Bureau voor Maatschappelijke oplossingen
Het CJG in Transformatie Verkenning van het bereik van doelgroepen door Centra voor Jeugd en Gezin
1
Colofon Marcel van Lochem Melle Wijma Dianne Geerds Transitiepartners De Meern, januari 2013
INHOUD 01 INLEIDING 04 05 06 07
Het ontstaan van de Centra voor Jeugd en Gezin Nieuwe uitdaging: de decentralisatie van de jeugdzorg Aanleiding voor deze verkenning Onderzoeksopzet
02 BEREIK 03 CJG EN DOELGROEPBENADERING 10 12 14 15
Inleiding Doelgroep 1 'Levensgenieters' Doelgroep 2 'Overlevers' Doelgroep 3 'Overgeleverden'
04 STRATEGIEEN 17 18 20 26
Inleiding Bevorderen van een positief opvoedingsklimaat Contact zoeken Contact vinden en houden
05 SLOTBESCHOUWING
REFERENTIES BIJLAGE 1: RESPONDENTEN INTERVIEWS BIJLAGE 2: BALANSMODEL
3
1. Inleiding In deze verkenning staat het bereik van doelgroepen door de Centra voor Jeugd en Gezin centraal. Op basis van literatuuronderzoek onderscheiden wij drie doelgroepen en een aantal strategieën voor het bereiken van deze doelgroepen. In negen interviews met CJG-professionals hebben wij verkend in hoeverre de betreffende Centra voor Jeugd en Gezin erin slagen de doelgroepen te bereiken, vooral de doelgroep met risicokenmerken, en hoe het bereik kan worden verbeterd.
1.1 Het ontstaan van de Centra voor Jeugd en Gezin Elke Nederlandse gemeente heeft een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Inwoners kunnen hier terecht met al hun vragen over opvoeden, opgroeien en gezondheid. In sommige gemeenten is het CJG een aantal jaren open, in andere gemeenten korter. Aanleiding voor de Centra voor Jeugd en Gezin waren een aantal dodelijke incidenten met kinderen waarin pijnlijk duidelijk werd dat organisaties in de jeugdzorg onvoldoende samenwerkten en gezinsproblemen te lang konden voortslepen. Daarop besloot de rijksoverheid in 2007 dat in elke Nederlandse gemeente een laagdrempelig en herkenbaar punt moest komen waar iedereen met opgroei- en opvoedingsvragen terecht kan: het Centrum voor Jeugd en Gezin. Centra voor Jeugd en Gezin richten zich op jeugd van –9 maanden tot 23 jaar, opvoeders en professionals. Ze hebben twee doelen. Ten eerste voorkomen dat kleine vragen en problemen erger worden. Ten tweede om organisaties en professionals die zich richten op zorg voor gezinnen beter te laten samenwerken. Hoewel gemeenten grote vrijheid hebben om het CJG naar eigen inzicht in te richten, moest op basis van de Tijdelijke regeling CJG tot 1 januari 2012 elk CJG tenminste de volgende functies bieden (basismodel): a) Jeugdgezondheidszorg b) Een schakel met Bureau Jeugdzorg c) Een schakel met Zorg- en Adviesteams (onderwijs) d) De vijf preventieve taken uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO): •
Geven van informatie en advies
•
Signaleren van opvoed- en opgroeiproblemen
•
Verwijzen naar lokaal en regionaal zorgaanbod
•
Bieden van licht pedagogische hulp
•
Zorg coördineren (maatschappelijk werk, gezinscoaching, opvoedingsondersteuning)
Sinds 1 januari 2012 is er geen regelgeving meer die gemeenten voorschriften geeft ten aanzien van het CJG en hebben gemeenten volledige vrijheid om zelf de aard, positie, taken en inrichting van het CJG te bepalen.
4
Het CJG in Transformatie
1.2 Nieuwe uitdaging: de decentralisatie van de jeugdzorg De meeste Centra voor Jeugd en Gezin zijn nog maar kort open of een nieuwe uitdaging dient zich aan: de decentralisatie van de Jeugdzorg. Om knelpunten in de jeugdzorg op te lossen is het oprichten van Centra voor Jeugd en Gezin onvoldoende. Uit het verslag ‘Jeugdzorg dichterbij’ blijkt dat er in antwoord op een groot aantal knelpunten in de jeugdzorg een structurele transformatie zal moeten plaatsvinden (Werkgroep toekomstverkenning jeugdzorg, 2010). Het aantal aanmeldingen voor gespecialiseerde jeugdzorg en de kosten van de jeugdzorg zijn de afgelopen jaren sterk gestegen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau geeft aan dat over de jaren 2007-2009 een kostenstijging van 5% per jaar heeft plaatsgevonden aan en dat de vraag naar provinciaal gefinancierde jeugdzorg tussen 2000 en 2009 meer dan is verdubbeld. De onderstaande grafiek geeft een indruk van de stijging van het aantal jeugdigen dat gebruik maakt van jeugdzorg (SCP, 2011).
Figuur 1: Ontwikkeling van het gebruik van provinciaal gefinancierde jeugdzorg, 2000-2009 Bron: SCP, 2011
De evaluatie van de Wet op de jeugdzorg en de analyse van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg laten belangrijke tekortkomingen van het huidige stelsel zien: -
een te grote druk op gespecialiseerde zorg;
-
tekortschietende samenwerking rond kinderen en gezinnen;
-
afwijkend gedrag wordt onnodig gemedicaliseerd;
-
het kosten opdrijvend effect als afgeleide van deze knelpunten
Vanuit de onderzochte tekortkomingen heeft de rijksoverheid gekozen voor het overhevelen van de verantwoordelijkheid voor zorg voor jeugd en de financiering van deze zorg van provincies naar gemeenten. Gemeenten krijgen hierdoor de sturingsmiddelen in handen om de zorg anders op te zetten: dichtbij, samen met gezinnen en integraal. Deze omslag wordt alom gezien als noodzakelijke stap om de effectiviteit van zorg te vergroten en de kosten te beheersen. Deze transitie van de jeugdzorg vereist een wetswijziging.
5
De huidige Wet op de jeugdzorg zal naar verwachting per 1 januari 2014 plaatsmaken voor de Wet zorg voor jeugd, ofwel de Jeugdwet. Het wetsvoorstel zet in op een volledige decentralisatie van alle vormen van jeugdzorg per 2015. Volgens het ontwerp van de Jeugdwet moeten gemeenten zorgdragen voor een herkenbare en laagdrempelige plek van waaruit een aantal basisfuncties van ondersteuning en zorg wordt aangeboden. Voor veel gemeenten is deze plek het Centrum voor Jeugd en Gezin. De regering heeft hierin voor ogen dat gemeenten de volgende verantwoordelijkheden op zich nemen: 1. herkenbare en laagdrempelige toegang tot jeugdhulp; 2. de jeugdhulp dicht bij de vindplaats inzetten; 3. op tijd inzetten van passende hulp en expertise; 4. de consultatiefunctie; 5. de coördinatiefunctie van hulp; 6. de 24-uur bereikbaarheid inclusief de mogelijk van directe interventie in crisissituaties; 7. bij complexe hulpvragen of wanneer de veiligheid van het kind in het geding is, zo snel mogelijk specialistische hulp in een zo vroeg mogelijk stadium inschakelen. In samenwerking met de gemeenten/VNG wil de regering het CJG doorontwikkelen waarbij het ‘etiket’ CJG geen wettelijke verplichting is. De gemeenten krijgen met de nieuwe Jeugdwet de beleidsvrijheid om de toegang tot jeugdhulp met maatwerk lokaal in te richten.
1.3 Aanleiding voor deze verkenning Vanuit de landelijke visie op het CJG is er ingezet op het laagdrempelig bereiken van jeugdigen, opvoeders en professionals. De gemeenten hebben door het CJG invulling gegeven aan hun verantwoordelijkheid om de toegang tot zorg te organiseren. Vervolgens kwam de vraag: wat als het CJG jeugdigen en opvoeders niet bereikt, dat wil zeggen als zij met vragen en problemen niet in contact komen met het CJG? In hoeverre kunnen dan de beleidsdoelen worden gerealiseerd? De kernvraag is: weten jeugdigen en opvoeders (gezinnen) de weg naar het CJG te vinden? Van een aantal specifieke doelgroepen is uit onderzoek bekend dat ze niet goed worden bereikt, zoals streng religieuze gezinnen, gezinnen met een lage sociaal economische status, laaggeletterden en migrantengezinnen (Sproet M. & Wieringen J., 2011; VWS 2010). Is het bij andere doelgroepen beter? Jaarverslagen van CJG’s wijzen uit dat de toestroom van ouders en jeugdigen met een hulpvraag minimaal is. Onderzoek van de Algemene Rekenkamer beschrijft dat zowel jongeren als volwassenen aarzeling vertonen om naar het inlooppunt van het CJG te komen (Algemene Rekenkamer, 2012). Als reden hiervoor geven meerdere Centra voor Jeugd en Gezin aan dat zij zich nog in de ontwikkelingsof opstartfase bevinden. Sommige CJG’s hebben echter hun fysieke inlooppunt alweer gesloten op basis van tegenvallende resultaten. Een voorzichtige conclusie kan worden getrokken dat het CJG bij jongeren en ouders nog niet het beoogde vertrouwde, laagdrempelige aanspreekpunt is. Doen CJG’s niet genoeg om hun doelgroep te bereiken? Is er minder vraag dan verwacht? Is de drempel van het CJG te hoog, of gebruiken ouders en jongeren liever andere kanalen om hun vragen en problemen op te lossen? In het licht van de decentralisatie van de jeugdzorg zoeken we antwoord op deze vragen.
6
Het CJG in Transformatie
1.4 Onderzoeksopzet Doel van de verkenning Het doel van deze verkenning is om inzicht te krijgen in strategieën die door Centra voor Jeugd en Gezin (kunnen) worden toegepast om de doelgroepen van het Centrum voor Jeugd en Gezin te bereiken. Hoofdvraag Antwoord wordt gezocht op de volgende hoofdvraag:
Hoe kunnen ouders, jeugdigen of gezinnen met enkelvoudige opgroei- en opvoedingshulpvragen of met risicokenmerken volgens CJG professionals op een effectieve en efficiënte wijze door Centra voor Jeugd en Gezin worden bereikt? Onderzoeksopzet De verkenning bestaat uit een literatuuronderzoek en een empirisch deel. Het eerste deel is gericht op het indelen van de brede doelgroep van jeugdigen en opvoeders in drie doelgroepen op basis van het ‘balansmodel’ van risico- en beschermende factoren. Dit doen we vanuit de aanname dat de drie doelgroepen onderling dermate verschillen dat zij niet allemaal met één aanpak effectief kunnen worden bereikt. Vervolgens richten we de blik op mogelijke strategieën die een CJG kan volgen voor het bereiken van met name de doelgroep die risicokenmerken heeft en die zelf geen contact legt met het CJG. Het empirisch deel is een kwalitatieve verkenning. Professionals van negen CJG’s hebben we in een open interview gevraagd naar hun visie en ervaringen met het bereiken van doelgroepen van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het betreft de volgende CJG’s (zie bijlage 1 voor een overzicht van de respondenten): •
CJG Amersfoort
•
CJG Breda
•
Loes Enschede
•
CJG Haarlem
•
CJG Houten
•
CJG ’s-Hertogenbosch
•
CJG Kampen
•
CJG Nijmegen
•
CJG Zuidplas
Een aanpak als deze heeft beperkingen, met name dat de conclusies en aanbevelingen niet zonder meer van toepassing zijn op andere CJG’s. Daarvoor is maatwerk nodig.
7
2. Bereik Voordat we ingaan op de strategieën die CJG’s toepassen om de doelgroepen te bereiken, staan we stil bij het feitelijke bereik van de CJG’s uit deze verkenning. Voor zover het bereik wordt bijgehouden, wordt dit vaak beschreven als het aantal mensen dat via inloop, spreekuur, telefoon en website/e-mail contact zoekt met het CJG. Ofwel de frontoffice van het CJG. Bij geen van de onderzochte CJG’s is een meetbare doelstelling met betrekking tot het bereik geformuleerd. Dit is bij veel CJG’s in het land het geval (Algemene Rekenkamer, 2012). Niet alle CJG’s maken structureel gebruik van een monitor of onderzoek om het bereik te meten en hierover te rapporteren. Een voorbeeld van een CJG dat dit wel doet, is het CJG van Den Bosch. Dat maakt gebruik van verschillende bronnen, zoals de gegevens uit klantregistraties en de Jeugd en Onderwijs Monitor. Elk jaar vergelijkt het CJG de eigen prestaties met de nulmeting en het voorgaande jaar. Hieruit komen aandachtspunten voort met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Op deze wijze kan dit CJG gestructureerd werken aan verbeteringen. In de meeste gevallen wordt het bereik door de geïnterviewde CJG-coördinatoren als beperkt ervaren, zeker als dit wordt gerelateerd aan het aantal inwoners of bijvoorbeeld het aantal openingsuren. Onder ouders is het bereik gering, onder jongeren nog geringer. Wel rapporteren de meeste onderzochte CJG’s een toename van het bereik. Dit beeld komt overeen met de bevindingen van de Algemene Rekenkamer (Algemene Rekenkamer, 2012). Opvallend is wat CJG’s onder hun bereik rekenen. Het CJG is overal opgezet als een netwerkorganisatie, maar er wordt doorgaans alleen gerapporteerd over de vragen die rechtstreeks via de balie van het inlooppunt, het telefoonnummer of het e-mailadres binnenkomen. De meeste CJG’s nemen niet mee hoeveel vragen bij partners van het CJG worden gesteld, met name de jeugdgezondheidszorg. De jeugdgezondheidzorg maakt per definitie deel uit van het CJG en het is een plek waar nagenoeg alle ouders periodiek komen. Er valt dus veel voor te zeggen om het bereik van de jeugdgezondheidszorg via vaste en ongeplande contacten mee te rekenen als bereik van het CJG. En wellicht ook bereik van andere partners zoals het schoolmaatschappelijk werk. Bij het CJG Kampen is de
jeugdgezondheidszorg
bereikbaar
via
het
CJG
telefoonnummer
en
registreert
de
jeugdgezondheidszorg ‘CJG vragen’ wel. De ‘JGZ vragen’ worden nog niet meegeteld door het CJG. Dat de meeste CJG’s nog geen bereikcijfers van kernpartners meetellen heeft waarschijnlijk deels te maken met de nog zwakke ‘CJG-identiteit’ (Algemene Rekenkamer, 2012). Hierbij spelen organisatiebelangen een grote rol. CJG-coördinatoren zeggen in deze verkenning hier onder meer het volgende over: •
“Er wordt nog heel veel uit naam van de eigen organisatie gesproken en er is nog geen CJGcultuur. Professionals roepen ook dat zij zich geen CJG-er voelen.”
