Brugweg 50 Echt Gemeente Echt-Susteren Definitief
Brugweg 50 Echt Gemeente Echt-Susteren Definitief
Rapportnummer:
211x07758
Datum:
19 mei 2015
Opdrachtgever:
Ruimte voor Ruimte Limburg C.V., Roy Hendrix
Projectteam BRO:
Niels Paree
Trefwoorden:
Ruimte voor Ruimte, Brugweg, Echt, samenvoegen 2 kavels
Bron foto kaft:
Hollandse Hoogte 14
Beknopte inhoud:
Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van het samenvoegen van 2 ruimte voor ruimte kavels aan de Brugweg 50 in Echt.
BRO Vestiging Tegelen Industriestraat 94 5931 PK Tegelen T +31 (0)77 373 06 01 F +31 (0)77 373 76 94 E
[email protected]
INHOUD
1. INLEIDING
3
2. BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE
5
3. BELEIDSKADER
7
4. PLANBESCHRIJVING
9
13 13
5. RANDVOORWAARDEN / RESULTATEN ONDERZOEKEN 5.1 Milieu-aspecten
5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8
13 13 14 15 15 17 19 20 20 21 21 21 23
5.1.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit 5.1.2 Luchtkwaliteit 5.1.3 Geluidhinder 5.1.4 Milieuzonering 5.1.5 Externe veiligheid 5.1.6 m.e.r.-beoordeling Archeologie Cultuurhistorie Flora en fauna Leidingen en infrastructuur Verkeer en parkeren Waterhuishouding Duurzaamheid
6. AFWEGING BELANGEN
25
7. OVERLEG, INSPRAAK EN PROCEDURE 7.1 Overleg 7.2 Inspraak 7.3 Procedure
27 27 27 27
Hoofdstuk 0
1
7.4 Planstukken
28
Separate bijlagen • Econsultancy, Actualiserend vooronderzoek Brugweg Ong te Echt, 14091897, 21 oktober 2014 • RAAP, notitie 1585, plangebied bouwplan Brugweg te Echt 6 maart 2006 • BRO, Quickscan flora en fauna Brugweg (ong) te Echt, 30 april 2014 • Adviesbureau Brouwers bv, Infiltratieonderzoek bestemmingsplan Brugweg te Echt, ECH02201, 21-8-2006 • Adviesbureau Brouwers, Akoestisch onderzoek bouwplan 4 woningen Brugweg te Pey, ECH-022-01, 21 augustus 2006
2
Hoofdstuk 0
1.
INLEIDING
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het samenvoegen van 2 Ruimte voor Ruimte kavels aan de Brugweg 50 in Echt. Op het moment geldt voor de 2 kavels een woonbestemming, op basis waarvan 2 vrijstaande woningen kunnen worden gerealiseerd. Het is echter wenselijk om op de 2 huidige percelen 1 vrijstaande woning te realiseren. Omdat de grenzen van de bouwvlakken ter plaatse worden overschreden, is de realisatie van de gewenste woning op de kavels niet mogelijk. De gemeente Echt-Susteren heeft aangegeven medewerking te willen verlenen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan, onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°). Hiertoe dient een r uimtelijke onderbouwing opgesteld te worden. Door middel van deze ruimtelijke onderbouwing worden de nieuwe bouwmogelijkheden voor de gronden wettelijk geregeld.
Afbeelding 1: uitsnede topografische kaart
Hoofdstuk 1
3
Geldend bestemmingsplan Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan ‘Echt Stedelijk gebied 2013’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Echt-Susteren op 16 mei 2013. Binnen dit bestemmingsplan heeft het besluitgebied de bestemming ‘Wonen’. Op deze gronden mogen 2 nieuwe burgerwoningen worden opgericht in de bestaande bouwvlakken. Voor de bouw van 1 woning buiten de 2 bouwvlakken is in het geldende bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Tevens is de maximum bouwhoogte van de woning(12 meter in plaats van 11 meter) en van het bijgebouw (7,5 meter in plaats van 6 meter) hoger dan in het bestemmingsplan wordt toegestaan. Voor de realisatie van deze woning met bijgebouw dient dan ook een nieuw juridischplanologisch kader te worden opgesteld. Leeswijzer In het volgende hoofdstuk wordt de bestaande situatie rond het besluitgebied beschreven. In hoofdstuk 3 volgen de uitgangspunten uit het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, die betrekking hebben op locatie. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens het bouwplan. In hoofdstuk 5 volgt de toetsing van de milieu- en overige onderzoeksaspecten op de locatie. In hoofdstuk 5 wordt een eindafweging gemaakt ten aanzien van de haalbaarheid van de ontwikkeling. In hoofdstuk 6 zijn de resultaten van het (voor)overleg verwerkt en wordt de procedure beschreven.
