UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
Van eenmanszaak naar landbouwvennootschap: onderzoek naar de verklarende factoren
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Ellen De Baets onder leiding van Prof. Patricia Everaert
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
Van eenmanszaak naar landbouwvennootschap: onderzoek naar de verklarende factoren
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Ellen De Baets onder leiding van Prof. Patricia Everaert
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Ellen De Baets
Woord vooraf Deze masterproef is geschreven in het kader van mijn opleiding Toegepaste Economische Wetenschappen. Het uiteindelijke resultaat heb ik niet alleen aan mezelf te danken, maar ook aan de medewerking van een heleboel andere mensen. Bij deze wil ik van de gelegenheid gebruik maken om een aantal personen te bedanken. Mijn dank gaat speciaal uit naar mijn promotor, professor Patricia Everaert. Zij heeft mij niet alleen uitstekend begeleid bij het schrijven van deze masterproef, maar stond ook open voor een onderzoeksthema waar zij niet helemaal mee vertrouwd is. De land- en tuinbouwsector ligt mij nauw aan het hart, zodat het voor mij haast vanzelfsprekend was om mijn masterproef te schrijven omtrent deze specifieke sector. Het betekent dan ook heel veel voor mij dat professor Everaert mij de kans heeft gegeven hieromtrent iets te verwezenlijken. Daarnaast wil ik Jacky Swennen en Koen Lammertyn bedanken voor hun bereidwilligheid om mee te werken aan deze masterproef. Door hun kennis en ervaring met mij te delen kon deze masterproef naar een hoger niveau worden getild. Ook de andere respondenten wens ik te bedanken voor hun medewerking aan het onderzoek. Als landbouwer is het niet vanzelfsprekend om van alle zakelijke aspecten even goed op de hoogte te zijn, zodat ik hen oprecht dankbaar ben voor de tijd en de moeite die zij hierin gestoken hebben. Ook Kirsten Merlaen verdient een woord van dank voor het volledig nalezen van deze masterproef. Ik apprecieer het ten zeerste dat zij, zonder enige voorkennis van dit onderwerp, de moed had om deze masterproef grondig na te lezen. Daarnaast wil ik ook nog een woord van dank betuigen aan mijn familie en vrienden. Zij hebben mij niet alleen gesteund bij het schrijven van deze masterproef, maar ook bij alle vorige stappen die ik in mijn leven heb ondernomen.
Ellen De Baets De Pinte, 19 mei 2015
I
Inhoudsopgave WOORD VOORAF .............................................................................................................................................. I INHOUDSOPGAVE ............................................................................................................................................ II LIJST MET AFKORTINGEN ................................................................................................................................ IV LIJST MET FIGUREN .......................................................................................................................................... V LIJST MET TABELLEN ........................................................................................................................................ VI INLEIDING ........................................................................................................................................................ 1 HOOFDSTUK 1: DE JURIDISCHE ASPECTEN VAN DE LANDBOUWVENNOOTSCHAP ............................................ 4 1.1 AARD EN KWALIFICATIE ................................................................................................................................... 4 1.2 OPRICHTING EN SAMENSTELLING VAN HET KAPITAAL ............................................................................................. 5 1.2.1 De wettelijke vereisten inzake de oprichting ................................................................................... 5 1.2.2 De vennoten .................................................................................................................................... 6 1.2.3 De oprichtingsakte .......................................................................................................................... 6 1.2.4 De samenstelling van het kapitaal .................................................................................................. 8 1.2.5 De naamgeving ............................................................................................................................... 9 1.3 DE AANDELEN EN HUN OVERDRACHT EN OVERGANG ........................................................................................... 10 1.3.1 De aandelen .................................................................................................................................. 10 1.3.2 De overdracht en overgang van de aandelen................................................................................ 10 1.4 ORGANEN EN BESTUUR ................................................................................................................................. 12 1.4.1 Bestuur en vertegenwoordiging .................................................................................................... 12 1.4.2 De aansprakelijkheid van de vennoten.......................................................................................... 14 1.4.3 De algemene vergadering der aandeelhouders ............................................................................ 15 1.5 DE WINSTVERDELING .................................................................................................................................... 17 1.6 DE ONTBINDING VAN DE LANDBOUWVENNOOTSCHAP ......................................................................................... 18 1.6.1 De ontbinding wegens overlijden .................................................................................................. 18 1.6.2 De ontbinding van rechtswege ...................................................................................................... 19 1.6.3 De vrijwillige ontbinding ................................................................................................................ 20 1.6.4 De alarmbelprocedure ................................................................................................................... 20 1.7 DE VEREFFENING VAN DE LANDBOUWVENNOOTSCHAP ........................................................................................ 22 1.7.1 Aanstelling en benoeming van de vereffenaar .............................................................................. 22 1.7.2 Vereffeningswerkzaamheden ........................................................................................................ 24 1.7.3 Sluiting van de vereffening ............................................................................................................ 26 HOOFDSTUK 2: DE FISCALE KANT VAN DE LANDBOUWVENNOOTSCHAP ....................................................... 28 2.1 DE INKOMSTENBELASTING ............................................................................................................................. 28 2.1.1 Algemeen stelsel in de personenbelasting .................................................................................... 29 2.1.2 Het landbouwforfait ...................................................................................................................... 30 2.1.3 De vennootschapsbelasting ........................................................................................................... 32 2.1.4 Inkomen uit de vennootschap ....................................................................................................... 34 2.1.4.1 2.1.4.2 2.1.4.3 2.1.4.4
Bedrijfsleidersbezoldiging .................................................................................................................... 34 Verhuring van roerende en onroerende goederen .............................................................................. 35 Dividenden en interesten ..................................................................................................................... 35 Voordelen van alle aard....................................................................................................................... 36
2.1.5 De meerwaardebelasting .............................................................................................................. 36 2.1.6 Registratierechten ......................................................................................................................... 38 2.2 DE BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE ................................................................................................ 38 2.2.1 De algemene btw-regeling ............................................................................................................ 39 2.2.2 De bijzondere landbouwregeling ................................................................................................... 40 HOOFDSTUK 3: BIJZONDERE REGLEMENTERINGEN IN DE LAND- EN TUINBOUWSECTOR ............................... 43 3.1
DE PACHTWETGEVING................................................................................................................................... 43
II
3.2 3.3 3.4
HET VLAAMS LANDBOUWINVESTERINGSFONDS .................................................................................................. 45 DE OVERDRACHT VAN NUTRIËNTENEMISSIERECHTEN ........................................................................................... 47 VERKLARENDE FACTOREN OP BASIS VAN DE LITERATUURSTUDIE ............................................................................. 49
HOOFDSTUK 4: ONDERZOEKSMETHODOLOGIE .............................................................................................. 53 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
ALGEMENE ONDERZOEKSOPZET ...................................................................................................................... 53 EXPLORATIEF ONDERZOEK .............................................................................................................................. 54 KWALITATIEF ONDERZOEK .............................................................................................................................. 54 KWANTITATIEF ONDERZOEK ........................................................................................................................... 56 GEGEVENSVERWERKING ................................................................................................................................ 57
HOOFDSTUK 5: ONDERZOEKSRESULTATEN .................................................................................................... 58 5.1 KWALITATIEF ONDERZOEK .............................................................................................................................. 58 5.1.1 Verklarende factoren op basis van het kwalitatief onderzoek ...................................................... 60 5.1.1.1 5.1.1.2 5.1.1.3 5.1.1.4 5.1.1.5 5.1.1.6 5.1.1.7 5.1.1.8 5.1.1.9
Overname via aandelen ....................................................................................................................... 60 Investeringsplannen ............................................................................................................................ 60 Successie- en schenkingsrechten ......................................................................................................... 61 Afsplitsing (van een deel) van het bedrijf ............................................................................................ 63 Verschillende keuzemogelijkheden in verband met de inkomstenbelasting ........................................ 63 Afstemming van de landbouwvennootschap op de pachtwetgeving .................................................. 65 Continuïteit van het bedrijf .................................................................................................................. 66 Minder administratieve kosten en verplichtingen ten opzichte van andere vennootschapsvormen ... 67 Duidelijke aansprakelijkheidsregeling ................................................................................................. 67
5.1.2 Andere belangrijke elementen bij de overdracht van een eenmanszaak ...................................... 68 5.1.3 Hypothesen afgeleid uit het kwalitatief onderzoek ....................................................................... 69 5.2 KWANTITATIEF ONDERZOEK ........................................................................................................................... 71 5.2.1 Descriptieve resultaten van de classificatievragen........................................................................ 71 5.2.2 Verklarende factoren op basis van het kwantitatief onderzoek .................................................... 74 5.2.3 Resultaten van de hypothesen ...................................................................................................... 77 CONCLUSIE ..................................................................................................................................................... 79 LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN ............................................................................................................ 83 BIJLAGE 1: INTERVIEWGUIDE EXPERTS ........................................................................................................... 86 BIJLAGE 1.1: ALGEMEEN GEDEELTE ........................................................................................................................... 86 BIJKOMEND GEDEELTE EXPERT 3 ............................................................................................................................... 88 BIJLAGE 2: INTERVIEWGUIDE LANDBOUWVENNOOTSCHAPPEN .................................................................... 91 BIJLAGE 3: E-MAIL ENQUÊTE .......................................................................................................................... 94 BIJLAGE 3.1: BEGELEIDENDE MAIL ............................................................................................................................ 94 BIJLAGE 3.2: REMINDER MAIL.................................................................................................................................. 95 BIJLAGE 4: ENQUÊTE ...................................................................................................................................... 96
III
Lijst met afkortingen Bvba Comm. VA FAK GLB LV NER NIS Nv VLIF Vof
Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Commanditaire vennootschap op aandelen Familiale arbeidskracht Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Landbouwvennootschap Nutriëntenemissierechten Nationaal Instituut voor de Statistiek Naamloze vennootschap Vlaams Landbouwinvesteringsfonds Vennootschap onder firma
IV
Lijst met figuren FIGUUR 1: INDELING VAN LANDBOUW- EN TUINBOUWBEDRIJVEN VOLGENS HET JURIDISCH STATUUT VAN HET BEDRIJF ..................... 1 FIGUUR 2: VERHOUDING TUSSEN DE LANDBOUWVENNOOTSCHAP EN ANDERE VENNOOTSCHAPSVORMEN IN DE LAND- EN TUINBOUWSECTOR .............................................................................................................................................. 2
V
Lijst met tabellen TABEL 1: VERKLARENDE FACTOREN OP BASIS VAN DE LITERATUURSTUDIE .............................................................................. 49 TABEL 2: OVERZICHT VAN DE JURIDISCHE, FISCALE EN SECTORALE ASPECTEN VAN DE EENMANSZAAK EN DE LANDBOUWVENNOOTSCHAP ..................................................................................................................................................................... 51 TABEL 3: OVERZICHT VAN DE INTERVIEWDETAILS .............................................................................................................. 55 TABEL 4: VERKLARENDE FACTOREN OP BASIS VAN HET KWALITATIEF ONDERZOEK .................................................................... 59 TABEL 5: OVERZICHT VAN DE SUBSECTOREN .................................................................................................................... 71 TABEL 6: FREQUENTIETABEL VAN DE CLASSIFICATIEVRAGEN ................................................................................................ 73 TABEL 7: DESCRIPTIEVE STATISTIEKEN VAN DE CLASSIFICATIEVRAGEN .................................................................................... 75 TABEL 8: VERKLARENDE FACTOREN OP BASIS VAN HET KWANTITATIEF ONDERZOEK .................................................................. 75 TABEL 9: VERKLARENDE FACTOREN INZAKE HET FISCAAL STELSEL.......................................................................................... 75 TABEL 10: RESULTATEN VAN DE HYPOTHESEN .................................................................................................................. 78 TABEL 11: OVERZICHT VAN DE VERKLARENDE FACTOREN.................................................................................................... 81
VI
Inleiding De land- en tuinbouwsector heeft de laatste decennia een aantal veranderingen doorgemaakt. Zo wordt de sector gekenmerkt door een toenemende volatiliteit in de prijsvorming van land- en tuinbouwproducten. Daarnaast worden land- en tuinbouwbedrijven alsmaar
groter,
waardoor
er
een
grotere
kapitaalbehoefte
ontstaat.
Het
steeds
kapitaalintensiever worden van bedrijven in combinatie met de huidige crisissituatie in de landbouw zorgen voor een grote mate van onzekerheid.1 Om een antwoord te bieden op deze tendensen werd het duidelijk dat er op zoek gegaan moest worden naar een nieuwe structuur in de land- en tuinbouw. Zodoende ontstond in 1979 de landbouwvennootschap, die de voordelen van een vennootschap aanbiedt, maar tegelijkertijd op veel vlakken aansluit bij de eenmanszaak. Bovendien is de landbouwvennootschap de enige vennootschapsvorm die aangepast is aan de sectorwetgeving, hetgeen een belangrijke stimulans moet vormen bij de vervennootschappelijking van de land- en tuinbouw. De vervennootschappelijking van de sector nam echter geen vlotte start. Zo worden er pas de laatste jaren meer en meer vennootschappen opgericht. Figuur 1 bevestigt dit en toont aan dat het aantal land- en tuinbouwbedrijven uitgebaat in de vorm van een rechtspersoon elk jaar toeneemt. Zo werd in 2013 12,94 % van de land- en tuinbouwbedrijven in België uitgebaat als een vennootschap tegenover 9,56 % in 2010. Ondanks dat het totaal aantal land- en tuinbouwbedrijven elk jaar daalt, toont figuur 1 aan dat het aantal vennootschappen in verhouding tot het aantal natuurlijke personen elk jaar stijgt. Figuur 1: Indeling van landbouw- en tuinbouwbedrijven volgens het juridisch statuut van het bedrijf
100% 95%
9,56%
11,23%
12,21%
12,94%
88,77%
87,79%
87,06%
2011
2012
2013
90% 85%
90,44%
80% 2010
Bedrijfshoofd - Natuurlijk persoon
Bedrijfshoofd - Rechtspersoon
Bron: eigen bewerking van gegevens van het NIS
1
X., GELLYNCK, Cursus landbouw- en voedingseconomie 2013-2014, Gent, 2014, 17.
1
Aangezien de landbouwvennootschap in het leven is geroepen om te voldoen aan de specifieke noden van land- en tuinbouwers kan men verwachten dat dit een veel voorkomende vennootschapsvorm is binnen de sector. Figuur 2 toont aan dat dit in zekere mate klopt. Zo vertegenwoordigde de landbouwvennootschap in 2013 29,55 % van alle vennootschapsvormen in de land- en tuinbouw. De grafiek toont ook aan dat het aantal landbouwvennootschappen in verhouding tot het aantal andere vennootschapsvormen elk jaar lichtjes stijgt. Dit wijst erop dat de landbouwvennootschap de laatste jaren haar plaats heeft gekregen binnen de sector. Hierbij dient vermeld te worden dat er geen gegevens beschikbaar zijn over de verhouding tussen de andere voorkomende vennootschapsvormen, zodat
er
geen
vergelijking
gemaakt
kan
worden
tussen
bijvoorbeeld
de
landbouwvennootschap en de bvba. Figuur 2: Verhouding tussen de landbouwvennootschap en andere vennootschapsvormen in de land- en tuinbouwsector
100% 80% 60%
73,92%
72,94%
71,54%
70,45%
26,08%
27,06%
28,46%
29,55%
2010
2011
2012
2013
40% 20% 0% Landbouwvennootschap
Andere vennootschapsvormen
Bron: eigen bewerking van gegevens van het NIS
Bij het bekijken van deze cijfers kan de vraag worden gesteld wat er precies toe geleid heeft dat bepaalde bedrijven de keuze hebben gemaakt om een landbouwvennootschap op te richten. Dit leidt dan ook tot de volgende onderzoeksvraag: Welke
factoren
verklaren
de
overdracht
van
een
eenmanszaak
naar
een
landbouwvennootschap? Door het onderzoeken van deze factoren kan de juiste context ontdekt worden waarin het voordelig is om een eenmanszaak over te dragen naar een landbouwvennootschap. Hierdoor kan het oprichten van landbouwvennootschappen, indien de juiste factoren
2
aanwezig zijn, in de toekomst gestimuleerd worden. Bovendien draagt deze masterproef bij tot de weinige literatuur die reeds verschenen is over dit onderzoeksthema. In het eerste hoofdstuk van deze masterproef worden op basis van het Wetboek van Vennootschappen de juridische aspecten van de landbouwvennootschap besproken. Vervolgens handelt hoofdstuk twee over de fiscale kant van de landbouwvennootschap, waarbij er dieper wordt ingegaan op de verschillende fiscale stelsels waaruit de landbouwvennootschap kan kiezen. In hoofdstuk drie wordt het belang van de sectorwetgeving weergegeven, die een invloed kan hebben op de oprichting van een landbouwvennootschap. Aan de hand van deze drie hoofdstukken, die samen de literatuurstudie omvatten, wordt er gekeken op welke vlakken de landbouwvennootschap al dan niet verschilt van de eenmanszaak. Hierdoor kunnen er veronderstellingen worden opgebouwd omtrent de factoren die de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap verklaren. Verder wordt in hoofdstuk vier het onderzoeksplan toegelicht omtrent het empirisch onderzoek. Dit onderzoek bestaat uit twee delen, namelijk een kwalitatief gedeelte en een kwantitatief gedeelte. Het kwalitatief onderzoek tracht aan de hand van diepte-interviews te achterhalen welke factoren kunnen leiden tot de oprichting van een landbouwvennootschap. Hiervoor worden tien landbouwvennootschappen geïnterviewd, waarbij in iedere situatie wordt gekeken wat al dan niet bepalend was bij de overdracht van de eenmanszaak naar de landbouwvennootschap. Vervolgens wordt er in het kwantitatief onderzoek aan de hand van een enquête onderzocht of deze factoren veralgemeend kunnen worden. Daaropvolgend worden in hoofdstuk vijf de resultaten van beide onderzoeken geanalyseerd. Ten slotte worden in de conclusie de voornaamste bevindingen samengevat en wordt er een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvraag.
3
Hoofdstuk 1: De juridische aspecten van de landbouwvennootschap De landbouwvennootschap werd ingevoerd door de Wet van 12 juli 1979, die in 2001 werd vervangen door de artikels 789-838 van het Wetboek van Vennootschappen.2 Op juridisch vlak vertoont de landbouwvennootschap zowel gelijkenissen als verschilpunten met andere vennootschapsvormen. In dit hoofdstuk wordt er dan ook dieper ingegaan op de juridische aspecten inzake de landbouwvennootschap. Daarnaast wordt er vermeld op welke vlakken de landbouwvennootschap verschilt van de eenmanszaak, zodat er elementen aan het licht gebracht
kunnen
worden
die
de
overdracht
van
een
eenmanszaak
naar
een
landbouwvennootschap verklaren.
1.1
Aard en kwalificatie
Volgens artikel 789 van het Wetboek van Vennootschappen is de landbouwvennootschap een vennootschap die de exploitatie van een land- of tuinbouwbedrijf tot doel heeft.3 De vraag stelt zich wat er onder land- en tuinbouw verstaan dient te worden. Binnen de vennootschapswetgeving wordt aangenomen dat het begrip land- en tuinbouw wordt omschreven als “iedere agrarische activiteit, grondgebonden of niet, met inbegrip van de noodzakelijke activiteiten voor en na de specifieke land- en tuinbouwactiviteit”.4 Uit deze definitie blijkt dat zowel de voorziening van veevoeders en meststoffen als de commercialisatie van de eigen productie onder dit begrip valt.5 De landbouwvennootschap is een burgerlijke vennootschap en is dus niet onderworpen aan het handelsrecht.6 Dit heeft in principe tot gevolg dat de landbouwvennootschap niet failliet verklaard kan worden en niet onderworpen is aan de Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen.7 Daarnaast werden betwistingen beslecht voor de Rechtbank van Eerste Aanleg en, in tegenstelling tot handelsvennootschappen, niet voor de Rechtbank van Koophandel.8 In 2009 kreeg de Rechtbank van Koophandel evenwel de
2
Wet tot instelling van de landbouwvennootschap 12 juli 1979. Art. 789 Wetboek van Vennootschappen. 4 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 1. 5 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 1. 6 Art. 2, § 3 Wetboek van Vennootschappen. 7 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 1. 8 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 2. 3
4
bevoegdheid om geschillen te regelen omtrent de landbouwvennootschap.9 Zoals hierboven beschreven wordt het begrip land- en tuinbouw ruim geïnterpreteerd waardoor het in principe mogelijk is dat de landbouwvennootschap handelsdaden stelt. Zo stelt het Wetboek van Koophandel dat wanneer de ondernemer slechts voortbrengsels van zijn eigen grond verwerkt, en voor zover het geen verwerking betreft die normaal bij landbouwbedrijven behoort,
dit
als
een
handelsdaad
wordt
beschouwd.10
Desondanks
blijft
de
landbouwvennootschap een burgerlijke vennootschap zolang ze binnen haar statutair doel handelt.11 Indien ze echter haar statutair doel overschrijdt wordt de vennootschap van rechtswege ontbonden.12 Niettegenstaande de burgerlijke aard van de landbouwvennootschap bezit zij toch rechtspersoonlijkheid.13 Deze wordt enkel verleend als de landbouwvennootschap aan de wettelijke vereisten voldoet zoals de schriftelijke oprichting van de vennootschap en de neerlegging van de oprichtingsakte bij de griffie van de Rechtbank van Koophandel van het rechtsgebied waar de landbouwvennootschap haar zetel heeft.14
1.2
Oprichting en samenstelling van het kapitaal
1.2.1 De wettelijke vereisten inzake de oprichting Bij de oprichting van een landbouwvennootschap zijn er verschillende zaken vereist inzake de inbreng en de vennoten. Zo bedraagt de inbreng minimum 6.150 EUR, geschiedt ze geheel en onvoorwaardelijk en dient ze 100 % volgestort te zijn in geval van inbreng in natura.15 Voor het bedrag dat meer bedraagt dan de minimuminbreng moet ieder aandeel dat een inbreng in geld vertegenwoordigt ten minste voor een vijfde volgestort zijn.16 Daarnaast moet het aantal vennoten en het statutair doel aan de voorschriften van de wet beantwoorden.17 Bovendien moeten de vennoten die zich in het geheel verbonden hebben tot de minimuminbreng dit bedrag vanaf de oprichting volledig volgestort hebben.18 Deze wettelijke vereisten worden verder toegelicht in het vervolg van deze paragraaf.
9
Wet van 26 januari 2009 houdende wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de continuïteit van de ondernemingen. 10 Art. 2, vierde lid Wetboek van Koophandel. 11 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 2. 12 Art. 833 Wetboek van Vennootschappen. 13 Art. 2, § 3 Wetboek van Vennootschappen. 14 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 2. 15 Art. 794, 2°-3°, 5° Wetboek van Vennootschappen. 16 Art. 794, 4° Wetboek van Vennootschappen. 17 Art. 794, 1° Wetboek van Vennootschappen. 18 Art. 794, 3° Wetboek van Vennootschappen.
5
1.2.2 De vennoten Een landbouwvennootschap kan uitsluitend worden opgericht door natuurlijke personen.19 Hierdoor wordt er vermeden dat een landbouwer ondergeschikt zou worden aan grote ondernemingen, die via een landbouwvennootschap een aanzienlijke invloed zouden kunnen hebben op het hele landbouwgebeuren.20 Een landbouwvennootschap wordt aangegaan door hetzij beherende vennoten, die lichamelijke arbeid verrichten, hetzij beherende vennoten en stille vennoten, die kapitaal inbrengen.21 Een natuurlijk persoon kan slechts beherende vennoot worden als hij minstens 50 % van zijn arbeidsinkomen uit het land- of tuinbouwbedrijf haalt en hij minstens 50 % van zijn arbeidstijd besteedt aan het bedrijf.22 Zodoende wordt de boerende boer beschermd en sluit men uit dat landbouwers die uitsluitend beroep doen op loonwerkers of op personeel een landbouwvennootschap oprichten.23 Het is evenwel toegelaten dat de beherende vennoot kapitaal inbrengt, waardoor hij een dubbele hoedanigheid verkrijgt.24 Verder eist de wet dat ten minste twee vennoten, waaronder minstens één beherende vennoot, een landbouwvennootschap oprichten.25 Deze vereiste geldt ook voor twee echtgenoten, waarbij het van belang is dat het huwelijksstelstel bepaalt dat elkeen het alleenbestuur heeft over de verkregen aandelen.26 Wanneer de landbouwvennootschap in de loop van haar bestaan slechts één vennoot meer telt, blijft deze als rechtspersoon bestaan zolang niet tot de ontbinding is besloten.27
1.2.3 De oprichtingsakte De landbouwvennootschap dient schriftelijk opgericht te worden, hetzij in de vorm van een onderhandse akte, hetzij in de vorm van een authentieke akte.28 Indien men kiest voor een onderhandse akte moet men aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moet de oprichtingsakte opgemaakt zijn in zoveel originelen als er partijen zijn met een onderscheiden belang en dient elk origineel te vermelden hoeveel originelen er zijn 19
Art. 790, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 3. 21 Art. 790, eerste en derde lid Wetboek van Vennootschappen. 22 Art. 791, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 23 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 4. 24 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 21. 25 Art. 1, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 26 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 22. 27 Art. 836 Wetboek van Vennootschappen. 28 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 2. 20
6
opgemaakt.29 In geval van inbreng van onroerende goederen of onroerende zakelijke rechten heeft men echter geen keuze en is men verplicht de authentieke akte toe te passen.30 Het uittreksel van de oprichtingsakte bestemd voor publicatie in de Bijlage van het Belgisch Staatsblad moet verschillende gegevens bevatten zoals de rechtsvorm van de vennootschap en haar naam, de nauwkeurige aanduiding van de zetel, de duur van de vennootschap tenzij zij voor onbepaalde tijd is aangegaan, de nauwkeurige opgave van de identiteit van de hoofdelijk aansprakelijke vennoten, de oprichters en de vennoten die hun inbreng nog niet volledig hebben volgestort, het uittreksel met het bedrag van de nog niet volgestorte inbrengen, het bedrag van het maatschappelijk kapitaal, de samenstelling van het maatschappelijk kapitaal, het begin en het einde van het boekjaar, de aanwijzing van de personen gemachtigd om de vennootschap te besturen en te verbinden, de omvang van hun bevoegdheid en de wijze waarop zij deze uitoefenen en de nauwkeurige omschrijving van het doel van de vennootschap.31 Naast deze gegevens moet de oprichtingsakte melding maken van de naleving van de wettelijke vereisten inzake de oprichting, de voorwaarden waaronder de beherende vennoten kunnen toe- en uittreden en de voorwaarden waaronder de aandelen kunnen worden overgedragen.32 De akte wordt vervolgens ondertekend door alle vennoten-oprichters die persoonlijk of bij gevolmachtigde verschijnen.33 Bij deze akte wordt het verslag over de waardering van de inbreng in natura aangehecht en een bewijs van de deponering van de volgestorte inbreng in geld.34 De publicatie in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad dient binnen vijftien dagen na de neerlegging te gebeuren.35 Indien de oprichtingsakte
volledig
landbouwvennootschap.