•
“De organisaties zijn nog erg bang de naam van het CJG te gebruiken in verband met concurrentie tussen organisaties”
•
“Je bent natuurlijk wel con-collega’s, de partners vissen als het ware allemaal in dezelfde vijver. Heel erg jammer, maar je moet er wel oog voor hebben dat dat meespeelt.”
8
Het CJG in Transformatie
Ook het ontbreken van een gezamenlijk registratiesysteem en andere gedeelde instrumenten is een aspect dat hierbij mogelijk een rol speelt: “Als je iets met je CJG-ontwikkeling wilt op lange termijn is zo’n gezamenlijk systeem essentieel.” Het tegenvallende bereik heeft een aantal van de onderzochte CJG’s aangezet tot beleidswijzigingen, bijvoorbeeld om inlooppunten te sluiten. Ze geven aan dat beter inzicht willen krijgen in wat werkt om jeugdigen en ouders te bereiken, zodat zij gericht keuzes kunnen maken en medewerkers en budgetten effectief en efficiënt kunnen inzetten. “Wat gaan we nou doen en wie bereiken we daarmee? Want dat is nu nog niet altijd even duidelijk.” aldus één van de coördinatoren.
9
3. CJG en doelgroepbenadering 3.1 Inleiding Ouders en jeugdigen hebben niet allemaal op dezelfde manier behoefte aan hulp en verschillen in de manier waarop ze bereikbaar zijn voor hulp of deze hulp zelf zoeken. Vanuit de opdracht om vraaggericht te werken dient het CJG hiermee rekening te houden (Jeugd en Gezin, 2010). Een gangbare manier in de communicatiewetenschap en marketing om dit te vergemakkelijken, is om doelgroepen te onderscheiden. Een publicatie van het ministerie voor Jeugd en Gezin onderscheidt drie groepen waar het CJG zich op zou moeten richten (Jeugd en Gezin, 2010): •
De gehele populatie van ouders, jeugd en medeopvoeders
•
Een populatie met bepaalde risicokenmerken
•
Individuele jeugdigen of gezinnen met een vastgesteld risico of problematiek
In deze verkenning concentreren we ons op het bereik van ouders/opvoeders en jeugdigen en minder op medeopvoeders. In het verlengde van de bovenstaande indeling onderscheiden we drie doelgroepen: 1. Levensgenieters: ouders/jeugdigen of gezinnen met enkelvoudige opgroei- en opvoedvragen. 2. Overlevers: ouders/jeugdigen of gezinnen met problemen, die geen contact leggen met het CJG. 3. Overgeleverden: ouders/jeugdigen of gezinnen met een vastgestelde problematiek die al in beeld zijn bij (jeugd)zorg. Balansmodel Van welke doelgroep een gezin deel uitmaakt volgens deze indeling, is afhankelijk van de balans tussen beschermende factoren en risicofactoren. Beschermende factoren geven een verminderde kans op een negatieve toestand, gebeurtenis of situatie (Bakker, Bakker, van Dijke & Terpstra, 1998). Bijvoorbeeld een goede ouder-kind relatie en een uitgebreid sociaal netwerk. Deze bieden in negatieve situaties bescherming tegen nog negatievere uitkomsten. Sommige kinderen groeien op bij ouders met verslavingsproblematiek, psychische of lichamelijke ziekten of een verstandelijke beperking. Deze en andere factoren kunnen een negatieve invloed hebben op het opgroeien en opvoeden en worden dan ook risicofactoren genoemd (Bakker, et al. 1998). De werking van beschermende- en risicofactoren is schematisch weergegeven in bijlage 1. Van den Broek et al. (2012) geven op basis van de literatuur een overzicht van risicofactoren waarvan bekend is dat zij een negatieve invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van kinderen en jongeren: •
Sociaal economische status (SES): laag opleidingsniveau van de ouder(s), armoede, werkloosheid onder de ouder(s) of ongunstige buurt (op basis van SES van de bewoners).
•
Gezinssamenstelling en opvoeden: alleenstaand ouderschap, tienermoederschap, behoren tot een etnische minderheid (niet-westers), ongunstig opvoedingsgedrag of huiselijk geweld.
•
Gezondheid en verslaving van de ouders: langdurige aandoening of handicap, emotionele problemen of verslavingsproblematiek (alcohol-, drugs-, of gokverslaving).
•
Gezondheid en temperament van de kinderen: langdurige aandoening of handicap, zwakbegaafdheid, laag geboortegewicht of moeilijk temperament.
10
Het CJG in Transformatie
In het rapport Ontzorgen en Normaliseren (RMO, 2012) definiëren de onderzoekers een gezin als ‘kwetsbaar’ wanneer er vier of meer risicofactoren (zoals werkloosheid, alleenstaand ouderschap, lage opleiding en armoede) aanwezig zijn. Dit hoeft echter niet te betekenen dat deze problemen zich ook daadwerkelijk voordoen. Op basis van deze definitie bestaat bij ongeveer 15% van het totaal aantal gezinnen met thuiswonende kinderen in 2010 (in absolute aantallen: ongeveer 380.000 gezinnen) een verhoogde kans op het ontstaan van opvoed- en ontwikkelingsproblemen bij kinderen. Op basis van het balansmodel tussen beschermende- en risicofactoren veronderstellen we dat het zinvol is om de genoemde drie doelgroepen te onderscheiden. Een aanname voor deze onderverdeling is dat deze de totale doelgroep jeugdigen en opvoeders omvat. Verder nemen we aan dat de overeenkomsten binnen de drie afzonderlijke groepen en de verschillen tussen de drie groepen voldoende groot zijn om, voor een effectief bereik, een specifieke benadering per groep te rechtvaardigen. Volgens de piramide van Sprague gaat het met 85% van de jeugdigen goed, heeft 10 à 12 procent lichte problemen en heeft 3 à 5 procent ernstige problemen (Sprague & Walker, 2000). Dit kunnen we hanteren als een globale indicatie voor de omvang van de drie doelgroepen. De indeling in doelgroepen op gezinsniveau is geen vaststaand gegeven. Niemand is ‘altijd zonder problemen ‘of ‘altijd problematisch’. Ook de geïnterviewde CJG-coördinatoren geven aan dat een enkelvoudige hulpvraag zoals bij de eerste doelgroep kan uitgroeien tot een complex probleem zoals bij de tweede doelgroep. Ouders en jeugdigen vallen in verschillende fases van hun leven dan weer in de ene doelgroep, en dan weer in de andere. De meeste CJG’s hebben geen eigen doelgroepindeling. Zij hebben evenmin onderzoek gedaan naar de behoeften en kenmerken van gezinnen in hun gemeente, op basis waarvan zij een doelgroepindeling zouden kunnen maken. Zij noemen het onderzoeken van de behoefte echter wel als succesfactor. Zoals ieder model, is ook dit een vereenvoudigde weergave van de complexe werkelijkheid. Door deze vereenvoudigde weergave kunnen wij handvatten aanreiken die bijdragen aan het bereiken van de doelgroepen en vorm en inhoud geven aan het vraaggericht werken. In de volgende paragrafen geven we een korte typering van de drie doelgroepen zoals deze door ons worden gehanteerd en hun relatie tot het CJG.
11
3.2 Doelgroep 1 ‘levensgenieters’ Definitie ‘levensgenieters’ Deze groep is veruit de grootste groep en beschikt in het algemeen over meer beschermende factoren dan risicofactoren, of beide zijn in evenwicht. Gaat er een keer iets niet goed in het gezin, dan is er doorgaans genoeg veerkracht om de situatie op eigen kracht op te lossen. Van deze doelgroep kan worden gezegd dat ze veel mogelijkheden hebben en de kracht om deze te gebruiken. De doelgroep in relatie toe het CJG Veel gezinnen lossen zelf hun (hulp)vragen over opgroeien en opvoeden op voor ze het CJG bereiken. Onderzoek van het ministerie Jeugd en Gezin wijst uit dat ouders of jongeren met een hulpvraag in eerste plaats niet geneigd zijn om met deze hulpvraag bij een instantie als het CJG aan te kloppen, zelfs als het CJG wel bij hen bekend is en ze er niet negatief over denken (Jeugd en Gezin, 2008a). Opvoeders uit deze doelgroep lossen in eerste instantie de hulpbehoefte zelf op en beschikt daarin over een beschermend netwerk van vrienden, familie en kennissen. Als dit onvoldoende oplossing brengt, kunnen zij online zoeken naar antwoorden in bijvoorbeeld een website voor ouders. Een derde optie is het raadplegen van een hulpverlener waarmee ze een vertrouwensband hebben opgebouwd zoals de huisarts, een docent van hun kind of een jeugdverpleegkundige. Pas als gezinnen via deze kanalen niet tot een oplossing komen, overwegen ze om uit eigen beweging contact te zoeken met het CJG (Jeugd en Gezin, 2008a). Dit proces is in figuur 2 schematisch weergegeven. Willen opvoeders uit deze groep een beroep doen op het CJG, dan levert dit voor hen waarschijnlijk weinig problemen op. Zij kunnen het CJG in hun gemeente zelf of met behulp van hun netwerk vinden. Een fysiek inlooppunt, een virtueel CJG, een telefonische hulplijn, de mogelijkheid voor het maken van een afspraak op een tijd die hen uitkomt en een aanbod van workshops en cursussen is voor deze groep waarschijnlijk genoeg. Veel van de instrumenten die CJG’s inzetten om in contact te komen met gezinnen én waarop het bereik gemeten wordt, zoals een loket en (inloop) spreekuren, gaan ervan uit dat gezinnen zelf het initiatief nemen om met hun vraag of probleem bij het CJG aan te kloppen. Gezinnen die zelf het initiatief nemen om een vraag te stellen aan het CJG, zijn vaak de mensen die in staat
Figuur 2: proces van antwoord zoeken door doelgroep 1
zijn om eventuele vragen en problemen zonder (professionele) hulp op te lossen. Uit de monitor van het CJG Den Bosch blijkt bijvoorbeeld: “De overgrote meerderheid van de klanten heeft een Nederlandse nationaliteit. De meeste mensen die contact opnemen met het CJG hebben een middel (MBO) of hoog (HBO en hoger) opleidingsniveau.” Ofwel mensen die we rekenen tot de ‘levensgenieters’.