Afbeelding 2: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan. Projectgebied rood omkaderd
4
Hoofdstuk 1
2.
BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE
Het besluitgebied (Brugweg 50) ligt in het bebouwingslint van de Brugweg nabij Echt, in het kerkdorp Pey. In de huidige situatie is in het besluitgebied een akker aanwezig. Aan de noordzijde, oost en westzijde van het besluitgebied liggen burgerwoningen. Het besluitgebied maakt deel uit van 4 ruimte voor ruimte kavels waarvoor in het verleden een vrijstellingsprocedure onder de WRO (oud) is doorlopen. 1 van deze 4 woningen is reeds gerealiseerd. Het betreft de meest oostelijk gelegen kavel van de 4 ruimte voor ruimte kavels.
Afbeelding 3: luchtfoto besluitgebied en omgeving (besluitgebied rood omkaderd)
Hoofdstuk 2
5
6
Hoofdstuk 2
3.
BELEIDSKADER
Ter plaatse zijn reeds 2 woningen toegestaan die kunnen worden gerealiseerd op basis van de Ruimte voor Ruimte regeling. In plaats van 2 woningen wordt er nu 1 gerealiseerd. Aangezien ter plaatse reeds een woonbestemming voor 2 woningen is gelegen, zijn er geen belemmeringen voor dit initiatief vanuit het rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid. Het bouwplan heeft geen invloed op de woningbouwcontingenten, aangezien de ruimte voor ruimte woningen separate contingenten zijn vastgesteld. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt vermeld dat de Raad van State heeft in zijn uitspraak 201302867/1/R4 aangeven dat kleinschalige woningbouwplannen geen stedelijke ontwikkeling betreffen als bedoeld in de Ladder duurzame verstedelijking. Onderhavig plan voor het samenvoegen van 2 ruimte voor ruimte kavels betreft een dergelijk kleinschalig initiatief. De Ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.
Hoofdstuk 3
7
8
Hoofdstuk 3
4.
PLANBESCHRIJVING
Het planvoornemen voorziet in het samenvoegen van de twee meest westelijk gelegen Ruimte voor Ruimte kavels aan de Brugweg (nr 50) in Echt. Hier wordt 1 vrijstaande woning met aangebouwde garage gerealiseerd op een kavel van ca 2000 m²
Afbeelding 4: voorgevel te realiseren woning.
De woning bestaat uit 2 bouwlagen met een kap. De goothoogte bedraagt circa 6 meter en de bouwhoogte circa 12 meter. Het bijgebouw heeft een goothoogte van circa 3 meter en een bouwhoogte van circa 7,5 meter.
Afbeelding 5: gevelbeelden voorgevel en zijgevel
Hoofdstuk 4
9
Afbeelding 6: plattegrond te bouwen woning
Afbeelding 7: situatieschets planvoornemen
10
Hoofdstuk 4
Stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten De woning zal worden opgericht aan de Brugweg in Echt, in het bebouwingslint. Ter plaatse zijn reeds 2 woningen toegestaan. De planvorming bestaat uit het samenvoegen van 2 ruimte voor ruimte kavels tot 1 ruimte voor ruimte kavel. De woning is vrij omvangrijk, echter staat in verhouding tot de omvang van de kavel. De maximale bouwhoogte is iets hoger dan in de huidig toegestane situatie. De voorgevel komt op circa dezelfde afstand van de weg als in de huidige situatie is toegestaan. Stedenbouwkundig heeft het bouwplan dan ook geen negatieve gevolgen voor de omgeving. Aangezien er reeds burgerwoningen rond de planlocatie aanwezig zijn, past de nieuw te bouwen woning functioneel eveneens in de omgeving. Er zijn dan ook geen negatieve stedenbouwkundige of ruimtelijke effecten voor de omgeving te verwachten.