36
ontbreekt
geeft
dit
aanleiding
tot
nietigheid
van
de
De oprichters en, in geval van kapitaalverhoging, de beherende
vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die het onmiddellijke en rechtstreekse gevolg is van de nietigheid van de vennootschap of van het ontbreken of de onjuistheid van de vereiste gegevens in de oprichtingsakte en het uittreksel.37
29
Art. 1325, eerste en derde lid Burgerlijk Wetboek. E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 2. 31 Art. 69, 1°-7°, 9°, 11° Wetboek van Vennootschappen. 32 Art. 799, 1°-2° Wetboek van Vennootschappen. 33 Art. 799 Wetboek van Vennootschappen. 34 Art. 799 Wetboek van Vennootschappen. 35 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 3. 36 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 3. 37 Art. 800, 3° Wetboek van Vennootschappen. 30
7
1.2.4 De samenstelling van het kapitaal De kapitaalinbreng kan zowel in geld als in natura gebeuren.38 In geval van inbreng in geld worden de te storten bedragen vóór de oprichting van de landbouwvennootschap gestort op een bijzondere rekening op naam van de op te richten vennootschap.39 Deze rekening wordt uitsluitend ter beschikking gehouden van de op te richten vennootschap en enkel de personen die bevoegd zijn om de vennootschap te verbinden kunnen erover beschikken.40 Indien de vennootschap niet binnen drie maanden na de opening van de bijzondere rekening is opgericht kunnen de deposanten de gestorte bedragen terugvragen.41 Zoals eerder vermeld is het wettelijk vereist dat de minimuminbreng 6.150 EUR bedraagt.42 Bij overschrijding van dit bedrag moet ieder aandeel dat een inbreng in geld vertegenwoordigt minstens een vijfde volgestort zijn.43 Bij inbreng in natura moeten de ingebrachte vermogensbestanddelen volgens economische maatstaven gewaardeerd kunnen worden.44 Het is niet toegelaten om de verplichting tot het verrichten van werk in te brengen, hoewel het duidelijk is dat de inbreng in nijverheid die iedere beherende vennoot moet doen een daadwerkelijke inbreng is.45 Zo wordt deze inbreng niet vergoed met aandelen, maar wel met het statuut van beherende vennoot, dat recht geeft op een basisvergoeding en op een deel van de winst.46 Het is eveneens niet toegestaan om de rechten en verplichtingen van de pachter voortvloeiend uit de pachtovereenkomst in te brengen.47 Hierdoor wordt de pachter beschermd en verliest deze zijn pachtrechten niet in geval van ontbinding van de landbouwvennootschap.48 De waardering van de inbreng in natura gebeurt met oprechtheid en te goeder trouw en wordt vastgelegd in een verslag met vermelding van de toegepaste waarderingsmethode. 49 In tegenstelling tot een nv of bvba is de landbouwvennootschap niet verplicht beroep te doen op een bedrijfsrevisor bij de waardering van inbreng in natura, hoewel men hier steeds
38
Art. 795 Wetboek van Vennootschappen. Art. 798, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 40 Art. 798, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 41 Art. 798, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 42 Art. 794, 3° Wetboek van Vennootschappen. 43 Art. 794, 4° Wetboek van Vennootschappen. 44 Art. 796, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 45 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 9. 46 Art. 811, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 47 Art. 796, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 48 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 8. 49 Art. 797 Wetboek van Vennootschappen. 39
8
vrijwillig voor kan kiezen.50 Indien er schade is ten gevolge van een kennelijke overschatting van een inbreng in natura zijn de oprichters en, in geval van kapitaalverhoging, de beherende vennoten aansprakelijk voor die schade.51 De inbreng in natura moet volledig volgestort zijn bij de oprichting van de landbouwvennootschap, zelfs als deze meer bedraagt dan het minimumbedrag.52 De oprichters en, in geval van kapitaalverhoging, de beherende vennoten zijn tegenover alle belanghebbenden hoofdelijk gehouden tot de werkelijke storting van het niet-gestorte deel van de minimuminbreng.53 Daarnaast zijn zij hoofdelijk gehouden voor het volle gedeelte van de inbreng waarvoor geen geldige verbintenis is aangegaan en voor het eventuele verschil tussen de minimuminbreng en het geplaatste bedrag.54 De landbouwvennootschap is onder meer in het leven geroepen om te voldoen aan de groter wordende
kapitaalbehoefte
van
land-
en
tuinbouwbedrijven.
Zodoende
kan
een
kapitaalinbreng van een stille vennoot extern kapitaal verschaffen aan het bedrijf, zodat dit structureel probleem opgevangen kan worden.
1.2.5 De naamgeving In
de
benaming
van
de
landbouwvennootschap
moet
naast
het
woord
“Landbouwvennootschap” of “L.V.” minstens één van de namen van de beherende vennoten voorkomen.55 De naam van een stille vennoot mag hier niet in voorkomen, opdat derden niet misleid zouden worden in geval zij verhaal uitoefenen jegens de landbouwvennootschap.56 Hoewel er geen sanctie is voorzien indien men niet aan deze vereisten voldoet, kunnen de stille vennoten, respectievelijk de oprichters hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld indien de benaming van de landbouwvennootschap de naam van de stille vennoten draagt dan wel het woord “Landbouwvennootschap” of “L.V.” mist.57
50
E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 9. 51 Art. 800, 4° Wetboek van Vennootschappen. 52 Art. 794, 5° Wetboek van Vennootschappen. 53 Art. 800, 2° Wetboek van Vennootschappen. 54 Art. 800, 1° Wetboek van Vennootschappen. 55 Art. 792 Wetboek van Vennootschappen. 56 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 24. 57 D. VANSPEYBROUCK, De landbouwvennootschap, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2009-2010, 26.
9
1.3
De aandelen en hun overdracht en overgang
1.3.1 De aandelen De aandelen in een landbouwvennootschap zijn van gelijke waarde en zijn, aangezien het een besloten vennootschap betreft, op naam.58 Indien een aandeel aan meerdere eigenaars toebehoort of met vruchtgebruik is bezwaard kan de uitoefening van de eraan verbonden rechten geschorst worden totdat er slechts één enkele persoon is aangewezen als eigenaar.59 Ingeval een aandeel door de eigenaar in pand is gegeven behoudt deze nog steeds zijn stemrecht.60 In de zetel van de vennootschap wordt een aandelenregister bijgehouden waarin de volgende gegevens worden opgetekend: de identiteit van elke vennoot en het aantal aandelen hij bezit, de gedane stortingen, de overdracht van aandelen gedagtekend en ondertekend door zowel de overdrager als de overnemer en de overgang van aandelen wegens overlijden of de toewijzing na verdeling gedagtekend en ondertekend door de beherende vennoten en de rechtverkrijgenden.61 De overdrachten en toewijzingen van de aandelen kunnen niet eerder tegen de vennootschap worden ingeroepen dan vanaf de datum van hun inschrijving in het aandelenregister.62 De vennootschap kan er zich echter wel op beroepen vóór die datum.63 Daarnaast heeft iedere vennoot of belanghebbende het recht om kennis te nemen van het aandelenregister.64
1.3.2 De overdracht en overgang van de aandelen Wegens het besloten karakter van de landbouwvennootschap zijn de aandelen beperkt overdraagbaar.65
De
aandelen
kunnen
slechts
overgaan
bij
overlijden
van
een
aandeelhouder of overgedragen worden onder levenden, mits alle beherende vennoten en de meerderheid van de stille vennoten hun toestemming verleend hebben.66 Tenzij de statuten anders bepalen is deze toestemming niet vereist als de aandelen overgaan of overgedragen worden aan een andere vennoot, aan de echtgenoot van de overdrager of aan de bloedverwanten in de rechte opgaande lijn.67 Dit geldt eveneens voor de bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn en hun aanverwanten met inbegrip van de adoptieve kinderen 58
Art. 801 Wetboek van Vennootschappen. Art. 802, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 60 Art. 802, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 61 Art. 803, 1°-4° Wetboek van Vennootschappen. 62 Art. 803, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 63 Art. 803, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 64 Art. 803, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 65 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.) - oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 9. 66 Art. 804 Wetboek van Vennootschappen. 67 Art. 804, 1°-3° Wetboek van Vennootschappen. 59
10
en de kinderen van de echtgenoot.68 Er is geen prioriteitsregel voorzien ingeval er een samenloop van verschillende categorieën is, waardoor het aan te raden is om een bepaalde regeling vast te leggen in de statuten.69 Indien de overgang of de overdracht van de aandelen wordt geweigerd, moeten de vennoten die zich tegen de overdracht of de overgang verzetten deze aandelen overnemen.70 Bijgevolg worden beherende vennoten die zich tegen de beslissing verzetten wettelijk gedwongen om tevens de hoedanigheid van stille vennoot aan te nemen.71 Indien meerdere vennoten in aanmerking komen voor de overname van de aandelen worden die verdeeld in verhouding tot het aantal aandelen dat de verkrijgende vennoten reeds bezitten, behoudens het recht van voorkoop en andersluidende bepalingen in de statuten.72 Bij een overdracht onder levenden hebben de beherende vennoten recht van voorkoop, waarbij de vennoot die de aandelen wenst over te dragen de beherende vennoten bij aangetekende brief tijdig in kennis moet stellen van de voorgenomen overdracht en de voorwaarden ervan.73 Het recht van voorkoop dient uitgeoefend te worden binnen twee maanden na de kennisgeving van de voorgenomen overdracht.74 Indien er meerdere beherende vennoten in aanmerking komen, worden de aandelen, voor zover de statuten niet anders bepalen, aan de desbetreffende vennoten toegewezen in verhouding tot hun deelneming in het kapitaal.75 Aangezien beherende vennoten niet altijd aandelen hebben is het aangewezen om deze procedure vast te leggen in de statuten en eventueel de verhoudingsgewijze verdeling uit te sluiten.76 Ingeval het recht van voorkoop geheel of gedeeltelijk niet uitgeoefend wordt, moet de voorgenomen overdracht van de niet in verkoop genomen aandelen verlopen volgens de gebruikelijke procedure, mits toestemming van de meerderheid van de stille vennoten.77 Deze toestemming is echter niet vereist wanneer het gaat om een overdracht aan een van de bevoorrechte categorieën vermeld in bovenstaande alinea.78
68
Art. 804, 4° Wetboek van Vennootschappen. B.DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 26. 70 Art. 805, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 71 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 27. 72 Art. 805, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 73 Art. 806, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 74 Art. 806, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 75 Art. 806, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 76 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 28. 77 Art. 806, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 78 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 10. 69
11
Indien er niet minnelijk wordt overeengekomen over de prijs van de over te nemen aandelen gebeurt de overname ervan tegen de prijs en de betalingsmodaliteiten vastgelegd in de statuten.79 Bij gebrek aan een statutaire regeling wordt de prijs vastgesteld door de rechter, die rekening houdt met het vermogen en het rendement van de vennootschap.80 De rechter bepaalt tevens de termijn voor de betaling van de aandelen, die maximaal één jaar bedraagt.81 Daarnaast kan de verkrijger de aandelen niet opnieuw overdragen zolang hij de prijs van de overgenomen aandelen niet volledig betaald heeft.82 Naast het storten van de overnameprijs is de overnemer van de aandelen gehouden tot het voldoen van het nog te storten bedrag van het aandeel.83 De overnemer neemt met andere woorden de hoedanigheid van schuldenaar over van de overdrager. De overdrager blijft echter, naast de overnemer, hoofdelijk gehouden tot het voldoen van de opvragingen waartoe vóór de overdracht is besloten.84 Daarenboven is de overdrager hoofdelijk gehouden tot het voldoen van de latere opvragingen wanneer dit nodig wordt geacht om schulden te kwijten die ontstaan zijn vóór de bekendmaking van de overdracht.85 Niettemin heeft de overdrager hoofdelijk verhaal op de overnemer en diens latere overnemers, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen.86 De overname van een land- of tuinbouwbedrijf kan vereenvoudigd worden door de aandelen van de landbouwvennootschap geleidelijk aan over te dragen aan de overnemer. Zodoende kunnen de aandelen in verschillende fases worden overgenomen. Tegenwoordig worden er steeds grotere kapitalen ingezet in de land- en tuinbouwsector, zodat dit een reëel voordeel vormt ten opzichte van de eenmanszaak, waar die geleidelijke overname veel minder voor de hand liggend is.
1.4
Organen en bestuur
1.4.1 Bestuur en vertegenwoordiging Een landbouwvennootschap moet ten minste door twee vennoten opgericht worden waaronder minstens één beherende vennoot. Het statuut van beherende vennoot wordt verkregen van zodra een vennoot er zich toe verbindt om lichamelijke arbeid te verlenen,
79
Art. 805, derde lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 805, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 81 Art. 805, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 82 Art. 805, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 83 Art. 807, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 84 Art. 807, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 85 Art. 807, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 86 Art. 807, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 80
12
waarbij de duur van het statuut in principe gelijk is aan de duur van de vennootschap.87 Een nieuwe vennoot kan slechts toetreden als beherende vennoot indien hij de toestemming heeft gekregen van alle vennoten en indien hij voldoet aan de eventuele opgelegde voorwaarden bepaald in de statuten.88 Daarnaast kunnen de statuten bepalen dat bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn en hun aanverwanten van rechtswege beherende vennoot kunnen worden zonder voorafgaande goedkeuring van alle vennoten, mits naleving van eventueel bepaalde voorwaarden.89 De nieuwe beherende vennoten voldoen uiteraard aan de vereisten dat zij minstens 50 % van hun arbeidsinkomen uit het land- of tuinbouwbedrijf halen en minstens 50 % van hun arbeidstijd eraan besteden. Elke beherende vennoot heeft de volledige bevoegdheid om de vennootschap te besturen.90 Zodoende kan hij alle handelingen verrichten die nodig zijn voor de vennootschap, behoudens de handelingen die aan de algemene vergadering zijn toegewezen.91 De statuten kunnen bepalen dat de beherende vennoten een college vormen, hetgeen tot gevolg heeft dat de beherende vennoten slechts een beslissing kunnen nemen nadat het college gezamenlijk beraadslaagd heeft.92 De beslissingen van het college worden bij gewone meerderheid genomen, tenzij de statuten een ander besluitvormingsproces vastleggen.93 Daarenboven kunnen de statuten voorschrijven dat bepaalde beslissingen slechts genomen kunnen worden mits toestemming van de algemene vergadering van de stille vennoten. 94 Dergelijke statutaire tussenkomst geeft stille vennoten de mogelijkheid om hun invloed op het dagelijks bestuur te versterken.95 De onderlinge verdeling van de bestuurstaken en de beperkingen die door de statuten aan de bestuursbevoegdheid worden gesteld kunnen niet aan derden worden tegengeworpen, zelfs indien zij openbaar zijn gemaakt.96 Elke beherende vennoot vertegenwoordigt de vennootschap tegenover derden en in rechte als eiser of als verweerder, tenzij de statuten bepalen dat één of meerdere speciaal aangewezen beherende vennoten of meerdere beherende vennoten gezamenlijk de vennootschap vertegenwoordigen.97 In tegenstelling tot de interne bevoegdheidstoewijzing is
87
Art. 808 en 810 Wetboek van Vennootschappen. Art. 809 Wetboek van Vennootschappen. 89 Art. 809 Wetboek van Vennootschappen. 90 Art. 814 Wetboek van Vennootschappen. 91 Art. 814 Wetboek van Vennootschappen. 92 Art. 815 Wetboek van Vennootschappen. 93 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 12. 94 Art. 816 Wetboek van Vennootschappen. 95 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 12. 96 Art. 817 Wetboek van Vennootschappen. 97 Art. 818, eerste en tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 88
13
de algemene vertegenwoordigingsbevoegdheid, indien zij is neergelegd en bekendgemaakt overeenkomstig de regels van de oprichtingsakte, wel tegenwerpelijk aan derden.98 De duur van de functie van beherende vennoot is in principe gelijk aan de duur van de vennootschap.99 Desondanks kan de beherende vennoot zelf een einde maken aan zijn statuut door een schriftelijke betekening aan alle vennoten.100 Daarbij moet hij een opzegtermijn van twee jaar respecteren, die gewijzigd kan worden door een beslissing genomen bij eenparigheid van de andere beherende vennoten en bij meerderheid van de stille vennoten.101 Daarnaast kan een beherende vennoot om zwaarwichtige redenen uit zijn functie worden ontheven.102 De beslissing hiertoe wordt genomen met eenparigheid van de stemmen van de beherende vennoten en met een drie vierde meerderheid van de stemmen van de stille vennoten.103 In voorkomend geval kan de rechtbank oordelen over de gegrondheid van de zwaarwichtige redenen, waarbij zij vervolgens een uitspraak kan doen over de eventuele toekenning van een schadevergoeding.104 De rechtbank kan evenwel niet beslissen tot de wederopneming van de beherende vennoot in de landbouwvennootschap.105 Aangezien de identiteit van de beherende vennoten een verplicht op te nemen element is in de oprichtingsakte leidt iedere ontzetting uit het ambt of ieder ontslag tot de bekendmaking van de desbetreffende gebeurtenis.106
1.4.2 De aansprakelijkheid van de vennoten De beherende vennoten zijn tegenover de vennootschap aansprakelijk voor de fouten, met inbegrip van lichte fouten, die zij in de uitoefening van hun opdracht begaan zelfs indien zij hun taken verdeeld hebben.107 In principe geldt er geen hoofdelijke aansprakelijkheid, maar in geval van een gemeenschappelijke overtreding kan er wel een veroordeling in solidum uitgesproken worden en kan een vennoot bijgevolg hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden.108 Daarnaast zijn de beherende vennoten hoofdelijk aansprakelijk tegenover derden voor alle schade ten gevolge van een overtreding van het Wetboek van Vennootschappen of 98
Art. 818, derde lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 810 Wetboek van Vennootschappen. 100 Art. 812 Wetboek van Vennootschappen. 101 Art. 812 Wetboek van Vennootschappen. 102 Art. 813 Wetboek van Vennootschappen. 103 Art. 813 Wetboek van Vennootschappen. 104 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 30. 105 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 30. 106 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 30. 107 Art. 819, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 108 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 12. 99
14
de statuten.109 Wanneer vennoten geen deel hebben gehad aan deze feiten zijn zij slechts niet aansprakelijk indien zij kunnen bewijzen dat hen geen schuld treft en dat zij alle feiten hebben aangeklaagd op de eerste algemene vergadering nadat zij er kennis van hebben gekregen.110 De beherende vennoten zijn onbeperkt, maar niet hoofdelijk aansprakelijk voor alle verbintenissen die de vennootschap heeft aangegaan.111 Zij staan bijgevolg met hun hele vermogen in voor hun deel van de schuld van de vennootschap. De stille vennoten daarentegen zijn slechts aansprakelijk ten belope van hun inbreng.112 Ingeval een beherende vennoot kapitaal heeft ingebracht is de aansprakelijkheid van de beherende vennoot onbeperkt voor de verbintenissen die hij heeft aangegaan in zijn hoedanigheid van beherende vennoot en beperkt tot de gedane inbreng in de hoedanigheid van stille vennoot.113 Evenals de beherende vennoot is de natuurlijke persoon in een eenmanszaak onbeperkt aansprakelijk, zodat er op het eerste zicht weinig verschil lijkt te zijn tussen de landbouwvennootschap en de eenmanszaak. Desondanks is de stille vennoot, die het bedrijf van kapitaal voorziet, in een landbouwvennootschap beperkt aansprakelijk, wat als een voordeel beschouwd kan worden ten opzichte van sommige andere vennootschapsvormen zoals de vof, waarbij alle vennoten onbeperkt aansprakelijk zijn.
1.4.3 De algemene vergadering der aandeelhouders Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen de algemene vergadering van de stille vennoten, de zogenaamde gewone algemene vergadering, en de algemene vergadering van de stille en de beherende vennoten, de zogenaamde buitengewone algemene vergadering. Beide worden hieronder meer in detail besproken. De gewone algemene vergadering bestaat enkel uit stille vennoten en heeft verschillende exclusieve bevoegdheden zoals het geven van kwijting aan de beherende vennoten van hun beheer, de verdeling van de bedrijfsresultaten en de beloning van de beherende vennoten.114 Daarnaast kunnen de statuten andere bevoegdheden toewijzen aan de gewone algemene vergadering.115 De beherende vennoten bezorgen elke stille vennoot ten minste vijftien 109
Art. 819, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 819, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 111 Art. 793, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 112 Art. 793, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 113 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 22. 114 Art. 824, 1-3° Wetboek van Vennootschappen. 115 Art. 824, 4° Wetboek van Vennootschappen. 110
15
dagen vóór de algemene vergadering een schriftelijk verslag over de bedrijfsresultaten.116 Ondanks dat het verslag voldoende gegevens moet bevatten om de stille vennoten inzicht te verschaffen in de financiële toestand van het bedrijf kan elke stille vennoot aan de beherende vennoten nadere inlichtingen vragen over het verslag.117 Dit staat los van het inzagerecht, hetgeen de stille vennoten het recht geeft om tweemaal per jaar inzage te nemen van de boeken en bescheiden van de vennootschap.118 Dit inzagerecht wordt, tenzij anders overeengekomen, in het midden en aan het einde van het boekjaar uitgeoefend, waarbij de stille vennoten zich kunnen laten bijstaan door een deskundige.119 Indien de deskundige gewraakt wordt door de beherende vennoten wordt die, op verzoek van de stille vennoten, aangewezen door de voorzitter van de rechtbank.120 Bovendien mogen de stille vennoten schriftelijk vragen stellen omtrent het bestuur waarop schriftelijk geantwoord moet worden.121 De gewone algemene vergadering neemt zijn besluiten bij gewone meerderheid van de stemmen, waarbij elk aandeel recht geeft op één stem.122 De beherende vennoten hebben het recht de vergadering bij te wonen, zelfs indien zij geen aandelen in hun bezit hebben. 123 Beslissingen aangaande het geven van kwijting aan de beherende vennoten, de verdeling van de bedrijfsresultaten en de beloning van de beherende vennoten worden jaarlijks genomen, uiterlijk zes maanden na het einde van het boekjaar.124 Indien de gewone algemene vergadering andere bevoegdheden heeft toegewezen gekregen kunnen de stille vennoten samenkomen op andere momenten dan binnen de zes maanden na afsluiting van het boekjaar.125 De buitengewone algemene vergadering bestaat zowel uit de beherende als de stille vennoten en is vereist indien er een beslissing moet worden genomen aangaande de wijziging van de statuten of de vrijwillige ontbinding van de vennootschap.126 Ze wordt bijeengeroepen door de beherende vennoten op eigen initiatief of op verzoek van enig ander vennoot en wordt voorgezeten door de oudste aanwezige beherende vennoot.127 De buitengewone
algemene
vergadering
vergadert
niet
jaarlijks,
maar
zal
slechts
116
Art. 823, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 823, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 118 Art. 828, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 119 Art. 829 Wetboek van Vennootschappen. 120 Art. 829 Wetboek van Vennootschappen. 121 Art. 828, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 122 Art. 824, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 123 Art. 824, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 124 Art. 825 Wetboek van Vennootschappen. 125 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 14. 126 Art. 826, 1°-2° Wetboek van Vennootschappen. 127 Art. 820 en 822 Wetboek van Vennootschappen. 117
16
bijeengeroepen worden wanneer dat noodzakelijk wordt geacht. Hierbij kunnen stille vennoten zich laten vertegenwoordigen bij volmacht.128 Eenmaal bijeengeroepen worden de besluiten genomen met eenparigheid van de stemmen van de beherende vennoten en met een drie vierde meerderheid van de stemmen van de stille vennoten, waarbij elke vennoot over één stem beschikt.129 Dit is een noodzakelijk gegeven aangezien de beherende vennoot niet altijd aandelen bezit.
1.5
De winstverdeling
Ongeacht de aard en de omvang van de bedrijfsresultaten heeft elke beherende vennoot recht op een vergoeding voor zijn arbeid, die minstens gelijk is aan het minimumuurloon voor geschoolde arbeiders van dezelfde sector.130 De statuten moeten weliswaar bepalen hoe het aantal in aanmerking te nemen uren vastgelegd wordt.131 Het gaat hierbij om een brutoinkomen waarbij de beherende vennoot nog alle fiscale en sociale lasten moet dragen die op de vergoeding rusten.132 De beherende vennoot is onderworpen aan het sociaal statuut van de zelfstandigen, waardoor er geen werkgeversbijdrage verschuldigd is.133 Na betaling van de vergoeding voor de beherende vennoten kan de algemene vergadering besluiten het resterende saldo geheel of gedeeltelijk te reserveren, mits toestemming van de beherende vennoten.134 Bij gedeeltelijke reservering wordt het restant aan de aandelen toebedeeld ten belope van ten hoogste de wettelijke interest op het gestorte kapitaal.135 Indien er dan nog een batig saldo overblijft wordt dit verdeeld tussen de beherende vennoten en de diverse aandelen volgens een verhouding voorzien in de statuten.136 De stille vennoot kan door derden verplicht worden de aan hem uitgekeerde rente en dividenden terug te betalen indien ze niet voortvloeien uit de werkelijke winst van de vennootschap.137 Ingeval er sprake is van bedrog, kwade trouw of grove nalatigheid van de beherende vennoten kan de stille vennoot deze kosten verhalen op de beherende
128
Art. 821, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 826, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 130 Art. 811, eerste en tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 131 Art. 811, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 132 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 11. 133 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 25. 134 Art. 830, 1° Wetboek van Vennootschappen. 135 Art. 830, 2° Wetboek van Vennootschappen. 136 Art. 830, 3° Wetboek van Vennootschappen. 137 Art. 831 Wetboek van Vennootschappen. 129
17
vennoten.138 Deze wettelijke regeling zorgt er voor dat derden beschermd zijn tegen een onjuiste verdeling van de winst.139
1.6
De ontbinding van de landbouwvennootschap
De landbouwvennootschap kan op verschillende manieren beëindigd worden, waarbij zowel algemene als specifieke regels gelden. Zo luidt een van de algemene regels dat een vennootschap die voor bepaalde duur is aangegaan, wordt beëindigd eenmaal de termijn is verstreken.140 Indien de vennootschap beslist om deze termijn te verlengen kan dat slechts bewezen worden aan de hand van een geschrift dat dezelfde vorm aanneemt als het vennootschapscontract.141 Daarnaast kan de landbouwvennootschap ontbonden worden wanneer de zaak teniet gaat of een handeling voltrokken is.142 Verder is het mogelijk dat de vennootschap wordt ontbonden wanneer een van de vennoten onbekwaam wordt verklaard of zich in een situatie van kennelijk onvermogen bevindt.143 Het vervolg van dit deel gaat dieper in op de specifieke gevallen die van toepassing zijn op de ontbinding van de landbouwvennootschap.
