Burgerparticipatie bij gebiedsontwikkeling Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie bij gemeenten in Noord-Nederland.
Femke Klok
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
Burgerparticipatie bij gebiedsontwikkeling Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie bij gemeenten in Noord-Nederland
Auteur: Studentnummer: Webadres:
Femke Klok 306226 Linkedin.com/in/femkeklok
Instituut: Studiejaar: Afstudeerperiode:
Facility Management Vier Februari 2011 – juli 2011
Organisatie: Stagedocent:
Hanzehogeschool Groningen drs. Johan Offringa
Stagebedrijf:
Kenniscentrum Gebiedsontwikkeling NoorderRuimte drs. Jannie Rozema
Stagebegeleider:
-2-
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Voorwoord Over participatie van burgers is al veel geschreven. De noodzaak van burgerparticipatie ziet men in, maar de toepassing ervan staat bij veel gemeenten nog in de kinderschoenen. In dit onderzoek inventariseer ik de toepassing van burgerparticipatie bij gemeenten in Noord-Nederland en hoe gebiedsontwikkelaars over burgerparticipatie denken. Een Facility Manager draagt zorg voor de gebruiker van een gebouw. Een gebiedsontwikkelaar draagt zorg voor een gebruiker van een gebied. Beiden zijn een spreekbuis voor de gebruiker en maken de omstandigheden zo werk- en leefbaar mogelijk door mensen met elkaar in verbinding te brengen. Als student facility management heb ik dit geleerd in de opleiding. Verder heb ik al enige praktijkervaring opgedaan over gebiedsontwikkeling als vrijwilliger bij Dorpen Overleg Midden Drenthe (Belangen voor kleine dorpen). Daarom was een afstudeerstage bij het Kenniscentrum Gebiedsontwikkeling NoorderRuimte voor mij een logische stap.
1 juni 2011
Dit onderzoek heb ik niet alleen gedaan. Samen met Sandra Zamir, ook vierdejaars student van Facility Management, heb ik het proces doorlopen van het begin tot aan het einde. Haar onderzoek was gericht op woningbouw corporaties en dat van mij op gemeenten. Uiteraard wil ik alle gebiedsontwikkelaars bedanken voor het invullen van de vragenlijsten ondanks alle hectiek van de dag waar je als gebiedsontwikkelaar mee te maken hebt. Dan rest mij alleen nog te zeggen dat ik u als lezer veel leesplezier toe wens. Groningen, 16 juni 2011 Femke Klok
Mijn woord van dank voor de mogelijkheden die ik heb gekregen bij het Kenniscentrum Gebiedsontwikkeling NoorderRuimte (KGN). Met name mijn opdrachtgever Jannie Rozema wil ik bedanken voor begeleiding en advies bij de uitvoering van mijn onderzoek. Om voeling te krijgen met het werkveld van de gebiedsontwikkelaar heb ik een week mee kunnen lopen bij De Smederijen van Hoogeveen. Hen wil ik bedanken voor de tijd en energie die ze hierin hebben gestoken. In het Meester-Gezel talentenproject heb ik extra ondersteuning maar vooral inspiratie van Andries van den Berg (landschapsarchitect en directeur van BugelHajema architecten te Assen) mogen ontvangen, ook hiervoor mijn dank.
-3-
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Samenvatting Het Kenniscentrum Gebiedsontwikkeling NoorderRuimte (KGN) heeft de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar bewonersparticipatie bij gebiedsontwikkeling. Opdrachtgeefster van dit onderzoek is mevrouw drs. J. Rozema (Onderzoeker Leefomgeving). Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop de gebiedsontwikkelaars bij gemeenten en corporatie effectiever gebruik kunnen maken van (verschillende vormen van) burgerparticipatie. Dit onderzoek (deelonderzoek 4) is een deelonderzoek van het onderzoek “het succes van de gebiedsontwikkelaar” bestaat uit vier deelonderzoeken namelijk:
Deelonderzoek 1 Competentieprofiel; Deelonderzoek 2 Toolkit; Deelonderzoek 3 Succesfactoren; Deelonderzoek 4 Bewonersparticipatie bij gebiedsontwikkeling.
Er is een tweedeling gemaakt tussen gemeenten en corporaties. Dit onderzoek richt zich op gemeenten in Noord-Nederland (Groningen, Drenthe en Friesland). De gegevens van dit onderzoek zijn vergaard aan de hand kwantitatieve gegevens dit in de vorm van een vragenlijst gericht op 62 gebiedsontwikkelaars werkzaam bij gemeenten. In totaal zijn er 25 vragenlijsten ingevuld en per post geretourneerd (respons van 40%). Om het doel van het onderzoek te bereiken zijn er twee deelvragen opgesteld. Daarnaast is de doelstelling omgezet tot een adviesvraag van het KGN welke wordt deze beantwoord in het laatste hoofdstuk van dit rapport.
1 juni 2011
Deelvraag 1 Hoe wordt ‘burgerparticipatie’ door gebiedsontwikkelaars in NoordNederland gezien en toegepast? Deelvraag 2 Welke deskundigheid hebben gebiedsontwikkelaars ten aanzien van bewonersparticipatie? Concluderend uit de twee deelvragen wordt in de opsomming hieronder samenvattend een antwoord gegeven op de adviesvraag/doel van dit onderzoek. 1. Meer experimenteren met verschillende werkmethoden. 2. Deskundigheid vergroten t.a.v. de gedeelde waarden van alle deelnemende partijen kunnen vertalen naar één visie. 3. Formele vastlegging van participatie op praktisch niveau. 4. Het belang voor de organisatie van participatie inzien. 5. Evaluatie tussentijds en achteraf vastleggen en deze resultaten gebruiken voor eventuele bijstellingen in officiële participatiekaders. Hoe dit advies tot stand is gekomen is onderzoeksresultaten, conclusie en aanbevelingen.
te
lezen
in
de
Gesteld kan worden dat de respondentengroep niet representatief voor de gebiedsontwikkelaar. Ondanks het telefonische contact vooraf en het begeleidend schrijven met duidelijke begripsomschrijving van de gebiedsontwikkelaar is de vragenlijst door professionals ingevuld die hoogst waarschijnlijk niet voldoen aan de gestelde criteria. Desondanks geeft het onderzoek wel een duidelijk beeld hoe burgerparticipatie geregeld is bij gemeente.
-4-
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
Inhoudsopgave Samenvatting
pag. 4
1.
Inleiding 1.1 Aanleiding onderzoek 1.2 Probleemstelling 1.3 Onderzoeksvragen 1.4 Deelonderzoek 1.5 Leeswijzer
pag. 6 pag. 6 pag. 6 pag. 6 pag. 8 pag. 8
2.
Theoretisch kader 2.1 Theoretisch kader 2.2 Begripsafbakening
pag. 9 pag. 9 pag. 9
3.
Onderzoeksmethode 3.1 Beschrijving vragenlijst 3.2 Respondenten 3.3 Gegevensverwerving 3.4 Representativiteit
pag. 12 pag. 12 pag. 12 pag. 12 pag. 13
4.
Resultaten 4.1 Deelvraag 1 4.1.1 Formele participatie 4.1.2 Niveau van participatie 4.1.3 Toepassing van participatie 4.1.4 Verschil tussen beleid en praktijk 4.1.5 Effectiviteit van participatie 4.1.6 Succesfactoren
pag. 14 pag. 14 pag. 14 pag. 15 pag. 16 pag. 17 pag. 18 pag. 18
4.2 Deelvraag 2 4.2.1 Rol van de gebiedsontwikkelaar 4.2.2 Deskundigheid
pag. 20 pag. 20 pag. 22
5.
Gemeente en woningcorporatie 5.1 Vergelijking
pag. 24 pag. 24
6.
Conclusie 6.1 Deelvraag 1 6.1.1 Formele participatie 6.1.2 Toepassing van participatie 6.1.3 Visie van de professional
pag. 26 pag. 26 pag. 26 pag. 26 pag. 27
6.2. Deelvraag 2 6.2.1 Deskundigheid 6.2.2 Opleidingsniveau
pag. 27
Discussie en aanbevelingen 7.1 Aanbevelingen 7.2 Adviesvraag 7.3 Discussiepunten 7.4 Spraakmakers
pag. 28 pag. 28 pag. 29 pag. 29 pag. 30
Literatuurlijst
pag. 31
7.
Bijlage (apart gebundeld document) Bijlage 1 Kenniscentrum Gebiedsontwikkeling NoorderRuimte Bijlage 2 Begeleidende brief Bijlage 3 Herinneringsbrief Bijlage 4 Vragenlijst Bijlage 5 Tabellen en Grafieken
-5-
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding onderzoek De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zorgt ervoor dat iedereen kan meedoen aan de maatschappij en zelfstandig kan blijven wonen. De gemeente bepaalt zelf voor het grootste deel hoe ze de Wmo uitvoert. De gemeente is ook zelf verantwoordelijk voor het lokale Wmobeleid. Voor de invulling van het beleid moet burgerparticipatie geïntegreerd worden in het beleid en in de werkwijze van de gemeenten. In geval van herstructureringsprojecten van een wijk of een dorp is er een coördinator/initiator nodig vanuit de gemeente, de gebiedsontwikkelaar. "De gebiedsontwikkelaars in Nederland hebben geen eigen beroepsorganisatie. Uit gesprekken met gebiedsontwikkelaars in NoordNederland blijkt dat evaluatief onderzoek bij herstructureringsprojecten als een gemis wordt ervaren. Ook is er een sterke behoefte om kennis en ervaringen met elkaar te delen.”1 Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop de gebiedsontwikkelaars bij gemeenten gebruik maken van (verschillende vormen van) burgerparticipatie. Met de ambitie het verkregen inzicht toe te passen voor scholing, kennisdeling en de rol van de gebiedsontwikkelaar.
