2014
Breakdown Pleegzorg ‘Retrospectief onderzoek naar invloedrijke factoren’ Onderzoeksrapport
[Geef hier de samenvatting van het document op. De samenvatting is een korte beschrijving van de inhoud van het document. Geef hier de samenvatting van het document op. De samenvatting is een korte beschrijving van de inhoud van het document. ]
Marlène Maassen – Jikke Neuteboom – Jolien van Gelder Opleiding Pedagogiek van de faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Juni 2014
Breakdown Pleegzorg: ‘Retrospectief onderzoek naar invloedrijke factoren’ in het kader van de beroepstaak Onderzoek & Innovatie in opdracht van Entréa.
___________________________________ Opleiding Pedagogiek van de faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Juni 2014
2
Opdrachtgever Entréa: Geertje van Gerven –
[email protected] Beoordelaar Hogeschool van Arnhem en Nijmegen: Mary Marijnissen –
[email protected] Begeleider Hogeschool van Arnhem en Nijmegen: Richard Sleegers –
[email protected]
Auteurs: Marlène Maassen –
[email protected] Jikke Neuteboom –
[email protected] Jolien van Gelder –
[email protected] Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
“Ik voel me soms een moeilijke puzzel waaraan mijn moeder ooit is begonnen en waarvan mijn pleegmoeder nu een paar stukjes op de juiste plaats legt”.
(Simone, 12 jaar, pleegkind)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
3
Voorwoord Wij zijn Marlène Maassen, Jikke Neuteboom en Jolien van Gelder. Drie studenten van de opleiding Pedagogiek aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen die zich bevinden in de afstudeerperiode van de opleiding. Het afstudeeronderzoek ‘Breakdown Pleegzorg: Retrospectief onderzoek naar invloedrijke factoren’ is ontstaan door een samenwerking tussen het Lectoraat ‘Werkzame factoren in de zorg voor jeugd’ vanuit de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en jeugdzorginstelling Entréa, afdeling pleegzorg. Stabiliteit en continuïteit zijn een van de vele begrippen die een pleegzorgplaatsing doen slagen. Helaas is het slagen van een pleegzorgplaatsing niet vanzelfsprekend. Vele problemen en gebeurtenissen maken een plaatsing onmogelijk en moeilijk. Te moeilijk in veel gevallen. Door middel van het onderzoeksrapport en het product dat op dit moment voor u liggen, willen wij een bijdrage leveren aan het verbeteren van een pleegzorgplaatsing en het laten slagen ervan. Elke bevinding, aanbeveling en verbetering is een stap in de goede richting. Want eerlijk is eerlijk, pleegzorg is en zal te allen tijde een onmisbare hulpverleningsvorm blijven.
Bij deze willen bij onze begeleiders hartelijk bedanken voor hun tijd, moeite en inzet. Een speciaal woord van dank voor Geertje van Gerven, Richard Sleegers en Mary Marijnissen.
Marlène Maassen, Jikke Neuteboom en Jolien van Gelder.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
4
Inhoudsopgave 1. Inleiding……………………………………………………………………………………… 1.1 Introductie……………………………………………………………………….… 1.2 Aanleiding onderzoek………………………………………………………….… 1.3 Introductie opdracht……………………………………………………………… 1.4 Opdrachtgever………………………………………………………………….… 1.5 Leeswijzer………………………………………………………………………… 1.6 Samenvatting onderzoeksrapport……………………………………….……... 2. Probleemanalyse…………………………………………………………………………… 2.1 Literatuuronderzoek……………………………………………………………… 2.2 Praktijkonderzoek………………………………………………………………… 2.3 Conclusie probleemanalyse…………………………………………………….. 3. Probleemstelling……………………………………………………………………………. 3.1 Deelvragen verantwoording……………………………………………………... 3.2 Deelvragen……………………………………………………………………….. 4. Onderzoeksplan……………………………………………………………………….…… 4.1 Onderzoekmethoden………………………………………………………..…… 4.2 Respondenten……………………………………………………………….…… 4.3 Validiteit en betrouwbaarheid…………………………………………………… 4.4 Onderzoeksverantwoording…………………………………………………….. 5. Onderzoeksanalyse……………………………………………………………………...… 5.1 Beantwoording deelvragen……………………………………………………… 5.2 Beantwoording onderzoeksvraagstelling………………………………….…… 6. Conclusies……………………………………………………………………………….… 6.1 Conclusie deelvragen……………………………………………………….…… 7. Aanbevelingen…………………………………………………………………………..… 7.1 Aanbevelingen t.a.v. breakdown situaties………………………………..…… 7.2 Overige aanbevelingen…………………………………………………….…… 8. Discussie…………………………………………………………………………………… 8.1 Discussie dossieronderzoek…………………………………………………… 8.2 Discussie deelvragen…………………………………………………………… Literatuurlijst………………………………………………………………………………...… Bijlagen………………………………………………………………………………………… Bijlage 1 Begrippenlijst………………………………………………………….…… Bijlage 2 Invullijst…………………………………………………………………...… Bijlage 3 Codeboek……………………………………………………………...…… Bijlage 4 Onderzoeksresultaten…………………………………………………..…
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
6 6 6 7 8 8 9 10 10 13 14 15 15 15 17 17 17 18 19 20 20 29 31 31 37 37 38 39 39 40 41 43 44 46 55 63
5
1.Inleiding _________________________________________________________________________________
1.1 Introductie In het vierde leerjaar, niveau 3, van de opleiding Pedagogiek aan de HAN te Nijmegen zijn wij gestart met het uitstroomprofiel Jeugdzorg. Door het uitstroomprofiel wordt je als toekomstig pedagoog gespecialiseerd opgeleid voor de jeugdzorgsector. Het uitstroomprofiel werkt samen met het Lectoraat ‘Werkzame factoren in de zorg voor jeugd’. Vanuit deze samenwerking is het afstudeeronderzoek ‘Retrospectief onderzoek* naar invloedrijke factoren van breakdown’ ontstaan. Het onderzoek waaraan wij deel zullen nemen zal plaatsvinden bij jeugdzorginstelling Entréa. De onderzoeksvaardigheden die wij als studenten de afgelopen 4 jaar hebben ontwikkeld, zullen het uiteindelijke onderzoeksrapport vertegenwoordigen waaruit aanbevelingen zullen voortvloeien die helpend zullen zijn voor het verminderen van breakdown* binnen de pleegzorg van Entréa.
1.2 Aanleiding onderzoek Entréa Pleegzorg werkt volgens het IGP-Model, het Integraal Gelders Pleegzorgmodel. Dit model is in 2010 ontwikkeld door de instellingen voor Jeugd & Opvoedhulp Lindenhout, Entréa en Pactum in samenwerking met Praktikon. Praktikon is een zelfstandige, onafhankelijke organisatie voor onderzoek en ontwikkeling in de (jeugd)zorg en onderwijsgerelateerde zorg (Praktikon, 2014). Het IGP-Model geeft inhoud en vorm aan vraaggerichte pleegzorg.
In het verleden ontstond er wildgroei in de verschillende vormen van pleegzorg. Het toenemend aantal pleegkinderen met ernstige en complexe problemen, een groei in het aantal pleegzorgplaatsingen die voortijdig en om negatieve redenen werden beëindigd en het ontbreken van een duidelijk zorgaanbod voor ouders tijdens pleegzorgplaatsingen hebben ervoor gezorgd dat er meer samenwerking moest komen in de pleegzorgafdelingen van bovengenoemde jeugdzorginstellingen. Het IGP-Model zorgt ervoor dat kinderen zich cognitief en sociaal-emotioneel positief kunnen ontwikkelen binnen het pleeggezin, gedurende de periode dat ouders dit zelf niet kunnen. Vanuit het desbetreffende pleeggezin kan de relatie tussen de ouder en het kind verder vormgegeven worden. De professionele begeleiding en ondersteuning worden hierbij voortdurend afgestemd op de actuele situatie in het pleeggezin en op de rol die de biologische ouder inneemt. Er wordt hierdoor begeleiding op maat geboden: ‘Meer indien nodig, minder als het kan’. Door het IGP-Model wordt er voortdurend gezocht naar balans binnen de pleegzorg. De balans tussen de ontwikkelingsvraag van het pleegkind en het opvoedingsaanbod van de pleegouder worden hierin centraal gesteld. Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
6
Continuïteit van pleegzorg is een centraal thema in het IGP-model en het internationale onderzoek naar pleegzorg . In de praktijk blijkt echter dat een aanzienlijk aantal pleegzorgplaatsingen (schattingen lopen uiteen van 30% - 57%) vroegtijdig en om negatieve redenen worden afgebroken. Dit noemen we breakdown. Breakdown heeft vaak negatieve gevolgen voor de verdere ontwikkeling van kinderen (en ook voor hun ouder(s) en het pleeggezin). De Gelderse pleegzorg wil meer grip krijgen op de continuïteit van pleegzorgplaatsingen en breakdown zoveel mogelijk voorkomen. Een cruciale stap daarin is dat de hulpverlening meer zicht krijgt in de invloedrijke factoren van breakdown die in de praktijk een rol spelen. In Vlaanderen is hier reeds onderzoek naar gedaan vanuit de Vrije Universiteit Brussel (Vanderfaeillie, Holen & Coussens, 2007). Uit dit onderzoek blijkt dat in een periode van 6 á 7 jaar meer dan de helft van de onderzochte plaatsingen eindigt met een breakdown. Oudere kinderen met probleemgedrag lopen meer kans op een breakdown. De bevindingen uit dit onderzoek om een breakdown te voorkomen zijn; onderzoek naar probleemgedrag bij pleegkinderen bij aanvang van de plaatsing, ondersteuning van pleegouders en/of een kindgerichte behandeling van de gedragsproblemen. Deze factoren zijn noodzakelijk om het probleemgedrag in het pleeggezin hanteerbaar te maken. Vanuit het onderzoek in Vlaanderen starten wij ons onderzoek binnen Entréa. Er zal een gelijkwaardig onderzoek plaatsvinden als in Vlaanderen, namelijk: ‘de invloedrijke factoren die meespelen bij een breakdown’. Zoals eerder benoemt werken we samen met het Lectoraat ‘Werkzame factoren in de zorg voor jeugd’ vanuit de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) te Nijmegen. De resultaten uit het onderzoek zullen uiteindelijk door hen vergeleken worden met de resultaten van de Vrije Universiteit Brussel (Vanderfaeilie, Holen & Coussens, 2007). 1.3 Introductie opdracht Bij het uitoefenen van de beroepstaak ‘onderzoek en innovatie’ van de opleiding Pedagogiek aan de HAN te Nijmegen, doen wij als studenten uitgebreid onderzoek naar een bepaald vraagstuk en leveren wij, op grond van deze uitkomsten van het onderzoek, een innovatieve bijdrage aan het verbeteren van de uitoefening van het beroep. Het onderzoek vindt plaats bij jeugdzorginstelling Entrea. Hier zullen wij onderzoek doen naar de breakdown binnen de pleegzorg afdeling. Het onderzoek wordt uitgevoerd onder begeleiding van en in samenwerking met het lectoraat ‘Werkzame factoren in de Zorg voor Jeugd’ op de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Het lectoraat onderzoekt de impact van algemeen werkzame factoren op de effectiviteit van jeugdhulp. Factoren die niet
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
7
nadrukkelijk gekoppeld zijn aan specifieke interventies of behandelprogramma’s (Hogeschool Arnhem en Nijmegen, 2014). 1.4 Opdrachtgever Entréa is er voor kinderen en jongeren van 0 tot 18 (23) jaar en hun gezin, bij complexe vragen op het gebied van opgroeien en ontwikkeling. Vanuit de overtuiging dat elk kind recht heeft op een veilige plek om op te groeien en zich te ontwikkelen, biedt Entreá speciaal onderwijs, ambulante, specialistische begeleiding en opvoedingsondersteuning. Met begeleiding en speciaal onderwijs willen zij zo dicht mogelijk in de buurt zijn. Zij vinden het belangrijk dat het kind en zijn gezin zo snel mogelijk zelf verder kunnen en gaan in deze ondersteuning uit van ieders kracht en mogelijkheden. Entréa werkt in Gelderland-Zuid. Entréa is een organisatie die jeugdzorg, onderwijs en onderzoek combineert. Het meten van resultaten is een geïntegreerd onderdeel in de ondersteuning en samenwerking van Entréa. Zo kunnen zij doelmatig en effectief blijven werken en echt antwoord geven op de vraag van een kind en zijn gezin én van de omgeving (Entréa, 2014). Pleegzorg Pleegzorg is een vorm van hulpverlening waarbij het kind voor korte of langere tijd in een pleeggezin woont omdat dit thuis (tijdelijk) niet kan. Er is crisispleegzorg - kort verblijf, crisisopvang 12+, basispleegzorg en weekend- en vakantiepleegzorg.
Entréa heeft twee groepen pleeggezinnen: de netwerkpleeggezinnen* en de bestandspleeggezinnen*. Een netwerkgezin is een gezin dat het pleegkind en zijn ouders al kent voordat er van plaatsing sprake is. Er is sprake van een bekendheid of betrokkenheid, omdat men familie is van elkaar of deel uitmaakt van de kring van vrienden en bekenden. De bestandspleeggezinnen kiezen voor pleegzorg, nog voordat zij een pleegkind kennen (Entréa, 2014). 1.5 Leeswijzer Het onderzoeksrapport is onderverdeeld in 8 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bestaat uit de inleiding van het onderzoek. Hierin wordt de aanleiding van en de uitleg over het onderzoek benadrukt. Het tweede hoofdstuk bestaat uit de probleemanalyse die is onderverdeeld in literatuuronderzoek en praktijkonderzoek. De probleemanalyse sluit zich af met een conclusie. Het derde hoofdstuk geeft de probleemstelling weer waarbij de onderzoekvraagstelling en deelvragen benoemd worden. Hoofdstuk vier bestaat uit het onderzoeksplan waarin de methoden, respondenten en verantwoording beschreven wordt. In hoofdstuk vijf worden de
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
8
deelvragen en onderzoeksvraagstelling beantwoordt, waarna de conclusies en de voortvloeiende aanbevelingen beschreven worden in hoofdstuk 6 en 7. Hoofdstuk 8 geeft de discussiepunten weer die ontstaan zijn tijdens het uitvoeren van het onderzoek.
In de hoofdstukken worden enkele begrippen benadrukt met een sterretje (*). Dit sterretje verwijst naar bijlage 1. In deze bijlage worden de begrippen verhelderd. 1.6 Samenvatting onderzoeksrapport Er is een groei ontstaan in het aantal pleegzorgplaatsingen die voortijdig en om negatieve redenen worden beëindigd, ook wel breakdown genoemd. Uit onderzoeken die in het verleden hebben plaats gevonden, blijkt dat dit aantal tussen de 30% en 57% ligt. Een breakdown heeft negatieve gevolgen voor de ontwikkelingen van de kinderen, ouders en het pleeggezin. Het doel is om ervoor te zorgen dat er meer grip ontstaat op de continuïteit en stabiliteit van pleegzorgplaatsingen door inzicht te krijgen op de invloedrijke factoren van een breakdown. In dit onderzoeksrapport wordt dit inzicht vergaard door middel van een dossieronderzoek van de eerste 50 pleegzorgplaatsingen vanaf 1 januari 2007 bij jeugdzorginstelling Entréa, afdeling pleegzorg. Uit dit onderzoek zijn verschillende factoren aan het licht gekomen die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van een breakdown. Het onderzoeksrapport verantwoordt de uitkomsten vanuit het dossieronderzoek, waarna er, in overleg met opdrachtgever Geertje van Gerven, aanbevelingen zijn ontstaan. Deze aanbevelingen hebben uiteindelijk tot het product geleid dat is samengesteld om de invloedrijke factoren van een breakdown inzichtelijk te maken, waardoor de grip op stabiliteit en continuïteit van een pleegzorgplaatsing vergroot kan worden.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
9
2. Probleemanalyse __________________________________________________________________________ In de twee analyses hieronder (literatuuranalyse en praktijkanalyse) wordt gebruikt gemaakt van de 5xW+H formule om inzicht te krijgen in het probleem en de probleemcontext (Migchelbrink, 2009). De 5xW+H formule bestaat uit de volgende vragen;
- Wat is het probleem? - Wie heeft er problemen? - Wanneer is het een probleem? - Waarom is het een probleem? - Waar doet het probleem zich voor? - Hoe is het probleem ontstaan? 2.1 Literatuuronderzoek De vraag naar pleegzorg is de laatste jaren sterk toegenomen. De capaciteit is echter beperkt. De groep kinderen met ernstige en complexe problemen groeit. Een grote zorg binnen de pleegzorg is het onaanvaardbaar hoge aantal plaatsingen dat voortijdig en met ongunstig resultaat wordt beëindigd. Het zijn vooral langdurige perspectief biedende plaatsingen die voortijdig worden beëindigd. (Hogeschool Arnhem en Nijmegen, 2013).
De recente Factsheet* van Pleegzorg Nederland in 2012 geven een beeld over wanneer breakdown plaats vindt. ‘Van alle plaatsingen die in 2012 zijn beëindigd is de duur van de plaatsingen geregistreerd. Van de 10.050 beëindigde plaatsingen heeft 38% van de pleegkinderen korter dan drie maanden bij pleegouders gewoond en 32% langer dan een jaar. Voor 3.500 kinderen betrof het een doorplaatsing van kortdurende opvang (korter dan een jaar) naar een pleegzorgplaatsing voor langere tijd (Pleegzorg Nederland, 2013).’ Hieruit wordt duidelijk dat er te veel plaatsingen vroegtijdig beëindigingen binnen een tijdsbestek van één jaar.