1.6.1 De ontbinding wegens overlijden In principe wordt de vennootschap bij het overlijden van een van de vennoten niet ontbonden.144 Tenzij de statuten anders bepalen wordt het statuut van de overleden vennoot voortgezet door diens erfgenamen, rekening houdend met de vereiste dat minderjarige nietontvoogde erfgenamen enkel de hoedanigheid van stille vennoot kunnen verkrijgen.145 Een erfgenaam kan evenwel niet gedwongen worden om de hoedanigheid van beherende vennoot aan te nemen.146 Door deze directe overgang komt het bedrijf bij een plots overlijden niet in onverdeeldheid terecht en wordt bijgevolg de continuïteit van de bedrijfsvoering gegarandeerd, hetgeen als een voordeel beschouwd kan worden ten opzichte van de eenmanszaak.147
138
Art. 831 Wetboek van Vennootschappen. D. VANSPEYBROUCK, De landbouwvennootschap, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2009-2010, 46. 140 Art. 39, 1° Wetboek van Vennootschappen. 141 Art. 40 Wetboek van Vennootschappen. 142 Art. 39, 2° Wetboek van Vennootschappen. 143 Art. 39, 4° Wetboek van Vennootschappen. 144 Art. 832, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 145 Art. 832, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 146 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 38. 147 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 6. 139
18
Wanneer een beherende vennoot overlijdt moet diens erfgenaam voldoen aan de voorwaarden die gelden bij toetreding van een nieuwe beherende vennoot.148 Zoals eerder vermeld dient hij toestemming te krijgen van alle andere vennoten, 50 % van zijn arbeidsinkomen uit het land- of tuinbouwbedrijf te halen, 50 % van zijn arbeidstijd aan het bedrijf te besteden en eventueel te voldoen aan de opgelegde voorwaarden. De statuten kunnen echter bepalen dat bloedverwanten in de rechte neerdalende lijn en hun aanverwanten
van
rechtswege
beherende
vennoot
worden
zonder
voorafgaande
goedkeuring van de vennoten.149 Aangezien een vennootschap door ten minste twee vennoten moet worden opgericht, waaronder minstens één beherende vennoot, moet de algemene vergadering bij het overlijden van de enige beherende vennoot een nieuwe beherende vennoot aanstellen dan wel beslissen tot ontbinding.150 Bij het overlijden van een beherende vennoot die ook aandelen bezit hoeft deze dubbele hoedanigheid niet automatisch over te gaan op één erfgenaam.151 Ingeval een stille vennoot overlijdt wordt diens erfgenaam de nieuwe eigenaar van de aandelen, mits toestemming van alle beherende vennoten en de meerderheid van de stille vennoten.152 Verkrijgt de nieuwe stille vennoot geen toestemming, dan moeten de vennoten die zich tegen de overgang van de aandelen verzetten de aandelen overnemen.153
1.6.2 De ontbinding van rechtswege Bij een landbouwvennootschap die voor bepaalde duur is aangegaan kunnen de vennoten de ontbinding voor het einde van de termijn vorderen ingeval daartoe wettige redenen bestaan.154 Deze wettige redenen kunnen onder meer voorvallen wanneer een andere vennoot zijn verplichtingen niet nakomt, wanneer een aanhoudende kwaal hem ongeschikt maakt voor zijn functie als vennoot of in andere soortgelijke gevallen waarvan de wettigheid en de ernst aan de beoordeling van de rechters wordt overgelaten.155 Naast deze algemene regelgeving is er ook een specifieke regeling uitgewerkt voor landbouwvennootschappen. Zo wordt de landbouwvennootschap van rechtswege ontbonden wanneer haar doel of werkzaamheden niet overeenstemmen met de exploitatie van een land- of tuinbouwbedrijf.156
148
Art. 809 Wetboek van Vennootschappen. Art. 809 Wetboek van Vennootschappen. 150 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 14. 151 B. DEGREVE, “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 38. 152 Art. 804 Wetboek van Vennootschappen. 153 Art. 805, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 154 Art. 45 Wetboek van Vennootschappen. 155 Art. 45 Wetboek van Vennootschappen. 156 Art. 833, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 149
19
De ontbinding kan dan worden gevorderd door zowel de rechter als het openbaar ministerie als een derde die aantoont een wettig belang te hebben bij deze overtreding.157
1.6.3 De vrijwillige ontbinding De wetgeving heeft voorzien dat de vennoten zelf kunnen overgaan tot de ontbinding van de landbouwvennootschap. Deze beslissing is weliswaar enkel mogelijk indien ze genomen wordt
tijdens
de
buitengewone
algemene
vergadering.158
Bijgevolg
kan
de
159
landbouwvennootschap nooit ontbonden worden door de wil van een van de partijen.
Zoals eerder vermeld is het merendeel van de algemene wetgeving inzake de ontbinding van een vennootschap van toepassing op de landbouwvennootschap. Er worden echter een paar algemene bepalingen uitgesloten, opdat een enkele vennoot de vennootschap niet zou kunnen ontbinden. Zo wordt de vennootschap niet ontbonden door de loutere verklaring van één of meer vennoten dat zij niet langer tot de vennootschap willen behoren.160 Zelfs indien de landbouwvennootschap voor onbepaalde duur is aangegaan en de opzegging tijdig en te goeder trouw aan alle vennoten wordt gedaan, kan de vennootschap niet door de wil van een van de partijen ontbonden worden.161
1.6.4 De alarmbelprocedure Wanneer de landbouwvennootschap door aanzienlijke verliezen een mogelijk gevaar betekent voor het rechtsverkeer treedt de alarmbelprocedure in werking. Deze procedure dient het maatschappelijk kapitaal te beschermen en bestaat uit drie drempels in functie van het niveau van het netto-actief. Het netto-actief wordt volgens artikel 617 van het Wetboek van Vennootschappen gedefinieerd als het totaal der activa verminderd met de voorzieningen en schulden.162 Indien het netto-actief ten gevolge van geleden verlies gedaald is tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal moet de algemene vergadering van de beherende en de stille vennoten, behoudens strengere bepalingen in de statuten, bijeenkomen binnen een termijn van maximum twee maanden nadat het verlies is vastgesteld.163 Op deze algemene vergadering wordt er vervolgens beraadslaagd over de ontbinding van de vennootschap en
157
Art. 833, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 826, 2° Wetboek van Vennootschappen. 159 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 14. 160 Art. 39, 5° Wetboek van Vennootschappen. 161 Art. 43 Wetboek van Vennootschappen. 162 Art. 816 Wetboek van Vennootschappen. 163 Art. 834, § 1, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 158
20
eventueel over andere in de agenda aangekondigde maatregelen.164 De beherende vennoten moeten hun voorstellen in een bijzonder verslag verantwoorden, waarbij voorstellen tot het voortzetten van de activiteit vergezeld worden van de uiteenzetting van de maatregelen die moeten dienen tot het herstel van de financiële toestand van de vennootschap.165 Dit verslag wordt vijftien dagen vóór de algemene vergadering op de zetel van de vennootschap ter beschikking gesteld van de vennoten.166 Het verslag wordt vervolgens in de agenda vermeld en een afschrift ervan wordt, samen met de oproepingsbrief, toegezonden aan de vennoten.167 Een tweede situatie doet zich voor wanneer het netto-actief ten gevolge van geleden verlies gedaald is tot minder dan een vierde van het maatschappelijk kapitaal.168 In dat geval wordt dezelfde procedure gevolgd als bij een daling tot onder de helft van het maatschappelijk kapitaal.169 Er is echter één belangrijk verschil inzake het besluitvormingsproces. In tegenstelling tot de eerste situatie, waar besluiten genomen worden met eenparigheid van de stemmen van de beherende vennoten en met een drie vierde meerderheid van de stemmen van de stille vennoten, moet in deze situatie slechts een goedkeuring plaatsvinden door een vierde van de stemmen.170 In beide situaties is het vereist dat de buitengewone algemene vergadering wordt samengeroepen. Indien dit niet gebeurt geldt er een vermoeden dat de door derden geleden schade, behoudens tegenbewijs, het gevolg is van het ontbreken van de bijeenroeping van de buitengewone algemene vergadering.171 Ten slotte wordt de situatie vermeld waarbij het netto-actief gedaald is tot onder het bedrag van 6.200 EUR. In dat geval kan iedere belanghebbende de ontbinding van de vennootschap voor de rechtbank vorderen.172 Naast het beslissen van het al dan niet ontbinden van de vennootschap kan de rechter ook een bepaalde termijn toestaan aan de vennootschap om haar toestand te regulariseren.173
164
Art. 834, § 1, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 834, § 1, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 166 Art. 834, § 1, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 167 Art. 834, § 1, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 168 Art. 834, § 2 Wetboek van Vennootschappen. 169 Art. 834, § 2 Wetboek van Vennootschappen. 170 Art. 834, § 2 Wetboek van Vennootschappen. 171 Art. 834, § 3 Wetboek van Vennootschappen. 172 Art. 835 Wetboek van Vennootschappen. 173 Art. 835 Wetboek van Vennootschappen. 165
21
1.7
De vereffening van de landbouwvennootschap
Nadat de landbouwvennootschap in ontbinding is gesteld kan de vereffeningsprocedure van start gaan. Deze verloopt volgens de algemene bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen. Na haar ontbinding wordt de landbouwvennootschap geacht voort te bestaan voor haar vereffening, waarbij alle stukken van de vennootschap vermelden dat zij in vereffening is.174 Tijdens de vereffening is het verboden dat de vennootschap haar naam wijzigt of haar zetel verplaatst, tenzij in het laatste geval het verzoek wordt gehomologeerd door de rechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de vennootschap haar zetel heeft.175 Na het openbaar ministerie gehoord te hebben kan de rechtbank het verzoek goedkeuren indien zij van oordeel is dat de zetelverplaatsing dienstig is voor de vereffening van de vennootschap.176
1.7.1 Aanstelling en benoeming van de vereffenaar De algemene vergadering, tenzij anders bepaald in de statuten, neemt de beslissing omtrent de wijze van vereffening en de aanstelling van de vereffenaars.177 Het kan voorkomen dat de vereffenaar een rechtspersoon is. In dat geval moet de algemene vergadering de natuurlijke persoon die de rechtspersoon vertegenwoordigt aanwijzen.178 Nadat de vereffenaars zijn aangesteld door de algemene vergadering dienen zij benoemd te worden door de rechtbank.179 De vereffenaars kunnen enkel benoemd worden nadat de voorzitter van de rechtbank er zich van vergewist heeft dat de vereffenaars voor de uitoefening van hun mandaat alle waarborgen van rechtschapenheid bieden.180 Daarnaast moet de voorzitter oordelen over de eventuele handelingen die de vereffenaar gesteld heeft tussen zijn aanstelling door de algemene vergadering en de benoeming door de rechtbank.181 Indien de voorzitter oordeelt dat die kennelijk in strijd zijn met de rechten van derden kan hij die handelingen nietig verklaren.182 Daarenboven voorziet de wet enkele categorieën die uitgesloten worden van de benoeming tot vereffenaar. Zo kan men niet tot vereffenaar aangewezen worden indien men inbreuken heeft gepleegd op de artikelen 489 tot 490bis van het Strafwetboek, die misdrijven omvatten
174
Art. 183, § 1, eerste en tweede lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 183, § 2 en §3 Wetboek van Vennootschappen. 176 Art. 183, § 3, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 177 Art. 184, § 1 Wetboek van Vennootschappen. 178 Art. 184, § 3, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 179 Art. 184, § 2, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 180 Art. 184, § 2, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 181 Art. 184, § 2, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 182 Art. 184, § 2, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 175
22
in verband met de staat van het faillissement.183 Tevens kan diegene die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, valsheid, knevelarij, oplichting of misbruik van vertrouwen niet benoemd worden tot vereffenaar.184 Evenmin kunnen personen die als bewaarder, voogd, bestuurder of rekenplichtige niet tijdig rekening en verantwoording hebben gedaan of niet tijdig hebben afgerekend als vereffenaar worden benoemd.185 De voorzitter mag enkel tot deze uitsluiting besluiten binnen een termijn van tien jaar, te rekenen van een definitief vonnis van veroordeling dan wel van het uitblijven van het tijdig rekening en verantwoording doen en tijdig afrekenen.186 Vervolgens is er nog een categorie van personen die geweigerd wordt, hoewel zij door de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel gehomologeerd kunnen worden.187 Deze categorie bestaat onder meer uit personen die failliet werden verklaard zonder rehabilitatie te hebben verkregen en personen die een gevangenisstraf, zelfs met uitstel, hebben opgelopen wegens één van de strafbare feiten in artikel 1 van het Koninklijk Besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 aangaande het rechterlijk verbod aan bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen, wegens een inbreuk op de Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen of wegens een inbreuk op de fiscale wetgeving.188 De bevoegde rechtbank inzake de benoeming van de vereffenaars is de Rechtbank van Koophandel van het arrondissement waar de vennootschap haar zetel heeft op de dag van het besluit tot ontbinding.189 Indien de vennootschap haar zetel binnen de zes maanden voor het besluit tot ontbinding heeft verplaatst naar een ander arrondissement is de rechtbank van het vorige arrondissement bevoegd.190 De vennootschap dient bij eenzijdig verzoekschrift een aanvraag tot homologatie in dat ondertekend wordt door de vereffenaars, een advocaat, een notaris dan wel een bestuurder of zaakvoerder van de vennootschap.191 Daarnaast kan de rechtbank tot homologatie worden verzocht bij verzoekschrift van iedere belanghebbende of de Procureur des Konings.192 Het benoemingsbesluit kan één of meerdere kandidaatvereffenaars bevatten, eventueel in volgorde van voorkeur, voor het geval de benoeming van de vereffenaar niet bevestigd wordt door de rechtbank.193 Uiterlijk vijf werkdagen na de indiening van het verzoekschrift moet de voorzitter van de rechtbank een uitspraak doen
183
Art. 184, § 2, vierde lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 184, § 2, vierde lid Wetboek van Vennootschappen. 185 Art. 184, § 2, vierde lid Wetboek van Vennootschappen. 186 Art. 184, § 2, vierde lid Wetboek van Vennootschappen. 187 Art. 184, § 2, vijfde lid Wetboek van Vennootschappen. 188 Art. 184, § 2, vijfde lid Wetboek van Vennootschappen. 189 Art. 184, § 2, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 190 Art. 184, § 2, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 191 Art. 184, § 2, zevende lid Wetboek van Vennootschappen. 192 Art. 184, § 2, zevende lid Wetboek van Vennootschappen. 193 Art. 184, § 2, zesde lid Wetboek van Vennootschappen. 184
23
over de benoeming van de vereffenaars.194 Deze termijn van vijf werkdagen kan opgeschort worden voor de duur van het uitstel dat aan de verzoeker is toegekend dan wel voor de duur die vereist is na heropening van de debatten.195 Indien de termijn van vijf werkdagen niet wordt gerespecteerd, wordt er geacht dat de eerst aangewezen vereffenaar is benoemd.196 Ingeval de rechtbank meerdere vereffenaars aanstelt, worden deze geacht een college te vormen.197 Daarnaast kan de rechtbank oordelen dat geen enkele kandidaat in het benoemingsbesluit voldoet aan de gestelde voorwaarden en zij zal dan zelf een kandidaat aanwijzen.198 Een akte aangaande de benoeming van een vereffenaar kan slechts geldig worden neergelegd indien er een afschrift wordt bijgevoegd van de uitspraak van de voorzitter van de rechtbank.199 Wanneer de termijn van vijf werkdagen niet gerespecteerd wordt, moet de vennootschap zelf bewijs leveren dat zij de homologatie heeft aangevraagd.200 Vervolgens dient de neerlegging van de akte binnen vijftien dagen te gebeuren, te rekenen vanaf de uitspraak van de voorzitter van de rechtbank of, in voorkomend geval, vanaf het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen.201
1.7.2 Vereffeningswerkzaamheden Eenmaal de vereffenaar benoemd is, kan hij alle rechtsgedingen voeren, hetzij als eiser hetzij als verweerder, alle betalingen ontvangen, opheffing van inschrijving verlenen met of zonder kwijting, alle roerende waarden van de vennootschap te gelde maken, alle handelspapieren endosseren en dadingen of compromissen aangaan betreffende alle geschillen.202 Bovendien kunnen de vereffenaars de onroerende goederen van de vennootschap openbaar verkopen indien zij dit nodig achten voor de betaling van de schulden.203 Daarnaast kunnen zij, mits machtiging van de algemene vergadering, het bedrijf of de handel voortzetten tot de tegeldemaking, leningen aangaan voor de betaling van de schulden, handelspapier uitgeven, de goederen van de vennootschap hypothekeren of in pand geven, de onroerende goederen verkopen en het vermogen inbrengen in andere vennootschappen.204
194
Art. 184, § 2, zevende lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 184, § 2, achtste lid Wetboek van Vennootschappen. 196 Art. 184, § 2, achtste lid Wetboek van Vennootschappen. 197 Art. 184, § 2, tiende lid Wetboek van Vennootschappen. 198 Art. 184, § 2, zevende lid Wetboek van Vennootschappen. 199 Art. 184, § 3, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 200 Art. 184, § 3, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 201 Art. 184, § 3, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 202 Art. 186 Wetboek van Vennootschappen. 203 Art. 186 Wetboek van Vennootschappen. 204 Art. 187 Wetboek van Vennootschappen. 195
24
De vereffenaars kunnen eisen dat de vennoten de bedragen storten waarvan ze zich verbonden hebben, mits dit nodig wordt geacht om de schulden en de kosten van de vereffening te voldoen.205 Hierbij wordt onder meer gedacht aan de volstorting van het maatschappelijk kapitaal. De vereffenaars zijn verplicht de algemene vergadering bijeen te roepen wanneer de vennoten die te samen één vijfde van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen hierom verzoeken.206 De vereffenaars zijn ertoe gehouden een staat van de vereffening toe te zenden aan de griffie van de Rechtbank van Koophandel van het arrondissement waar de vennootschap haar zetel heeft.207 Deze omstandige staat bevat onder meer de ontvangsten, de uitgaven en de uitkeringen en het gedeelte van de vennootschap dat nog vereffend moet worden.208 Deze gegevens moeten bij het vennootschapsdossier gevoegd worden, evenals de eventuele lijst van homologaties en bevestigingen.209 In het eerste jaar van de vereffening dient deze staat in de zevende en de dertiende maand na de invereffeningstelling aan de griffie toegezonden te worden, maar eenmaal de vereffening meer dan een jaar in beslag neemt dient dit slechts eenmaal per jaar te gebeuren.210 Ingeval het meer dan een jaar duurt vooraleer
de
vennootschap
vereffend
kan
verantwoorden aan de algemene vergadering.
worden,
moeten
de
vereffenaars
dit
211
Bij het inlossen van de schulden van de vennootschap moet de vereffenaar eerst en vooral rekening houden met de rechten van de bevoorrechte schuldeisers.212 Vervolgens betaalt hij alle andere schulden naar evenredigheid en zonder onderscheid tussen opeisbare en niet opeisbare schulden, onder aftrek van het disconto.213 De vereffenaar kan echter op eigen risico eerst de opeisbare schulden betalen indien de baten de lasten aanzienlijk overstijgen of de schuldvorderingen op termijn voldoende gewaarborgd zijn.214 Vooraleer de vereffening wordt afgesloten, wordt er een plan voor de verdeling van de activa onder de schuldeisers voor akkoord voorgelegd aan de rechtbank waarbinnen de vennootschap op het ogenblik van de indiening van dit verzoekschrift haar zetel heeft.215 De rechtbank kan daarbij van de
205
Art. 188 Wetboek van Vennootschappen. Art. 189 Wetboek van Vennootschappen. 207 Art. 189bis, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 208 Art. 189bis, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 209 Art. 195bis, 3° Wetboek van Vennootschappen. 210 Art. 189bis, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 211 Art. 193, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 212 Art. 190, § 1, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 213 Art. 190, § 1, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 214 Art. 190, § 1, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 215 Art. 190, § 1, derde lid Wetboek van Vennootschappen. 206
25
vereffenaar alle inlichtingen vorderen die zij nodig acht om de geldigheid van het verdelingsplan na te gaan.216 Indien er na de betaling van de schulden of consignatie van de nodige gelden om die te voldoen nog een vereffeningssaldo resteert, verdeelt de vereffenaar dit onder de vennoten.217 Op dit saldo, de zogenaamde liquidatiebonus, moet er wel een roerende voorheffing van 25 % ingehouden worden.218 Indien de wetsartikelen omtrent de benoeming van de vereffenaars, de verzending van de omstandige staat, de betaling van de schulden en de opmaak van het verdelingsplan niet in acht worden genomen, kan de vervanging van de vereffenaar gevorderd worden.219 Deze vervanging kan worden verzocht door het openbaar ministerie dan wel door iedere belanghebbende derde en wordt naderhand uitgesproken door de bevoegde voorzitter van de rechtbank.220 Het is mogelijk dat de ontbinding en de vereffening in één akte worden afgehandeld, mits naleving van bepaalde voorwaarden.221 Zo kan dit gebeuren indien er geen vereffenaar is aangeduid en alle schulden ten aanzien van derden zijn terugbetaald of de nodige gelden om die te voldoen werden geconsigneerd.222 Bovendien wordt het besluit hiertoe met eenparigheid van de stemmen genomen, waarbij alle vennoten op de algemene vergadering aanwezig zijn of op zijn minst geldig vertegenwoordigd.223 Eenmaal voldaan aan deze voorwaarden gebeurt de terugname van het resterend actief door de vennoten zelf. 224 Uiteraard wordt er in dit geval geen omstandige staat verzonden en wordt er geen plan opgemaakt voor de verdeling van de activa onder de verschillende schuldeisers.225
1.7.3 Sluiting van de vereffening Na afloop van de vereffening en minstens één maand voor de algemene vergadering, leggen de vereffenaars op de zetel van de vennootschap de rekeningen neer samen met de stukken tot staving.226 Deze documenten worden in principe gecontroleerd door de commissaris.227 Aangezien de landbouwvennootschap niet verplicht is een commissaris aan te stellen, kunnen de vennoten zich beroepen op een individueel onderzoeksrecht, waarbij ze zich
216
Art. 190, § 1, vierde lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 190, § 2, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 218 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 219 Art. 184, § 4 Wetboek van Vennootschappen. 220 Art. 184, § 4 Wetboek van Vennootschappen. 221 Art. 184, § 5 Wetboek van Vennootschappen. 222 Art. 184, § 5, 1-2° Wetboek van Vennootschappen. 223 Art. 184, § 5, 3° Wetboek van Vennootschappen. 224 Art. 184, § 5 Wetboek van Vennootschappen. 225 Art. 189bis en Art. 190 § 3 Wetboek van Vennootschappen. 226 Art. 194, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 227 Art. 194, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 217
26
kunnen laten bijstaan door een bedrijfsrevisor of een externe accountant.228 Daarbij is het van belang dat de vereffenaars verantwoordelijk zijn voor de vervulling van hun taak en aansprakelijk zijn voor de tekortkomingen in hun bestuur, zowel naar derden toe als naar de vennoten.229 Eenmaal
afgesloten
wordt
de
vereffening
bekendgemaakt
openbaarmakingsformaliteiten bij oprichting van een vennootschap.
230
volgens
de
Zo wordt de akte
neergelegd ter griffie van de Rechtbank van Koophandel van het rechtsgebied waarbinnen de vennootschap haar zetel heeft en wordt deze opgenomen in het vennootschapsdossier, dat eveneens op de griffie wordt bijgehouden.231 Vervolgens geschiedt de bekendmaking in de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad binnen vijftien dagen na de neerlegging.232 Deze bekendmaking bevat onder meer de plaats waar de boeken en bescheiden van de vennootschap moeten worden neergelegd en bewaard gedurende ten minste vijf jaar.233 Daarnaast worden de genomen maatregelen voor de consignatie van de gelden en waarden die aan schuldeisers of aan vennoten toekomen en die hun niet konden worden afgegeven, opgenomen in de bekendmaking.234 In geval van gerechtelijke afsluiting van de vereffening wordt het uittreksel van de rechterlijke beslissing neergelegd en bekendgemaakt volgens de openbaarmakingsformaliteiten bij oprichting van een vennootschap.235 Het uittreksel vermeldt onder meer de naam en de zetel van de vennootschap, de datum van de beslissing en de rechter die ze heeft gewezen, de plaats waar de boeken en bescheiden van de vennootschap worden neergelegd en bewaard en de in consignatie gegeven geldsommen en effecten die aan de schuldeisers of aan de vennoten toekomen en die hun nog niet konden worden afgegeven.236 In voorkomend geval moet het uittreksel ook de naam, voornamen en het adres van de vereffenaars bevatten en, ingeval van een rechtspersoon, de aanwijzing van de natuurlijke persoon die de rechtspersoon vertegenwoordigt.237
228
Art. 194, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. Art. 192 Wetboek van Vennootschappen. 230 Art. 195, § 1 Wetboek van Vennootschappen. 231 Art. 67, § 1, eerste lid en §2 Wetboek van Vennootschappen. 232 Art. 73, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 233 Art. 195, § 1, 1° Wetboek van Vennootschappen. 234 Art. 195, § 1, 2° Wetboek van Vennootschappen. 235 Art. 195, § 2, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 236 Art. 195, § 2, tweede lid, 1°-2°, 4° Wetboek van Vennootschappen. 237 Art. 195, § 2, tweede lid, 3° Wetboek van Vennootschappen. 229
27
Hoofdstuk 2: De fiscale kant van de landbouwvennootschap De land- en tuinbouwsector wordt getypeerd door een aantal unieke kenmerken, zodat de wetgever enkele afwijkende fiscale regimes in het leven heeft geroepen waaruit land- en tuinbouwbedrijven kunnen kiezen. Men heeft gepoogd de landbouwvennootschap op fiscaal vlak
zo
dicht
mogelijk
bij
de
eenmanszaak
te
laten
aansluiten,
waardoor
de
landbouwvennootschap, in tegenstelling tot de meeste andere vennootschapsvormen, kan blijven genieten van bepaalde fiscaal gunstige regimes. In het vervolg van dit hoofdstuk worden deze fiscale stelsels verder toegelicht, waarbij er een onderscheid wordt gemaakt tussen de inkomstenbelasting en de belasting over de toegevoegde waarde.
2.1
De inkomstenbelasting
In hoofdstuk 1 werd reeds vermeld dat de landbouwvennootschap een burgerlijke vennootschap is met rechtspersoonlijkheid. Op fiscaal vlak is er echter voorzien dat de landbouwvennootschap geen rechtspersoonlijkheid bezit, tenzij zij daar uitdrukkelijk om vraagt.238 Deze fiscale fictie houdt in dat de landbouwvennootschap fiscaal transparant is, hetgeen betekent dat de winsten van de vennootschap ten name van de vennoten in de personenbelasting belast worden.239 Indien de landbouwvennootschap voor fiscale rechtspersoonlijkheid kiest, wordt zij zoals andere vennootschappen belast in de vennootschapsbelasting, mits naleving van bepaalde voorwaarden.240 Bijgevolg heeft de landbouwvennootschap als enige vennootschapsvorm het voordeel te kunnen kiezen tussen het belastingstelsel onder de personenbelasting en het belastingstelsel onder de vennootschapsbelasting. In het vervolg van dit deel worden beide belastingstelsels verder toegelicht, waarbij er ook aandacht wordt besteed aan het landbouwforfait, een specifiek forfaitair belastingstelsel in de personenbelasting.