Hoofdstuk 4
11
12
Hoofdstuk 4
5.
RANDVOORWAARDEN / RESULTATEN ONDERZOEKEN
5.1 Milieu-aspecten 5.1.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit Ter plaatse is reeds een woonbestemming aanwezig op basis van waarvan 2 woningen kunnen worden gebouwd. Omdat het bodemonderzoek dat aan de bestemmingswijziging dat de bouw van de woningen mogelijk maakte verouderd is, is een actualiserend histo1 risch bodemonderzoek uitgevoerd door adviesbureau Econsultancy . Hierin wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten. Op basis van het vooronderzoek en de terreininspectie kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouwplannen op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag. Wel wordt opgemerkt dat bij eerdere onderzoeken ter plaatse en in de directe omgeving van de onderzoekslocatie in het grondwater lichte tot sterke verontreinigingen met voornamelijk zware metalen zijn aangetroffen. Uit een brief van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg (nummer 95/36199V, d.d. 12 september 1995) blijkt dat, indien er geen lokale verontreinigingsbron voor een grondwaterverontreiniging aanwezig is en de gemiddeld hoogste grondwaterstand zich op meer dan 1 m -mv bevindt, er geen bezwaar bestaat voor een bouwaanvraag van deze aard. Econsultancy raadt echter af het freatisch grondwater te gebruiken voor besproeiing van gewassen, veedrenking of consumptie. Werkzaamheden tot in het grondwaterniveau worden eveneens afgeraden, mits hiervoor specifieke veiligheidsmaatregelen worden getroffen. 5.1.2 Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en sindsdien staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit; 1
Econsultancy, Actualiserend vooronderzoek Brugweg Ong te Echt, 14091897, 21 oktober 2014
Hoofdstuk 5
13
c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging; d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen. Conclusie Dit planvoornemen voorziet in de mogelijkheid in plaats van 2 woningen op te richten, 1 woning op te richten op een grotere kavel. Dit planvoornemen heeft een positief effect op de luchtkwaliteit aangezien 1 woning minder zal worden gerealiseerd. Onderhavige realisatie van 1 woning is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. 5.1.3 Geluidhinder Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. Een nieuwe woning is een geluidsgevoelig object. Dit houdt in dat er moet worden aangetoond dat (weg)verkeerslawaai ter plaatse geen negatieve effecten teweegbrengt voor de toekomstige bewoners van de woning. In feite mogen nieuwe woningen niet worden gerealiseerd wanneer er een geluidsbelasting van wegverkeer optreedt van 48 dB of hoger, tenzij ontheffing is verleend door het College van Burgemeester en Wethouders. Hiervoor dient tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een hogere waarden procedure op grond van de Wgh te worden gevoerd. Vanwege de ligging aan de Brugweg is op basis van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is in het verleden reeds uitgevoerd, op basis 2 waarvan een hogere waarde is verleend door de provincie Limburg . Aangezien de woning niet dichter bij de weg wordt gerealiseerd dan de huidige bouwvlakken voor de kavels, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek of een actualisatie van het reeds uitgevoerde onderzoek niet noodzakelijk.