Er zijn verschillende partijen die grote last ondervinden van een breakdown. De gevolgen van de zogenaamde breakdowns zijn vaak zeer negatief voor het pleegkind, de biologische ouders, de pleegouders en pleegzorgaanbieders. Pleegkinderen (Micro-niveau*) Een van de belangrijkste doelgroepen binnen dit onderzoek zijn de pleegkinderen van jeugdzorginstelling Entréa. Op het moment dat het pleegkind in een pleeggezin terecht komt is er al veel aan vooraf gegaan. Een uithuisplaatsing, wat an sich al een traumatische ervaring Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
10
kan zijn en in veel gevallen hebben de kinderen thuis ook het nodige meegemaakt. Voor het kind is het van belang dat er een stabiele plaatsing word gerealiseerd. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat een kind dat tijdens de eerste levensjaren geen vaste verzorger heeft, ernstige ontwikkelingsschade kan oplopen (Maaskant & Reinders, 2010). Een vroegtijdige beëindiging van het pleegzorgtraject zorgt ervoor dat pleegkinderen te maken krijgen met verschillende plaatsingen in hun leven. Dit werkt ten nadelen voor de ontwikkeling van deze pleegkinderen. Stabiliteit en continuïteit zijn nodig voor een goede basis voor de ontwikkeling. Stabiliteit betekent dat het pleegkind zijn omgeving als duidelijk, voorspelbaar en vertrouwd ervaart. In een vertrouwde omgeving kunnen positieve relaties worden opgebouwd. Een stabiele omgeving voelt tegelijkertijd ook veilig. Veiligheid is de basis van de ontwikkeling van een kind (Schreuder, Heutz & Bosma, 2010). Continuïteit betekent een voortgang in de opvoeding zonder onderbrekingen. Deze stabiliteit en continuïteit ervaren de pleegkinderen niet, wat gevolgen kan hebben op de ontwikkeling van deze pleegkinderen (Schreuder, Heutz & Bosma, 2010). Roerdink (2010) zegt hierover “De afgebroken pleegzorgplaatsing is voor het pleegkind een dubbele aanslag op de capaciteit tot hechten en elke volgende breakdown komt de kwaliteit van de hechtings- en opvoedingsrelatie niet ten goede’’ (p. 16). Niet alleen de kwaliteit van hechten komt niet ten goede bij een breakdown, maar er komen meerdere negatieve gevolgen aan bod. Zo beschrijven Bergh & Weterings (2010, p. 187):
De ervaring van één of meerdere breakdowns heeft belangrijke negatieve gevolgen voor de ontwikkelingen van pleegkinderen. Het resulteert in moeilijkheden om volwassenen te vertrouwen, in een toename of zelfs het ontstaan van gedragsproblemen, dalende schoolresultaten, een afname van de kans op hereniging met de ouders en een langer verblijf in residentiële zorg. Sommige jongeren gaan als gevolg van een breakdown vroegtijdig zelfstandig wonen, wat kan leiden tot een lagere levenskwaliteit en sociaal isolement.
Wanneer je je voortdurend moet aanpassen aan een veranderde omgeving neemt de ontwikkelingsbedreiging toe en kan mogelijk leiden tot een gestagneerde ontwikkeling. Een gestagneerde ontwikkeling kan zich uiten in bijvoorbeeld een verminderde agressieregulatie, een negatief zelfbeeld, toenemend wantrouwen in (nieuwe) opvoeder. Deze toenemende gedragsproblemen afkomstig van een breakdown, verhogen weer de kans op een toekomstige breakdown (Bergh & Weterings, 2010). Het voorkomen van een breakdown is erg belangrijk voor pleegkinderen, omdat zij te kampen hebben met bestaansonzekerheid*. Het pleegkind heeft al eerder ervaren dat hij/zij weggestuurd kan worden. Dit geeft het kind een diep gevoel dat het niet de moeite waard en/of ongewenst is. Onbewust of bewust leven zij met het idee dat zij weer weg ‘gestuurd’ Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
11
kunnen worden (Maaskant & Reinders, 2010). Wanneer het pleegkind een breakdown mee maakt wordt het gevoel van ‘waardeloos’ en ‘ongewenst’ versterkt (Maaskant & Reinders, 2010). Biologische ouders (Meso-niveau*) Werken aan de relatie van de biologische ouder en het kind gaat vaak met vallen en opstaan, maar het levert desondanks erg veel op voor het kind en zijn of haar biologische ouder(s). Het is om deze reden van belang dat een pleegzorgplaatsing zonder problemen verloopt, omdat zij belang hebben bij het welzijn van hun eigen kind(eren). Om diezelfde reden hebben de biologische ouders er last van als hun kind een breakdown ondergaat een pleeggezin. Zij willen het beste voor hun kind(eren) (Weterings, 1998). Pleegouders (Meso-niveau*) Voor pleeggezinnen is een breakdown een negatieve ervaring. Pleegouders openen voor het kind hun huis, hart en deur. Wanneer de plaatsing dan vroegtijdig en om negatieve redenen wordt afgebroken brengt dat veel schade met zich mee. Zoals Delfos (2001) omschrijft: ‘‘Een pleegkind kan heel gelukkig zijn bij de pleegouders, maar daaronder ligt het besef zowel bij pleegkind als bij pleeggezin dat het een gekozen en geen vanzelfsprekende situatie is’’ (p. 15). Wanneer er een breakdown plaatsvindt, heeft dit niet alleen gevolgen voor het pleegkind maar leidt dit veelal tot spanningen in de gezinsrelaties (Bergh & Weterings, 2010). Een breakdown kan ertoe leiden dat pleegouders een gevoel van falen aan de plaatsing overhouden. Dit kan een burn-out van het pleeggezin tot gevolg hebben en het verlies voor een pleeggezin voor de zorgaanbieder’ (Strijker & Zandberg, 2001). Een breakdown is voor de eigen kinderen van pleegouders ook een negatieve gebeurtenis en wordt om die reden ook gezien als een grote impact. Het doet bijvoorbeeld een groot beroep op het aanpassingsvermogen.
Hoe is het probleem ontstaan? Het probleem is ontstaan in de jaren zeventig. Pleegzorg is een vorm van jeugdhulpverlening met een lange en historische verankerde traditie (Bastiaensen, 2001). Wat nu met de term ‘pleegzorg’ wordt bedoeld, bestaat reeds in de 16e eeuw en wordt dan ‘gezinsverpleging’ genoemd. In de 16e eeuw gaat het om de opvang van wezen en vondelingen uit de steden. Deze wezen en vondelingen worden opgevangen door gezinnen op het platteland. De boerengezinnen bieden verzorging in ruil voor de inzet op de boerderij. Het in werking treden van de Kinderwetten aan het begin van de twintigste eeuw vormt de aanzet tot een meer wettelijk gefundeerd karakter voor pleegzorg. Vanaf de jaren 70 zeventig wordt Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
12
pleegzorg steeds meer beschouwd als een vorm van hulpverlening (Bastiaensen, 2001). Vanaf deze tijd wordt een merkbaar verschil geconstateerd in de plaatsingen van kinderen. Zij worden dan steeds minder residentieel geplaatst, maar komen vaker terecht in een pleeggezin. Vanaf de jaren zeventig wordt dan geconstateerd dat, afhankelijk van de populatie die wordt bestudeerd, 25 tot meer dan 50 procent van alle pleegzorgplaatsingen in Nederland mislukt of voortijdig om negatieve redenen worden afgebroken (Bastiaensen, 2001). 2.2 Praktijkonderzoek Pleegzorggezinnen worden zorgvuldig gekozen en gematcht met de kinderen/jeugdigen. Vanuit deze matching worden doelen gesteld waaraan gewerkt zal worden. De pleegzorgmedewerker begeleidt het pleeggezin en evalueert eens per half jaar de doelen en de situatie. Tussentijds vinden er begeleidingsgesprekken plaats en wordt de situatie continu bekeken om zo de veiligheid en het leefklimaat te waarborgen.
De partijen die belang hebben bij het onderzoek zijn de pleegzorg medewerkers, pleegzorgaanbieder en de maatschappij in het algemeen. Pleegzorg Medewerkers (Meso niveau*) Bij de pleegzorg medewerkers is draagvlak gecreëerd. Het verkrijgen van draagkracht met betrekking tot het onderzoek was niet lastig. Pleegzorg medewerkers herkennen het probleem en zij zijn zich bewust van de negatieve gevolgen van een breakdown. Het is voor hen van zeer groot belang dat zij vroegtijdig factoren constateren die tot een breakdown kunnen leiden. Zij kunnen in de desbetreffende, negatieve, omstandigheden veel betekenen als je kijkt naar de expertise op het gebied van pleegzorg die zij bezitten. Pleegzorgaanbieders (Meso niveau*) Voor pleegzorgaanbieders is een afgebroken plaatsing erg negatief. Een afgebroken pleegzorgplaatsing houdt in dat de pleegzorgaanbieder een nieuwe verblijfplaats voor het pleegkind dient te zoeken. Indien dit een nieuwe pleegzorgplaatsing is, zal er veel tijd geïnvesteerd moeten worden in de ondersteuning en begeleiding van de nieuwe pleegouders en het pleegkind (Bergh & Weterings, 2010). Een breakdown heeft een negatief effect op de sector zelf. Het ontmoedigd pleegouders en kan leiden tot beëindiging van de verbondenheid die pleegouders ervaren met de instelling. Bovendien resulteert het een in een bijkomende werklast voor de pleegoudervoorziening die een nieuwe geschikte verblijfplaats voor het kind moet zoeken (Bergh & Weterings, 2010).
Het maatschappelijk belang (Macro niveau*) Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
13
De transitie van de jeugdzorg biedt veel kansen om de effectiviteit van de geboden opvoedingsondersteuning te verbeteren. Voor pleegzorg is ‘het recht op een goede opvoeding’ daarbij leidend. Er bestaat een grote kans dat pleegzorg tijdens de transitie onvoldoende aandacht zal krijgen (Pleegzorg Advies Nederland, 2011). Het is om deze reden van groot belang om inzicht te krijgen in de invloedrijke factoren die meespelen bij een breakdown. Op deze manier wordt de betrouwbaarheid en uitvoerbaarheid van pleegzorg vergroot en wordt deze onmisbare hulpverleningsvorm aantrekkelijker gemaakt voor de transitie in de jeugdzorg. Een gemeente zal immers haar geld niet verstrekken aan een hulpverleningsvorm waarvan de continuïteit en veiligheid in het geding is. Voor gemeente is het belangrijk dat de pleegzorgplaatsingen slagen. 2.3 Conclusie probleemanalyse Het doel van een pleegzorgplaatsing is te allen tijde gericht op het zo snel mogelijk herstellen van de oorspronkelijke opvoedingssituatie en het bieden van continuïteit en stabiliteit. In veel gevallen is een terugplaatsing in het biologisch gezin niet mogelijk en worden de jeugdigen geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin voor een langdurige plaatsing. De praktijk wijst echter uit dat een langdurige plaatsing niet altijd mogelijk is en om verschillende redenen vroegtijdig wordt afgebroken. Dit wordt een breakdown genoemd. In 30 tot 57% van de pleegzorgplaatsingen blijkt de breakdown voor te komen. Een breakdown heeft veel negatieve gevolgen voor de betrokkenen binnen een pleegzorgplaatsing. De gevolgen zijn niet te overzien en richten veel schade aan. De factoren die meespelen in het voortijdig en om negatieve redenen afbreken van een pleegzorgplaatsing zijn deels bekend. Een groot gedeelte blijft onbekend, waardoor onderzoeken noodzakelijk zijn en blijven. Voor dit onderzoek wordt er gekeken naar 3 verschillende invalshoeken; kindfactoren, ouderfactoren en pleegouderfactoren.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
14
3. Probleemstelling _________________________________________________________________________________
Doelstelling Doelstelling: ‘Inzicht krijgen in de mate waarin kind- ouder en pleegouderfactoren een rol spelen bij breakdown binnen jeugdzorginstelling Entréa, waaruit aanbevelingen zullen voortvloeien’. Onderzoeksvraagstelling Onderzoeksvraag: ‘Welke kind- ouder en pleegouderfactoren spelen een rol bij de breakdown van pleegzorgplaatsingen binnen jeugdzorginstelling Entréa?’.
3.1 Deelvragen verantwoording
De dossiers zullen worden geanalyseerd door middel van een code- en invullijst (bijlage 1 en 2). Deze lijsten zijn ontwikkeld door de Vrije Universiteit Brussel. Deze analyseschema’s peilen de variabelen die volgens de literatuur een breakdown kunnen bespoedigen. Voorbeelden hiervan zijn: reden van plaatsing (wegvallen zorgfiguur, onmachtige ouder, feiten kind en mishandeling), aantal overplaatsingen voor aanvang van de huidige plaatsing, de ernst van het probleemgedrag bij aanvang van de plaatsing (vierpuntenschaal: 0: geen probleem gedrag tot 3: zeer ernstig probleemgedrag) en etniciteit. De deelvragen die ontwikkeld zijn in samenwerking met behandelcoördinator Geertje van Gerven geven de belangrijkste aspecten weer van de bestaande code- en invullijsten. De nummers die achter elke deelvraag genoteerd staan geven de invullijst-vragen aan. De deelvragen zijn hierop gebaseerd. Om de deelvragen te beantwoorden, wordt er gekeken naar die uitkosten/resultaten van de bijpassende vraag. De deelvragen zijn onder verdeeld in verschillende koppen, deze zijn afgeleid van de koppen van de invullijst.
3.2 Deelvragen
Breakdown. 1. In hoeveel gevallen van de 50 dossiers, is er sprake van breakdown? (Vraag 501) 2. Wat is de tijdsduur tot een breakdown voor pleegkinderen in de langdurige plaatsingen? (Vraag 12 en 34) Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
15
3. Zijn er factoren voorafgaand aan de plaatsing die van invloed zijn bij een breakdown? Zo ja, wat dan? (Vraag 35 t/m 40) Algemene karakteristieken. 4. Heeft het type pleeggezin (bestand/netwerk) invloed op een breakdown? (Vraag 13) 5. Heeft de samenlevingsvorm en/of ‘gezinsgrootte’ van het pleeggezin invloed op een breakdown? (Vraag 15 t/m 21) Probleemgedrag van het kind. 6. Welk probleemgedrag bij pleegkinderen komt het meest voor bij een breakdown? (Vraag 26/27, 101 t/m 110) Conflicten tussen onder en pleegouders. 7. Wat voor invloed heeft het contact tussen ouder en pleegouders op een breakdown? (Vraag 201 t/m 206) Problemen bij de pleegouders. 8. Hoe vaak leid mishandeling of onvoldoende opvoedingsvaardigheden van pleegouders tot een breakdown? (Vraag 301 t/m 304)
Problemen bij de verwijzer. 9. Hoe vaak speelt de beslissing van de kinderrechter een rol bij breakdown? (Vraag 401 en 402) Huidige pleegzorgplaatsing. 10. Wat is het verschil van begeleiding bij wel of geen breakdown? (Vraag 28 t/m 30)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
16
4. Onderzoeksplan _________________________________________________________________________________
Het onderzoek maakt deel uit van een omvangrijker onderzoek, zoals in de inleiding beschreven. Het gaat hier om retrospectief onderzoek naar breakdown binnen de Gelderse pleegzorg. Onder de ‘Gelderse Pleegzorg’ wordt verstaan; Lindenhout, Pactum en Entréa. 4.1 Onderzoeksmethoden ‘Retrospectief’ onderzoek wil zeggen, leren van casuïstiek in het recente verleden. Voor dit onderzoek worden er dossiers geraadpleegd. Hierdoor wordt het onderzoek een dossieronderzoek. Om hier één lijn in te trekken met Lindenhout en Pactum, is er voor gekozen dat dit de eerste 50 perspectief biedende pleegzorg plaatsingen vanaf 1 januari 2007 zullen zijn. Dit zijn netwerkpleeggezinnen of bestand pleeggezinnen. Er wordt onderzoek gedaan door middel van invullijsten en een codeboek (bijlage 2 en 3). Wanneer een dossier (kinddossier, pleegouderdossier en Care4 registratiesysteem) niet voldoende informatie verstrekt en er nog vragen zijn over gegevens, worden pleegzorgwerkers vanuit Entréa benaderd die betrokken zijn geweest bij de desbetreffende plaatsing. Onder het begrip ‘een dossier’ wordt het pleegkinddossier, pleegouderdossier en Care4 registratiesysteem gegevens verstaan. Wanneer de 50 dossiers geanalyseerd zijn aan de hand van de invullijsten, worden de gegevens verzameld en ingevoerd in een Excel bestand. Vanuit het Excel bestand worden de resultaten per vraag gebundeld. Aan de hand van de gegevens vanuit het Excel bestand worden de deelvragen en daarna de onderzoeksvraagstelling beantwoord. Hieruit zullen de aanbevelingen voortvloeien. Vanwege onvoldoende mogelijkheid om de gegeven antwoorden op vraag 28-31 en 101-209 in het Excel bestand te voegen, gaan we door middel van een specifieke gerichte kwalitatieve analyse de gegevens handmatig verwerken. De gegevens worden ontleed en er wordt expliciet gekeken naar patronen, samenhang, frequentie, tegenstellingen en onverwachte verrassende zaken. De verschillende antwoorden worden allereerst geordend per deelvraag We zullen ons laten leiden door opvallende patronen en zaken en dit vermelden bij de beantwoording van de deelvragen (Migchelbrink, 2009). 4.2 Respondenten De respondenten* die benaderd zullen worden zijn zoals hier boven vermeld de eerste 50 dossiers, perspectief biedende pleegzorgplaatsingen, vanaf 1 januari 2007. Het eerste pleegzorgdossier dat is gestart, betreft de datum 18 januari 2007. Het laatste pleegzorgdossier dat is onderzocht, is een plaatsing geweest die op 16 augustus 2007 is gestart. Deze dossiers bestaan uit kind dossiers en pleegouder dossiers. Daarnaast zal er voor missende gegevens het registratiesysteem ‘CARE 4’ geraadpleegd worden. Care4 is een geavanceerd Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
17
softwarepakket dat ontwikkeld is voor hulpverlenende organisaties. Het biedt hen ondersteuning bij de dagelijkse bedrijfsvoering. (Nedercare, z.d.) 4.3 Validiteit en betrouwbaarheid De validiteit* van kwalitatief onderzoek* wordt grotendeels bepaald door de juistheid van de interpretaties van de onderzoekers van de date en de bewijsvoering van deze interpretaties (Boeije, Hart & Hox, 2009). Om de juistheid van onze interpretaties te controleren worden er 10 dossiers per onderzoeker opnieuw bekeken door onderzoekers van een andere Gelderse organisatie. Dit zijn de organisaties Lindenhout en Pactum. Wanneer er een groot verschil is in de uitkomst of de interpretaties verschillen dusdanig, zal het dossier opnieuw worden bekeken en geanalyseerd. Door deze inhoudscontroles door andere onderzoekers wordt de validiteit en betrouwbaarheid vergroot (Migchelbrink, 2009). Validiteit in vragenlijstonderzoek heeft alles te maken met de manier waarop belangrijke begrippen zijn geoperationaliseerd. De operationalisering bepaald hoe een begrip wordt gemeten (Migchelbrink, 2009). Hiermee wordt bedoeld dat datgene wordt onderzocht dat onderzocht moet worden. Om de validiteit te vergroten wordt de invullijst ingevuld door middel van een codeboek. Dit codeboek is te vinden in bijlage 2. In dit codeboek staat per vraag van de invullijst uitgelegd wat er bedoeld word met de vraag en hoe deze beantwoord moet worden.