1 juni 2011
1.2 Probleemstelling Binnen het Kenniscentrum Gebiedsontwikkeling NoorderRuimte (KGN) is er niet tot nauwelijks inzicht hoe bewonersparticipatie wordt toegepast door gebiedsontwikkelaars die werkzaam zijn bij de corporaties en gemeenten. Een onderzoek met een inventariserend karakter zal moeten leiden tot meer inzicht. In verschillende gemeenten en corporaties zijn er gebiedsontwikkelaars die zich bezig houden met het thema participatie. Om in kaart te brengen wat deze gebiedsontwikkelaars doen in hun dagelijkse werkzaamheden en wat hun achtergrond is zijn er voorafgaand verschillende gebiedsontwikkelaars geïnterviewd onder anderen voor deelonderzoek 1 Competentieprofiel2. Het gewenste resultaat: Een overzicht van wat gebiedsontwikkelaars van gemeenten in Noord-Nederland van participatie vinden en hoe ze burgerparticipatie toepassen; Inzicht wat de deskundigheidsvraag is van gebiedsontwikkelaars ten aanzien van burgerparticipatie. 1.3 Onderzoeksvragen Deelvraag 1 Hoe wordt ‘burgerparticipatie’ door gebiedsontwikkelaars in NoordNederland gezien en toegepast? Deelvraag 2 Welke deskundigheid hebben gebiedsontwikkelaars ten aanzien van bewonersparticipatie?
1
J.A. van den Berg, F. van Genne, O. Buiter en J.Rozema Kenniscentrum gebiedsontwikkeling NoorderRuimte (2010) innovatieprogramma gebiedsgericht werken ‘Het succes van de gebiedsontwikkelaar’.
2
Stienstra, Van der Stoop, Tiggeler en Van der Wal (2011) Onderzoeksrapport ‘De gebiedsontwikkelaar’ Groningen.
-6-
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
g) Welke kritische succesfactoren onderscheiden gebiedsontwikkelaars voor vormen van bewonersparticipatie en in het bijzonder voor zelforganisatie door bewoners? h) Welke best practices en worst practices dragen gebiedsontwikkelaars aan in het kader van bewonersparticipatie en waarom beoordelen ze deze op deze manier?
De deelvragen komen voort uit een adviesvraag van het KGN namelijk: “Op welke wijze kunnen de gebiedsontwikkelaars bij gemeenten effectiever gebruik kunnen maken van (verschillende vormen van) burgerparticipatie?” Om de deelvragen te kunnen beantwoorden is er gebruik gemaakt van onderstaande subvragen. De beantwoording van de subvragen is geen doel op zich maar dienen enkel als middel. In het schematisch overzicht (schema 1.) is te zien waar de subvragen3 zijn gebruikt in de vragenlijst en in dit onderzoeksrapport.
Subvragen (deelvraag 2) a) Hoe zien de gebiedsontwikkelaars hun rol bij het gebruik van bewonersparticipatie? b) Wat leren gebiedsontwikkelaars van projecten met bewonersparticipatie? c) Welke deskundigheidsvraag hebben gebiedsontwikkelaars ten aanzien van bewonersparticipatie?4
Subvragen (deelvraag 1) a) Hoe is bewonersparticipatie bij gemeenten in Noord-Nederland officieel vastgelegd? b) Hoe denken gebiedsontwikkelaars over (de verschillende niveaus van) burgerparticipatie? c) Welk niveau van bewonersparticipatie wordt toegepast door gebiedsontwikkelaars? d) Is er verschil tussen de officiële kaders voor bewonersparticipatie en de praktijk van alledag? e) Welke werkmethoden gebruiken de gebiedsontwikkelaars voor bewonersparticipatie? f) Hoe beoordelen gebiedsontwikkelaars de effectiviteit van bewonersparticipatie?
Schema 1
Beantwoording vragen
Vragen uit de vragenlijst vr. 1, 2 en 3 vr. 4, 5, 12 (e,f,g,h en i) en 14 vr. 5, 10 en 12 (p en q, s en t) vr. 4, 5, 8 en 12 (k,l,m en n) Vr. 6, 7, 12 (r ) en 13 vr. 9, 12 (a,b,c en d en j) en 13 vr. 11 en 20 vr. 14, 15, 16, 17 en 18
Paragraaf H. 4 Resultaten 4.1.1 Formele participatie 4.1.2 Niveau van participatie 4.1.3 Toepassing van participatie 4.1.4 Verschil tussen beleid en praktijk 4.1.5 Effectiviteit van participatie 4.1.6 Succesfactoren 4.2.2 Rol van de gebiedsontwikkelaar 4.2.2 Deskundigheid
4 3
Vragenlijst is terug te vinden in bijlage 4
De deel- en subvragen komen uit deelonderzoek 4. Bewonersparticipatie bij gebiedsontwikkeling.
-7-
Subvraag 1A 1B 1C-1E-1H 1D 1F 1G-1H 2A 2B -2C
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
1.4 Deelonderzoek Dit onderzoek (deelonderzoek 4) is een deelonderzoek van het onderzoek “het succes van de gebiedsontwikkelaar” bestaat uit vier deelonderzoeken namelijk:
Deelonderzoek 1 Competentieprofiel; Deelonderzoek 2 Toolkit; Deelonderzoek 3 Succesfactoren; Deelonderzoek 4 Bewonersparticipatie bij gebiedsontwikkeling.
1.5 Leeswijzer In het volgende hoofdstuk wordt het theoretisch kader van dit onderzoek weergeven. Hoofdstuk drie gaat in op de onderzoeksmethodiek. In hoofdstuk vier wordt de onderzoeksresultaten uitvoerig gepresenteerd. Het vijfde hoofdstuk wordt in de conclusie deelvraag 1 en 2 beantwoord. Het laatste hoofdstuk wordt de adviesvraag beantwoord door aanbevelingen en zijn er discussiepunten geformuleerd. De bijlagen5 zijn apart gebonden zodat het voor de lezer de resultaten naast dit onderzoeksrapport gelegd kan worden.
5
Klok (2011) Bijlagen, burgerparticipatie bij gebiedsontwikkeling. Groningen.
-8-
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Hoofdstuk 2 Theoretisch kader 2.1 Theoretisch kader Burger-/bewonersparticipatie Binnen bewonersparticipatie kan er een tweedeling worden gemaakt op welke manieren er naar de doelgroepen kan worden gekeken. Aan de ene kant wordt er gesproken van burgers. Dit is het uitgangspunt van gemeenten, die alle inwoners binnen hun gebied een zo prettig mogelijk leefklimaat willen bieden. Aan de andere kant is er ook sprake van bewonersparticipatie. Deze invalshoek wordt gekozen door woningcorporaties. Deze instanties leggen de nadruk op de bewoners van het vastgoed dat ze bezitten en gebiedsgebonden zijn. Gesteld kan worden dat een bewoner een burger is, maar tegelijkertijd ook cliënt, klant en gebruiker van voorzieningen (www.keicentrum.nl). In dit onderzoek zal de nadruk liggen op burgerparticipatie vanuit het oogpunt van gemeenten. Deze tweedeling is gemaakt om het onderzoek behapbaar te maken voor twee personen gedurende een half jaar (febr.-jul.) met een fulltime werkweek. Sandra Zamir richt haar onderzoek op woningcorporatie en mijn onderzoek richt zich op gemeenten in Noord-Nederland. Noord-Nederland Het Kenniscentrum Gebiedsontwikkeling NoorderRuimte is regionaal verbonden met Groningen, Friesland en Drenthe. In verband met gestelde criteria vanuit het RAAK innovatieprogramma “Het succes van de gebiedsontwikkelaar”6 is dit onderzoek gericht binnen de grenzen van deze drie genoemde provincies van Noord-Nederland. Dit omdat deze
1 juni 2011
regio’s te maken hebben met krimpproblematiek die anders zijn dan in de rest van het land. Wellicht kunnen de resultaten ook gelden voor andere delen van Nederland. Verder is de inventarisatie is gericht op ‘de gebiedsontwikkelaar’, die in de uitvoering betrokken is bij sociaalfysieke gebiedsontwikkeling (op Hboniveau) De gebiedsontwikkelaar moet werkzaam zijn bij een gemeente in Noord-Nederland en voldoen aan de begripsomschrijving die u verderop in dit hoofdstuk zult aantreffen. 2.2 begripsafbakening Burgerparticipatie De definitie van burgerparticipatie waarmee we in dit onderzoek werken luidt als volgt:
“Burgerparticipatie is een manier van beleids(uit)voering waarbij burgers (al dan niet georganiseerd in maatschappelijke organisaties) direct of indirect bij het lokale beleid betrokken worden en door middel van samenwerking tot de ontwikkeling, uitvoering en/of evaluatie van beleid komen 7.”
Ik heb voor deze definitie gekozen omdat ik van mening ben dat burgerparticipatie pas zo genoemd kan worden als burgers bewust betrokken worden bij het beleid. Een burger die toevallig ergens over geïnformeerd wordt is er niet altijd sprake participatie. En een burger die een openbare tuin schoffelt wil nog niet zeggen dat hij in samenwerking is met de gemeente en betrokken wordt.
6
J.A. van den Berg, F. van Genne, O. Buiter en J.Rozema Kenniscentrum gebiedsontwikkeling NoorderRuimte (2010) innovatieprogramma gebiedsgericht werken ‘Het succes van de gebiedsontwikkelaar’.
7
Mieke Dinjens (2010) inventarisatiedocument, burgerparticipatie in de lokale politiek.
