vaardigheden en eigenschappen op cultureel, psychologisch en sociaal gebied een rol kunnen spelen. Al deze factoren zijn in principemedebepalend voor de mate van succes van allochtonen op de arbeidsmarkt. Analyses op basis van uitgebreide enquêtes uit 2002/2003 onder allochtonen wijzen uit dat persoonlijk menselijk kapitaal (opleiding, werkervaring) ook bij allochtonen een grote rol speelt bij het al dan niet succesvol zijn op de arbeidsmarkt. Maar ook sociaal- en cultureel kapitaal spelen een rol. Zo zijn allochtonen met opvattingen die dichter liggen bij die van de mainstream (autochtone) cultuur succesvoller dan allochtonen met meer traditionele opvattingen. Met de geschatte modellen wordt ten hoogste de helft van de variantie van de succesvariabelen verklaard, wat suggereert dat ook andere factoren een rol spelen. In interviews met bijna honderd succesvolle allochtonen is uitgebreid ingegaan op de rol die factoren spelen die door gebrek aan informatie niet in de statistische analyses konden worden opgenomen. Uit deze interviews komt naar voren dat psychologische factoren als doorzettingsvermogen waarschijnlijk ook een grote rol spelen. Verder lijkt het gezin een cruciale rol te spelen: een groot deel van de respondenten noemt de stimulerende rol van de ouders. http://www.raadwerkinkomen.nl/CmsData/wat-bepaalt-succes-van-allochtonen-op-dearbeidsma.pdf
Aanpak harde kern jeugdwerklozen Begeleiding van bij CWI geregistreerde jongeren Algemene Rekenkamer 2008 De Algemene Rekenkamer heeft in de periode augustus 2007 tot en met februari 2008 onderzoek gedaan naar de aanpak van jeugdwerkloosheid. Het onderzoek richtte zich op werkloze jongeren zonder startkwalificatie, die zich hebben ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en een grote(re) afstand hebben tot de arbeidsmarkt. In de praktijk zijn dit jongeren die behalve problemen met school of werk ook andere problemen hebben, zoals schulden, psychische problemen of problemen thuis. In dit onderzoek is onderzocht wat de factoren zijn die de begeleiding van deze jonge werklozen naar school of werk kunnen verbeteren. Daarbij richtte het onderzoek zich op de begeleiding door de betrokken instanties.
37
Voor het onderzoek is een casestudie verricht waarbij dossieronderzoek is gedaan bij CWI, gemeenten en RMC. Er is gesproken met een aantal van de andere instanties die de jongere begeleidden. Daarnaast is er gebruik gemaakt van enquêtes voor de jongerenbegeleiders de 85 grootste gemeenten (G85) en de 39 RMC-regio’s. De conclusie van het onderzoek is dat jongeren met een dergelijke meervoudige problematiek vanuit de gemeente en het UWV Werkbedrijf nog te weinig de begeleiding kregen die nodig is om aan het werk of terug naar school te kunnen gaan. Dat heeft ten eerste te maken met de manier waarop de afzonderlijke partijen (CWI, gemeenten en RMC) de begeleiding aanpakken. Het heeft ten tweede te maken met de wijze waarop deze instanties onderling en met andere partijen uit het onderwijs, de zorg en de hulpverlening samenwerken. Juist vanwege de complexe problematiek van deze jongeren is het belangrijk dat de begeleiders zicht krijgen op en werken aan alle belemmeringen in het teruggaan naar school of werk. http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2008/11/Aanpak _harde_kern_jeugdwerklozen
Allochtone vrouwen in de zorg Motivaties, preferenties en belemmeringen voor het werken in de zorg bij Turkse en Marokkaanse meisjes en vrouwen Prismant I. Bloemendaal, S. de Kroon & F. van der Velde 2008 De arbeidsmarkt in de zorgsector wordt steeds krapper. Op korte termijn doen de grootste problemen zich voor bij verzorgenden op niveau 3 en verpleegkundigen op niveau 4. De problematiek wordt op lange termijn alleen maar groter, door een toenemende vraag naar zorg, een afname van de uitstroom uit het VMBO en een inkrimping van de totale beroepsbevolking. Daarom heeft de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) Prismant onderzoek laten doen onder Turkse en Marokkaanse meisjes en vrouwen. Het onderzoek richt zich op motieven en drijfveren om al dan niet voor de zorg te kiezen én op factoren die bepalen of ze er blijven werken en doorstromen naar een hoger niveau. Naast een analyse van arbeidsmarktgegevens en een literatuurstudie zijn interviews gehouden met Turkse en Marokkaanse meisjes en hun docenten op het VMBO en MBO. Ook is gesproken met Turkse en Marokkaanse vrouwen die reeds werken in de zorg. Algemene conclusie van het onderzoek is dat de achterstandspositie van Turkse en Marokkaanse vrouwen op de arbeidsmarkt alles te maken heeft met de emancipatie van deze vrouwen. Uit de interviews, maar ook uit arbeidsmarktanalyses,is af te leiden dat hier verandering in komt. Turkse en Marokkaanse meisjesstromen steeds meer in op de hogere niveaus van het VMBO en HAVO/VWO, en vooral de moeders van de meisjes vinden het belangrijk dat hun dochters doorstuderen. Daarbij is bekend dat de hoogte van de opleiding
38
van invloed is op de arbeidsparticipatie van vrouwen, waarschijnlijk door meer geëmancipeerde opvattingen over de combinatie van werk- en zorgtaken. http://www.raadwerkinkomen.nl/CmsData/File/2008/Allochtone_vrouwen_in_de_zorg_okt_ 2008-DEF.pdf
Etnische minderheden op de arbeidsmarkt Beelden en feiten, belemmeringen en oplossingen Regioplan Beleidsonderzoek J. Klaver, J. Mevissen & A. Odé 2005 In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is door Regioplan Beleidsonderzoek een onderzoek uitgevoerd rond het thema belemmeringen voor etnische minderheden op de arbeidsmarkt. Het onderzoek bestond uit het leveren van feiten over de stand van zaken en ontwikkeling van de arbeidsmarktparticipatie van etnische minderheden, het uitvoeren van een doelgerichte meta-evaluatie om alle relevante kennis over (de achtergronden van) arbeidsmarktbelemmeringen bondig op een rij te zetten, het opsporen en analyseren van good practices en het uitvoeren van specifieke, aanvullende onderzoeken. Voor het onderzoek is literatuuronderzoek verricht, zijn er gesprekken gevoerd met alle relevante betrokken partijen en is er aanvullend onderzoek verricht (interviews) onder het allochtone arbeidsaanbod en autochtone werkgevers. Het onderzoek biedt, naast informatie, een analyse van de positie van etnische minderheden op de arbeidsmarkt en de belemmeringen die zij tegenkomen. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat eenderde van de allochtonen ervaring heeft met discriminatie op de werkvloer. Negatieve beeldvorming over allochtone werknemers speelt een belangrijke belemmerende rol bij het aanname- en doorstroombeleid van werkgevers. http://docs.szw.nl/pdf/129/2005/129_2005_3_7280.pdf
In de fuik Turken en Marokkanen in de WAO M. Stavenuiter, J. Duyvendak&E. Snel
2003 De afgelopen jaren is veel gedebatteerd over zowel de uitvoering en werking van de WAO als over het zogenoemde allochtonenvraagstuk. Het rapport “In de fuik, Turken en Marokkanen in de WAO” bevindt zich op het snijvlak van beide debatten. Aanleiding was de politieke discussie over het (vermeende) hoge aantal allochtonen in de WAO, vooral oudere Turkse en Marokkaanse mannen. In dit rapport worden nieuwe gegevens gepresenteerd over het aantal autochtone en allochtone WAO’ers in Nederland. De onderzoekers zijn op verzoek van het UWV (Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen) nagegaan of er inderdaad sprake is van
39
een oververtegenwoordiging van bepaalde allochtone groepen in de WAO. En mocht dat zo zijn, of dit verschijnsel zich dan alleen voordoet bij de categorie oudere Turkse en Marokkaanse mannen, of ook bij andere groepen (jongere leeftijdsgroepen, Turkse en Marokkaanse vrouwen). Om op de onderzoeksvragen een antwoord te kunnen geven, zijn diverse kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksactiviteiten ondernomen. Het rapport laat zien dat het aantal Turkse en Marokkaanse WAO’ers inderdaad verhoudingsgewijs hoger ligt dan bij autochtonen en dat het hier ook jongere migranten betreft en relatief veel vrouwen. Deze studie blijft echter niet beperkt tot cijfers over autochtone en allochtone WAO’ers. Ook de achtergronden van de oververtegenwoordiging van Turken en Marokkanen in de WAO worden geschetst. Wat zijn de achterliggende mechanismen waardoor deze groepen nog vaker dan autochtonen in de WAO terechtkomen? In hoeverre spelen diverse kenmerken en het gedrag van de betreffende groepen, maar ook het optreden van hun werkgevers en de voor de WAO verantwoordelijke uitvoeringsinstellingen een rol? Het onderzoek biedt een actueel inzicht in de WAO-praktijk: in het aandeel van specifieke groepen allochtonen, de werking van de WAO-regeling en het beleid van uitvoeringsinstanties. De onderzoekers schetsen hoe Turkse en Marokkaanse WAO’ers zelf ziekte, arbeidsongeschiktheid en de relatie met de uitvoeringsinstellingen beleven. Bovendien is in het rapport te lezen wat de ervaringen van professionele uitvoerders van de WAO (verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen) zijn met hun allochtone clientèle. http://docs.szw.nl/pdf/35/2002/35_2002_3_2420.pdf
Allochtonen en hun sociaal kapitaal ESB J. Veerman 2003 Bij de verklaring van de ongunstige arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen ging de aandacht oorspronkelijk vooral uit naar tekorten in economisch-menselijk kapitaal: opleidingsachterstand, taalproblemen en eenzijdige werkervaring. Deze deficietbenadering kon het verschil in werkloosheid tussen allochtonen en autochtonen redelijk verklaren. Toch was er een vrij forse onverklaarde rest die de vraag opriep welke andere factoren invloed hebben. In dit onderzoek wordt ingegaan op wat het sociaal kapitaal van allochtonen in Nederland is en welke betekenis het heeft voor hun arbeidsmarkt- en onderwijspositie. De conclusie is dat sociaal kapitaal dat is ontleend aan interetnische netwerken, veel betekenis heeft voor de schoolcarrière en de beroepsloopbaan van allochtonen. Concreet valt hierbij te denken aan spreidingsbeleid dat direct invloed heeft op de ruimtelijke concentratie en indirect op de etnische samenstelling van leerling populaties in het primair en voortgezet onderwijs. Dit verhoogt de kans dat allochtone scholieren voordeel hebben van de hulpbronnen die via autochtone medeleerlingen beschikbaar komen, met positieve effecten op hun schoolprestaties.
40
http://esbonline.sdu.nl/esb/images/d88124_tcm445-245846.pdf
Van ouder op kind: De arbeidsmarktkansen van tweede generatie allochtone jongeren J. Veenman & J. van Ours 2003 De totstandkoming van een transitionele arbeidsmarkt impliceert nieuwe kansen en nieuwe bedreigingen. Dit houdt verband met de beschikbaarheid van competenties om in een onzekere levensloop de juiste keuzes te kunnen maken. Bovendien vergroot het ontbreken van marktkracht de kans op duurzame uitsluiting. Deze beide gevaren gelden in het algemeen voor lager opgeleiden, en meer in het bijzonder voor de allochtonen onder hen die onvoldoende zijn voorbereid op deelname aan een sterk geïndividualiseerde samenleving. De tweede generatie allochtonen heeft een betere uitgangspositie dan de eerste generatie. Het onderzoek richt zich op de tweede generatie allochtonen (Marokkaanse, Turkse, Surinaamse, Antilliaanse) en in het onderzoek wordt nagegaan in welke mate de arbeidsmarktpositie van de tweede generatie afhankelijk is van de eigenschappen van de jongeren zelf, hun ouders en de woonomgeving. Voor het onderzoek zijn de gegevens van de survey “Sociale Positie en Voorzieningengebruik 1998” gebruikt en cijfers van het CBS over de wijkpopulatie. Uit de vergelijking van de scholings- en arbeidsmarktpositie van tweede generatie allochtone jongeren komt naar voren dat Turken en Marokkanen en in iets mindere mate Surinamers en Antillianen een achterstand hebben op hun autochtone leeftijdsgenoten. Het gemiddelde opleidingsniveau van jonge allochtone is lager, ze werken minder vaak in een voltijdbaan en met een vast dienstverband en hebben nogal eens een lager uurloon. Verschillen in arbeidsmarktpositie tussen jonge allochtonen en jonge autochtonen hangen veelal samen met verschillen in persoonlijke kenmerken zoals geslacht, verblijfsduur op de arbeidsmarkt en opleidingsniveau. Tevens zijn achtergrondkenmerken van invloed, zoals opleiding van de ouders, en kan er invloed uitgaan van omgevingskenmerken zoals de bevolkingssamenstelling op buurtniveau. http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=27835
Tweede-generatie allochtonen en werk ESB J. Ours& J. Veenman 2002 De verworven kenmerken (zoals het eigen opleidingsniveau) van allochtonen worden bij latere generaties meer bepalend voor hun arbeidsmarktpositie, toegeschreven kenmerken (zoals herkomstmilieu en geslacht steeds minder. Wel is er nog steeds een achterstand. Het is een bekend verschijnsel in hedendaagse immigratielanden dat migranten hun loopbaan in het ontvangende land doorgaans aan de onderkant van de arbeidsmarkt beginnen. De
41
verklaring ligt voor de hand; het menselijk kapitaal van de immigranten is nog onvoldoende afgestemd op de eisen die in een moderne economie worden gesteld. Taalbeheersing wordt hierbij als onderdeel van het menselijk kapitaal gezien, naast opleiding en werkervaring. Culturele afstand en tekorten in sociaal kapitaal vergroten het probleem om binnen één levenscyclus werkelijk vooruitgang te boeken. Zo beschouwd is de cruciale vraag bij het migratievraagstuk niet hoe de migranten zelf zich ontwikkelen, maar hoe hun nakomelingen het er vanaf brengen. Is de moderne, open samenleving zo ingericht dat de tweede generatie een forse stap voorwaarts kan maken of belemmert intergenerationele overdracht van achterstand de opwaartse sociale mobiliteit? Dat laatste zou het gevolg kunnen zijn van doorwerking van het lage opleidings- en beroepsniveau van de ouders in de schoolloopbaan van de kinderen, van duurzame cultuurverschillen en van belemmeringen die voortvloeien uit de ruimtelijke context waarin kinderen opgroeien. Concentratiewijken kennen bijvoorbeeld concentratiescholen en deze vormen naar verwachting niet de motor van de vooruitgang. Nederland krijgt, net als andere westerse landen, in toenemende mate de karakteristiek van een meritocratische samenleving. De arbeidsmarktpositie hangt steeds meer af van verworven kenmerken (zoals het eigen opleidingsniveau) en steeds minder van toegeschreven kenmerken (zoals herkomstmilieu en geslacht). Etnische herkomst kan, behalve als indicator van cultuurverschil, gezien worden als een toegeschreven kenmerk. De afnemende betekenis van dit kenmerk betekent dat allochtone jongeren minder belemmeringen op hun weg vinden dan hun ouders. Hun kansen verbeteren derhalve. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat de karakteristieken van de ouders volgens de analyses invloed blijken te hebben. Dit impliceert dat de weg naar volledige integratie toch een langdurig proces kan zijn. De intergenerationele overdracht van achterstand is nog niet geheel verdwenen. Extra aandacht voor de vorderingen van allochtone leerlingen in het onderwijs blijft derhalve van primair belang. http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=27478
Verschillen in arbeidsmarktpositie tussen allochtone en autochtone schoolverlaters in Nederland De rol van het bereikte opleidingsniveau en sociale herkomst M. de Vries en H. Wolbers 2002 Dit artikel gaat in op de verschillen in arbeidsmarktpositie tussen allochtone en autochtone schoolverlaters. De werkloosheid onder allochtonen in Nederland is verscheidene malen hoger dan onder autochtonen. Bovendien, allochtonen werken relatief vaak in laaggeschoolde banen. Dit is al vaak het geval wanneer ze de arbeidsmarkt voor het eerst betreden. In dit artikel is onderzocht hoe dergelijke nadelen op het moment van
42