De betrouwbaarheid* van het onderzoek betreft het vertrouwen in de werkwijze tijdens het onderzoek. Het gaat om de nauwkeurigheid en zorgvuldigheid in de wijze van uitvoering. Toevallige factoren die onderzoeksresultaten kunnen kleuren of vertekenen moeten voorkomen worden. Tijdens het invullen van de invullijsten is het niet te voorkomen dat er soms geïnterpreteerd word. Wanneer er geïnterpreteerd moet worden, zal er in drievoud overlegd worden. Een invullijst invullen nadat een van de onderzoekers een heel vervelende ervaring achter de rug heeft, zal de invulling beïnvloeden (Migchelbrink, 2009). Zodra een soortgelijke situatie als deze voor zal komen, wordt er overleg gepleegd en beoordeeld of de betrouwbaarheid niet in het geding komt. Hiermee willen wij er voor waken dat er te allen tijde nauwkeurig en zorgvuldig gewerkt word. Dit vergroot de betrouwbaarheid.
Eerder is genoteerd welke stappen worden doorlopen tijdens dit onderzoek. De stappen zijn duidelijk te volgen en te controleren. Daarnaast zijn de deelvragen verantwoord. Dit maakt het proces transparant. Op die manier wordt er rekening gehouden met de validiteit en betrouwbaarheid.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
18
4.4 Onderzoeksverantwoording
Deelvraag 1 t/m 10
Databron
Dataverzamelingstechnieken
Dossiers
Inhoudsanalyse door middel van invullijst en codeboek (bij-
Eventueel:
lage 2 en 3).
Pleegzorgmedewerkers
Onderzoeksvraagstelling
Registratiesysteem (Care4)
Kwalitatieve analyse
Dossiers
Inhoudsanalyse door middel
Literatuur
van invullijst en codeboek (bijlage 2 en 3).
Eventueel: Pleegzorgmedewerkers Registratiesysteem (Care4)
Tabel 1 Onderzoeksverantwoording per deelvraag en de onderzoeksvraag.
19
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
5. Onderzoeksanalyse _________________________________________________________________________________
5.1 Beantwoording Deelvragen
Zoals al eerder vermeld zijn de deelvragen gebaseerd op de vragen van de invul- en codelijst. De deelvragen zijn onder verdeeld in verschillende koppen, deze zijn afgeleid van de invullijst. De deelvragen worden beantwoord op basis van breakdown situaties. De overige dossiers (de dossiers zonder breakdown situaties) worden enkel meegenomen in de beantwoording van deelvraag 10. Achter de deelvragen zijn nummers genoteerd, deze geven aan uit welke vraag van de invullijst de ruwe data (de resultaten) voort zijn gekomen. De volledige resultaten per vraag van de invullijst zijn terug te vinden in bijlage 4. Breakdown. 1. In hoeveel gevallen van de 50 dossiers, is er sprake van breakdown? (Vraag 501) Uit huidig onderzoek, waarbij 50 pleegzorgplaatsingen zijn geraadpleegd, zijn er 16 pleegzorgplaatsingen die leiden tot een breakdown. In percentages uitgedrukt is dit 32%.
2. Wat is de tijdsduur tot een breakdown voor pleegkinderen in de langdurige plaatsingen? (Vraag 12 en 34)
De tijdsduur tussen de plaatsingsdatum in
Maanden tot een break-
Frequentie
2007 en de datum waarop een breakdown
down
Pleegkinderen
plaats vindt is uiteenlopend. In tabel 2 wordt
0 – 6 maanden
4
de tijdsduur in maanden weergeven. Een
6 – 12 maanden
3
voorbeeld: Bij 4 pleegkinderen komt er een
12 – 18 maanden
5
breakdown voor binnen de eerste 6 maan-
18 – 24 maanden
2
den van de pleegzorgplaatsing.
Meer dan 24 maanden
2
Tabel 2 Tijdsduur plaatsingsdatum tot breakdown.
3. Zijn er factoren voorafgaand aan de plaatsing die van invloed zijn bij een breakdown? Zo ja, wat dan? (Vraag 35 t/m 40) Tabel 3 Weergave hoeveel pleegkinderen, plaatsingen hebben meegemaakt (hulpverleningsge-
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
20
schiedenis).
Aantal verplaatsingen
Frequentie pleegkinderen (bij een breakdown)
0
1
1
8
2
2
3
1
4
1
5
1
6
1
→ residentiële
7
2
setting → psy-
Een voorbeeld van een verplaatsing kan zijn; pleeggezin → crisispleeggezin → gezinshuis
chiatrische setting. 50% van de pleegkinderen (8/16) die een breakdown hebben meegemaakt hebben 1 verplaatsing meegemaakt. Als een kind uit huis geplaatst wordt en naar een crisisgezin gaat, waarna het vervolgens naar een pleeggezin gaat, wordt dit geteld als 1 verplaatsing. Gezin (thuissituatie) → crisisgezin → pleeggezin = 1 verplaatsing. De eerste uithuisplaatsing is volgens het codeboek geen verplaatsing.
In het huidig onderzoek is tevens gekeken naar de reden van uithuisplaatsing op het gebied van ‘psychosociaal functioneren jeugdige’ en ‘gezin en opvoeding’. Hieronder zullen de relevante resultaten per aspect beschreven worden. Psychosociaal functioneren jeugdige: Emotionele problemen: 75% van de pleegkinderen is uithuis geplaatst mede door emotionele problemen, dat zijn 12 van de 16 pleegzorgplaatsingen. Van deze 12 is het opvallend dat vijf pleegkinderen te maken hebben met hechtingsproblematiek (zie bijlage 4, vraag 101, voor meer kwalitatieve resultaten).
Gedragsproblemen: 75% is mede door gedragsproblemen uit huis geplaatst (12 van de 16). Hierbij is het opvallend dat zes pleegkinderen de gedragsproblemen ‘opstandig en boos’ vertonen. Daarnaast komt liegen, stelen en vernielen drie keer voor. Andere voorbeelden van voorkomende gedragingen zijn: manipulatief, agressief, ADHD en moeilijk accepteren van autoriteit (zie bijlage 4, vraag 102, voor meer kwalitatieve resultaten). Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
21
Problemen in de persoonlijkheidsontwikkeling: 43,75% (7 van de 16) heeft bij de uithuisplaatsing te maken met problemen in de identiteitsontwikkeling. Drie daarvan hebben te kampen met loyaliteitsconflicten. Andere voorbeelden bij deze categorie zijn: Negatief zelfbeeld en vermoedens van borderline stoornis.
Gebruik van middelen/verslaving: 18,75% (3 van de 16).
Gezin en opvoeding: In alle gevallen hebben de pleegkinderen voor hun uithuisplaatsing te maken gehad met ouders die ontoereikende kwaliteiten hadden in de opvoeding. Bij 81,25% (13 van de 16) heeft de uithuisplaatsing mede te maken met problemen in de ouder-kindrelatie. In 75% (12 van de 16) hebben de pleegkinderen te maken gehad met verwaarlozing in hun vroegere thuissituatie, waarvan 1 pleegkind te maken heeft gehad met mishandeling. 93,75% (15 van de 16) heeft een instabiele opvoedingssituatie gehad. Een voorbeeld wat meerdere keren naar voren komt, is een gezin met gescheiden ouders en weinig stabiliteit. Bij 87,5% (14 van de 16) waren er problemen met de ouder(s)/opvoeder(s). Een verslavingsprobleem van een ouder is een aspect dat 6 pleegkinderen hebben meegemaakt. Daarnaast kwamen psychische problemen van ouder(s)/opvoeder(s) meerdere keren voor. Bij 50% van de uithuisplaatsingen waren er problemen in het sociale netwerk van de ouder(s)/opvoeder(s). Algemene karakteristieken. 4. Heeft het type pleeggezin (bestand/netwerk) invloed op een breakdown? (Vraag 13) Voor het huidige onderzoek zijn er 50 dossiers geraadpleegd. 42 (84%) dossiers zijn netwerkpleeggezinnen. De overige 8 (16%) pleegzorgplaatsingen zijn bestand pleeggezinnen geweest. Het huidig onderzoek geeft 16 breakdown situaties weer van de 50 onderzochte pleegzorgplaatsingen. Van deze 16 breakdown situaties zijn het 12 (75%) netwerkgezinnen en 4 (25%) bestand pleeggezinnen geweest.
Breakdown in procenten per type pleeggezin: Netwerkgezinnen totaal: 42 (100%) Netwerk breakdown: 12 Procentueel: 28,57%
Bestandgezinnen totaal: 8 (100%) Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
22
Bestand breakdown: 4 Procentueel: 50% 5. Heeft de samenlevingsvorm en/of ‘gezinsgrootte’ van het pleeggezin invloed op een breakdown? (Vraag 15 t/m 21) Samenlevingsvorm Uit huidig onderzoek blijkt dat de samenlevingsvorm bij een breakdown in 56,25% (9/16) uit eenoudergezin bestaat. Acht daarvan zijn eenoudergezinnen met een pleegmoeder. Het andere eenoudergezin bestaat uit een pleegvader. De samenlevingsvorm van de overige 7 van de 16 breakdown gevallen zijn tweeoudergezinnen. Zie grafiek 1 hieronder ter verduidelijking.
23
Gezinsgrootte Onderzocht is de gezinsgrootte van de pleegouders, gekeken naar eigen (thuiswonende) kinderen van pleegouders (tabel 4) en eventueel andere pleegkinderen van pleegouders (tabel 5). Wanneer er wordt gesproken over gezinsgrootte wordt hiermee bedoeld ‘het totaal aantal kinderen’. Eigen kinderen pleegouders
Frequentie in aantal gezinnen
0 kinderen
8
1 kind
5
2 kinderen
3
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
3 kinderen
0
Tabel 4 Aantal eigen kinderen pleegouders.
Andere pleegkinderen van pleegou-
Frequentie in aantal
ders
gezinnen
0 kinderen
12
1 kind
3
2 kinderen
0
3 kinderen
1
Tabel 5 Aantal pleegkinderen pleegouder.
In totaal betekent dit dat bij vijf van de 16 gezinnen het gezin enkel bestond uit het pleegkind. In deze gezinnen hadden pleegouders geen andere pleegkinderen of eigen kinderen of waren zij het huis uit. In nog eens vijf gevallen bestond de gezinsgrootte uit het pleegkind met nog één eigen kind of ander pleegkind. De totale gezinsgrootte hier is twee. In nog vijf gevallen bestond de gezinsgrootte uit 2 eigen kinderen/pleegkinderen. De totale gezinsgrootte hier is 3. In nog één enkel geval was de totale gezinsgrootte 4.
Probleemgedrag van het kind. 6. Welk probleemgedrag bij pleegkinderen komt het meest voor bij een breakdown? (Vraag 26/27, 101 t/m 110) Er is gekeken naar specifiek probleemgedrag (gedragingen die vanuit de Child Behaviour Checklist zijn meegenomen in de invullijst). De antwoord mogelijkheden bestonden uit: ‘Helemaal niet, beetje of soms en duidelijk of vaak. Er is tevens onderscheidt gemaakt tussen de eerste 6 maanden en de tijd na deze 6 maanden. In bijlage 4 zijn deze resultaten terug te zien. Bij het probleemgedrag in het eerste halve jaar is het opvallend dat 43,75% (7/16) een ´beetje of soms´ zorgen heeft en lijkt over dingen in te zitten. 18,75% (3/16) laat dit probleemgedrag ´duidelijk of vaak´ zien. In totaal is dit dus 10 van de 16 pleegkinderen. De volgende gedragingen komen bij 6 van de 16 pleegkinderen voor in verschillende mate, hier zijn geen duidelijke verschillen in voorgekomen: is ongehoorzaam op school, steelt van
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
24
huis of buitenshuis, kan zich niet concentreren, is gemakkelijk afgeleid, is nerveus zenuwachtig of gespannen, is angstig. Vier pleegkinderen hebben binnen die zes maanden een breakdown meegemaakt. Zij zijn overplaatst naar een andere opvangmogelijkheid. De volgende gedragingen zijn daarom gebaseerd op 12 pleegkinderen. Drie verschillende gedragingen zijn opvallend na 6 maanden. 50% (6/12) liegt of bedriegt, 50% (6/12) kan zich niet concentreren en 50% (6/12) heeft veel zorgen. Daarnaast is 31,25% (5/12) ongehoorzaam op school. De andere probleemgedragingen komen in minder hoge mate voor. Deze gehele resultaten zijn terug te vinden in bijlage 4, vraag 27. Uit huidig onderzoek is gebleken dat bij een breakdown in 75% (12/16) van de gevallen de oorzaak het probleemgedrag van het pleegkind is. Probleemgedragingen vanuit het huidig onderzoek zijn als volgt: liegen, brutaal, agressief, zelfbepalend, ADHD, seksueel grensoverschrijdend gedrag, hechtingsproblemen, stemmingsstoornis, bedreigingen, fysiek geweld, vandalisme en diefstal.
Pleegouders vragen in 56,25% (9/16) zelf beëindiging van een pleegzorgplaatsing aan omwille te veel stress als gevolg van het probleemgedrag van het pleegkind. In 56,25% (9/16) geven pleegouders aan het gedrag van het pleegkind niet te kunnen hanteren. In 25% (4/16) is er sprake van een mismatch tussen pleegouders en het pleegkind waarbij het probleem gedrag van het pleegkind wordt genoemd. Voorbeelden vanuit het huidige onderzoek: pleegkind is respectloos richting pleegouders, pleegmoeder kon niet omgaan met het feit dat het pleegkind seksueel spelletje (doktertje) had gespeeld met een ander kind. 12,5% (2/16) van de pleegouders willen een time-out tijdens de pleegzorgplaatsing. 31,25% (5/16) van de pleegkinderen loopt weg uit het pleeggezin.
In 43,75% (7/16) van de gevallen wordt het pleegkind (tijdelijk) opgenomen in residentiële, psychiatrische voorziening opgenomen omwille van probleemgedrag. In 68,75% (11/16) wordt de pleegzorgplaatsing beëindigd omdat de pleegzorgwerker zich zorgen maakt over de werkbaarheid van de plaatsing als gevolg van het probleemgedrag van het pleegkind. Conflicten tussen onder en pleegouders. 7. Wat voor invloed heeft het contact tussen ouder en pleegouders op een breakdown? (Vraag 201 t/m 206) Pleegzorgmedewerkers geven in 12,5% (2/16) van de breakdowngevallen aan de plaatsing
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
25
niet meer werkbaar te vinden, omwille van voortdurende conflicten tussen ouders en pleegouders. Het pleegkind lijdt hieronder. In het verdere huidige onderzoek is er in het contact tussen ouders en pleegouders geen opvallendheden gevonden. Problemen bij de pleegouders. 8. Hoe vaak leid mishandeling of onvoldoende opvoedingsvaardigheden van pleegouders tot een breakdown? (Vraag 301 t/m 304) Uit huidig onderzoek blijkt dat er van de 16 onderzochte breakdown gevallen één pleegzorgplaatsing is geweest waarbij er sprake is geweest van een liefdesrelatie tussen pleegkind en pleegvader. Misbruik of mishandeling is niet bewezen, maar op deze manier wel bestempeld. In 3 van de 16 (18,75%) breakdowngevallen blijkt uit huidig onderzoek dat pleegouders onvoldoende opvoedingsvaardigheden bezitten. In 8 van de 16 (50%) breakdowngevallen geven pleegouders aan niet de opvoedingsnoden van het pleegkind te kunnen vervullen. Problemen bij de verwijzer. 9. Hoe vaak speelt de beslissing van de kinderrechter een rol bij breakdown? (Vraag 401 en 402) In geen enkel geval in het huidige onderzoek is naar voren gekomen dat de beslissing van een jeugdrechter een rol heeft gespeeld bij de breakdown. De reden en beslissing van breakdown ligt in alle gevallen bij Entréa of pleegouders. Huidige pleegzorgplaatsing. 10. Wat is het verschil van begeleiding bij wel of geen breakdown? (Vraag 28 t/m 30) Voor de beantwoording voor deelvraag 10 heeft er een kwalitatieve analyse plaatsgevonden. Dit is besloten, omdat vraag 28 tot en met 30 van de invullijst open vragen zijn. Er is gekeken naar alle 50 dossiers. De dossiers zijn gesplitst (breakdown – geen breakdown) en geanalyseerd. Eerst is er enkel gekeken hoeveel procent per doelgroep (pleegouders, biologische ouders etc.) extra begeleiding heeft gehad. Dit resulteerde in kwantitatieve resultaten. Om er een extra dimensie aan toe te voegen is er kwalitatief geanalyseerd. Wanneer er extra begeleiding heeft plaatsgevonden is genoteerd wat voor soort begeleiding dit is geweest.