-9-
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Burgerparticipatie is in zes niveaus te onderscheiden. In dit onderzoek wordt gewerkt met de participatieladder van Pröpper en Steenbeek (1999) net als de andere deelonderzoeken van het KGN. 1. Informeren – de bewoners worden geïnformeerd zonder eigen inbreng; 2. Raadplegen - de bewoners worden geraadpleegd; het is niet vastgelegd wat met deze inbreng wordt gedaan; 3. Adviseren - de bewoners adviseren en hun adviezen worden meegenomen in de besluitvorming; 4. Coproduceren – bewoners werken samen in de planvorming (voor beheer en ontwikkeling). Alle partijen zijn gelijkwaardig en dragen evenredig bij. 5. (Mee)beslissen - de bewoners beslissen mee in beleid en uitvoering. De beslissingsbevoegdheden zijn formeel vastgelegd. 6. Zelforganisatie door bewoners - Bewoners regisseren hun eigen woon- en leefomgeving. Ze dragen verantwoordelijkheid voor de uitvoering, ook financieel. Vormen van participatie Verticale participatie - burgers betrekken in beleidsplannen Horizontale participatie -eigen initiatieven van burgers Formele participatie - omdat het moet Informele participatie - ongedwongen en onbevangen Gebiedsontwikkeling De werkwijze van gebiedsontwikkeling in de praktijk bestond al in 1973 een voorbeeld hiervan is de Utrechtse Hoog Catharijne. De organisaties Bredero, MAB en Multi zijn grondleggers van gebiedsontwikkeling. In de jaren tachtig werd er gesproken over een totaalaanpak of locatieengineering. Het begrip gebiedsontwikkeling werd gelanceerd tijdens het
1 juni 2011
wordingsproces van de ‘Nota Ruimte’ in 2004 en vanaf toen veel gebruikt8. Gebiedsontwikkeling is een begrip van betekenis aan het worden. De provincie formuleert de uitdagingen en opgaven van de verwachte bevolkingsdaling in de Noordelijke Gebiedsagenda (2009) als volgt: “In Noord-Nederland moeten we een gebied specifieke aanpak ontwikkelen voor gebieden met een teruglopende en qua leeftijdsopbouw veranderende bevolking. Belangrijke opgaven zijn het leefbaar houden van buurten, wijken en dorpen en het bereikbaar houden van basisvoorzieningen. Aandachtspunt vormen de regio’s Eemsdelta en Oost-Groningen, die nu al te maken hebben met sterke krimp, en Noord-Fryslân en Oost-Drenthe die moeten anticiperen op de toekomstige demografische situatie.” In het Provinciaal Omgevingsplan 2009 – 2013 van de provincie Groningen wordt het belang van integrale gebiedsontwikkeling ook onderkend: “De gebiedsgerichte aanpak leent zich uitstekend voor de aanpak van sociaaleconomische vitalisering. Ervaringen in de afgelopen jaren hebben geleerd dat het hierbij essentieel is dat de initiatieven van onderaf (bottom-up) worden ontwikkeld. Het ontwikkelen en uitvoeren van integrale plannen met dwarsverbanden tussen diverse initiatieven en sectoren is daarbij van belang. Het maken van dorpsvisies/dorpsontwikkelingsplannen kan hierbij een goed hulpmiddel zijn.”
8
Bron: Zeeuw, F. de (2007) De engel uit het marmer. TU Delft
- 10 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
De gebiedsontwikkelaar “De gebiedsontwikkelaars zijn de procesmanagers voor een sociaalfysieke aanpak van deze opgaven in wijken en dorpen: een aanpak op het niveau van de woningen (het wonen) en de omgeving (het samenleven). Zij vormen de spil in dit zogenaamde ‘gebiedsgericht werken’. De werkzaamheden van de gebiedsontwikkelaar bestaan uit het maken van een situatie- of gebiedsanalyse, de ontwikkeling van visie en aanpak en de uitvoering van maatregelen. Gebiedsontwikkelaars werken vanuit een integrale visie en aanpak om kwaliteit in een gebied te realiseren: mensen moeten goed kunnen wonen in een leefbare omgeving9.” Verder in dit verslag wordt de gebiedsontwikkelaar de professional genoemd omdat in praktijk de gebiedsontwikkelaar vele andere functienamen kent.
9
Hanzehogeschool (2010) Innovatieprogramma ‘Het succes van de gebiedsontwikkelaar’ Groningen.
- 11 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
Hoofdstuk 3 Onderzoeksmethode 3.1 Beschrijving vragenlijst De resultaten uit dit onderzoek zijn verkregen aan de hand van een vragenlijst (zie bijlage 3). Deze vragenlijst is ontwikkeld door ondergetekende en Sandra Zamir. De conceptvragenlijst is uitgebreid van feedback voorzien door deskundige onderzoekers van het KGN. Tevens is de vragenlijst in het werkveld getest door een gebiedsregisseur werkzaam bij een woningcorporatie in Noord-Nederland. Dit heeft geleid tot bijstellingen. Ten grondslag van de vragenlijst lagen de subvragen van dit onderzoek (schema 1). De vragenlijst heeft zowel meerkeuzevragen als openvragen onderverdeeld in 6 categorieën: beleid voor participatie, participatieniveaus, beleid en praktijk, participatiemethoden in de praktijk, het belang van participatie en deskundigheid t.a.v. participatie. De vragenlijst telt 206 subvragen onderverdeeld in 20 hoofdvragen, waarvan alleen vraag 9 en 19 een open vraag was. Een respondent heeft voor het volledig invullen van de vragenlijst zeker een kwartier nodig. 3.2 Respondenten Het onderzoek richt zich op gebiedsontwikkelaars werkzaam bij gemeenten in heel Noord-Nederland. Er zijn 62 gemeenten in NoordNederland. Iedere gemeente heeft één vragenlijst ontvangen en is aan desbetreffende persoon gericht zoals, in de meeste gevallen, telefonisch vooraf is afgesproken. Het onderzoek is gebaseerd op 25 ingevulde vragenlijsten, dat wil zeggen een respons van 40%. Van de 25 hebben 14 aangegeven de onderzoeksresultaten te willen ontvangen. Verdere gegevens van respondenten worden hiernaast weergegeven in tabel 1 en in de bijlage vanaf pagina 37. Het aantal respondenten wordt per vraag aangegeven met N (N=25).
Tabel 1 Geslacht Vrouw Man Totaal
Respondenten Categorie Leeftijd Ervaring 9 0-9 0 9 16 10-19 0 10 25 20-29 0 1 30-39 4 5 40-49 6 0 50-59 11 0 60-69 3 0 Missing 0 1 0 Gemiddeld 50 14 N=25 N=24 N=25 3.3 Gegevensverwerving Voordat de vragenlijsten zijn verstuurd, zijn alle gemeenten van NoordNederland telefonisch benaderd om er voor te zorgen dat de vragenlijst bij de juiste persoon terecht kwam. Hierbij is er gevraagd naar een medewerker die direct betrokken is bij burgers, leiding geeft aan het proces en zowel met sociaal als fysieke aspecten te maken heeft. Deze telefonische benadering heeft plaatsgevonden eind april jl. Tevens is er gevraagd naar het e-mailadres van desbetreffende contactpersoon, welke gebruikt kan/kon worden voor eventuele vragen en verdere benadering. Er is voor gekozen de vragenlijst per post te verzenden omdat verschillende gemeenten een digitale vragenlijst (op een webpagina) niet kunnen openen. Daarnaast was de verwachting dat een fysieke vragenlijst eerder ingevuld zou worden omdat deze tastbaar op het bureau belande. De vragenlijst is op 29 april 2011 verstuurd met een begeleidende brief (zie bijlage 2) en een retourenvelop. In de begeleidende brief is de mogelijkheid geboden voor deelname aan het kennisnetwerk en worden
- 12 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
de uitkomsten van de onderzoeksresultaten aangeboden indien men meewerkt aan het onderzoek (zie bijlage 5). Op 11 mei 2011 is de herinneringsbrief (zie bijlage 3) verzonden met verzoek de vragenlijst voor 18 mei te retourneren. Drie weken na verzending van de vragenlijsten waren er 18 vragenlijsten geretourneerd. Er is besloten om gemeente nogmaals telefonisch te benaderen ter controle en om te stimuleren om de vragenlijst in te zenden. Bij verschillende gemeenten bleek dat de vragenlijst niet was aangekomen en is deze vervolgens nog per e-mail nagestuurd op eigen verzoek. De sluitingsdatum van inzendingen heeft op 30 mei plaatsgevonden er waren toen 25 vragenlijsten geretourneerd. De ontvangen vragenlijsten zijn genummerd en van datum voorzien om vervolgens de resultaten in te voeren in SPSS (statisch softwarepakket) door twee personen voor dubbele controle. In bijlage 5 worden alle onderzoeksresultaten weergegeven. 3.4 Representativiteit Achteraf is geconstateerd dat dit onderzoek niet representatief is. De geïnventariseerde functieomschrijvingen van ondervraagden, zijn van dien aard dat het onwaarschijnlijk is dat men voldoet aan de gestelde criteria welke is gegeven in het begeleidend schrijven en in hoofdstuk 2, paragraaf 2.2 begripsafbakening van de gebiedsontwikkelaar. In tabel 2 worden de alle uiteenlopende functieomschrijvingen en afdelingen van respondenten weergegeven.