binnenkomst van de arbeidsmarkt kunnen worden verklaard. Speciale aandacht is besteed aan de rol van diploma's en sociale achtergrond. De gegevens komen van drie grootschalige enquêtes die werden uitgevoerd in 1998 onder schoolverlaters en afgestudeerden van alle soorten van secundair en tertiair onderwijs die het Nederlandse onderwijssysteem kent. Drie aspecten van het standpunt van de arbeidsmarkt worden geanalyseerd: de kans op betaald werk, de kans op vast werk en de beroepsprestige van de baan waarin schoolverlaters werkzaam zijn. Uit de resultaten van multivariate analyse blijkt dat allochtone schoolverlaters minder vaak een betaalde baan hebben, minder kans hebben om een vaste baan te krijgen en een lagere beroepsprestige hebben dan autochtone schoolverlaters. Op basis van deze bevindingen kan geconcludeerd worden dat er – ook als rekening wordt gehouden met ‘traditionele’ vormen van ongelijkheid ten aanzien van onderwijs en sociale achtergrond –verschillen in arbeidsmarktpositie tussen allochtone en autochtone schoolverlaters blijven bestaan. Allochtonen met gelijke opleidingskwalificaties en dezelfde sociale achtergrond als autochtonen hebben immers een kleinere kans op (vast) werk. Maar als er sprake is van (vast) werk, dan zijn de waargenomen verschillen in beroepsprestige tussen allochtone en autochtone schoolverlaters wel grotendeels toe te schrijven aan verschillen in het bereikte opleidingsniveau en sociale herkomst. Dit geldt met name voor allochtone schoolverlaters die de laagste kwalificaties hebben behaald dan wel de minste hulpbronnen van hun ouders hebben meegekregen, te weten Turkse en Marokkaanse schoolverlaters. http://www.socsci.ru.nl/~maartenw/sw02-3.pdf
Hulpverlening
Frontlinie versterken Vernieuwende initiatieven in het voorportaal van de jeugdzorg Verwey-Jonker Instituut M. de Gruijter, T. Pels & S. Tan 2009 Het Verwey-Jonker Instituut heeft in opdracht van het ministerie van VROM/Wonen, Wijken en Integratie onderzoek gedaan naar het versterken van de frontlinie in de zorg voor jeugd. De frontlinie bestaat uit personen en organisaties die dicht bij (groepen) burgers staan en activiteiten ondernemen om hun belangen te behartigen. Het initiatief voor deze activiteiten komt vaak ‘uit eigen kring’. De (Marokkaanse) buurtvaders zijn een bekend voorbeeld. De frontlinie vervult vaak, via een meer informeel en laagdrempelig aanbod, een brugfunctie tussen moeilijk bereikbare (migranten)groepen en de geïnstitutionaliseerde hulpverlening. Deze studie analyseert de brugfunctie van de frontlinie en laat zien onder welke randvoorwaarden de verbinding tussen het informele en reguliere aanbod de meeste kans van slagen heeft. Essentieel is dat de lokale partijen – frontliniewerkers, instellingen én de gemeente – een gedeelde visie hebben op het bereiken van (migranten)doelgroepen en de
43
rol van frontliniewerkers. De aanbeveling aan gemeenten is om als regisseur van het jeugdbeleid deze visieontwikkeling ter hand te nemen. http://www.zonmw.nl/uploads/tx_vipublicaties/De_frontlinie_versterken.pdf
GGZ en Diversiteit: Prevalentie en Zorgkwaliteit Programmeringstudie ‘Etniciteit en gezondheid’ voor ZonMw Universiteit van Tilburg M. Bekker & J. van Mens-Verhulst 2008 De etnische diversiteit van cliëntenpopulaties in de Nederlandse gezondheidszorg neemt toe. In de praktijk van de zorg ervaren zowel zorgverleners als allochtone cliënten nog steeds grote knelpunten. Eén van de doelstellingen van een onderzoeksprogramma dat bij ZonMw momenteel wordt uitgedacht, is dan ook om het wetenschappelijk onderzoek op dit terrein te stimuleren. Aan de auteurs is gevraagd hierbij prioriteiten aan te geven, op basis van een overzicht van wat tot nu toe bekend is. Doel van deze verkenning was kennis en kennishiaten in beeld te brengen met betrekking tot de prevalentie van psychische stoornissen en problemen bij Nederlandse allochtonen, en betreffende de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg op dit gebied. Inderdaad, zo bleek: er is enorm veel gedaan; er is dan ook veel bruikbare informatie gevonden. Maar tegelijkertijd blijkt deze informatie slechts een zeer klein deel te betreffen van datgene waar de zoektocht naar gericht was. Het bestaande onderzoek geeft een afdoende beeld van de feitelijke instroom van de klassieke allochtone groepen in de GGZ, maar over de door- en uitstroom en de (ervaren) kwaliteit van de hulpverlening is nog opmerkelijk weinig bekend. http://www.mighealth.net/nl/images/6/6c/ZonMw_GGZ_en_Diversiteit_Bekker_MensVerhulst.pdf
Diversiteit in participatie in gezondheidsbevordering Verkennende studie doelgroepparticipatie allochtonen voor het programma Gezond Leven van ZonMw Verwey-Jonker instituut & NIGZ K. van Vliet, M de Gruijter& L. Singels 2006 Deze verkennende studie naar de participatie van allochtonen in gezondheidsbevordering en (lokaal) gezondheidsbeleid is verricht in opdracht van ZonMw, programma Gezond Leven. De studie vormt de eerste fase van het gerichte traject Doelgroepparticipatie van allochtonen. Het Verwey-Jonker Instituut en het NIGZ hebben onder andere een beknopte conceptuele verkenning uitgevoerd en een inventariserend onderzoek gedaan naar stedelijke praktijken en ervaringen.
44
Uit de studie blijkt dat er weinig informatie of kennis beschikbaar is over het specifieke van doelgroepparticipatie van allochtonen. Doelgroep, community en doelgroepparticipatie (van allochtonen) zijn geen eenduidige begrippen. Bovendien krijgen deze vooral invulling vanuit het perspectief van professionals. Verder blijkt dat nog weinig sprake is van gezondheidsbeleid dat zich specifiek richt op allochtonen, of van participatie van allochtonen in gezondheidsbevordering. Doet zich dit wel voor, dan is dat vooral op projectniveau en meestal ingebed in wijkgericht werken in de bredere context van leefbaarheid en sociale cohesie. Tegelijkertijd lijken enkele projecten veelbelovend. Ook is duidelijk dat, gezien de hoeveelheid projecten, participatie van allochtonen binnen gezondheid bevorderende interventies op de agenda staat van het werkveld. Daarbij bestaat behoefte aan kennis over het toepassen van algemeen werkzame principes van participatie voor allochtonen. http://www.verwey-jonker.nl/doc/participatie/D7591910_defPOD_augustus2006.pdf
Verborgen werelden Minderjarige jongens, misbruik en prostitutie Bonger Instituut (Universiteit van Amsterdamn) D. Korf, A. Benschop & J. Knotter 2006 In januari 2006 werd een notitie van het Amsterdams Centrum Buitenlanders (ACB) openbaar gemaakt waarin onder andere werd gesteld dat Marokkaanse jongens zijn oververtegenwoordigd als slachtoffer van seksueel misbruik en prostitutie. Hoewel specifiek aandacht is besteed aan Marokkaanse jongens, is de insteek van het onderzoek breder en richt het zich in meer algemene zin op jongens als slachtoffer van seksueel misbruik en jongensprostitutie. Immers, alleen dan kunnen conclusies getrokken worden over de verhouding van Marokkaanse jongens ten opzichte van andere etnische groepen. Het lag dus voor de hand om gebruik te maken van een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve methoden. Doel van dit onderzoek is om inzicht te bieden in aard en het voorkomen van seksueel misbruik van jongens en prostitutie door jongens, teneinde het voor het beleid mogelijk te maken op basis van zo veel mogelijk kennis over de problematiek te bezien of er beleidsaanpassingen noodzakelijk zijn om misbruik van (bepaalde groepen) jongens beter tegen te kunnen gaan. Bij het onderzoek is onder andere gekeken naar de aard en omstandigheden van seksueel misbruik, de vormen van jongensprostitutie, de etnische afkomst en of de verschillende groepen jongens in beeld zijn bij de hulpverlening. De focus van het onderzoek lag bij minderjarige jongens (jonger dan 18 jaar). Bij seksueel misbruik lag de nadruk op seksueel misbruik buiten de familiesfeer en beperkt tot jongens die vóór hun 18e jaar slachtoffers werden van seksueel misbruik. Bij de jongensprostituees lag de maximumleeftijd op 21 jaar, maar dan moesten zij vóór hun 18e jaar begonnen zijn met seks tegen vergoeding. Het
45
onderzoek concentreerde zich in Amsterdam en Twente. Bij de cijfers over seksueel misbruik van minderjarige jongens is gestreefd naar een landelijke schatting. http://wodc.nl/onderzoeksdatabase/marokkaanse-kinderen-m.n.jongens-als-slachtoffervan-seksueel-misbruik.aspx?cp=44&cs=6796
Rendement van Opstap Een longitudinaal onderzoek naar effecten van het gezinsgerichte stimuleringsprogramma Opstap bij Turkse en Marokkaanse gezinnen Universiteit Utrecht &NJI C. van Tuijl en R. Siebes 2006 Kleuters uit met name Turkse en Marokkaanse gezinnen hebben bij hun intrede in het onderwijs vaak een aanzienlijke achterstand. Een achterstand die zij gedurende de basisschool niet meer inhalen. Omdat de kern van de oorzaken binnen het gezin ligt is het van belang gezinnen te betrekken bij de bestrijding van onderwijsachterstand. Dit artikel is een samenvatting van een longitudinaal onderzoek naar effecten van het gezinsgerichte stimuleringsprogramma Opstap bij Turkse en Marokkaanse gezinnen. Het programma Opstap is een programma waarin het gezin en met name de moederkindinteractie centraal staat. Het doel van het programma is om vier- en vijfjarige kleuters beter voor te bereiden op het formele onderwijstraject, zowel qua vaardigheden als werkhouding. Een belangrijke conclusie van het longitudinaal onderzoek is dat Turkse en Marokkaanse groepen moeilijk bereikbaar zijn voor preventie, ondersteuning en hulpverlening. Opstapcoördinatoren en contactmedewerkers behoren tot de weinigen die wel ingang hebben bij deze moeilijke bereikbare doelgroep. Zij slagen erin per jaar enkele duizenden Turkse en Marokkaanse gezinnen te motiveren gedurende twee jaar deel te nemen aan een programma voor ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning. http://www.nji.nl/publicaties/RendementvanOpstap.pdf
2.2 Migranten in de GGZ Empirische bevindingen rond gezondheid, hulpzoekgedrag, hulpbehoeften en waardering van zorg Universiteit Utrecht J. Knipscheer & R. Kleber 2005 De toenemende culturele variëteit in de Nederlandse bevolking leidt tot hiaten in kennis en inzicht betreffende de aansluiting van de reguliere geestelijke gezondheidszorg op haar
46
veranderende patiëntenpopulatie. Om de kennis te vergroten biedt dit artikel een overzicht van eerder gepubliceerde bevindingen over determinanten van gezondheidsproblemen, hulpzoekgedrag, hulpbehoeften en zorgwaardering bij migranten. Voor het onderzoek werden steekproeven genomen uit de Surinaamse, Marokkaanse, Turkse en autochtoon Nederlandse ggz-populatie. De gegevens zijn verzameld aan de hand van meervoudige methodologie geanalyseerd met behulp van multivariate technieken. Wat gezondheidsverschillen betreft blijkt de interculturele variëteit binnen migrantengroepen doorgaans meer uitgesproken dan het verschil tussen migranten en autochtone Nederlanders. Tevens zijn socio-demografische factoren zoals opleidingsniveau en het hebben van betaald werk doorslaggevend voor de verschillen in gezondheidsproblemen en hulpzoekgedrag. Allochtone cliënten hebben wel meer behoefte aan medicijnen dan autochtone patiënten. De tevredenheid met de hulp is behoorlijk, maar een derde (overwegend meer Turken en Marokkanen) is ontevreden. De bevindingen van dit onderzoek onderstrepen de vervlechting van een sociaaleconomische achterstandspositie met culturele verschillen als verklaring van gezondheidsproblemen, hulpzoekgedrag en waardering van zorg door allochtonen. De hulpverlening dient op dit cluster van factoren te worden toegesneden. http://igitur-archive.library.uu.nl/fss/2006-1214201045/Knipscheer%20%20Migranten%20in%20de%20GGZ.pdf
Geduld doorboort marmer De systeembenadering van Stichting Woonhuis te Gouda in de hulpverlening aan Marokkaanse gezinnen Vrije Universiteit Amsterdam M. Beukers-Baaijens (masterthesis) 2001 De hulpverlening door Nederlandse instellingen aan Marokkaanse gezinnen met psychosociale problematiek verloopt niet altijd even soepel. Hulpverleners geven aan dat relaties met cliënten dikwijls stuk lopen. Men heeft het gevoel dat het zeer moeilijk is om het vertrouwen van het Marokkaans gezin te winnen en om toegang te verkrijgen tot de problematiek. Niet zelden verbaast menig hulpverlener zich er over dat halverwege het hulpverleningsproces het gezin het voor gezien houdt. Stichting Woonhuis te Gouda, in samenwerking met moskee Nour, is een van de weinige instellingen die in staat lijkt te zijn de gezinnen te bereiken en te helpen, daar waar de reguliere hulpverlening geen kans van slagen krijgt. Stichting Woonhuis is een instelling voor jeugdhulpverlening te Gouda. De stichting kent een integraal aanbod van hulpverlening, dat wil zeggen dat er op verschillende leefgebieden hulp geboden wordt. Momenteel kent men de volgende hulpverleningsvormen: schoolloopbaanbegeleiding, opvang, ambulante hulpverlening, meidenhulpverlening, jongenshulpverlening en intensieve gezinsbegeleiding.
47
Doel van dit onderzoek is het beschrijven van de methodiek van de Intensieve Begeleiding Allochtone Gezinnen ontwikkeld door Stichting Woonhuis en het plaatsen hiervan in de bredere discussie van de systeembenadering. Voor het onderzoek zijn de volgende onderzoeksmethoden ingezet: literatuurstudie, veldonderzoek, participerende observatie, documentatiestudie en interviews. De Intensieve Gezinsbegeleiding is in ontwikkeling. Men is bereid haar eigen functioneren onder de loep te nemen en een open houding te hanteren met betrekking tot verandering. Tot nu toe kan gesteld worden dat Stichting Woonhuis een onafhankelijk model van systeembenadering ontwikkeld heeft speciaal toegesneden op Marokkaanse gezinnen, met aspecten die overeenstemmen met de visie van Nagy. Hiermee brengt Stichting Woonhuis in praktijk waar anderen op papier voor pleiten en weet het een aantal genoemde belangrijke knelpunten en valkuilen van de reguliere hulpverlening aan Marokkaanse gezinnen te voorkomen of te ondervangen. http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/9090
Boeken Marokkaanse jeugd, thuis in een tehuis? Residentiële hulpverlening aan Marokkaanse jongeren en hun ouders R. van Pelt&E. Knorth 2002 Hulpverleners binnen instellingen voor jeugdzorg krijgen de laatste jaren steeds meer te maken met allochtone cliënten. De hulpverlening aan deze jeugdigen en hun gezinnen is niet altijd eenvoudig. Een van de 'nieuwe' groepen cliënten bestaat uit Marokkaanse jongeren, die vanwege ernstige gedrags- en opvoedingsproblemen zijn opgenomen in residentiële voorzieningen. In dit boek wordt een antwoord gezocht op de volgende twee vragen: Tegen welke problemen lopen Nederlandse hulpverleners aan in de residentiële hulpverlening aan Marokkaanse jongeren en hun ouders? En welke oplossingen zien ze voor deze problemen? Als antwoord op de gestelde vragen wordt eerst verslag gedaan van een literatuurstudie. Daarbij komen onderwerpen als cultuurverschillen, communicatieproblemen en verschillen in probleemvisie tussen cliënten en hulpverleners uitvoerig ter sprake. Dit deel geeft tevens een beeld van de situatie van Marokkaansegezinnen in Nederland. Vervolgens beschrijven de auteurs de resultaten van een kleinschalig praktijkonderzoek naar relevante ervaringen en opvattingen onder Nederlandse gedragsdeskundigen in de residentiële jeugdhulpverlening. Deze publicatie is het verslag van een orthopedagogische studie naar de problemen van hulpverleners bij de begeleiding van Marokkaanse jongeren. Vanuit de optiek van de hulpverlener worden tien gevallen beschreven, meisjes en jongens tussen de twaalf en zestien jaar, die uit huis geplaatst zijn. Aan de orde komen de eigen deskundigheid, communicatieproblemen met de jongeren en hun ouders en cultuurverschillen die meespelen. Er worden per onderwerp praktische oplossingen gegeven, zoals het vergroten
48
van de kennis over de Marokkaanse gebruiken en een bepaalde manier van communicatie toepassen.