2 Adviesbureau Brouwers, Akoestisch onderzoek bouwplan 4 woningen Brugweg te Pey, ECH-022-01, 21 augustus 2006
14
Hoofdstuk 5
5.1.4 Milieuzonering De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn. Het is aan te bevelen deze afwijkingen te benoemen en te motiveren. Ter plaatse zijn reeds 2 woningen toegestaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig. Er is in de omgeving geen sprake van bedrijvigheid die het woon- en leefklimaat ter plaatse negatief beinvloedt. Tevens wordt de bedrijfsvoering van in de omgeving aanwezige bedrijven niet beperkt aangezien ter plaatse reeds woningen mogen worden gebouwd. Conclusie Geconcludeerd kan worden dat voor deze woning sprake van een goed woon- en leefklimaat en dat omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden aangetast. 5.1.5 Externe veiligheid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen (deze wordt vervangen door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Knelpunt hierbij is dat er geen plafond bestaat voor de omvang en samenstelling van dit vervoer. Theoretisch kan het vervoer ongelimiteerd toenemen, met dan eveneens ongelimiteerde gevolgen voor de ruimtelijke ordening. De overheid is voornemens een zogeheten Basisnet vast te stellen met routes die worden aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het beleid achter het landelijke Basisnet is dat een plafond vastgesteld wordt voor dit vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook worden randvoor-
Hoofdstuk 5
15
waarden aan de ruimtelijke ordening gesteld. Het Basisnet voor weg is definitief aangeboden in de kamer en daarom deels gepubliceerd in de Circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. De wetgeving rond het Basisnet is op 1 april 2015 in werking getreden. Het besluit tot wijziging van de circulaire risicovol transport van gevaarlijke stoffen is reeds van kracht. Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de -6 10 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). In het Bevi is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Vanuit de circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen geldt deze verantwoordingsplicht alleen bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een toename van het groepsrisico. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) 3 kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants . Risicovolle activiteiten In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
3
Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
16
Hoofdstuk 5
De geplande woning is een kwetsbaar object en moeten getoetst worden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Basisnet Weg is vermeld dat er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik hoeven te worden gesteld in gebieden die op meer dan 200 meter van een transportroute of tracé liggen. Risicovolle bedrijvigheid rond het plangebied In de omgeving van het besluitgebied is een aantal risicovolle bedrijven gelegen. Het betreft onder andere een LPG tankstation op een afstand van circa 450 meter van het besluitgebied. Daarnaast is een aantal agrarische bedrijven aanwezig met propaantanks. De plaatsgebonden risicocontouren van deze bedrijven liggen ver buiten het besluitgebied. Risicovol transport over de weg, water, spoor en buisleiding De voorliggende Brugweg betreft een weg waar over risicovol transport plaatsvindt. Deze weg heeft geen plaatsgebonden risicocontour. In de omgeving van het besluitgebied (op circa 600 meter afstand ten oosten van het besluitgebied) liggen meerdere gasleidingen van NV Gasunie en een DPO leiding. Gezien de afstand tot deze leidingen, ligt het plangebied ruim buiten de plaatsgebonden risicocontouren. Conclusie Door de ontwikkeling van het plangebied, in casu het verwijderen van de planologische rechten voor 1 burgerwoning, zal het aantal personen in het besluitgebied afnemen met circa 3. Doordat ten aanzien van de huidige situatie 1 woning met circa 3 mensen wordt verminderd binnen het besluitgebied, zal het groepsrisico afnemen. Gezien de afstand tot en aard van de omliggende risicobronnen, zal er geen sprake zijn van een situatie waarin de norm voor het groepsrisico wordt overschreden. De afname van het groepsrisico behoeft dan ook niet nader te worden verantwoord. 5.1.6 m.e.r.-beoordeling Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof 4 van 15 oktober 2009 . Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
4
HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 (Commissie tegen Nederland)
Hoofdstuk 5
17
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.(-beoordeling) Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van het Besluit, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. Drempelwaarden Lijst C en D In het besluitgebied wordt 1 burgerwoning gebouwd in plaats van 2. Het realiseren daarvan komt niet voor in bijlage C van het besluit m.e.r. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen. Op grond van categorie D11.2 geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht voor onder andere de aanleg of wijziging van ‘een stedelijk ontwikkelingsproject’, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen bevat, of 2 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m of meer. 5 Blijkens de nota van toelichting bij het Besluit m.e.r. kan het bij een stedelijk ontwikkelingsproject gaan om ‘bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan’. Aangezien in dit geval sprake is van 1 woning, is geen sprake van een m.e.r.beoordelingsplicht. Vormvrije m.e.r.-beoordeling Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009). De omvang van een project mag niet (meer) het enige criterium zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. In feite zijn daarmee de geval definities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) indicatief gemaakt. Dit betekent dat niet meer kan worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde ligt en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk is. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van 5