238
Art. 29, § 2, 2° Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. Art. 29, § 1 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 240 Art. 12, KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 239
28
2.1.1 Algemeen stelsel in de personenbelasting De personenbelasting is een synthetische belasting, die wordt geheven op het totale inkomen van de belastingplichtige.241 Als grondslag wordt het belastbare inkomen genomen, dat bepaald wordt door het totale netto-inkomen verminderd met de aftrekbare bestedingen.242
Elke vennoot is belastbaar op zijn opnemingen en toekenningen uit de winst van het boekjaar en zijn deel in de niet-verdeelde winst, zoals reserves en verworpen uitgaven, van datzelfde boekjaar.243 Opnemingen en toekenningen van winsten uit vorige boekjaren waarvoor de vennootschap niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen was, zijn niet belastbaar aangezien zij reeds in voorgaande aanslagjaren belast zijn geweest.244 De inkomsten ten name van de vennoten worden volledig als beroepsinkomsten beschouwd.245 Het belastbare inkomen wordt tegen een progressief tarief belast dat varieert van 25 tot 50 %, wat inhoudt dat het belastingpercentage stijgt naarmate men in een hogere inkomensschijf terechtkomt.246 Dit leidt ertoe dat het vanaf een bepaalde inkomensschijf voordeliger kan zijn om belast te worden in de vennootschapsbelasting. Verder worden belastingplichtigen in de personenbelasting, in tegenstelling tot de vennootschapsbelasting, niet op het volledige belastbare inkomen belast. Zo hebben zij recht op een belastingvrije som, die varieert naargelang het aantal personen men ten laste heeft en de burgerlijke stand van
de
belastingplichtige.247
Bij
de
personenbelasting
wordt
wel
steeds
gemeentebelasting toegevoegd, hetgeen bij de vennootschapsbelasting niet het geval is.
de 248
Dit progressieve tarief is een belangrijk nadeel ten opzichte van landbouwvennootschappen die belast worden in de vennootschapsbelasting. De land- en tuinbouwsector is namelijk al jaren een sector die onderhevig is aan sterke inkomensschommelingen.249 Bijgevolg worden onder de progressieve tarieven van de personenbelasting de vette jaren meer dan
241
Art. 1, § 1, 1° Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. Art. 6 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 243 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 5. 244 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 5. 245 Art. 23, § 1 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 246 Art. 130 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 247 Art. 131, Art. 132 en Art. 133 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 248 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 17. 249 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 22. 242
29
proportioneel afgeroomd in vergelijking met de magere jaren.250 Daartegenover staat dat een landbouwvennootschap in de vennootschapsbelasting haar winsten kan overdragen, zodat overschotten van goede jaren overdragen worden naar slechtere jaren.251 Daardoor wordt er een stabieler inkomen verkregen dan onder de personenbelasting. In de personenbelasting genieten landbouwvennootschappen evenwel van een afzonderlijk belastingtarief op bepaalde
premies
in
tegenstelling
tot
landbouwvennootschappen
in
de
vennootschapsbelasting.252 Zo geldt er in de personenbelasting een verlaagd tarief van 12,5 % op betalingsrechten en geniet VLIF-steun zelfs een totale belastingvrijstelling.253 Aangezien de landbouwvennootschap een burgerlijke vennootschap is, is zij in principe niet onderworpen aan de Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen.254 Desondanks moet de belastbare winst van landbouwbedrijven vastgesteld worden overeenkomstig de regels van het boekhoudrecht.255 Dit heeft tot gevolg dat men als landbouwer verplicht is een bewijskrachtige boekhouding te voeren, die binnen de sector als een fiscale boekhouding wordt benoemd. Bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens heeft de wetgever voorzien dat de landbouwer belast wordt op basis van forfaitaire grondslagen, beter bekend als het landbouwforfait.256
2.1.2 Het landbouwforfait Voor landbouwvennootschappen die in de personenbelasting belast worden, maar hun winst niet kunnen aantonen aan de hand van een bewijskrachtige boekhouding bestaat er het landbouwforfait. Onder dit stelsel wordt de winst van een landbouwbedrijf bepaald door vastgelegde barema‟s te vermenigvuldigen met een bepaalde eenheid zoals de bewerkte oppervlakte of het aantal aanwezige dieren op het bedrijf. Deze forfaitaire grondslag wordt jaarlijks bepaald door de belastingadministratie, nadat zij overleg heeft gepleegd met de betrokken beroepsgroeperingen.257 Vervolgens wordt de bekomen winst, zoals in het algemeen stelsel in de personenbelasting, belast tegen de progressieve tarieven. Het barema is een algemeen gemiddelde, uitgedrukt in een bepaalde eenheid, dat verschilt naargelang de streek waar het landbouwbedrijf gelegen is en/of de sector of teeltwijze die 250
STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 22. STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 22. 252 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 22. 253 G. PORTO-CARRERO en P. VAN DER SCHEUREN, “Aandachtspunten bij het invullen van uw forfaitaire belastingaangifte voor het inkomstenjaar 2013”, Landbouwleven 2014, nr. 2970, 22-27. 254 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 1. 255 I. VAN DE WOESTEYNE, Cursus personenbelasting 2013-2014, Gent, 2013, 52. 256 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 5. 257 Art. 342, § 1 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 251
30
van toepassing is.258 Als men het barema vermenigvuldigt met het aantal eenheden bekomt men de semibrutowinst van het bedrijf.259 Dit winstcijfer is gelegen tussen de brutowinst en de nettowinst en houdt rekening met de verkopen en met een deel van de aftrekbare beroepskosten.260 Om tot de nettowinst te komen kunnen er nog een beperkt aantal kosten afgetrokken worden, waaronder de pachtkosten of de kosten van externe arbeid.261 Daarnaast moet men aan de semibrutowinst bepaalde premies of winsten toevoegen zoals de bedrijfstoeslag of de eventuele verkoop van hoeveproducten.262 Het landbouwforfait biedt zowel voor- als nadelen voor de landbouwer. Ten eerste zorgt het landbouwforfait voor minder administratieve kosten en worden een aantal uitgaven forfaitair verrekend, waardoor die niet bewezen moeten worden.263 Daarnaast wordt de betere land- of tuinbouwer beloond indien hij met zijn werkelijke inkomsten boven het gemiddelde zit.264 Daartegenover staat de situatie waarin de land- of tuinbouwer onder het gemiddelde zit en dus benadeeld wordt.265 Andere nadelen zijn dat er geen investeringsaftrek mogelijk is en dat bedrijven met zware investeringen minder afschrijvingen in rekening kunnen brengen. 266 Bovendien kunnen beroepsverliezen niet overgedragen worden naar een volgend belastbaar tijdperk.267 Ten slotte is het mogelijk dat de fiscus het landbouwforfait verwerpt ingeval de werkelijke inkomsten aanzienlijk hoger liggen dan het semibrutowinstcijfer.268
258
G. PORTO-CARRERO en P. VAN DER SCHEUREN, “Aandachtspunten bij het invullen van uw forfaitaire belastingaangifte voor het inkomstenjaar 2013”, Landbouwleven 2014, nr. 2970, 22-27. 259 G. PORTO-CARRERO en P. VAN DER SCHEUREN, “Aandachtspunten bij het invullen van uw forfaitaire belastingaangifte voor het inkomstenjaar 2013”, Landbouwleven 2014, nr. 2970, 22-27. 260 G. PORTO-CARRERO en P. VAN DER SCHEUREN, “Aandachtspunten bij het invullen van uw forfaitaire belastingaangifte voor het inkomstenjaar 2013”, Landbouwleven 2014, nr. 2970, 22-27. 261 G. PORTO-CARRERO en P. VAN DER SCHEUREN, “Aandachtspunten bij het invullen van uw forfaitaire belastingaangifte voor het inkomstenjaar 2013”, Landbouwleven 2014, nr. 2970, 22-27. 262 G. PORTO-CARRERO en P. VAN DER SCHEUREN, “Aandachtspunten bij het invullen van uw forfaitaire belastingaangifte voor het inkomstenjaar 2013”, Landbouwleven 2014, nr. 2970, 22-27. 263 STUDIEDIENST SBB, Begrippen uit de agrarische fiscaliteit, https://www.sbb.be/Portals/0/Agrarische%20fiscaliteit.pdf, 2. 264 STUDIEDIENST SBB, Begrippen uit de agrarische fiscaliteit, https://www.sbb.be/Portals/0/Agrarische%20fiscaliteit.pdf, 2. 265 STUDIEDIENST SBB, Begrippen uit de agrarische fiscaliteit, https://www.sbb.be/Portals/0/Agrarische%20fiscaliteit.pdf, 2. 266 STUDIEDIENST SBB, Begrippen uit de agrarische fiscaliteit, https://www.sbb.be/Portals/0/Agrarische%20fiscaliteit.pdf, 2. 267 STUDIEDIENST SBB, Begrippen uit de agrarische fiscaliteit, https://www.sbb.be/Portals/0/Agrarische%20fiscaliteit.pdf, 2. 268 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 17.
31
2.1.3 De vennootschapsbelasting De landbouwvennootschap kan ook voor fiscale rechtspersoonlijkheid kiezen en bijgevolg belast
worden
in
de
vennootschapsbelasting.
Indien
de
vennootschap
voor
dit
belastingstelsel kiest, moet zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de vennootschap minstens drie vennoten tellen en dient het maatschappelijk kapitaal minstens 30.950 EUR te bedragen.269 Beide voorwaarden moeten vervuld zijn op de eerste dag van het eerste belastbare tijdperk waarvoor de vennootschapsbelasting van toepassing is.270 Naast deze wettelijke vereisten moet de landbouwvennootschap aan enkele vormvereisten voldoen. Zo kan de optie slechts geldig uitgeoefend worden indien de beslissing daartoe met eenparigheid van de stemmen is genomen door de personen die op de eerste dag van het eerste belastbare tijdperk waarvoor de optie uitwerking moet hebben vennoten waren.271 In geval van overlijden van een van de vennoten dient de beslissing genomen te worden door de rechthebbenden.272 Vervolgens moet er, op straffe van nietigheid, bij aangetekende brief een afschrift van deze beslissing verzonden worden aan de belastingcontroleur of aan de leider van het centraal taxatiekantoor van het gebied van de landbouwvennootschap.273 Het afschrift wordt ondertekend door alle personen die hebben meebeslist en wordt verzonden uiterlijk binnen de eerste dertig dagen van het eerste belastbare tijdperk waarvoor de optie uitwerking moet hebben.274 Bovendien moet het afschrift alle gegevens bevatten die nodig zijn voor het beoordelen van de geldigheid van de beslissing.275 Dit houdt in dat het minstens een vermelding maakt van de datum van de beslissing, de identiteit en het adres van elke vennoot die tot de beslissing heeft bijgedragen, het belastbare tijdperk met ingang waarvan de optie uitwerking moet hebben en het maatschappelijk kapitaal op de eerste dag van dat tijdperk.276 Het optiestelsel is in principe onherroepelijk voor een cyclus van drie opeenvolgende belastbare tijdperken, zelfs wanneer tijdens de twee volgende belastbare tijdperken niet meer voldaan is aan de wettelijke vereisten betreffende het aantal vennoten en het bedrag van het maatschappelijk kapitaal.277 Enkel indien de landbouwvennootschap wordt omgevormd tot een handelsvennootschap wordt het optiestelsel ambtshalve beëindigd met
269
Art. 12 KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. Art. 13 KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 271 Art. 13 KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 272 Art. 13 KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 273 Art. 14, tweede lid KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 274 Art. 14, tweede lid KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 275 Art. 14, tweede lid KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 276 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 6. 277 Art. 15 KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 270
32
ingang van het belastbare tijdperk waarin de akte van omzetting uitwerking heeft.278 De vennootschap, die onder de nieuwe rechtsvorm blijft bestaan, wordt dan onderworpen aan de vennootschapsbelasting.279 Het optiestelsel wordt, op enkele uitzonderingen na, ambtshalve vernieuwd voor een nieuwe cyclus van drie opeenvolgende belastbare tijdperken.280 De optie wordt niet vernieuwd wanneer de vennoten daar uitdrukkelijk om verzoeken, mits zij daartoe beslissen met eenparigheid van de stemmen.281 In dat geval moet er opnieuw een afschrift verzonden worden aan de belastingcontroleur of de leider van het taxatiekantoor van het gebied van de landbouwvennootschap.282 Het afschrift dient bij aangetekende brief verzonden te worden uiterlijk binnen de eerste dertig dagen van het eerste belastbare tijdperk dat volgt op de cyclus waarvoor afstand wordt gedaan van de optie.283 De optie wordt evenmin ambtshalve vernieuwd wanneer, op de datum van het verstrijken van het belastbare tijdperk dat volgt op de cyclus waarvoor de optie laatst uitwerking heeft gehad, minstens één jaar niet meer voldaan wordt aan de wettelijke vereisten betreffende het aantal vennoten en het bedrag van het maatschappelijk kapitaal.284 De winst in de vennootschapsbelasting wordt gevormd door de som van de gereserveerde winsten, de verworpen uitgaven en de dividenden.285 Om de belastbare grondslag te bekomen wordt dit resultaat verminderd met de aftrekken bepaald in de verschillende bewerkingen van de vennootschapsbelasting.286 In tegenstelling tot de personenbelasting wordt de belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting belast tegen een vast basistarief van 33 % verhoogd met een aanvullende crisisbijdrage van 3 %.287 Men kan echter onder bepaalde voorwaarden genieten van een progressief verlaagd basistarief dat varieert van 24,25 tot 34,50 %, eveneens verhoogd met een aanvullende crisisbijdrage van 3 %.288 Om van dit verlaagd basistarief te kunnen genieten moet de landbouwvennootschap aan verschillende voorwaarden voldoen. Zo mag het belastbare inkomen niet meer bedragen dan
322.500
EUR,
wat
in
principe
een
te
verwaarlozen
voorwaarde
is
bij
278
Art. 16, eerste lid KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. Art. 16, tweede lid KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 280 Art. 15 KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 281 Art. 15, 1° KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 282 Art. 15, 1° KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 283 Art. 15, 1° KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 284 Art. 15, 2° KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992. 285 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2013, 23. 286 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2013, 23. 287 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2013, 333. 288 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2013, 333. 279
33
landbouwbedrijven.289 Des te belangrijker is de voorwaarde dat de landbouwvennootschap aan minstens één bedrijfsleider een bezoldiging toekent van minimum 36.000 EUR.290 Indien het belastbare inkomen van de landbouwvennootschap minder dan 36.000 EUR bedraagt, moet er aan minstens één bedrijfsleider een bezoldiging toegekend worden die gelijk is aan of hoger is dan het belastbare inkomen.291 Tot slot dient er vermeld te worden dat er geen ideaal belastingstelsel bestaat. Zowel de personenbelasting als de vennootschapsbelasting hebben hun voor- en nadelen. Het is belangrijk om niet enkel naar de belastingtarieven te kijken, maar ook naar het belastingvoordeel in zijn geheel.292 Zodoende moet er rekening worden gehouden met andere fiscale aspecten zoals het inkomen dat uit de vennootschap wordt gehaald, de meerwaardebelasting en de registratierechten.293 Deze aspecten worden hieronder elk afzonderlijk besproken.
2.1.4 Inkomen uit de vennootschap Bij de personenbelasting doen er zich geen moeilijkheden voor om inkomen uit de landbouwvennootschap te halen aangezien zij op fiscaal vlak wordt gelijkgesteld aan een natuurlijk persoon. Bij de vennootschapsbelasting daarentegen kunnen de vennoten niet persoonlijk over de winst van de landbouwvennootschap beschikken en moeten zij eerst hun inkomen uit de vennootschap halen.294 Hiervoor bestaan er verschillende mogelijkheden, waardoor een optimale inkomstenmix mogelijk wordt.295 2.1.4.1 Bedrijfsleidersbezoldiging Zoals vermeld in hoofdstuk 1 hebben de beherende vennoten recht op een vergoeding voor de arbeid die zij verrichten.296 Deze vergoeding is een aftrekbare kost voor de vennootschap, maar wordt wel nog ten name van de beherende vennoten belast in de personenbelasting.297 Aangezien het om een bruto-inkomen gaat waarbij de beherende vennoot zelf aan de fiscale en sociale lasten moet voldoen, wordt dit al snel een dure manier om inkomsten uit de vennootschap te halen. Bovendien is het niet voordelig om alle winst uit te keren als een
289
Art. 215, tweede lid Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. Art. 215, derde lid, 4° Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 291 Art. 215, derde lid, 4° Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 292 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 7. 293 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 7. 294 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 6. 295 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 6. 296 Art. 811, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 297 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 20. 290
34
bedrijfsleidersbezoldiging. In dat geval betaalt men evenveel personenbelasting als een eenmanszaak en draagt men tevens de kosten van de vennootschap.298 2.1.4.2 Verhuring van roerende en onroerende goederen Het is mogelijk dat de vennoten roerende of onroerende goederen die geen deel uitmaken van de inbreng verhuren aan de vennootschap.299 Enerzijds wordt de betaalde huur beschouwd als een aftrekbare kost voor de vennootschap en anderzijds als een inkomen voor de vennoot die het goed verhuurt.300 Dit inkomen is fiscaal voordeliger voor de beherende vennoot dan de toekenning van een bedrijfsleidersbezoldiging.301 Bij de verhuring van gebouwen heeft de wetgever echter een beperking opgelegd. Indien de fiscus vaststelt dat de huurprijs voor gebouwen te hoog is kan hij een deel van deze huurprijs belasten als een bedrijfsleidersbezoldiging.302 Zodoende wordt er vermeden dat een te groot deel van de winst als een vergoeding voor de verhuring van gebouwen wordt beschouwd. 2.1.4.3 Dividenden en interesten Een vennootschap kan dividenden uitkeren aan de aandeelhouders ter vergoeding van het kapitaal dat zij hebben ingebracht.303 Dit is op fiscaal vlak niet zo interessant aangezien dividenden niet als een aftrekbare kost worden aanzien.304 Bovendien moet er naast de voldoening van de vennootschapsbelasting een roerende voorheffing worden ingehouden op de uitgekeerde dividenden van 25 % of onder bepaalde voorwaarden 20 % of 15 %.305 Naast het inbrengen van kapitaal kunnen vennoten ook geld lenen aan de vennootschap.306 De interest die zij hiervoor in de plaats vragen wordt als een roerend inkomen beschouwd voor de vennoten en als een aftrekbare kost voor de vennootschap.307 Er moet wel rekening gehouden worden met een roerende voorheffing van 25 %.
308
Dit is opnieuw een fiscaal
gunstige methode om inkomen uit de vennootschap te halen, hoewel de wetgever beperkingen heeft voorzien om misbruik te vermijden.309 Zo zal de fiscus in geval van te
298
STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 20. STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 300 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 301 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 302 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 303 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 304 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 305 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 306 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 307 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 308 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 309 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. 299
35
hoge interesten een deel ervan herkwalificeren in dividenden, die fiscaal gezien een minder gunstig regime genieten.310 2.1.4.4 Voordelen van alle aard Onder voordelen van alle aard worden voordelen beschouwd die bedrijfsleiders of werknemers, naar aanleiding van de beroepswerkzaamheid die zij uitoefenen, van de vennootschap krijgen.311 Hierbij kan als voorbeeld een bedrijfswagen of een laptop worden gegeven. Deze voordelen vormen een aftrekbare beroepskost voor de vennootschap en zijn ten name van de verkrijgers onderworpen aan de personenbelasting.312 Zij worden evenwel opgenomen voor de werkelijke waarde in hoofde van de verkrijger en niet voor de kost van het voordeel zelf.313 Naast deze werkelijke waarde wordt er in bepaalde gevallen een forfaitaire grondslag toegepast.314
2.1.5 De meerwaardebelasting Bij
de overdracht
van een
bestaand land-
of
tuinbouwbedrijf
moet
de vorige
beroepswerkzaamheid volledig en definitief stopgezet worden vooraleer die kan ingebracht worden in een nieuwe zaak.315 Daarbij kunnen er bij de inbreng van de activa van de vorige beroepswerkzaamheid stopzettingsmeerwaarden gerealiseerd worden.316 Volgens het Wetboek van de Inkomstenbelastingen zijn deze meerwaarden belastbaar, behoudens enkele uitzonderingen. Zodoende is er voorzien dat de landbouwvennootschap een gunstig fiscaal regime kan genieten inzake de meerwaardebelasting.317 Bij landbouwvennootschappen die geen fiscale rechtspersoonlijkheid bezitten voor het belastbare
tijdperk
waarin
de
inbreng
heeft
plaatsgehad
stopzettingsmeerwaarden volledig maar tijdelijk vrijgesteld worden.
318
kunnen
de
Dit vrijstellingsregime
is afhankelijk van een aantal voorwaarden. Zo moet de inbreng vergoed worden in de vorm van aandelen en moet zij gebeuren in een landbouwvennootschap.319 Indien de landbouwvennootschap heeft gekozen voor fiscale rechtspersoonlijkheid kunnen de meerwaarden ook vrijgesteld worden, mits naleving van enkele voorwaarden. Zo moet de inbreng vergoed worden in aandelen en moet het gaan om een inbreng van één of meer 310
STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 21. I. VAN DE WOESTEYNE, Cursus personenbelasting 2013-2014, Gent, 2013, 98. 312 Art. 31, 2° Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 313 I. VAN DE WOESTEYNE, Cursus personenbelasting 2013-2014, Gent, 2013, 99. 314 I. VAN DE WOESTEYNE, Cursus personenbelasting 2013-2014, Gent, 2013, 99. 315 GROENE KRING en SBB ACCOUNTANTS & ADVISEURS, De wissel: opvolgen in land- en tuinbouw, Leuven, Herman Vidts, 2013, 22. 316 Art. 28, eerste lid, 1° Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 317 Art. 46, § 1, 3° Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 318 Art. 46, § 1, 3° Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 319 D. VANSPEYBROUCK, De landbouwvennootschap, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2009-2010, 80. 311
36
bedrijfstakken of een algemeenheid van goederen.320 Wanneer in beide situaties de aandelen die dienen als vergoeding voor de gedane inbreng worden vervreemd, wordt de voorlopig vrijgestelde meerwaarde terug belastbaar gesteld vanaf het jaar dat de vervreemding heeft plaatsgevonden.321 Voor bedrijven die geëxploiteerd worden in de vorm van een eenmanszaak bestaat er ook een
vrijstellingsregeling
voor
stopzettingsmeerwaarden,
het
zogenaamde
voortzettingsstelsel. Dit stelsel bepaalt dat de stopzettingsmeerwaarden vrijgesteld kunnen worden wanneer de beroepswerkzaamheid of een tak daarvan wordt voortgezet door de echtgenoot of door een erfgenaam of erfgerechtigde in rechte lijn van de persoon die zijn beroepswerkzaamheden stopzet.322 Wanneer het land- of tuinbouwbedrijf vrijgesteld is van de stopzettingsmeerwaarden worden de afschrijvingen, de minder- of meerwaarden en investeringsaftrekken op de door de vroegere belastingplichtige afgestane activa bepaald alsof deze laatste niet van eigenaar zijn veranderd.323 Dit betekent dat de opvolger moet afschrijven op de fiscale boekwaarde van de overgenomen activa en niet op het betaalde overnamebedrag.324 Indien de overdrager beslist om niet vrijgesteld te worden van de stopzettingsmeerwaarden kan de activa wel afgeschreven worden op basis van het betaalde overnamebedrag.325 Het tarief waartegen de meerwaarden dan belast worden kan zowel vast als progressief zijn en hangt voornamelijk af van de aard van de activa.326 Ten slotte worden de meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van land- of tuinbouwondernemingen
volledig
en
onvoorwaardelijk
vrijgesteld,
ongeacht
de
landbouwvennootschap fiscaal transparant is of niet.327 Desalniettemin worden deze
320
Art. 46, § 1, 2° Wetboek van de Inkomstenbelastingen. VDV ACCOUNTANTS, Omvorming van eenmanszaak naar vennootschap: bespreking in de personenbelasting, BTW, registratierechten en successierechten, http://www.vdvaccountants.be/data/documents/omvormen_van_eenmanszaak_naar_vennootschap(034fe).pdf , 20. 322 Art. 46, $ 1, 1° Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 323 Art. 46, § 2, eerste lid Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 324 GROENE KRING en SBB ACCOUNTANTS & ADVISEURS, De wissel: opvolgen in land- en tuinbouw, Leuven, Herman Vidts, 2013, 22. 325 VDV ACCOUNTANTS, Omvorming van eenmanszaak naar vennootschap: bespreking in de personenbelasting, BTW, registratierechten en successierechten, http://www.vdvaccountants.be/data/documents/omvormen_van_eenmanszaak_naar_vennootschap(034fe).pdf, 20. 326 Art. 171 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 327 Art. 44, § 2 Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. 321
37
meerwaarden belast indien zij voldoen aan de voorwaarden om belast te worden als divers inkomen, zoals bepaald in artikel 90, 8° in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen.328
2.1.6 Registratierechten Bij een inbreng van goederen kunnen er registratierechten verschuldigd zijn afhankelijk van de aard van de inbreng.329 Bij een zuivere inbreng van roerende en onroerende goederen bedraagt het registratierecht 0 %.330 In geval van een gemengde inbreng, waarbij de overdracht van goederen niet volledig vergoed wordt in aandelen, geldt er evenwel een registratierecht van 10 %.331 Er kan sprake zijn van een gemengde inbreng indien deze voor een deel uit schulden bestaat.332 In dat geval wordt de schuld verdeeld over de verschillende goederen die worden ingebracht en wordt enkel het gedeelte dat vergoed wordt door de overname van de schuld onderworpen aan een registratierecht van 10 %.333 Dit kan een rol spelen in de VLIF-reglementering, die bepaalt dat zowel de gesubsidieerde goederen als de kredieten die daarvoor zijn aangegaan ingebracht moet worden om de bestaande steun te behouden.334 Verder geldt er ook een registratierecht van 10 % op de inbreng van onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor bewoning.335
2.2
De belasting over de toegevoegde waarde
De belasting over de toegevoegde waarde is een belasting die de omzet van een onderneming treft en, in tegenstelling tot de inkomstenbelasting, niet de winst of het verlies.336 Het is een verbruiksbelasting waarbij de eindverbruiker, die het goed aan het economisch verkeer onttrekt, de volledige kost van de btw draagt.337 Net zoals bij de inkomstenbelasting hebben zowel de eenmanszaak als de landbouwvennootschap keuze uit verschillende stelsels inzake de btw-verplichtingen, namelijk de algemene btw-regeling en de bijzondere landbouwregeling. Beide btw-stelsels worden hieronder meer in detail besproken.
328
VDV ACCOUNTANTS, Omvorming van eenmanszaak naar vennootschap: bespreking in de personenbelasting, BTW, registratierechten en successierechten, http://www.vdvaccountants.be/data/documents/omvormen_van_eenmanszaak_naar_vennootschap(034fe).pdf, 18. 329 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 7. 330 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 7. 331 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 7. 332 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 7. 333 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 7. 334 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 7. 335 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 7. 336 Art. 1, § 1 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde. 337 P. BEGHIN, Cursus B.T.W. 2013-2014, Gent, 2013, 15.