12
Het CJG in Transformatie
Slechts een klein deel van de gezinnen uit deze doelgroep zal een beroep doen op het CJG. Dit is ook de ervaring van veel coördinatoren. Een inloopfunctie op een CJG blijkt tegen eerdere verwachtingen in niet goed te werken. Er komen weinig ouders en vrijwel geen jeugdigen op deze inloop af en het front-office personeel moet wel veel uren beschikbaar zijn. Ook CJG´s die geen inloop (meer) hebben, maar alleen spreekuren worden weinig bezocht. Experimenten met openstelling en/of spreekuren ’s avonds of in het weekend hebben in de regel weinig opgeleverd. Dat ouders uit deze groep weinig aankloppen bij het CJG vinden wij op zich zelf geen groot probleem omdat de eigen kracht van deze ouders in de meeste gevallen volstaat om zelf een oplossing te vinden, al dan niet met behulp van de informatie die het CJG via bijvoorbeeld de website of cursussen aanbiedt. Wel is de vraag terecht die geïnterviewde CJG-coördinatoren zichzelf stellen, namelijk of er efficiënt met de middelen wordt omgesprongen. Het heeft CJG-coördinatoren ertoe aangezet om andere wegen te verkennen. De rode draad is dat zij de doelgroep willen opzoeken op plaatsen waar deze al komt. De vraag is of dat nodig en zinvol is voor deze doelgroep. Contact leggen op vindplaatsen is een aanpak die vooral past bij de doelgroep ‘overlevers’, zie de volgende paragraaf. ‘Levensgenieters’ zoeken bij voorkeur zelf de informatie. Een aantal CJG’s maakt dit onderscheid ook en vindt het belangrijk dat ouders de nodige informatie kunnen vinden en dat deze toegankelijk, positief, actueel en compleet is. Met name internet zien zij hierbij als belangrijk middel. De gemeenten in Twente zetten hier met het Loes concept sterk op in. Daarnaast is het volgens een aantal CJGcoördinatoren belangrijk dat het CJG bij ouders bekend is als plek waar ze, mocht dat ooit nodig zijn, terecht kunnen. Het CJG vereist in deze optiek een zeer grote naamsbekendheid en duidelijkheid over wat het CJG is en kan betekenen. Een coördinator “Ik kom ook nooit bij de huisarts, maar ik weet wel dat hij er is.” Als een jeugdige of ouder (uit deze doelgroep) bij het CJG wil aankloppen, is volgens de CJGcoördinatoren van belang dat de uitstraling van het CJG niet teveel aan hulpverlening doet denken. Dat heeft te maken met hoe het CJG zich presenteert, de locatie, maar ook de bejegening. Veel ouders uit deze doelgroep verwachten dat professionals meedenken en dat samen een oplossing wordt gezocht, in plaats van dat de professional het antwoord geeft. Eén van de coördinatoren: “Belerend zijn werkt niet. De naam Centrum voor Jeugd en Gezin is misschien ook al wel wat belerend. Onze slogan ‘Het antwoord voor u’ klopt natuurlijk ook niet bij deze nieuwe visie en daar is nu een andere slogan voor bedacht, in de richting van ‘samen met u’.”
13
3.3 Doelgroep 2 ‘overlevers’ Definitie ‘overlevers’ In doelgroep 2 voltrekken zich negatieve levensbepalende gebeurtenissen of heeft het verleden een negatieve invloed op de opvoeding van vandaag. Ouders en kinderen die tot deze groep behoren hoeven geen last te ondervinden van de negatieve of risicofactoren in hun leven, maar lopen wel extra risico op opgroei- en opvoedingsproblemen omdat de balans kan overhellen naar de negatieve kant. Van deze doelgroep kan worden gezegd dat ze geringe mogelijkheden hebben maar wel de kracht en volharding om deze te gebruiken. De doelgroep in relatie tot het CJG Als een gezin uit deze groep met een opvoed- of opgroeiprobleem wordt geconfronteerd, wil dat niet zeggen dat het gezin ook uit zichzelf een beroep doet op het CJG. Daarvoor moet het gezin een aantal stappen zetten en hierbij kunnen factoren optreden die het gezin afhouden van professionele hulp. Het kan zijn dat het gezin zich vanuit het eigen referentiekader niet bewust is van het opgroei- of opvoedingsprobleem. Als er wel bewustwording is van de problemen, dan zal het gezin mogelijk eerst hulp zoeken in het eigen netwerk. Als de ondersteuning te gering is, zou een logisch vervolg zijn om aan te kloppen bij de hulpverlening. Hier heeft deze doelgroep echter mogelijk een aversie tegen. Bijvoorbeeld vanwege een eerdere negatieve ervaring. In feite gaat het om het niet goed aansluiten van de zorg bij de behoeften van het gezin. Als het gezin wel professionele hulp wil vragen, is het de vraag of het aanbod bekend is. Het is voor deze doelgroep mogelijk niet helder bij welke instantie zij terecht kunnen, bijvoorbeeld omdat zij een folder of website niet kunnen begrijpen door een taal- of intelligentieachterstand. Een misinterpretatie door professionals is een laatste factor die een gezin kan afhouden van hulp.
Hierbij kaarten ouders of jeugdigen wel problemen aan bij
professionals, maar koppelen de professionals deze niet aan een opgroei- of opvoedproblematiek. Problematiek van migranten is hiervan een voorbeeld. Professionals hebben niet altijd de kennis over de culturele diversiteit en de cultuursensitieve diagnoses en oplossingen die daarbij horen (Jeugd en Gezin, 2008b). Kortom, door verschillende factoren is deze doelgroep veel kracht kwijt in het handhaven van de huidige situatie en zijn er te weinig mogelijkheden om de situatie
Figuur 3: proces van antwoord zoeken door ouder en jeugdige met risicokenmerken en blokkades die het bereik door het CJG kunnen belemmeren.
daadwerkelijk te verbeteren. Deze gezinnen zijn aan het ‘overleven’. Op de vraag of er gezinnen zijn die niet goed in beeld zijn door blokkades zoals genoemd bij doelgroep 2, geven de geïnterviewde coördinatoren aan dat alle gezinnen wel in beeld zijn, bijvoorbeeld door vaste contactmomenten met de jeugdgezondheidszorg. Niet alle problemen komen echter boven tafel via de vaste contactmomenten en veel speelt zich af ‘achter de voordeur’. Er zijn ouders en jeugdigen met problemen die niet uit zichzelf naar het CJG gaan.
14
Het CJG in Transformatie
De ‘gewone’ middelen om ouders te bereiken zoals een spreekuur en telefoonlijn werken dus onvoldoende voor deze doelgroep, waardoor het bereik langs die weg laag is en blijft. Vrijwel alle CJG-coördinatoren uit deze verkenning onderschrijven dat bij deze gezinnen een uitdaging ligt. Een aantal coördinatoren geeft aan dat hun CJG hier op tracht in te spelen. Met name het opzoeken van de doelgroep wordt hierbij als strategie genoemd. Andere coördinatoren geven aan dat hun CJG hier niet op inspeelt omdat zij alle ouders op dezelfde manier benaderen en het niet als de taak van het CJG zien specifieke groepen te benaderen. In het volgende hoofdstuk gaan we uitgebreider in op strategieën waarmee het CJG ‘overlevers’ kan bereiken.
3.4 Doelgroep 3 ‘overgeleverden’ Definitie ‘overgeleverden’ Deze gezinnen of jeugdigen hebben veelal te maken met een cumulatie van risicofactoren die zwaarder wegen dan de beschermende factoren. Ze worden vaak betiteld als ‘multi-probleem gezin’. Het gaat hier dan om jeugdigen en/of gezinnen die al voor een langere periode in contact zijn met (geïndiceerde) (jeugd)zorg. Wij definiëren deze doelgroep als volgt: gezinnen die zowel in het gezinssysteem als richting de omgeving en hulpverlening een jarenlange en transgenerationele cyclus van complexe problemen hebben die zich veelvuldig voor doen op meerdere levensterreinen. Van deze doelgroep kan worden gezegd dat ze onvoldoende mogelijkheden hebben en weinig tot geen kracht meer hebben om hier gebruik van te maken. De doelgroep in relatie tot het CJG In deze verkenning gaan we ervan uit dat deze groep van gezinnen al in beeld is en gevolgd en ondersteund wordt door professionals. Tegelijkertijd gaat het niet alleen om problemen van het gezin. Onderzoekers wijzen erop dat het hulpverleningssysteem zelf onderdeel is van het probleem (Pol, 1993). Deze problematische relatie tussen de gezinnen en de hulpverleners ligt dan ook aan de basis van de term multi-probleem gezin. Deze relatie wordt nog meer zichtbaar bij een onderzoek waarin naar voren komt dat 6% van de gezinnen beslag legde op meer dan de helft van het hulpverleningsaanbod (Leiby, 1978). Voor de professionals van het CJG betekent dit dat de relatie tussen de hulpverlener en deze gezinnen centraal moet staan. De uitdaging voor het CJG ligt dan ook in het voorkomen dat gezinnen in een multi-probleem situatie terecht komen en het erkennen dat bejegening hierbij cruciaal is. De CJG-coördinatoren geven in de gesprekken aan dat zij werken aan nieuwe vormen van zorgcoördinatie om het contact met deze gezinnen te houden en aan oplossingen te werken.
Figuur 4: Ouders en jeugdigen met vastgesteld risico of problematiek die al worden bereikt door (geïndiceerde) (jeugd) zorg.
15
Wij richten ons in deze verkenning op het bereiken van de doelgroepen ‘levensgenieters’ en ‘overlevers’ door de CJG’s. De doelgroep ‘overgeleverden’ laten wij buiten beschouwing omdat deze doelgroep al in hulpverlening zit en aangenomen kan worden dat in ieder geval een deel van de gezinnen uit deze doelgroep niet adequaat zijn bereikt en bejegend door het CJG toen er nog sprake was van lichtere problematiek. In termen van bereik ligt de uitdaging voor het CJG bij de eerste twee doelgroepen.
16
Het CJG in Transformatie
4. Strategieën 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wisselen we van perspectief van de doelgroep naar het CJG. Hoe legt en houdt het CJG contact met de doelgroep? Het Centrum voor Jeugd en Gezin heeft immers de opdracht om vraaggericht te werken (Jeugd en Gezin, 2010). Dat houdt niet alleen in dat expliciete vragen, wensen en behoeften van ouders en jeugdigen worden beantwoord, maar dat ook impliciete en collectieve vragen in de werkwijze en bejegening een plek zouden moeten hebben. Van belang hierbij is te benoemen dat vraaggericht werken niet betekent “u vraagt, wij draaien”. Het gaat erom dat als de vraag is gesteld, ook gezocht wordt naar de behoefte achter de vraag en de eigen kracht leidend is in het antwoord. De Memorie van Toelichting van de ontwerp Jeugdwet zegt hierover: “Verder dient de overheid ervoor te waken zorgtaken van mensen en hun verbanden over te nemen. Ze komt pas in beeld als ouders problemen ondervinden en zij een beroep doen op de professional of de gemeente. Dat vraagt een vraaggerichte attitude van alle hulpverleners: praten met de cliënt in plaats van over de cliënt en in de hulpverlening aansluiten op de eigen kracht van mensen en hun sociale netwerk: normaliseren van opvoedvragen, geen onnodige etikettering, oplossingsgericht in plaats van probleemgericht werken.” Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat een belangrijke stap in het vraaggericht werken wordt overgeslagen. Namelijk het actief contact leggen met gezinnen. Het CJG dient niet af te wachten totdat er een beroep wordt gedaan op de professional maar dient preventief te werk te gaan. Juist de fase van het zoeken van de vraag geven we een prominente plek. In deze fase is het aannemelijk dat de hulpvrager gemotiveerd is om hulp aan te nemen (Ryan & Deci, 2000). Dit vraagt om een betrokken en flexibele houding van de professional met belangstelling voor de leefwereld van de jongere en het gezin. Vraaggericht werken komt volgens deze gedachte tot uiting in: •
Contact zoeken
•
Contact vinden
•
Contact houden
Uit de beschrijving van de doelgroepen volgt dat bij de doelgroep ‘overlevers’ extra aandacht nodig is. Op deze groep leggen we dan ook het accent. Voordat we de blik richten op deze drie activiteiten, gaan we eerst in op twee algemene strategieën die als het ware door het contact zoeken, vinden en houden lopen. De eerste algemene strategie is de public health benadering, de tweede is het versterken van de ‘pedagogische civil society’.
17
4.2 Bevorderen van een positief opvoedklimaat Public health benadering De eerste lijn is om bij de gehele bevolking een positieve gedragsverandering teweeg te brengen. Dit kennen we van verschillende massamediale campagnes gericht op bijvoorbeeld gezond gedrag (‘snoep verstandig, eet een appel’), veilig gedrag (de ‘Bob’ campagnes) of sociaal wenselijk gedrag (SIRE-reclames). Deze preventiebenadering is ook bekend onder de noemer ‘Public Health benadering’. Volgens de handreiking opvoedingsondersteuning in het Centrum voor Jeugd en Gezin (Dijk, van & Prinsen, 2009) bestaat deze benadering uit een trapsgewijze opbouw waarbij de eerste intentie is bij de gehele ouderpopulatie competent ouderschap te bevorderen en problemen te verminderen. Een programma in Nederland dat deze opbouw volgt, is Triple-P. Het uitgangspunt van dit programma is dat ouders een positieve opvoedstijl aanleren. Cruciaal in deze benadering is dat professionals allen dezelfde ‘boodschap’ uitdragen. Centraal in de campagne staat het uitdragen, in concrete tips en adviezen, van vijf basisprincipes: 1. Kinderen een veilige en stimulerende omgeving bieden 2. Kinderen laten leren door positieve ondersteuning 3. Aansprekende discipline hanteren 4. Realistische verwachtingen hebben van het kind 5. Als ouder goed voor jezelf zorgen Het programma is trapsgewijs opgebouwd, naar zwaarte van de problematiek, uit vijf interventieniveaus en methoden: 1. Preventie- en toeleidingsmodel: publiekscampagne 2. Informatie en lezingen: lezing of kort persoonlijk of telefonisch advies 3. Basiszorg en workshop: kortdurend individueel advies of workshops 4. Standaard en groep: cursus en ondersteuning 5. Uitgebreid: intensieve gezinsondersteuning In onder andere de publiekscampagnes en lezingen wordt uitgedragen dat iedere ouder tegen opvoedvragen aanloopt en dat het normaal is om hierover een vraag te stellen aan bijvoorbeeld het CJG. Dat is goed voor ouders die zelf hun weg vinden, maar het is niet voldoende om gezinnen te bereiken die daar meer moeite mee hebben. Omdat positief opvoeden ook in de ondersteuning tot uiting komt, is de benadering waardevol in het contact zoeken, vinden en houden met gezinnen uit doelgroep ‘overlevers’. De boodschap die de CJG’s in deze verkenning uitdragen is dat het stellen van vragen over opvoeden en opgroeien normaal is en dat iedereen hiervoor bij het CJG terecht kan. Dit past in de public health benadering. Van de onderzochte CJG’s heeft Enschede het CJG letterlijk een naam en een gezicht gegeven: Loes. De makkelijke naam, een toegankelijke uitstraling van de site, de loketten in de bibliotheek en de inzet van allerlei communicatiemiddelen waaronder busreclame zorgen er samen voor dat de naamsbekendheid toeneemt.