Breakdown dossiers Pleegouders In 50% (8/16) van de breakdown situaties hebben pleegouders extra begeleiding gekregen naast de standaard begeleiding in het pleegzorgtraject die zij al kregen. De vormen van extra begeleiding zijn; -
Ambulante Gezinsbegeleiding
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
-
Ouder begeleiding
26
-
Intensieve pleegzorgbegeleiding
-
Family First Therapie
-
Contextuele Therapie
-
Gezinsondersteuning
Wat opvalt, is de begeleiding d.m.v. gezinsondersteuning. Deze hulpverleningsvorm komt bij 4 van de 8 (50%) gevallen voor.
Ouders In 56,25% (9/16) van de breakdown situaties hebben biologische ouders extra begeleiding gekregen in het pleegzorgproject van hun kind. Deze vormen zijn: -
Ouderbegeleiding
-
Hulp in de huishouding
-
Psychiatrie
-
Contextuele Therapie
-
Gezinsbegeleiding
-
Verslavingszorg
-
Family First Therapie
De hulpverleningsvorm die het meest geraadpleegd is voor en door ouders is de gezinsbegeleiding. Deze hulpverleningsvorm komt voor in 3 breakdowngevallen.
Pleegkind In 87,5% (14/16) van de breakdown situaties hebben pleegkinderen extra ingezette begeleiding gekregen in hun pleegzorgplaatsing. De vormen van extra begeleiding zijn: -
Agressie regulatietherapie
-
Family First Therapie
-
Psychologisch Onderzoek
-
Dagbehandeling
-
Psychiatrisch Onderzoek
-
Contextuele Therapie
-
GGZ
-
Orthodidactische hulp
-
HSK (Karakter)
-
Psychomotorische Therapie
-
Groepsbegeleiding Pubers
-
Rouwverwerking
-
KOPP Cursus
-
Arbeidstraining (ATC)
-
Speltherapie
De hulpverleningsvorm die het meest voorkomt bij de speciaal kindgerichte interventies is het uitgevoerde psychologisch onderzoek.
Positieve beëindiging en lopende dossiers Pleegouders In 41,17% (14/34) van de positieve of nog lopende situaties hebben pleegouders extra begeleiding gekregen in het pleegzorgtraject. De vormen van extra begeleiding zijn; Praatgroep psychiatrische proble-
-
Gezinszorg
matiek
-
Schuldsanering
-
Weekendpleegzorg
-
Tegemoetkoming ouders van
-
Ambulante zorg (MEE)
-
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
thuiswonende gehandicapte kin-
27
deren
-
Ondersteuning huishouding
-
Zorgboerderij
-
Ouderbegeleiding
-
NIM maatschappelijk werk
-
IGP
-
Ambulante gezinsbegeleiding
-
Medisch Kinderdagverblijf
Wat opvalt, is de ondersteuning vanuit de weekendpleegzorg. Deze hulpverleningsvorm komt bij 5 van de 34 gevallen voor. Ouders In 67,65% (23/34) van de positieve of nog lopende situaties hebben biologische ouders extra begeleiding gekregen in het pleegzorgproject van hun kind. Deze vormen zijn: (Orthopedagogische) ouderbege-
-
MBZ
leiding
-
SEZ Traject
-
Psychiater (onderzoek)
-
Ondersteuning omgang met puber
-
Relatie therapie
-
Observatiegroep moeder – kind
-
Psycholoog (onderzoek)
-
Hulpverleningstraject Bureau
-
Verslavingszorg / Iriszorg
-
In bewaring stelling
-
Vrouwenopvang
-
Klinische psychiatrische behande-
-
Mediation
ling
-
GGZ
-
Bewindvoering
-
Schuldsanering
-
Persoonsgebonden Budget
-
Jeugdzorg
De hulpverleningsvorm die het meest geraadpleegd is voor en door ouders is de ambulante zorg. Deze hulpverleningvorm komt voor in 7 positieve of nog lopende situaties.
Pleegkind In 64,7% (22/34) van de positieve of nog lopende situaties hebben pleegkinderen extra ingezette begeleiding gekregen in hun pleegzorgplaatsing. De vormen van extra begeleiding zijn: Consultatie bureau voor taalont-
-
SOVA training
wikkeling
-
IQ test 2
-
Kinderpsychiatrisch onderzoek
-
MBZ
-
Psycholoog (onderzoek)
-
BZJ
-
Logopedie
-
Begeleiding voor pubers
-
Fysiotherapie
-
Psychomotorische therapie
-
Ergotherapie
-
Acupuncturist
-
Peuterrevalidatie
-
Zorgboerderij
-
Observaties St. Maarten Kliniek
-
Persoonsgebonden budget
-
Orthopedagoog (onderzoek)
-
Bijles taalachterstand
-
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
28
-
Schuldhulp maatje
-
Onderzoeken GGZ
-
Trivium i.v.m. overgewicht
-
Intensieve training Stijntje Buys
-
Iriszorg
-
Jeugdreclassering
-
Kinderdagcentrum
-
Rouwverwerking
-
DTT
(Behandelgroep Harkelijn)
De hulpverleningsvormen die het meeste voorkomt bij de speciaal kindgerichte interventies zijn logopedie (4/34), psychologisch onderzoek (3/34), fysiotherapie (3/34), SOVA training (3/34) en psychomotorische therapie (3/34).
5.2 Beantwoording Onderzoeksvraagstelling In deze paragraaf wordt een samenvatting gegeven van de meest opvallende punten vanuit het dossieronderzoek, hierdoor wordt er antwoord gegeven op de onderzoeksvraagstelling. De meest opvallende punten (invloedrijke factoren) die beschreven worden, zijn de factoren die tot het eindproduct zullen leiden. ‘Welke kind, ouder- en pleegouderfactoren spelen een rol bij de breakdown van pleegzorgplaatsingen binnen jeugdzorginstelling Entréa?’
Kindfactoren; Vanuit het kind zijn er verschillende factoren naar boven gekomen die meespelen in het ontstaan van een breakdown. Een eerste factor is de leeftijd. Uit het onderzoek komt naar voren dat de gemiddelde leeftijd in de breakdown situaties 13,9 jaar is. De meeste breakdown situaties doen zich voor in de leeftijd tussen 15 en 17 jaar. Een tweede factor is het gedrag van het kind. In de breakdown situaties komt erg veel probleemgedrag voor. Denk hierbij aan externaliserd gedrag, waarbij agressie het meest voor komt. De kinderen zijn brutaal, liegen, zijn zelfbepalend en plegen fysiek geweld. Een derde en laatste factor is de hechtingsstoornis waar veel kinderen en jongeren moeilijkheden van ervaren. Een bloedband is geen voorwaarde voor een goede hechtingsrelatie (Weterings, 1998). Dit is een positief gegeven met betrekking tot pleegkinderen met problemen in de gehechtheid, die geplaatst worden bij pleegouders. Dit betekend dat pleegouders weldegelijk invloed hebben op een goede/verbeterde ontwikkeling van de gehechtheid. De hechting ontwikkelt zich vanaf de geboorte tot ongeveer het derdelevensjaar (Weterings, 1998). Wanneer jonge pleegkinderen (0 t/m 3 jaar) geplaatst worden met hechtingsproblemen is dit een voordeel. De praktijk wijst uit dat voornamelijk veel adolescenten pleegkinderen een breakdown meemaken. Wanneer deze adolescenten in hun vroegere jaren niet
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
29
juist gehecht zijn, zullen pleegouders hier met moeite invloed op kunnen uitoefenen. Dit benadrukt nogmaals de invloed van de leeftijd van pleegkinderen m.b.t. een breakdown. Ouderfactoren: De belangrijkste factor die meespeelt in het ontstaan van de breakdown m.b.t. de biologisch ouder, gaat over het feit dat de biologische ouder niet achter de pleegzorgplaatsing staat. Het pleegkind vangt deze signalen op, waardoor er moeilijkheden ontstaan in loyaliteit van het pleegkind naar biologisch ouder(s) toe. Er ontstaat om deze reden een loyaliteitsconflict. Loyaliteit wordt beschreven als de onvoorwaardelijke verbondenheid die bestaat tussen een kind en zijn ouder (Weterings, 1998). Een pleegzorgplaatsing werkt het beste voor een kind wanneer de pleegouders het kind steunen in het vormgeven van de relatie tussen hem en zijn biologische ouders en dus ook in het vormgeven van zijn loyaliteit met zijn biologische ouders (Weterings, 1998). In veel gevallen is de vormgeving van deze relatie moeilijk, waardoor het pleegkind probleemgedrag gaat vertonen als uiting van het loyaliteitsconflict. Pleegouderfactoren: Vanuit de pleegouders zijn er verschillende factoren naar boven gekomen die meespelen bij het ontstaan van een breakdown. De eerste factor: ‘de samenlevingsvorm van pleeggezinnen’. Meer dan de helft van de plaatsingen waar een breakdown heeft plaatsgevonden betreft een eenoudergezin. Ouders denken nooit precies hetzelfde over hoe je met kinderen omgaat. Met die verschillen in persoonlijkheid kunnen ouders elkaar aanvullen en versterken in de opvoeding (Doelman, G.). Onzekerheden over een adequate manier handelen, kunnen besproken worden. Als ouder kan het helpend zijn wanneer je er in de opvoeding niet alleen voor staat. Mogelijk speelt dit een rol. Er komt sterk naar voren dat de opvoedingsnoden van het pleegkind veelal te zwaar zijn voor de pleegouders. Zij kunnen de opvoedingsnoden van het pleegkind niet meer vervullen wat leidt tot een breakdown.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
30
6. Conclusies _________________________________________________________________________________
6.1 Conclusie Deelvragen
Breakdown. 1. In hoeveel gevallen van de 50 dossiers, is er sprake van breakdown? (Vraag 501) Uit dossieronderzoek is gebleken dat 32% van de onderzochte pleegzorgplaatsing een breakdown betreft. Dit percentage komt overeen met de schatting in procenten die eerder heeft plaatsgevonden. Deze schatting was 30% tot 57% (Pleegzorg Nederland, 2013).
2. Wat is de tijdsduur tot een breakdown voor pleegkinderen in de langdurige plaatsingen? (Vraag 12 en 34) De tijdsduur tussen de plaatsing in 2007 en de datum waarop een breakdown plaats vindt is per pleegkind verschillend. De frequentie is het hoogst rond 12 - 18 maanden. Opvallend is dat van de 16 breakdown situaties er 12 hebben plaatsgevonden voor de 18e maand. Dit is 75%. In het eerste half jaar vindt een kwart van de uiteindelijke breakdowns plaats. De eerste twee jaren /van de langdurige pleegzorgplaatsing zouden hierdoor extra aandacht moeten krijgen. Behalve de eerste twee jaren is er geen concretere tijdsduur aan te geven tot een breakdown. Een breakdown is gekoppeld aan een situatie of meerdere situaties. Een voorbeeld van een ‘situatie’ is een ingrijpende gebeurtenis zoals het overlijden van een familielid, ook wel een ‘life-event’ genoemd. Hierin speelt mee in hoeverre pleegouders de draaglast aan kunnen en voor hoe lange tijd (Oijen, 2010). Draaglast geeft het vermogen weer in wat pleegouders aankunnen in het dagelijks leven.
3. Zijn er factoren voorafgaand aan de plaatsing die van invloed zijn bij een breakdown? Zo ja, wat dan? (Vraag 35 t/m 40) Vanuit de theorie van Van Oijen (2010) blijkt dat ‘‘de hulpverleningsgeschiedenis belangrijke voorspellers zijn van een breakdown. Onder hulpverleningsgeschiedenis worden ook het aantal eerdere verplaatsingen verstaan’’ (p. 36). Dit is onderzocht en 50% heeft 2 of meerdere verplaatsingen meegemaakt. Het aantal verplaatsingen is door eerder onderzoek in verband gebracht met probleemgedrag. De onderzoekers hebben vast gesteld dat het aantal verplaatsingen is geassocieerd met een toename van zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag (Oijen, 2010). Een toename van internaliserend of externaliserend probleemgedrag geeft een verhoogde kans op een breakdown. Het aantal verplaatsingen in het leven van een pleegkind en het ontwikkelen van probleemgedrag versterken elkaar waardoor de kans op een breakdown groter en groter wordt. Dit benadrukt weer het belang van continuïteit bij een pleegzorgplaatsing. Verplaatsingen moeten ‘voorkomen’/verminderd Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
31
worden.
In het onderzoek is gekeken of de redenen van de eerste uithuisplaatsing in verband gebracht kunnen worden met het ontstaan van een breakdown. Van de 16 pleegkinderen die een breakdown hebben meegemaakt, had 75% bij de eerste uithuisplaatsing emotionele problemen en/of gedragsproblemen. Veel voorkomende gedragingen bij emotionele problemen zijn hechtingsproblemen. Als pleegkinderen onveiligheid hebben meegemaakt in hun vroegere thuissituatie is het moeilijker om in nieuwe relaties veiligheid te ervaren. Veel pleegkinderen zijn in een onstabiele opvoedingssituatie opgegroeid en zijn veelal verwaarloosd. De basisbehoeften, veiligheid in gehechtheidrelaties, ervaren van committent van hun ouders en stabiliteit zijn belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Deze basisbehoeften hebben veel pleegkinderen gemist. Het ervaren van de basisbehoeften is nodig voor een goede ontwikkeling van basisvertrouwen. Basisvertrouwen is weer van invloed bij het opbouwen en onderhouden van relaties in latere leeftijdsfases (Delfos & Visscher, 2013). Omdat veel pleegkinderen geen goede ontwikkeling hebben gehad met betrekking tot vertrouwen is de kans groot dat een breakdown ontstaat. Ook verandering van de leefsituatie (de verplaatsingen) maakt dat pleegkinderen niet altijd meteen op de uitgestoken hand van pleegouders ingaan (Delfos & Visscher, 2013). Het is belangrijk dat pleegzorgmedewerkers op de hoogte zijn wanneer een pleegkind wordt geplaatst met symptomen van hechtingsproblemen. Pleegkinderen hebben nooit goed geleerd hoe zij een relatie met iemand opbouwen en onderhouden. Hier zal de aandacht naar uit moeten gaan. Tevens is het belangrijk pleegouders hiervan op de hoogte te stellen, dit kan zorgen voor begrip.
Voorkomende gedragingen bij gedragsproblemen zijn opstandig en boos. Dit gedrag is voor pleegouders niet altijd te hanteren wat weer de kans op een breakdown vergroot. Pleegouders moeten extra begeleid worden bij pleegkinderen die zich vaak opstandig en boos gedragen. Het opstandige en boze gedrag van pleegkinderen is een invloedrijke factor op het creëren van een breakdown. 43,75% van de pleegkinderen hadden problemen in de persoonlijkheidsontwikkeling. Waarvan drie met betrekking tot loyaliteit. Problemen met betrekking tot de loyaliteit is tevens een invloedrijke factor op een breakdown, hier moet extra zicht op zijn. De relatie tussen kind en biologische ouders kan nooit vervangen worden door de relatie tussen kind en pleegouders. Pleegkinderen zullen altijd loyaal zijn aan hun gezin van oorsprong (Bastiaensen, 2001). Zo kan het voor pleegkinderen lastig zijn om de pleegouders te accepteren. Wat de kans op een breakdown weer vergroot.
Er kan geconcludeerd worden dat er wel degelijk verband is met de uithuisplaatsingredenen Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
32
met betrekking tot probleemgedrag van de jeugdige en redenen tot een breakdown.