1 juni 2011
Tabel 2 Functieomschrijving Respondenten Functieomschrijving (op alfabetische volgorde) 1e medewerker nieuwe werken Adviseur strategisch en bestuurscommunicatie Beleidsmedewerker Beleidsmedewerker integraal woonbeleid Beleidsmedewerker plattelandsontwikkeling Beleidsmedewerker Volkshuisvesting Beleidsmedewerker WMO Communicatieadviseur a.i. Contactambtenaar van dorpen Dorpen- wijken coördinator Dorpscoördinator Leidinggevend Beleid + Uitvoering Manager grote projecten Medewerker Medewerker omgevingszaken Programmamanager Sectorhoofd Stedenbouwkundig Medewerker Teamcoach gebiedsregisseur Voorlichter/Klachtencoördinator Wijkmanager Wijkregisseur N=25
N 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 2 1 1 1 1
Afdeling (op alfabetische volgorde) B en S Beleid + Realisatie Beleid en projecten Communicatie Dienstverlening Dorpen en Steden Revisited Grondgebied MO OCSW Ontwikkeling Openbare werken Project & programmabureau Publieke dienstverlening Regie & Realisatie Ruimte en Welzijn Ruimte en Werken Samenleving SeZ Strategie beleidsprojecten VROM Wonen en Samenleving N=23
- 13 -
N 1 1 1 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Hoofdstuk 4 Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven zoals deze uit de vragenlijst naar voren zijn gekomen. Paragraaf 4.1 tot en met 4.6 zijn de resultaten te vinden die betrekken hebben op deelvraag 1. De resultaten in paragraaf 4.7 en 4.8 hebben betrekking op deelvraag 2. 4.1 Deelvraag 1 “Hoe wordt burgerparticipatie door gebiedsontwikkelaars in NoordNederland gezien en toegepast?” 4.1.1 Formele participatie Volgens de ledenpeiling van VNG10 in 2010 heeft 47% van de gemeenten burgerparticipatie formeel vastgelegd. Van de ondervraagden van onze vragenlijst geeft 67% (N=24) aan dat participatie formeel vastgelegd is bij gemeenten. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van sociale participatie in het kader van Wmo. In tabel 3 hiernaast is te zien in welke documenten participatie formeel is vastgelegd (meerdere antwoorden mogelijk per respondent). Opvallend is dat gemeenten de vastlegging van participatie op vele mogelijke manieren wordt ingevuld. Daarnaast is er door een beleidsmedewerker (integraal woonbeleid) ingevuld dat participatie is vastgelegd in BBSH en overlegwet. Dit is bijzonder omdat de BBSH en overlegwet worden gebruikt bij woningcorporaties. Heeft de beleidsmedewerker deze vraag niet goed ingevuld of is hier iets bijzonders aan de hand?
10
Ministerie van binnenlandse zaken (2010) Publicatiereeks over burgerparticipatie. Noties voor participatienota’s?
1 juni 2011
Verder is er in de vragenlijst de mogelijkheid gegeven om aanvulling te doen op de vraag (meerdere antwoorden mogelijk per respondent). De antwoorden worden hieronder in de opsomming weergegeven.
Tabel 3 Documenten waarin participatie is vastgelegd Participatiedocumenten Visiedocument Lokaal akkoord Participatiebeleid VNG Participatieverordening Participatiehandleiding BBSH Overlegwet N=24
Vastgelegd
Freq. 29% 17% 13% 8% 4% 4% 4%
7 4 3 2 1 1 1
Participatie dat anders wordt vastgelegd namelijk in: Convenant met huurdersvereniging; Collegeprogramma; Inspraakverordening; WMO (vr.2a); Beleidsnota; Anders vastgelegd 40% Bestuursakkoord, kernenbeleid; N=10 Per project wordt dit bekeken; Collegeprogramma; Inspraakverordening; Jaarlijks bestuurlijk overleg; (14 verenigingen voor dorpsbelangen) Nota burgerparticipatie; Nota wijkgericht werken.
- 14 -
10
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
Doorvragend naar de verdere invulling van deze bovengenoemde documenten is er gevraagd welke aspecten van participatie zijn vastgelegd. Dit is te zien in het tabel 4.
Tabel 4 Aspecten van participatie die formeel zijn vastgelegd Participatie aspecten Ambitieniveau voor participatie Organisatievisie op participatie Verantwoordelijkheden Besluitvormingsstructuur Organisatievorm Wettelijk kader Evaluatie en rapportage Communicatiestructuur Anders N=25
Vastgelegd
Freq. 68% 52% 48% 48% 48% 44% 44% 36% 0%
17 13 12 12 12 11 11 9 0
Figuur 1 N= 24-25
Uit de stellingen11 in de vragenlijst is duidelijk naar voren gekomen, dat de ondervraagde professionals vinden dat niet alle inwoners zelforganisatie aan kunnen. Allen geven aan dat het niveau van participatie afhankelijk is van het project. 60% geeft aan het enigszins mee eens is dat het succes van participatie afhankelijk is van sociaaleconomische kenmerken van bewoners zoals is te zien in de tabel hieronder. Tabel 5 Stellingen Stellingen
4.1.2 Niveau van participatie In de vragenlijst is de participatieladder (Pröpper en Steenbeek, 1999) gegeven. Aan de hand van deze ladder konden de ondervraagden aangeven wat het ambitie niveau en de praktijk is van hun gemeente. Het is te zien in de onderstaande tabel dat de eerste drie treden van de ladder al wordt toegepast in de praktijk zoals de gemeenten dit ambiëren. Meebeslissen is het minst toegepaste niveau en de ambitie voor dit niveau ligt eveneens het laagst. De hoogste traptrede zelforganisatie wordt in de praktijk vaker toegepast dan meebeslissen en ook het ambitieniveau voor zelforganisatie ligt hoger.
Alle burgers / bewoners kunnen het hoogste niveau van bewonersparticipatie, namelijk zelforganisatie aan. Naarmate de participatie van burgers en bewoners toeneemt, verliest mijn organisatie sturingskracht. In een vernieuwingsproject is het goed om meerdere niveaus van participatie te combineren. Het verschilt per project welk niveau van participatie effectief is. Het succes van participatie hangt af van de sociaaleconomische kenmerken van de bewoners. N=22-25
11
Helemaal Geheel Enigszins Enigszins mee mee eens mee eens oneens oneens 0% 25% 38% 38% 4%
12%
44%
40%
50%
46%
4%
0%
76%
24%
0%
0%
12%
60%
16%
12%
Zie bijlage 5 (vraag 12)
- 15 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Wat daarbij belangrijk wordt gevonden12 is dat er een enthousiaste groep betrokkenen is die voldoende kennis heeft van het project. Tevens wordt het door 68% belangrijk gevonden dat er een kleine afstand is tussen de professional en de burger. Opvallend is dat er nog 21% professionals aangeven enigszins mee eens te zijn dat participatie een rituele dans is die er eenmaal bij hoort. 44% is er enigszins mee oneens en 40% helemaal mee oneens dat naarmate participatie toeneemt de organisatie sturingskracht verliest. Ondanks dat de grote meerderheid participatie ziet als de enige manier om draagvlak voor een project te krijgen. (24% geheel mee eens, 48% enigszins mee eens). 20% mee eens en 58% enigszins mee eens geeft aan wel zou willen experimenteren met nieuwe vormen van participatie. 4.1.3 Toepassing van Participatie Zoals te zien is in tabel 6 is het reeds toegepaste niveau informeren, raadplegen en adviseren het meeste in de praktijk toegepast bij gemeenten. De laatste drie niveaus hebben een lager percentage toegekend gekregen. Het lijkt erop dat de ontwikkeling zich momenteel op het niveau van coproduceren, meebeslissen en zelforganisatie bevindt. In de vraagstelling zijn werkmethoden13 door de ondervraagde gekoppeld aan twee gegeven situaties namelijk welke werkmethoden de ondervraagde in zou zetten bij wijkvernieuwing en bij afnemende mate van tevredenheid van inwoners. Hiervan is een Top5 samengesteld per situatie in tabel 7.
12 13
Zie bijlage 5 (vraag 14) Zie bijlage 5 (vraag 10)
1 juni 2011
Tabel 6 Toepassing niveau Praktijk niveau informeren raadplegen adviseren coproduceren meebeslissen Zelforganisatie door bewoners N=25
Ja
Freq. 100,0% 100,0% 92,0% 44,0% 24,0% 40,0%
25 25 23 11 6 10
Tabel 7 Werkmethoden
Wijkvernieuwing Toegepast Bewonersbijeenkomst Infokrant Wijkanalyse Wijkvisie Ontwerpatelier N=24-25 Afnemende Toegepast tevredenheid Bewonersbijeenkomst Wijkschouw Wijkanalyse Wijkraadpleging Wijkonderzoek N=24-25
Freq. 72% 68% 67% 64% 60%
18 17 16 16 15
76% 64% 58% 56% 54%
Freq. 19 16 14 14 13
- 16 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
Bewonersbijeenkomsten zijn in beide situaties de meest gekozen vorm. Raadpleging komt ook nog voor en bij wijkvernieuwing mogen bij 60% van de inwoners ook helpen met ontwerp (ontwerpatelier) Echter een methode met meebeslissen (zoals inspraakavonden) is minder gekozen bij beide situaties. Wijkverkiezingen zijn in beide situaties de minst gekozen vorm. Er is de mogelijkheid gegeven om andere werkmethoden aan te dragen. Er is door één respondent een nieuwe werkmethode aangedragen namelijk ‘wijkteams’. 14
Uit de stellingen kwam naar voren dat 58% aangeeft dat men wel eens zou willen experimenteren met nieuwe vormen van participatie. 50% geeft aan het enigszins mee eens te zijn dat professionals en andere organisatie te weinig gebruik te maken van participatiemethoden. De meningen zijn nogal verdeeld of een participatietraject altijd door een professional geleid moet worden. Tabel 8 Stellingen Stellingen Ik zou vaker willen experimenteren met nieuwe vormen van participatie. Professionals van andere organisaties maken te weinig gebruik van participatie(methoden). De effecten van participatie zijn op lange termijn moeilijk te meten. Participatie is de enige manier om draagvlak voor een project te krijgen. Participatie moet altijd door een professional worden geleid. N=24-25
14
Zie bijlage 5 (vraag 12)
Helemaal Geheel Enigszins Enigszins mee mee eens mee eens oneens oneens 21% 58% 13% 8% 4%
50%
33%
13%
8%
63%
21%
8%
24%
48%
20%
8%
20%
28%
36%
16%
4.1.4 Verschil tussen beleid en praktijk Zoals te zien is in figuur 1 verschilt het ambitieniveau van gemeenten niet veel met de dagelijkse praktijk. Uit het staafdiagram (figuur 7) valt op te maken dat het merendeel aangeeft dat alle genoemde aspecten nauwelijks verschillen met de dagelijkse praktijk. Echter is er ook een gering percentage dat aangeeft dat er een redelijk verschil is tussen beleid en praktijk. Uit de stellingen is er naar voren gekomen dat 57% zegt dat tijdens het toepassen van participatie enigszins afwijkt van het daarvoor gestelde officiële kader. En nog eens in een andere stelling geeft 46% aan dat de huidige kaders en richtlijnen van participatie enigszins aansluit op de dagelijkse praktijk. Daarnaast zouden deze onderstaande punten kunnen aanduiden waarom er nog eventuele verschillen zouden kunnen zijn tussen beleid en praktijk. 40% is het enigszins mee eens dat professionals die in de wijk actief zijn, te weinig worden betrokken bij het vaststellen van de officiële kaders. 36% is daar enigszins mee oneens. 48% geeft aan het er enigszins mee oneens te zijn dat in de officiële participatiekaders de belangen van behoeftes van bewoners over het hoofd zien. En 32% helemaal mee oneens. Tabel 9 Verschil beleid/praktijk Verschil tussen beleid en praktijk Inbreng van participanten Besluitvormingsstructuur Werkwijze Communicatie Realisatie en ambitie R=21-22
Volledig 0% 0% 5% 0% 0%
Redelijk Nauwelijks 36% 46% 29% 43% 32% 46% 27% 55% 32% 46%
- 17 -
Niet 18% 29% 18% 18% 23%
Respondenten 22 21 22 22 22
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
4.1.5 Effectiviteit van participatie Er is gevraagd naar wat er geëvalueerd wordt van het proces en het effect van participatie daarnaast hoe dit dan wordt gemeten. De uitkomsten zijn te zien in de tabel hieronder (tabel 10). Tabel 10 Evalueren Evaluatie
Ja
Freq.