38
2.2.1 De algemene btw-regeling De wet omschrijft een belastingplichtige als eenieder die in de uitoefening van een economische activiteit geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht die in het Wetboek van de Belastingen over de Toegevoegde Waarde zijn omschreven, ongeacht op welke plaats de economische activiteit wordt uitgeoefend.338 De belastingplichtige kan een natuurlijk persoon zijn, een rechtspersoon of een groepering die geen rechtspersoonlijkheid bezit. 339 Hieruit blijkt dat zowel de landbouwer als een landbouwvennootschap belastingplichtig kunnen zijn. Het begrip belastingplichtige speelt een belangrijke rol in de btw-wetgeving aangezien deze een essentiële schakel vormt in de inning van de btw.340 Onder de algemene btw-regeling kan de belastingplichtige btw aanrekenen op zijn verkopen en btw aftrekken op zijn aankopen en investeringen.341 Vervolgens wordt er maandelijks of driemaandelijks, afhankelijk van het bedrag van de omzet, een overzicht gemaakt van de betaalde en ontvangen btw.342 Bij een positief saldo wordt het verschil doorgestort aan de Schatkist, terwijl er bij een negatief saldo een vordering ontstaat ten opzichte van de Schatkist.343 De btw wordt berekend over de maatstaf van heffing, i.e. het bedrag waarover de belasting voor iedere handeling moet worden berekend.344 Er zijn verschillende tarieven van toepassing, die variëren naargelang de aard van het goed of de dienst. Het normale tarief bedraagt 21 %, maar voor onder meer levensnoodzakelijke producten en landbouwdiensten bedraagt het tarief slechts 6 %.345 Daarnaast voorziet de wetgeving in een beperkte tussencategorie van goederen en diensten die belast worden tegen een tarief van 12 %.346
338
Art. 4, § 1 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde. P. BEGHIN, Cursus B.T.W. 2013-2014, Gent, 2013, 18. 340 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 15. 341 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 15. 342 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 15. 343 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 15. 344 P. BEGHIN, Cursus B.T.W. 2013-2014, Gent, 2013, 48. 345 Art. 1 KB nr. 20, van 20 juli 1970, tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. 346 Art. 1 KB nr. 20, van 20 juli 1970, tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. 339
39
Het al dan niet belastingplichtig zijn speelt ook een rol bij de overdracht van een eenmanszaak. Indien de overdrager belastingplichtig is, is er in principe btw verschuldigd op de inbreng van goederen in een vennootschap.347 De wet heeft evenwel een vrijstellingsregeling voorzien, mits de overdracht aan verschillende voorwaarden voldoet. Zo moet het gaan om een inbreng van algemeenheid van goederen of een bedrijfsafdeling, waarmee de overnemer in staat is de bedrijfsactiviteit voort te zetten.348 Daarnaast moeten zowel de overdrager als de overnemer belastingplichtig zijn, waarbij de overnemer geacht wordt de persoon van de overdrager in te nemen en de rechten en plichten ten aanzien van de btw op zich te nemen.349 Wanneer de vennootschap onder de algemene btw-regeling valt is zij verplicht een btwboekhouding bij te houden.350 Dit brengt een hoop administratieve verplichtingen met zich mee, waardoor de wetgever enkele bijzondere regelingen in het leven heeft geroepen die vrijgesteld zijn van deze verplichting. Hieronder valt onder meer de bijzondere landbouwregeling.
2.2.2 De bijzondere landbouwregeling Het belangrijkste kenmerk van de bijzondere landbouwregeling is dat de btw op forfaitaire wijze wordt bepaald en niet op basis van facturen.351 Hierdoor zijn land- en tuinbouwers die onderworpen zijn aan deze regeling niet gehouden tot het naleven van bepaalde verplichtingen zoals het indienen van btw-aangiften of het voeren van een btwboekhouding.352 De betaalde btw wordt niet gerecupereerd via een periodieke btw-aangifte, maar via een forfaitaire compensatie van 6 %.353 Dit houdt in dat belastingplichtige klanten van het land- of tuinbouwbedrijf een aankoopborderel opmaken waarop de prijs en het
347
VDV ACCOUNTANTS, Omvorming van eenmanszaak naar vennootschap: bespreking in de personenbelasting, BTW, registratierechten en successierechten, http://www.vdvaccountants.be/data/documents/omvormen_van_eenmanszaak_naar_vennootschap(034fe).pdf , 24. 348 Art. 11 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde. 349 VDV ACCOUNTANTS, Omvorming van eenmanszaak naar vennootschap: bespreking in de personenbelasting, BTW, registratierechten en successierechten, http://www.vdvaccountants.be/data/documents/omvormen_van_eenmanszaak_naar_vennootschap(034fe).pdf , 24. 350 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 16. 351 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 16. 352 Art. 57, § 1 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde. 353 Art. 57, § 2, § 3 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde.
40
bedrag van de forfaitaire compensatie wordt vermeld.354 Dit bedrag mogen de land- en tuinbouwondernemingen houden, wat maakt dat er impliciet verondersteld wordt dat de ontvangen btw overeenstemt met de betaalde btw.355 Bij een verkoop tussen land- of tuinbouwers die beide onder de bijzondere landbouwregeling vallen wordt er evenwel geen forfaitaire compensatie aangerekend.356 Wanneer een vennootschap voor dit btw-stelsel kiest, moet zij aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de omzet voor minstens 75 % bestaan uit handelingen waarvoor geen factuur wordt uitgereikt en mag deze op jaarbasis niet meer bedragen dan 75.000 EUR, exclusief btw.357 Indien de land- of tuinbouwonderneming belastingplichtig is wegens de uitoefening
van een andere werkzaamheid
kan men niet
onder
de bijzondere
landbouwregeling vallen, behoudens men met die werkzaamheid onder een andere bijzondere
regeling
valt.358
De
landbouwvennootschap
is
in
principe
de
enige
vennootschapsvorm die kan opteren voor de bijzondere landbouwregeling.359 Enkel bij naleving van bijkomende voorwaarden kunnen sommige andere vennootschapsvormen genieten van dit stelsel.360 Dit is echter ongebruikelijk, waardoor dit als een voordeel kan beschouwd worden ten opzichte van andere vennootschapsvormen. De bijzondere landbouwregeling biedt het voordeel dat zij weinig administratieve verplichtingen met zich meebrengt. Het nadeel is dat grote investeringen door de nietaftrekbaarheid van de betaalde btw niet interessant zijn ten aanzien van het bedrijf.361 Dit zorgt er in veel gevallen voor dat bedrijven naar aanleiding van een grote investering overschakelen naar de algemene btw-regeling, wat trouwens steeds mogelijk is.362 Indien
354
X, Landbouwregeling, http://financien.belgium.be/nl/ondernemingen/btw/btw-plicht/landbouwregeling/ (consultatie op 16 april 2015) 355 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 16. 356 E. CELIS, “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl., 8. 357 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 16. 358 Art. 57, § 6, 2° Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde. 359 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 23. 360 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 23. 361 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 16. 362 STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 16.
41
men wil overschakelen naar de bijzondere landbouwregeling moet men, naast voldoening van de voorwaarden, reeds drie jaar onderworpen zijn aan de algemene btw-regeling.363
363
STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D., BAS L. EN VUYLSTEKE A. (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 16.
42
Hoofdstuk 3: Bijzondere reglementeringen in de land- en tuinbouwsector In de land- en tuinbouwsector is er op bepaalde vlakken specifieke wetgeving van toepassing, hetgeen een belangrijke rol kan spelen in het al dan niet oprichten van een landbouwvennootschap. Het belang van de sectorwetgeving wordt in de loop van dit hoofdstuk verder toegelicht, waarbij er onder meer aandacht wordt besteed aan de pachtwetgeving, de VLIF-reglementering en de overdracht van nutriëntenemissierechten. Ten slotte wordt er een overzicht gegeven van de factoren die de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap kunnen verklaren.
3.1
De pachtwetgeving
Aangezien grond een van de productiefactoren is die land- en tuinbouwers nodig hebben voor de exploitatie van hun bedrijf vervult de pachtwetgeving een belangrijke rol in de landen tuinbouwsector. Onder pacht wordt de verhuring van onroerende goederen beschouwd die hoofdzakelijk gebruikt worden in het land- of tuinbouwbedrijf van de pachter.364 Hierbij is de betaling van een pachtprijs noodzakelijk, waardoor bruikleen niet onder het toepassingsgebied van de pachtwet valt.365 De pachtwet werd in het leven geroepen om de landbouwer meer zekerheid te verschaffen inzake de exploitatie van landbouwgronden.366 Zo bedraagt de pachttermijn minstens negen jaar en wordt deze van rechtswege verlengd voor opeenvolgende periodes van negen jaar, tenzij er een geldige opzegging gebeurt.367 De pachtovereenkomst kan zowel door de pachter als verpachter opgezegd worden, hoewel laatstgenoemde sterk beperkt is in zijn rechten.368 Inzake de pachtwetgeving en vennootschappen zijn er twee mogelijke situaties, die hieronder toegelicht worden. Ten eerste kan de pachter de pachtovereenkomst overdragen aan een vennootschap. In principe is pachtoverdracht verboden, tenzij de verpachter schriftelijk en voorafgaandelijk zijn toestemming verleent.369 Aangezien dit voor onzekerheid zorgt bij de overnemer van een landbouwbedrijf
stelde
de
wetgever
destijds
een
beschermingsregeling
op
voor
eenmanszaken. Zo kan de pachter, zonder toestemming van de verpachter, zijn pacht geheel overdragen aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn
364
Art. 1, 1°, eerste lid Pachtwet. P. CASTRYCK (2011), Pachtwet [powerpointpresentatie]. 366 D. VANSPEYBROUCK, De landbouwvennootschap, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2009-2010, 60. 367 Art. 4, eerste en tweede lid Pachtwet. 368 P. CASTRYCK (2011), Pachtwet [powerpointpresentatie]. 369 Art. 30, eerste lid Pachtwet. 365
43
echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.370 Wanneer de pachtovereenkomst wordt overgedragen aan een vennootschap moet de verpachter schriftelijk en voorafgaandelijk toestemmen, hetgeen in veel gevallen voor
problemen
zorgt.371
De
exploitatie
van
een
beherende
vennoot
in
een
landbouwvennootschap wordt evenwel gelijkgesteld met de persoonlijke exploitatie, zodat er in
principe
geen
sprake
is
van
een
pachtoverdracht.372
Bijgevolg
blijven
de
pachtovereenkomsten verder lopen zoals voorheen, wat een voordeel is ten opzichte van andere vennootschapsvormen. Bij overlijden van de pachter als natuurlijk persoon loopt de pacht door ten voordele van de erfgenamen en rechtverkrijgenden.373 Dit geldt ook voor de landbouwvennootschap, waar de erfgenamen bij overlijden van de beherende vennoot diens hoedanigheid overerven, tenzij de statuten anders bepalen.374 Ten tweede kan een vennootschap in bepaalde gevallen de pachtovereenkomst opzeggen voor eigen gebruik. Enkel de landbouwvennootschap, de personenvennootschap en de eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid kunnen voor eigen gebruik opzeggen.375 Kapitaalvennootschappen zoals de nv en de Comm. VA worden bijgevolg uitgesloten van deze regeling. Bij inbreng van de eigendom of het gebruiksrecht en/of genotsrecht van het verpachte goed door de verpachter in een landbouwvennootschap is opzegging door de vennootschap slechts mogelijk wanneer de verpachter-inbrenger, zijn echtgenoot, afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot het statuut hebben van beherende vennoot.376 Daarnaast moet de beherende vennoot net zoals de natuurlijke persoon aan bepaalde leeftijds- en bekwaamheidsvereisten voldoen, die nader bepaald worden in artikel 9 van de Pachtwet.377 Vervolgens moet de bestuurder of zaakvoerder daadwerkelijk arbeid verrichten op het landbouwbedrijf, waaraan automatisch voldaan is bij het statuut van beherende vennoot in een landbouwvennootschap.378 Ten slotte zijn er specifieke voorwaarden verbonden aan de exploitatie, waarbij de aanstaande exploitant het pachtgoed minstens negen jaar werkelijk en persoonlijk moet exploiteren.379
370
Art. 34, eerste lid Pachtwet. STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 32. 372 Art. 838, eerste lid Wetboek van Vennootschappen. 373 Art. 38 Pachtwet. 374 Art. 83 Wetboek van Vennootschappen. 375 Art. 9, vijfde lid Pachtwet. 376 Art. 838, tweede lid Wetboek van Vennootschappen. 377 Art. 9 Pachtwet. 378 Art. 9, vijfde lid Pachtwet. 379 Art. 9, eerste lid Pachtwet. 371
44
3.2
Het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds
Het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) werd in 1993 opgericht ter ondersteuning van overnames en investeringen in de Vlaamse land- en tuinbouw.380 Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen die een land- of tuinbouwbedrijf uitbaten kunnen financiële steun krijgen, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moet de natuurlijke persoon of beherende
vennoot
minstens
een
netto-beroepsinkomen
van
12.000
EUR
uit
landbouwactiviteiten verwerven en mag hij maximum een netto-beroepsinkomen van 12.000 EUR uit andere activiteiten verwerven.381 Daarnaast moet hij een landbouwdiploma of een bewijs van vakbekwaamheid kunnen voorleggen.382 Indien de aanvrager een rechtspersoon is dienen er bijkomende voorwaarden nageleefd te worden. Zo moet de vennootschap de exploitatie van een land- of tuinbouwbedrijf tot doel hebben, moeten alle zaakvoerders natuurlijke personen zijn en moeten de aandelen op naam zijn.383 Hierbij is het duidelijk dat de landbouwvennootschap automatisch aan deze bijkomende voorwaarden voldoet. Daarnaast moet de vennootschap opgericht zijn voor onbepaalde duur dan wel voor een termijn van minstens twintig jaar.384 Ten slotte bepaalt de laatste voorwaarde dat elke zaakvoerder minstens 25 % van de aandelen moet bezitten.385 Deze voorwaarde is niet van toepassing op de landbouwvennootschap, waardoor het mogelijk is dat een beherende vennoot slechts 10 % van de aandelen in zijn bezit heeft en toch met zijn bedrijf in aanmerking komt voor VLIF-steun.
Naast bovenstaande voorwaarden waaraan de aanvrager van de steun moet voldoen, worden er ook bepaalde eisen gesteld aan het land- of tuinbouwbedrijf zelf. Zo moet het bedrijf in het Vlaamse Gewest gelegen zijn en een minimum brutobedrijfsresultaat van 40.000 EUR aantonen.386 Daarnaast houdt het bedrijf een bedrijfseconomische boekhouding bij, een bewijskrachtige fiscale boekhouding of, in geval van vennootschappen, een vennootschapsboekhouding.387 Ten slotte moeten de wettelijke normen inzake leefmilieu, hygiëne, dierenwelzijn en ruimtelijke ordening worden nageleefd.388 380
J. SWENNEN, “De nieuwe VLIF-reglementering”, Landbouwleven 2015, nr. 2987, 4-6. X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 382 X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 383 J. SWENNEN, “De nieuwe VLIF-reglementering”, Landbouwleven 2015, nr. 2987, 4-6. 384 J. SWENNEN, “De nieuwe VLIF-reglementering”, Landbouwleven 2015, nr. 2987, 4-6. 385 J. SWENNEN, “De nieuwe VLIF-reglementering”, Landbouwleven 2015, nr. 2987, 4-6. 386 X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 387 X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 388 X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 381
45
Het VLIF voorziet in twee soorten financiële steun voor land- en tuinbouwbedrijven, namelijk vestigingssteun en investeringssteun. Enkel natuurlijke personen kunnen vestigingssteun krijgen bij de overname van een bestaand land- of tuinbouwbedrijf.389 Naast de algemene voorwaarden moeten zij voldoen aan een bijkomende leeftijdsvoorwaarde, wat inhoudt dat de overnemer niet ouder mag zijn dan veertig jaar.390 In geval van een beherende vennoot bestaat de vestigingssteun uit een premie voor de overname van aandelen. Vóór januari 2015 kon men, in vergelijking met klassieke overnames, bij de overname van aandelen een hogere premie krijgen, maar sinds de nieuwe VLIF-reglementering van toepassing is, is dit niet meer mogelijk. Hierbij is het van belang dat enkel het deel van het aandeel dat de bedrijfsbekleding en de gebouwen vertegenwoordigt in aanmerking komt voor de steun.391 De vennootschap zelf komt niet in aanmerking voor vestigingssteun, hetgeen betekent dat er geen steun wordt verstrekt voor het opstarten van een land- of tuinbouwbedrijf in de vorm van een vennootschap.392 In tegenstelling tot de vestigingssteun kunnen zowel natuurlijke personen als rechtspersonen investeringssteun aanvragen.393 Naargelang de aard van de investering bedraagt de steun 15 % of 30 % van de subsidiabele kosten van de investering.394 De investeringen dienen aan bepaalde criteria te voldoen, waardoor niet elke investering in aanmerking komt. Zo krijgt elke investering een score op basis van vijf selectiecriteria, waarbij de (deel)investeringen met de hoogste scores steun krijgen
binnen het
beschikbare budget
van de
aanvraagperiode.395 Daarnaast moet het investeringsbedrag minstens 15.000 EUR bedragen.396 Bij de overdracht van een eenmanszaak naar een vennootschap moeten de vennoten het VLIF hiervan op de hoogte brengen, zodat zij de verleende steun niet verliezen.397 Alle rechten en plichten moeten aan de vennootschap overgedragen worden, waarbij het van belang is dat de beherende vennoot dezelfde persoon is als de oorspronkelijke
389
X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 390 X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 391 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 10. 392 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 9. 393 X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 394 X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 395 J. SWENNEN, “De nieuwe VLIF-reglementering”, Landbouwleven 2015, nr. 2988, 4-5. 396 X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voor-de-land-entuinbouw (consultatie 25 februari 2015) 397 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 30.
46
begunstigde.398 Bovendien moeten zowel de gesubsidieerde goederen als de kredieten die hiervoor zijn aangegaan, ingebracht worden in de vennootschap om de huidige VLIF-steun te behouden.399 Enkel de lening die werd aangegaan voor eerste installatie en waarbij het VLIF vestigingssteun verleend heeft, dient niet ingebracht te worden in de vennootschap.400 Zoals vermeld in hoofdstuk 2 is er op de gemengde inbreng in een vennootschap een registratierecht van 10 % verschuldigd. Indien de vennootschap afziet van deze gemengde inbreng wordt de VLIF-steun beëindigd en wordt deze eventueel deels teruggevorderd.401 Tot slot eist het VLIF dat alle vergunningen en productierechten worden overgedragen naar de vennootschap.402
3.3
De overdracht van nutriëntenemissierechten
Bij de overdracht van een eenmanszaak dienen niet alleen de vergunningen overgedragen te worden, maar ook de nutriëntenemissierechten (NER). Dit zijn individuele en verhandelbare rechten die op basis van de mestproductie bepalen hoeveel dieren in een bedrijf gehouden mogen worden.403 Dit heeft tot gevolg dat de hoeveelheid dieren die gehouden worden op een bedrijf, en bijgevolg ook het mestoverschot, beperkt wordt.404 Desondanks heeft een landbouwer de mogelijkheid om zijn bedrijf uit te breiden door nutriëntenemissierechten
van
andere
bedrijven
over
te
nemen
of
bijkomende
nutriëntenemissierechten te verkrijgen, mits in het laatste geval enkele randvoorwaarden worden nageleefd.405 In principe wordt er bij de overname van nutriëntenemissierechten 25 % van de productierechten geannuleerd.406 De wetgever heeft echter enkele specifieke gevallen voorzien waarbij men geen nutriëntenemissierechten moet inleveren, waaronder een aantal gevallen die van toepassing kunnen zijn op zowel de eenmanszaak als de landbouwvennootschap. Indien alle nutriëntenemissierechten worden overgenomen in het kader van een eerste installatie waarbij de overnemer jonger is dan veertig jaar en nog niet beschikt over een eigen bedrijf, gebeurt de overname ervan zonder annulering.407 Daarbij is het mogelijk om nutriëntenemissierechten over te dragen aan een personenvennootschap of een 398
STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 30. STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 31. 400 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 31. 401 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 31. 402 STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 31. 403 www.vlm.be. 404 www.vlm.be. 405 www.vlm.be. 406 Art. 34, § 1, 1° Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 407 Art. 34, § 1, 2°, a) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 399
47
kapitaalvennootschap waarvan alle aandelen op naam zijn, mits naleving van bepaalde voorwaarden.408 Zo moeten de aandelen, in geval van een landbouwvennootschap, voor minstens 51 % in handen zijn van de beherende vennoten.409 Daarnaast moet de functie van beherende vennoot toegewezen zijn aan een persoon die jonger is dan veertig jaar op het moment van de overname.410 Indien binnen drie jaar na de overnamedatum deze voorwaarden geschonden worden kan de Mestbank alsnog een reductie van 25 % toepassen.411 Daarnaast zijn er nog een aantal andere gevallen waarbij nutriëntenemissierechten zonder annulering
overgedragen
kunnen
worden.
Zo
wordt
de
overdracht
van
nutriëntenemissierechten van een natuurlijk persoon naar een andere natuurlijk persoon vrijgesteld van reductie indien de overnemer de echtgenoot is van de overdrager of indien de overnemer een bloed- of aanverwant is van de overdrager in neerdalende lijn of in de tweede graad in de zijlijn.412 Ook een personenvennootschap of een kapitaalvennootschap waarvan alle aandelen op naam zijn, kan onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld worden van de annulering. Een van de voorwaarden bepaalt dat minstens 80 % van de aandelen in handen moet zijn van de overdrager, de echtgenoot van de overdrager, of de bloed- en aanverwanten in neerdalende lijn of in de tweede graad in de zijlijn.413 Bovendien moet de beherende vennoot, in geval van een landbouwvennootschap, een van de voormelde personen zijn.414 De Mestbank kan de reductie van 25 % alsnog toepassen indien de vennootschap binnen een periode van vijf jaar na de overnamedatum niet meer aan de voorwaarden voldoet.415
408
Art. 34, § 1, 2°, a) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 409 Art. 34, § 1, 2°, a) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 410 Art. 34, § 1, 2°, a) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 411 Art. 34, § 1, 2°, a) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 412 Art. 34, § 1, 2°, b) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 413 Art. 34, § 1, 2°, b) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 414 Art. 34, § 1, 2°, b) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen. 415 Art. 34, § 1, 2°, b) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
48
3.4
Verklarende factoren op basis van de literatuurstudie
Als laatste onderdeel van dit hoofdstuk worden in tabel 1 kort de belangrijkste factoren weergegeven die de overdracht naar een landbouwvennootschap kunnen verklaren. Deze factoren zijn afgeleid uit de voorgaande hoofdstukken en worden hierna verder onderzocht. Tabel 1: Verklarende factoren op basis van de literatuurstudie
Nr. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Verklarende factor Ondersteuning van de groter wordende kapitaalbehoefte Overname via aandelen Duidelijke aansprakelijkheidsregeling Continuïteit van het bedrijf Minder administratieve kosten en verplichtingen ten opzichte van andere vennootschapsvormen Verschillende fiscale keuzemogelijkheden Afstemming van de landbouwvennootschap op de sectorwetgeving
Bron: op basis van literatuurstudie
Allereerst kan de landbouwvennootschap opgericht zijn om aan de groter wordende kapitaalbehoefte van het bedrijf te voldoen. Zo kan een beherende vennoot financieel bijgestaan worden door een stille vennoot. Bovendien worden bedrijfsovernames vereenvoudigd doordat de aandelen van de landbouwvennootschap geleidelijk aan overgenomen kunnen worden door de beherende vennoot. Daarnaast kunnen er andere factoren meespelen zoals de beperkte aansprakelijkheid van de stille vennoot en het waarborgen van de continuïteit van het bedrijf. Verder kan het van belang zijn dat de landbouwvennootschap, in tegenstelling tot de meeste andere vennootschapsvormen, niet verplicht is tot het opmaken van een jaarrekening en het aanstellen van een commissaris, wat
leidt
tot
minder 416
vennootschapsvormen.
administratieve
verplichtingen
ten
opzichte
van
andere
Vervolgens kan er omwille van fiscale redenen voor een
landbouwvennootschap gekozen worden. Zo kan de keuze voor het landbouwforfait, het algemeen stelsel in de personenbelasting of de vennootschapsbelasting al dan niet doorslaggevend zijn. Daarnaast heeft de landbouwvennootschap de mogelijkheid om nog steeds voor de bijzondere landbouwregeling te kiezen. Ten slotte kan de sectorwetgeving een
invloed
hebben
op
de
overdracht
van
een
eenmanszaak
naar
een
landbouwvennootschap. Zo kan de VLIF-reglementering van belang zijn indien er nog VLIFsteun loopt op naam van de eenmanszaak. Daarnaast kan de afstemming van de landbouwvennootschap op de pachtwetgeving een belangrijke rol spelen indien een bedrijf veel grond pacht.
416
Art. 827 Wetboek van Vennootschappen.
49
Tot slot wordt er in tabel 2 een overzicht gegeven van de juridische, fiscale en sectorale aspecten van een eenmanszaak en een landbouwvennootschap.
50
Tabel 2: Overzicht van de juridische, fiscale en sectorale aspecten van de eenmanszaak en de landbouwvennootschap
Kenmerk
Eenmanszaak
Landbouwvennootschap
Wel fiscale rechtspersoonlijkheid
Minimum aantal personen Minimum in te brengen kapitaal Samenstelling van het kapitaal Financieel plan Jaarrekening Commissaris
1
Geen fiscale rechtspersoonlijkheid 2
Geen minimuminbreng
6.150 EUR
30.950 EUR
Oprichtingsakte
Nee
Aandelen Overdracht en overgang van aandelen Bestuur
Geen aandelen
In geld / in natura (geen bedrijfsrevisor vereist) Nee Nee Nee Onderhandse akte / authentieke akte Op naam
In geld / in natura (geen bedrijfsrevisor vereist) Nee Nee Nee Onderhandse akte / authentieke akte Op naam
n.v.t.
Volgens de statuten
Volgens de statuten
Zaakvoerder
Aansprakelijkheid
Onbeperkt Integraal toegerekend aan zaakvoerder Verplicht (behalve bij landbouwforfait) Personenbelasting (inclusief keuze voor landbouwforfait)
Minimum 1 beherende vennoot Onbeperkt (beherende vennoten) / beperkt (stille vennoten) Integraal toegerekend aan beherende vennoten Verplicht (behalve bij landbouwforfait) Personenbelasting (inclusief keuze voor landbouwforfait)
Minimum 1 beherende vennoot Onbeperkt (beherende vennoten) / beperkt (stille vennoten) Verschillende mogelijkheden (optimale inkomstenmix)
Ja
Ja
Nee
Voorwaardelijke vrijstelling
Voorwaardelijke vrijstelling
Voorwaardelijke vrijstelling
Winstverdeling Boekhouding Inkomstenbelasting Afzonderlijke belastingtarieven op betalingsrechten, VLIFsteun, … Meerwaardebelasting
n.v.t. Nee Nee Nee
3
Verplicht Vennootschapsbelasting
51
Registratierechten bij inbreng Btw Pachtwetgeving VLIF-reglementering Overdracht van nutriëntenemissierechten
Algemeen of forfaitair stelsel Pachtoverdracht zonder toestemming verpachter Algemene voorwaarden
Bij gemengde inbreng / inbreng van onroerende goederen bestemd voor bewoning Algemeen of forfaitair stelsel Gelijkgesteld aan persoonlijke exploitatie Bijkomende voorwaarden
Bij gemengde inbreng / inbreng van onroerende goederen bestemd voor bewoning Algemeen of forfaitair stelsel Gelijkgesteld aan persoonlijke exploitatie Bijkomende voorwaarden
Algemene voorwaarden
Bijkomende voorwaarden
Bijkomende voorwaarden
n.v.t.
Bron: op basis van literatuurstudie
52
Hoofdstuk 4: Onderzoeksmethodologie In dit hoofdstuk wordt het onderzoeksplan toegelicht omtrent het empirisch onderzoek behorende tot deze masterproef. Allereerst wordt de algemene onderzoeksopzet uiteengezet, waarna er dieper wordt ingegaan op de verschillende onderdelen van het onderzoek.