Algemene karakteristieken. 4. Heeft het type pleeggezin (bestand/netwerk) invloed op een breakdown? (Vraag 13) Doordat de onderzochte pleegzorgdossiers veelal netwerkpleeggezinnen zijn geweest, lijkt het er erop dat er meer breakdowns plaatsvinden in netwerkpleeggezinnen. Dit zou logisch te verklaren zijn om het feit dat het netwerkpleeggezin te allen tijde een band (negatief of positief) hebben met de biologische ouders. Doordat beide partijen elkaar al kennen, hebben zij op meer fronten met elkaar te maken. Denk hierbij aan familie, vrienden, kennissen, etc. Dossieronderzoek wijst echter uit dat bij 28,57% van de netwerkgezinnen een breakdown plaatsvindt, in vergelijking met bestandspleeggezinnen is dit minder. Bij bestandspleeggezinnen is dit 50%. Dit geeft aan dat bij bestandspleeggezinnen eerder een breakdown voorkomt dan bij netwerkpleeggezinnen. Het is van belang dat pleegzorgmedewerkers van deze bevinding op de hoogte te stellen. 5. Heeft de samenlevingsvorm en/of ‘gezinsgrootte’ van het pleeggezin invloed op een breakdown? (Vraag 15 t/m 21) Opvallend aan de samenlevingsvorm bij de gezinnen waar een breakdown heeft plaatsgevonden is dat meer dan de helft een eenoudergezin betreft (9 van de 16 gezinnen). Een pleegzorgplaatsing is niet altijd gemakkelijk. Als je er tijdens een pleegzorgplaatsing alleen voor staat kan dit extra belastend zijn. Zij hebben extra steun nodig omdat er geen partner is waar zij steun aan kunnen ondervinden. Het zou dus goed zijn wanneer pleegzorgmedewerkers extra steun bieden aan eenoudergezinnen. Dit sluit niet uit dat het in tweeoudergezinnen altijd goed gaat. De resultaten geven tevens weer dat daar ook breakdowns in voorkomen. Uit onderzoek blijkt dat de grootte van een pleeggezin geen opvallendheden met zich mee brengt. Een breakdown vindt (in gelijke mate) plaats in pleeggezinnen die één pleegkind opvoeden maar tevens ook in pleeggezinnen die nog 1, 2 of 3 extra kinderen opvoeden. Hieruit kan er geconcludeerd worden dat de gezinsgrootte geen invloedrijke factor is. Probleemgedrag van het kind. 6. Welk probleemgedrag bij pleegkinderen komt het meest voor bij een breakdown? (Vraag 26/27, 101 t/m 110) Uit onderzoek is gebleken dat in 75% van de breakdown situaties te maken hebben met het probleemgedrag van pleegkinderen. Probleemgedragingen zijn voornamelijk externaliserend (zie ruwe data deelvraag 6). Meer dan de helft van de pleegouders hebben zelf een beëindiHogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
33
ging aangevraagd omwille van te veel stress. Een interessant gegeven hierbij is de leeftijd van de pleegkinderen.
Tabel 6 Leeftijd pleegkind bij breakdown. Leeftijd
Frequentie
7 Jaar
2
12 Jaar
2
13 Jaar
1
14 Jaar
2
15 Jaar
4
16 Jaar
1
17 Jaar
4
De leeftijden bevinden zich op één na in de adolescentiefase (12 – 18 jaar). Van de adolescentiefase is vanuit de theorie van Kohnstamm bekend dat dit gepaard gaat met risicogedrag en moeizame relaties met autoriteiten. Dit gedrag komt duidelijk naar voren vanuit het onderzoek bij de pleegkinderen die een breakdown hebben meegemaakt. Voor veel biologische ouders is een puberend kind lastig te hanteren. Zij hebben het ‘geluk’ een existentiële (onbreekbare) band met hun kind. Voor pleegouders ligt dit zwaarder. Zij hebben geen onbreekbare band met het pleegkind. Daarnaast hebben de meeste pleegkinderen al veel meegemaakt in hun oorspronkelijke thuissituatie, wat probleemgedrag met zich mee brengt. De adolescentiefase van het pleegkind wordt om deze reden zwaarder ervaren door pleegouders. Er moet meer aandacht zijn voor pleeggezinnen met pleegkinderen met de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar (de adolescentiefase).
Conflicten tussen onder en pleegouders. 7. Wat voor invloed heeft het contact tussen ouder en pleegouders op een breakdown? (Vraag 201 t/m 206) Het contact tussen ouders en pleegouders is in dit onderzoek geen belangrijke factor geweest in het ontstaan van een breakdown. Problemen bij de pleegouders. 8. Hoe vaak leid mishandeling of onvoldoende opvoedingsvaardigheden van pleegouders tot een breakdown? (Vraag 301 t/m 304) Uit het huidige onderzoek komt sterk naar voren dat de opvoedingsnoden van het pleegkind
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
34
veelal te zwaar zijn voor pleegouders. Pleegouders onderschatten in deze gevallen het probleemgedrag van het pleegkind. De reden van het niet kunnen vervullen van de opvoedingsnoden van het pleegkind is niet onderzocht. Daarnaast is mishandeling van een pleegkind niet bewezen, waardoor het in dit onderzoek niet tot een breakdown heeft geleid. Willen pleegouders de opvoednoden van het pleegkind kunnen dragen, zal er meer aandacht moeten komen in het matchingproces met betrekking tot draaglast en draagkracht van pleegouders. Problemen bij de verwijzer. 9. Hoe vaak speelt de beslissing van de kinderrechter een rol bij breakdown? (Vraag 401 en 402) De vragen vanuit de invullijst: ‘Pleegouder wenst geen pleegouder meer te zijn, omwille van niet akkoord gaan met beslissing van kinderrechter’ en ‘Pleegouder wenst geen pleegouder meer te zijn, omwille van beslissingen opgelegd door de verwijzer (te intensieve bezoekregeling, moet kind te ver naar ouders brengen, …), geven een minimale beantwoording op deze deelvraag. In 2 breakdown situaties heeft de kinderrechter de doorslaggevende keus gemaakt in het stoppen van het pleegoudercontract. In deze gevallen wilden pleegouders niets liever dan doorgaan met de plaatsing. Zij waren het alleen niet eens met de uitvoering van de hulpverlening, waardoor de rechter besloot om het pleegoudercontract te beëindigen. De keuze ligt in deze gevallen niet bij pleegouders, maar bij de kinderrechter. De vraag vanuit de invullijst zou anders geformuleerd moeten worden, wil de beantwoording betrouwbaar en juist zijn. Huidige pleegzorgplaatsing. 10. Wat is het verschil van begeleiding bij wel of geen breakdown? (Vraag 28 t/m 31) Uit het onderzoek komt niet expliciet naar voren dat de mate van begeleiding een dermate grote invloed heeft op een breakdown. Bij de pleegzorgplaatsingen waar een breakdown heeft plaatsgevonden heeft 50% (8/16) van de pleegouders begeleiding gehad tegenover een 41,17% (14/34) waar de pleegouders geen begeleiding hebben gehad en waarbij de plaatsing nog lopend is of positief is afgelopen. De extra begeleiding van de biologische ouders was bij een breakdown 56,25% (9/16) tegenover 67,65% (23/34) bij de positieve of nog lopende gevallen. Hier is het contrast ietwat groter dan de begeleiding bij de pleegouders, het is echter nog geen significant verschil. Opvallend is dat bij de pleegzorgplaatsingen waar een breakdown heeft plaatsgevonden hebben 87,5% (14/16) van de pleegkinderen extra ingezette begeleiding gekregen in hun pleegzorgplaatsing. 64,7% (22/34) pleegkinderen van de positieve of nog lopende gevallen extra ingezette begeleiding gekregen. Het is moeilijk om per definitie vast te stellen dat een Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
35
pleegzorgplaatsing extra begeleiding nodig heeft. Er zijn hier een tal aan beïnvloedbare factoren aan verbonden. Dit verschilt per pleeggezin. Er kan niet uit het onderzoek geconcludeerd worden dat een breakdown situatie te weinig begeleiding heeft gehad.
36
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
7. Aanbevelingen __________________________________________________________________________ 7.1 Aanbevelingen t.a.v. breakdown situaties
In de conclusies van de deelvragen zijn de aanbevelingen te lezen. Hieronder een samengevat overzicht met de aanbevelingen vanuit het onderzoek.
1. De eerste twee jaren van de langdurige pleegzorgplaatsing zouden extra aandacht moeten krijgen. 2. Pleegzorgmedewerkers moeten op de hoogte zijn van de hulpverleningsgeschiedenis van het pleegkind. Een belangrijke factor in de hulpverleningsgeschiedenis dat kan leiden tot een breakdown, is het aantal verplaatsingen in het leven van het pleegkind. Verplaatsingen moeten ‘voorkomen’/verminderd worden. 3. Het is belangrijk dat pleegzorgmedewerkers op de hoogte zijn van de hulpverleningsgeschiedenis. Wanneer een pleegkind wordt geplaatst met kenmerken van hechtingsproblemen, moeten er alarmbellen gaan rinkelen. De meeste pleegkinderen hebben niet goed geleerd hoe zij een relatie met iemand opbouwen en onderhouden. Hier zal de aandacht naar uit moeten gaan. Tevens is het belangrijk pleegouders hiervan op de hoogte te stellen, dit kan zorgen voor begrip. 4. Pleegouders moeten extra begeleid worden bij pleegkinderen die externaliserend probleemgedrag vertonen, met name boos en opstandig gedrag. Het opstandige en boze gedrag van pleegkinderen is een invloedrijke factor op het creëren van een breakdown. 5. Problemen met betrekking tot de loyaliteit is een invloedrijke factor op een breakdown, hier moet extra zicht op zijn. 6. Biologisch ouders zouden in meerdere mate betrokken moeten worden bij de pleegzorgplaatsing van het kind. Door het loyaliteitsconflict dat ontstaat bij het pleegkind, wordt de pleegzorgplaatsing moeilijker en in veel gevallen onmogelijk. Er zou meer aandacht moeten komen voor de relatie tussen biologische ouders en het kind. 7. Dossieronderzoek wijst dat bij 28,57% van de netwerkgezinnen een breakdown plaatsvindt, in vergelijking met bestandspleeggezinnen is dit minder. Bij bestandspleeggezinnen is dit 50%. Dit geeft aan dat bij bestandspleeggezinnen eerder een breakdown voorkomt dan bij netwerkpleeggezinnen. Het is van belang pleegzorgmedewerkers van deze bevinding op de hoogte te stellen. 8. Pleegzorgmedewerkers zouden extra steun moeten bieden aan eenoudergezinnen. Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
37
9. Er moet meer aandacht zijn voor pleeggezinnen met pleegkinderen met de leeftijd van 12 tot en met 18 jaar (de adolescentiefase). 7.2 Overige aanbevelingen
Vanuit het dossieronderzoek heeft er een gesprek plaatsgevonden met Ethy Hendriks, behandelcoördinator Pleegzorg van Entréa. Met haar zijn de hekelpunten van afdeling Pleegzorg doorgenomen met als eindresultaat de aanbevelingen. Ethy Hendriks geeft aan dat de werkdruk van de pleegzorgmedewerkers te hoog ligt, waardoor dat als een van de grootste problemen wordt gezien. Maar tijd is geld en geld is kostbaar, vooral in deze tijd rondom de transitie. Hierdoor is er nagedacht en gepraat over andere aanbevelingen. Deze willen we graag nog benadrukken. 1. Geef pleegouders een ‘voortraject’, d.m.v. weekendpleegzorg voordat zij starten met een perspectiefbiedende pleegzorgplaatsing; Tijdens het werkoverleg met Ethy Hendriks werd aangegeven dat er vaak een onvolledig beeld is van pleegkind wanneer hij/zij word geplaatst in het pleeggezin. Dit zorgt ervoor dat pleegouders in het diepe worden gegooid als je kijkt naar de verwachtingen. De pleegzorgmedewerkers hebben ook geen volledig beeld van het pleegkind, waardoor het lastiger wordt om in te schatten welke begeleiding pleegouders nodig hebben. Wanneer de jongeren starten met weekendpleegzorg in het pleeggezin, krijgen zij meer tijd om aan elkaar te wennen. Op deze manier ontstaat er een duidelijker en completer beeld, waardoor de begeleiding en ondersteuning adequater kan worden ingezet. 2. Duidelijkheid scheppen over de frequentie van huisbezoeken. Ethy Hendriks geeft aan dat er veel onduidelijkheid bestaat over de frequentie van de huisbezoeken die pleegzorgmedewerkers moeten doen. Zij is er van overtuigd dat deze in meerdere mate kunnen en moeten plaats vinden. 3. De pleegzorgmedewerkers om de vier jaar laten wisselen van pleeggezinnen, zodat er weer met een frisse en andere blik naar de zaken wordt gekeken.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
38
8. Discussie __________________________________________________________________________ 8.1 Discussie dossieronderzoek Het onderzoek naar invloedrijke factoren binnen een breakdown voor de pleegzorgafdeling van jeugdzorginstelling Entréa heeft veel vragen met zich meegebracht. Het is een bestaand onderzoek geweest waarin pleegzorgdossiers aan de hand van invullijsten en codeerlijsten geanalyseerd moesten worden. Het eerste knelpunt bevindt zich in de invullijsten en codeboek. Voor een kwalitatief beter onderzoek zou er meer aandacht moeten zijn voor gedragingen van het pleegkind in de invullijst. Dit discussiepunt is tevens een aanbeveling voor eventueel vervolgonderzoek. De bestaande vragen over de gedragingen van het pleegkind zijn vragen vanuit de CBCL (Check Behaviour Check List). Er zijn echter maar een aantal gedragingen geselecteerd wat ervoor zorgde dat niet al het gedrag van het pleegkind kon worden genoteerd, terwijl dit naar onze mening een beter beeld van de situatie zou schetsen. Om de kwaliteit van het onderzoek te vergroten is meer uitleg in het codeboek met behorende voorbeelden essentieel. De nadrukt ligt hier op vraag 101 – 109 (As I: Psychosociaal functioneren jeugdige) en vraag 201 – 209 (As 2: Gezin en opvoeding). In de codeerlijst wordt aangegeven dat de vragen worden ingevuld aan de hand van de opgestelde onderverdeling van het NJI (Nederlands Jeugd Instituut). Dit is tijdens een bijeenkomst van het lectoraat en de junioronderzoekers snel doorgenomen. Wij hebben gemerkt tijdens de tweede controle van de pleegzorgdossiers, dat deze vragen op een geheel andere wijze geïnterpreteerd werden door de andere junioronderzoekers. De een vult ‘stemmingsstoornis’ in onder de categorie ‘gedrag problemen’ terwijl volgens de categorieën van het NJI stemmingsstoornis onder ‘emotionele problemen’ valt. Verschillende aspecten hebben we gemist in de invullijst. Concrete voorbeelden van missende aspecten zijn; De gedragingenvragen die beantwoord moesten worden in de invullijst zijn vanuit de Child Behaviour Check List (CBCL) opgesteld. We hebben hier veel gemist op sociaalemotioneel gebied. Verder hebben we geconstateerd dat er veel gelijke vragen gesteld worden. Een voorbeeld hiervan is: ‘Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij houden’ en ‘is gemakkelijk afgeleid’. Vraag 33 die de beëindiging van de plaatsing (positief/negatief) weergeeft, bestempeld een terugplaatsing van het pleeggezin naar een internaat als positief. Uit een gesprek met de behandelcoördinator van afdeling Pleegzorg kunnen wij concluderen dat dit op geen enkele manier als positief kan worden bestempeld, maar als negatief. Het Excel-bestand waarin de onderzoekgegevens gebundeld zijn, had weinig ruimte voor toelichtingen. Hierdoor word deze informatie niet in het onderzoek meegenomen. Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
39
Op het moment dat het dossieronderzoek afgerond was en de gegevens geanalyseerd moesten worden, was de verwachting groot dat er een hoog aantal breakdowns voorkwam in een bepaalde maand. Dit was echter niet zo. Nadat de analyse had plaatsgevonden bleken deze aantallen verdeeld te zijn over het aantal maanden. Er was geen duidelijke acces in te vinden. We wilden iets ‘baanbrekends’ vinden, maar dat gebeurde niet. 8.2 Discussie deelvragen De deelvragen die zijn opgesteld om de invloedrijke factoren vanuit het onderzoek naar voren te brengen zijn in samenhang met de invullijst opgesteld. Desondanks zien we dat de deelvragen niet volledig antwoord geven op de onderzoeksvraag: ‘Welke kind- ouder en pleegouderfactoren spelen een rol bij de breakdown van pleegzorgplaatsingen binnen jeugdzorginstelling Entréa?’. Veel belangrijke bevindingen uit het onderzoek worden hierdoor minder belicht en daardoor achterwege gelaten. In het onderzoeksrapport is geen deelvraag ontworpen die te maken heeft gehad met de leeftijd van het pleegkind. Tijdens het onderzoek zijn we er achter gekomen dat de leeftijdsinformatie tijdens het ontstaan van een breakdown cruciaal is. Deze bevinding is om deze reden echter wel belicht, maar achteraf is het een gemiste kans geweest om deze informatie niet mee te nemen in het ontwerpen van de deelvragen. Deelvraag 8 geeft antwoord op de vraag of de opvoedingsvaardigheden van pleegouders een rol spelen in het ontstaan van een breakdown. Vanuit het onderzoek komen de opvoednoden van de pleegkinderen sterk naar voren. Pleegouders kunnen niet aan deze opvoednoden voldoen. Welke opvoednoden hier bij komen kijken zijn niet onderzocht en dus onbekend, terwijl deze informatie van groot belang is in het ontstaan van een breakdown. Deelvraag 10 (invullijst-vragen 28, 29 en 30) is in eerste instantie beantwoordt door middel van een kwantitatieve analyse. Naderhand is besloten om hier een kwalitatieve analyse op los te laten, omdat belangrijke informatie door de kwantitatieve benadering verdween.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
40
Literatuur __________________________________________________________________________
Bastiaensen, P. (2001). Belaste pleegouders en verscheurde pleegkinderen? Zundert: Drukkerij Vorsselmans b.v.