18
Het CJG in Transformatie
Om zo laagdrempelig te zijn, proberen veel CJG’s uit te stralen dat het CJG geen hulpverleningsinstelling is. Een mogelijk risico voor de laagdrempeligheid is wanneer de decentralisatie van de jeugdzorg feitelijk, of in de ogen van de doelgroep, betekent dat “Bureau Jeugdzorg overgaat naar het CJG”. Bij een deel van de doelgroep roept BJZ de angst op kinderen weg te halen. Het CJG kan volgens de Algemene Rekenkamer het zorgstigma krijgen dat jeugdigen/opvoeders afschrikt (Algemene Rekenkamer, 2012). Niet allen van de geïnterviewde coördinatoren deelt deze zorg: “BJZ heeft laten zien hoe het niet zou moeten: langzamerhand van hulpverlening naar indicatie verschoven. Maar als je in het lokale CJG al vrijwel alle hulp kunt bieden zou dat fantastisch zijn. Ik ben niet bang dat het CJG op BJZ gaat lijken.” Versterken van de pedagogische civil society Het CJG kan ook werken vanuit het idee dat opvoeden niet alleen een verantwoordelijkheid is van individuele gezinnen, maar van de hele lokale gemeenschap. Burgers kunnen betrokken zijn bij de opvoeding en opgroeien in andere gezinnen via informele steun en informele sociale controle. De pedagogische civil society is dat deel van de samenleving waar burgers (kinderen, jongeren, ouders en andere volwassenen) in vrijwillige verbanden verantwoordelijkheid nemen voor een pedagogisch klimaat waarin het goed opvoeden en opgroeien is. Een sterke pedagogische civil society kan ertoe bijdragen dat vragen en problemen worden opgelost zonder dat professionele hulp nodig is. Ook voor gezinnen voor wie de hulpverlening een hoge drempel heeft. Het project ‘Allemaal Opvoeders’ werd van 2009 tot 2011 uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Jeugd en Gezin met als doel te onderzoeken hoe gemeenten de pedagogische civil society kunnen versterken (Gemmeke, 2011; Broeders, Broenink, Duijvestijn, Fransen & Wolfswinkel, 2011). Deze strategie is er dus minder op gericht om gezinnen met hun vragen bij het CJG te laten komen, maar vooral om burgers met elkaar opvoeding te laten vergemakkelijken. Van belang is hierbij voor ogen te houden: “Het doel is de pedagogische civil society te versterken, niet om deze te organiseren. Dan zouden we wat burgers voor elkaar doen weer in handen van professionals leggen” (Gemmeke, 2011). Het CJG kan hiervoor voorwaarden scheppen door: a) het creëren van kansen voor ouders en doelgroepen om elkaar te ontmoeten b) het stimuleren van de dialoog over opvoeding c) investeren in de houding van CJG-professionals (de bal bij (mede) opvoeders leggen en een dialooggestuurde benadering) en d) het stimuleren van jeugdparticipatie en vrijwillige inzet door jeugd Het faciliteren van interactie tussen ouders wordt door de geïnterviewde CJG-coördinatoren genoemd als succesfactor bij beide doelgroepen. Het ligt voor de hand om voor deze groep, die minder makkelijk naar het CJG komt, een ontmoeting te organiseren op een vertrouwde plek. Een plek die ze al kennen en waar ze graag over de vloer komen. Een aantal CJG’s in het land probeert zelf zo’n vertrouwde plek in de wijk te worden door het CJG in te richten als een sfeervolle, informele ontmoetingsplek. Het succes is wisselend. Van belang is dat medewerkers jeugdigen en ouders zich thuis laten voelen. Het lukt niet altijd om van het CJG een ontmoetingsplek te maken. Zo heeft het CJG in Houten fysiek geen ruimte voor bijvoorbeeld themaavonden. Dat ervaart de coördinator als een gemis. CJG’s die deze ruimte wel hebben, zouden er goed aan doen om na te gaan hoe zij deze optimaal kunnen benutten.
19
De coördinatoren lopen het risico dat het CJG zaken organiseert waar uiteindelijk geen behoefte aan blijkt te bestaan. Het is bijna een garantie voor een mislukking om activiteiten te organiseren die een ‘zorgelijke uitstraling’ hebben en te veel in de probleemsfeer zitten. De CJG-coördinatoren noemen als succesfactor voeling houden met de behoefte en waar mogelijk jeugdigen en ouders (mede)eigenaars
laten zijn. Succesvolle ontmoetingsactiviteiten komen van onderop en zijn voor de
betrokkenen leuk om mee te doen. De Nijmeegse CJG-coördinator zegt: “De ouderparticipatie is nu nog klein, maar het groeit en er komen goede dingen uit voort.” Een andere succesfactor om de doelgroep ‘overlevers’ te bereiken is volgens de geïnterviewde CJG-coördinatoren aansluiten bij en uitbouwen van activiteiten en netwerken die al goed lopen. Het met elkaar in contact brengen van ouders is één van de mogelijkheden om de pedagogische civil society te versterking en te benutten. Daarnaast kunnen CJG’s een beroep doen op vrijwilligers. Verschillende van de onderzochte CJG’s schakelen vrijwilligers in om tijdelijk ondersteuning te bieden aan gezinnen. Bijvoorbeeld via Home-Start. Home-Start is er voor gezinnen met kinderen tot zes jaar waarbij de vrijwilliger regelmatig thuis komt om te helpen met praktische zaken of met de opvoeding. De vrijwilliger luistert naar het gezin en denkt met mee. Alle vrijwilligers hebben zelf kinderen opgevoed en weten dus waar ze het over hebben. Naast Home Start heeft het CJG Breda verschillende projecten waarbij vrijwilligers actief zijn: een project met jonge vrijwilligers; moeders informeren moeders en een project waarbij ouders als vrijwilliger op het schoolplein actief zijn en andere ouders informeren.
4.3 Contact zoeken Met name gezinnen uit de doelgroep ‘overlevers’ zullen actief benaderd moeten worden door een CJG omdat zij zelf niet snel (meer) aan de bel trekken. Inlooppunten, een telefonische hulplijn en dergelijke zijn belangrijk, maar niet voldoende. Vanuit de vaststelling dat de doelgroep niet of nauwelijks naar het CJG komt, is bij CJG-coördinatoren de overtuiging ontstaan dat de doelgroepen van het CJG pas bereikt kunnen worden indien men outreachend te werk gaat. De Algemene Rekenkamer stelt dat professionals actief op zoek moeten en zich regelmatig moeten vertonen op ‘vindplaatsen’, ofwel plekken waar jeugdigen en opvoeders regelmatig komen (Algemene Rekenkamer, 2012). Bijvoorbeeld het onderwijs, het loket Werk & Inkomen of ontmoetingsplekken in de wijk. Dat kunnen ook informele plekken zijn zoals het sportveld. Op deze vindplaatsen dienen professionals van het CJG ‘gezichtsherkenning’ op te bouwen, ofwel regelmatig aanwezig en aanspreekbaar zijn. Om voor de doelgroep een vertrouwd gezicht te worden en contact te zoeken, is het nodig dat professionals een actieve houding aannemen. Die komt wat betreft het contact zoeken bijvoorbeeld tot uiting in praktische zaken als: -
aansluiten van de professional aan de koffietafel van de docenten voordat het lesrooster begint;
-
aanwezig zijn als de ouders hun kinderen naar de VVE groep brengen;
-
meerijden in het leerlingen vervoer en hierdoor kennismaken met de ouders en de jongeren;
-
meewerken bij de Voedselbank of de Kringloopwinkel;
20
Het CJG in Transformatie
Om de houding van outreachend werken en ‘gezichtsherkenning’ breed in te voeren, is het essentieel dat alle betrokken partijen samenwerken, zoals ook positief opvoeden in veel gemeenten de standaard is. De geïnterviewde CJG-professionals onderschrijven dat meer werk gemaakt moet worden van outreachend werken: “Je moet je laten zien als CJG. Dat werkt”. Ze zien outreachend werken als aanvulling op de algemene communicatie vanuit het CJG, zoals een goede website waar men ook anoniem vragen kan stellen en positief geformuleerde themabijeenkomsten. Specifiek voor het bereiken van de ‘overlevers’ noemen meerdere coördinatoren dat het belangrijk is dat professionals niet teveel handelen vanuit hun eigen normen en referentiekader en dat ze ook op hun handen kunnen zitten. Gezinnen willen niet altijd direct meedoen met het zoeken naar de ‘vraag achter de vraag’. Het is belangrijk vertrouwen te krijgen en te houden. Dan is het ook mogelijk om wanneer dat nodig is voor het gezin positief-confronterend te zijn en doortastend op te treden. Dat hoeft niet ten koste te gaan van de relatie, maar: “Veel professionals vinden het heel lastig dit gesprek aan te gaan en gaan dat veel liever eerst allemaal in een casusoverleg overleggen hoe ze dat moeten doen.” Een andere CJG-coördinator stelt in dit verband: “De professional moet bij zogenaamde multi-probleem gezinnen niet alleen oog hebben voor de negatieve factoren in het gezin, maar zich ook afvragen of de hulpverlening onderdeel is van het probleem.” De coördinatoren zoeken nog naar de juiste aanpak. Zij noemen behoeftenonderzoek en aansluiten op de behoefte van gezinnen als succesfactor, maar ze hebben geen onderzoek gedaan. In onderling overleg zetten de kernpartners vormen van outreachend werken op waarvan zij denken dat die effectief en haalbaar zijn in de betreffende gemeente. Haalbaarheid heeft te maken met onder meer beschikbare capaciteit en de opstelling van (potentiële) partners. Zij dienen professionals de ruimte (en tijd) te geven om outreachend te werken. Nu is de aansturing en verantwoording van de professionals veelal gericht op het draaien van productie en het registeren van werkzaamheden, met name voor de eigen organisatie. Dat heeft mede te maken met de wijze van bekostiging door gemeenten en anderen. De organisaties dienen op hun beurt ruimte te krijgen van hun financiers. Dat is een spanningsveld volgens één van de coördinatoren: “In het CJG zoek je elkaar uitvoerend op als professionals in het veld, als managers moet je afstemmen, je hebt politieke belangen, instellingsbelangen. Dat maakt het heel ingewikkeld om telkens op elkaar te blijven afstemmen. De gemeente heeft daarin een regierol, maar de gemeente wil ook niet met de vuist op tafel slaan, want zij wil ook de instelling mee laten bepalen in hoe het CJG wordt doorontwikkeld. Dat maakt het wel ingewikkeld en je moet lange processen door, waardoor je op uitvoerend niveau allang een aantal dingen hebt gedaan en geprobeerd.” De CJG-coördinatoren noemen in de interviews verschillende manieren waarop zij werken aan het ‘contact zoeken’.
21
Contact zoeken op vindplaatsen Verschillende CJG’s zijn in hetzelfde pand gevestigd als een consultatiebureau. De inloopspreekuren van het consultatiebureau lopen in de regel beter dan de inloopspreekuren die als ‘CJG spreekuur’ worden aangekondigd. Het telefoonnummer dat in het groeiboekje staat, wordt veel gebeld, bijvoorbeeld in Houten: “Wat wel altijd goed gelopen heeft is het telefonisch spreekuur voor ouders met kinderen van 0-4. Die voorziening was er al en bestaat nog steeds en ouders weten dit heel goed te vinden. Het nummer staat in het groeiboekje, je krijgt als je geluk hebt je eigen verpleegkundige aan de telefoon. Dit zijn zowel gezondheids- als opvoedingsvragen. Dit specifieke telefoonnummer wordt dus
door
jeugdverpleegkundigen
beantwoord.