LVB’ers problematiek Zware bagage Psychosociale problemen en verstandelijke beperkingen bij Amsterdamse jeugd: Een inventariserend onderzoek GGD Amsterdam/ UvA M. Teeuwen &A.Verhoeff 2009 Hoe vaak heeft de Amsterdamse jeugd psychosociale problemen en lichte verstandelijke beperkingen? Maken zij gebruik van de zorg? Hoe toegankelijk is de zorg? En zijn er relevante verschillen te zien naar etnische achtergrond? Aanleiding voor een onderzoek naar deze vragen waren geluiden uit het maatschappelijk veld dat de problematiek vooral bij nietwesterse migranten onvoldoende herkend en erkend wordt. Het onderzoek richtte zich op Amsterdamse jongeren tot 24 jaar met psychosociale problemen en lichte verstandelijke beperkingen. De uitkomsten zijn gebaseerd op literatuur, epidemiologische gegevens, cases, zorgregistraties en interviews met sleutelfiguren uit de zorg en uit zelforganisaties van migranten. Concluderend kan gesteld worden dat betrouwbare gegevens over de aard en omvang van zowel psychosociale problematiek als licht verstandelijke beperkingen bij de Amsterdamse jeugd ontbreken. Ook al is de exacte aard en omvang van de problematiek niet bekend, het wordt wel duidelijk dat vooral etnische jongeren (voornamelijk Marokkaanse en Turkse jongeren) uit gezinnen met een lage welstand zich in een zeer kwetsbare positie bevinden die ingrijpen noodzakelijk maakt. Van belang is om de problematiek zo vroeg mogelijk te signaleren om te voorkomen dat deze later groter wordt. http://dare.uva.nl/document/171612
Mensbeeld en verstandelijke beperking Visies binnen de Islamitische traditie en hun weerspiegeling onder moslims in Nederland Universiteit Leiden M. Ghaly 2008 Deze literatuurstudie beoogt een overzicht te geven van verschillende visies op mensen met verstandelijke beperkingen binnen de Islamitische traditie. Hoe verhouden deze visies zich nu tot de huidige situatie van moslims in Nederland? In het onderzoek wordt aandacht besteed aan de huidige situatie van moslims in Nederland en aan de wijze waarop de genoemde visies gebruikt kunnen worden om deze situatie beter te begrijpen en, indien mogelijk, te verbeteren. De historische uiteenzetting van de vijf genoemde visies zijn
49
bedoeld voor een beter begrip van de realiteit. Bepaalde klachten over moslimcliënten van de kant van de hulpverleners in Nederland kunnen bijvoorbeeld beter begrepen worden aan de hand van deze visies. Dit artikel vormt een poging om aan te tonen dat optimale resultaten bereikt kunnen worden als alle betrokkenen, inclusief moslims met verstandelijke beperkingen en hun families, zorgverleners, Islamologen en imams effectief met elkaar samenwerken en goede afspraken maken. http://www.blijfmeedoen.nl/view/uploaded/objects/visies_Islam_handicap.pdf
Zorgleerlingen en leerlingenzorg in het basisonderwijs ITS/SCO-Kohnstamm Instituut G. Ledoux, I. van der Veen, M. Derriks, E. Smeets & J. Roeleveld 2007 De afgelopen jaren is de aandacht voor leerlingen in het basisonderwijs die specifieke zorg nodig hebben behoorlijk toegenomen. Het overheidsbeleid is erop gericht deze leerlingen waar mogelijk onderwijs te bieden in gewone basisscholen en plaatsing van leerlingen in het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs beperkt te houden (WSNS-beleid). Sinds enige tijd hebben bovendien ouders van sommige van deze leerlingen het recht om zelf een keuze te maken voor hetzij een school voor regulier onderwijs, hetzij een school voor speciaal (basis)onderwijs. De centrale doelstellingen van deze twee beleidsprogramma’s worden politiek breed gedragen. Maar hoe staat het met de uitvoering? Kunnen basisscholen deze opdracht aan en willen ze dat ook? Wat is er voor nodig om op school een goed zorgbeleid te voeren, en hoeveel scholen hebben een goed beleid? Om hoeveel zorgleerlingen gaat het daarbij eigenlijk? En hoe vergaat het die leerlingen in het reguliere onderwijs wat betreft leerprestaties en schoolsucces? Hoewel naar de uitvoering van het zorgbeleid in het basisonderwijs al aardig wat onderzoek is gedaan, is er nog geen samenhangend onderzoek dat op al dit soort vragen een antwoord geeft. Dit onderzoek gaat in op die vragen en behandelt daarnaast de volgende thema’s: definities en aantallen, zorgcapaciteit van leerkrachten, schoolloopbanen van zorgleerlingen en de keten van zorg. In het onderzoek wordt ingegaan op Marokkaanse, Turkse en Nederlandse zorgleerlingen. De conclusies van het onderzoek tonen aan dat positieve attitudes op school ten aanzien van de integratie van zorgleerlingen, de juiste competenties van leraren in het omgaan daarmee en een stimulerende rol van de schoolleiding, zijn factoren die een positieve uitwerking hebben op het functioneren van de zorg op school en op de integratie van leerlingen met specifieke. Het is dus van belang dat actief wordt gewerkt aan het optimaliseren van de attitudes en competenties van leraren en de rol van de schoolleiding. http://dare.uva.nl/document/170468
50
Toegang tot zorgvoorzieningen voor migranten met een verstandelijke beperking Een verkenning van knelpunten en kansen NIZW R. Raghoebier& J. Coolen 2002 Binnen het programma Innovatie in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking heeft ZonMw aandacht gevraagd voor het thema ‘toegang tot zorgvoorzieningen voor migranten met een verstandelijke beperking’. In het bijzonder is gedacht aan gehandicapte mensen waarvan de ouders afkomstig zijn uit Turkije, Marokko, Suriname en de Antillen. Doel van het onderzoek is om inzicht te bieden in het vraagstuk van toegang, waaronder de factoren die van invloed zijn op de mate waarin mensen die zorg nodig hebben inderdaad de weg weten en de weg vinden naar voor hen passende zorgvoorzieningen. In de publicatie zijn inzichten uit literatuuronderzoek en uit interviews met betrokkenen verwerkt. Zo wordt een scherper beeld gecreëerd van wat in Nederland gedaan kan worden om de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking uit etnische groepen toegankelijker te maken. De inzichten kunnen helpen de strategie hiervoor te bepalen. De Sociaal Pedagogische Diensten ontwikkelen zich meer en meer in de specifieke ondersteuning van migrantencliënten, 'loketfuncties', speciale voorlichting en advies. De aanwezigheid van medewerkers uit de eigen cultuur is van aanmerkelijk belang. Een "outreachende" benadering verhoogt de effectiviteit, evenals herhaling van informatie. Een ketenbenadering tussen voorzieningen, met aandacht voor overdracht in belangrijke levensfasen, en voor samenhang bij meervoudige hulpvragen, werkt. Evenals een interculturele oriëntatie van zorginstellingen, waarbij een goed individueel zorgplan deze oriëntatie kan vergemakkelijken. http://www.vilans.nl/docs/producten/Toegang_tot_voorz_migranten.pdf
Boeken Verstandelijk gehandicapte kinderen in Marokkaanse en Turkse gezinnen Lotty van den Eldering 1999 Hoe voeden Marokkaanse en Turkse ouders hun verstandelijk gehandicapte kind op en welke behoeften en wensen hebben zij aan ondersteuning? Dit boek geeft zicht op de opvoedingsomgeving van verstandelijk gehandicapte kinderen in Marokkaanse en Turkse gezinnen en op de risicofactoren waarmee zij geconfronteerd worden. Een intensief onderzoek naar de positie van verstandelijk gehandicapte kinderen (van Turkse of Marokkaanse afkomst) vormt in deze universitaire studie de basis voor een (betere) aanpak voor de hulpverlening aan deze groep en hun ouders.
51
Marokkaanse en Turkse ouders hebben een positieve, koesterende relatie met hun verstandelijk gehandicapte kind en verzorgen en voeden het kind bij voorkeur thuis op. De gezinnen hebben vaak een taakverdeling waarbij de moeder verantwoordelijk is voor de verzorging van het gehandicapte kind en de huishouding en de vader vooral contacten met instanties buitenshuis onderhoudt. Beide ouders voelen zich echter vaak overbelast en zij zijn niet altijd tevreden over de geboden hulp. Vooral praktische en financiële hulp is nodig voor deze gezinnen die voor het merendeel in armoede leven. http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=TqztsNgL3yEC&oi=fnd&pg=PP7&dq=Verstand elijk+gehandicapte+kinderen+in+Marokkaanse+en+Turkse+gezinnen&ots=PI6kCldcE6&sig =CEW2YoVTwJ_CwL0DXZm4SkDR1oU#v=onepage&q=Verstandelijk%20gehandicapte%20kind eren%20in%20Marokkaanse%20en%20Turkse%20gezinnen&f=false
Niet specifiek over de Marokkaanse jeugd Iedere dag een nieuwe kans De behandeling aan PIJ-jongeren van de Sprengen nader bekeken en onderbouwd Marjolein Oudhof& Mariska van der Steege NJI 2009 Aanleiding voor dit rapport is dat het management van de Sprengen (Justitieel Pedagogisch Centrum in Zutphen) meende dat er een kwaliteits-en effectiviteitsslag nodig was in de individuele behandeling van de geplaatste jongeren. De inrichting verzocht het Nederlands Jeugdinstituut een onderzoeksproject te starten waarin de volgende vragen centraal stonden: Uit welke kenmerkende aspecten bestaat de benadering van jongeren binnen de Sprengen? Welke kenmerken en problemen hebben de jongeren van de behandelgroepen? Ook is gekeken naar de behandeling van de Sprengen en hoe deze te versterken met de invoering van erkende interventies. Voor het onderzoek is er dossieronderzoek verricht en zijn er expertmeetings en toetsingsbijeenkomsten georganiseerd en is er literatuurstudie verricht. In het onderzoek worden verschillende conclusies en aanbevelingen gegeven. http://www.youthpolicy.nl/publicaties/DeSprengen_april%202009.pdf
8. Religie Jongeren en hun Islam Jongeren over hun ondersteuning als moslim in Nederland Verwey-Jonker Instituut & FORUM T. Pels, M. de Gruijter& F. Lahri 2008 Voor jongeren die zich met de Islam verbonden voelen kan het een hele opgave zijn om een eigen plaats te vinden in de Nederlandse samenleving. In het gezin, de moskee, reguliere instituties en de samenleving vinden zij weinig houvast. In dit onderzoek van het Verwey-
52
Jonker Instituut en FORUM vertellen jongeren in allerlei toonaarden dat zij graag willen participeren in de samenleving, maar daarbij ook graag geaccepteerd willen worden als moslim. In zelf georganiseerde groepsgesprekken komen jongeren aan het woord over het moslimzijn in Nederland en hun behoefte aan steun hierbij. Ze doen ook voorstellen om hun wensen te realiseren. De gesprekken maken zonneklaar dat de jongeren de slachtoffermentaliteit willen doorbreken. Zij vinden dat moslimjongeren en gemeenschappen zelf verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun ontwikkeling als moslim in Nederland. Jongeren kunnen echter wel ondersteuning gebruiken. Ze willen erkenning voor hun eigen inbreng en initiatieven, en ook een omgeving die meer open staat voor hun behoeften. Het rapport eindigt met aanbevelingen over wat jongeren, hun ouders en directe omgeving, de moskee, jeugdvoorzieningen, kerninstituties van de samenleving en overheden kunnen doen om moslimjongeren bij te staan in hun ontplooiing en plaatsbepaling in Nederland. http://www.verwey-jonker.nl/jeugd/publicaties/beleid/jongeren_en_hun_Islam
Islam en gender bij Marokkaanse jongeren F. Demant& T. Pels 2006 Islamitische identiteit in het algemeen is sterk verbonden met genderkwesties, zoals de sleutelrol van vrouwen in het gezin en hun kuisheid. Dit artikel gaat in op hoe Marokkaanse adolescenten in Nederland hun identiteit als moslim definiëren: zijn ze streng of soepel, zijn ze trouw aan het geloof van de Islamitische autoriteiten en hun ouders of uiten ze kritiek? Daarnaast wordt ingegaan op de wijze waarop Marokkaanse jongeren deislam beleven, op hun opvattingen omtrent man-vrouwverhoudingen, en op de samenhang tussen genderopvattingen en islambeleving. Aan de hand van groepsgesprekken met Marokkaanse meisjes en jongens in de leeftijd van 14 tot 20 jaar wordtin dit artikel een beeld geschetst van de wijze waarop deze jongeren de Islam beleven en wat hun opvattingen zijn omtrent man-vrouwverhoudingen. Wat betreft hun Islambeleving blijken de oudere meisjes zich meer af te zetten tegen hun ouders dan de jongere meisjes en de jongens. Dit doen zij door een tegenstelling te formuleren tussen de ‘achterhaalde’ Marokkaanse cultuur van hun ouders en de ‘zuivere’ Islam die zij zelf willen volgen. De jongens en de jongere meisjes formuleren deze tegenstelling eveneens, maar geven aan zich in hun geloof ook gesteund te voelen door hun ouders. De verklaring voor dit verschil ligt voor de hand: de oudere meisjes ervaren het meest dat er door ouders in naam van het geloof restricties worden opgelegd, en zij zullen die dan ook eerder als achterhaalde culturele tradities bestempelen. De jongens hebben meer belang bij het bewaken van de autoriteitspositie die mannen nog altijd ten opzichte van vrouwen hebben. http://www.pedagogiekonline.nl.proxy.library.uu.nl/index.php/pedagogiek/article/view/308 (alleen met login van Universiteit Utrecht)
53
Islam is inspanning De beleving van de Islam en de sekseverhoudingen bij Marokkaanse jongeren in Nederland Verwey-Jonker Instituut F. Dement 2005 Marokkaanse jongeren moeten zich als moslim een weg zien te vinden in de Nederlandse maatschappij. De invulling die zij geven aan de Islam is vaak nauw verweven met de wijze waarop zij de verhouding tussen de seksen beleven. Daarbij staan zij onder druk van twee kanten. Ouders willen hun kinderen als goede moslims opvoeden, terwijl de maatschappij zich steeds harder opstelt tegenover moslims. Hoe gaan Marokkaanse jongeren om met deze druk? Hoe geven zij invulling aan hun geloof en aan hun sekserollen? En welke invloed hebben ouders, vrienden, de Marokkaanse gemeenschap, en de Nederlandse omgeving hierop? Het eerste deel van dit onderzoek bestaat uit een literatuurstudie. Het tweede deel bestaat uit een bespreking van drie groepsgesprekken die met Marokkaanse jongeren zijn gevoerd. Vooral de percepties en argumentaties van de jongeren zelf komen hierbij aan de orde. Doorgaans wordt er een grof onderscheid gemaakt tussen moslimjongeren die recht in de leer zijn en jongeren die juist een meer rekkelijke invulling geven aan de Islam. Deze studie laat zien dat er veel meer nuance bestaat in de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de Islam. http://www.verwey-jonker.nl/jeugd/publicaties/beleid/Islam_is_inspanning
Islam in de multiculturele samenleving Universiteit Utrecht K. Phalet, C. van Lotringen & H. Entzinger 2000 Dit rapport presenteert de resultaten van het Rotterdam Jongeren Survey. Dit onderzoek geeft een panoramisch beeld van de beleving van de Nederlandse multiculturele samenleving door Turkse, Marokkaanse en autochtone jongeren en jongvolwassenen in Rotterdam. Het Rotterdam Jongeren Survey is opgezet vanuit de brede vraag hoe jongeren aan allochtone en autochtone zijde de Nederlandse multiculturele samenleving ervaren. De directe aanleiding voor het onderzoek was de publieke discussie van meer dan twee jaar geleden over het sterk gemediatiseerde onderzoek van Heitmeyer onder Turkse scholieren in Duitsland. Het Rotterdam Survey heeft een comparatieve opzet, waardoor onder meer waarden, identiteiten en politieke opinies van allochtone jongeren gespiegeld worden aan de waarden, identiteiten en standpunten van autochtone jongeren in Rotterdam. Bovendien laat de comparatieve opzet toe om de wederzijdse beeldvorming of stereotypen van allochtone en autochtone jongeren met elkaar te confronteren.