Worden verwachtingen vooraf in kaart gebracht?
44,0%
11
Stelt u doelen op?
48,0%
12
Tussentijds op voortgang geevalueerd?
40,0%
10
Wordt er achteraf op proces geevalueerd?
76,0%
19
Wordt er achteraf op effecten geevalueerd?
64,0%
16
Leiden evaluatieresultaten tot bijstelling van beleid en praktijk?
68,0%
17
Ja
Freq.
8,3%
2
Opkomst van inwoners bij bijeenkomsten
75,0%
18
Registeren van klachten
83,3%
2
Meten van tevredenheid onder bewoners
79,2%
19
Meten van tevredenheid onder alle betrokkenen
54,2%
13
Registratie van deelname bij nieuwe projecten
41,7%
10
8,0%
2
tot enigszins mee eens, dat de kwaliteit van de oplossing beter zal zijn bij grote betrokkenheid van bewoners.
63 % geeft aan enigszins mee eens te zijn dat de effecten van participatie op lange termijn moeilijk te meten zijn.
4.1.6 Succesfactoren Er is gevraagd welke eigenschappen de professional moet hebben voor succesvolle participatie. Hierbij treft u een top van de belangrijkste eigenschappen aan welke worden weergeven in tabel 11 hieronder. In tabel 12 is te zien welke eigenschappen van de professional van minder groot belang zijn. Overige resultaten zijn na te slaan in bijlage 5 (vraag 13)
N=25 Meetinstrumenten Een registratiesysteem met een set van PI’s
Anders namelijk…. N=24
Tabel 11 Eigenschappen van de professional Eigenschappen Enigszins Belangrijk Van belang belangrijk Sociaalcommunicatief 4% 96% 100% Analytisch 48% 52% 100% Stressbestendig 44% 56% 100% Betrouwbaarheid 0% 100% 100% Flexibel 32% 68% 100% Uitstraling 56% 44% 100% Positief denkend 36% 64% 100% N=24-25
In de meeste gevallen wordt het proces en het effect van participatie achteraf geëvalueerd. Het effect van participatie wordt meetbaar bevonden door voornamelijk klachten te registeren, mate van tevredenheid te meten en de opkomst van bewoners vast te leggen. Het meten van bewonersopkomst is van belang want 98% is het er mee eens
- 18 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
In een open vraag is gevraagd naar grootste successen van participatie uit eigen ervaringen. Absolute getallen kunnen in dit geval niet worden geven van de best en worst practices omdat de aard van beschrijvingen te verschillend zijn in de gestelde open vragen. Maar wat in de vele beschrijvingen naar voren komt, is dat projecten uit eigen initiatief van burgers succesvol zijn. Samenwerken met professionals waarin bewoners mee mogen beslissen of medeverantwoordelijk worden gemaakt wordt ook als succesvol bevonden.
Tabel 12 Eigenschappen van de professional Eigenschappen Onbelang- Nauwelijks Minder van rijk belangrijk belang Durf 0% 40% 40% Vasthoudend 4% 20% 24% Onderhandelaar 0% 16% 16% Inituïtief 0% 16% 16% Loyaal 0% 12% 12% Overtuigend 0% 12% 12% N=24-25
Verder hebben ondervraagden kunnen aangeven wat ze vooral wel en niet zouden doen bij participatietrajecten (Do’s en Dont’s). Wat meerdere malen is aangegeven (niet met dezelfde woorden, zie bijlage 5 vr.9) is te zien in de tabel hieronder. Met nadruk is aangegeven dat er vooral duidelijk en helder gecommuniceerd moet worden over wat er wél en níet mogelijk is. Daarbij is het van belang dat gemaakte afspraken na moet worden gekomen en vooral geen toezegging moet doen die niet waar gemaakt kunnen worden.
De stellingen In tabel 13, hieronder, hebben betrekking op het succes van participatie. Een opvallend percentage uit deze stellingen is dat 65% aangeeft het er enigszins mee eens te zijn dat betrokken bij wijkvernieuwing vaak niet op één lijn zitten. Tabel 13 Stellingen Stelling Participatie van bewoners en burgers zorgt voor succesvollere projecten. Het succes van participatie hangt af van de sociaaleconomische kenmerken van de bewoners. Een organisatie die actieve participatie toepast doet dit uit eigen belang. Betrokkenen in een wijkvernieuwingsproject zitten voor participatie vaak niet op één lijn.
Helemaal Geheel Enigszins Enigszins mee mee eens mee eens oneens oneens 60% 40% 0% 0% 12%
60%
16%
12%
24%
52%
20%
4%
9%
65%
22%
4%
Tabel 14 Do's en Dont's Do Verwachtingen managen/duidelijk zijn Bewoners erbij betrekken Open en tijdige communicatie Afspraken nakomen N=21 Don’t Beloven wat je niet kunt waarmaken Niet te moeilijk maken Overheersen N=19
Freq 8 7 6 4 Freq 6 5 3
- 19 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
In vraag 14 (zie bijlage 5) is gevraagd aan de professional welke factoren van belang zijn in de praktijk en welke van minder groot belang. De top van deze resultaten zijn te zien in tabel 15. Tabel 15 Belanrijk in de praktijk Top van de belangrijkste factoren Enigszins Belangrijk Van belangrijk belang Tussentijdse reflectiemomenten met alle betrokkenen 44% 56% 100% Kleine afstand tussen professionals en burgers / bewoners 28% 68% 96% Enthousiaste groep betrokkenen 20% 76% 96% Consensus over groepsbelang(boven individuele belangen) 36% 60% 96% Vrije ruimte voor nieuwe en spontane initiatieven 32% 64% 96% Het managen van verwachtingen 36% 60% 96% Top van de minst belangrijke factoren
Geen tijdsdruk Voldoende urgentie project Multidisciplinaire deskundigheid bij professionals Voldoende financiële middelen Sociale cohesie binnen gemeenschap (in wijk of dorp) Voldoende kennis bij burgers en bewoners over project N=25
Onbelang- Nauwelijk Minder rijk belangrijk van belang 8% 24% 32% 0% 12% 12% 0% 12% 12% 0% 8% 8% 0% 8% 8% 0% 8% 8%
1 juni 2011
4.2 Deelvraag 2 “Welke deskundigheid hebben gebiedsontwikkelaars ten aanzien van bewonersparticipatie?” 4.2.1 Rol van de gebiedsontwikkelaar Uit voorgaande interviews15 met gebiedsontwikkelaars is geconstateerd dat er een ontwikkeling plaatsvindt wat betreft de rol van de gebiedsontwikkelaar. Een samensmelting van de fysieke en de sociale aspecten is een nieuwe ontwikkeling. Ook bij de telefonische benadering voor dit onderzoek werd het duidelijk dat de gebiedsontwikkelaar op alle mogelijke afdelingen kan zitten met allerlei mogelijke functienamen. Om deze constatering nog eens te bevestigen is er gekeken naar de afdelingen en functieomschrijvingen van de gebiedsontwikkelaar. Daarin is te zien dat geen enkele gebiedsontwikkelaar deze functienaam draagt. Variërend van programmamanager tot communicatieadviseur en van dorpscoördinator tot wijkregisseur werkzaam op allerlei mogelijke afdelingen. Op allerlei niveaus worden medewerkers ingezet om participatie te waarborgen bij gemeenten. Zoals al eerder is beschreven zijn de meningen verdeeld of participatie altijd door een professional geleid moet worden. Enerzijds zullen er kaders zijn waarbinnen gewerkt wordt, anderzijds zal de professional niet te veel willen afbakenen. Duidelijke communicatie is van groot belang naar burgers toe maar de professional moet niet de overhand krijgen.