Als
vragen
complexer
zijn
weten
de
jeugdverpleegkundigen heel snel andere professionals te vinden.” Het CJG Enschede heeft er met het ‘Loes concept’ voor gekozen om een inlooppunt in de bibliotheek te vestigen. Dat werkt goed. Het CJG Kampen is gestart met een koffie-ochtend in de bibliotheek. Of daarmee de ‘overlevers’ worden bereikt, is nog niet duidelijk voor dit CJG. Vindplaatsgericht werken kan ook via bijvoorbeeld de gemeentelijke afdeling Werk & Inkomen. Bijvoorbeeld door aan re-integratieprojecten een workshop te koppelen over opvoeden. Dit gebeurt nu nog sporadisch. De kern is volgens de coördinator uit Amersfoort aanwezig zijn in bijvoorbeeld een wijkcentrum en met ouders een praatje aanknopen. Daarmee laat de professional ontstaan dat de vraag uit de ouder komt. “Dat is echt outreachend werken en dat gebeurt ook hier echt weinig. Het zou meer kunnen, maar met de schaarse uren die het CJG heeft loont het meer om te investeren in de intermediairs. Het loont meer om te zorgen dat de leidster van de peuterspeelzaal kan signaleren en doorleiden naar het CJG. Dat hebben we veel liever en is eigenlijk veel effectiever dan de hoop dat je op het goede moment op het schoolplein bent.” Ook een andere coördinator benadrukt hoe belangrijk het is de wijken in te gaan en gebruik te maken van de ogen en oren in het veld, bijvoorbeeld door met een opbouwwerker door de buurt te fietsen. Er gebeurt van alles in de wijk door allerlei personen en daar kan het CJG op aansluiten. “Je moet rode lopers uitleggen. Elke keer bedenken: wat is het probleem, hoe speel ik erop in en wat kan de oplossing zijn in plaats van structureel voor een bepaalde doelgroep iets doen. Telkens opnieuw kijken wat de vraag is en wat er speelt. Blijf meten en kijken wat de vraag is.” Het CJG in Houten is op deze manier gaan werken. Het CJG had geen inloopfunctie, maar wel een CJG spreekuur. Daarmee werden nauwelijks ouders bereikt, ook niet in het weekend of ’s avonds. Daarom gaan nu bezoekteams langs scholen en peuterspeelzalen. De komst van het bezoekteam wordt van tevoren aangekondigd door een flyer die ouders meekrijgen. Deze aanpak levert een hoger bereik op dan de spreekuren bij het CJG. Het idee in Houten is om ook langs meer ‘informele’ vindplaatsen te gaan zoals sportvelden en het zwembad, waarbij nog gezocht wordt wat de beste aanpak is. Dat is niet eenvoudig. Wat heeft het CJG sportvrijwilligers te bieden? Maar ook praktische zaken spelen een rol: “Welke medewerker is bereid om op zaterdag naar het sportveld te gaan?” Loes in Enschede is al aanwezig op de sportvelden met reclameborden (“opvoeden is ook een sport”), deelname bij thema-avonden ‘ouders langs de lijn’ van de KNVB en een kraampje tijdens toernooien.
22
Het CJG in Transformatie
Contact zoeken met w ijkteams Nijmegen, Haarlem en Enschede starten of zijn recent gestart met ‘sociale wijkteams’ of ‘generalistenteams’. In Breda zijn sinds begin 2012 vier wijkteams/gebiedsgericht actief. Zij zijn een antwoord op de vraag hoe een CJG kan worden ingericht zonder een vast inlooppunt waarbij wel alle vragen over opvoeden en opgroeien goed kunnen worden beantwoord. De aanpak uit de inzet van drie functies: de school-CJG-er, de CJG-coach en de CJG-begeleider. De school-CJG-er heeft vooral een preventie taak in het informeren en adviseren, het signaleren en het zonodig toeleiden naar hulp. De schoolCJG-er is voor ouders en jeugdigen bekende en vertrouwde gezicht in de wijk. Op veelvoorkomende vragen speelt hij of zij in met preventieve activiteiten. Voor vragen van ouders en jeugdigen waarbij kortdurende ondersteuning volstaat, individueel of in groepsverband, is een CJG-coach in de wijk beschikbaar. Voor ondersteuning waarbij meer en langdurig contact nodig is en waarbij vertrouwdheid belangrijk is, coacht de CJG-begeleider het gezin. Deze generalist is voor langere tijd het ‘maatje’ voor het gezin en zet waar nodig aanvullende expertise in. De gemeente Enschede zet wijkcoaches in. Die lopen door de buurt, weten wat er gebeurt en komen bij personen en gezinnen thuis die problemen hebben. Samen met de gezinnen wordt een plan van gemaakt en hulpverlening ingeschakeld. De wijkcoaches stimuleren de gezinnen om nadat ze hun leven weer op de rit hebben, ook iets te doen voor anderen in de wijk. Dat versterkt de civil society (Duijvesteijn, 2012). In deze voorbeelden komt de kern naar voren om via wijkteams gezinnen, ook de ‘overlevers’, te bereiken. Het gaat om het opbouwen van ‘gezichtsherkenning’, aanwezig zijn op plekken waar ouders komen en samen met het gezin aan de slag gaan. CJG’s in andere gemeenten denken na over hoe teams van generalisten kunnen worden ingezet, waarbij één coördinator ook een vrees uitspreekt: “Er is wel de angst dat als die generalistenteams gaan starten dat de vraag is wat je allemaal op je af krijgt.” Contact zoeken via sleutelpersonen Specifiek voor de doelgroep met risicokenmerken noemen de coördinatoren als succesfactor de samenwerking met sleutelfiguren en het rekening houden met de culturele achtergrond en de sociaal economische status in de manier van benaderen. Sleutelpersonen kunnen professionals van het CJG zijn die vertrouwd zijn met de culturele achtergrond van bepaalde groepen en die vertrouwd worden door deze groep. Een succesfactor in dit verband is inspelen op diversiteit (Jeugd en Gezin, 2008b), ook in de samenstelling van het CJG-team. Volgens de coördinator van het CJG Breda: “Cultuurverschillen moet je niet negeren, speel erop in.” Sleutelpersonen kunnen ook vrijwilligers zijn, zoals bestuursleden van zelforganisaties. In Den Bosch is hiervoor contact met een Marokkaanse vader die weg is van Triple-P. De CJG-professional: “Hij is echt een sleutelfiguur om de Marokkaanse doelgroep te bereiken. Dit is succesvol. Vaak zijn dit wel individuele acties. Er is geen speciaal plan voor.”
23
Contact zoeken met professionals buiten het CJG zoals huisartsen, onderwijs en jongerenwerk De betrokkenheid van professionals die het gezin kennen, is volgens CJG-coördinatoren eveneens een succesfactor. Voor zover het professionals zijn die buiten het CJG-verband werken, zoals de huisarts, ligt hier vaak nog een opgave. CJG’s willen investeren in de samenwerking met als doel een betere doorverwijzing naar het CJG te realiseren, maar in veel gemeenten weten huisartsen nog niet precies wat het CJG te bieden heeft en is er nog geen vaste samenwerking. Door o.a. tijdgebrek bij artsen is het lastig om met hen in gesprek te komen. Huisartsen hebben soms ook een andere rolopvatting: zij zien zichzelf als geneeskundige zorgverleners en niet als preventiewerkers. Toch ligt hierin een belangrijke verbinding die om de juiste inrichting vraagt. Een andere belangrijke groep om mee samen te werken, zijn professionals in het onderwijs. De samenwerking wordt in het algemeen steeds beter. De CJG’s zijn wisselend in hun beoordeling van de samenwerking met ZAT-teams. Vaak werkt dit op het primair onderwijs (PO) wel goed, maar op het voortgezet en beroepsonderwijs minder. Het grootste deel van de onderzochte CJG’s geven aan dat ze op dat vlak nog erg aan het zoeken zijn naar de juiste verbinding. Scholen willen wel een concreet verhaal van wat aan het CJG hebben. Het wijkteam van het CJG Breda is er niet alleen op gericht om vragen op te halen op school, maar ook op het versterken van docenten zodat ze steeds meer zaken preventief kunnen oppakken. Dit is, in combinatie met een goede rolverdeling, een essentieel aspect. Anders, zo vreest een coördinator, dreigt het CJG een ‘dumpplek’ te worden voor professionals in het onderwijs die dan denken “mooi, hoef ik daar ook niet meer mee aan de slag”. Ook de contacten met het jongerenwerk kunnen volgens de geïnterviewde coördinatoren vaak veel beter. Ze zijn hier genoemd als professionals buiten het CJG en dat is in veel gemeenten de kern van het probleem. Jongerenwerkers zien zichzelf vaak nog niet als medewerkers van het CJG. Het jongerenwerk is nog vaak gericht op het organiseren van activiteiten van jongeren, terwijl ze in een positie zijn om te signaleren en in te spelen op eventuele opvoed- en opgroeiproblemen. In de woorden van een CJG-coördinator: “Voor jongerenwerkers moet het nog concreter worden hoe ze een link naar het CJG kunnen leggen. Ze denken: ik doe leuke dingen, ik ben toch niet van de hulp? Dit vinden ze een lastige positie.” De CJG-coördinatoren geven aan dat het voordeel is als professionals in hetzelfde gebouw werken, maar dat is niet altijd mogelijk. Daarom probeert een aantal CJG’s de contacten tussen verschillende professionals te verbeteren door informele contactmomenten te organiseren. In Nijmegen is er bijvoorbeeld wekelijks een inloop voor professionals. Deze stad heeft niet erg ingezet op inloop omdat de visie is dat alle partners met elkaar het CJG vormen. Belangrijk is dat de professionals elkaar weten te vinden. De coördinator: “Nijmegen heeft geïnvesteerd op de korte lijnen, niet op nieuwe loketten.”
24
Het CJG in Transformatie
Contact zoeken door aan te sluiten op activiteiten van partners Behalve met partners binnen het CJG, blijkt ook samenwerking met organisaties buiten het CJG een goede optie te zijn om de naamsbekendheid en het bereik te vergroten. In Nijmegen bijvoorbeeld werkt het CJG bij het organiseren van een activiteit zoals een thema-avond samen met ouders of met verschillende samenwerkingspartners zoals scholen. In het begin merkten de coördinatoren dat ze als CJG nog geen ‘sterk merk’ waren en scholen bijvoorbeeld wel goed bekend stonden. Het aansluiten bij activiteiten die vanuit de school worden georganiseerd, is dan een logische stap die een goede opkomst zorgt met geïnteresseerde ouders. De coördinator van het CJG Nijmegen: “Werk samen met de school. Als ouders een uitnodiging voor een themabijeenkomst krijgen via de school zijn ze veel eerder geneigd te gaan.” Bij Loes Enschede wordt een nieuwe activiteit waar behoefte aan blijkt te zijn vaak door Loes zelf gestart en gecoördineerd. Als het goed loopt, wordt gekeken welke kern- of samenwerkingspartner dit kan voortzetten. Het mama-café dat door vrijwilligers wordt gerund is daar een voorbeeld van: na een jaar van investeren liep het goed en kon worden overgedragen aan Humanitas dat veel met vrijwilligersinitiatieven doet. In een van de wijken krijgen jongeren huiswerkbegeleiding van de welzijnsorganisatie. Hieraan is gekoppeld dat de ouders van deze jongeren een aantal workshops van het CJG volgen. Daarmee worden ouders bereikt die anders niet bereikt zouden worden. Conclusie over contact zoeken met de doelgroep ‘overlevers’ Om daadwerkelijk doelgericht contact te leggen met de doelgroep ‘overlevers’ zijn er voldoende mogelijkheden, maar vraagt het benutten hiervan wel om een gemotiveerde aanpak en uitwerking, afgestemd op de lokale situatie. De CJG’s in deze verkenning zijn hier op verschillende manieren mee aan de slag gegaan. Een aantal praktische voorbeelden is genoemd. Het outreachend werken is een positieve ontwikkeling die nog in de kinderschoenen staat. De CJG-coördinatoren geven aan dat zij op dit punt graag van elkaar willen leren. Bij de ontwikkeling plaatsen we ook een aantal praktische kanttekeningen. De CJG-coördinator is het gezicht van het CJG en de contactpersoon voor organisaties en professionals buiten het CJG. Bij het outreachend werk wordt vaak naar de coördinator gekeken om het handen en voeten te geven en om contacten te leggen en te intensiveren met samenwerkingspartners. De coördinator heeft echter een beperkte ‘span of network’: het aantal contacten dat redelijkerwijs onderhouden kan worden. Een aantal coördinatoren zoekt naar mogelijkheden om het onderhouden van netwerkcontacten op efficiënte wijze te ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van ICT. Naast bovenstaande aspecten dient rekening te worden gehouden met de tijd en ruimte die de professionals van het CJG, de ‘ambassadeurs’, krijgen om outreachend te werken. Zij zijn niet in dienst van het CJG. Elke kernpartner wordt op een andere wijze bekostigd en in het algemeen dient veel tijd ‘productief’ te zijn. Dat kan op gespannen voet staan met de opdracht om aanwezig zijn in de wijk, een bekend en vertrouwd gezicht worden, ofwel om ‘gezichtsherkenning’ op te bouwen. Dat vraagt tijd en ruimte voor professionals die niet direct tot uiting komt in registreerbare ‘productie’ voor de eigen organisatie. Het is de taak van de CJG-coördinator om problemen op dit vlak te signaleren en op de beleidsagenda van gemeente en partners te plaatsen.
25
Verder merken we op dat outreachend werken een vorm van bereik is die in rapportages meegenomen dient te worden om zo een goed beeld te geven van waar het CJG voor staat en wat de inspanningen en resultaten zijn. Dat geldt overigens ook voor inspanningen die het CJG pleegt om de pedagogische civil society te versterken en om goede opvoed- en opgroei-informatie beschikbaar te hebben voor ouders die zelf hun weg zoeken. Als deze inspanningen succesvol zijn, hebben zij tot gevolg dat vragen aan het ‘loket’ worden voorkomen. Door een vollediger beeld te geven, kunnen ook beter onderbouwde keuzes worden gemaakt, bijvoorbeeld over het verplaatsen van capaciteit/budget voor de baliefunctie naar vindplaatsgericht werken.