54
Eén van de belangrijkste conclusies uit het onderzoek is dat de vastgestelde diversiteit binnen de Islam van jongeren laat zich niet vatten in de starre stereotypen die de wederzijdse beeldvorming tussen moslims en niet-moslims domineren. Die beeldvorming wijst op het bestaan van een intercultureel spanningsveld tussen ‘Islamitische’ en ‘westerse’ waarden en leefwijzen in de ogenvan zowel autochtone als allochtone jongeren. Dit spanningsveld is in eerste instantie toegespitst op de wederzijdse stereotypen rond tegengestelde familiewaarden, en is het grootst bij autochtone en allochtone jongeren met een laag opleidingsniveau. http://www.manavzw.be/_files/Islam%20in%20de%20multiculturele%20samenleving_%20Opv attingen%20van%20jongeren%20-%202000.pdf
Boeken Zoeken naar een ‘zuivere’ Islam Geloofsbeleving en identiteitsvorming van jonge Marokkaans-Nederlandse moslims M. de Koning 2008 Zoeken naar een 'zuivere' Islam is een boek over de religieuze leefwereld van jonge Marokkaanse moslims in Nederland. De auteur heeft van 1999 tot en met 2005 onderzoek gedaan onder Marokkaanse-Nederlandse moslim-jongens en meisjes over de manier waarop zij met hun religieuze identiteit omgaan. Zoeken naar een 'zuivere' Islam laat zien dat Islam en identiteit geen vaststaande en duidelijke begrippen zijn, maar punten waarover onderhandeld moet worden met moslims én niet-moslims. http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15828/5/5755.pdf
2.3 Geloof en geluk Traditie en vernieuwing bij jonge moslims Bonger Instituut (Universiteit van Amsterdam) & FORUM D. Korf, M. Wouters, S. Place& S. Koet 2008 Houden jonge moslims vast aan de tradities van hun ouders, of gaan ze meer hun eigen weg? FORUM doet in een jaarlijkse monitor verslag van de ontwikkelingen en trends onder jonge moslims. Het doel daarvan is het vroegtijdig signaleren, volgen en duiden van trends in opvattingen, belevingen en gedragingen van jonge moslims in Nederland. Het onderzoek ‘Geloof en geluk’ is het resultaat van de derde verkenning die uitgevoerd is in 2008 en die tot stand gekomen is in samenwerking met het Bonger Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Met ‘Geloof en geluk’ komen nieuwe ontwikkelingen en
55
wendingen in de levens van moslims tussen 15 en 30 jaar in het vizier. Wat bij deze trendstudie in het oog springt – naast een groot optimisme – is de snel groeiende variatie in leefstijl en geloofsbeleving onder jonge moslims. http://www.guysengodoy.nl/details.php?id=592
Van vasten tot feesten Leefstijl, acceptatie en participatie van jonge moslims Bonger Instituut (Universiteit van Amsterdam) & FORUM D. Korf, T. Nabben, M. Wouters & B. Yeşilgöz 2007 Jonge moslims staan volop in de maatschappelijke en politieke belangstelling. Hun oriëntatie, hun kansen en keuzes worden gezien als de ultieme test van de integratie van moslims in Nederland. Volgen zij het nihilistische en opstandige pad van hun geloofsgenoten in de Franse banlieus? Vormen zij een makkelijke prooi voor Islamitische fundamentalisten? Of ontwikkelen zij zich – dank zij hun meervoudige culturele achtergrond – tot een succesvolle generatie van nieuwe burgers? Dit boek beschrijft de wereld van jonge moslims van binnenuit. Het is het resultaat van een onderzoek, dat in opdracht van FORUM uitgevoerd is door medewerkers van het Bonger Instituut in Amsterdam. In dit nieuwe onderzoek ligt het accent op de participatie van jonge moslims aan de Nederlandse samenleving. Ook is er aandacht voor het vrijetijds- en vakantiegedrag, en voor het gebruik van internet. Een beschrijving van etnische feesten biedt buitenstaanders een blik op een weinig bekend fenomeen, dat zich in de groepen zelf in groeiende populariteit mag verheugen. Naast het gebruik van panels is voor het eerst het middel van een survey ingezet, waarmee de oriëntaties en achtergronden van de groep studenten getalsmatig in beeld wordengebracht.
Van Allah Tot Prada Identiteit, leefstijl en geloofsbeleving van jonge Marokkanen en Turken Bonger Instituut (Universiteit van Amsterdam) & FORUM T. Nabben, B.Yeşilgöz & D. Korf 2006 Hoe vinden moslimjongeren hun weg in onze samenleving? Hoe combineren ze de verwachtingen van familie en gemeenschap met hun eigen voorkeuren? Hoe gaan moslimjongeren om met religieuze voorschriften en met de uitdagingen van de westerse samenleving? Zien ze hun toekomst met vertrouwen tegemoet? Zijn ze bereid daarin te investeren? FORUM heeft onderzoek laten doen naar de waarden en toekomstoriëntatie van moslimjongeren en hun zoektocht naar een eigen identiteit. Niet door een grootschalig survey, maar door gesprekken met sleutelfiguren die toegang hebben tot een groot aantal netwerken van jonge Turken en Marokkanen.
56
Van Allah tot Prada maakt de lezer duidelijk dat achter de term moslimjongeren een ongelooflijke verscheidenheid in gedrag en houding schuilgaat. Het boek biedt een aanvulling op het heersende beeld van moslimjongeren, die zich achter hun eigen stellingen zouden terugtrekken, getekend door wrok tegen de Nederlandse samenleving. Het idee dat jonge Turken en Marokkanen totaal andere interesses en leefstijlen hebben dan hun autochtone leeftijdsgenoten, wordt tegengesproken.
Belgisch onderzoek Tussen ‘Marokkaanse’ en ‘Moslim’ Over de etnische en religieuze identiteit van 'Marokkaanse' adolescente meisjes N. Fadil 2002 In dit artikel wordt geprobeerd om de verschillende tendensen die in de etnische identiteitsconstructie aanwezig zijn te ontwarren. In het onderzoek wordt nagegaan hoe jonge meisjes die van meet af aan met een dubbele identificatie worden geconfronteerd zichzelf beschrijven. Door de media, het wetenschappelijk onderzoek en de buitenwereld worden deze meisjes immers als allochtonen of Marokkanen gecategoriseerd. De onderzoeksvraag die in dit onderzoekcentraal staat is hoe deze meisjes zichzelf beschrijven, hoe zij zichzelf verhouden tot de lokale, direct observeerbare omgeving en welke processen werkzaam zijn in deze identiteitsconstructie. Dit onderzoek werd volgens de interpretatieve onderzoekstraditie uitgevoerd. Hiervoor werden diepte-interviews afgenomen bij een 21-tal meisjes met een Marokkaanse achtergrond. Wat vooral opvalt is de diversiteit in het gevoerde betoog. Terwijl sommige meisjes een essentialistisch betoog voerden over hun Marokkaanse identiteit, was het voor anderen eerder iets dat reflexief werd beleefd. In het onderzoek wordt gesteld dat wat de identiteit etnisch maakt, en dus onderscheidt van andere vormen van identificaties, de verwijzing naar een gemeenschappelijke afkomst en toekomst is.
9. Opvoeding Naar Hollands gebruik? Verschillen in gebruik van hulp bij opvoeding, onderwijs en gezondheid tussen autochtonen en migranten Sociaal en Cultureel Planbureau A. van den Broek, E. Kleijnen en S. Keuzenkamp 2010 Met de meeste migrantenjongeren in Nederland gaat het goed. Toch blijkt uit onderzoek van het SCP dat migranten relatief vaker met opgroei-, ontwikkelings- en gezondheidsproblemen kampen dan autochtone Nederlanders. Daarbij maken ze weinig gebruik van hulp bij opvoeding, onderwijs en gezondheid. Dit staat in het rapport ‘Naar
57
Hollands gebruik? Verschillen in gebruik van hulp bij opvoeding, onderwijs en gezondheid tussen autochtonen en migranten’. Het onderzoek is in opdracht van ZonMw uitgevoerd in het kader van het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid. Het overheidsbeleid is erop gericht dat migranten jeugdigen en hun ouders even goed bereikt worden door algemene voorzieningen als autochtone Nederlanders. De praktijk leert echter dat er etnische verschillen bestaan in het gebruik daarvan. Dit rapport zoekt een verklaring voor verschillen in het gebruik van vier typen voorzieningen: opvoedingsondersteuning, speciale onderwijsvoorzieningen, huisarts en voorzieningen op het gebied van seksuele gezondheid. In welke mate behoren de verschillende etnische groepen tot de doelgroep van de voorziening? Hebben migranten een andere houding ten aanzien van het gebruik ervan? Of spelen andere belemmeringen een rol? Kortom: welke factoren zorgen ervoor dat er etnische verschillen zijn in het gebruik van voorzieningen? Bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen hebben de onderzoekers zich geconcentreerd op de vier grootste niet-westerse migrantengroepen: Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders. De onderzoeksinstrumenten die ingezet zijn een literatuurstudie, statistische analyses en interviews. Uit het rapport komt een aantal feiten naar voren: binnen de groep niet-westerse migrantenouders valt op dat ouders met een Surinaamse, Antilliaanse of overig nietwesterse achtergrond vaker dan gemiddeld op zoek zijn gegaan naar hulp of advies bij de opvoeding. Ouders van zowel Turkse als Marokkaanse herkomst hebben daarentegen relatief weinig beroep gedaan opopvoedings-ondersteuning. Het blijkt dat psychosociale problematiek vaker voorkomt bij niet-westerse migranten jeugdigen van 4 tot en met 17 jaar (19%) dan onder autochtoon Nederlandse jeugdigen in diezelfde leeftijdscategorie (11%). Dit is uit eerder onderzoek ook gebleken. Meer specifiek blijkt dat zowel gedragsproblemen als problemen in de relatie met leeftijdsgenoten significant vaker gerapporteerd worden door ouders van niet-westerse migranten jeugdigen. Niet-westerse migrantenouders (h)erkennen problemen minder vaak, of vinden hulp pas in een later stadium wenselijk. Dit kan mede verklaren waarom zij relatief vaak gebruik maken van tweedelijnszorgvoorzieningen. http://www.zonmw.nl/uploads/tx_vipublicaties/Naar_Hollands_gebruik.pdf
Ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning voor allochtone kinderen en hun ouders Inventarisatie van programma's en interventies Sardea & NJI S. Beekhoven, D. Ince, H. Kalthoff en A. van der Vegt
2008 Dit rapport beschrijft de inventarisatie van programma’s voor ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning van en voor etnische minderheden die Sardes en het Nederlands Jeugdinstituut hebben gemaakt. De doelgroep van het onderzoek wordt gevormd door
58
kinderen tot 12 jaar en hun ouders met een niet-westerse achtergrond. Dat wil zeggen dat de ouders of de grootouders van de kinderen geboren zijn in een niet-westers land. Uitgangspunt voor deze inventarisatie is de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEI) van het Nederlands Jeugdinstituut. Aanvullend is gezocht naar recente inventarisaties en initiatieven op het gebied van opvoedingsondersteuning, ontwikkelingsstimulering en inburgering die (nog) niet in de databank zijn meegenomen. Dit is gedaan door het raadplegen van vakliteratuur, bronnen op het internet en door het interviewen van sleutelinformanten. http://www.nji.nl/publicaties/Ontwikkelingsstimuleringenopvoedingsondersteuningvoorallo chtonekinderenenhunouders.pdf
Etnische verschillen in verbondenheid met ouders en autonomie A. Huiberts, W. Meeus, A. Oosterwegel& W. Vollebergh 2002 Deze studie onderzoekt de verbondenheid met ouders en gedragsautonomie in een steekproef van 51 Nederlands en 51 Marokkaanse jongeren die leven in een multi-etnische context in Nederland. De studie richt zich op verschillen die jongeren met een individualistische en een collectivistische achtergrond ervaren binnen de relatie met hun ouders. In de eerste plaats worden de etnische verschillen in verbondenheid met hun ouders onderzocht. Betekent het sterke familiebewustzijn van etnische jongeren dat zij een sterkere band met hun ouders hebben dan westerse jongeren? In de tweede plaats werden de etnische verschillen in (gedrags)autonomie binnen de relatie met ouders onderzocht. Krijgen etnische jongeren relatief weinig vrijheid, terwijl omgekeerd westerse jongeren over veel zaken zelf beslissen? Als methode werd een steekproef gedaan die bestond uit 51 Nederlandse en 51 Marokkaanse jongeren. Ongeveer evenveel jongens (50) als meisjes (52) deden mee. De gemiddelde leeftijd in de hele steekproef was 16.1 jaar. De dataverzameling vond plaats in 2000 in Utrecht en omgeving. Jongeren werden via hun school benaderd om mee te doen. Zij werden geïnterviewd en vulden een schriftelijke vragenlijst in. Geen van de hypothesen over etnische verschillen in de kwaliteit van de relatie met ouders werd in het onderzoek volledig bevestigd, omdat etniciteit de kwaliteit van de ouderadolescent relatie beïnvloedt in een ingewikkeld patroon met leeftijd en geslacht. In overeenstemming met internationale onderzoeken verschilden de etnische groepen op gedragsautonomie. Marokkaanse jongeren ervaren minder persoonlijke keuze in vergelijking met hun Nederlandse tegenhangers. http://pedagogiek.library.uu.nl/index.php/pedagogiek/article/viewFile/142/141
59
Toepasbaarheid van opvoedingsondersteuning voor Marokkaanse en Turkse gezinnen in Nederland, in het bijzonder van het programma Samen Starten/DMO-P TNO N. Tan, N. Bekkema & F. Öry 2008 spelen culturele factoren een zodanige rol dat aanpassing van de programma’s nodig is? In deze publicatie wordt het programma Samen Starten/DMO-P onder de loep genomen. Onderzocht is of de interventies uit het programma ook in de “echte wereld” werken en of ze ook toepasbaar zijn op andere culturele groepen. Met andere woorden: geldt de bewezen effectiviteit in gecontroleerde situaties ook bij het toepassen ervan in de “échte wereld”, de maatschappij onder dagelijkse omstandigheden en geldt het óók voor allochtonen? Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan andere programma’s zoals Voorzorg, Triple P en Stevig Ouderschap. Concluderend kan worden gesteld dat Samen Starten/DMO-P uit het onderzoek naar voren komt als een geschikt programma voor Marokkaanse en Turkse gezinnen. Het programma biedt verschillende voordelen voor het gericht ondersteunen van Turkse en Marokkaanse gezinnen. Deze gezinnen waarderen het consultatiebureau en blijken, na uitleg over de achterliggende redenen, welwillend te staan tegenover het bespreken van de opvoedingscontext. De consultvoering en het opbouwen van een vertrouwensrelatie met Turkse en Marokkaanse gezinnen vergt over het algemeen wel relatief veel tijd. Turkse en Marokkaanse gezinnen ondervinden bovendien relatief veel problemen in de gezinscontext. Daarom is het inventariseren en eventueel extra ondersteunen van de opvoedingssituatie bij Turkse en Marokkaanse des te belangrijker. Het lijkt zinvol te onderzoeken of het mogelijk is tot een logistieke regeling te komen die hieraan tegemoet kan komen. http://www.samenstarten.nl/files/RapportOpvoedingsondersteuning_MarokTurkse_gezinnen.pdf
Opvoeding in de migratiecontext Review van onderzoek naar de opvoeding in gezinnen van nieuwe Nederlanders Verwey-Jonker Instituut T. Pels, M. Distelbrink & L. Postma 2009 Het afgelopen decennium is het nodige wetenschappelijk onderzoek gepubliceerd over opvoeding in de migratiecontext. In een minderheid van de publicaties is opvoeding het hoofdthema. Vaak gaat het ook om studies waarin dat een van de onderzochte onderwerpen is. Deze publicatie brengt de kennis uit het afgeronde en nog lopende onderzoek thematisch bijeen en laat zien waar hiaten in de onderzoekskennis bestaan.