4.1
Algemene onderzoeksopzet
Het doel van dit onderzoek is om de theorie te toetsen aan de praktijk en zo een antwoord te vormen op de volgende onderzoeksvraag: “Welke factoren verklaren de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap?” Door deze factoren te identificeren is het mogelijk om de totstandkoming van landbouwvennootschappen, weliswaar in de juiste omstandigheden, te stimuleren. In de voorgaande hoofdstukken werden de juridische, fiscale en sectorale aspecten van de landbouwvennootschap behandeld. Op basis daarvan werd er een eerste inzicht verkregen in de factoren die een rol kunnen spelen bij de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap. Om het onderzoeksdomein verder af te tasten worden er in het exploratief onderzoek twee deskundigen ondervraagd over hun ervaring op het vlak van landbouwvennootschappen. Deze interviews kunnen bepaalde elementen aan het licht brengen die niet aan bod kwamen in de literatuurstudie. Bovendien geraakt men op deze manier vertrouwd met de taal die de respondenten hanteren, wat voornamelijk van belang is bij het opstellen van de enquête omdat er dan geen verdere uitleg verschaft kan worden indien de respondenten de vraag en/of verwoording niet begrijpen. Het doel van het conclusief onderzoek is om een antwoord te vormen op de onderzoeksvraag van deze masterproef. Het bestaat uit twee delen, namelijk een kwalitatief gedeelte waarbij elf diepte-interviews worden afgenomen en een kwantitatief gedeelte waarbij een enquête wordt verspreid. Aan de hand van het kwalitatief onderzoek wordt er een beeld gevormd van de verschillende factoren die een rol kunnen spelen bij de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap. Vervolgens gaat het kwantitatief onderzoek na of deze resultaten veralgemeend kunnen worden. Het onderzoeksuniversum bestaat uit landbouwvennootschappen die opgericht zijn tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2015, zodat enkel recente factoren onthuld kunnen worden. Zo wordt de wetgeving door de jaren heen aangepast, waardoor het van belang is dat enkel recent opgerichte landbouwvennootschappen opgenomen worden in de populatie. Een
53
voorbeeld hiervan is de afschaffing van het melkquotum op 1 april 2015. De melkquotumreglementering speelde vroeger een belangrijke rol in de oprichting van landbouwvennootschappen, maar rekening houdend met de afschaffing van het melkquotum is dit een factor die de laatste jaren naar de achtergrond is verdwenen. Nadat het onderzoeksuniversum is bepaald, wordt het steekproefkader vastgelegd, hetgeen in deze situatie duidelijk bepaald kan worden. Zo kunnen aan de hand van een database alle oprichtingsaktes gevonden worden van de landbouwvennootschappen die tussen 1 januari 2010
en
1
januari
2015
opgericht
zijn.
Dit
resulteert
in
een
lijst
met
658
landbouwvennootschappen, waaruit de steekproefelementen geselecteerd worden. In het vervolg van dit hoofdstuk worden de verschillende onderdelen van het onderzoek afzonderlijk behandeld.
4.2
Exploratief onderzoek
In het exploratief onderzoek worden er twee deskundigen geïnterviewd die respectievelijk voor SBB en DLV werken, twee accountantskantoren die onder meer gespecialiseerd zijn in het adviseren van land- en tuinbouwers op fiscaal en juridisch vlak. Bij de zoektocht naar respondenten voor het exploratief onderzoek wordt aan SBB de vraag gesteld of er iemand van hun team bereid is om geïnterviewd te worden omtrent de landbouwvennootschap. Zodoende worden de contactgegevens van de eerste expert bekomen. De contactgegevens van de tweede expert worden dan weer bekomen via een klant van de desbetreffende persoon. Er wordt gebruik gemaakt van een semi-gestructureerde vragenlijst, die gebaseerd is op de literatuurstudie en terug te vinden is in bijlage 1. Ze peilt onder meer naar de verschillende factoren die de overdracht naar een landbouwvennootschap kunnen verklaren en gaat dieper in op bepaalde elementen die van belang kunnen zijn bij de overdracht van een eenmanszaak naar een vennootschap. De deskundigen worden persoonlijk ondervraagd, zodat er gemakkelijk ingegaan kan worden op hun antwoorden.
4.3
Kwalitatief onderzoek
In het kwalitatief onderzoek worden er tien landbouwvennootschappen geïnterviewd die geselecteerd worden op basis van afstand. Enkel landbouwvennootschappen die zich in een straal van 50 km rondom mijn woonplaats bevinden komen in aanmerking. Aangezien ik afkomstig ben uit De Pinte zijn dit landbouwvennootschappen die voornamelijk gelegen zijn in Oost-Vlaanderen.
54
Ter voorbereiding van ieder interview worden de gepubliceerde aktes van de desbetreffende landbouwvennootschap doorgenomen. De interviews worden ten huize van de land- en tuinbouwbedrijven afgenomen, wat als voordeel heeft dat er meer doorgevraagd kan worden over bepaalde zaken en dat andere gezinsleden kunnen helpen bij bepaalde vragen. Daarnaast is het mogelijk dat de geïnterviewde bepaalde hulpstukken voorlegt zoals bijvoorbeeld het aandelenregister. Ook deze interviews verlopen aan de hand van een semigestructureerde vragenlijst. Deze is terug te vinden in bijlage 2 en peilt voornamelijk naar de redenen waarom de respondenten de eenmanszaak overgedragen hebben naar de landbouwvennootschap. Nadat de tien interviews zijn afgenomen, wordt er een slotinterview geregeld met een derde deskundige, wiens contactgegevens bekomen worden via een klant van de desbetreffende persoon. Deze expert werkt eveneens voor SBB en wordt ondervraagd aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst, die terug te vinden is in bijlage 1. Deze vragenlijst is een uitgebreide versie van de vragenlijst die gebruikt wordt in het exploratief onderzoek. Tabel 3 geeft vervolgens een overzicht van de interviewdetails, waarbij onder meer de datum en de duur van de interviews weergegeven worden. Verder toont tabel 3 de functie van de geïnterviewden. Hierbij wordt er, in geval van een landbouwvennootschap, een onderscheid gemaakt tussen beherende en stille vennoten. Indien er meerdere personen aanwezig zijn tijdens het interview worden de functies van de geïnterviewden afzonderlijk vermeld. Tabel 3: Overzicht van de interviewdetails
Persoon Expert 1 Expert 2 LV 1 LV 2 LV 3 LV 4 LV 5 LV 6 LV 7 LV 8 LV 9
Datum 2 maart 2015 4 maart 2015 9 maart 2015 11 maart 2015 12 maart 2015 12 maart 2015 13 maart 2015 18 maart 2015 18 maart 2015 19 maart 2015 20 maart 2015
LV 10 Expert 3
23 maart 2015 9 april 2015
Functie Productmanager landbouw Fiscaal adviseur Beherende vennoot + stille vennoot Beherende vennoot Beherende vennoot Beherende vennoot Beherende vennoot + stille vennoot Beherende vennoten + stille vennoot Beherende vennoot + stille vennoot Vrouw van de beherende vennoot Beherende vennoot + zoon van de beherende vennoot Stille vennoot Bedrijfseconomisch adviseur
Duur 0:39:34 0:38:42 0:46:55 1:07:18 0:46:16 0:29:37 0:39:59 0:37:37 0:34:24 0:38:34 0:26:32 0:54:15 2:48:39
Bron: op basis van interviews
55
4.4
Kwantitatief onderzoek
In het kwantitatief onderzoek wordt er via mail een enquête verspreid die aan de hand van vijftien stellingen peilt naar de factoren die een rol hebben gespeeld bij de overdracht van de eenmanszaak naar de landbouwvennootschap. Zoals eerder vermeld bestaat het steekproefkader
uit
658
landbouwvennootschappen
die
gerangschikt
zijn
volgens
oprichtingsdatum. De steekproefelementen worden geselecteerd via een systematische steekproef, zodat de desbetreffende landbouwvennootschappen gelijkmatig verdeeld worden over de vijf jaar die het steekproefkader bestrijkt. Met het oog op het verwerven van 100 emailadressen wordt er een steekproefinterval van zes berekend. Daaropvolgend wordt er een cijfer tussen één en zes getrokken, zodat de startwaarde van de steekproeftrekking bepaald kan worden. Met een startwaarde van één wordt er vervolgens een lijst met mogelijke respondenten opgemaakt, waarbij landbouwvennootschappen waarvan geen contactgegevens worden gevonden niet in de lijst worden opgenomen. Dit resulteert in een lijst met 150 landbouwvennootschappen en hun bijhorende contactgegevens, zodat er uit die lijst 100 emailadressen verworven kunnen worden. Aangezien er van de meeste landbouwvennootschappen geen emailadressen terug te vinden zijn, worden de mogelijke respondenten opgebeld met de vraag of ze bereid zijn mee te werken aan het onderzoek en eventueel een emailadres op te geven. Deze techniek heeft als voordeel dat men via een telefoongesprek de interesse kan opwekken omtrent het onderzoek. Bovendien kan er meer uitleg gegeven worden over het doel van de enquête en de tijdsduur die ermee gepaard gaat. Uiteindelijk worden er 100 emailadressen verkregen en wordt er naar iedere respondent een mail verstuurd met daarin de link naar de vragenlijst. Daarnaast bevat de mail informatie over het doel van het onderzoek en extra uitleg over het type vragen die in de enquête worden gesteld. In bijlage 3 wordt de begeleidende mail teruggevonden alsook de reminder die achteraf verstuurd werd. De enquête is opgesteld aan de hand van het exploratief onderzoek en wordt, vooraleer ze verspreid wordt, aan een piloot-onderzoek onderworpen. Het eerste deel van de enquête omvat een aantal classificatievragen die bestaan uit een combinatie van open en gesloten vragen. Het tweede deel bestaat uit vijftien stellingen die aan de hand van een ordinale meetschaal met zeven ankerpunten peilen naar de mate waarin bepaalde factoren van belang zijn geweest bij de overdracht van de eenmanszaak naar de landbouwvennootschap. Hierbij variëren de antwoordcategorieën van „helemaal niet akkoord‟ tot „helemaal akkoord‟, waarbij er in het midden een neutraal ankerpunt wordt voorzien. Onder deze stellingen bevinden zich vijf stellingen omtrent de keuze voor een bepaald fiscaal stelsel, hetgeen losstaat van de andere stellingen. Deze schaal bevat ook een controlevraag, zodat er nagegaan kan worden of de respondenten de stellingen niet willekeurig hebben aangevinkt.
56
De testversie van de enquête wordt tijdens het kwalitatief onderzoek voorgelegd aan zes landbouwvennootschappen. Dit heeft als voordeel dat de respondenten hun vragen en opmerkingen mondeling kunnen toelichten. Hierbij is het belangrijk dat de vraagstelling duidelijk en eenvoudig is en dat de respondent op de gevraagde informatie kan antwoorden. Bij
de
meerkeuzevragen
is
het
voornamelijk
van
belang
dat
er
voldoende
antwoordcategorieën aanwezig zijn, die bovendien exhaustief en mutueel exclusief zijn. Uit het piloot-onderzoek blijkt dat de enquête, volgens de respondenten, vrij goed opgesteld is en dat er juiste enkele aanpassingen gedaan moeten worden aan de verwoording van bepaalde vragen. Nadat de testversie is aangepast wordt de definitieve enquête verstuurd, die terug te vinden is in bijlage 4. De link naar de enquête wordt gedurende vier weken actief gezet, zodat de respondenten voldoende tijd hebben om de enquête in te vullen. Om de responsgraad te verhogen wordt er na twee weken een algemene reminder verstuurd.
4.5
Gegevensverwerking
Als laatste onderdeel van het onderzoek worden de verkregen gegevens verwerkt. De verwerking van de interviews gebeurt aan de hand van inhoudsanalyse. Via het programma Dedoose wordt elk onderdeel van de uitgetypte interviews gecodeerd, zodat er belangrijke elementen en verbanden aan het licht gebracht kunnen worden. De interviews met de deskundigen en de landbouwvennootschappen worden enkel ter beschikking gesteld aan de promotor en de commissaris van deze masterproef, aangezien deze interviews strikt vertrouwelijk zijn en dus niet voor publicatie vatbaar zijn. De enquête wordt opgemaakt in het programma Qualtrics, die de antwoorden automatisch in een SPSS-bestand omzet. Vooraleer de enquête verwerkt wordt, worden er eerst mogelijke fouten opgespoord en verwijderd. Zodoende worden er elf niet volledig ingevulde enquêtes verwijderd. Bovendien wijst de controlevraag uit dat er twee enquêtes niet zorgvuldig ingevuld zijn, waardoor die ook verwijderd worden. Hierdoor wordt er een steekproef van zeventig landbouwvennootschappen overgehouden, hetgeen resulteert in een responsgraad van 70 %. Ten slotte wordt de enquête aan de hand van beschrijvende statistiek verwerkt, zodat er een veralgemeenbaar kwantitatief inzicht verkregen kan worden.
57
Hoofdstuk 5: Onderzoeksresultaten Na de uitvoering van het onderzoeksplan worden de resultaten van het onderzoek beschreven. Allereerst wordt er dieper ingegaan op het kwalitatief onderzoek, waarbij er een overzicht wordt gegeven van de factoren die de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap kunnen verklaren. Vervolgens worden deze factoren verder toegelicht en wordt er een deel gewijd aan andere elementen die van belang kunnen zijn bij de overdracht van een eenmanszaak. Daaropvolgend worden er enkele hypothesen vooropgesteld die gebaseerd zijn op de resultaten van het kwalitatief onderzoek. Ten slotte eindigt dit hoofdstuk met de resultaten van het kwantitatief onderzoek.
5.1
Kwalitatief onderzoek
Tabel 4 geeft een overzicht van de verklarende factoren die aan de hand van het kwalitatief onderzoek waargenomen zijn. Via de kruisjes wordt er een beeld gevormd van de factoren die bij de desbetreffende bedrijven van toepassing zijn, waarbij een kruisje betekent dat de factor van belang is geweest bij de oprichting van de landbouwvennootschap dan wel als een bijkomend voordeel van de landbouwvennootschap wordt beschouwd. Verder hebben onderstaande factoren hetzelfde nummer als de desbetreffende factoren in tabel 1, zodat er gemakkelijk vergeleken kan worden welke factoren zowel in theorie als in praktijk voorkomen. Op het eerste zicht wordt uit tabel 4 afgeleid dat de factoren die in de literatuurstudie aan bod zijn gekomen in grote lijnen overeenstemmen met de factoren die in de praktijk van belang zijn. Deze uitspraak moet echter met enige voorzichtigheid gehanteerd worden aangezien sommige factoren belangrijker zijn dan andere, hetgeen afgeleid kan worden uit het aantal kruisjes die bij elke factor gegeven is. Hieronder wordt elke factor meer in detail besproken, waarbij bij elke factor de mate van belang benadrukt wordt.
58
Tabel 4: Verklarende factoren op basis van het kwalitatief onderzoek
Nr. 2. 1. 8.* 9.* 10.* 6. 7. 4. 5. 3.
Verklarende factor Overname via aandelen Ondersteuning van de groter wordende kapitaalbehoefte Investeringsplannen Successie- en schenkingsrechten Afsplitsing (van een deel) van het bedrijf Verschillende keuzemogelijkheden in verband met de inkomstenbelasting Afstemming van de landbouwvennootschap op de pachtwetgeving Continuïteit van het bedrijf Minder administratieve kosten en verplichtingen ten opzichte van andere vennootschapsvormen Duidelijke aansprakelijkheidsregeling
LV 1 x
LV 2
LV 3
x
LV 4 x
LV 5 x
x
x
LV 6 x
LV 7 x
LV 8 x
LV 9 x
x
x
x
LV 10 x
x x x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x x
x
x
x
x x
x
x
Bron: op basis van kwalitatief onderzoek
* Factor die niet tot uiting is gekomen in de literatuurstudie
59
5.1.1 Verklarende factoren op basis van het kwalitatief onderzoek 5.1.1.1 Overname via aandelen Tabel 4 geeft aan dat er bij acht van de tien geïnterviewde landbouwvennootschappen sprake is van een geplande of reeds gedane overname, wat aantoont dat de overname van een land- of tuinbouwbedrijf een van de belangrijkste verklarende factoren is voor de oprichting van een landbouwvennootschap. De overname van een vennootschap verloopt namelijk meer geleidelijk dan de overname van een eenmanszaak. Zodoende kan het bedrijf geëxploiteerd worden door een beherende vennoot die slechts 15 % van de aandelen in zijn bezit heeft. Tegenwoordig worden land- en tuinbouwbedrijven en de daarbij horende kapitaalbehoefte alsmaar groter, waardoor het voor een jonge starter steeds moeilijker wordt om een bedrijf volgens de klassieke manier over te nemen. Dit kan tegemoetgekomen worden door de stille vennoten langer hun aandelen te laten behouden, zodat zij het bedrijf en bijgevolg de overnemer tijdelijk financieren. Deze kapitaalbehoefte kan ook worden ingevuld door externe kapitaalverstrekkers, maar door de familiale structuur van land- en tuinbouwbedrijven blijft dit eerder een familiale aangelegenheid. De ondersteuning van de groter wordende kapitaalbehoefte wordt in deze context dan ook eerder gelinkt aan de mogelijkheid tot het geleidelijk overnemen van het bedrijf. In theorie kan de overname via aandelen ook voor een gemakkelijkere verdeling zorgen indien er meerdere kinderen aanwezig zijn op het bedrijf. In praktijk zijn kinderen die niet de intentie hebben van het bedrijf over te nemen echter niet of in mindere mate geïnteresseerd in aandelen van de landbouwvennootschap. Zo zijn die aandelen slechts beperkt overdraagbaar en wordt er, doordat de meeste landbouwvennootschappen fiscaal transparant zijn, zelden een dividend uitgekeerd. Bijgevolg is en blijft de kwestie inzake verdeling een moeilijke materie ongeacht het bedrijf uitgebaat wordt als een eenmanszaak dan wel als een vennootschap. Ten slotte verloopt een overname via aandelen doorgaans eenvoudiger omdat er geen vergunningen en dergelijke hoeven overgezet te worden. “Een overname is iedere keer een moeilijke oefening en door die L.V. moet die moeilijke oefening niet iedere keer gemaakt worden.” (L.V. 7) 5.1.1.2 Investeringsplannen Een landbouwvennootschap kan ook worden opgericht naar aanleiding van een grote investering, hetgeen, naast een bedrijfsovername, vaak als een sleutelmoment wordt beschouwd voor het bedrijf. Wanneer die investering gecombineerd wordt met een overname is het meestal voordeliger om de eenmanszaak over te dragen naar een
60
vennootschap. Zo is het beter, vooral wanneer de landbouwer al wat ouder is en potentiële opvolgers heeft, om de investering op naam van de vennootschap uit te voeren, zodat het landbouwnummer, btw-nummer en dergelijke op naam van de vennootschap staan. Wanneer de landbouwer daaropvolgend het bedrijf overlaat, wordt er vermeden dat er eventueel VLIF-steun terugbetaald moet worden of een btw-herziening moet gebeuren. Indien de landbouwer nog jong is of (nog) geen potentiële opvolgers heeft kan de investering in principe op naam van de eenmanszaak gedaan worden. Desalniettemin kan het voordelig zijn om het bedrijf reeds in te brengen in een vennootschap, zodat het bedrijf startklaar staat voor de volgende generatie. De combinatie van een investering met een bedrijfsovername komt duidelijk tot uiting tijdens de interviews. Zo toont tabel 4 aan dat bij vijf bedrijven beide factoren van belang waren bij de keuze voor de landbouwvennootschap. Naar aanleiding van de investeringsplannen stappen bedrijven vaak over naar de algemene btw-regeling, zodat de btw op die investering gerecupereerd kan worden. Dit leidt ertoe dat het merendeel van de landbouwvennootschappen onder de algemene btw-regeling valt, terwijl eenmanszaken meestal onder de bijzondere landbouwregeling vallen. Dit blijkt ook uit de interviews, waarbij slechts twee van de tien bedrijven, omwille van de weinige administratieve verplichtingen, de bijzondere landbouwregeling verkiezen. Uit het kwalitatief onderzoek blijkt dat bovenstaande factoren het meest doorslaggevend zijn bij de keuze voor een vennootschap. Er dient echter rekening gehouden te worden met andere bepalingen die ervoor kunnen zorgen dat het voordeel van een vennootschap deels tenietgedaan wordt. Zo speelt het al dan niet in eigendom hebben van veel grond een rol bij de keuze voor een vennootschap dan wel een eenmanszaak of maatschap. In het volgende puntje wordt hierop dieper ingegaan. 5.1.1.3 Successie- en schenkingsrechten Successie- en schenkingsrechten lijken op het eerste zicht minder van belang te zijn bij de keuze voor een vennootschap. Desalniettemin is het een factor die goed in overweging genomen moet worden bij de overdracht van een eenmanszaak. Zoals eerder vermeld is grond
een
van
de
vereiste
productiefactoren
bij
de
exploitatie
van
land-
en
tuinbouwactiviteiten, waardoor de pachtwetgeving voor veel land- en tuinbouwers van belang is. Naast het pachten van grond zijn er ook bedrijven die zelf (veel) grond in eigendom hebben. Het is in deze context dat de successiewetgeving een rol kan spelen. In 2012 werd de wetgeving inzake schenkings- en successierechten bij de overdracht van familiale ondernemingen en vennootschappen hervormd, zodat het ook voor land- en
61
tuinbouwbedrijven mogelijk werd om bijvoorbeeld gronden tegen het nultarief te schenken.417 Een van de voorwaarden van deze regeling bepaalt dat de schenker van het goed tevens de eigenaar van het goed moet zijn. Wanneer de natuurlijke persoon in een eenmanszaak eigenaar is van het goed stelt er zich geen probleem bij het vervullen van deze voorwaarde. Wanneer de exploitatie evenwel gebeurt binnen een landbouwvennootschap waarbij de eigenaar van het goed een van de vennoten is en niet de vennootschap zelf, stelt er zich wel een probleem. In de praktijk worden gronden en/of bedrijfsgebouwen bij land- en tuinbouwers zelden ingebracht in een vennootschap, opdat er bij de latere verdeling tussen de kinderen meer keuzevrijheid zou zijn. Wanneer er een nieuw gebouw wordt opgericht of wanneer er een bestaand gebouw omwille van de VLIF-reglementering wordt ingebracht, wordt er vaak een recht van opstal verleend aan de vennootschap, zodat het gebouw na verloop van de duur van het opstalrecht terug naar de eigenaar van de grond gaat. Hierdoor is de landbouwvennootschap vaak geen eigenaar van de gronden en/of bedrijfsgebouwen en is, in geval van een schenking van onroerende goederen, deze gunstige regeling dus niet van toepassing. Bijgevolg zal een bedrijf dat veel gronden in haar bezit heeft en die in een later stadium wil schenken minder snel voor een vennootschap kiezen. Een mogelijke oplossing is om eerst de schenking van de gronden uit te voeren en daarna de landbouwvennootschap op te richten. Hierbij moet evenwel rekening gehouden worden met het familiale aspect van de bedrijfsoverdracht. Zo voelen ouders zich niet altijd klaar om een deel van hun eigendom weg te schenken. Aangezien generatiewissels in de land- en tuinbouwsector vaak in een vroeger stadium plaatsvinden dan in andere sectoren is dit zeker een
niet
te
onderschatten
aspect
dat
zelfs
een
rem
kan
vormen
op
de
vervennootschappelijking van de sector. Van de tien geïnterviewde landbouwvennootschappen is er slechts één bedrijf waarbij vrijwel alle grond is ingebracht in de vennootschap, namelijk landbouwvennootschap 10. Dit bedrijf bezat destijds nagenoeg alle geëxploiteerde gronden in volle eigendom en wilde naar aanleiding van een bedrijfsovername de gronden aan beide kinderen schenken. Aangezien er toen nog geen sprake was van een hervorming van de wetgeving inzake familiale ondernemingen en vennootschappen kon er geen gebruik worden gemaakt van deze regeling. Daardoor was het voordeliger om de gronden in te brengen in de vennootschap en te schenken tegen het vast tarief van 3 % op roerende goederen dan de gronden te schenken tegen de progressieve tarieven op onroerende goederen. Verder speelde er bij dit bedrijf nog een ander element mee in de keuze voor de landbouwvennootschap, namelijk de intentie van beide kinderen om het bedrijf over te nemen. Wanneer meerdere kinderen het 417
EY, De Vlaamse successie- en schenkingsrechten bij de overdracht van familiale ondernemingen, http://www.ey.com/BE/en/Newsroom/News-releases/Tax-alert---De-Vlaamse-successie--en-schenkingsrechtenbij-de-overdracht-van-familiale-ondernemingen.
62
bedrijf samen willen overnemen, kan het voorvallen dat de ouders expliciet willen dat het bedrijf met de bijhorende eigendommen ingebracht wordt in een vennootschap. Ten gevolgde daarvan kunnen de kinderen het bedrijf moeilijker uit elkaar halen, wat meestal de bedoeling is van de ouders. Indien een van de kinderen na verloop van tijd toch uit het bedrijf wilt stappen, hoeft hij enkel zijn aandelen te verkopen en blijft het bedrijf bijgevolg tezamen. 5.1.1.4 Afsplitsing (van een deel) van het bedrijf Wanneer een land- of tuinbouwbedrijf omwille van fiscale redenen of omwille van het VLIF gesplitst moet worden, kan een deel van het bedrijf ondergebracht worden in een vennootschap. Zodoende is het mogelijk dat de eigenlijke landbouwactiviteiten van een bedrijf worden ondergebracht in een landbouwvennootschap, terwijl bijvoorbeeld een nevenactiviteit wordt ondergebracht in een andere vennootschapsvorm. Deze factor kan in bepaalde gevallen een rol spelen bij de oprichting van een landbouwvennootschap. Desondanks vermelden de experts dat er in deze situaties meestal niet voor een landbouwvennootschap wordt gekozen, maar eerder voor een vof of een commanditaire vennootschap. Het belang van deze factor is in het kader van dit onderzoek dan ook te verwaarlozen. Tabel 4 toont aan dat deze factor bij één bedrijf van toepassing is, namelijk bij landbouwvennootschap 3. Hierbij dient vermeld te worden dat deze situatie niet helemaal aansluit bij de voorgaande uitleg. Dit bedrijf heeft namelijk een landbouwvennootschap opgericht omwille van de melkquotumreglementering en niet omwille van bovenstaande redenen. Zo is de landbouwvennootschap destijds opgericht op naam van de vrouw, opdat het melkquotumplafond en de regels inzake autonoom beheer omzeild konden worden. Hierdoor kon de vrouw een ander bedrijf met het bijhorende melkquotum overnemen zonder dat er verwarring ontstond inzake de autonome uitbating van het bedrijf. Nadien werden de eenmanszaak van de man en de landbouwvennootschap van de vrouw samengevoegd, zodat zij gezamenlijk meer konden melken dan het quotum oorspronkelijk toeliet. Op deze situatie wordt evenwel niet dieper ingegaan, aangezien de melkquotumreglementering tegenwoordig geen rol meer speelt bij de vorming van landbouwvennootschappen. 5.1.1.5 Verschillende keuzemogelijkheden in verband met de inkomstenbelasting In hoofdstuk 2 werd er vermeld dat de landbouwvennootschap kan kiezen uit drie stelsels inzake de inkomstenbelasting, namelijk het landbouwforfait, het algemeen stelsel in de personenbelasting en de vennootschapsbelasting. Uit de interviews blijkt dat die keuzemogelijkheid
een
van
de
bepalende
factoren
is
in
de
keuze
voor
een
landbouwvennootschap. Deze factor verklaart dan wel niet waarom een eenmanszaak is
63
overdragen
naar
een
vennootschap,
maar
wel
waarom
er
specifiek
voor
een
landbouwvennootschap is gekozen. Het merendeel van de land- en tuinbouwbedrijven wenst namelijk belast te worden in het landbouwforfait, zodat de landbouwvennootschap de enige optie is indien men de eenmanszaak wil overdragen naar een vennootschap. Dit gegeven komt duidelijk tot uiting tijdens de interviews. Zo worden acht van de tien geïnterviewde landbouwvennootschappen belast in het landbouwforfait en twee in het algemeen stelsel in de personenbelasting. Onder de geïnterviewde landbouwvennootschappen bevindt er zich geen enkel bedrijf dat belast wordt in de vennootschapsbelasting. Dit is voornamelijk te wijten aan het verlaagd tarief op bepaalde premies in de personenbelasting. Veel landbouwbedrijven zijn namelijk afhankelijk
van
de
premies
die
ze
krijgen,
waardoor
het
vast
tarief
van
de
vennootschapsbelasting niet voordelig uitkomt. Hierbij is de grondgebondenheid van een bedrijf bepalend. Zo zijn premies zoals betalingsrechten of beheerovereenkomsten onder meer afhankelijk van de oppervlakte die land- en tuinbouwbedrijven bewerken. Dit verklaart deels waarom subsectoren zoals de varkenshouderij of de tuinbouw, die minder grondgebonden zijn, kiezen voor de vennootschapsbelasting. Een andere reden waarom bedrijven voor de vennootschapsbelasting kiezen is de toenemende volatiliteit van de landen tuinbouwsector. Deze kan in de vennootschapsbelasting afgevlakt worden door winsten van betere jaren over te dragen naar slechtere jaren. Voornamelijk de varkenshouderij wordt al jaren getroffen door die volatiliteit, zodat zij meer geneigd zijn om over te stappen naar de vennootschapsbelasting.