Bergh, P. van den., & Weterings T. (2010). Pleegzorg in perspectief. Ontwikkelingen in theorie en praktijk. (1e druk). Assen: Gorcum b.v. Boeije, H., Hart, H. ‘t., & Hox, J. (2009). Onderzoeksmethoden. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Delfos, M.F., & Visscher, N. (2001). (Pleeg)kinderen en vreemd gedrag!? (2e druk). Amsterdam: SWP.
Donk, C. van der., & Lanen, B. van. (2011). Praktijkonderzoek in zorg en welzijn. Bussun: Coutinho. 41
Entréa. (2014). Welkom bij Entréa. Geraadpleegd op 10 april 2014 van, http://www.entrea.nl/
Hogeschool Arhnem en Nijmegen. (2014). Lectoraten. Geraadpleegd op 10 maart 2014 van, http://www.han.nl/onderzoek/kennismaken/han-sociaal/lectoraat/werkzame-factoren-injeugdzorg/
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. (2014). Onderzoek & Innovatie. Niveau 3: Leerjaar 2013 – 2014: Voltijd en deeltijd. Studiehandleiding PED. Gedownload op 27 februari 2014 van, https://online.han.nl/sites/8-ISS-PDG-SN2N3/DM/N3/OI3/Documenten%20integrale%20odpracht/StudenthandleidingOIvoltijd2020132014semester1.pdf
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. (2013). O&I-projecten 2014 voor HAN-studenten met uitstroomprofiel Jeugdzorg. Pedagogiek, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Nijmegen.
Maaskant, A., & Reinders, A. (2010). De zorg voor pleegkinderen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Migchelbrink, F. (2009). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. (12e druk) Amsterdam: SWP.
Nedercare. (z.d.). Care4. Geraadpleegd op 22 april 2014 van, http://www.nedercare.nl/care4
Oijen, S. van. (2010). Resultaat van pleegzorgplaatsingen: Een onderzoek naar breakdown en de ontwikkeling van adolescente pleegkinderen bij langdurige pleegzorgplaatsingen (proefschrift). Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Pleegzorg Advies Nederland. (2011). Pleegzorg en de transitie: visie en aanbevelingen. Geraadpleegd op 2 April 2014 van, http://www.pleegzorgadvies.nl/visie_transitie_jeugdzorg
Pleegzorg Nederland. (2013). Factsheet pleegzorg 2012. Geraadpleegd op 12 februari 2014 van, https://www.pleegzorg.nl/over-pleegzorg/factsheet/.
Praktikon. (2014). Onderzoek en ontwikkeling in de zorg en de onderwijsgerelateerde zorg. Geraadpleegd op 21 april 2014 van, http://www.praktikon.nl/. 42
Roerdink, K.J. (2010). De relatie tussen de discontinuïteit van opvoeders, predictoren van een (ver)plaatsing en het gedrag van pleegkinderen. (bachelor thesis) Kinder- en Jeugdpsychologie, Universiteit van Tilburg, Tilburg.
Schreuder, L., Heutz, L., & Bosma, M. (2010). Landelijk Pedagogenplatform Kinderentra. Notitie: geen vogelkooi geen duiventil. Geraadpleegd op 26 februari 2014 van, http://www.pedagogenplatform.nl/index.php/notitie-geen-vogelkooi-geen-duiventil. Strijker, J., & Zandberg, T. (2001). Matching in de pleegzorg. (1e druk). Amsterdam: SWP.
Vanderfaeillie, J., Holen, F. van., & Coussens, S. (2007). Waarom mislukken pleegzorgplaatsingen? Een onderzoek naar de factoren die het ongunstig voortijdig beëindigen van een pleegzorgplaatsing in Vlaanderen beïnvloeden. Tijdschrift voor Orthopedagogiek. Weterings, A.M. (1998). Pleegzorg in balans. Bestaanszekerheid voor kinderen. Leuven/Apeldoorn: Garant-Uitgevers.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Bijlagen __________________________________________________________________________
43
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Bijlage 1 – Begrippenlijst
B Bestaansonzekerheid: Het gevoel dat speelt bij pleegkinderen, dat zij altijd weer weg kunnen of moeten gaan (Maaskant & Reijnders, 2010). Bestand pleeggezin: De bestandspleeggezinnen kiezen om pleegouders te worden, nog voordat zij een pleegkind kennen. Deze gezinnen staan bekend in het bestand. Wanneer een pleegkind geplaatst moet worden wordt er naar een passend gezin gezocht in het bestand. Betrouwbaarheid: Betrouwbaarheid heeft te maken met het vertrouwen dat gesteld kan worden in de onderzoeksresultaten en de handelwijze van de onderzoeker. ‘Het gaat om de nauwkeurigheid en zorgvuldigheid in de wijze van werken (Michgelbrink, 2009, p. 128)’. Breakdown Een ongunstige, vroegtijdig beëindigde pleegzorgplaatsing (Nederlands jeugdinstituut, z.d.). 44 F
Factsheet Factsheets zijn documenten waarin wetenschappelijke kennis compact, begrijpelijk en toepassingsgericht is samengevat. K Kwalitatief onderzoek: ‘Het kwalitatief onderzoek baseert zich op de zogenaamde interpretatieve benadering (Michgelbrink, 2009, p. 34).’ Volgens de opvatting van het interpretatieve paradigma bestaat de sociale werkelijkheid niet los van mensen. Integendeel, de sociale werkelijkheid bestaat doordat deze is gecreëerd door bewuste handelingen van inter-acterende sociale wezens (Michgelbrink, 2009, p. 34).’ ‘Het uitgangspunt is dat er geen eenduidige, enkelvoudige werkelijkheid bestaat. Er zijn meerdere subjectieve werkelijkheden (Michgelbrink, 2009, p. 34).’ De onderzoeker probeert zicht te krijgen op belevingswereld en belevingswaarde van een individu of sociaal verschijnsel. Centraal daarbij staat de betekenis die mensen geven aan gebeurtenissen in hun wereld (Michgelbrink, 2009, p. 34).’
M Macro-Niveau Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Zorgverlening op landelijk en maatschappelijk niveau. Meso-Niveau Directe omgeving van het bedrijf. Micro-Niveau Het niveau van het individu (of afdeling) in een organisatie. N Netwerkpleeggezin: Een netwerkgezin is een gezin dat het pleegkind en zijn ouders al kent voordat er van plaatsing sprake is. Er is sprake van een bekendheid of betrokkenheid, omdat men familie is van elkaar of deel uitmaakt van de kring van vrienden en bekenden. O Operationaliseren: Het grijpbaar maken van zaken wordt ‘operationaliseren’ genoemd. Dit betekent letterlijk ‘in werking stellen’. Het is het vertalen van begrippen of elementen uit je onderzoeksvraagstelling in onderzoekbare of meetbare kenmerken (Michgelbrink, 2009, p. 34).’ 45
R Respondenten ‘‘Respondenten zijn personen die worden bevraagd of geobserveerd, met als doel data over hen of over hun situatie te verkrijgen’’ (Donk & Lanen, 2011, p. 74). Retrospectief onderzoek Achteruitkijkend onderzoek. Onderzoek naar aanleiding van een gebeurtenis om het effect vast te stellen en om lering eruit te trekken.
V Validiteit: ‘De validiteit ofwel de geldigheid betreft het vertrouwen in de inhoud van de gegeven; het waarheidsgehalte van de gegevens. Validiteit wil zeggen dat de verzamelde gegevens, je resultaten, de onderzochte werkelijkheid weerspiegelen (Michgelbrink, 2009, p. 128).’
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Bijlage 2 - Invullijst _________________________________________________________________________________
Invullijst codeerschema Deel I: Algemene karakteristieken dossier & kind 1.
Dossiercode:
2.
Naam student:
3.
Geslacht pleegkind: [...] jongen
[...] meisje
4.
Geboortedatum pleegkind (dd-mm-jjjj):
5.
Is het pleegkind autochtoon (zowel ouders als pleegkind in Nederland geboren?) […] Ja (autochtoon) […] Nee (allochtoon)
6.
Indien het kind allochtoon is, geef aan of het 1e of 2e generatie allochtoon is: […] 1e generatie […] 2e generatie
7.
Geboorteland biologische ouders […] Allebei in Nederland […] Gemengd (1 ouder in Nederland, 1 in het buitenland) […] Allebei in het buitenland
8.
Geboorteland biologische vader:
9.
Geboorteland biologische moeder:
10.
Geboortedatum biologische vader (dd-mm-jjjj):
11.
Geboortedatum biologische moeder (dd-mm-jjjj):
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
46
Deel II: Huidige pleegzorgplaatsing (start: 2007) 12.
Plaatsingsdatum huidige pleeggezin (dd-mm-jjjj):
13.
Type pleeggezin: […] Bestand […] Netwerk
14.
Plaatsende instantie […] CBJ (Vlaanderen) […] JRB (Vlaanderen) […] BJZ vrijwillige kader
(NL) […] BJZ juridisch kader (NL)
15.
Samenlevingsvorm pleeggezin: […] Eenoudergezin […] Tweeoudergezin’
16.
Geboortedatum pleegvader (dd-mm-jjjj):
17.
Geboortedatum pleegmoeder (dd-mm-jjjj):
18.
Geboorteland pleegouders […] Allebei in Nederland […] Gemengd (1 ouder in Nederland, 1 in het buitenland) […] Allebei in het buitenland
19.
Geboorteland pleegvader:
20.
Geboorteland pleegmoeder:
21.
Aantal eigen kinderen pleegouders? […] geen eigen kinderen […] 1 eigen kind […] 2 eigen kinderen
22.
Leeftijd eigen kinderen pleegouders Kind 1 (dd/mm/jjjj): Kind 2 (dd/mm/jjjj): Kind 3 (dd/mm/jjjj): Kind 4 (dd/mm/jjjj):
23.
Aantal andere pleegkinderen in pleeggezin? […] geen andere pleegkin-
deren […] 1 ander pleegkind […] 2 andere pleegkinderen
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
[…] 3 eigen kinderen […] 4 eigen kinderen […] … eigen kinderen
[…] 3 andere pleegkinderen […] 4 andere pleegkinderen […] … andere pleegkinderen
47
24.
Leeftijd andere pleegkinderen in pleeggezin Pleegkind 1 (dd/mm/jjjj): Pleegkind 2 (dd/mm/jjjj): Pleegkind 3 (dd/mm/jjjj): Pleegkind 4 (dd/mm/jjjj):
25.
Is de samenstelling van het pleeggezin veranderd gedurende de duur van de pleegzorgplaatsing? […] ja […] nee
26.
Probleemgedrag pleegkind binnen het eerste halfjaar van plaatsing? 0 = helemaal niet 1 = beetje of soms 2 = duidelijk of vaak
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Vernielt spullen van zichzelf Beschadigt spullen, van zichzelf of van anderen Is ongehoorzaam op school Liegt of bedriegt Steelt van huis of buitenshuis Valt mensen lichamelijk aan Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij houden Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperactief Is gemakkelijk afgeleid Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put, in tranen Is vaak nerveus, zenuwachtig of gespannen Is vaak angstig Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen in te zitten
0 O O O O O O
1 O O O O O O
2 O O O O O O
O
O
O
O O O O O O
O O O O O O
O O O O O O
0 O O O O O O
1 O O O O O O
2 O O O O O O
O
O
O
27. Probleemgedrag pleegkind na het eerste halfjaar van plaatsing? 0 = helemaal niet 1 = beetje of soms 2 = duidelijk of vaak
1 2 3 4 5 6 7
Vernielt spullen van zichzelf Beschadigt spullen, van zichzelf of van anderen Is ongehoorzaam op school Liegt of bedriegt Steelt van huis of buitenshuis Valt mensen lichamelijk aan Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij houden
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
48
Vervolg vraag 27 8 9 10 11 12 13
Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperactief Is gemakkelijk afgeleid Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put, in tranen Is vaak nerveus, zenuwachtig of gespannen Is vaak angstig Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen in te zitten
0 O O O O O O
1 O O O O O O
28.
Hebben pleegouders extra begeleiding gekregen tijdens de pleegzorgplaatsing?
29.
Hebben ouders extra begeleiding gekregen tijdens de pleegzorgplaatsing?
2 O O O O O O
49
30.
Hebben er speciaal op het pleegkind gerichte interventies plaatsgevonden?
31. Was er sprake van een bezoekregeling tussen pleegkind en biologische ouders/familie?
32.
Afloop/beëindiging huidige pleegzorgplaatsing […] Positief, jongere woont weer thuis […] Positief, jongere woont begeleid zelfstandig […] Positief, jongere woont zelfstandig […] Positief, jongere woont in een internaat/op een kostschool […] Positief, anders, namelijk……… […] Negatief […] Nog niet afgelopen
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
33.
Reden breakdown (per As, per omschrijving aangeven)
As I: Probleemgedrag van het kind 101
Notie van probleemgedrag PK zonder verdere uitleg? […] ja […] nee
102
Pleegouders (PO) vragen beëindiging pleegzorgplaatsing (PZ) omwille te veel stress als gevolg van probleemgedrag van pleegkind (PK) […] ja […] nee
103
Pleegzorgwerker (PZW) maakt zich zorgen over het de werkbaarheid van de pleegzorgplaatsing als gevolg van probleemgedrag PK […] ja […] nee
104
PO geven aan het gedrag van het PK niet te kunnen hanteren? […] ja […] nee
105
PK wordt (tijdelijk) opgenomen in residentiële voorziening, psychiatrische voorziening, … omwille van probleemgedrag? […] ja […] nee
106
Er is sprake van een mismatch tussen PO en PK waarbij het probleemgedrag van het PK wordt genoemd? […] ja […] nee
107
PO willen een time-out? […] ja […] nee
108
PK loopt weg uit pleeggezin? […] ja […] nee
109
PO maakt zich zorgen over de relatie PK en eigen kinderen? […] ja […] nee
110
PO maakt zich zorgen over de impact van de plaatsing op de eigen kinderen? […] ja […] nee
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
50
As 2: Conflicten tussen ouder en pleegouders 201
PO geven aan dat ouders zich niet aan afspraken houden en kunnen dit niet aan? […] ja […] nee
202
PO willen niet verder voor het PK zorgen omdat het volgens hen geen zin meer heeft. Al hun inspanningen worden door de ouders teniet gedaan. […] ja […] nee
203
PZW meent dat de plaatsing niet meer werkbaar is omwille van voortdurende conflicten tussen ouders en PO, waaronder het kind lijdt. […] ja […] nee
204
PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders zorgen voor een gevoel van onveiligheid in het PG […] ja […] nee
205
PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders te intrusief zijn of het PG niet gerust laten […] ja […] nee
206
PO wensen een time-out omwille van conflicten met ouders. […] ja […] nee
meer
As 3: Problemen bij de pleegouders 301
Mishandeling of misbruik door de PO? […] ja […] nee
302
Beschuldiging van PO van mishandeling of misbruik waardoor de plaatsing werd beëindigd. […] ja […] nee
303
Onvoldoende opvoedingsvaardigheden […] ja […] nee
304
PO zijn niet in staat om de opvoedingsnoden van het PK te vervullen
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
51
[…] ja […] nee As 4: Problemen bij de verwijzer 401
PO wenst geen PO meer te zijn omwille van niet akkoord gaan met beslissing van jeugdrechter […] ja […] nee
402
PO wenst geen PO meer te zijn omwille van beslissingen opgelegd door de verwijzer (te intense bezoekregeling, moet kind te ver naar ouders brengen, …) […] ja […] nee
As 5: Gemaskeerde breakdown 501
34.
Wanneer in het dossier sprake is van bovenstaande feiten, en plots een hereniging wordt voorgesteld, voornamelijk met als doel een escalatie van de problemen te vermijden (bv. vermijden van wegloopgedrag, vermijden van conflicten tussen ouders en PO., …). Doel is vaak andere hulpverlening zoals thuisbegeleiding e.d. toch nog mogelijk te maken. […] ja […] nee
Datum aflopen huidige pleegzorgplaatsing (dd-mm-jjjj):
Deel III: Voorafgaand aan de huidige plaatsing <2007 35.
Start uithuisplaatsing (dd-mm-jjjj):
36.
Soorten uithuisplaatsingen? (meerdere opties aankruisen is mogelijk) […] Pleeggezin […] Crisispleeggezin […] Gezinshuis […] Residentiële setting […] Psychiatrische setting
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
52
37.
Aantal verplaatsingen in cijfers + specificatie verloop verplaatsingen Aantal verplaatsingen: Specificatie verloop verplaatsingen:
38.
Was de eerste plaatsing een crisisplaatsing? […] ja […] nee
39.
Wat is de reden van de eerste uithuisplaatsing? (per As, per omschrijving aangeven)
As I: Psychosociaal functioneren jeugdige 101
Emotionele problemen
[…] ja […] nee 102
Gedragsproblemen […] ja […] nee
103
Pervasieve ontwikkelingsstoornis […] ja […] nee
104
Problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling) en identiteit(sontwikkeling) […] ja […] nee
105
Gebruik van middelen/verslaving […] ja […] nee Overige psychosociale problemen jeugdige […] ja […] nee
109
As 2: Gezin en opvoeding 201
Ontoereikende kwaliteiten van de opvoeding […] ja […] nee
202
Problemen in de ouder-kindrelatie
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
[…] ja […] nee
40.