60
Naast algemene thema’s als verandering en diversiteit in opvoedingswaarden en opvoedpraktijken komen specifieke onderwerpen aan de orde, zoals de religieuze opvoeding, opvoeding tussen twee vuren, seksespecifieke opvoeding en problematische opvoedsituaties. Daarnaast gaan de auteurs in op de behoeften aan opvoedingsondersteuning en de mate waarin het aanbod daarbij aansluit. De studie is verricht in opdracht van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De publicatie is interessant voor een ieder die zich onderzoeksmatig of beleidsmatig bezighoudt met de gezinsopvoeding in migrantengezinnen. http://www.nwo.nl/files.nsf/pages/NWOA_7VVD82/$file/State_of_the_Art_Pels.pdf
Boeken Opvoeding en integratie Een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding en de pedagogische afstemming tussen gezin en school T. Pels 2000 Dit boek gaat over opvoeding en integratie. Centraal staan de resultaten van recente onderzoeken naar de opvoeding in autochtoon-Nederlandse, Turkse, Marokkaanse, CreoolsSurinaamse en Chinese gezinnen en naar de pedagogische afstemming tussen gezin en school. De bevindingen uit deze onderzoeken worden vergeleken en geanalyseerd op hun betekenis voor sociale integratie. Eén van de belangrijkste conclusies is dat integratie niet stopt bij de voordeur. Zowel in hun opvoedingsdoelen als dagelijks handelen laten (allochtone) ouders veranderingen zien. Zo hechten zij bijvoorbeeld meer waarde aan de autonomie van kinderen dan de generaties voor hen en conformiteit vullen zij op een minder autoritaire wijze in. Van louter aanpassing is echter geen sprake: er ontstaan eigen mengvormen. Even opmerkelijk is de constatering dat er ook niet zoiets als een richtinggevend Nederlands opvoedingsmodel bestaat. Een andere belangrijke bevinding is, dat de verhouding tussen de generaties in allochtone gezinnen minder dramatisch is dan algemeen verondersteld. Opvoeders, allochtoon en autochtoon, hebben evenals leerkrachten een belangrijk opvoedingsprobleem gemeen: hoe kinderen meer autonomie te geven zonder dat dit doorslaat naar een gebrek aan sociale betrokkenheid? De communicatie en afstemming over deze en andere pedagogische kwesties verloopt niet naar tevredenheid. Hetzelfde geldt voor de communicatie tussen ouders en andere opvoedingsprofessionals, bijvoorbeeld in de opvoedingsondersteuning en hulpverlening. Van een hecht pedagogisch netwerk is bepaald geen sprake. Eén van de belangrijkste aanbevelingen is dan ook dat daar vanuit het beleid meer mogelijkheden voor worden geschapen. http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=0pDiM2kp50C&oi=fnd&pg=PA33&dq=opvoeding+marokkaanse+jongeren&ots=iS1eahh2S6&sig
61
=5mDZFxtVZQokax2vyLK5zORrCWQ#v=onepage&q=opvoeding%20marokkaanse%20jongere n&f=false
Opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland De creatie van een nieuw bestaan T. Pels 1999 Dit boek beschrijft de resultaten van het eerste omvattende onderzoek naar de opvoeding in Marokkaanse gezinnen in Nederland, gezinnen van verschillende generaties en sociale milieus. Opvoeden blijkt ook in Marokkaanse milieus een dynamische praktijk. Het statische en problematische beeld dat in de media overheerst verdient bijstelling. Verandering in waarden, opvattingen en praktijken van opvoeden zijn aan de orde van de dag. Dit geldt voor de oudere generatie en in nog sterkere mate voor de jongere generatie. Naast verandering hechten de moeders en jongeren evenwel ook aan continuïteit. Mede omdat zij de "Nederlandse" opvoeding niet in alle opzichten nastrevenswaardig achten, houden zij vast aan centrale waarden. Wel veranderen de interpretaties die zij in de praktijk aan deze waarden verbinden. De moeders en jongeren zoeken een nieuwe balans tussen verandering en continuïteit. Dit proces voltrekt zich met vallen en opstaan en leidt tot nieuwe behoeften aan ondersteuning. http://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=UvJXO9VVcOAC&oi=fnd&pg=PA1&dq=opvoedi ng+marokkaanse+jongeren&ots=6NKdSnLOXP&sig=zJAQts_GzoXbOVrCUXn64aldcl4#v=one page&q=opvoeding%20marokkaanse%20jongeren&f=false
10. Radicalisering Kennissynthese polarisatie en radicalisering Mogelijkheden voor preventie van polarisatie en radicalisering onder migrantenjeugd door professionals in de jeugdsector Opdrachtgever: ZonMw Opdrachtnemer: COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement & FORUM 2011 Polarisatie en radicalisering staan hoog op de politieke agenda. Na de moord op Theo Van Gogh (2004) verschenen al snel de eerste beleidsnota’s waarin de basis werd gelegd voor een brede benadering van dit relatief nieuwe fenomeen. Nieuwe partners komen in beeld: de zogeheten eerstelijnswerkers. Zij worden geacht een taak te hebben in de signalering van radicalisering. Langzaam wordt een verschuiving zichtbaar van een primair repressieve benadering naar een aanpak waarbij preventief beleid centraal staat. Deze toenemende aandacht voor preventie mogelijkheden ter voorkoming van polarisatie en radicalisering vormt de aanleiding van dit onderzoek. Doel van de kennissynthese is om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor preventie van polarisatie en radicalisering onder
62
migrantenjeugd door professionals in de jeugdsector. Het onderzoek is kwalitatief van aard. De volgende onderzoeksmethoden worden onderscheiden: documentanalyse, interviews, vragenlijst en expertmeetings. Het onderzoek richt zich op de hele jeugdsector. De onderzoekers concluderen dat er een toenemende stroom aan wetenschappelijk onderzoek naar radicalisering, maar ook polarisatie, beschikbaar komt. Verder wordt geconcludeerd dat er meerdere factoren op verschillende abstractieniveaus (micro, meso, macro; zoals ouders, school of buurt) van invloed zijn op het ontstaan en de ontwikkeling van radicalisering. Hetzelfde kan opgemerkt worden ten aanzien van polarisatie. Het proces van radicalisering wordt gevoed door existentiële twijfel, identiteitsvraagstukken en een persoonlijke zoektocht naar zingeving. Dergelijke processen zijn nauw verbonden met ontwikkelingen die jongeren in hun puberteit doormaken. In dat licht moet radicalisering beoordeeld worden als één mogelijke ontwikkelrichting of uitkomst van een groeiproces. Radicalisering komt ook voor onder autochtone Nederlanders. Enkele aanbevelingen die beschreven zijn richten zich op het uitvoeren van gedegen wetenschappelijk onderzoek en het opstellen van een eenduidige definitie betreffende het onderwerp. Er is aangegeven dat onderzoeksuitkomsten omgezet moeten worden naar praktijksituaties. Daarnaast is aanbevolen om een studie op te zetten naar de oorzaken van de beperkte toegankelijkheid van instituties voor migranten binnen de jeugdsector. http://www.zonmw.nl/uploads/tx_vipublicaties/COT__Forum_Kennissynthese_ZonMw_Polarisatie_en_Radicalisering_1_.pdf
Radicalisering moslimjongeren in Rotterdam? T. Notten&T. Witte 2011 Inlichtingen- en veiligheidsdiensten houden radicaliseringtendensen binnen de Islamitische gemeenschappen scherp in de gaten. Het zijn vooral moslimjongeren die, volgens openbare verslagen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) en het Informatie SchakelPunt Radicalisering (ISPR), ontvankelijk zijn voor radicale ideeën. Bij de juistheid en nauwkeurigheid van die rapportages plaatsen de auteurs vraagtekens. Van radicalisering blijkt bijvoorbeeld in Rotterdam vrijwel geen sprake te zijn. Voor zover de problemen iets van doen hebben met radicalisering, lijken ze meer te liggen op het gebied van samenleven en opvoeding: de culturele en normatieve tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen – moslims en nietmoslims – nemen toe. Polarisatie is het eigenlijke probleem en niet radicalisering. De auteurs stellen het diffuse begrip “radicalisering” ter discussie zoals dat een belangrijke rol speelt in deveiligheidsrisicodebatten, bij wetenschappelijk onderzoek en binnen de kring van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ter illustratie gaan ze nader in op de feitelijke ontwikkelingen in Rotterdam. Opgrond van deze verkenning bepleiten ze andere vormen en aandachtsvelden in het onderzoek naar radicalisering.
63
http://www.journalsi.org/index.php/si/article/view/URN%3ANBN%3ANL%3AUI%3A10-1101453/229
2.4 Criminaliteit in relatie tot gewelddadig radicalisme en terrorisme Een overzicht van theoretische verbanden en een casusanalyse van salafistisch jihadisme in Nederland Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme (Universiteit Leiden) M. Dechesne& J. van der Veer 2010 Dit rapport behandelt de meervoudige verhouding tussen criminaliteit enerzijds en gewelddadig radicalisme en terrorisme anderzijds. In aanvulling op de bestaande literatuur over mogelijke samenwerkingsverbanden tussen criminele en terroristische organisaties, wordt in dit rapport het individu en zijn directe sociale omgeving centraal gesteld. Het onderzoek heeft tot doel een overzicht van de mogelijke verbanden te geven zoals die op individueel niveau in de wetenschappelijke literatuur worden gelegd tussen criminaliteit enerzijds en gewelddadig radicalisme en terrorisme anderzijds. Het onderzoek maakt een analyse van de Nederlandse situatie, waardoor inzicht wordt verkregen in de toepasbaarheid van de in de literatuur veronderstelde verbanden voor begrip van de relatie tussen criminaliteit en salafistischjihadistisch radicalisme en terrorisme in Nederland. Voor het onderzoek is een literatuurstudie verricht. Uit de algemene literatuur komt een complex en dynamisch beeld naar voren. Het beeld is complex, omdat verschillende verbanden tussen criminaliteit en radicalisme worden gelegd. De relatie tussen criminaliteit en gewelddadig radicalisme is bovendien dynamisch, omdat op verschillende tijdstippen in het radicaliseringproces verschillende verbanden tussen criminaliteit en gewelddadig radicalisme worden gelegd. Vooralsnog ontbreekt in het overgrote deel van het onderzoek een systematiek om de relatie tussen criminaliteit enerzijds en terrorisme en radicalisering anderzijds inzichtelijk te maken. Een eerste vereiste om tot een dergelijke systematische benadering te komen is een genuanceerde omschrijving van het begripcriminaliteit en de nadrukkelijke erkenning van de complexiteit van de begrippen terrorisme en radicalisme. Wanneer verschillende verschijningsvormen van criminaliteit en verschillende varianten en fasenvan gewelddadige radicalisering in een matrix tegen elkaar worden afgezet, lijkt een belangrijke stap gezet naar een genuanceerd beeld van het verband tussen beide verschijnselen. Daarbij is het van belang ook conditieswaarin geen sprake is van criminaliteit en radicalisering op te nemen. Om binnen deze opzet de relatie tussen criminaliteit en gewelddadig radicalisme vast te stellen, lijkt het bovenal van belang betrokkenen zelf teondervragen in plaats van conclusies te baseren op secundaire bronnen. http://wodc.nl/onderzoeksdatabase/criminaliteit-radicalisering-enterrorisme.aspx?cp=44&cs=6796
64
Radicaal, orthodox of extremist? Achtergrondinformatie over radicalisering en polarisatie ACB Kenniscentrum L. Arts & E. Butter 2009 Dit rapport is opgesteld voor mensen die zich willen verdiepen in de achtergronden van radicalisering, extremisme, en in iets mindere mate, polarisatie. Het is bedoeld voor bestuurders, professionals, vrijwilligers en andere burgers die willen voorkomen dat jongeren zodanig radicaliseren dat ze tot extremistische daden in staat zijn of die ongewenste vormen van polarisatie willen voorkomen. Daarbij valt te denken aan mensen die werkzaam zijn bij de lokale overheid, bij onderwijs- en welzijnsinstellingen, bij vrijwilligersorganisaties en bij moskeeorganisaties en (lokale) media. Het rapport is een verslag van een verkennend onderzoek van ACB Kenniscentrum naar de theorieën en methodieken die worden ontwikkeld om vormen van radicalisering en in mindere mate polarisatie tegen te gaan. Vanuit de deskundigheid en de betrokkenheid van ACB bij Islamitische bevolkingsgroepen, ligt het accent in deze notitie op Islamitische vormen van radicalisering, maar er is ook aandacht voor extreemrechts. Er wordt in dit rapport gekeken naar het landelijke en lokale beleid, in het bijzonder naar de activiteiten die in het kader van preventie van radicalisering en polarisatie al plaatsvinden. Ook wordt gekeken naar ervaringen in het buitenland, naar activiteiten van moskeeën en moskeeorganisaties en naar de praktijk in het onderwijs en het welzijnswerk. Concluderend stellen de auteurs dat, hoewel het altijd beter kan en het vaak om gevoelige materie blijkt te gaan, de professionals inhet veld, ambtenaren en burgers zich steeds beter beseffen dat het bij radicalisering en polarisatie nietalleen gaat over kale koppen en mannen met baarden, maar juist over alle mensen in de samenleving.Er zijn de afgelopen jaren al veel publicaties en bijeenkomsten geweest, die vaak zijn bekritiseerd,maar die tegelijkertijd wel degelijk hebben geleid tot meer bewustzijn, nuance, kennis en concreteactie.Waar het eerst vooral ging over radicalisering, gaat het nu steeds vaker ook over discriminatieen polarisatie, die onlosmakelijk met radicalisering verbonden zijn. Op allerlei niveaus en vanuitverschillende disciplines zijn mensen bereidwillig deze zaken op te pakken en resultaat te boeken. http://www.acbkenniscentrum.nl/public/Publicatie/33/download1/Radicaal%20orthodox%20 extremist.pdf
Denken en Deugden van Marokkaanse-Nederlanders Instituut ISW& Rijksuniversiteit Groningen M. van Duren & J. Bremmer 2008
65
Dit rapport gaat over een onderzoek naar Marokkanen en naar Islamitisch fundamentalisme. Het rapport is de tweede publicatie in een serie over de rol van religieuze deugden bij integratieproblemen. Gezien de veronderstelde grote invloed van religie op de identiteit van immigranten en autochtonen, is het belangrijk voor BZK dat meer kennis gegenereerd wordt over de rol die religieuze deugden spelen bij de integratieproblematiek in verschillende domeinen van de samenleving. Speciaal interessant voor BZK is de invloed die de verschillende religies hebben op maatschappelijke participatie in brede zin, de positie van Islamitisch recht ten opzichte van het Nederlandse recht en de opvattingen van (delen van) de moslimgemeenschap over radicalisering. De twee hoofdvragen van dit rapport luiden: Hoe beleven Marokkaanse moslims van tussen de dertig en vijftig jaar hun geloof in Nederland? En hebben zich in hun religieuze beleving de afgelopen jaren veranderingen voorgedaan? Door de hoofdstukken heen is te lezen dat de beleving van de Islam voor de geïnterviewden een persoonlijke aangelegenheid is. Deze persoonlijke relatie met God is het enige waarin alle respondenten overeenstemmen. De antwoorden liepen uiteen als het ging over de vraag of Nederland nu wel of geen goed land is om moslim te zijn. De veranderingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan in de religieuze beleving van de geïnterviewden kunnen in twee categorieën wordenondergebracht. De eerste categorie omvat de veranderingen in het moslim-zijnin Nederland en in de tweede categorie worden juist de veranderingen in depersoonlijke religiebeleving bijeen gebracht. Er zijn dus veranderingen op eenmacro-niveau (maatschappelijk) en op een micro-niveau (persoonlijk). In het artikel is te lezen dat geen van de respondenten zich aangetrokken voelt tot radicaal Islamitische gedachten. Ze zijn van mening dat jongemoslims gevoeliger zijn voor radicalisering vanwege hun gebrek aan een stevigeidentiteit. Het missen van een duidelijke identiteit in combinatie met een gevoelvan onvrede ten aanzien van de eigen leefsituatie worden vaak wel gezien alsmogelijke aanleidingen die kunnen zorgen voor het ontstaan van een radicaal Islamitische denkwereld. Wat opvalt is dat de geïnterviewden, in vergelijking metde literatuur, het gevaar en de ontwikkeling van radicaal Islamitische tendensenin de samenleving heel verschillend inschatten. Waar de literatuur waarschuwtvoor grote groepen moslim-jongeren die dreigen te radicaliseren, staan degeïnterviewden hier sceptisch tegenover en kunnen zij zich niet voorstellen datdit in werkelijkheid gebeurt. http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-enpublicaties/rapporten/2008/06/25/denken-en-deugden-van-marokkaansenederlanders/denkenendeugdenvanmarokkaansenederlanders.pdf
2.5 Processen van radicalisering Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden M. Slootman& J. Tillie IMES 2006 Het Instituut voor Migratie- en Etnische Studies (IMES) van de Universiteit van Amsterdam rondde in oktober 2006 het rapport 'Processen van radicalisering ‘Waarom sommige
66
Amsterdamse moslims radicaal worden' af. In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van deze studie naar (potentiële) radicaliseringsprocessen onder Amsterdamse moslims. Het onderzoek richtte zich vooral op de fase vóór radicalisering. Dat wil zeggen: op de aanwezigheid van opvattingen en denkbeelden bij niet radicaliserende moslims die tot radicalisering kunnen leiden. Centraal staat de analyse van denkbeelden die een radicaliseringsproces in gang kunnen zetten. Het rapport eindigt met aanbevelingen voor een preventief beleid ten aanzien van (potentiële) radicaliseringsprocessen onder Amsterdamse moslims én met aanbevelingen voor beleid ten aanzien van radicale Islamitische jongeren om extremistisch geweld te voorkomen. De onderzoekers spraken met een aantal radicaliserende Amsterdamse jongeren. De onderzoekers gaan in het rapport kort in op de rol van het onderwijs bij het herkennen van radicalisering. Radicalisering is volgens de onderzoekers niet een eigenschap van ‘onbegrijpelijke gekken’ maar een ontwikkeling diegepaard gaat met bepaalde gevoelens en houdingen en die bij uiteenlopende mensen kanontstaan. De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat de religieuze en politieke dimensieonafhankelijk zijn. Dat wil zeggen: orthodoxie leidt niet automatisch tot politieke onvrede (endus tot mogelijke radicalisering) en andersom. Het is belangrijk dit te erkennen. Iemand dieorthodox is, is niet perse radicaal, noch loopt deze persoon de kans automatisch radicaal teworden. http://dare.uva.nl/document/145335
2.6 Radicaliseren de criminele Marokkaanse jongeren van weleer? Sociale controle theorie toegepast op twee case studies F. van Gemert 2006 Opnieuw richt de aandacht zich op Marokkaanse jongeren, want in Nederland lijkt het radicaliseren vooralsnog in meerderheid hen te betreffen. Is het dezelfde categorie afglijdende Marokkaanse jongeren die nu radicaliseert? Zo ja, dan kan zich een omvangrijk probleem aandienen. Het spreekt voor zich dat deze kwestie belangrijke consequenties heeft voor beleid. In dit artikel draait het om de geschiedenissen van twee personen op de drempel van volwassenheid. Zij maken keuzes die grote consequenties hebben, want zij verliezen de aansluiting met de Nederlandse samenleving. De een, Abdel, marginaliseert en zet de criminele loopbaan voort waar hij eerder aan begon. Mohammed B., op zijn beurt, radicaliseert en ook hij plaatst zich bewust buiten de respectabele orde. De centrale vraag van dit artikel luidt: loopt het soort Marokkaanse jongens dat in het verleden marginaliseerde nu het risico te radicaliseren? Een antwoord is gezocht in de vergelijking van gemarginaliseerde en geradicaliseerde jongeren, in casus Abdel en Mohammed B., en in de beschrijving van de processen van marginaliseren en radicaliseren. Gezien de gebrekkige empirische onderbouwing is dat niet met zekerheid te zeggen, maar het antwoord lijkt negatief.