Staatsblad 2011, nr. 102
18
Hoofdstuk 5
dezelfde criteria) aansluit bij de m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.beoordeling gehanteerd. Gemeenten en provincies moeten nu dus ook bij kleinere bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Die beoordeling is vormvrij. Uit deze ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het plangebied niet is gelegen in een gevoelig gebied, danwel negatieve effecten heeft op elders gelegen gevoelige gebieden. Er is geen risico op verontreiniging en de ontwikkeling leidt niet tot hinder voor omliggende functies. Er worden geen gevaarlijke stoffen gebruikt en/of –technologieën toegepast, waardoor er geen sprake is van risico op ongevallen. Ook overigens blijkt uit deze toelichting dat er geen sprake is van nadelige gevolgen voor het milieu. Conclusie 1. De bouw van een of meer woningen komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er hoeft dus geen MER te worden opgesteld; 2. De activiteit (bouw van woningen) valt wel onder categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er geldt echter geen m.e.r.-beoordelingsplicht omdat de in kolom 2 bij deze categorie genoemde ‘drempelwaarden’ bij lange na niet wordt overschreden; 3. Omdat de activiteiten wel worden genoemd in een van de categorieën in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar de drempelwaarden niet worden overschreden, dient in beginsel voor dit plan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd; 4. Uit de uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat de activiteiten op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu leiden en dus geen aanleiding vormen om op grond hiervan alsnog een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
5.2 Archeologie Voor de planlocatie is in het verleden reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd. In het 6 rapport wordt geconcludeerd dat naar verwachting geen archeologische resten aanwezig zullen zijn, maar dat archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden noodzakelijk is. Dit is geaccordeerd door het bevoegd gezag destijds, de provincie Limburg. Het uitvoeren van een nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De gemeente Echt-Susteren zal de archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden als voorwaarde stellen voor de te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen.
6
RAAP, notitie 1585, plangebied bouwplan Brugweg te Echt 6 maart 2006
Hoofdstuk 5
19
5.3 Cultuurhistorie In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen panden of objecten gelegen met een hoge cultuurhistorische waarde. De Brugweg zelf heeft wel cultuurhistorische waarden. Het profiel van de weg zal als gevolg van de bouw van de woning echter niet veranderen. Door de realisatie van de woning zullen de waarden van cultuurhistorische objecten of elementen dan ook niet worden aangetast.
5.4 Flora en fauna 7
Door adviesbureau BRO is een quickscan flora en fauna uitgevoerd in het plangebied . In het rapport, dat is opgenomen in de separate bijlagen, wordt het volgende geconcludeerd: • Het plangebied vormt geschikt habitat voor enkele algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren van tabel 1 (veldmuis, mol, konijn etc.). Voor de genoemde soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. De algemene zorgplicht blijft echter wel van kracht. • Voor de das is het plangebied mogelijk geschikt als onderdeel van het foerageergebied. Gezien de oppervlakte van het plangebied (ruim 2000 m²), in relatie tot de grootte van het foerageergebied van de das, (50-150 ha) is een eventueel verlies van dit foerageergebied te verwaarlozen. Negatieve effecten voor das worden uitgesloten. • Het plangebied kan mogelijk een zeer geringe waarde hebben als onderdeel van het foerageergebied voor eventuele in de omgeving broedende vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Met de ontwikkeling zal echter geen essentieel foerageergebied verloren gaan. Negatieve effecten voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten worden uitgesloten. • Binnen het plangebied zijn mogelijk broedende vogels te verwachten in de grasvegetatie. De nesten van vogelsoorten zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Voor de binnen het plangebied voorkomende vogelsoorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. Door het uitvoeren van werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren en/of door inspectie voor aanvang van werkzaamheden op de aanwezigheid van broedende vogels, kunnen negatieve effecten voorkomen worden. • Binnen het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten planten, vleermuizen, vissen, amfibieën, reptielen en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Voor aanwezige algemeen voorkomende soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en Faunawet bij 7
BRO, Quickscan flora en fauna Brugweg (ong) te Echt, 30 april 2014
20
Hoofdstuk 5
•
ruimtelijke ontwikkelingen. Negatieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtneming van de zorgplicht. In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn echter geen specifieke maatregelen nodig voor zoogdieren, amfibieën en overige ongewervelden.