203
Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mishandeling, incest, seksueel misbruik van de jeugdige in het gezin […] ja […] nee
204
Instabiele opvoedingssituatie […] ja […] nee
205
Problemen van ouder/opvoeder […] ja […] nee
206
Problemen van ander gezinslid […] ja […] nee
207
Problemen in het sociaal netwerk gezin […] ja […] nee
208
Problemen in omstandigheden gezin […] ja […] nee
209
Overige problemen gezin en opvoeding […] ja […] nee
Aard mishandeling/verwaarlozing […] Seksueel misbruik […] Mishandeling […] Verwaarlozing
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Bijlage 3 – Codeboek __________________________________________________________________________
Algemene karakteristieken dossier & kind Variabele nummer 1
Variabele naam
Omschrijving variabele
Mogelijke waardes
Dossiercode
HH1 t/m HH150 JF1 t/m JF150 AM1 t/m AM150
2
Naam student
3
Geslacht pleegkind
Geef het dossier een nummer voorafgegaan met de voorletters van het onderzoeksteam wie kind afkomstig is (HH: Harm & Huub, JF: Johan & Frank, AM: Anouk & Mitch). Bij dubbelcoderen voeg je achter de code een ‘d’ (bijv. AM13d) Geef de naam van de student die het dossier gecodeerd heeft en de gegevens hiervan invoert Geslacht (categorisch)
4 5
Geboortedatum pleegkind Autochtoon
6
Allochtoon
7
Geboorteland biologische ouders
De geboortedatum van het pleegkind Is het pleegkind autochtoon NL? (zowel ouders als pleegkind in NL geboren) Indien het kind allochtoon is, e e geef aan of het 1 of 2 generatie allochtoon is. Definitie: e -1 generatie: niet in NL geboren e -2 generatie: kind is in NL geboren, maar heeft tenminste één ouder die niet in NL is geboren. Geef aan waar de ouders geboren zijn.
8
Geboorteland biologische vader Geboorteland biologische moeder Geboortedatum biologische vader Geboortedatum biologische moeder
Geef aan waar de biologische vader geboren is Geef aan waar de biologische moeder geboren is De geboortedatum van de biologische vader De geboortedatum van de biologische moeder
9 10 11
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
……….
1=jongen 2=meisje dd-mm-jjjj 1=ja, autochtoon 2=nee, allochtoon e
1=1 generatie e 2=2 generatie
1=Allebei in Nederland 2=Gemengd (1 in NL, 1 in buitenland) 3=Beide in buitenland ………. ………. dd-mm-jjjj dd-mm-jjjj
Huidige pleegzorgplaatsing (start: 2007) Variabele nummer 12
Variabele naam
Omschrijving variabele
Mogelijke waardes
14
Plaatsende instantie
De plaatsingsdatum van het pleegkind in het pleeggezin waar het pleegkind momenteel verblijft. Geef aan of het om een bestands- of netwerkgezin gaat. Definitie: -netwerk: familie/sociale netwerk -bestand: geen connectie Geef aan wat de plaatsende instantie is voor de huidige plaatsing.
dd/mm/jjjj
13
Plaatsingsdatum huidige pleegzorgplaatsing Type pleeggezin
15
Samenlevingsvorm pleeggezin
16
Geboortedatum pleegmoeder Geboortedatum pleegvader Geboorteland pleegouders
17 18
19 20 21
22
23
Geboorteland pleegvader Geboorteland pleegmoeder Aantal eigen kinderen die op dit moment in het pleeggezin verblijven Leeftijd eigen kinderen
Aantal andere pleegkinderen die op dit moment in het gezin verblijven
Definitie: -eenoudergezin: moeder of vader zonder inwonende partner -tweeoudergezin: twee ouders (M&P, P&P, M&M) Geboortedatum van de pleegmoeder
1=bestand 2=netwerk
1=CBJ (Vlaanderen) 2=JRB (Vlaanderen) 3=BJZ vrijwillig kader (NL) 4=BJZ juridisch kader (NL) 1=eenoudergezin 2=tweeoudergezin
dd/mm/jjjj
Geboortedatum van de pleegvader
dd/mm/jjjj
Geef aan waar de pleegouders geboren zijn.
Geef aan waar de pleegvader geboren is
1=Allebei in Nederland 2=Gemengd (1 in NL, 1 in buitenland) 3=Beide in buitenland ……….
Geef aan waar de pleegmoeder geboren is
……….
Hebben pleegouders ook eigen kinderen? zo ja, geef aan hoeveel.
0=geen eigen kinderen 1=1 eigen kind 2=2 eigen kinderen Enz.
Wat is de leeftijd van de eigen kinderen van pleegouders die op dit moment in het pleeggezin verblijven. Geef per kind de geboortedatum op Zijn er naast het betreffende pleegkind nog andere pleegkinderen in het gezin? Zo ja, geef aan hoeveel.
Kind 1: dd/mm/jjjj Kind 2: dd/mm/jjjj Etc.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
0=geen andere pleegkinderen 1=1 ander pleegkind 2=2 andere pleegkinderen Etc.
24
Leeftijd andere pleegkinderen
25
Verandering samenstelling pleeggezin
26 en 27
Probleemgedrag
28
Begeleiding pleegouders
29
Begeleiding ouders
30
Versterking pleegkind
31
Bezoekregeling
Wat is de leeftijd van de andere pleegkinderen van pleegouders die op dit moment in het pleeggezin verblijven. Geef per pleegkind de geboortedatum op Is de samenstelling van het pleeggezin veranderd gedurende de duur van de pleegzorgplaatsing (zijn er (pleeg)kinderen en/of volwassenen weggegaan of bijgekomen: ja/nee) Probleemgedrag bij aanvang plaatsing via verkorte CBC. 13 items die met 0, 1 of 2 worden beoordeeld. (0= helemaal niet, 1= beetje of soms, 2= duidelijk of vaak) 1. Vernielt spullen van zichzelf 2. Beschadigt spullen, van zichzelf of van anderen 3. Is ongehoorzaam op school 4. Liegt of bedriegt 5. Steelt van huis of buitenshuis 6. Valt mensen lichamelijk aan 7. Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij houden 8. Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperactief 9. Is gemakkelijk afgeleid 10. Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put, in tranen 11. Is vaak nerveus, zenuwachtig of gespannen 12. Is vaak angstig 13. Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen in te zitten Hebben de pleegouders extra begeleiding gekregen tijdens de pleegzorgplaatsing (dit gaat om een extra aanbod aan pleegouders anders dan de reguliere pleegzorgbegeleiding vanuit de pleegzorgwerker). Voorbeelden: Triple P, PCIT, Incredible Years, PMTO, MST, professionele hulp, etc. Hebben de ouders begeleiding gekregen tijdens de pleegzorgplaatsing (dit gaat om een extra aanbod aan ouders anders dan de reguliere begeleiding vanuit de pleegzorgwerker die ouders krijgen) Hebben er speciaal op het pleegkind gerichte interventies plaatsgevonden (therapie, training, behandeling?) Was/Is er sprake van een bezoekregeling tussen pleegkind en biologische ou-
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Pleegkind 1: dd/mm/jjjj Pleegkind 2: dd/mm/jjjj Etc. 1: Ja 2: Nee
1: 0, 1 of 2 2: 0, 1 of 2 3: 0, 1 of 2 4: 0, 1 of 2 5: 0, 1 of 2 6: 0, 1 of 2 7: 0, 1 of 2 8: 0, 1 of 2 9: 0, 1 of 2 10: 0, 1 of 2 11: 0, 1 of 2 12: 0, 1 of 2 13: 0, 1 of 2
……….
……….
……….
……….
32
Afloop/beëindiging pleegzorg
ders/familie? Nagaan afloop (positief, negatief of nog niet afgelopen). Definitie: -positief: geplande terugkeer biologisch milieu, gepland zelfstandig wonen -negatief: breakdown -nog niet afgelopen: kind verblijft nog steeds in pleegzorg
1=positief 2=negatief 3=nog niet afgelopen
Geen breakdown: - Ontgroeien van jeugdhulp als gevolg van meerderjarigheid - Zelfstandig gaan wonen (indien geen gemaskeerde breakdown) - Geplande terugkeer naar biologisch milieu (indien geen gemaskeerde breakdown) - Verplaatsing naar een ander PG omdat de school korter is (indien geen gemaskeerde breakdown) - Verplaatsing naar ander PG om bij brus geplaatst te worden (indien geen gemaskeerde breakdown) - Verplaatsing naar netwerkpleeggezin (vanuit bestandgezin) om bij familie geplaatst te worden (indien geen gemaskeerde breakdown)
33
Reden breakdown (belangrijkste)
Zijn ook geen breakdown: Beëindiging van de pleegzorgplaatsing omwille van negatieve redenen die niets te maken hebben met de pleegzorg-plaatsing maar wel met het PG waardoor dit niet meer in staat is het PK op te vangen - Ziekte van een PO / Dood van een PO / Scheiding van PO / PO die omwille van ouderdom stoppen met PO zijn. Indien de afloop/beëindiging van de plaatsing negatief is (bij vorige vraag is een 2 ingevuld), geef dan de reden(en) breakdown die in het dossier worden genoemd. Geef per As (5 assen) aan van welke code sprake is. As 1: Probleemgedrag pleegkind 101: Notie van probleemgedrag PK zonder verdere uitleg 102: Pleegouders (PO) vragen beëindiging pleegzorgplaatsing (PZ) omwille te veel stress als gevolg van probleemgedrag van pleegkind (PK) 103: Pleegzorgwerker (PZW) maakt zich zorgen over het de werkbaarheid van de
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
As 1 = Probleemgedrag pleegkind 101: Ja/nee + evt. toelichting 102: Ja/nee + evt. toelichting 103: Ja/nee + evt. toelichting 104: Ja/nee + evt. toelichting 105: Ja/nee + evt. toelichting
pleegzorgplaatsing als gevolg van probleemgedrag PK 104: PO geven aan het gedrag van het PK niet te kunnen hanteren. 105: PK wordt (tijdelijk) opgenomen in residentiële voorziening, psychiatrische voorziening, … omwille van probleemgedrag. 106: Er is sprake van een mismatch tussen PO en PK waarbij het probleemgedrag van het PK wordt genoemd. 107: PO willen een time-out. 108: PK loopt weg uit pleeggezin 109: PO maakt zich zorgen over de relatie PK en eigen kinderen 110: PO maakt zich zorgen over de impact van de plaatsing op de eigen kdn As 2: Conflicten tussen ouder en pleegouders 201: PO geven aan dat ouders zich niet aan afspraken houden en kunnen dit niet meer aan 202: PO willen niet verder voor het PK zorgen omdat het volgens hen geen zin meer heeft. Al hun inspanningen worden door de ouders teniet gedaan. 203: PZW meent dat de plaatsing niet meer werkbaar is omwille van voortdurende conflicten tussen ouders en PO, waaronder het kind lijdt. 204: PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders zorgen voor een gevoel van onveiligheid in het PG 205: PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders te intrusief zijn of het PG niet gerust laten. 206: PO wensen een time-out omwille van conflicten met ouders. As 3: Problemen bij pleegouders 301: Mishandeling of misbruik door de PO 302: Beschuldiging van PO van mishandeling of misbruik waardoor de plaatsing werd beëindigd. 303: Onvoldoende opvoedingsvaardigheden 304: PO zijn niet in staat om de opvoedingsnoden van het PK te vervullen. As 4: Problemen bij de verwijzer 401: PO wenst geen PO meer te zijn omwille van niet akkoord gaan met beslissing van
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
106: Ja/nee + evt. toelichting 107: Ja/nee + evt. toelichting 108: Ja/nee + evt. toelichting 109: Ja/nee + evt. toelichting 110: Ja/nee + evt. toelichting
As 2 = Conflicten tussen ouder en pleegouders 201: Ja/nee + evt. toelichting 202: Ja/nee + evt. toelichting 203: Ja/nee + evt. toelichting 204: Ja/nee + evt. toelichting 205: Ja/nee + evt. toelichting 206: Ja/nee + evt. toelichting
As 3 = Problemen bij de pleegouders 301: Ja/nee + evt. toelichting 302: Ja/nee + evt. toelichting 303: Ja/nee + evt. toelichting 304: Ja/nee + evt. toelichting
As 4 = Problemen bij de verwijzer 401: Ja/nee + evt. toelichting 402: Ja/nee + evt. toelichting
jeugdrechter 402: PO wenst geen PO meer te zijn omwille van beslissingen opgelegd door de verwijzer (te intense bezoekregeling, moet kind te ver naar ouders brengen, …)
34
Datum aflopen plaatsing
As 5: Gemaskeerde breakdown 501: Wanneer in het dossier in sprake is van bovenstaande feiten, een plots een hereniging wordt voorgesteld, voornamelijk met als doel een escalatie van de problemen te vermijden (bv. vermijden van wegloopgedrag, vermijden van conflicten tussen ouders en PO., …). Doel is vaak andere hulpverlening zoals thuisbegeleiding e.d. toch nog mogelijk te maken. Indien de pleegzorgplaatsing is afgelopen (positief dan wel negatief), wat was de datum waarop pleegzorg werd beëindigd?
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
As 5 = Gemaskeerde breakdown 501: Ja/nee + evt. toelichting
dd-mm-jjjj
Voorafgaand aan de huidige plaatsing (< 2007) Variabele nummer 35
Variabele naam
Omschrijving variabele
Start uithuisplaatsing
36
Soorten uithuisplaatsingen voorafgaand aan de huidige pleegzorgplaatsing
De datum waarop het kind voor het eerst uit huis werd geplaatst Soorten uithuisplaatsingen van een kind die vooraf zijn gegaan aan de huidige pleegzorgplaatsing. Denk aan: pleeggezin, crisispleeggezin, gezinshuis, residentiële setting, psychiatrische setting. Exclusie: ziekenhuis, zomerkamp, lang familiebezoek.
37
Aantal verplaatsingen voorafgaand aan de huidige pleegzorgplaatsing
38
Crisispleegzorg
39
Reden plaatsing
Aantal keer dat het kind verplaatst is (voorafgaand aan de huidige pleegzorgplaatsing), waarbij het terug naar huis gaan ook gezien wordt als verplaate sing. De 1 uithuisplaatsing is echter geen verplaatsing. + specificatie verloop verplaatsingen. Dus bijv. als een kind uit huis geplaatst is in een crisisgezin, vervolgens naar het eerste pleeggezin gaat, dan naar het tweede pleeggezin gaat, dan weer terug naar huis, wordt de specificatie: gezin, crisisgezin, pleeggezin1, pleeggezin 2, gezin. Het aantal verplaatsingen is in dit geval 3. Was de eerste plaatsing een crisisplaatsing? Wat is de reden van de eerste uithuisplaatsing? Indien dit de eerste uithuisplaatsing is, geef dan de reden voor deze uithuisplaatsing is, indien er eerdere plaatsingen vooraf gegaan zijn aan de huidige pleegzorgplaatsing, geef dan de reden van de allereerste uithuisplaatsing. Doe dit met behulp van CAP-J Classificatiesysteem voor aard problematiek. Geef voor elke groep aan of het wel/niet aanwezig is (ja/nee) en indien aanwezig licht dit toe aan de hand van een voorbeeld (citaat uit het dossier). Kijk op http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/ClassificatieJeugdproblemen/Classificeren-met-CAP-J.html voor voorbeelden horende bij de verschillende groepscodes. As 1 = Psychosociaal functioneren jeugdige 101 Emotionele problemen 102 Gedragsproblemen 103 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Mogelijke waardes dd-mm-jjjj 1. pleeggezin: ja/nee 2. crisispleeggezin: ja/nee 3. gezinshuis: ja/nee 4. residentiële setting: ja/nee 5: psychiatrische setting: ja/nee # + specificatie verloop verplaatsingen
1=nee 2=ja
As 1 = Psychosociaal functioneren jeugdige 101: Ja/nee + evt. toelichting 102: Ja/nee + evt. toelichting 103: Ja/nee + evt. toelichting
40
Aard mishandeling/verwaarlozing
104 Problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling) en identiteit(sontwikkeling) 105 Gebruik van middelen/verslaving 109 Overige psychosociale problemen jeugdige
104: Ja/nee + evt. toelichting 105: Ja/nee + evt. toelichting 109: Ja/nee + evt. toelichting
As 2 = Gezin en opvoeding 201 Ontoereikende kwaliteiten van de opvoeding 202 Problemen in de ouder-kindrelatie 203 Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mishandeling, incest, seksueel misbruik van de jeugdige in het gezin 204 Instabiele opvoedingssituatie 205 Problemen van ouder/opvoeder 206 Problemen van ander gezinslid 207 Problemen in het sociaal netwerk gezin 208 Problemen in omstandigheden gezin 209 Overige problemen gezin en opvoeding
As 2 = Gezin en opvoeding 201: Ja/nee + evt. toelichting 202: Ja/nee + evt. toelichting 203: Ja/nee + evt. toelichting 204: Ja/nee + evt. toelichting 205: Ja/nee + evt. toelichting 206: Ja/nee + evt. toelichting 207: Ja/nee + evt. toelichting 208: Ja/nee + evt. toelichting 209: Ja/nee + evt. toelichting 1=Seksueel misbruik 2=Mishandeling 3=Verwaarlozing
Indien sprake van mishandeling of verwaarlozing. Als er sprake is van meerdere vormen, dan allemaal opschrijven.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Bijlage 4 – Onderzoeksresultaten __________________________________________________________________________
Resultaten per (relevante) vraag van de invullijst Deze resultaten zijn gericht op de 16 pleegzorgdossiers waarin breakdown heeft plaatsgevonden.