67
http://dare.ubvu.vu.nl/simple-search?query=marokkaanse
Boeken Radicalisering en identiteit Radicale rechtse en moslimjongeren vergeleken A. Gielen 2008 De moord op Theo van Gogh zorgde voor een schokgolf in Nederland. Radicale moslims bleken ook in Nederlandse steden aanwezig te zijn. Wie zijn deze jongeren? Hoe en waarom worden zij radicaal? Onderzoekers die antwoorden proberen te vinden op vragen over radicalisering noemen diverse factoren op internationaal, sociaaleconomisch en sociaalpsychologisch niveau. De auteur richt haar aandacht op een aspect dat onderbelicht blijft: de zoektocht naar identiteit. Daarbij kijkt zij niet alleen naar radicale moslimjongeren, maar tevens naar een groep die veel minder aandacht krijgt: rechts-radicale jongeren. Alle jongeren gaan vanaf de pubertijd op zoek naar hun identiteit. Deze zoektocht wordt in dit boek in kaart gebracht op basis van interviews en literatuurstudie. De vergelijking tussen geradicaliseerde religieuze en politieke jongeren leidt tot de conclusie dat bij beide groepen identiteit een centrale rol speelt in het radicaliseringsproces. Gielen vertaalt haar bevindingen ook naar de praktijk: wat kan de (lokale) overheid doen om radicalisering onder deze jongeren te voorkomen? Haar pleidooi voor een breed preventiemodel ondersteunt zij onder andere met evaluaties van activiteiten die in Slotervaart zijn gestart ter voorkoming van moslimradicalisering.
Waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme Onrechtvaardigheid, onzekerheid en bedreigde groepen WODC K. van den Bos, A. Loseman&B. Doosje 2009 De betrokkenheid van jongeren bij extreme daden en uitingen trekt veel aandacht. Onder diverse groepen jongeren zou sprake zijn van polarisatie en radicalisering. De aandacht hiervoor komt niet alleen tot uitdrukking in de media, maar ook in de vele recente studies naar radicalisering en extremisme onder jongeren. Hoewel in sommige van deze onderzoeken diepgaande gesprekken met jongeren worden gevoerd, wordt in vele onderzoeken slechts over jongeren gesproken. Ter preventie en bestrijding van radicalisme en radicalisering onder jongeren heeft de Nationaal Coördinator Terrorisme Bestrijding (NCTb) behoefte aan een beter inzicht in de attitudes die jongeren er op nahouden ten aanzien van onderwerpen die relevant zijn voor radicalisering en terrorisme in Nederland en de betekenis hiervan voor (de bestrijding van)
68
radicalisme en radicalisering in Nederland. In dit rapport wordt bestudeerd waarom jongeren radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme. In het bijzonder wordt gekeken hoe in Nederland levende jongeren van 13 tot 21 jaar denken over moslimradicalisme en rechtsextreme ideeën. De bevindingen uit deze grootschalige internetsurvey zijn aangevuld met gegevens uit interviews met 24 radicale jongeren. Uit de gepresenteerde onderzoeken kan kortheidshalve geconcludeerd worden dat sympathie voor moslim- of rechtsradicaal gedachtegoed met name dan een grote kans van ontstaan heeft wanneer fundamentele aspecten omtrent de levenssituatie van de jongere en zijn/haar groep door hem/haar als onrechtvaardig worden waargenomen. Samen met gevoeligheid voor onzekerheid en ervaren groepsbedreiging kan dit gemakkelijk leiden tot extern gerichte negatieve emoties zoals boosheid en intenties tot en het daadwerkelijk verrichten van radicaal en gewelddadig gedrag. Meer in het algemeen lijkt het gewenst om zorgvuldige aandacht te besteden aan hoe objectieve sociale situaties worden waargenomen en hoe demografische kenmerken door jongeren worden ervaren. Met deze sociaalpsychologische inzichten kunnen beleidsmakers en politici beter begrijpen hoe jongeren en andere in Nederland wonende personen zich gedragen. Beleid gericht op het voorkomen van radicaal en gewelddadig gedrag (waaronder terroristisch geweld) kan met deze inzichten beter worden onderbouwd. http://wodc.nl/onderzoeksdatabase/jongeren-aan-het-woord-over-radicalisme-enterrorisme.aspx
11. Deskundigenoverzicht In dit laatste hoofdstuk geven we een overzicht van alle deskundigen per thema. In het groen gevenwe de deskundigen aan die naast hun expertise op het specifieke thema ook deskundig zijn op het gebied van de aanpak van NederlandsMarokkaanse jongeren. De deskundigen die in het roze zijn aangegeven hebben met name een expertise opgebouwd op het specifieke thema en zijn de auteurs van de verzamelde artikelen. Criminaliteit
Prof. dr. Frank Bovenkerk Prof. dr. Frans Bovenkerk is cultureel antropoloog van opleiding. Van 1988 tot 2008 was hij als hoogleraar in de criminologie verbonden aan het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen van de Universiteit Utrecht. Thans is hij nog als hoogleraar emeritus aan dit instituut verbonden. Vanaf 2009 is hij als bijzonder hoogleraar radicaliseringsstudies aan de FORUM Frank J. Buijs leerstoel verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Migratie en Etnische Studies.Tijdens zijn hoogleraarschap in Utrecht ging zijn belangstelling uit naar de onderwerpen georganiseerde misdaad, drugscriminaliteit, de betrokkenheid van etnische groepen bij criminaliteit en schreef hij over
69
uiteenlopende onderwerpen in de criminologie. Thans publiceert hij over radicalisering, ethnicprofiling en uittreden uit criminele groeperingen en zet hij een onderwijs- en onderzoeksprogramma uit over de evaluatie van de effectiviteit van het antiradicaliseringsbeleid. Prof. dr. H. Entzinger Prof. dr. H. Entzinger studeerde sociologie in Leiden, Rotterdam en Straatsburg. Hij is gepromoveerd in Leiden en sinds 2001 is hij als hoogleraar Migratie- en Integratiestudies verbonden aan de EUR. Al bijna dertig jaar beweegt zijn onderzoek zich op het terrein van migratie, integratie en multiculturaliteit. Daarover heeft hij veel gepubliceerd in binnen- en buitenland. Ook adviseert hij de Nederlandse regering, alsmede de Europese Commissie en de Raad van Europa over deze vraagstukken. Dr. H. Ferwerda Henk Ferwerda is criminoloog, politieonderzoeker en directeur van Advies- en Onderzoeksgroep Beke. Voorheen was hij werkzaam bij het Criminologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Groningen. Na zijn studie sociologie promoveerde hij in 1992 aan de Juridische Faculteit op een (longitudinaal) onderzoek onder jongeren naar de ontwikkeling en achtergronden van criminele carrières: 'watjes en ratjes'. Sinds 1986 publiceert hij op diverse terreinen van criminaliteit, veiligheidsbeleid en de strafrechtsketen. Dr. F. Van Gemert Dr. Frank van Gemert is als hoofddocent criminologie verbonden aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij doet onderzoek op het terrein van Jeugd en jeugdgroepen/gangs, criminaliteit en etnische minderheden en culturalcriminology. Dr. R. Jennissen Dr. R. Jennissen is als onderzoeker betrokken bij het WODC op de onderzoeksafdeling RWI (Rechtsbestel, Wetgeving, Internationale- en vreemdelingenaangelegenheden). Dr. S.Ketner Dr. S.Ketner werkt sinds 1 april 2010 bij het Verwey-Jonker Instituut als onderzoeker bij de onderzoeksgroep Jeugd, opvoeding en onderwijs. Zij studeerde Godsdienstwetenschap aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Tijdens haar studie was zij als stagiair verbonden aan het Meertens Instituut in Amsterdam, waar zij een onderzoek uitvoerde naar religieuze uitwisselingen tussen leerlingen op een multiculturele school. Eind 2008 promoveerde zij aan de Faculteit Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap in Groningen op het proefschrift Marokkaanse wortels, Nederlandse grond. Exploratie, bindingen en identiteitsstrategieën van jongeren Marokkaanse afkomst. Dr. M. Komen Dr. M. Komen werkt als criminologe bij het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen van Universiteit Utrecht en daarnaast als lector Jeugd en Opvoeding aan de Haagse Hogeschool. Dr. Mieke Komen is gespecialiseerd op het gebied van multiculturaliteit in jeugdzorg in brede zin. Ze heeft veel praktijkervaring en veel onderzoek gedaan naar de (ongelijke toegang tot en etnische ongelijkheid in aanbod,
70
interculturalisering) Centra voor Jeugd en Gezin, kinderbescherming, jeugdzorg en justitiële jeugdinrichtingen. Dr. J. Omlo Dr. J.Omlo is als senior researcher werkzaam bij MOVISIE bij het programma Trends en Onderzoek waar hij zich bezig houdt met de effecten van sociale interventies. Hiernaast verricht hij in samenwerking met Jan Willem Duyvendak en Ruben Gowricharn een promotieonderzoek naar de wijze waarop succesvolle Marokkaans-Nederlandse jongvolwassenen argumenteren over integratie. Dr. H. Werdmölder Dr. Hans Werdmölder is als lector Jeugd en Veiligheid werkzaam aan het Expertisecentrum Veiligheid van de Avans Hogeschool in Brabant en als universitair hoofddocent verbonden aan de Universiteit van Utrecht.
Overlast Dr. A. Crijnen Dr. A. Crijnen is kinder- en jeugdpsychiater bij Altra Jeugdzorg en op de afdeling Sociale Geneeskunde van het VUmc, Amsterdam. Drs. Marjan de Gruijter Drs. Marjan de Gruijter is in 1998 in dienst gekomen bij het Verwey-Jonker Instituut en bestrijkt als senior onderzoeker een breed terrein van studies naar participatie en multiculturele vraagstukken. Marjan de Gruijter is bij het Verwey-Jonker Instituut coördinator van het thema Diversiteit / Multiculturele vraagstukken. Daarvanuit is zij betrokken bij diverse onderzoeken op het terrein van allochtonenbeleid en kwaliteitsbeleid in de gezondheidszorg. Zij is onder andere co-auteur van Jongeren en islam, een studie naar de ondersteuningsbehoefte van moslimjongeren in Nederland. Recente rapporten van haar hand zijn Emancipatie van de tweede generatie (over de keuzen en kansen in de levensloop van jonge moeders van Marokkaanse en Turkse afkomst) en de studie Vreemde in eigen land, een onderzoek naar de ontevredenheid van autochtone burgers over nieuwe Nederlanders en de overheid. H. Kaldenbach Hans Kaldenbach is zijn hele leven verbonden geweest aan de Hogeschool Utrecht (Centrum Archimedes) en is directeur van ACTA-Kaldenbach in Zeist. Hij geeft trainingen en lezingen over cultuurverschillen en over ’straatcultuur’/korte lontjes en heeft boeken geschreven zoals “Respect”, “Hangjongeren”, “Machomannetjes” en “Doe maar gewoon”. Prof. dr.T. Pels Prof. dr. Trees Pels is sinds 2002 werkzaam als senior onderzoeker en adviseur van de Themagroep Multiculturele Vraagstukken bij het Verwey-Jonker Instituut. Ze hield en houdt zich bezig met opvoeding, onderwijs en de ontwikkeling van kinderen uit etnische groepen in Nederland, in informeel en formeel verband. De wisselwerking tussen gezinnen van nieuwe Nederlanders en instituties voor jeugd en gezin heeft haar bijzondere aandacht,
71
evenals de diversiteit in het jeugdbeleid. Daarnaast betreffen haar studies ook de vrouwenemancipatie en de rol van de islam in het dagelijks leven van ouders en kinderen. In juni 2010 werd zij benoemd tot bijzonder hoogleraar ‘Opvoeden in de multi-etnische stad’ aan de Vrije Universiteit, Amsterdam. Dr. G. Stevens Dr. G. Stevens is universitair docent aan de Faculteit Sociale Wetenschappen, Algemene Sociale Wetenschappen (ASW) van de Universiteit Utrecht. Dr. G. Stevens was van 2000-2004 als assistent in opleiding verbonden aan de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het Erasmus MC/Sophia Rotterdam. In deze periode voerde zij een onderzoek uit naar de prevalentie en predictoren van emotionele en gedragsproblemen bij Marokkaanse kinderen en adolescenten. In november 2004 promoveerde zij op dit onderwerp. Dr. J.H. Oosterwegel Dr. J.H. Oosterwegel is Ontwikkelingspsychologie (OWP) en Assistant Professor op de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Prof. dr. F.C. Verhulst Prof. dr. F.C. Verhulst is hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie en hoofd van de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Erasmus MC-Sophia te Rotterdam. Mw. prof. dr. W.A.M. Vollebergh Mw. prof. dr. W.A.M. Vollebergh is docent binnen de Research Masters MERM (Migration, Ethnic Relations and Multiculturalism) en DASCA (Development and Socialization in Childhood and Adolescence). Daarnaast is hij coördinator van de academische master Jeugdstudies, een interdisciplinaire master in samenwerking met Psychologie. Hij doet onderzoek naar ontwikkelingen in de adolescentie en jonge volwassenheid, in het bijzonder ontwikkelingstrajecten van psychische problemen, middelengebruik, risicogedragingen en verslaving, en meer in het algemeen veranderingen in culturele leefstijl zoals zij zichtbaar worden bij deze leeftijdsgroep.
Schooluitval
Drs. G. van den Berg Drs. G. van den Berg is cultuur- en godsdienstpsycholoog. Hij is betrokken bij verschillende databanken van het Nederlands Jeugdinstituut: als projectleider bij de Databank Nederlands Onderzoek Jeugd en Opvoeding, als secretaris bij de Databank Effectieve Jeugdinterventies en als medewerker bij de Databank Feiten en Cijfers. De afgelopen jaren heeft hij verschillende projecten op het gebied van jeugd en diversiteit uitgevoerd. Daarnaast organiseert hij, samen met de MOgroep Jeugdzorg, al vele jaren het Kennisnetwerk kwaliteit in de jeugdzorg.Drs. G. van den Berg houdt zich al meer dan twintig jaar bezig met informatievoorziening over onderzoek op het gebied van jeugd en opvoeding. De laatste jaren heeft hij zich toegelegd op vragen rond effectiviteit van de jeugdzorg en preventie, en op diversiteit in doelgroepen voor interventies.