4.4 Contact vinden en houden Als een professional van het CJG eenmaal contact heeft gelegd met een gezin uit de doelgroep ‘overlevers’, is het zaak dat de relatie zodanig is dat samen met het gezin de problemen worden opgelost. Uit onderzoek blijkt dat de volgende algemeen werkzame factoren van belang zijn in de uitvoering van interventies (Yperen, Booy & van der Veldt, 2003): -‐
een goede kwaliteit van de relatie tussen de cliënt en de behandelaar
-‐
het zorg dragen voor een goede motivatie van de cliënt
-‐
een goede structurering van de interventie - heldere doelstelling, planning en fasering
-‐
uitvoering van de interventie zoals die uitgevoerd hoort te worden. Dat wil zeggen: uitvoeren zoals de interventie eerder is onderzocht dan wel vastgelegd in een protocol of draaiboek
-‐
voldoende professionaliteit (goede opleiding en training) van de behandelaar
-‐
goede werkomstandigheden van de behandelaar (zoals een passende caseload, goede ondersteuning, veiligheid)
-‐
een interventie dient zowel gericht te zijn op het verminderen van de invloed van relevante risicofactoren als op het vergroten van de invloed van beschermende factoren
De relatie tussen de professional en het gezin en de bejegening door de professional is cruciaal voor het succes van de interventie. Zoals de Memorie van Toelichting van de concept Jeugdwet zegt, gaat het om “praten met de cliënt in plaats van over de cliënt en in de hulpverlening aansluiten op de eigen kracht van mensen en hun sociale netwerk: normaliseren van opvoedvragen, geen onnodige etikettering, oplossingsgericht in plaats van probleemgericht werken. De interventie is erop gericht om de ‘normale orde’ van zorgrelaties tussen mensen in hun verbanden te herstellen, door aan te sluiten bij wat voorhanden is en dat te versterken, met als nagestreefde situatie dat geen hulp meer verleend hoeft te worden omdat mensen en/in hun eigen verbanden op eigen kracht verder kunnen. Dit betekent dat de hulpverlening zoveel mogelijk wordt verleend in de omgeving van het kind, thuis in het gezin, op school en in de buurt. Elk interventietraject is dus verschillend, hetgeen om veel ruimte vraagt voor de professional, ruimte om naar bevind van zaken te handelen en het hulptraject in te richten en bij te sturen.” Een toetssteen voor de bejegening en houding van de professional is het verplaatsen in de positie van de cliënt: “Hoe wil je de hulpverlener zelf als ouder behandeld worden?” en “Wat zou je doen als het jouw kind was?”
26
Het CJG in Transformatie
In de woorden van één van de coördinatoren: “De persoon van de professional is ook heel erg belangrijk. De professional moet ook leren om ouders in de eigen kracht te zetten en het belerende vingertje achterwege te laten. Doe dingen stap voor stap en bouw zelfvertrouwen met ouders stap voor stap op. Zo krijgen ouders meer overzicht en gaan ze steeds een stapje in de goede richting.” De CJG’s in deze verkenning geven op de volgende wijze invulling aan het verbeteren van het ‘contact vinden en houden’. Contact vinden en houden door het aanbieden van snelle hulp Specialistische ondersteuning moet naar mening van het Nederlands Jeugdinstituut niet te snel worden ingezet. De zorg moet ‘zo licht als mogelijk, zo zwaar als noodzakelijk’ zijn. Als blijkt dat een lichte vorm niet effectief is, wordt het gezin niet ‘doorgeschoven’ naar specialistische zorg, maar schuift de specialisten aan bij de reeds betrokken hulpverleners en het gezin (Yperen, T. van & Westering. Y. van, 2010). Veel coördinatoren geven instemmend aan dat snelle, positieve en lichte hulp in sommige gevallen zwaardere hulpverlening zou kunnen voorkomen. Er wordt nog teveel afgewacht en wachtlijsten voor geïndiceerde zorg zijn zo lang dat problemen kunnen escaleren wat de opvoedingssituatie niet ten goede komt. CJG’s kunnen met het oog op de transitie nu al experimenteren met vormen van aanbieden van snelle en lichtere hulp, bijvoorbeeld in de tijd dat ouders op een wachtlijst staan van een hulpverleningsorganisatie. Soms kan er met bijvoorbeeld een Triple-P cursus al een deel van de problematiek aangepakt worden. In een aantal regio’s is de rol van het CJG versterkt en die van Bureau Jeugdzorg teruggedrongen. Als het maar enigszins erop lijkt dat een zaak opgelost kan worden binnen het CJG, dan neemt BJZ deze niet in behandeling en gaat het CJG met het gezin aan de slag. Als de professionals samen met het gezin vaststellen dat geïndiceerde zorg nodig is, zou het zo moeten zijn dat BJZ het werk van deze professionals niet overdoet. In verschillende regio’s wordt dan ook geëxperimenteerd met werkwijzen waarbij bijvoorbeeld het gezinsplan (1 Gezin 1 Plan) door BJZ rechtstreeks wordt omgezet in een indicatie. Contact vinden en houden door het versterken van eigen kracht Onderdeel van de aanpak van professionals, als ze eenmaal contact hebben met gezinnen, is het inzetten op de eigen kracht van gezinnen. Het gaat om het bij elkaar brengen van belangrijke personen rondom een gezin of jeugdige en samen een plan maken om de problemen op te lossen. Ouders en jeugdigen worden binnen hun eigen culturele context geholpen. Hulp in en van de eigen omgeving geeft vanwege directe informele sociale controle en informele steun ook een grotere kans dat verbetering in de gezinssituatie blijven voortbestaan. Het gebruik maken van de eigen omgeving en de eigen kracht zorgt ook voor een verbetering van het sociale vangnet om een gezin heen en heeft zo een preventieve werking. Bovendien zullen ouders en jeugdigen door deze aanpak minder negatieve ervaringen opdoen met professionals. In plaats daarvan zal de ouder of jeugdige de succeservaring eerder aan zichzelf en zijn eigen omgeving toeschrijven. Dat geeft ze meer zelfvertrouwen en meer vertrouwen in de omgeving om een volgend probleem aan te kunnen. Zwaardere professionele hulp wordt hierdoor misschien overbodig. Al deze aspecten zijn erg belangrijk voor de doelgroep ‘overlevers’.
27
Veel ouders organiseren de inzet van hun netwerk ‘van nature’ zelf, maar aan gezinnen uit de doelgroep ‘overlevers’ kan professionele ondersteuning worden geboden, bijvoorbeeld in de vorm van een eigen kracht conferentie. Als het eigen sociale netwerk te beperkt is, kunnen hulpverleners proberen het sociale netwerk uit te breiden. De geïnterviewde CJG-coördinatoren zien veel in het versterken van de eigen kracht. Dat komt onder meer tot uiting in de inzet van bijvoorbeeld eigen kracht conferenties. De CJG-coördinator uit Kampen zegt hierover: “Met name Eigen Kracht Conferenties slaan bijvoorbeeld heel erg goed aan omdat problemen dan binnen het eigen netwerk worden opgelost.” Als succesfactor voor het bereiken van doelgroepen noemen zij ook het werken volgens positief opvoeden. Bevestigen dat ouders op de goede weg zitten, zoeken naar de positieve kanten aan wat ouders zelf al doen en dat versterken door middel van een open gesprek of training. Contact vinden en houden door middel van wrap around care en de regie bij het gezin Als het gezin professionals nodig heeft om de problemen te helpen oplossen, kunnen de professionals in de lijn van deze benadering te werk gaan volgens de ‘wrap around care’ (Bruns et al., 2004). Dat is een interventiemodel waarbij het uitgangspunt is dat de hulpverleners om het gezin heen staan, aansluiten bij de doelen van het gezin en samen met het gezin een plan maken. Volgens de CJGcoördinator in Haarlem Noord is de kern: “Veel meer luisteren wat de vraag is, ouders in de regie laten, zelfsturing, mensen het gevoel geven dat ze zelf de oplossing bedacht hebben, bij hen de keuze laten: wat willen ze? Misschien kun je als professional wel 40 dingen bedenken die anders moeten en denkt de ouder zelf: dat wil ik helemaal niet, die twee dingen passen bij mij.” Als een gezin hier zelf (nog) niet toe staat is, wordt afgesproken dat één centrale professional de regie op de aanpak heeft. De in verschillende regio’s geïntroduceerde werkwijze van 1 Gezin 1 Plan past in deze benadering. Uit onderzoek van Hogeschool Utrecht blijkt dat de effectiviteit van wrap around care staat of valt met de samenwerking tussen gezinswerker en gezin (Schamhart & Colijn, 2012). Het onderzoek beschrijft dat bij gezinswerkers die werken volgens wrap around care een gedragsverandering lijkt te hebben plaatsgevonden: meer met in plaats van over het gezin, naast het gezin staan in plaats van ertegenover, activeren in plaats van overnemen, zien wat werkt in plaats van wat niet werkt. Volgens de gezinswerkers heeft dit een positief effect op de gezinnen. Ook de CJG-coördinator van Zuidplas is positief: “De plannen die tot nu toe draaien hebben het gewenste effect: ouders staan veel meer centraal, doen beter mee, worden eerder betrokken. De meeste hulpverleners voelen zich ook heel prettig bij het idee dat je het met de ouders doet en het probleem met de ouders aanpakt in plaats van achter hun rug om.” Het is volgens de CJG coördinatoren van belang dat de ouder zoveel mogelijk verantwoordelijk blijft voor de regie van hulpverlening in het gezin mits de veiligheid van gezinsleden niet in het gedrang komt. Veel CJG coördinatoren geven aan dat ze in de toekomst alleen nog met ouders willen overleggen en dat ze af willen van casusoverleggen waarbij de ouder niet aanwezig is. In de praktijk blijken deze casusoverleggen echter nog vaak voor te komen: “Vanuit CJG vinden we dat alle casusoverleggen liever gisteren dan vandaag moeten stoppen. Nu wil men dus mét gezin overleggen. Het lukt echter voor geen meter om ze eruit te krijgen, want organisaties die casusvoorzitters in dienst hebben willen dat niet kwijt, voorzitters zijn altijd heel tevreden over hun eigen overleg, ook als het niet loopt, sommige zijn wettelijk verplicht zoals de ZAT-teams. Hoewel je dit flexibel mag invullen wordt er erg vastgehouden aan fysiek met elkaar op een vast tijdstip aan tafel. Er gaat van alles over tafel wat privacy technisch lang niet altijd mag en kan en het gezin zit er niet bij. Vaak wordt niet effectief
28
Het CJG in Transformatie
vergaderd en als iemand afwezig is terwijl hij belangrijke informatie over het gezin heeft wordt dat afgedaan met: “ach ja, jammer” Er wordt nu erg geroepen dat men geen tijd heeft voor zorgcoördinatie, maar als je stopt met de casusoverleggen komt er wel ruimte vrij voor zaken als één Gezin, één Plan.” Ook is het nog geen standaard praktijk dat specialistische expertise aanschuift zodat ouders niet meer zelf langs alle instanties hoeven. Aanschuiven in plaats van verwijzen. In Houten werkt het CJG volgens het ‘one-stop-shop’ principe dat de juiste professionals in het CJG klaar zitten om met de ouder in gesprek te gaan. Dat vereist uiteraard dat al een goed contact is gelegd. Om de regie daadwerkelijk in handen van de ouders te leggen zou het volgens een aantal coördinatoren goed kunnen werken het dossier ook letterlijk aan de ouders te geven. Hierbij wordt gedacht aan een eenvoudig digitaal systeem. Dit geldt uiteraard voor zaken die buiten het gedwongen kader vallen. Volgens een CJG-coördinator: “Als je ouders hun eigen dossier laat beheren heb je dat hele gedoe met privacy ook niet meer. Natuurlijk zijn er grenzen aan wie het wel en niet aankan, maar ik denk dat ouders over het algemeen prima in staat zijn om zelf te bedenken wat goed voor ze is. Dat dat verschilt van wat jij en ik soms denken, dat is iets wat misschien ook wel altijd zo zal blijven.” De implementatie van deze veranderingen lijkt op dit moment de achilleshiel: “We onderschatten met zijn allen hoe moeilijk je van plan naar implementatie gaat en wat daar allemaal tussen zit. Ik zit hiermee in die zin dat ik mij afvraag hoe je hier meer vaart in kunt brengen. Het handigst is waarschijnlijk het gewoon te doen, niet direct met de ingewikkeldste casus maar juist met een casus waarvan je denkt: ‘dit kunnen we met zijn allen oplossen’ om hierin ook wat zelfvertrouwen te krijgen.” Om de implementatie te bevorderen zou het CJG de kern- en samenwerkingspartners bewust kunnen maken van hun rol en mogelijke bijdrage. De CJG-coördinator heeft de rol om de visie van de gemeente uit te dragen, kernpartners te stimuleren en richting beleid en bestuur actie te ondernemen om afspraken te maken en deze te borgen. Duidelijk vastgelegde afspraken zijn nodig. Dit vergt sturing en inrichting vanuit de gemeente. Daarnaast kan het nodig zijn professionals te faciliteren door middel van training en het beschikbaar stellen van ondersteunende middelen zoals een goede sociale kaart en een (digitaal) systeem dat de samenwerking ondersteunt. De CJG-coördinator uit Zuidplas: “Als je iets met je CJG-ontwikkeling wilt op lange termijn is zo’n gezamenlijk systeem essentieel.” De CJG’s in deze verkenning moeten het doen zonder dergelijke ondersteunende instrumenten. Conclusie over contact vinden en houden met de doelgroep ‘overlevers’ De toekomstige houding van professionals en organisaties speelt wat de CJG-coördinatoren betreft een grote rol in het contact vinden en houden. De nieuwe manier van werken vraagt een nieuwe kijk en houding van hulpverleners op vier gebieden: -‐