Conclusie De bovenstaande aanbevelingen zullen worden opgevolgd. Het planvoornemen kan dan ook worden uitgevoerd binnen de kaders van de Flora en faunawet.
5.5 Leidingen en infrastructuur In (of in de directe omgeving van) het plangebied komen blijkens de provinciale Risicokaart en blijkens de verbeelding van het geldende bestemmingsplan geen leidingen of kabels voor, met een dusdanige planologische-juridische beschermingszone dat zij de realisatie van de woning belemmeren.
5.6 Verkeer en parkeren De woning zal worden ontsloten langs de voorliggende weg. Gezien het profiel en functie van de weg, zal deze de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen goed kunnen verwerken. Het parkeren zal plaatsvinden op het eigen terrein. Gezien de omvang van het woonperceel kan worden voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen op het eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. Gezien het bovenstaande is de realisatie van de woning niet bezwaarlijk in het kader van de aspecten ‘verkeer’ en ‘parkeren’.
5.7 Waterhuishouding In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied opgebouwd is en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem.
Hoofdstuk 5
21
Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van het waterschap Roer en Overmaas, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend: • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht. Waterschap Roer en Overmaas Het Waterbeheerplan 2016-2021 ‘Water in beweging’, van Waterschap Roer en Overmaas beschrijft de uitwerking van het provinciale (oppervlakte)waterbeleid door het waterschap. Het plan is richtinggevend voor het te voeren beleid en beheer van het waterschap gedurende de planperiode 2016-2021. Het waterbeheer wordt in al zijn samenhangen bekeken met als belangrijke uitgangspunten de watersysteembenadering en de waterketenbenadering. Bij de integrale afwegingen is er een aantal leidende principes: veiligheid, integraal waterbeheer, duurzaamheid, water als medeordenend principe, niet afwentelen op anderen, omgevingsgericht werken, geen verslechtering en doelmatig en effectief. Infiltratie-onderzoek 8 Door adviesbureau Brouwers is een infiltratie-onderzoek uitgevoerd op de planlocatie . De K-waarde in het besluitgebied is zeer goed, met circa 24 meter per dag. De grondwaterstand bevindt zich op circa 4 meter – mv. Oppervlakte verharding in besluitgebied. De te realiseren woning en bijgebouw hebben een footprint van respectievelijk circa 200 m² en circa 60 m². Het aantal m² terreinverharding (terras, pad en parkeerplaatsen) wordt geschat op circa 100 m². Het totale aantal m² verharding dat wordt toegevoegd bedraagt dan ook circa 360 m². Normen infiltratie van hemelwater Roer en Overmaas Voor voldoende infiltratie van hemelwater dient een bui met t=25 (35 mm neerslag in 45 minuten) te worden geborgen op eigen terrein. Voor een bui met t=100 (45 mm neerslag 8
Adviesbureau Brouwers bv, Infiltratieonderzoek bestemmingsplan Brugweg te Echt, ECH02201, 21-8-2006
22
Hoofdstuk 5
in 30 minuten) dient een doorkijk te worden gemaakt of overlast voor omliggende percelen kan ontstaan. De infiltratievoorziening dient binnen 24 uur weer leeg te zijn. Voor de ontwikkeling in het besluitgebied dient voor een bui met t=25 in totaal (35x360=12,6 m³ aan hemelwater te worden geïnfiltreerd. Een bui met t=100 van in totaal (45x260=)16,2 m³ mag niet voor overlast voor derden zorgen. Opzet infiltratievoorziening De initiatiefnemer wenst de infiltratie plaats te laten vinden door middel van een verlaging in het maaiveld. Gezien de lage grondwaterstand, is dit mogelijk door middel van zowel een diepe als een minder diepe verlaging van het maaiveld. Uitgaande van een verlaging van circa 0,5 meter, dient voor de infiltratie van een bui met t=10 een oppervlakte van circa 40 m² oppervlakte te worden gereserveerd. Dit is mede afhankelijk van het gekozen talud. Gezien de ruime omvang van het perceel is er voldoende ruimte voor een ondiepe infiltratievoorziening met flauw talud. Gezien de zeer goede infiltratiecapaciteit van de bodem zal een bui met t=10 binnen 24 uur weer beschikbaar zijn voor een volgende bui. Een bui met t=100 zal geen overlast veroorzaken, gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de goede infiltratiecapaciteit van de bodem. Er kan voor gekozen worden om de bergingsvoorziening te dimensioneren op t=100. Overlast voor derden is dan uitgesloten. In geen geval zal het hemelwater worden aangeboden op de riolering.