72
Mr. dr. M. Boone Mr. dr. M. Boone is Universitair hoofddocent strafrecht en criminologie aan de Universiteit Utrecht en tevens redactielid van PROCES. Dr. M.R.J. Crul Dr. M.R.J. Crul is werkzaam op de Afdeling Sociologie en Antropologie, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Dr. M.R.J. Crul heeft veel gepubliceerd op het terrein van de schoolloopbaan van allochtone kinderen. Hij is de algemeen coördinator van het internationale project: 'De integratie van de Europese tweede generatie' (TIES). Dit is een gezamenlijk en vergelijkend onderzoeksproject op de nakomelingen van immigranten uit Turkije, het voormalige Joegoslavië en Marokko in acht EU-lidstaten. Dr. F. Dekker Dr. Fabian Dekker is in 2010 bij het Verwey-Jonker Instituut in dienst getreden als onderzoeker. Binnen het Verwey-Jonker Instituut houdt Fabian zich vooral bezig met onderzoek op de terreinen arbeid, sociale zekerheid en vrijwilligerswerk. Hij heeft onder andere meegewerkt aan studies naar de positie van vrijwilligers in de zorg, de maatschappelijke stage, illegale prostitutie in Rotterdam, de tevredenheid van burgers over politieoptreden en arbeidsmarktloopbanen in de grafische sector. Naast zijn werk bij het Verwey-Jonker Instituut is hij als docent verbonden aan de Universiteit Utrecht. Dr. G. W.J.M. Driessen Dr. Geert W.J.M. Driessen is gepromoveerd op een onderzoek naar de onderwijspositie van allochtone leerlingen in het basisonderwijs. Momenteel is hij als senior-onderzoeker verbonden aan het ITS (Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen) van de Radboud Universiteit Nijmegen. Zijn expertise ligt op het brede terrein van onderwijs in relatie tot etniciteit, sociaal milieu en sekse/gender. Drs. D. Ince DenizInce is ontwikkelingspsycholoog en werkzaam binnen het Kenniscentrum van het Nederlands Jeugdinstituut. Momenteel is zij werkzaam als projectleider van het project ‘Jeugd- en opvoedingsproblemen in feiten en cijfers’ en werkt ze onder andere mee aan de beoordeling van interventies ten behoeve van de Databank Effectieve Jeugdinterventies. Haar expertise ligt op de terreinen: effectieve jeugdinterventies, ontwikkelingsstimulering en voor- en vroegschoolse educatie. Dr. M. van der Klein Dr. Marian van der Klein is sinds 2007 als senior onderzoeker verbonden aan de onderzoeksgroep Maatschappelijke participatie van het Verwey-Jonker Instituut. Zij was onder andere projectleider van de Stedenestafette tegen armoede en sociale uitsluiting (in 23 gemeenten) en van de onderzoeken naar (de Wet) gelijke behandeling op de werkvloer en in het onderwijs. Ook verzorgt zij de coördinatie van het onderzoeksthema Vrijwilligerswerk. Zij maakte de adviezen aan de lokale coördinatie van vrijwilligersorganisaties in zorg en welzijn en leidde de projecten Leren van elkaar (over werving en behoud van vrijwilligers in sport, welzijn en zorg) en Vrijwilligerswerk als tegenprestatie. Ook houdt zij zich bezig met instrumentontwikkeling op het kruispunt van Wmo en Wwb.
73
Prof. dr. D. J. Korf Prof. dr. D.J. Korf is bijzonder hoogleraar criminologie en directeur van het Bonger Instituut, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit van Amsterdam. Drs. K. Kraal Drs. K. Kraal werkt momenteel als communicatie- en beleidsmedewerker bij de AISSR (Amsterdam Instituut voor sociaalwetenschappelijk onderzoek) van de Universiteit van Amsterdam en voor het internationale onderzoeksnetwerk IMISCOE. Drs. G. Ledoux Drs. G.Ledoux combineert sinds 2009 combineert ze onderzoekstaken met de functie van wetenschappelijk directeur van het Kohnstamm Instituut. Daarnaast is ze onder meer actief in enkele Amsterdamse schoolbesturen. Ze studeerde opvoedkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Cum laude afgestudeerd (1983) in de afstudeerrichtingen onderwijskunde en orthopedagogiek (specialisatie school- en leermoeilijkheden). Dr. J. Meijer Dr. J. Meijer is en was bij het Kohnstamm Instituut betrokken bij een groot aantal onderzoeken op gevarieerd terrein, waarbij hij vooral verantwoordelijk is voor kwantitatieve onderzoeksdesigns, en de bijbehorende statistische analysen. Hij verrichtte onder andere aan de Vrije Universiteit onderzoek op het gebied van het wiskundeonderwijs en computergestuurd toetsen. In 1996 promoveerde hij op het proefschrift “Learning potentialandfear of failure”, waarin een onderzoek naar de relatie tussen leerpotentieel en faalangstige tendenties van leerlingen is beschreven. Zijn expertise ligt op de terreinen: leerpotentieel, faalangst, testangst, metacognitie, testconstructie, item-respons-theorie, generaliseerbaarheidstheorie, multiniveau-analyse, klassieke data-analysetechnieken. Mw. dr. P.C.J. Oomens Dr. Shirley Oomens is socioloog en sinds april 2010 werkzaam binnen de sector Zorg, Arbeid en Samenleving van het ITS. Zij is gepromoveerd in de sociale wetenschappen op een onderzoek naar de sociologische determinanten van psychische ongezondheid in de algemene bevolking. Binnen het ITS is zij onder meer betrokken bij onderzoek naar flexwerkers en implementatie van de arbocatalogus. Van 2007 tot april 2010 was zij als onderzoeker en adviseur werkzaam bij TNO Kwaliteit van Leven. Haar inhoudelijke specialisatie ligt op het terrein van arbeid, gezondheid en re-integratie. Dr. J. Roeleveld Dr. J. Roeleveld is werkzaam bij de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen bij de Universiteit van Amsterdam. De rode draad door zijn onderzoekswerk is de bestudering van onderwijsloopbanen (vanaf voor- en vroegschoolse educatie tot aan universitaire carrière’s), de maatschappelijke determinanten daarvan en de invloed van onderwijsorganisaties en instituties op zulke loopbanen. Zijn specifieke expertise ligt op het terrein van school- en studieloopbanen; schooleffectiviteit; en beheer, bewerking en analyse van complexe databestanden. Daarbij behoren als onderzoeksmethoden onder meer: (longitudinale) cohortanalyse, multi-level analyse en structuralequationmodelling (SEM; LISREL-modellen).
74
Prof. dr. P. Scheepers Peter L.H. Scheepers is vanaf 2001 Professor methodologie, Faculteit sociale wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen en vanaf 2005 is hij ook een volledige Professor methodologie, Faculteit van religiestudies (Radboud Universiteit Nijmegen). Zijn onderzoeksinteresses omvatten de methodologie van vergelijkende sociale enquêtes, alsmede op longitudinale en transnationale studies over politieke en religieuze opvattingen en gedrag, meer in het bijzonder met betrekking tot etnische exclusie. Dr. F. Smit Dr. Frederik Smit is coördinator van het Expertisecentrum Ouders, school, buurt, verbonden aan het ITS, Radboud Universiteit Nijmegen. Hij verricht vooral onderzoek op het terrein van relatie ouders en school, kinderopvang en medezeggenschap in het onderwijs. K. Wesselink K. Wesselink is freelance journalist, cultureel antropoloog en auteur. Als cultureel antropoloog doet zij voornamelijk onderzoek naar culturele minderheden in Nederland, drugsgebruik en prostitutie (voor Bonger Instituut voor Criminologie van de UvA).
Arbeidsmarkt Prof. dr. W.G.J. Duyvendak Jan Willem Duyvendak is sinds 2003 hoogleraar in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, nadat hij directeur van het Verwey-Jonker Instituut voor sociaal onderzoek (1999-2003) en Professor van de ontwikkeling van de Gemeenschap aan de Erasmus Universiteit Rotterdam geweest is. Zijn belangrijkste gebieden van onderzoek zijn op dit moment: achtergestelde buurten in grote steden, gemeenschapsontwikkeling, multiculturalisme, sociale cohesie, stedelijke vernieuwing en "thuis gevoel". Prof. dr. J. de Koning Prof. dr. J. de Koning is directeur van het SEOR B.V. SEOR is een onderzoeksinstituut dat onafhankelijk onder de paraplu van de Erasmus Universiteit Rotterdam als onderdeel van de Erasmus School of Economics opereert.De expertise van Jaap de Koning ligt op de volgende terreinen: beleid Arbeidsmarkt, werkloosheid en sociale uitsluiting, onderwijs en opleiding, de arbeidsmarktpositie van specifieke groepen, arbeidsmarkt flexibiliteit en werkgelegenheid diensten, werkgelegenheid, productiviteit en lonen, sociale veiligheid, ICT en de arbeidsmarkt, arbeidsmarkt overgangen en evaluatiemethoden en toezicht. Dr. J.H. Gravesteijn-Ligthelm Dr. José Gravesteijn is een onderzoeker van SEOR B.V. Tijdens haar carrière als onderzoeker werkt ze op verschillende terreinen: evaluatie van arbeidsmarktmaatregelen, flexibele arbeidsmarkt patronen en sociale zekerheid. Dr. Arend Odé Arend Odé is als expert-docent sinds maart 2011 twee dagen per week werkzaam bij het lectoraat Dynamiek van de stad. Hij combineert deze functie met een managementpositie bij Regioplan beleidsonderzoek te Amsterdam. Sinds 2000 werkt hij als clustermanager bij
75
Regioplan. Zijn afdeling is gespecialiseerd in beleidsonderzoek gericht op de onderwerpen migratie en integratie. In het bijzonder heeft Arend Odé expertise opgebouwd op het gebied van inburgering. Bij het lectoraat zal Arend zich vooral bezighouden met het onderwerp stedelijk burgerschap. Prof.dr.ir. J.C. van Ours Jan van Ours is Hoogleraar Arbeidseconomie Tilburg School of Economics. Hij is een expert in arbeidseconomie. Zijn onderzoek richt zich op de effectiviteit van arbeidmarktbeleid en de manier waarop arbeidmarktinstellingen invloed hebben op de werking van de arbeidsmarkten. Hij onderzoek op werkloosheidsuitkeringen, maatregelen van het activeringsbeleid et cetera. Zijn onderzoeksinteresses omvatten ook de manier deeltijdarbeid beïnvloedt familie geluk, de arbeid marktpositie van immigranten en de economie van soft drugs gebruiken; in het bijzonder het effect van cannabis gebruik op werkgelegenheid, lonen, onderwijs en gezondheid. Dr. E. Snel Vanaf 1998 is dr. E. Snel als universitair docent en onderzoeker verbonden aan de Afdeling Sociologie van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). Hier doet hij onderzoek rondom onderwerpen als armoede, migratievraagstukken, stedelijke ontwikkelingen en stedelijk beleid. Verder is hij o.m. coördinator van het masterprogramma Grootstedelijke Vraagstukken en Beleid (GVB) van de Afdeling Sociologie. Dr. M. Stavenuiter Dr. Monique Stavenuiter is sinds juli 2001 verbonden aan het Verwey-Jonker Instituut. Zij is hoofd van de onderzoeksgroep Maatschappelijke participatie, waar ze onderzoek doet naar armoedebeleid, het tegengaan van sociale uitsluiting, de Wmo, sociale zekerheid, ouderen & vergrijzing, ouderen & armoede en arbeid & zorg.Sinds 2003 is Monique Stavenuiter namens het Verwey-Jonker Instituut lid van het Europese netwerk van ‘Independent Experts on SocialInclusion’. De taken van de experts zijn het evalueren en monitoren van het Nederlandse Strategy Report SocialProtection&SocialInclusion (2008-2010), een voortzetting van het NAP SocialInclusion (2001-2007). Recente publicaties betreffen onder meer de vergrijzing, zoals Gemeenschappelijk wonen op leeftijd, en de Wmo: De Kanteling. Dr. O. Tanis Dr. Olivier Tanis is onderzoeker bij SEOR. Voordat hij in 2006 bij SEOR kwam, werkte hij voor een periode als Research Assistent aan de economische faculteit. Olivier Tanis is vertrouwd met verschillende kwantitatieve en kwalitatieve methoden en heeft ruime ervaring op gegevens verzamelen, (econometrische) analyse en ontwerpen van (online) enquêtes. Zijn onderzoeksinteresses omvatten de positie van specifieke groepen (vrouwen, etnische minderheden, ontvangers van sociale zekerheid) op de arbeidsmarkt. Dr. H. Wolbers Maarten H.J. Wolbers is Associate Professor in het departement sociologie, Radboud Universiteit Nijmegen. Hij behaalde een doctoraat in de sociologie aan dezelfde universiteit in 1998. Hij werkte eerder bij het onderzoekscentrum voor onderwijs en de arbeidsmarkt, Universiteit van Maastricht en het departement van sociale onderzoeksmethodologie, Vrije
76
Universiteit Amsterdam. Zijn onderzoeksinteresses omvatten de sociologie van het onderwijs, werk en arbeidsmarkten.
Hulpverlening
Prof. Dr. M.H. J. Bekker Prof. Dr. M.H. J. Bekker is hoogleraar aan de Tilburg School of SocialandBehavioral Sciences. Haar expertise ligt met name op de terreinen van angst-, eet-,stemmings- en persoonlijkheidsstoornissen in relatie tot autonomie, hechting en emotieregulatie en diversiteit Dr. A. Benschop Dr. Albert Benschop is hoogleraar nieuwe media en cultuur bij mediastudies aan de Universiteit van Amsterdam. Werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam specialiseerde hij zich in arbeids- en organisatievraagstukken en wierp zich aan het begin van de jaren ‘90 volledig op een nog onbestaande discipline: (inter)netsociologie. In diverse publicaties bracht hij de sociaal-psychologische en politieke tegenstrijdigheden van het internet in kaart. Hij concentreert zich daarbij op de tegenstrijdigheden waarin en waardoor virtuele gemeenschappen zichzelf in digitale omgevingen organiseren. Prof. dr. R.J. Kleber Rolf Kleber is verbonden aan de afdeling Klinische en Gezondheidspsychologie van de Universiteit Utrecht. Prof.dr. Rolf J. Kleber is houder van de leerstoel 'psychotraumatologie', een samenwerkingsverband van de Universiteit Utrecht met het Instituut voor Psychotrauma (IvP) en de Stichting Centrum ‘45, beide expertisecentra op het terrein van psychotrauma. De hoogleraar richt zich op onderwijs en onderzoek omtrent de gevolgen van en de psychologische verwerkingsprocessen na schokkende ervaringen, zoals geweld, ongevallen, oorlogen en rampen. Verder betreft de leeropdracht de studie van interventies ter voorkoming van gezondheidsproblemen en ter bevordering van normale verwerking. Speciale aandacht wordt geschonken aan de relatie werk en trauma, aan psychische effecten op langere termijn ten gevolge van oorlog en geweld, aan de studie van de gevolgen van calamiteiten en rampen, en aan culturele aspecten bij de verwerking van schokkende gebeurtenissen. Dr. J. Knipscheer Dr. J. Knipscheer houdt zich sinds1995 bezig met de gevolgen van de multiculturele samenleving voor de praktijk van de klinische psychologie. Hij promoveerde op een grootschalig empirisch onderzoek naar psychopathologie en hulpzoekgedrag van migranten in Nederland en verricht momenteel een meer verdiepende vervolgstudie rond dit thema. Jeroen Knipscheer verricht onderzoeks- en coördinatiewerkzaamheden in het kader van het project 'Allochtonen in de GGz: Naar een verbetering van de kwaliteit van diagnostiek en hulpverlening' Het onderzoek richt zich op aansluiting van GGz-aanbod bij hulpvraag en hulpbehoefte onder groeperingen van migranten in Nederland. Prof. dr. J. van Mens-Verhulst Prof. dr. J. van Mens-Verhulst is oud hoogleraar in de VrouwenGezondheidszorg
77
(vrouwenhulpverlening, diversiteit in de hulpverlening) aan de Universiteit voor Humanistiek. Als zodanig participeerde ze ook in de Nederlandse Onderzoeksschool Vrouwenstudies en was ze bestuurslid van dehtpp://www.eawhr.org/Dutch Foundation forWomenand Health Research. Tegenwoordig is zij freelance actief op het terrein van gezondheidszorg, hulpverlening en onderwijs, onder meer als auteur, spreekster, gastdocent, onderzoekster, onderwijsontwikkelaar en discussieleidster. Dr. S. Tan Drs. Suzanne Tan is sinds 1997 als onderzoeker werkzaam bij het Verwey-Jonker Instituut. Binnen het Verwey-Jonker Instituut doet zij kwalitatief onderzoek op het terrein van jeugd en gezin, met een sterke nadruk op onderzoek naar kinderen, jongeren en ouders in kwetsbare posities. Zij heeft ruime ervaring met onderzoek onder groepen die in onderzoek niet zo makkelijk bereikt worden, zoals laagopgeleide allochtone vrouwen, vluchtelingen, gedetineerde moeders, cliënten van de reclassering, hang- en overlastgevende jongeren en jongeren binnen het speciaal onderwijs. De laatste jaren deed zij met name onderzoek op het terrein van huiselijk geweld en kindermishandeling, en naar initiatieven die de kloof tussen allochtone gezinnen en de (jeugd)hulpverlening proberen te dichten. Dr. C. van Tuijl Dr. Cathy van Tuijl is onderzoeker bij de faculteit Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Het lectoraat Gedrags- en leerproblemen van het TSE staat onder leiding van lector Dr. Cathy van Tuijl. Zij onderzocht korte- en langetermijneffecten van een VVEprogramma (Opstap Opnieuw) bij Turkse en Marokkaanse leerlingen en was co-promotor bij een onderzoek naar de ontwikkeling van zelfregulatie.