Daarnaast
is
het
mogelijk
dat
het
vast
tarief
van
de
vennootschapsbelasting, wegens een te hoge inkomensschijf, voordeliger is dan de progressieve tarieven van de personenbelasting. Dit is een element dat meer bij tuinbouwbedrijven speelt, aangezien het belastbaar inkomen van tuinbouwbedrijven gemiddeld iets hoger ligt dan dat van landbouwbedrijven. Verder blijkt dat, binnen het systeem van de personenbelasting, het merendeel van de landbouwvennootschappen het landbouwforfait verkiest. Zoals vermeld in hoofdstuk 2 bevoordeelt het landbouwforfait de landbouwer wiens werkelijke winst boven het gemiddelde ligt. Bedrijven die uitgebaat worden in een landbouwvennootschap zijn vaak dynamischer dan bedrijven die in een eenmanszaak geëxploiteerd worden. Zo wordt er meer geïnvesteerd, is er vaak sprake van een overname en wordt er meer aandacht besteed aan de zakelijke aspecten van het bedrijf. Dit leidt ertoe dat landbouwvennootschappen dikwijls gemiddeld iets betere bedrijven zijn, zodat zij meer voordeel kunnen halen uit het landbouwforfait. Dit voordeel wordt ook aangehaald tijdens de interviews: “Als je forfaitair belast wordt is het per hectare zoveel, maar als je goed boert en je hebt meer kraait geen
64
haan naar de rest.” (L.V. 2) Dit is dan ook de voornaamste reden waarom land- en tuinbouwbedrijven voor het landbouwforfait kiezen. De fiscus heeft evenwel het recht om het landbouwforfait te verwerpen indien de werkelijke winst aanzienlijk hoger ligt dan de semibrutowinst, zodat dit voordeel in principe niet uitgebuit kan worden. In de praktijk is het echter al meermaals voorgekomen dat bedrijven, ondanks dat de aangegeven winst niet hoog genoeg was om alle uitgaven te verantwoorden, niet verplicht zijn geweest om uit het landbouwforfait te stappen. Van de tien geïnterviewde landbouwvennootschappen zijn er alsnog twee bedrijven die in het algemeen stelsel in de personenbelasting belast worden. Bij landbouwvennootschap 1 is die overstap gemaakt omwille van de thuisverwerking die gedaan wordt op het bedrijf. Bij landbouwvennootschap 4 daarentegen is die overstap gemaakt omwille van fiscale redenen, die hieronder worden toegelicht. In het landbouwforfait kunnen er bij melkveehouderijen fictieve hectaren toegerekend worden, die bepaald worden op basis van de hoeveelheid melk die geleverd wordt en de werkelijke bedrijfsoppervlakte. Bij de berekening van het semibrutowinstcijfer wordt de hoeveelheid gecommercialiseerde melk gedeeld door een melkcoëfficiënt, zodat het aantal hectaren bekomen wordt waarop het bedrijf belast wordt.418 Indien dit resultaat hoger is dan de werkelijke bedrijfsoppervlakte worden er een aantal fictieve hectaren aan het bedrijf toegewezen.419 Hier staan geen aftrekbare beroepskosten tegenover, zodat het op een bepaald moment mogelijk is dat het niet langer voordelig is om in het landbouwforfait belast te worden. Zo leverde landbouwvennootschap 4 zodanig veel melk dat zij te veel fictieve hectaren toegewezen kregen en bijgevolg te veel belastingen moesten betalen. Ten gevolge daarvan zijn zij overgeschakeld naar het algemeen stelsel in de personenbelasting, wat voor hen ook voordeliger is omdat afschrijvingen onder dit systeem volledig ingebracht kunnen worden. Voor bedrijven die geregeld investeringen uitvoeren is het meestal voordeliger om in het algemeen stelsel in de personenbelasting belast te worden omdat het belastbaar inkomen door de inbreng van afschrijvingen naar beneden gehaald kan worden. 5.1.1.6 Afstemming van de landbouwvennootschap op de pachtwetgeving Evenals de vorige factor draagt de pachtwetgeving niet bij tot de beslissing om al dan niet een vennootschap op te richten, maar speelt ze wel een rol bij de keuze van het type vennootschap. De landbouwvennootschap is de enige vennootschapsvorm die is aangepast aan de pachtwetgeving, zodat er enkel nog voor een landbouwvennootschap gekozen kan 418
G. PORTO-CARRERO en P. VAN DER SCHEUREN, “Aandachtspunten bij het invullen van uw forfaitaire belastingaangifte voor het inkomstenjaar 2013”, Landbouwleven 2014, nr. 2970, 22-27. 419 G. PORTO-CARRERO en P. VAN DER SCHEUREN, “Aandachtspunten bij het invullen van uw forfaitaire belastingaangifte voor het inkomstenjaar 2013”, Landbouwleven 2014, nr. 2970, 22-27.
65
worden indien het bedrijf (veel) grond pacht. Deze factor heeft opnieuw te maken met de grondgebondenheid van een bedrijf, waardoor bedrijven die niet veel grond nodig hebben voor hun exploitatie niet of in mindere mate beïnvloed worden door de pachtwetgeving. Bijgevolg houden bedrijven die bijvoorbeeld actief zijn in de varkenshouderij of de glastuinbouw dikwijls minder rekening met de pachtwetgeving. In combinatie met het gegeven dat deze subsectoren vaker voor de vennootschapsbelasting kiezen, valt het voordeel van een landbouwvennootschap grotendeels weg, hetgeen verklaart waarom bedrijven
in
deze
subsectoren
vaker
voor
een
bvba
kiezen
dan
voor
een
landbouwvennootschap. Hoewel de pachtwetgeving in theorie een belangrijke rol speelt, komt deze factor minder sterk tot uiting tijdens de interviews. Zo vermelden slechts vier van de tien geïnterviewde landbouwvennootschappen dat de pachtwetgeving van belang was bij de keuze voor de landbouwvennootschap. Vier andere bedrijven geven evenwel aan dat zij wel degelijk veel pachtovereenkomsten hebben, maar dat een deel daarvan onder seizoenspacht valt. Volgens artikel 2 van de Pachtwet valt seizoenspacht niet onder de pachtwetgeving, hetgeen verklaart waarom de pachtwetgeving niet altijd van belang is.420 Desalniettemin is expert 3 ervan overtuigd dat het belang van de pachtwet zal blijven en zelfs zal toenemen. Dit wordt gesitueerd in de groei van onder meer de melkveehouderij. Melkveebedrijven die willen uitbreiden moeten dat voor een deel baseren op meer grond, waardoor onder meer bij banken de vraag toeneemt naar zekerheid inzake gebruiksrecht van gronden. Tegenwoordig is het niet vanzelfsprekend om landbouwgrond bij te kopen, wat ervoor zorgt dat de pachtwetgeving alsmaar belangrijker wordt. Bijgevolg wordt er geconcludeerd dat de pachtwetgeving van belang is en blijft bij de keuze voor een landbouwvennootschap. 5.1.1.7 Continuïteit van het bedrijf Het waarborgen van de continuïteit van het bedrijf is doorgaans geen drijvende kracht achter de oprichting van een landbouwvennootschap. De meeste bedrijven staan namelijk niet stil bij deze factor, waardoor deze zelden een rol speelt bij de keuze voor een vennootschap. De continuïteit van het bedrijf wordt evenwel als een bijkomend voordeel erkend. “Zo is de juridische stabiliteit van een vennootschap veel groter in vergelijking met eenmanszaken of maatschappen.” (Expert 1) Het belang van dit voordeel kan worden aangetoond aan de hand van de getuigenis van landbouwvennootschap 7. Dit bedrijf had voor de oprichting van de landbouwvennootschap een maatschap met de dochter en de schoonzoon. Echter, op een bepaald moment liep het huwelijk tussen de dochter en de schoonzoon stuk, waardoor de ouders veel moeite hadden moeten doen om het bedrijf weer bijeen te krijgen. Indien zij 420
Art. 2, 2° Pachtwet.
66
toentertijd reeds een landbouwvennootschap hadden opgericht in plaats van een maatschap had die situatie net iets minder moeilijk verlopen. Deze situatie illustreert dan ook het mogelijk belang van dit voordeel. 5.1.1.8 Minder administratieve kosten en verplichtingen ten opzichte van andere vennootschapsvormen In vergelijking met andere vennootschapsvormen heeft de landbouwvennootschap relatief weinig administratieve kosten en verplichtingen. Zo moet er bij de oprichting geen financieel plan voorzien worden en kan de vennootschap, indien er geen onroerende goederen ingebracht worden, opgericht worden aan de hand van een onderhandse akte. Daarnaast is zij vrijgesteld van de verplichting tot het opmaken van een jaarrekening en het aanstellen van een commissaris. Dit is een voordeel ten opzichte van andere vennootschapsvormen zoals de bvba, waar die verplichtingen wel gelden. In de praktijk blijkt dit echter weinig van belang te zijn. Zo geven slechts drie landbouwvennootschappen aan dat zij deze factor in overweging hebben genomen bij de keuze voor de landbouwvennootschap. Andere bedrijven beschouwen dit dan weer als een bijkomend voordeel. Desondanks zijn er ook bedrijven die vinden dat het oprichten van een landbouwvennootschap wel een kostelijke aangelegenheid is, hetgeen onder meer geplaatst kan worden in de context van het al dan niet betalen van registratierechten. Ten slotte spelen er vaak specifieke redenen mee indien er bijvoorbeeld voor een bvba gekozen wordt. In die gevallen biedt een bvba een aantal specifieke voordelen, zodat de bijkomende administratieve verplichtingen niet als een onoverkomelijke drempel beschouwd worden, aldus expert 3. 5.1.1.9 Duidelijke aansprakelijkheidsregeling De landbouwvennootschap verschilt op vlak van aansprakelijkheidsregeling weinig van de eenmanszaak. Zo heeft de wet voorzien dat enkel de stille vennoten beperkt aansprakelijk zijn. Aangezien dit toch een kleine verbetering is, is het mogelijk dat dit een rol speelt bij de keuze voor een landbouwvennootschap. Desondanks is deze factor in de praktijk weinig van belang. Zo beseffen de beherende vennoten maar al te goed dat zij nog steeds onbeperkt aansprakelijk zijn, zodat dit voordeel aan belang inboet. Uit de interviews blijkt wel dat de onbeperkte aansprakelijkheid van de beherende vennoot eerder als een noodzakelijk kwaad wordt beschouwd dan een beperking, waardoor deze factor evenwel geen rem vormt bij de keuze voor een landbouwvennootschap. “Een landbouwvennootschap is op maat van de landbouw, maar de landbouwers hebben dan ook geen keuze. Zij moeten dan de vennootschapsrechtelijke aspecten van de landbouwvennootschap respecteren.” (Expert 2) Hierbij kan de aandeelhoudersstructuur bepalend zijn. Zo heeft het merendeel van de
67
geïnterviewde landbouwvennootschappen slechts één stille vennoot die vaak een minderheid van de aandelen bezit, wat kan verklaren waarom het belang van deze factor in deze steekproef eerder gering is. Ten slotte moet de beperkte aansprakelijkheid, in geval van bijvoorbeeld een bvba, in de land- en tuinbouwsector genuanceerd worden aangezien banken dikwijls een persoonlijke borg eisen bij grote investeringsprojecten.
5.1.2 Andere belangrijke elementen bij de overdracht van een eenmanszaak In dit onderdeel worden enkele elementen aangehaald die al dan niet van belang kunnen zijn bij de overdracht van een eenmanszaak naar een (landbouw)vennootschap. Deze aspecten geven geen verklaring voor het al dan niet oprichten van een vennootschap, maar verdienen wel de nodige aandacht wanneer een eenmanszaak wordt overdragen. Wanneer een eenmanszaak wordt overgedragen kunnen er stopzettingsmeerwaarden worden gerealiseerd, die volgens het Wetboek van de Inkomstenbelastingen belastbaar zijn. In hoofdstuk twee werd er vermeld dat zowel eenmanszaken als landbouwvennootschappen hiervan vrijgesteld kunnen worden. In praktijk blijkt evenwel dat de meerwaardebelasting weinig tot niet van belang is bij de overdracht van een eenmanszaak. Het merendeel van de land- en tuinbouwbedrijven wordt namelijk in het landbouwforfait belast, waar er geen boekhouding voorhanden is. Daardoor wordt er niet afgeschreven op de aanwezige bedrijfsactiva en worden er bijgevolg geen stopzettingsmeerwaarden gerealiseerd. Indien bedrijven wel verplicht zijn tot het voeren van een boekhouding worden zij op grond van de voorziene vrijstellingen bijna altijd vrijgesteld van de meerwaardebelasting, aldus de experts. Verder is de overdracht van een eenmanszaak en de daarbij horende goederen onderworpen aan btw. Men kan hier echter van vrijgesteld worden indien het een overdracht van een algemeenheid van goederen betreft. Hierbij is vereist dat zowel de overdrager als de overnemer belastingplichtig zijn, waardoor de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap in veel gevallen niet vrijgesteld wordt van btw. Bij de oprichting van een landbouwvennootschap stapt namelijk het merendeel van de bedrijven over van de bijzondere landbouwregeling naar de algemene btw-regeling. Zodoende is de natuurlijke persoon in de eenmanszaak niet belastingplichtig, waardoor de overdracht niet vrijgesteld kan worden van btw. Desondanks kunnen de bedrijven, eenmaal voor de algemene btwregeling gekozen wordt, de btw op de overdracht van goederen recupereren. Aangezien
veel
bedrijven
gebruik
maken
van
de
steun
die
het
Vlaams
Landbouwinvesteringsfonds verleent, speelt de VLIF-reglementering dikwijls een rol bij de overdracht van een eenmanszaak. Zo moeten de gesubsidieerde goederen en de daarbij horende kredieten overgedragen worden naar de landbouwvennootschap indien het bedrijf
68
de verkregen steun wil behouden. Wanneer die inbreng van goederen gepaard gaat met een inbreng van schulden is er sprake van een gemengde inbreng, waarop een registratierecht van 10 % verschuldigd is. Hierdoor moet er steeds een afweging worden gemaakt tussen het stopzetten van de VLIF-steun en het niet betalen van registratierechten enerzijds, en het inbrengen van de VLIF-steun en het betalen van registratierechten anderzijds. Er stelt zich uiteraard geen probleem indien er voor de gesubsidieerde goederen geen kredieten zijn aangegaan, hetgeen het geval kan zijn bij roerende goederen met een relatief lage waarde. Ten slotte kan de wetgeving omtrent de overdracht van nutriëntenemissierechten een belangrijke rol spelen. Wanneer de eenmanszaak overgedragen wordt naar een landbouwvennootschap stelt er zich vrijwel nooit een probleem bij de overdracht van de nutriëntenemissierechten. Zo worden de voorwaarden gemakkelijk vervuld, waardoor de nutriëntenemissierechten zonder reductie overdragen kunnen worden. Wanneer de landbouwvennootschap wordt opgericht naar aanleiding van een overname van een ander bedrijf en de daarbij horende nutriëntenemissierechten, lijken de voorwaarden op het eerste zicht moeilijker te vervullen. Beide situaties zorgen in de praktijk evenwel voor weinig problemen, zodat de overdracht van nutriëntenemissierechten doorgaans vlot gebeurt.
5.1.3 Hypothesen afgeleid uit het kwalitatief onderzoek Op basis van de resultaten van het kwalitatief onderzoek worden er een aantal hypothesen vooropgesteld die in het kwantitatief onderzoek getest worden. Allereerst blijkt uit de interviews dat bedrijven die een landbouwvennootschap oprichten naar aanleiding van een grote investering vaak overstappen naar de algemene btw-regeling. Bijgevolg wordt er onderzocht of het belang van investeringsplannen groter is bij bedrijven die onder de algemene btw-regeling vallen dan bij bedrijven die onder de bijzondere landbouwregeling vallen. H1A: Het belang van investeringsplannen is groter bij bedrijven die onder de algemene btwregeling vallen dan bij bedrijven die onder de bijzondere landbouwregeling vallen Daarnaast blijkt uit de interviews dat bedrijven die relatief weinig grond pachten de pachtwetgeving minder belangrijk vinden dan bedrijven die relatief veel grond pachten. Bijgevolg wordt er verondersteld dat bedrijven met relatief veel landbouwpacht de pachtwetgeving belangrijker vinden dan bedrijven met relatief weinig landbouwpacht. Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen bedrijven die minder dan tien hectaren grond pachten en bedrijven die minstens tien hectaren grond pachten, zodat beide groepen min of meer van vergelijkbare grootte zijn.
69
H1B: Bedrijven die minstens tien hectaren landbouwpacht hebben vinden de pachtwetgeving belangrijker dan bedrijven die minder dan tien hectaren landbouwpacht hebben Vervolgens worden de lichtere administratieve kosten en verplichtingen van de landbouwvennootschap
als
een
voordeel
beschouwd
ten
opzichte
van
andere
vennootschapsvormen. Niettemin zijn er bedrijven die dit niet zo ervaren, wat dikwijls te maken heeft met het al dan niet betalen van registratierechten. Aangezien die registratierechten voornamelijk spelen in de context van de VLIF-reglementering wordt er verondersteld
dat
bedrijven
die
geen
VLIF-steun
hebben
ingebracht,
en
dus
hoogstwaarschijnlijk geen registratierechten hebben betaald, dit voordeel belangrijker vinden dan bedrijven die VLIF-steun hebben ingebracht, en dus wellicht wel registratierechten hebben betaald. H1C: Bedrijven die geen VLIF-steun hebben ingebracht vinden de lichtere administratieve kosten en verplichtingen belangrijker dan bedrijven die wel VLIF-steun hebben ingebracht Verder blijkt uit de interviews dat de beperkte aansprakelijkheid van de stille vennoot geen rol speelt bij de oprichting van een landbouwvennootschap. Zoals eerder vermeld blijkt wel dat het merendeel van de geïnterviewde landbouwvennootschappen slechts één stille vennoot heeft, wat kan verklaren waarom het belang van deze factor in deze steekproef eerder gering is. Hierdoor wordt er verondersteld dat de beperkte aansprakelijkheid van de stille vennoot belangrijker is bij bedrijven die meer dan één stille vennoot hebben ten opzichte van bedrijven die ten hoogste één stille vennoot hebben. H1D: De aansprakelijkheidsregeling van de landbouwvennootschap is belangrijker bij bedrijven die meer dan één stille vennoot hebben dan bij bedrijven die ten hoogste één stille vennoot hebben Ten
slotte
wordt
er
onderzocht
of
bedrijven
die
voor
de
oprichting
van
de
landbouwvennootschap nog VLIF-steun hadden lopen de VLIF-reglementering belangrijker vinden dan bedrijven die geen VLIF-steun hadden lopen voor de oprichting van de landbouwvennootschap. Deze hypothese wordt gesitueerd in de context van het al dan niet behouden van reeds verkregen VLIF-steun, hetgeen het belang van de VLIF-reglementering normaal zou moeten doen toenemen. H1E: Bedrijven die voor de oprichting van de landbouwvennootschap nog VLIF-steun hadden lopen vinden de VLIF-reglementering belangrijker dan bedrijven die geen VLIF-steun hadden lopen voor de oprichting van de landbouwvennootschap
70
5.2
Kwantitatief onderzoek
Het kwalitatief onderzoek toont duidelijk aan welke factoren al dan niet van belang zijn bij de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap. In het kwantitatief onderzoek wordt er gekeken of deze factoren ook tot uiting komen bij een grotere groep respondenten. Allereerst worden in dit deel de resultaten van de classificatievragen overlopen. Vervolgens wordt er een overzicht gegeven van de verklarende factoren op basis van het kwantitatief onderzoek. Ten slotte worden de voorgaande hypothesen getest, waarbij er wordt nagaan of bepaalde factoren meer of minder van belang zijn bij bepaalde groepen.
5.2.1 Descriptieve resultaten van de classificatievragen Tabel 5 toont de verschillende subsectoren waarin de respondenten actief zijn. Hieruit blijkt dat de akkerbouw, de varkenshouderij en de melk- en vleesveehouderij het sterkst vertegenwoordigd zijn. Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat veel bedrijven een gemengd bedrijf uitbaten, wat niet tot uiting komt in deze tabel. Zo wordt een bedrijf dat zowel in de akkerbouw als in de varkenshouderij actief is aan beide subsectoren toegewezen. Dit leidt ertoe dat de som van de relatieve frequenties, met een steekproef van zeventig
respondenten,
meer
dan
100
%
bedraagt.
Desondanks
blijkt
uit
het
Landbouwrapport van 2014 dat de Vlaamse landbouwsector voornamelijk door deze vier subsectoren vertegenwoordigd wordt.421 Tabel 5: Overzicht van de subsectoren
Subsectoren
Absolute frequentie
Relatieve frequentie
27 2 3 1 4 26 1 4 19 17 1
38,57 % 2,86 % 4,29 % 1,43 % 5,71 % 37,14 % 1,43 % 5,71 % 27,14 % 24,29 % 1,43 %
Akkerbouw Boomkwekerij Fruitteelt Geitenhouderij Glastuinbouw Melkveehouderij Paardenfokkerij Pluimveehouderij Varkenshouderij Vleesveehouderij Vollegrondsgroenten Bron: op basis van kwantitatief onderzoek
Na een overzicht van de verschillende subsectoren worden de resultaten van de andere classificatievragen
overlopen,
waarbij
de
verhouding
tussen
de
verschillende
antwoordcategorieën getoond wordt in een frequentietabel weergegeven in tabel 6. 421
PLATTEAU J., VAN GIJSEGHEM D. & VAN BOGAERT T. (reds.) (2014), Landbouwrapport 2014, Departement Landbouw en Visserij, Brussel, 156.
71
Allereerst kan er uit de tabel worden afgeleid dat 20 % van de landbouwvennootschappen een nevenactiviteit uitoefent naast de eigenlijke activiteit van het bedrijf. Hiervan geeft bijna de helft aan dat die nevenactiviteit loonwerk omvat. Daarnaast zijn er enkele bedrijven die aan thuisverwerking doen zoals de productie van hoeve-ijs of bepaalde doelgroepen opvangen op een zogenaamde zorgboerderij. Vervolgens is het opmerkelijk dat, wanneer er wordt
gekeken
naar
de
percentages
tussen
haakjes,
53
%
van
de
landbouwvennootschappen een arbeidsinkomen per voltijdse familiale arbeidskracht (FAK) heeft dat tussen 10.000 EUR en 19.999 EUR ligt. Hierbij valt op dat 21,6 % van de landbouwvennootschappen een arbeidsinkomen heeft van minder dan 10.000 EUR, wat te maken kan hebben met het feit dat landbouwvennootschappen in de praktijk ook worden opgericht voor land- en tuinbouwers in bijberoep. Verder toont tabel 6 aan dat 44,3 % van de landbouwvennootschappen opgericht is via een onderhandse akte ten opzichte van 55,7 % die opgericht is via een authentieke akte. De volgende vraag in de enquête peilt naar de hoogte van het maatschappelijk kapitaal bij de oprichting van de landbouwvennootschap. Uit tabel 7, die zich op pagina 75 bevindt, blijkt dat het gemiddeld maatschappelijk kapitaal bij de oprichting
van
een
landbouwvennootschap
200.809,30
EUR
bedraagt.