15
Stienstra, Van der Stoop, Tiggeler en Van der Wal (2011) interview audiofragmenten met gebiedsontwikkelaars.
- 20 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Eigen initiatieven van Tabel 16 initiatiefnemer bij Wijkvernieuwing burgers worden als succes Perc. gezien zoals was te lezen in Initiatiefnemer Gemeente paragraaf 4.1.6. Woningcorporatie Succesfactoren. In de Bewonersorganisatie vragenlijst is gevraagd naar Projectontwikkelaar Welzijn de rol van de gemeente bij Stedenbouwkundig wijkvernieuwing maar ook Beleggingsmaatschappij MKB naar de rol van andere Politie partijen. De drie mogelijke Natuurorganisatie Ongeorganiseerde bewoners rollen waaruit gekozen kon Onderwijs worden, zijn Energie en Water Maatschappelijkwerk initiatiefnemer, betrokken Zorg en doorslaggevend. De N=24 resultaten worden weergegeven in tabel 16, 17 en 18. Tabel 17 Partijen die betrokken moeten worden
Moeten betrokken worden Bewonersorganisatie Ongeorganiseerde bewoners Stedenbouwkundige MKB Politie Gemeente Woningcorporatie Welzijn Onderwijs Maatschappelijkwerk Zorg Natuurorganisatie Energie en Water Projectontwikkelaar Beleggingsmaatschappij N=24
Perc.
Freq. 83% 83% 83% 79% 75% 71%
20 20 20 19 18 17
71% 71% 67% 63% 58% 54% 54% 50% 33%
17 17 0 15 14 13 13 12 8
1 juni 2011
Tabel 18 Partijen met doorslaggevende rol
Freq. 79% 63% 58% 42% 17% 17% 17%
19 15 14 10 4 4 4
8% 8% 8% 4% 4% 4% 0% 0%
2 2 2 1 1 1 0 0
Doorslaggevend Gemeente Woningcorporatie Projectontwikkelaar Bewonersorganisatie Stedenbouwkundige MKB Beleggingsmaatschappij Welzijn Natuurorganisatie Politie Energie en Water Onderwijs Ongeorganiseerde bewoners Maatschappelijkwerk Zorg N=24
Perc.
Freq. 96% 75% 38% 33% 21%
23 18 9 8 5
17%
4 4 2 2 1 1 1 0 0 0
17% 8% 8% 4% 4% 4% 0% 0% 0%
Uiteraard zouden bewoners, zowel ongeorganiseerd als georganiseerd, betrokken moeten worden als het gaat over wijkvernieuwing. Daarnaast is voor 83% bij een wijkvernieuwing een stedenbouwkundige betrokken. In het kader van deelonderzoek 1 Competentieprofiel16 zijn 7 gebiedsontwikkelaars geïnterviewd. Op basis daarvan is een competentieprofiel opgesteld. “Samengevat kan gezegd worden dat een gebiedsontwikkelaar een spin in het web is. Hij/zij is de verbindende factor tussen de verschillende partijen. Hij/zij is in staat op verschillende niveaus te kunnen communiceren en snel te kunnen schakelen. De gebiedsontwikkelaar is flexibel en vindt het niet erg om buiten kantooruren (09.00-17.00 uur) te werken. De gebiedsontwikkelaar heeft 16
Stienstra, Van der Stoop, Tiggeler en Van der Wal (2011) Onderzoeksrapport ‘De gebiedsontwikkelaar’ Groningen.
- 21 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
algemene kennis op het gebied van financiën, bouwkunde en civieltechnische aspecten. Hij/zij is in staat de juiste mensen om zich heen te kunnen verzamelen om samen met hen tot een goed resultaat te komen. Hij/zij moet het vertrouwen kunnen winnen van verschillende partijen en is hiermee in staat om bruggen te bouwen tussen de partijen. De gebiedsontwikkelaar weet op creatieve wijze partijen in het proces te betrekken en is hierin ook innovatief. Hij/zij is procesvaardig en leidt het proces in goede banen. Hij/zij controleert en houdt toezicht op het gehele proces. Hij/zij signaleert de knelpunten in het proces en koppelt deze terug.”17 4.2.2 Deskundigheid Er is gevraagd in hoeverre de professional leert van de gegeven aspecten. In figuur 2 is te zien dat de professional veel leert van eigen succesvolle projecten en het samenwerken met burgers. Waar professionals enigszins van leren is van best practices elders en het samenwerken met andere organisaties. In een marktverkenning van Ruurd Vos in opdracht van Sherpas Proyects18 is een onderzoek gedaan naar burgerparticipatie bij overheidsinstellingen. Uit dit onderzoek is onder anderen naar voren gekomen dat overheidsinstellingen zelf willen leren uit eigen opgedane ervaringen. Volgens dit onderzoek is er geen behoefte om externe partijen aan te trekken voor toepassing van burgerparticipatie. Echter is er wel een behoefte voor advisering en trainingen voor toepassing van werkmethoden. In vraag 18 (zie bijlage 4) is gevraagd op welke terreinen de professional zijn/haar deskundigheid wil vergroten (meerdere antwoorden mogelijk). In tabel 20 (volgende pagina) is af te lezen dat 25%
17
Stienstra, Van der Stoop, Tiggeler en Van der Wal (2011) Onderzoeksrapport ‘De gebiedsontwikkelaar’ Groningen. 18
1 juni 2011
van ondervraagden wil leren over toepassing van niveaus en over verschillende werkmethoden.
Figuur 2 N= 23-20
Al in paragraaf 4.1.6 zijn praktijkervaringen weergegeven aan de hand van succesverhalen uit de praktijk. Volledige beschrijvingen van alle respondenten zijn te lezen in bijlage 5 (vr. 9). In tabel 14 is te lezen wat vooral wel en niet moet bij participatietrajecten. Deze ervaringen zijn opgedaan uit de praktijk en maakt de professional deskundig. Naast eigen ervaring is in tabel 19 af te lezen op welke wijze de professional verder deskundig blijft op het gebied van participatie. 64% geeft aan geen behoefte te hebben om hun deskundigheid te vergroten. Van de respondenten die wel willen leren over participatie geeft 38% aan, op het terrein van het evalueren van participatietrajecten een behoefte heeft om hierover te leren (zie tabel 20).
R. Vos i/o Sherpas Proyects (2011) Marktverkenning burgerparticipatie, Groningen.
- 22 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie Tabel 19 Deskundigheid van de professional Deskundig door Literatuurstudie
Perc.
Freq. 70,8%
17
Interne scholing
41,7%
10
Intervisie met collegae
79,2%
19
Intervisie andere organisaties
75,0%
18
Cursussen
54,2%
13
Studiedagen
70,8%
Tussentijdse evaluatie N=24
75,0%
17 18
1 juni 2011 Tabel 21 Opleiding
Tabel 22 Respondenten
Hoogst genoten opleiding
Geslacht Vrouw Man Totaal
MBO HBO Universiteit N=25
2 (8%) 16 (64%) 7 (28%)
Tabel 20 Behoefte om te leren
Behoefte om te leren over Het evalueren van trajecten
Ja
Categorie in Leeftijd Ervaring jaren aantal (N) aantal (N) 9 0-9 0 (0%) 9 (36%) 16 10-19 0 (0%) 10(40%) 25 20-29 0 (0%) 1(4%) 30-39 4 (17%) 5(20%) 40-49 6 (25%) 0 (0%) 50-59 11 (46%) 0 (0%) 60-69 3 (13%) 0 (0%) Missing 1 0 Gemiddeld 50 14 N=25 N=25
Freq.
37,5%
Het vastleggen van participatie
29,2%
Beleidsvorming rond participatie Het toepassen van verschillende niveaus Verschillende methoden
25,0%
Persoonlijke vaardigheden
20,8%
9 7 6
25,0% 6
25,0%
6 5
N=24
Van de ondervraagden heeft de meerderheid als hoogst genoten opleiding HBO zoals te zien is in tabel 20. De gemiddelde leeftijd van ondervraagden is 50 jaar en het gemiddelde van het aantal jaren werkervaring is 14 jaar (tabel 22). Tevens is er in de vragenlijst gevraagd naar relevante opleiding in het kader van de huidige werkzaamheden als gebiedsontwikkelaar. In tabel 23 is te zien dat door ondervraagden veel verschillende relevante opleidingen zijn aangedragen uiteenlopend van fysieke opleidingen zoals stedenbouwkundige opleiding tot sociale studies zoals verandermanagement.
Tabel 23 Releavante opleiding Relevante opleiding IAHL Communicatiewetenschap VvA Cursussen (HBO recreatie en toerisme) Geen HBO HBO + MBA management HBO plus HTS Social innovation management Sociale economische ontwikkeling universiteit Stedenbouwkundig techniek & ruimtelijke Training Gebiedsgerichtwerken Twynstra / Gudde Verandermanagement Werkervaring in andere functies N=20
Respons 1 1 1 3 3 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2
- 23 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
Hoofdstuk 5 Gemeente en Woningcorporatie Naast dit onderzoek is er eveneens onderzoek gedaan naar participatie echter vanuit het oogpunt van woningcorporaties. De uitkomsten van beide onderzoeken worden in dit hoofdstuk met elkaar vergeleken. De meest opvallende verschillen en overeenkomsten worden in een schematisch overzicht (tabel 24) weergegeven. Verdere resultaten zijn te vinden in het onderzoeksrapport “Participatie als sleutel tot succes” van Sandra Zamir (2011).
Situatie gebonden werkmethoden
5.1 Vergelijking Tabel 24 Woningcorporatie en Gemeente Corporatie Vastlegging Vastlegging in BBSH en participatie Overlegwet meest voorkomend. Aspecten: Voornamelijk op het gebied van wettelijke kaders Ambitie participatieniveau Praktijk participatieniveau
Informeren, raadplegen en adviseren. Informeren, raadplegen en adviseren.