regie bij het gezin
-‐
van aanbodgericht naar vraaggericht werken. Hierover is in de vorige paragraaf (‘vraag zoeken’) al het nodige gezegd
-‐
snel handelen om zwaardere hulpverlening waar mogelijk te voorkomen
-‐
expertise laten aanschuiven in plaats van doorverwijzen
De ene hulpverlener zal zich hier makkelijker kunnen aanpassen dan de ander. Goede informatie over de op handen zijnde veranderingen en de mogelijkheid voor hulpverleners om met elkaar in contact te
29
staan zal de overgang naar deze nieuwe vorm van werken vergemakkelijken. Het CJG heeft hier een belangrijke taak in en zal deze taak met het oog op de transitie proactief moeten oppakken. Gemeente en CJG zullen kern- en samenwerkingspartners erop moeten wijzen dat deze verandering in het belang van de klant is en hen waarschijnlijk ook moeten motiveren en sturen naar deze nieuwe houding. Waar nodig dienen professionals hierin aangesproken en ondersteund te worden. Om van aanbodgericht werken naar vraaggericht werken te gaan, is het nodig dat managers en professionals niet meer vanuit het belang van de eigen organisatie of het eigen aanbod denken, maar de ouder of jeugdige goed voorlichten over alle mogelijkheden. Daarbij kan het nodig zijn om het bestaande aanbod aan te passen op de individuele situatie en de vraag van de klant. Goede en uitgebreide informatieverstrekking waarmee ouders zelfstandig een keuze kunnen maken uit het hulpverleningsaanbod wordt in dit kader vaak genoemd, maar een goede sociale kaart is bij het merendeel van de onderzochte CJG’s nog niet te vinden. Ook voor hulpverleners zelf zou dit volgens veel coördinatoren een uitkomst kunnen zijn die veel tijd kan besparen. De verwachting van de CJG-coördinatoren is dat zwaardere hulpverlening in veel gevallen voorkomen kan worden als er vóór een escalatie wordt ingegrepen. Via vraaggericht in plaats van aanbodgericht werken kan vroegtijdig contact worden gelegd. Op het moment dat de eerste tekenen van een opvoedprobleem zich aandienen en het contact is gelegd kan de situatie ten goede keren. Het versterken van de eigen kracht en het eigen netwerk wordt hierbij door alle coördinatoren genoemd, maar dit is bij de meeste CJG’s nog geen alledaagse gang van zaken. Wijkgericht werken zoals met bijvoorbeeld generalistenteams kan hier volgens verschillende coördinatoren een grote rol in gaan spelen. Ook een betere samenwerking met professionals zoals huisartsen en politie kan hieraan bijdragen. Deze professionals moeten het CJG sneller inschakelen als zij een opvoedprobleem signaleren. Afspraken over doorverwijzing van en terugkoppeling naar professionals moeten bij veel CJG’s nog ingericht worden. Een ouder die met psychische problemen aanklopt bij de huisarts moet aanleiding zijn om ook aandacht te besteden aan het gezin en hierin contact te zoeken met het CJG. Een aantal CJG’s heeft goede ervaringen met lichte vormen van overbruggingszorg om de wachtlijstproblematiek te verlichten. Bij ondersteuning die professionals aan een gezin bieden, dient het uitgangspunt te zijn dat de regie bij het gezin ligt en blijft. Professionals staan rond het gezin en werken samen met het gezin mee aan de oplossing. Dit vraagt om een andere houding en competenties van professionals, die hen veel voldoening geven.
30
Het CJG in Transformatie
5. Slotbeschouwing Voor deze verkenning hebben we als vertrekpunt genomen dat minder jeugdigen en ouders dan gedacht of gehoopt een beroep doen op het Centrum voor Jeugd en Gezin. We wilden daarom antwoord zoeken op de vraag welke strategieën CJG’s kunnen volgen om gezinnen te bereiken. Op basis van literatuur hebben we drie doelgroepen en hun relatie tot het CJG beschreven: ‘levensgenieters’, ‘overlevers’ en ‘overgeleverden’. Levensgenieters kunnen in de regel ook zonder CJG hun vragen en problemen oplossen. De overgeleverden zijn al in (geïndiceerde) zorg. Overlevers zijn gezinnen met problemen, die niet zelf bij het CJG voor hulp aankloppen. Vooral aan deze groep hebben we in deze verkenning aandacht gegeven vanuit het idee dat er veel winst te behalen valt als deze gezinnen tijdig de juiste hulp krijgen. Door CJG-coördinatoren te interviewen hebben we een inkijk gekregen in wat negen CJG’s doen om gezinnen te bereiken, wat daarin goed gaat en waar kansen voor verbetering liggen. CJGcoördinatoren willen graag leren van elkaar. Met name in het vorige hoofdstuk hebben we daarom op basis van literatuur en praktijkervaringen tal van handreikingen en praktijkvoorbeelden besproken. Verschillende strategieën zijn hierbij aan de orde gekomen: •
Bevorderen van een positief opvoedingsklimaat door middel van het toepassen van de public health benadering en het versterken van de pedagogische civil society.
•
Contact zoeken door onder meer ‘gezichtsherkenning’ op te bouwen in de wijk, wijkteams en sleutelpersonen in te zetten en aansluiting te zoeken bij partners.
•
Contact vinden en houden door competenties van professionals te veranderen, eigen kracht van gezinnen te versterken, snel hulp te bieden, te werken met wrap around care en de regie bij het gezin te leggen.
In dit slothoofdstuk maken we de balans op. Waar staan de Centra voor Jeugd en Gezin nu en wat is, mede in het licht van de komende decentralisatie van de jeugdzorg, het perspectief? Samengevat kunnen we stellen dat belangrijke componenten ontbreken om van het CJG een succes te maken. Willen gemeenten eigenlijk nog een succes maken van het CJG? We denken dat gemeenten om de transitie en transformatie van de jeugdzorg te laten slagen, er niet aan ontkomen ook te werken aan de doorontwikkeling van het CJG. Als het met het CJG ‘in het klein’ nog niet slaagt, hoe kan een grote opgave als de decentralisatie dan slagen? Voor het CJG is een inhaalslag of herijking nodig ten aanzien van drie aspecten van organiseren: richten, inrichten en verrichten. We zullen hier kort op ingaan, te kort om recht te doen aan alle facetten en nuances. Onze intentie met de bespreking is om een aanzet te geven voor de discussie die in onze optiek in veel gemeenten nodig is.
31
Richten: mensgericht of organisatiegericht Bij ‘richten’ gaat het om de visie. Elke gemeente moet zichzelf enkele vragen stellen: Waarom willen wij het CJG? Welke doelen willen we realiseren en door welke waarden laten we ons daarbij leiden? Welke richting nemen wij om onze burger een zo goed mogelijke dienstverlening te geven? Het antwoord op deze vragen geeft richting aan de verdere invulling en concrete acties. In de praktijk zal de gemeente deze vragen niet beantwoorden zonder samenspraak met burgers en maatschappelijke organisaties. Uiteindelijk is het echter de gemeente die belangen dient af te wegen en knopen dient door te hakken. Onze indruk is dat in veel gemeenten het CJG na de opening te weinig beleidsmatige en bestuurlijke aandacht heeft gekregen. Het CJG wordt aan de coördinator overgelaten. De richting is echter (nog) niet helder. Een aantal CJG-coördinatoren geeft aan dat het nog altijd onduidelijk is waar hun CJG voor staat, op wie ze zich moeten richten, wat de kaders zijn voor praktische keuzes over inzet en dergelijke. De CJG-coördinatoren willen een CJG dat gezinnen echt centraal stelt en als maatstaf neemt voor de inrichting en het functioneren van het CJG. Waarschijnlijk onderschrijven gemeenten en partners op papier dat het CJG mensgericht is, maar in de praktijk is het CJG vaak meer organisatiegericht. De opzet van het CJG als ‘netwerkorganisatie’ heeft als gevolg dat het CJG een extra loket is geworden naast de bestaande loketten. Alle organisaties staan nog overeind met hun eigen naambordjes, telefoonnummers, folders, producten, personeel, visitekaartjes, registratieprogramma’s etc. met alle gevolgen van dien. Van een CJG-identiteit is nauwelijks sprake. De onduidelijkheid voor gezinnen is misschien alleen maar toegenomen. Voor een herkenbare toegang tot zorg voor de burgers zijn nog vele stappen te nemen. CJGcoördinatoren kunnen het gebrek aan richting signaleren, maar zijn niet in de positie om beslissingen te forceren. Dat ligt op het niveau van beleid en bestuur. Hoe jong de CJG’s ook zijn, hier ligt veel achterstallig onderhoud. Een eerste beslissing die genomen moet worden om de moeizame positie van veel CJG’s te verbeteren, is het vaststellen van een CJG-bedrijfsprofiel dat aansluit op de visie, doelen en waarden. We noemen drie opties. Het CJG als netwerkorganisatie Dit is het CJG in de huidige constructie maar dan met een eenduidig gebruik van het CJG-logo, naam en diensten om de herkenbare toegang voor zorg te vormen. De partners blijven dus juridisch zelfstandig en het CJG wordt geen zelfstandige rechtspersoon, maar de partners en hun professionals werken onder de vlag van het CJG. De partners mandateren de CJG coördinator om ‘CJGmedewerkers’ functioneel aan te sturen. Het voordeel van deze optie is dat het dicht bij de huidige situatie ligt en dus relatief makkelijk te realiseren is. Het nadeel van ‘meerdere kapiteins op het schip’ blijft echter voortbestaan. Er zal veel sturing nodig zijn om te voorkomen dat het organisatiebelang van de partners na enige tijd gaat prevaleren boven het CJG-belang.
32
Het CJG in Transformatie
Het CJG als zelfstandige organisatie In deze optie wordt het CJG een zelfstandige organisatie met rechtspersoonlijkheid, bijvoorbeeld een stichting, waar de professionals van de partners in dienst komen. De doelgroep betreft jeugdigen van min 9 maanden tot 23 jaar, ouders, verzorgers en professionals. Sommige partners richten zich op een ruimere doelgroep, bijvoorbeeld het algemeen maatschappelijk werk. Voor volwassenen zonder kinderen blijven deze partners hun diensten verrichten onder de eigen naam. De juridisch zelfstandige positie van het CJG, de exclusieve doelgroepafbakening (alleen het CJG houdt zich bezig met de genoemde doelgroep) en de personele samenvoeging onder functionele en hiërarchische aansturing van de CJG-manager hebben als voordeel het CJG makkelijker en geloofwaardiger gepositioneerd kan worden als dé plek voor jeugd en gezin. Er kan slagvaardiger en efficiënter worden gehandeld. De coördinator of manager is niet afhankelijk van de medewerking van partners en hoeft niet over alles met hen te onderhandelen. Menskracht en middelen kunnen worden gebundeld en gericht worden ingezet, bijvoorbeeld voor het benaderen van doelgroepen. Een mogelijk nadeel is dat het CJG uitgroeit tot een bolwerk met sterke eigenbelangen. Een ander nadeel is dat specialismen zoals maatschappelijk werk door de leeftijdsafbakening worden opgeknipt, waardoor specifieke beroepsmatige ontwikkeling moeilijker wordt. Centrum voor zorg en welzijn Het laatste model ondervangt het laatstgenoemde nadeel van het vorige model. Het CJG gaat op in een brede organisatie met dienstverlening van -9 maanden tot 100 jaar en vormt samen met de andere diensten van Wmo, AWBZ en andere wetten het punt voor alle zorg en welzijn binnen de gemeente. Het voordeel is duidelijkheid voor de burger. Er is werkelijk één ‘loket’. Het nadeel is dat het centrum zoveel taken en disciplines omvat dat het moeilijk bestuurbaar wordt. Bovenstaande opties hebben een heldere lijn van aansturing hetgeen ten goede komt aan de inrichting (werkprocessen). Belangrijkste is dat gemeenten richting bepalen. Gemeenten die hierin geen keus maken en hun CJG er maar het beste van proberen te laten maken, met op zichzelf zinvolle initiatieven als wijkteams, zullen naar onze verwachting binnen enkele jaren gedwongen worden alsnog te kiezen. Met de transities zijn de afbreukrisico´s hierbij aanzienlijk. Het is daarom aan te bevelen niet te wachten met het goed richten en inrichten van het CJG. Dan is ook voor partners duidelijk wat de posities en rollen zijn en kunnen zij aansluiten, zowel lokaal als regionaal. De keuze over de richting raakt veel belangen en zal dan ook door het gemeentebestuur moeten worden gemaakt.