LVB’er problematiek
J. Coolen Jan Coolen is sinds 1 januari 2011 directeur Zorgondersteuning bij Cordaan. Jan Coolen werkte van 2008 tot eind 2010 bij de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie als manager van het team ‘Kosten’ dat zich bezighoudt met veranderingen in het verzekerde pakket (ZvW, AWBZ), uitgaven voor zorg en vernieuwingen in de bekostiging. Daarvoor werkte hij bij Zorgverzekeraars Nederland, onder meer als coördinator van de AWBZ. Ook is hij manager ‘zorginnovatie en beleid’ geweest bij het Nederlandse Instituut Zorg en Welzijn en werkte hij twintig jaar als universitair hoofddocent bestuurskunde. Prof. Dr. L. van den Eldering Prof. Dr. LottyEldering is emeritus hoogleraar Interculturele Pedagogiek aan de Universiteit Leiden. Dr. M.M.M.I. Ghaly Mohammed M. I. Ghaly ) is momenteel assistent-professor in islamitische studies aan de Universiteit Leiden, Instituut voor religieuze Studies. Zijn expertise en interesse liggen op de terreinen: islamitische wetgeving en theologie, Mmdische ethiek en opleiding Imams in het westen.
78
M. Oudhof MSC M. Oudhof MSC is medewerker Jeugdzorg & Opvoedhulp op de afdeling Jeugdzorg en Opvoedhulp van het NJI. Zij voert projecten uit het op het gebied van effectieve jeugdzorg en opvoedhulp, en levert een bijdrage aan de ontwikkeling van interventies, instrumenten en werkwijzen. Zo heeft zij ervaring met het ondersteunen van justitiële jeugdinrichtingen bij het beschrijven en ontwikkelen van interventies voor de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Ook is zij betrokken bij het ontwikkelen van een handboek voor de methodiek Videohometraining, het classificatiesysteem CAP-J en het bevorderen van de effectiviteit van het jeugdzorgaanbod. Daarnaast is zij betrokken bij de implementatie van het preventieve ondersteuningsprogramma VoorZorg, bedoeld voor jonge zwangere meisjes die weinig of geen opleiding hebben. Landelijk verzorgt zij de trainingen voor VoorZorgverpleegkundigen. Tot slot is zij betrokken bij het ontwikkelen van de landelijke richtlijn opvoedingsondersteuning in de jeugdgezondheidszorg. R. Raghoebier Rohina Raghoebier is vanaf 1983 werkzaam in verschillende functies in de sectoren gezondheidsbevordering, preventie, zorg en welzijn. In de eerste helft van haar loopbaan is zij vooral actief als opbouwwerker en beleidsmedewerker in de provincies Noord-Brabant en Utrecht. Vanaf 1995 is zij op landelijk niveau actief binnen de gezondheidszorg. Per 01-012011 werkzaam als zelfstandig ondernemer/ consultant van ’Raghoebier Consultancy, Cultuursensitieve zorg, goede zorg voor iedereen’. Als consultant adviseert zij professionals en aanbieders van zorg en welzijn alsmede patiënten – en cliëntenorganisaties bij de ontwikkeling en/of uitvoering van projecten en programma’s. Drs. M. van der Steege Drs. M. Van der Steege is senior medewerker Jeugdzorg & Opvoedhulp op de afdeling Jeugdzorg en Opvoedhulp van het NJI. Zij houdt zich bezig met de effectiviteit van de jeugdzorg en hoe die verbeterd kan worden. Daarbij is effectief jeugdzorgaanbod een proces dat telkens aandacht en doorontwikkeling vraagt. Ze heeft ruime ervaring in het ondersteunen van professionals bij het beschrijven en theoretisch onderbouwen van het zorgaanbod, het vertalen van kennis naar de praktijk, het adviseren van jeugdzorgaanbieders over het verbeteren van de effectiviteit en het expliciteren van de praktijkkennis van professionals. Zij voerde opdrachten uit in de provincies Utrecht en Noord-Holland, de stadsregio Amsterdam en bij verschillende jeugdzorgaanbieders en justitiële jeugdinrichtingen als Yorneo in Drenthe en Avenier in Zutphen.
Religie F. Demant Froukje Demant is als promovendus verbonden aan het Duitsland Instituut Amsterdam. Zij doet onderzoek naar de sociale verhoudingen tussen joden en niet-joden in Twente en de Duitse grensstreek tussen 1930 en 1960. Zij studeerde politicologie en sociale psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze verrichtte onderzoek naar processen van radicalisering en de-radicalisering aan het Instituut voor Migratie en Etnische Studies (IMES) van de UvA en aan de onderzoeksafdeling van de Anne Frank Stichting.
79
M. de Koning Martijn de Koning is als antropoloog werkzaam bij de Radboud Universiteit Nijmegen Martijn de Koning (SCA) onderzocht de gewone Marokkaans-Nederlandse jongere en vond een zoektocht naar de zuivere islam. T. Nabben Dr. Ton Nabben is als onderzoeker verbonden aan het Bonger Instituut voor Criminologie van de Universiteit van Amsterdam.
Opvoeding Dr. S. Beekhoven Dr. S. Beekhoven In 2002 promoveerde zij aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over studieloopbanen in het hoger onderwijs. Vervolgens werkte zij als postdoc aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het terrein van voortijdig schoolverlaten. Sinds mei 2008 werkt zij als projectcoördinator bij Sardes waar zij onderzoek doet op alle thema's waarop Sardes actief is, zoals voor- en vroegschoolse educatie, de brede school, leesbevordering, mentoring, cultuureducatie en passend onderwijs. A. van den Broek A. van den Broek is als junior wetenschappelijk medewerker werkzaam binnen de onderzoeksgroep Emancipatie, Jeugd en Gezin van het Sociaal Cultureel Planbureau. Onderzoeksthema’s waar zij betrokken bij is zijn jeugdbeleid en etnische diversiteit. Dr. Marjolijn Distelbrink Dr. Marjolijn Distelbrink verricht als senior onderzoeker bij het Verwey Jonker Instituut studies naar de terreinen jeugd, gezin en onderwijs, met bijzondere aandacht voor multiculturaliteit. Marjolijn Distelbrink werkte van 1990 tot en met 2003 als onderzoeker bij het Instituut voor Sociologisch Economisch Onderzoek (Erasmus Universiteit) en van 2004 tot en met 2006 bij de Nederlandse Gezinsraad in Den Haag. Zij deed in de afgelopen jaren onder meer onderzoek naar gezinsopvoeding in allochtone en autochtone gezinnen, samenwerking in de jeugd- en volwassenenzorg rond kindermishandeling, jeugdparticipatie, nieuwe werkwijzen in het jongerenwerk en criteria voor de toepasbaarheid van jeugdinterventies voor allochtone groepen. Daarnaast verrichtte ze onderzoek naar lokaal beleid gericht op zelfredzaamheid van allochtone vrouwen. Prof. dr. S. (Saskia) Keuzenkamp Prof. dr. S. (Saskia) Keuzenkamp is afdelingshoofd van de onderzoeksgroep Emancipatie, Jeugd en Gezin van het Sociaal Cultureel Planbureau. Onderzoeksthema’s waar zij betrokken bij is zijn: arbeidsdeelname vrouwen, combinatie arbeid en zorg, vrouwen uit etnische minderheden, acceptatie homoseksualiteit. In 1997 kwam Saskia in dienst bij het SCP. Sinds 1 november 2006 is zij bijzonder hoogleraar Emancipatie in internationaal vergelijkend perspectief bij de afdeling Sociologie van de Vrije Universiteit. Saskia is lid van het International Network on LeavePoliciesand Research, de Raad van Toezicht van Schorer, de Raad van Toezicht van Aletta en het bestuur van Sardes. Ze is voorzitter van de stichting Lesbische en homostudies.
80
Dr. H. Kalthoff Dr. H. Kalthoff is senior medewerker Programma-implementatie en Training bij het NJI. Hilde Kalthoff houdt zich bezig met de ontwikkeling en landelijke coördinatie van de Stapprogramma’s en VVE Thuis (ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen). Daarnaast voert ze regelmatig andere projecten of opdrachten uit op het terrein van de voor- en vroegschoolse educatie, ouderbetrokkenheid en opvoedondersteuning. Daarnaast werkt zij mee aan het schrijven van webdossiers voor de Gezinswijzer. E. Kleijnen E. Kleijnen is als junior wetenschappelijk medewerker werkzaam binnen de onderzoeksgroep Emancipatie, Jeugd en Gezin van het Sociaal Cultureel Planbureau. Onderzoeksthema’s waar zij betrokken bij is zijn jeugdbeleid en etnische diversiteit. Prof. dr. W.H.J. Meeus, W.H.J. Prof. dr. W.H.J. Meeus, W.H.J. is als hoogleraar adolescentiewerkzaam bij de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Dr. A. van der Vegt Anne Luc van der Vegt werkt sinds 2010 als projectleider bij Oberon. Hij begon zijn loopbaan bij de Universiteit Utrecht en de Rijksuniversiteit Leiden. Vervolgens heeft hij bij Regioplan Beleidsonderzoek diverse projecten geleid, onder andere op de thema’s bekostiging van het onderwijs, veiligheid in het onderwijs en onderwijsachterstandenbeleid. Bij Sardes coördineerde hij onderzoek naar voor- en vroegschoolse educatie, de brede school, cultuureducatie, taalonderwijs en schoolloopbanen. Anne Luc is expert op het gebied van monitor- en evaluatieonderzoek. Daarnaast leidt hij bij Oberon projecten op de volgende thema’s: de lokaal educatieve agenda (LEA), passend onderwijs, voor- en vroegschoolse educatie, opbrengstgericht werken.
Radicalisering L. Arts Lisa Arts is adviseur bij het ACB Kenniscentrum. Ze is intensief betrokken bij projecten over polarisatie, radicalisering, discriminatie en eergerelateerd geweld. Daarnaast adviseert ze een aantal Ghanese organisaties. Lisa gelooft in de kracht van diversiteit. Zij staat voor luisteren, opschrijven en aanpakken. Prof. dr. C. van den Bos Kees van den Bos promoveerde in 1996 cum laude aan de Rijksuniversiteit Leiden op sociaalpsychologisch onderzoek naar sociale rechtvaardigheid. Sindsdien heeft hij diverse onderzoekssubsidies verworven, de dissertatieprijs van de Associatie van SociaalPsychologische Onderzoekers gewonnen, en verschillende bestuurlijke functies vervuld. Sinds 2001 is hij in Utrecht aangesteld als hoogleraar Sociale Psychologie met Inbegrip van de Sociale Psychologie van de Organisatie. E. Butter Ewoud Butter werkt als beleidsmanager bij ACB Kenniscentrum. Hij is verantwoordelijk voor
81
de project- en beleidsontwikkeling van de organisatie. Ewoud geeft advies aan organisaties en lokale overheden bij de ontwikkeling van organisatie, beleid en projecten. Ook verricht hij onderzoek en schrijft hij opinie-artikelen. De projecten die ACB Kenniscentrum ontwikkelt op het terrein van multicultureel onbehagen, polarisatie en radicalisering vallen onder zijn verantwoordelijkheid. Andere onderwerpen waar Ewoud zich in de loop der jaren in heeft verdiept zijn de politieke en bestuurlijke participatie van allochtonen, het mediagebruik van allochtonen, de kracht en beperkingen van migrantenorganisaties, waaronder moskeeorganisaties, islam en homoskesualiteit en de positie van Chinezen in Nederland. M. Dechesne Dr. Mark Dechesne is vanaf 2008 hij verbonden aan Universiteit Leiden - Campus Den Haag. Eerst als senior onderzoeker bij het Centre forTerrorismandCounterterrorism, en sinds september 2011 werkt hij bij het Centrum Regionale Kennisontwikkeling. Hij is verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking en bevordering van de lopende duale promotietrajecten. Daarnaast werkt hij aan onderzoeksprojecten rond psychologische thema's als kennis, menselijke motivatie, angst, radicalisering en grootschalig geweld. Dr. S. Doosje Dr. Sibe Doosje is geïntrigeerd door de psychologie van de humor, door het onderzoeksproces en de rol van vragen stellen in onderwijs en onderzoek. Hij is medeoprichter van de humoracademie en eigenaar van het Humorlab. Dr. A.J.E. Gielen Dr. A.J.E. Gielen is werkzaam op de Afdeling Politicologie de Faculteit der Maatschappij- en gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Amy Jane Gielen is auteur van het boek Radicalisering en identiteit, radicale rechtse moslimjongeren. Dr. A. Loseman Dr. Annemarie Loseman studeerde in december 2003 af in de sociale psychologie, aan de Universiteit in Nijmegen. Naast sociale psychologie heeft zij hier ook enige tijd cultuur- en godsdienstpsychologie gestudeerd. Haar afstudeerscriptie handelt over psychologische shock, naar aanleiding van indrukwekkende gebeurtenissen die plaatsvinden in de wereld om ons heen. Tijdens haar afstuderen deed ze naast deze studie over psychologische shock onder meer onderzoek naar psychologische oorlogvoering in de geschreven media in NoordIerland. Sinds maart 2004 buigt zij zich als AIO bij de afdeling Socialeen Organisatiepsychologie in Utrecht over het vraagstuk van sociale rechtvaardigheid. Prof. dr. A.L.T. (Ton) Notten Prof. dr. A.L.T. (Ton) Notten is andragoloog. Ruim 25 jaar was hij tegelijkertijd docent aan de Universiteit van Amsterdam en docent/studieleider aan de Hogeschool van Amsterdam. Naast zijn professoraat bij de Vrije Universiteit Brussel sinds 1998, is hij vanaf 2002 lector bij de Kenniskring. Sinds 1993 is hij voorzitter van de Vereniging tot Bevordering van de Studie der Pedagogiek. Zijn specialismen zijn onderwijs- en jeugdbeleid, brede school en grotestedenproblematiek. Prof.dr. J. (Joop) van der Pligt Prof.dr. J. (Joop) van der Pligt werkt sinds 2006 op de afdeling sociale psychologie van de
82
Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek richt zich op houding en besluitvorming. Zijn huidige werk op het terrein van attitudes richt zich op de rol van invloed in houding vorming en verandering, ambivalentie, en hoe mensen omgaan met counter-attitudinal informatie. Zijn onderzoek gericht op besluitvorming behandelt de rol van de (verwachte) emoties in besluitvorming, waargenomen risico en de aanvaardbaarheid van risico en de gevolgen van onzekerheid en (gebrek) controle op oordeel en besluitvorming. Drs.ir. M.W. Slootman Marieke Slootman is werkzaam op afdeling Sociologie en Antropologie van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Haar expertise ligt op het terrein van sociale mobiliteit onder kinderen van immigranten. Prof. dr. J.N. Tillie Jean Tillie is Professor Electoral beleidsregels op speciale afspraak aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is ook de programmaleider van de AISSR programma groep 'Uitdagingen voor de democratische vertegenwoordiging'. Jean Tillie onderzoekt de kwaliteit van de multiculturele democratie. Zijn onderzoek richt zich op het radicalisme en extremisme, extreem rechts stemming gedrag, anti-immigrant gevoelens en de politieke integratie van immigranten. Hij coördineert ook het EURISLAM-project (een internationale vergelijkende studie over de sociaal-culturele integratie van Moslims). Dr. G.T. (Toby) Witte Dr. G.T. (Toby) Witte studeerde aan de Rijksuniversiteit Leiden geschiedenis en sociale wetenschappen, in het bijzonder politicologie. Hij promoveerde in 1990 op een dissertatie over de Nederlandse buitenlandse betrekkingen. Nadien publiceerde hij diverse boeken en artikelen over internationale betrekkingen, stadsregionaal (lokaal) beleid en bestuur, onder andere over bestuurlijke reorganisatie en binnengemeentelijke decentralisatie. Op het terrein van grootstedelijke vraagstukken schreef hij over sturing van de welzijnssector, jongeren en geweld, participatie, sociaal investeren, moslimjongeren en voortijdig schoolverlaten, en verrichtte hij enkele landen- en stedenvergelijkende studies. Tot 1996 was hij adjunctdirecteur en -conrector van een scholengemeenschap en daarna werkzaam als hoofddocent bestuurskunde en politicologie bij diverse hogescholen. Van 2001 tot en met 2007 was hij onderwijsmanager van de Masteropleiding Pedagogiek/Urban Education van Hogeschool Rotterdam. Nadien werd hij hoofd van het Expertisecentrum Praktijkgericht Onderzoek dat verbonden is aan het Instituut voor Sociale Opleidingen, en lid van de Rekenkamer Spijkenisse.
83