Vraag 3 Geslacht pleegkind: 68,75% (11/16) Meisje 31,25% (5/16) Jongen
Vraag 4 Leeftijd pleegkind bij breakdown: Leeftijd
Frequentie
7 Jaar
2
12 Jaar
2
13 Jaar
1
14 Jaar
2
15 Jaar
4
16 Jaar
1
17 Jaar
4
Gemiddelde leeftijd: 13,9
Vraag 5 Pleegkind autochtoon: 75% (12/16) autochtoon. 25% (4/16) allochtoon.
Vraag 6 Indien het pleegkind allochtoon is, geef aan 1e of 2e generatie: Van de 4 pleegkinderen die allochtoon zijn, is 100% allochtoon van de 2e generatie.
Vraag 7 Geboorteland biologische ouders: 75% (12/16) beide ouders in Nederland. Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
18,75% (3/16) één ouder in het buitenland en één ouder in Nederland. 6,25% (1/16) beide ouders in het buitenland.
Het buitenland betekend in deze dossiers: Duitsland en Suriname.
Vraag 13 Type pleeggezin: 75% (12/16) zijn netwerkpleeggezinnen. 25% (4/16) zijn bestandsgezinnen.
Breakdown in procenten per type pleeggezin Netwerkgezinnen totaal: 42 Netwerk breakdown: 12 Procentueel: 28,57%
Bestandgezinnen totaal: 8 Bestand breakdown: 4 Procentueel: 50%
Vraag 15 Samenlevingsvorm pleeggezin:
Vraag 16 Leeftijd pleegvader: Leeftijd
Frequentie 31
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
1
34
2
38
1
50
1
52
2
57
1
Onbekend
8
Gemiddelde leeftijd pleegvader: 43,5
Vraag 17 Leeftijd pleegmoeder: Leeftijd
Frequentie 29
2
32
1
35
3
46
1
47
1
49
1
50
1
57
1
58
1
60
1
65
1
70
1
Onbekend
1
Gemiddelde leeftijd pleegmoeder: 43,6
Vraag 18 Geboorteland pleegouders: 87,5% (14/16) Beide in Nederland. 12,5% (2/16) Gemengd, één in het buiten land en één in Nederland.
Vraag 21 Aantal eigen (thuiswonende) kinderen pleegouders: 50% (8/16) heeft 0 thuiswonende kinderen. 31,25% (5/16) heeft 1 thuiswonend kind. 18,75% (3/16) heeft 2 thuiswonende kinderen.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 23 Aantal andere pleegkinderen in het gezin: 75% (12/16) heeft 0 andere pleegkinderen in het gezin. 18,75% (3/16) heeft nog 1 ander pleegkind. 6,25% (1/16) heeft nog 3 andere pleegkinderen.
Vraag 26 Probleemgedraging pleegkind binnen het eerste halfjaar van de plaatsing:
Vernielt spullen van zichzelf Helemaal niet
75% (12)
Beetje of soms
18,75% (3)
Duidelijk of vaak
6,25% (1)
Beschadigt spullen van zichzelf of van andere Helemaal niet
81,25% (13)
Beetje of soms
6,25% (1)
Duidelijk of vaak
12,5% (2)
Is ongehoorzaam op school Helemaal niet
62,5% (10)
Beetje of soms
18,75% (3)
Duidelijk of vaak
18,75% (3)
Liegt of bedriegt Helemaal niet
68,75% (11)
Beetje of soms
12,5% (2)
Duidelijk of vaak
18,75 (3)
Steelt van huis of buitenshuis Helemaal niet
62,5% (10)
Beetje of soms
25% (4)
Duidelijk of vaak
12,5% (2)
Valt mensen lichamelijk aan Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Helemaal niet
68,75% (11)
Beetje of soms
18,75% (3)
Duidelijk of vaak
12,5% (2)
Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij houden Helemaal niet
62,5% (10)
Beetje of soms
12,5% (2)
Duidelijk of vaak
25% (4)
Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperactief Helemaal niet
68,75% (11)
Beetje of soms
12,5% (2)
Duidelijk of vaak
18,75% (3)
Is gemakkelijk afgeleid Helemaal niet
62,5% (10)
Beetje of soms
18,75% (3)
Duidelijk of vaak
18,75% (3)
Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put, in tranen Helemaal niet
75% (12)
Beetje of soms
18,75% (3)
Duidelijk of vaak
6,25% (1)
Is vaak nerveus, zenuwachtig of gespannen Helemaal niet
62,5% (10)
Beetje of soms
25% (4)
Duidelijk of vaak
12,5% (2)
Is vaak angstig Helemaal niet
62,5% (10)
Beetje of soms
18,75% (3)
Duidelijk of vaak
18,75% (3)
Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen in te zitten Helemaal niet
37,75% (6)
Beetje of soms
43,75% (7)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Duidelijk of vaak
18,75% (3)
Vraag 27 Probleemgedrag pleegkind na het eerste halfjaar van plaatsing:
Vernielt spullen van zichzelf Helemaal niet
83,33% (10)
Beetje of soms
0% (0)
Duidelijk of vaak
16,67% (2)
Beschadigt spullen van zichzelf of van andere Helemaal niet
83,33% (10)
Beetje of soms
0% (0)
Duidelijk of vaak
16,67 (2)
Is ongehoorzaam op school Helemaal niet
58,33% (7)
Beetje of soms
8,33% (1)
Duidelijk of vaak
33,33% (4)
Liegt of bedriegt Helemaal niet
50% (6)
Beetje of soms
25% (3)
Duidelijk of vaak
25% (3)
Steelt van huis of buitenshuis Helemaal niet
75% (9)
Beetje of soms
8,33% (1)
Duidelijk of vaak
16,67% (2)
Valt mensen lichamelijk aan Helemaal niet
83,33% (10)
Beetje of soms
8,33% (1)
Duidelijk of vaak
8,33% (1)
Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij houden Helemaal niet Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
50% (6)
Beetje of soms
33,33% (4)
Duidelijk of vaak
16,67% (2)
Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperactief Helemaal niet
56,25% (9)
Beetje of soms
16,67% (2)
Duidelijk of vaak
8,33% (1)
Is gemakkelijk afgeleid Helemaal niet
83,33% (10)
Beetje of soms
8,33% (1)
Duidelijk of vaak
8,33% (1)
Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put, in tranen Helemaal niet
83,33% (10)
Beetje of soms
8,33% (1)
Duidelijk of vaak
8,33% (1)
Is vaak nerveus, zenuwachtig of gespannen Helemaal niet
75% (9)
Beetje of soms
16,67% (2)
Duidelijk of vaak
8,33% (1)
Is vaak angstig Helemaal niet
75% (9)
Beetje of soms
8,33% (1)
Duidelijk of vaak
16,67% (2)
Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen in te zitten Helemaal niet
50% (6)
Beetje of soms
41,67% (5)
Duidelijk of vaak
8,33% (1)
Vraag 28 Hebben pleegouders extra begeleiding gekregen tijdens de plaatsing: Zie beantwoording deelvraag 10 (ruwe data). Hier vindt u de resultaten in volledigheid.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 29 Hebben biologische ouders extra begeleiding gekregen tijdens de plaatsing: Zie beantwoording deelvraag 10 (ruwe data). Hier vindt u de resultaten in volledigheid.
Vraag 30 Hebben er speciaal op het kind gericht interventies plaatsgevonden: Zie beantwoording deelvraag 10 (ruwe data). Hier vindt u de resultaten in volledigheid.
Vraag 32 Afloop huidige pleegzorgplaatsing:
Redenen breakdown: As 1: Probleemgedrag van het kind:
Vraag 101 Probleemgedrag pleegkind
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Citaten van probleemgedragingen met frequentie:
Liegen / brutaal
Stemmingsstoornis
Agressief
Beneden gemiddeld IQ
Zelfbepalend 2x
Dreigen
Introvert
Fysiek geweld
Seksueel grensoverschrijdend gedrag
Ernstig in ontwikkeling bedreigd
ADHD
Vandalisme
Hechtingsproblemen
Diefstal
Vraag 102 Pleegouders vragen beëindiging pleegzorgplaatsing omwille te veel stress als gevolg van probleemgedrag van pleegkind. 56,25% (9/16) Ja. 43,75% (7/16) Nee.
Vraag 103 Pleegzorgwerker (PZW) maakt zich zorgen over het de werkbaarheid van de pleegzorgplaatsing als gevolg van probleemgedrag PK 68,75% (11/16) Ja 31,25% (5/16) Nee
Vraag 104 PO geven aan het gedrag van het PK niet te kunnen hanteren? 56,25% (9/16) Ja 43,75% (7/16) Nee Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 105 PK wordt (tijdelijk) opgenomen in residentiële voorziening, psychiatrische voorziening, … omwille van probleemgedrag? 43,75% (7/16) Ja 56,25% (9/16) Nee
Vraag 106 Er is sprake van een mismatch tussen PO en PK waarbij het probleemgedrag van het PK wordt genoemd? 25% (4/16) Ja 75% (12/16) Nee
Citaten: - Pleegkind respectloos richting pleegouders. - Moeder kon niet omgaan met het feit dat pleegkind doktertje (seksueel spelletje) had gespeeld.
Vraag 107 PO willen een time-out? 12,50% (2/16) Ja 87,5% (14/16) Nee
Vraag 108 PK loopt weg uit pleeggezin? 31,25% (5/16) Ja 68,75% (11/16) Nee
Vraag 109 PO maakt zich zorgen over de relatie PK en eigen kinderen? 0% Ja 100% Nee
Vraag 110 PO maakt zich zorgen over de impact van de plaatsing op de eigen kinderen? 12,50% (2/16) Ja 87,50% (14/16) Nee Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Citaten: - Ja, pleegkind had met eigen kind doktertje gespeeld, pleegmoeder kon hier niet mee overweg, maakte zich zorgen om eigen kind. As 2: Conflicten tussen ouder en pleegouders
Vraag 201 PO geven aan dat ouders zich niet aan afspraken houden en kunnen dit niet meer aan? 0% Ja 100% Nee
Vraag 202 PO willen niet verder voor het PK zorgen omdat het volgens hen geen zin meer heeft. Al hun inspanningen worden door de ouders teniet gedaan. 0% Ja 100% Nee
Vraag 203 PZW meent dat de plaatsing niet meer werkbaar is omwille van voortdurende conflicten tussen ouders en PO, waaronder het kind lijdt. 12,5% (2/16) Ja 87,50% (14/16) Nee
Vraag 204 PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders zorgen voor een gevoel van onveiligheid in het PG 0% Ja 100% Nee
Vraag 205 PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders te intrusief zijn of het PG niet gerust laten 0% Ja 100% Nee
Vraag 206 Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
PO wensen een time-out omwille van conflicten met ouders. 0% Ja 100% Nee As 3: Problemen bij de pleegouders
Vraag 301 Mishandeling of misbruik door de PO? 0% Ja 100% Nee
Vraag 302 Beschuldiging van PO van mishandeling of misbruik waardoor de plaatsing werd beëindigd. 6,25 (1/16) Ja 93,75% (15/16) Nee
Vraag 303 Onvoldoende opvoedingsvaardigheden 18,75% (3/16) Ja 81,25% (13/16) Nee
Vraag 304 PO zijn niet in staat om de opvoedingsnoden van het PK te vervullen 50% (8/16) Ja 50% (8/16) Ja
As 4: Problemen bij de verwijzer
Vraag 401 PO wenst geen PO meer te zijn omwille van niet akkoord gaan met beslissing van jeugdrechter. 0% Ja 100% Nee
Vraag 402 PO wenst geen PO meer te zijn omwille van beslissingen opgelegd door de verwijzer (te intense bezoekregeling, moet kind te ver naar ouders brengen, …) Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
0% Ja 100% Nee
Vraag 37 Aantal verplaatsingen:
De legenda van de grafiek hierboven geeft de aantal verplaatsingen aan. De hoogte van de staven geeft door middel van de verticale as de frequentie aan. Hieronder staat de specifieke verloop van de verplaatsingen per pleegkind:
Gezin - Pleeggezin Gezin - Crisispleeggezin - Pleeggezin (breakdown) - Crisis - > wordt pleeggezin Gezin - Residentieel – Pleeggezin - Residentieel (3 weken) - Gezin (overbrugging) - Pleeggezin Gezin - Pleeggezin - Crisisopvang (noodbed) Residentieel - Residentieel Gezin (zwervend) - Residentieel - Pleeggezin Gezin - Pleeggezin - onbekend? - Gezin (vanaf 2011 bekend weer terug naar huis) Gezin - Pleeggezin (netwerk) - onbekend? - Gezin (Vanaf 2011 bekend dat zusjes thuis wonen)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Gezin - Pleeggezin - Residentieel - Residentieel in combinatie met pleeggezin + weekend pleeggezin - psychiatrische setting - Pleeggezin - Residentieel + weekend pleeggezin. Gezin - Crisispleeggezin - Pleeggezin (zelfde als crisis) - Psychiatrische setting + weekend pleegzorg Gezin - Kennissen - Moeder - Oma - Noodbed – Kort verblijfgroep - Kennis - Oma(Pleeggezin) Gezin - Pleeggezin - Gezin - Pleeggezin - Crisisbed - Crisisopvang - Leefgroep - Pleeggezin - Residentieel Gezin - Pleeggezin - Oma Gezin - Residentiële setting - pleeggezin - gezin Gezin - Pleeggezin - Gezin Moeder - Pleeggezin (oma) - Moeder Gezin - Pleeggezin - Gezin
Vraag 38 Was de eerst plaatsing een crisisplaatsing? 25% (4/16) Ja 75% (12/16) Nee
Reden van eerste uithuisplaatsing. As I: Psychosociaal functioneren jeugdige
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 101 Emotionele problemen
75% Ja 25% Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie: - Gesloten 2x - Afhoudend 2x - Ontkennend 2x - Suicidaal1x - Cognitief en emotioneel overvraagd 1x - Negatief zelfbeeld 1x - Depressie 1x - Hechtingsproblematiek 5x - Sociaal-emotioneel verwaarloosd 1x - Rouwverwerkingproblemen 1x -Nachtmerries / angsten 1x - Psychiatrische problemen 1x - Faalangstig 1x
Vraag 102 Gedragsproblemen 87,5% (14/16) Ja
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
12,5% (2/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie: - Accepteert geen autoriteit 2x - Ongehoorzaam 1x - Seksuele spelletjes 2x - ADHD 2x - Opstandig en boos 5x - Liegen 3x - Stelen en vernielen 3x - Agressief 2x - Ontwikkelingsachterstand 1x - Dieren pijn doen 1x - Manipulatief 1x - Makkelijk beïnvloedbaar 1x
Vraag 103 Pervasieve ontwikkelingsstoornis 6,25% (1/16) Ja 93,75% (15/16) Nee
Vraag 104 Problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling) en identiteit(sontwikkeling) 43,75% (7/16) Ja 56,25% (9/16) Nee
Citaten uit het onderzoek met frequentie: - Loyaliteitsconflict 3x - Trekken van borderline stoornis 1x - Negatief zelfbeeld 1x - Obsessieve compulsieve stoornis 1x
Vraag 105 Gebruik van middelen/verslaving 18,75% (3/16) Ja 81,25% (13/16) Nee
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 106 Overige psychosociale problemen 56,25% (9/16) Ja 43,75% (7/16) Nee
Citaten uit het onderzoek met frequentie: -Van school verwijderd 1x -Schoolverzuim 1x -Slechte leerprestaties 1x -Automutulatie 1x -Gevaar voor zichzelf 1x -Achtergelaten door moeder 2x As 2: Gezin en opvoeding
Vraag 201 Ontoereikende kwaliteiten van de opvoeding 100% Ja 0% Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie: - Onderlinge strijd ouders 1x - Ouders niet op 1 lijn 1x - Pedagogisch onmachtig 6x - Ouders veel afwezig > opvoeding door iemand anders. - Machteloosheid 1x
Vraag 202 Problemen in de ouder-kindrelatie 81,25% (13/16) Ja 18,75% (3/16) Nee
Citaten vanuit onderzoek met frequentie: - Moeite met consequent begrenzen 1x - Ouders weinig intresse in kind 1x - Veel conflicten in interactie 1x - Weinig contact ouder-kind 1x Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
- Kind word belast met problematiek moeder 1x - Weinig onderscheid ouder-kind rol 3x
Vraag 203 Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mishandeling, incest, seksueel misbruik van de jeugdige in het gezin 75% (12/16) Ja 25% (4/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie -Parentificatie 1x - Mishandeling, fysiek en psychisch 1x - Verwaarlozing 10x
Vraag 204 Instabiele opvoedingssituatie 93,75% (15/16) Ja 6,25% (1/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie - Relationeel geweld 1x - Veel politie 1x - Samengesteld gezin 1x - Gescheiden 5x - Geen vaste woonplaats 1x
Vraag 205 Problemen van ouder/opvoeder 87,5% (14/16) Ja 12,5% (2/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie - Middelengebruik 6x - Prostitutie 1x -Justitieel verleden 2x -Suicide 1x - Overleden 2x Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
- Depressief 2x - Psychische problemen 3x - Epilepsie 1x
Vraag 206 Problemen van ander gezinslid 37,5% (6/16) Ja 62,5% (10/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie - Depressie 1x - Suïcidaal 1x - Wantrouwen 2x - Stemmingswisselingen 1x - Middelengebruik 7x - Psychische problemen 4x
Vraag 207 Problemen in het sociaal netwerk gezin 50% (8/16) Ja 50% (8/16) Nee
Vraag 40 Aard mishandeling/verwaarlozing 0% (0/16) Seksueel misbruik 6,25% (1/16) Mishandeling 75% (12/16) Verwaarlozing
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014