Verschil officiële kaders en praktijk
Weinig afwijking van officiële kaders en praktijk. Wel wijkt de helft van de ondervraagden in sommige gevallen af van
Effectiviteit participatie Gemeente Visiedocument en Lokaal Akkoord meest voorkomend. Aspecten: Voornamelijk op het gebied van ambitieniveau van de organisatie. Idem Idem
Idem
Kritische succesfactoren
Ervaringen professional
de kaders. Corporatie Wijkvernieuwing: Bewonersbijeenkomsten en Informatiekrant meest toegepast Afnemende tevredenheid: Bewonersbijeenkomsten en Wijkonderzoek meest toegepast Meest toegepaste meetmethode: Aan de hand van bewonerstevredenheid en registratie van het aantal klachten. - Transparante en eerlijke houding - Flexibele kaders - Realistische ambities
Do: afstand verkleinen tussen klant en professional, stimuleren actieve houding klant. Don’t: valse verwachtingen scheppen, dubbele agenda en eigen visie doordrukken.
Gemeente Wijkvernieuwing: Idem Afnemende tevredenheid: Bewonersbijeenkomst en Wijkschouw meest toegepast Idem
- Eigen initiatieven van burgers - Samenwerken met professionals - Burgers medeverantwoordelijk maken Do: duidelijk zijn, bewoners betrekken, open en tijdige communicatie, afspraken nakomen. Don’t: valse verwachtingen scheppen, te ingewikkeld maken en overheersen.
- 24 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Corporatie Persoonlijkheidskenmerk en: - Sociaal communicatief - Betrouwbaar - Verbindend Is bij wijkvernieuwing: - 100% van de gevallen initiatiefnemer. - 84% van de gevallen doorslaggevend.
Gemeente Persoonlijkheidskenmerk en: - Sociaal communicatief - Betrouwbaar - Flexibel Is bij wijkvernieuwing: - 79% van de gevallen initiatiefnemer. - 96% van de gevallen doorslaggevend.
Leermomenten gebiedsontwikkelaar
Geleerd van: zowel eigen succesvol als moeizaam vernieuwingsproject en de samenwerking met bewoners. Leren minder van best practices elders.
Geleerd van: eigen succesvol vernieuwingsproject en de samenwerking met burgers. Leren minder van overleg met andere professionals.
Deskundigheidsvraag
Deskundig door: intervisie met collegae, studiedagen en literatuurstudie. Behoefte deskundigheid op gebied: van verschillende participatiemethoden, evaluatie participatietrajecten en persoonlijke vaardigheden.
Deskundig door: intervisie met collegae en andere organisaties en tussentijdse evaluatie. Behoefte deskundigheid op gebied: van vastlegging van participatie en het evalueren van projecten
Rol gebiedsontwikkelaar
1 juni 2011
Het is duidelijk dat er heel veel overeenkomsten zijn tussen de professionals bij de corporaties en gemeenten. Beiden zitten in praktijk op hetzelfde niveau en ook het ambitieniveau is zo goed als gelijk. Dezelfde werkmethoden worden ingezet en beiden hebben aangegeven de grootste partij te zijn bij wijkvernieuwing als initiatiefnemer en als doorslaggevende factor. Kleine verschillen zijn te ontdekken in de succesfactoren. De corporaties geven aan dat succes afhankelijk is, hoe flexibel men met kaders omgaat. De gemeente geeft aan dat het succes vooral te maken heeft met de wisselwerking tussen burger en de professional.
- 25 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Hoofdstuk 6 Conclusie 6.1 Deelvraag 1 “Hoe wordt ‘burgerparticipatie’ door gebiedsontwikkelaars in NoordNederland gezien en toegepast?” 6.1.1 Formele participatie Vastlegging bij gemeenten gebeurt op vele verschillende manieren. Door Wmo is de gemeente verplicht na te denken over invulling van participatie maar deze wet niet dwingend over hoe participatie wordt vastgelegd. Aan te merken is dat er voornamelijk op visie niveau wordt vastgelegd en minder op praktisch niveau. Volgens de VGN ledenpeiling was in 2009 voor 47% participatie vastgelegd. Anno 2011 is 67% vastgelegd en kan er geconcludeerd worden dat men bij de gemeente niet heeft stilgezeten wat betreft de vastlegging van participatie. De, welbekende, participatieladder van Pröpper en Steenbeek (1999) onderscheidt participatie op zes niveaus. Van deze niveaus is meebeslissen is het minst toegepaste niveau bij gemeenten en ook de ambitie op dat niveau is het laagst. Er is een sterke afname te zien bij toepassing na trede drie er kan geconcludeerd worden dat de ontwikkelingen met betrekking tot participatieniveau zich bevindt op de vierde trede van de participatieladder.
1 juni 2011
6.1.2 Toepassing van participatie Informeren, raadplegen en adviseren zijn momenteel de meest toegepaste niveaus. Het niveau dat wordt toegepast is afhankelijk van de aard van het project, gebied en sociaal economische kenmerken van bewoners. Over de verdere toepassing is gebleken dat bij wijkvernieuwing én bij afname van tevredenheid over de woonomgeving de meest gekozen participatiemethode een bewonersbijeenkomst is. Bij participatietrajecten worden veel uiteenlopende partijen betrokken. Volgens de ondervraagden zitten betrokken professionals vaak niet op één lijn en maken zij onvoldoende gebruik van mogelijke participatiemethoden. De effectiviteit van participatie wordt voornamelijk gemeten aan de hand van klachtenregistratie, mate van tevredenheid en opkomst van inwoners. De effectiviteit wordt in de meeste gevallen achteraf geëvalueerd en deze resultaten leiden meestal tot bijstellingen van beleid en praktijk. In de eerste drie niveaus verschillen ambitie en formele participatie nauwelijks van elkaar. Het lijkt erop dat gemeente haar doelstellingen heeft gehaald wat betreft informeren, raadplegen en adviseren. Van de volgende drie niveaus meebeslissen, coproduceren en zelforganisatie wordt zelforganisatie vaker toegepast dan meebeslissen en coproduceren en ook ligt het ambitieniveau voor zelforganisatie hoger.
De meerderheid heeft aangegeven soms te moeten afwijken van de officiële kaders. 40% heeft aangegeven dat professionals die in de praktijk werken te weinig worden betrokken en te weinig naar hun ervaringen worden gevraagd bij het vaststellen van officiële kaders. Hier liggen dus nog kansen om de formele kaders scherper te krijgen.
- 26 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
1 juni 2011
6.1.3 Visie van de professional In de open vragen is aangegeven dat voornamelijk initiatieven die van onderop van burgers komen als succesvol worden ervaren. De samenwerking tussen professional en burger waarbij burgers eigen verantwoordelijkheden krijgen en mogen meebeslissen wordt mede als succesvol aangemerkt. De meningen zijn verdeeld over het feit dat participatietrajecten door een professional geleid moeten worden. Ondervraagden zijn niet bang dat de organisatie kracht verliest naarmate participatie toeneemt.
na te komen zijn. Daarom zal vooraf gekeken moeten worden wat de kaders zijn, om de verwachtingen van burgers te kunnen managen.
Bij participatietrajecten worden veel uiteenlopende partijen betrokken volgens ondervraagden maken professionals van die partijen onvoldoende gebruik van mogelijke participatiemethoden. Zelf geven de ondervraagden aan wel zou wel willen experimenteren met nieuwe werkmethoden.
6.2.2 Opleidingsniveau Op twee uitzonderingen na, is het minimale opleidingsniveau van de professionals Hbo-niveau. De vooropleidingen van deze professionals lopen zeer uiteen van fysieke- tot sociale opleidingen. Er is een geen duidelijke lijn te zien welke vooropleiding relevant is. Wel is te zien dat het merendeel al vele jaren werkervaring heeft (gemiddeld 14 jaar) op het gebied van burgerparticipatie.
6.2 Deelvraag 2
De professional leert van ervaringen uit eigen succesvolle projecten en uit het samenwerken met burgers door tussentijds te evalueren. Daarnaast blijft de professional deskundig door literatuurstudie, intervisie met collegae en anders organisaties. Volgens onderzoek naar burgerparticipatie in de overheidssector19 is er geen behoefte om externe partijen aan te trekken om burgerparticipatie toe te passen.
“Welke deskundigheid hebben gebiedsontwikkelaars ten aanzien van bewonersparticipatie?” 6.2.1 Deskundigheid Bij wijkvernieuwing ziet de gemeente zichzelf als initiatiefnemer en als doorslaggevende factor. Echter worden initiatieven vanuit burgers als succes beschouwd waarbij een samenwerking plaatsvindt tussen de professional en de burger. Haast vanzelfsprekend is betrouwbaarheid één van de belangrijkste kenmerken van de professional. Afspraken dienen nagekomen te worden om vertrouwen te krijgen van de burger. Een valkuil blijkt te zijn dat er toezeggingen worden gedaan die achteraf niet 19
R. Vos (2011) i/o Sherpas Proyect. Marktverkenning burgerparticipatie, Groningen.
- 27 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Hoofdstuk 7 Discussie en aanbevelingen Naar aanleiding van de voorgaande hoofdstukken worden in dit laatste hoofdstuk vijf aanbevelingen gedaan naar de opdrachtgever en de professional toe. En tot slot wordt er ingegaan op de adviesvraag van het Kenniscentrum NoorderRuimte. 7.1 Aanbevelingen 1. Criteria In de vragenlijst hebben we vragen gesteld over verschillende niveaus van participatie. Echter blijkt het uit de antwoorden en gesprekken met professionals naderhand dat er onduidelijkheden zijn over de verschillende niveaus en met name over zelforganisatie. Mijn aanbeveling is om uitgebreide criteria op te stellen wat meebeslissen coproduceren en zelforganisatie inhoudt omdat het erop lijkt dat er behoefte is om deze drie niveaus verder te ontwikkelen gezien de praktijk en het ambitieniveau (Zie paragraaf 4.1.2 figuur 1) 2. Werkmethoden Ondervraagden hebben aangegeven te willen experimenteren met verschillende vormen van werkmethoden. Daarnaast zijn er nauwelijks nieuwe werkmethoden aangedragen. Minister Donner heeft onlangs een aanbeveling gedaan20 over werkmethoden die ingezet kan worden om burgerparticipatie te vernieuwen. Zo zijn er veel mogelijkheden om burgers te betrekken bij beleidsvorming door social media in te zetten.