Inrichten: transparante processen en ondersteunende instrumenten Als is gekozen voor een richting en bedrijfsprofiel, kan worden stilgestaan bij het inrichten van de processen. Dit is een taak van de managers die als voornaamste taak hebben het ondersteunen van hun personeel met transparante structuren, processen en systemen. De professional kan zich dan focussen op de klant. De professional heeft er immers voor gekozen om te werken met mensen en niet voor de bureaucratie. Het management zal de professionals moeten verbinden op gezamenlijke doelstellingen op het gebied van contact vinden, zoeken en houden. Tegelijk zullen managers hun personeel moeten samenbinden in werkvormen als wrap around care, 1Gezin 1Plan en de bejegening hierin. Deze aspecten zijn
33
uitgewerkt in hoofdstuk 4. We willen hier nog stilstaan bij enkele ondersteunende instrumenten waarover de geïnterviewde CJG-coördinatoren graag zouden willen beschikken. Voor een optimale ´klantervaring´ zal steeds meer sprake moeten zijn van een persoonlijk dossier, dat wordt beheerd door de klant, of in het geval van drang en dwang, met de klant. Een groot voordeel van het CJG, onder gemeentelijke aansturing, is dat deze een gezamenlijk systeem kan implementeren dat professionals met elkaar verbindt. Bijvoorbeeld een goede sociale kaart en een gezamenlijk digitaal klantdossier dat de mogelijkheid biedt tot het gezamenlijk werken met 1Gezin 1Plan en een krachtige invulling geeft aan zorgcoördinatie. Het verbinden van bovenstaande systemen geeft bovendien de mogelijkheid voor het generen van management- en bestuursinformatie met exacte aantallen in hulp, doorlooptijden en kosten. Ter illustratie noemen we dat transparantie meer tot uiting komt in de communicatiemiddelen van het CJG, zoals folders, en het cursusaanbod. Dit zijn elementen die in het communicatieplan worden vastgelegd. Te vaak ontbreekt zo’n plan of is het een papieren tijger. Nu is het aanbod aan folders vaak meer overdaad dan weldaad. Folders dienen te worden ontwikkeld onder de vlag van het CJG met de behoefte van klant voor ogen en niet om het aanbod van verschillende organisaties te promoten. Wat betreft folders willen we graag opschonen. In plaats van folders bepleiten we de ontwikkeling van werkwijzen en instrumenten om in gesprek te komen met de doelgroep. Cursussen die in de CJG huisstijl worden aangeboden, zullen flexibel en in afstemming met de doelgroep moeten worden ingericht. De kern van elke cursus is dat deelnemers met elkaar in gesprek komen en contact opbouwen. De overlap in producten wordt teruggedrongen waarbij deze in afstemming met elkaar en in de CJG huisstijl worden aangeboden.
Verrichten Wanneer de organisatie een heldere richting met een ondersteunende inrichting heeft, is het tijd voor de professionals die het daadwerkelijke werk verrichten. Door de bovenstaande stappen te doorlopen is een CJG cultuur ontstaan die wordt uitgedragen en daarmee verder wordt versterkt. Het mensgerichte type professional wordt in zijn/haar kracht gezet en ziet bureaucratie verdwijnen. De processen en systemen zijn werkelijk ondersteunend ingericht zodat deze uitgaan van de klant en er weinig tot geen tijd kwijt is aan rapportage. Het is aan de kwaliteiten van de professional om met gezinnen contact te maken, vooral met de geformuleerde doelgroep ‘overlevers’. We hebben in deze verkenning de nodige principes en praktische suggesties beschreven. Wanneer een hulptraject wordt gestart, gebeurt dit volgens een gezamenlijke lijn die is afgesproken tussen de organisaties en professionals. Het gaat dan om de volgende fasen: Fase 1: Kennismaking (van oudsher intake genoemd) Fase 2: Opstarten hulptraject (1Gezin 1Plan, of individueel hulptraject) Fase 3: Aansluiten en afbouwen van deskundigheid Fase 4: Lokaal afronden van hulp Alle bovenstaande fasen hebben een vraagstelling vanuit de klant als ijkpunt in plaats van een checklist van de professional. In fase 1 wordt er stil gestaan bij de eigen kracht en zijn de VIP’s (very important people) van de klant welkom. In het geval van gespecialiseerde hulpverlening in fase 3
34
Het CJG in Transformatie
(open en gesloten) blijft er een lokale hulpverlener betrokken als schaduw in het klantdossier. Elk dossier wordt lokaal afgerond met de nodige nazorg. Alle fasen worden ondersteund door het digitale dossier dat in principe eigendom is van de klant. Elke professional is outreachend werker waarbij de hoofdregel is dat het gesprek, ook het ronde tafel gesprek 1Gezin 1Plan, bij de klant plaatsvindt. Dat waarborgt ook dat met de klant in plaats van over de klant wordt gesproken. Hierin hanteren we de volgende stelregel: is de huiskamer te klein voor het aantal professionals, dan zijn er teveel professionals voor de oplossing. In het geval van veiligheid kan het gesprek in het (fysieke) CJG worden gehouden. Met de digitale agenda verbonden aan de urenregistratie hoeft de professional enkel zijn afspraken in zijn/haar agenda te zetten en de urenregistratie is compleet. Bij de klant wordt ter plekke het verslag gemaakt of met een geluidsopname toegevoegd aan het digitale dossier. Het plannen van een volgende afspraak is de laatste actie.
35
Tot slot De decentralisatie van de jeugdzorg is meer dan het overhevelen van verantwoordelijkheden en budgetten. Daarmee worden de groei van (geïndiceerde) jeugdzorg en andere knelpunten niet opgelost. Het doel van de decentralisatie is een structurele transformatie te bewerkstelligen. De Centra voor Jeugd en Gezin kunnen hierin een grote rol spelen, mits een grondige herijking plaatsvindt van richting, inrichting en verrichting. Zonder deze herijking is het perspectief voor het CJG weinig rooskleurig. Een transformatie is niet alleen nodig in de zorg, maar ook op terreinen zoals voedsel, gebiedsontwikkeling, bouw en energiesector. Ze zijn noodzakelijk doordat publieke stelsels zijn verstard en al lang werken met dezelfde regels, spelers en structuren. Werkelijke transities ontstaan door kleine groepjes mensen, een paar koplopers met een visie die voldoende innovatieruimte krijgen (Rotmans, 2012). Om te voorkomen dat het roer over tien jaar – of eerder - weer volledig om moet, is een succesvolle decentralisatie van de jeugdzorg inclusief doorontwikkeling van het CJG nodig. Dit is mogelijk door het complete proces van zorg af te stemmen vanuit de klant en transparant en flexibel in te richten, zodat er geen frictie ontstaat tussen mensen en structuren. Op deze wijze is het mogelijk om te experimenteren en bij te sturen. Hierin zien wij de samenwerking tussen CJG-coördinator en beleidsambtenaar als een dynamisch duo om regionaal te idealiseren, lokaal te formeren en met elkaar te transformeren. Het laatste woord is aan Dineke Diender van CJG Kampen: “Laten we wel wezen, de transitie komt eraan in 2015 en hoe je het ook wendt of keert, we zullen de boel goed in orde moeten hebben. Dus laten we dan met zijn allen ons voorbereiden en daar het beste uit halen.”
--- Denk groot, begin klein---
36
Het CJG in Transformatie
Referenties -
-
-
-
37
Algemene Rekenkamer, (2012). Centra voor Jeugd en Gezin in gemeenten: Een samenwerkingsproject met gemeentelijke rekenkamers, Den Haag Bakker, I., Bakker, K., Dijke, A. van, & L. Terpstra. (1998). O&O in perspectief, Utrecht: NIZW Broeders, A., Broenink, N., Duijvestijn, P., Fransen, N. & L Wolfswinkel, (2011). Opvoeden samen met de buurt: De pedagogische civil society: een inhoudelijke oriëntatie, Amsterdam: DSP-groep Broek, A. van den, E. Kleijnen & S. Bot, (2012). Kwetsbare gezinnen in Nederland, Den Haag: SCP CJG-Barneveld, (2011). Jaarverslag CJG 2011, Barneveld CJG-Eemnes, (2011). Jaarverslag CJG 2011, Eemnes CJG-Lansingerland, (2011). Jaarverslag CJG 2011, Lansingerland CJG-Utrechtse Heuvelrug, (2011). Jaarverslag CJG 2011, Utrechtse Heuvelrug CJG-Zeist. (2011), Publieksjaarverslag CJG, Zeist de Pedagogische Civil Society, Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut Dijk, M. van & B. Prinsen, (2009). Handreiking: Opvoedondersteuning in het Centrum voor Jeugd en Gezin, Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut in opdracht van, Den Haag: Jeugd en Gezin. Duijvestijn, P., (2012). Opvoeden samen met de buurt: Voorbeelden van pedagogische kracht in wijken en buurten, Amsterdam: DSP-groep Gemmeke, M., (2011). Handreiking: De rol van de Centra voor jeugd en gezin bij de versterking van Jeugdproblematiek, Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Leiby, J., (1978). A history of social welfare and social work in the U.S., New York: Columbia University Press Meer, J., (2010). Indicatiestelling: Omstreden toegang tot zorg, Den Haag: RMO Pol, G., (1993). Multi-problem gezinnen: Problematische hulpverleningssituaties in perspectief, Leuven/Apeldoorn: Garant Pommer, E., Kempen H. Van & Sadiraj K., (2011). Jeugdzorg in groeifase: Ontwikkelingen in gebruik en kosten van de jeugdzorg, Den Haag: SCP Programmaministerie Jeugd en Gezin, (2008a). Kwantitatief onderzoek burgers naar de perceptie van de Centra voor Jeugd en Gezin, Den Haag: Jeugd en Gezin Programmaministerie Jeugd en Gezin, (2010). Professionals in het CJG: Samenwerken in het belang van jeugdigen en opvoeders, Den Haag: Jeugd en Gezin. Programmaministerie Jeugd en Gezin. (2007a). Basismodel Centrum voor Jeugd en Gezin, Den Haag: Jeugd en Gezin. Programmaministerie Jeugd en Gezin. (2007b). Alle kansen voor kinderen. Beleidsprogramma 2007-2011, Den Haag: Jeugd en Gezin. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, (2012). Ontzorgen en normaliseren: Naar een sterke eerstelijns jeugd- en gezinszorg, Den Haag: RMO Rotmans, J., (2012). In het oog van de orkaan: Nederland in Transitie, Boxtel: Aeneas Rouvoet, A., Vogelaar, E., (2008b). Brief aan de Tweede Kamer: Diversiteit in het Jeugdbeleid, Den Haag: Jeugd en Gezin Ryan, R.M., & E.L. Deci, (2000). Intrinsic and extrinsic motivations: Classis definitions and new directions. Schamhart, R. & J. Colijn, (2012). Greep op warparound care: Eindrapport onderzoeksprogramma Warparound care in de Utrechtse jeugdzorg, Utrecht: Hogeschool Utrecht Sprague, J. & H. Walker, (2000). Early identification and intervention for youth with antisocial and violent behavior, United States
-
-
-
-
38
Sproet, M. & J. Wieringen, (2011). Handreiking: Bereik alle doelgroepen optimaal: Op weg naar een cultuursensitief Centrum voor Jeugd en Gezin, Utrecht: Pharos in opdracht van, Den Haag: Jeugd en Gezin Tweede Kamer, (2010). Werkgroep toekomstverkenning jeugdzorg: Jeugdzorg dichterbij, Den Haag VWS, VenJ, (18-7-2012). Jeugdwet concept memorie van toelichting, Den Haag: www.internetconsultatie.nl/jeugdwet VWS. (2010), Lessen en ervaringen betreffende aansluiting Centrum Jeugd en Gezin en Bureau Jeugdzorg: Resultaten in het kader van ‘Opvoeden in de Buurt, Den Haag. Yperen T. van & Westering. Y. van, (2010). Pijlers voor nieuw jeugdbeleid: naar een versterking van de pedagogische leefomgeving van jeugdigen en meer samenhang in de aanpak van Yperen, T. van & P. Stam, (2010). Opvoeden versterken: onafhankelijk advies in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Yperen, T. van, Booy, Y. & M.C van der Veldt, (2003). Vraaggerichte hulp, motivatie en effectiviteit jeugdzorg, Utrecht: NIZW
Het CJG in Transformatie
Bijlage 1: Respondenten interviews 1.
Dineke Diender en Gerald Schutte
CJG Kampen
2.
Tineke de waard
CJG Houten
3.
Froukje Kamoschinski
CJG Haarlem
4.
Patricia Doornbos
Loes Enschede
5.
Marije Schotpoort
CJG Amersfoort
6.
Ingrid van der Leegte (CJG medewerkster)
CJG ’s-Hertogenbosch
7.
Peter Fluiter
CJG Breda
8.
Trude Adriaanse en Bas Vosbeek
CJG Nijmegen
9.
Marthe Souwer
CJG Zuidplas
39
Bijlage 2: Balansmodel
(Bron: NIZW)
40
Het CJG in Transformatie
41