5.8 Duurzaamheid Voor de realisatie van de woningen zullen de bepalingen omtrent duurzaamheid uit het Bouwbesluit worden gevolgd. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals lood, koper en zink.
Hoofdstuk 5
23
6.
AFWEGING BELANGEN
Het realiseren van 1 burgerwoning deels buiten het bouwvlak is strijdig met het geldende bestemmingsplan ‘Echt stedelijk gebied’ van de gemeente Echt-Susteren. Ter plaatse zijn reeds 2 woningen toegestaan. Voor de bouw van de woning worden 2 kavels samengevoegd, waardoor fysiek nog slechts 1 woning kan worden gerealiseerd. Door middel van een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure in afwijking van het bestemmingsplan kan de woning worden gerealiseerd. Tegen de bouw van de woning bestaan geen bezwaren vanuit ruimtelijk en landschappelijk oogpunt. Ter plaatse is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Op rijks- provinciaal- en gemeentelijk niveau bestaan er beleidsmatig geen bezwaren tegen de voorgenomen functiewijziging. Door middel van deze ruimtelijke onderbouwing, waaruit geen belemmeringen naar voren komen, kan de realisatie van de gewenste woning mogelijk gemaakt worden.
Hoofdstuk 6
25
7.
OVERLEG, INSPRAAK EN PROCEDURE
7.1
Overleg
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit moeten burgemeester en wethouders overleg plegen met het waterschap, met andere gemeenten van wie de belangen bij het plan betrokken zijn, en met de betrokken rijks- en provinciale diensten. Van het vooroverleg kan worden afgezien indien de betrokken diensten aangeven dat overleg niet noodzakelijk is. Voor het samenvoegen van de kavels is geen vooroverleg noodzakelijk.
7.2
Inspraak
Gezien de geringe ruimtelijke impact van het plan zal voor de bouw van de woning geen inspraakprocedure worden opgestart.
7.3 Procedure Algemeen Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan dient de uitgebreide procedure zoals beschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden gevolgd. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen. Dit zijn onder andere: • Aanvraag, ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit moeten op grond van zowel de Wabo als het Besluit omgevingsrecht (Bor) in bepaalde specifieke gevallen aan specifieke personen of instanties worden toegestuurd. Te denken valt aan het orgaan dat de verklaring van geen bedenkingen afgeeft, de Inspectie, een ander bestuursorgaan dan het aangewezen bevoegd gezag, etc. • Iedereen kan zienswijzen op het ontwerpbesluit indienen (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen bezwaar maken en in beroep gaan. • De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag ná de dag van ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo). • De beslistermijn van zes maanden mag éénmaal verlengd worden, met ten hoogste zes weken (art. 3.12 lid 8 Wabo). • Indien er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo (de toestemming uit de Wabo die in de plaats komt
Hoofdstuk 7
27
van het projectbesluit) wordt de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit in de Staatscourant geplaatst en gezonden aan de eigenaar van en eventuele beperkt gerechtigden op de in het ontwerpbesluit begrepen gronden, voor zover dat nodig is met het oog op de toepassing van artikel 85 van de onteigeningswet (art. 3.12 lid 2 Wabo jo. art. 6.14 lid 2 Regeling omgevingsrecht). De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008). Zienswijzenprocedure De ontwerp omgevingsvergunning zal voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze termijn kunnen zienswijzen worden ingediend.
7.4 Planstukken Bij de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort een ruimtelijke onderbouwing met daarbij een geometrische plaatsbepaling van het besluitgebied. Tevens dient het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning beschikbaar te worden gesteld conform de vereisten zoals die zijn vastgelegd in de standaarden IMRO2012 en STRI2012.
28
Hoofdstuk 7
BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt www.BRO.nl