20
1 juni 2011
Vanuit de gemeente wordt er meer op visieniveau vastgelegd en minder op praktisch niveau. Er vanuit gaande dat de professional wel uit literatuurstudie op de hoogte is van de theorie maar moeite heeft met de daadwerkelijke toepassing kan er geconcludeerd worden dat er een behoefte is naar praktijkkennis. De rol van het KGN is scholing om de deskundigheid van de professionals voor toepassing op verschillende niveaus en nieuwe werkmethoden te vergroten. 3. Kaderstelling Gemeenten geven aan dat er duidelijke kaders gegeven moeten worden om de verwachtingen van de burgers te kunnen managen. Dat wil niet uitsluiten dat de mogelijkheden voor burgers buiten de gegeven kaders van de gemeente kunnen liggen. Interessant voor het KGN zou wellicht zijn, om een onderzoek te doen naar de kaders die vanuit de burger kan worden gegeven. 4. Belang van participatie Er zijn nog steeds professionals die participatie zien als een rituele dans die nu eenmaal opgevoerd moet worden. Als de gebiedsontwikkelaar participatie al ziet als een rituele dans hoe moeten de burgers dit dan zien? Succes van participatie zit hem in dat burgers hun eigen initiatieven samen met de professional kunnen uitvoeren. Echter komen initiatieven vaak vanuit de gemeenten (zie paragraaf 4.2.1 Rol van de gebiedsontwikkelaar). De professional en de burger zouden participatie als een kans moeten zien voor de gemeente. Participatie zal pas slagen als vanuit beide kanten het belang in ziet. Er ligt hier dus een taak voor KGN en de professional in de gemeente, wat betreft het informeren over kansen die benut kunnen worden en het belang van samenwerken.
www.wka-centrum.nl Woonbond Kennis - en adviescentrum (WKA) artikel geraadpleegd mei 2011
- 28 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
5. Op één lijn Volgens de professionals is duidelijkheid en heldere communicatie van groot belang om een project te laten slagen. In situatie zoals wijkvernieuwing zijn er veel partijen betrokken. Samenwerken met andere betrokkenen en zorgdragen voor een eenduidig verhaal naar burgers toe, lijkt moeilijk te zijn. De deskundigheid van professionals kan worden vergroot op terrein van, verschillende partijen op één lijn krijgen en gedeelde waarden formeel vast te leggen. 7.2 Adviesvraag “Op welke wijze kunnen de gebiedsontwikkelaars bij gemeenten effectiever gebruik kunnen maken van (verschillende vormen van) burgerparticipatie?” Concluderend uit de twee deelvragen wordt in de opsomming hieronder puntsgewijs advies gegeven op welke wijze gebiedsontwikkelaars effectiever gebruik kunnen maken van burgerparticipatie. 1. De gebiedsontwikkelaar zal meer moeten experimenteren op verschillende niveaus en de creativiteit moeten vergroten ten aanzien van mogelijke werkmethoden, om participatie effectiever in te kunnen zetten. Internet biedt veel mogelijkheden om burger te bereiken. Social media kan worden ingezet om burgers te betrekken bij raadpleging over bijvoorbeeld beleidsvorming. 2. Door de deskundigheid te vergroten op terrein van ‘gedeelde waarden van betrokken partijen kunnen vertalen naar één visie’ zal burgerparticipatie succesvoller laten verlopen.
1 juni 2011
3. Meer formele vastlegging op praktisch niveau zoals handleidingen maakt burgerparticipatie beter inzetbaar voor de gebiedsontwikkelaar. Gemeenten zullen de gebiedsontwikkelaars kunnen betrekken bij het opstellen van officiële kaders. Hierdoor zal de formele participatie beter aansluiten op de alledaagse praktijk. 4. Gebiedsontwikkelaars moeten het belang voor de organisatie van participatie inzien. Daarnaast geldt het maatschappelijke belang waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn namelijk dat vanuit de overheid gestuurd wordt dat de verantwoordelijkheid meer naar burgers toe moet. Ondervraagde gemeenten zijn al op de juiste weg maar burgerparticipatie mag nog wel meer in de organisatie verankerd worden. Dit kan bijvoorbeeld door de professional de juiste functienaam en de daarbij horende afdeling binnen de organisatie te geven. 5. Uit resultaten is gebleken dat de organisatie leert van evaluatie tussentijds en achteraf vast te leggen en deze resultaten gebruiken voor eventuele bijstellingen in officiële participatiekaders. Het advies is, naar gemeente die dit nog niet doen, om ook deze werkwijze toe te passen.
7.3 Discussiepunten Onderzoek De wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd is betrouwbaar geweest voor de gegevensverwerving. Achteraf gezien had de vragenlijst ‘burgerparticipatie bij sociaalfysieke gebiedsontwikkeling’ minder vragen moeten bevatten. De vragenlijst werd te lang bevonden, wellicht was het aantal respondenten dan ook groter geweest. Vraag 14 was wellicht iets te voor de hand liggend en had achterwege gelaten kunnen worden.
- 29 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
De respondentengroep is niet representatief genoeg. Ondanks het telefonische contact vooraf en het begeleidend schrijven met duidelijke begripsomschrijving van de gebiedsontwikkelaar is de vragenlijst door professionals ingevuld die hoogst waarschijnlijk niet voldoen aan de gestelde criteria. Desondanks geeft het onderzoek wel een duidelijk beeld hoe burgerparticipatie geregeld is bij gemeente.
1 juni 2011
7.4 Spraakmakers Als extra toevoeging aan dit onderzoek wordt hieronder enkele spraakmakende punten weergegeven om nog eens na te praten/discussiëren over burgerparticipatie. 1. Participatieniveau Zowel bij de toepassing als bij ambitie van participatie scoort meebeslissen lager dan een trede hoger namelijk zelforganisatie. Het lijkt erop dat er een trede wordt overgeslagen op de participatieladder (Propper en Steenbeek 1999)Wordt het niveau ‘zelforganisatie’ verkozen boven meebeslissen? 2. Burgerparticipatie Successen komen meestal voort uit initiatieven van burgers. Maar in hoeverre willen burgers participeren en wanneer laten burgers het liever over aan de overheid? 3. Werkmethode In de vragenlijst zijn nauwelijks andere werkmethoden aangedragen terwijl er velen creatieve methoden zijn. De vraag is of de professionals wel vindingrijk genoeg om innovatieve werkmethoden toe te passen?
- 30 -
Een inventariserend onderzoek naar burgerparticipatie
Literatuurlijst Vak literatuur Van der Lans (2010) Erop Af! De nieuwe start van het sociaalwerk, Amsterdam De Zeeuw (2007) De engel uit het marmer. TU Delft De Waal (2001) Nieuwe strategieën voor het publieke domein. Tellinga (2004) De grote verbouwing, verandering van naoorlogse woonwijken, Rotterdam Ondersteunend literatuur Verhoeven (2008) Wat is onderzoek? Hoofddorp Kempen en Keizer (2010) Competent afstuderen, Amsterdam Steehouder (1999) Leren communiceren, handboek voor mondelinge en schriftelijke communicatie. Wolters Noordhoff Groningen. Documenten Hanzehogeschool (2010) Raak document. Innovatieprogramma gebiedsgericht werken Het succes van de gebiedsontwikkelaar, Groningen. Gemeente Veendam Acantus groep Lokaal akkoord 2009-2013 STAMM CMO (2010) Eindrapportage monitorproject wijk- en buurtimpuls Provincie Drenthe. De Smederijen van Hoogeveen (2010) Evaluatie resultaten januari 2010. Vastgesteld door de stuurgroep van De Smederijen op 27 januari 2010.
1 juni 2011
M. Dinjens (febr. 2010) Burgerparticipatie in de lokale politiek. Een inventarisatie van gemeentelijk beleid van activiteiten op het gebied van burgerparticipatie. Amsterdam R. Vos (2011) Marktverkenning burgerparticipatie. In opdracht van Sherpas próyects, Groningen Stienstra, Van der Stoop, Tiggeler en Van der Wal (2011) Onderzoeksrapport ‘De gebiedsontwikkelaar’ Groningen.
Internet Hanze.nl geraadpleegd op 15 febr.2011, 9 maart 2011, 2 mei 2011 Innovatie-alliantie.nl geraadpleegd op 16 febr. 2011 Sev.nl geraadpleegd op 16 febr. 2011 Aedesnet.nl geraadpleegd op 16 febr. 2011 Kei-centrum.nl. geraadpleegd op 23 febr. 2011 Rijksoverheid.nl geraadpleegd op 23 febr. 2011 Van Dale online woordenboek. geraadpleegd op 23 febr. 2011 http://www.youtube.com/watch?v=rDFtb2Exdco geraadpleegd op 16 maart 2011 WKA-centrum.nl geraadpleegd op 27 mei 2011.
Onderzoeksrapporten Dr. L.J. de Graaf, Drs. J.J.C van Ostaaijen en M.m.v. P.M.A. Hendrikx. Ministerie van Binnenlandse Zaken (Mei 2010) Noties voor participatienota’s? Een verkennende analyse naar lokale participatiedocumenten in 31 Nederlandse Gemeente.
- 31 -