De
standaardafwijking wijst er echter op dat de verschillende bedragen sterk gespreid zijn. Daarnaast wordt er vastgesteld dat het minimumbedrag het vereiste minimumkapitaal is. Daaropvolgend blijkt uit tabel 6 dat 27,1 % van de respondenten na de oprichting van de landbouwvennootschap nog een kapitaalverhoging heeft doorgevoerd. Wanneer er opnieuw naar tabel 7 wordt gekeken blijkt dat het gemiddeld aantal vennoten zich tussen twee en drie bevindt, waarbij het duidelijk is dat het gemiddelde rond één beherende vennoot en één stille vennoot ligt. Deze verhouding wijst erop dat landbouwvennootschappen nog steeds dezelfde familiale structuur omvatten zoals klassieke land- en tuinbouwbedrijven. Vervolgens blijkt uit tabel 6 dat ongeveer de helft van de bedrijven nog VLIF-steun had lopen voor de oprichting van de landbouwvennootschap, waarvan 64,71 % aangeeft dat zij die VLIF-steun hebben ingebracht in de vennootschap. Deze cijfers tonen aan dat relatief veel landbouwbedrijven beroep doen op de financiële steun die het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds verstrekt. Verder blijkt dat 75,7 % van de respondenten land pacht in de vorm van landbouwpacht, hetgeen zou moeten leiden tot de conclusie dat de pachtwetgeving voor veel bedrijven van belang is bij de oprichting van een landbouwvennootschap. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen landbouwpacht en seizoenspacht, zodat seizoenspacht, die niet onder de pachtwetgeving valt, uitgesloten wordt van de resultaten. Daaropvolgend wordt er in tabel 7 meegegeven dat er gemiddeld 33,40 hectaren land gepacht wordt. De standaardafwijking geeft evenwel aan dat het aantal gepachte hectaren sterk gespreid is. Vervolgens wordt in tabel 6 de verhouding weergegeven tussen de drie verschillende belastingstelsels waaruit een landbouwvennootschap kan kiezen. Deze cijfers bevestigen de resultaten van het
72
kwalitatief onderzoek, waarin vermeld werd dat het merendeel van de land- en tuinbouwbedrijven belast wordt in het landbouwforfait. Zo kiest maar liefst 70 % van de landbouwvennootschappen voor het landbouwforfait. Daarnaast blijkt dat 12,9 % van de respondenten in de vennootschapsbelasting wordt belast, waarvan het merendeel aangeeft dat ze niet weten of ze al dan niet tegen het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting worden belast. Ten slotte wordt de verhouding weergegeven tussen de verschillende btwstelsels waaruit een landbouwvennootschap kan kiezen. Uit tabel 6 blijkt dat slechts 30 % van de landbouwvennootschappen voor de bijzondere landbouwregeling kiest, wat opnieuw aansluit bij de resultaten van het kwalitatief onderzoek. Tabel 6: Frequentietabel van de classificatievragen
Absolute frequentie Nevenactiviteit Nevenactiviteit 14 Geen nevenactiviteit 56 Arbeidsinkomen per FAK 0 EUR – 4.999 EUR 6 5.000 EUR – 9.999 EUR 5 10.000 EUR – 14.999 EUR 16 15.000 EUR – 19.999 EUR 11 20.000 EUR – 24.999 EUR 4 25.000 EUR – 29.999 EUR 4 30.000 EUR – 34.999 EUR 0 35.000 EUR – 39.999 EUR 2 40.000 EUR – 45.000 EUR 0 > 45.000 EUR 3 Ik weet het niet 13 Dit zeg ik liever niet 6 Oprichtingsakte Onderhandse akte 31 Authentieke akte 39 Kapitaalverhoging Kapitaalverhoging 19 Geen kapitaalverhoging 47 Ik weet het niet 4 VLIF-steun voor de oprichting van de landbouwvennootschap Lopende VLIF-steun 34 Geen lopende VLIF-steun 36 Inbreng van VLIF-steun 22 VLIF-steun ingebracht Geen VLIF-steun ingebracht 12
Relatieve frequentie 20 % 80 % 8,6 % (11,8 %) 7,1 % (9,8 %) 22,9 % (31,4 %) 15,7 % (21,6 %) 5,7 % (7,8 %) 5,7 % (7,8 %) 0,0 % (0,0 %) 2,9 % (3,9 %) 0,0 % (0,0 %) 4,3 % (5,9 %) 18,6 % 8,6 % 44,3 % 55,7 % 27,1 % 67,1 % 5,7 % 48,6 % 51,4 % 64,71 % 35,29 %
73
Landbouwpacht Landbouwpacht Geen landbouwpacht Belastingstelsel onder de inkomstenbelasting Landbouwforfait Algemeen stelsel in de personenbelasting Vennootschapsbelasting Verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting Verlaagd tarief Geen verlaagd tarief Ik weet het niet Btw-stelsel Algemene btw-regeling Bijzondere landbouwregeling
53 17
75,7 % 24,3 %
47 14
67,1 % 20,0 %
9
12,9 %
1 2 6
11,11 % (33,33 %) 22,22 % (66,67 %) 66,67 %
49 21
70 % 30 %
Bron: op basis van kwantitatief onderzoek
5.2.2 Verklarende factoren op basis van het kwantitatief onderzoek Na de bespreking van de classificatievragen worden de factoren behandeld die de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap kunnen verklaren. Aan de hand van verschillende stellingen wordt er via een ordinale meetschaal met zeven ankerpunten gemeten of de factor die omschreven wordt in de stelling al dan niet van belang was bij de oprichting van de landbouwvennootschap. Deze factoren worden in tabel 8 opgesomd en zijn gerangschikt volgens het gemiddelde dat ze scoren. Aan de hand van de nummering kunnen de gelijkenissen en verschillen met tabel 1 en tabel 4 gemakkelijk opgespoord worden. Zodoende blijkt dat de resultaten van het kwantitatief onderzoek dicht aansluiten bij zowel de literatuurstudie als bij het kwalitatief onderzoek. Hierbij valt op dat factor 9 wegvalt, hetgeen te wijten is aan het feit dat deze factor pas in het kwalitatief onderzoek aan bod is gekomen en niet reeds in het exploratief onderzoek, waarop de enquête gebaseerd is.
74
Tabel 7: Descriptieve statistieken van de classificatievragen
Kenmerk Gemiddeld maatschappelijk kapitaal (EUR) Aantal vennoten Aantal beherende vennoten Aantal stille vennoten Gemiddeld aantal hectaren landbouwpacht
N 43 70 70 70 51
Min 6.200 2 1 0 2
Max 970.000 6 3 4 120
Mediaan 100.000 2,50 1,00 1,00 35
Gemiddelde 200.809,30 2,67 1,46 1,21 33,40
Std. Afw. 221.711,97 0,88 0,58 1,03 24,43
N 61 70 70 70 53 70
Min 1 1 1 1 1 1
Max 7 7 7 7 7 7
Mediaan 5,00 5,00 5,00 4,00 4,00 4,50
Gemiddelde 5,08 5,07 4,54 4,24 4,21 4,17
Std. Afw. 1,51 1,84 1,87 1,76 1,83 1,78
70 70 70 70
1 1 1 1
7 7 7 7
4,00 3,00 2,00 2,00
4,14 3,39 2,99 2,83
2,22 1,72 1,72 1,74
N 9 9
Min 3 3
Max 7 7
Mediaan 6,00 6,00
Gemiddelde 5,56 5,22
Std. Afw. 1,24 1,30
61 61
1 1
7 6
4,00 4,00
4,44 3,90
1,65 1,34
9
1
6
2,00
2,56
2,01
Tabel 8: Verklarende factoren op basis van het kwantitatief onderzoek
Nr. 6. 2. 4. 11. 7. 5. 8. 3. 1. 10.
Verklarende factor Verschillende keuzemogelijkheden in verband met de inkomstenbelasting Overname via aandelen Continuïteit van het bedrijf Belang van de VLIF-reglementering bij de overdracht van de eenmanszaak Afstemming van de landbouwvennootschap op de pachtwetgeving Minder administratieve kosten en verplichtingen ten opzichte van andere vennootschapsvormen Investeringsplannen Duidelijke aansprakelijkheidsregeling Ondersteuning van de groter wordende kapitaalbehoefte Afsplitsing van (een deel van) het bedrijf
Tabel 9: Verklarende factoren inzake het fiscaal stelsel
Verklarende factor Belang van voordelen in de vennootschapsbelasting Te hoge inkomensschijf om voordeel te kunnen halen uit de progressieve tarieven van de personenbelasting Belang van het verlaagd tarief op premies bij de keuze voor de personenbelasting Te lage inkomensschijf om voordeel te kunnen halen uit het vast tarief van de vennootschapsbelasting Verplicht om over te schakelen naar de vennootschapsbelasting
75
Tabel 8 toont aan dat de verschillende keuzemogelijkheden inzake de inkomstenbelasting met een gemiddelde van 5,08 heel belangrijk bevonden wordt. Deze stelling is enkel getoond aan de respondenten die bij de classificatievragen aangegeven hebben dat zij belast worden in de personenbelasting, zodat er verwacht wordt dat deze stelling steeds van belang is. De minimumwaarde toont echter aan dat er respondenten zijn die de keuzemogelijkheden inzake de inkomstenbelasting helemaal niet belangrijk vinden bij de keuze voor een landbouwvennootschap. Ook de overname via aandelen scoort hoog met een gemiddelde van 5,07, hetgeen bevestigt dat dit een van de meest doorslaggevende factoren is bij de oprichting van een landbouwvennootschap. Vervolgens wordt het waarborgen van de continuïteit van het bedrijf met een gemiddelde van 4,54 opnieuw als een belangrijk voordeel beschouwd. Verder wordt er uit tabel 8 afgeleid dat de VLIF-reglementering met een gemiddelde van 4,24 in veel gevallen een belangrijke rol speelt bij de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap. Bovendien is niet alleen de VLIFreglementering van belang, maar ook de pachtwetgeving. Zo bedraagt het gemiddelde van deze factor 4,21. Hierbij valt op dat er een minimumwaarde van 1 wordt gegeven ondanks dat deze stelling enkel aan respondenten getoond is die aangegeven hebben grond te pachten in de vorm van landbouwpacht. Dit kan verklaard worden door het gegeven dat niet elk bedrijf veel grond pacht, wat ook tot uiting komt in het kwalitatief onderzoek. Het feit dat de landbouwvennootschap minder administratieve kosten en verplichtingen met zich meebrengt dan andere vennootschapsvormen wordt met een gemiddelde van 4,17 opnieuw als een voordeel beschouwd. Daarnaast toont tabel 8 aan dat een geplande investering aanleiding kan geven tot de oprichting van een landbouwvennootschap. Hoewel deze stelling een gemiddelde heeft van 4,14, geeft de standaardafwijking aan dat sommige bedrijven deze factor heel belangrijk vinden en sommige bedrijven helemaal niet. Vervolgens blijkt dat de aansprakelijkheidsregeling van de landbouwvennootschap met een gemiddelde van 3,39 niet belangrijk wordt bevonden, hetgeen in overeenstemming is met het kwalitatief onderzoek. Evenmin spelen de groter wordende kapitaalbehoefte en de afsplitsing van het bedrijf met een gemiddelde van respectievelijk 2,99 en 2,83 een rol bij de oprichting van een landbouwvennootschap. Ondanks dat de drie laatstgenoemde factoren niet van belang zijn bij de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap, wordt er bij de desbetreffende stellingen wel drie keer een maximumwaarde van 7 weergegeven. Dit wijst erop dat er respondenten zijn die deze schijnbaar onbelangrijke factoren wel belangrijk vinden. Naast
een
aantal
stellingen
omtrent
de
redenen
waarom
men
naar
een
landbouwvennootschap is overgestapt bevat de meetschaal ook een aantal stellingen omtrent de keuze voor een bepaald fiscaal stelsel. Op pagina 75 staan in tabel 9 de
76
verschillende redenen opgesomd waarom er al dan niet voor een bepaald fiscaal stelsel is gekozen. Hieruit blijkt dat de voordelen die de vennootschapsbelasting biedt, zoals de vorming van een optimale inkomstenmix en de overdraagbaarheid van winsten, met een gemiddelde van 5,56 de belangrijkste drijvende kracht is achter de keuze voor de vennootschapsbelasting. Daarnaast speelt het vast tarief van de vennootschapsbelasting met een gemiddelde van 2,56 een rol bij bedrijven die hun inkomensschijf te hoog achten voor de progressieve tarieven van de personenbelasting. Verder is het mogelijk dat een landbouwvennootschap wordt verplicht om over te stappen naar de vennootschapsbelasting. Tabel 9 toont evenwel aan dat deze factor met een gemiddelde van 2,56 niet van belang is. Desondanks geeft de maximumwaarde aan dat er minstens één bedrijf verplicht is geweest om over te stappen naar de vennootschapsbelasting. Vervolgens wordt er uit tabel 9 afgeleid waarom het merendeel van de landbouwvennootschappen de personenbelasting verkiest. Hieruit blijkt dat het verlaagd tarief op bepaalde premies met een gemiddelde van 4,44 van doorslaggevend belang is bij de keuze voor de personenbelasting. Daarnaast kan het voorvallen
dat
de
inkomensschijf
vennootschapsbelasting
niet
te
opweegt
laag tegen
is, de
zodat
het
vast
progressieve
tarief
van
de
tarieven
van
de
personenbelasting. Hoewel de maximumwaarde aangeeft dat dit in bepaalde gevallen een rol speelt, wijst het gemiddelde van 3,90 erop dat dit weinig tot niet van belang is bij de keuze voor de personenbelasting.
5.2.3 Resultaten van de hypothesen Als laatste onderdeel van dit onderzoek worden de hypothesen getest die op basis van het kwalitatief onderzoek gevormd zijn. Tabel 10 toont de resultaten van de t-testen, waarbij een significantieniveau van 5 % wordt gehanteerd. Hieruit blijkt dat het belang van investeringsplannen groter is bij bedrijven die onder de algemene btw-regeling vallen dan bij bedrijven die onder de bijzondere landbouwregeling vallen (p = 0,001). Vervolgens is er geen significant verschil in het belang van de pachtwetgeving tussen bedrijven die minstens tien hectaren land pachten en bedrijven die minder dan tien hectaren land pachten (p = 0,068). Verder wordt er geconcludeerd dat bedrijven die geen VLIF-steun hebben ingebracht de lichtere administratieve kosten en verplichtingen van de landbouwvennootschap belangrijker vinden dan bedrijven die wel VLIF-steun hebben ingebracht (p = 0,042). Zoals eerder vermeld kan dit te maken hebben met het al dan niet betalen van registratierechten bij de inbreng van VLIF-steun. Daarnaast toont tabel 10 aan dat bedrijven die minstens twee stille vennoten hebben de beperkte aansprakelijkheid van de stille vennoot belangrijker vinden dan bedrijven die maximum één stille vennoot hebben (p = 0,004). Hierdoor wordt er besloten dat de aansprakelijkheidsregeling van de landbouwvennootschap in bepaalde gevallen wel degelijk van belang kan zijn. Ten slotte blijkt dat er geen significant verschil is in
77
het belang van de VLIF-reglementering tussen bedrijven die voor de oprichting van de landbouwvennootschap nog VLIF-steun hadden lopen en bedrijven die geen VLIF-steun meer hadden lopen voor de oprichting van de landbouwvennootschap (p = 0,094). Tabel 10: Resultaten van de hypothesen
Investeringsplannen Pachtwet Administratieve kosten Aansprakelijkheid Belang van VLIF
Gemiddelde Btw (algemeen) 4,71 10 ha pacht 4,45 VLIF ingebracht 4,50
Gemiddelde Btw (forfaitair) 2,81 < 10 ha pacht 3,44 VLIF niet ingebracht 3,41
2 stille vennoten
< 2 stille vennoten 3,06 Geen lopende VLIF 3,97
4,26 Lopende VLIF 4,53
T-waarde
P-waarde*
3,57
0,001
1,52
0,068
1,79
0,042
2,72
0,004
1,33
0,094
Bron: op basis van kwantitatief onderzoek
* Eenzijdige test
78
Conclusie De land- en tuinbouwsector heeft de laatste decennia een aantal veranderingen doorgemaakt, waardoor de vraag rees naar een nieuwe structuur om de hedendaagse landen tuinbouwbedrijven in uit te baten. Zodoende ontstond in 1979 de landbouwvennootschap, die de voordelen van een vennootschap aanbiedt, maar tegelijkertijd op veel vlakken aansluit bij de eenmanszaak. Hoewel de vervennootschappelijking van de land- en tuinbouw gestimuleerd werd, liep deze niet zo vlot als verwacht. Zo worden er pas de laatste jaren meer en meer vennootschappen opgericht. De landbouwvennootschap is de enige vennootschapsvorm die aangepast is aan de sectorwetgeving, waardoor dit een van de meest voorkomende vennootschapsvormen is binnen de sector. De vraag stelt zich echter wat er precies toe geleid heeft dat bepaalde bedrijven de keuze hebben gemaakt om een landbouwvennootschap op te richten. In deze masterproef werd er dan ook onderzocht welke factoren de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap verklaren. De bedoeling van dit onderzoek is om de juiste context te ontdekken waarin het voordelig is om een eenmanszaak over te dragen naar een landbouwvennootschap. Hierdoor kan de oprichting ervan, indien de juiste factoren aanwezig zijn, in de toekomst gestimuleerd kan worden. In de literatuurstudie werd er een eerste inzicht verkregen in de factoren die de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap kunnen verklaren. Deze factoren werden vervolgens grondig onderzocht in het empirisch onderzoek, waarbij de populatie bestond uit landbouwvennootschappen die opgericht zijn tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2015. Het onderzoek omvatte twee delen, namelijk een kwalitatief gedeelte waarbij elf diepte-interviews werden afgenomen en een kwantitatief gedeelte waarbij een enquête werd verspreid. In het kwalitatief onderzoek werd er getracht een beeld te vormen van de factoren die een rol kunnen spelen bij de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap. Daaropvolgend werd in het kwantitatief onderzoek onderzocht of deze resultaten veralgemeend konden worden. Het onderzoek toont aan dat er verschillende factoren de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap kunnen verklaren. Ten eerste is een geplande overname van een land- of tuinbouwbedrijf een van de doorslaggevende factoren bij de keuze voor een landbouwvennootschap. Zo verloopt de overname van een vennootschap, aan de hand van aandelen, meer geleidelijk dan de overname van een eenmanszaak. Dit voordeel kan tevens worden gekoppeld aan de groter wordende kapitaalbehoefte van land- en tuinbouwbedrijven. Stille vennoten kunnen namelijk hun aandelen langer behouden, zodat zij het bedrijf en
79
bijgevolg de overnemer tijdelijk financieren. Ten tweede kan een landbouwvennootschap worden opgericht naar aanleiding van een grote investering. Vooral in combinatie met een bedrijfsovername is het beter om de investering reeds op naam van de vennootschap uit te voeren, zodat problemen met de btw-administratie en het VLIF vermeden worden. Naar aanleiding van die investeringsplannen stappen bedrijven vaak over naar de algemene btwregeling, wat ertoe leidt dat deze factor belangrijker is bij bedrijven die onder de algemene btw-regeling vallen dan bij bedrijven die onder de bijzondere landbouwregeling vallen. Ten derde wijst het onderzoek uit dat er, omwille van bijvoorbeeld fiscale redenen, in bepaalde gevallen een landbouwvennootschap opgericht kan worden om het bedrijf op te splitsen. Het is eerder uitzonderlijk dat er in deze situaties voor een landbouwvennootschap gekozen wordt, zodat het belang van deze factor, in het kader van dit onderzoek, te verwaarlozen is. Daarnaast toont het onderzoek aan dat er twee factoren zijn die niet verklaren waarom een eenmanszaak is overgedragen naar een vennootschap, maar wel waarom er specifiek voor een
landbouwvennootschap
is
gekozen.
Zo
is
de
keuzemogelijkheid
die
de
landbouwvennootschap heeft inzake de inkomstenbelasting een van de bepalende factoren in de keuze voor een landbouwvennootschap. De landbouwvennootschap is de enige vennootschapsvorm die de keuze heeft om belast te worden in de personenbelasting dan wel in de vennootschapsbelasting. Het merendeel van de landbouwvennootschappen verkiest de personenbelasting boven de vennootschapsbelasting, hetgeen verklaart waarom deze factor zo doorslaggevend is. Hierbij is het verlaagd tarief op bepaalde premies in de personenbelasting bepalend in die keuze. Vervolgens speelt de pachtwetgeving, evenals de vorige factor, een belangrijke rol bij de keuze van het type vennootschap. De landbouwvennootschap is de enige vennootschapsvorm die aangepast is aan de pachtwetgeving, wat er voor zorgt dat er enkel nog voor een landbouwvennootschap gekozen
kan
worden
indien
het
bedrijf
(veel)
grond
pacht.
Kortom,
de
landbouwvennootschap is de ideale rechtsvorm voor land- en tuinbouwbedrijven die nood hebben aan een vennootschap, maar tegelijkertijd aan veel sectorwetgeving moeten voldoen. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met een belangrijke beperking, namelijk de wetgeving inzake successie- en schenkingsrechten bij de overdracht van familiale ondernemingen en vennootschappen. Deze regeling bepaalt dat de schenker van het goed tevens de eigenaar van het goed moet zijn, opdat de goederen tegen het nultarief geschonken kunnen worden. Er worden echter zelden gronden en/of bedrijfsgebouwen ingebracht in een landbouwvennootschap, zodat er, in geval van een schenking van onroerende goederen, geen gebruik gemaakt kan worden van deze gunstige regeling. Het spreekt voor zich dat deze regeling voornamelijk van belang is bij bedrijven die veel grond in
80
eigendom
hebben
en,
in
deze
gevallen,
zelfs
een
rem
kan
vormen
op
de
vervennootschappelijking van de land- en tuinbouw. Vervolgens brengt het onderzoek een aantal elementen aan het licht die geen drijvende kracht vormen achter de oprichting van een landbouwvennootschap, maar wel een bijkomend voordeel bieden. Zo kan de waarborging van de continuïteit van het bedrijf als een voordeel worden beschouwd ten opzichte van de eenmanszaak. Daarnaast brengt de landbouwvennootschap minder administratieve kosten en verplichtingen met zich mee ten opzichte van andere vennootschapsvormen, hetgeen de stap naar een vennootschap minder groot maakt voor land- en tuinbouwers. Dit voordeel wordt belangrijker bevonden bij bedrijven die geen VLIF-steun hebben ingebracht dan bij bedrijven die dat wel hebben gedaan, wat geplaatst kan worden in de context van het al dan niet betalen van registratierechten.
Tot
slot
kan
ook
de
aansprakelijkheidsregeling
van
de
landbouwvennootschap, waarbij de stille vennoot beperkt aansprakelijk is, als een bijkomend voordeel
worden
beschouwd.
Dit
komt
evenwel
pas
tot
uiting
wanneer
de
landbouwvennootschap meerdere stille vennoten telt. Tabel 11 toont een overzicht van de factoren die de overdracht van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap kunnen verklaren. Een kruisje betekent dat de desbetreffende factor respectievelijk in de literatuurstudie, het kwalitatief en/of kwantitatief onderzoek werd erkend als een verklarende factor dan wel als een bijkomend voordeel van de landbouwvennootschap. Hieruit kan worden afgeleid dat alle drie de onderdelen van deze masterproef in overeenstemming zijn met elkaar. Daarnaast toont tabel 11 aan dat het kwantitatief onderzoek vrijwel perfect aansluit bij het kwalitatief onderzoek, waardoor de resultaten van het empirisch onderzoek veralgemeend kunnen worden. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de heterogeniteit van de land- en tuinbouwsector, wat tot gevolg heeft dat, niettegenstaande de veralgemeenbare resultaten, elk bedrijf individueel beoordeeld moet worden inzake de eventuele overstap naar een (landbouw)vennootschap. Tabel 11: Overzicht van de verklarende factoren
Nr. Verklarende factor 1. 2. 3. 4. 5.
Ondersteuning van de groter wordende kapitaalbehoefte Overname via aandelen Duidelijke aansprakelijkheidsregeling Continuïteit van het bedrijf Minder administratieve kosten en verplichtingen ten opzichte van andere vennootschapsvormen
Literatuurstudie
Kwalitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek
x x x
x x
x x x
x
x
x
x
81
6.
Verschillende keuzemogelijkheden in verband met de inkomstenbelasting 7. Afstemming van de landbouwvennootschap op de pachtwetgeving 8. Investeringsplannen 9. Successie-en schenkingsrechten 10. Afsplitsing van (een deel van) het bedrijf
x
x
x
x
x
x
x x
x
Bron: op basis van literatuurstudie, kwalitatief onderzoek en kwantitatief onderzoek
Verder zijn er nog enkele beperkingen verbonden aan dit onderzoek. Allereerst bestaat de literatuurstudie uit een verkennende studie, waarbij elk aspect slechts kort behandeld werd. Bijgevolg zijn er aantal elementen die grondiger geanalyseerd kunnen worden. Daarnaast kende
ook
het
kwalitatief
onderzoek
enkele
beperkingen.
Zo
werden
er
tien
landbouwvennootschappen geïnterviewd omtrent de redenen waarom zij de eenmanszaak overgedragen hebben naar de landbouwvennootschap. Deze interviews moesten met een kritische ingesteldheid geanalyseerd worden omdat de respondenten niet altijd even goed op de hoogte waren van bepaalde (zakelijke) aspecten. Bovendien werd de steekproef beperkt tot Oost-Vlaanderen, waardoor het mogelijk is dat de resultaten een vertekend beeld geven. Ten slotte moet er worden opgemerkt dat er in het kwantitatief onderzoek gewerkt werd met een beperkte steekproef, hetgeen de betrouwbaarheid van de resultaten kan beïnvloeden. Tot slot worden er enkele suggesties gedaan inzake toekomstig onderzoek. Aangezien deze masterproef eerder een verkennende studie is, kunnen bepaalde elementen ervan in de toekomst meer uitgediept worden. Zo is er in de praktijk weinig ervaring met de ontbinding van landbouwvennootschappen omdat de opkomst ervan nog een vrij recent fenomeen is. Deze kwestie zal echter aan belang winnen, zodat er in de toekomst meer aandacht besteed kan worden aan dit specifieke onderwerp. Daarnaast kunnen er ook nog andere elementen worden onderzocht, zoals de btw-problematiek die gepaard gaat bij de overdracht van een eenmanszaak naar een (landbouw)vennootschap. Ten slotte is er in deze masterproef onderzoek gedaan naar de redenen waarom men een eenmanszaak heeft overgedragen naar een landbouwvennootschap. In toekomstig onderzoek kan er worden onderzocht waarom men juist niet voor een landbouwvennootschap heeft gekozen, maar eerder voor een maatschap of een andere vennootschapsvorm zoals de bvba.
82
Lijst van geraadpleegde werken BEGHIN, P. en VAN DE WOESTEYNE, I., Handboek vennootschapsbelasting 2013-2014, Antwerpen, Intersentia, 2013, 473 p. BEGHIN, P., Cursus B.T.W. 2013-2014, Gent, 2013, 55 p. Burgerlijk Wetboek CASTRYCK, P. (2011). Pachtwet [powerpointpresentatie]. CELIS, E., “Landbouwvennootschap (L.V.)- oprichtingsakte” in L. CAPPELLE (ed.), Bijvoorbeeld. Modellen voor het bedrijfsleven, VIII dln., Mechelen, Kluwer, losbl. Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen DEGREVE, B., “De landbouwvennootschap” in KONINKLIJKE FEDERATIE VAN BELGISCHE NOTARISSEN (eds.), De landbouwvennootschap, Huy, Impr. Malherbe, 1981, 95 p. EY, De Vlaamse successie- en schenkingsrechten bij de overdracht van familiale ondernemingen, http://www.ey.com/BE/en/Newsroom/News-releases/Tax-alert---DeVlaamse-successie--en-schenkingsrechten-bij-de-overdracht-van-familiale-ondernemingen. GELLYNCK, X., Cursus landbouw- en voedingseconomie 2013-2014, Gent, 2014, 150 p. GROENE KRING en SBB ACCOUNTANTS & ADVISEURS, De wissel: opvolgen in land- en tuinbouw, Leuven, Herman Vidts, 2013, 31 p. KB nr. 20, van 20 juli 1970, tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. KB Wetboek van de Inkomensbelastingen 1992 KBC BANK NV, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Brussel, KBC Groep NV, 2012, 26 p. NAC vzw, Stageverslag, s.l., 2012, 14 p. Pachtwet
83
PLATTEAU J., VAN GIJSEGHEM D. & VAN BOGAERT T. (reds..) (2014), Landbouwrapport 2014, Departement Landbouw en Visserij, Brussel, 321. PORTO-CARRERO, G. en VAN DER SCHEUREN, P., “Aandachtspunten bij het invullen van uw forfaitaire belastingaangifte voor het inkomstenjaar 2013”, Landbouwleven 2014, nr. 2970, 22-27. STROOBANDT A., BERGEN D., VAN GIJSEGHEM D, BAS L. en VUYLSTEKE A (2009), Ondernemerschap in de Vlaamse land- en tuinbouw: beleidsinstrumenten, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel, 60 p. STUDIEDIENST SBB, Begrippen uit de agrarische fiscaliteit, https://www.sbb.be/Portals/0/Agrarische%20fiscaliteit.pdf, 6 p. STUDIEDIENST SBB, Vennootschappen in land- en tuinbouw, Leuven, H. Vidts, 2014, 44 p. SWENNEN, J., “De nieuwe VLIF-reglementering”, Landbouwleven 2015, nr. 2987, 4-6. SWENNEN, J., “De nieuwe VLIF-reglementering”, Landbouwleven 2015, nr. 2988, 4-5. VAN DE W OESTEYNE, I., Cursus personenbelasting 2013-2014, Gent, 2013, 144 p. VANSPEYBROUCK, D., De landbouwvennootschap, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2009-2010, 106 p. VDV ACCOUNTANTS, Omvorming van eenmanszaak naar vennootschap: bespreking in de personenbelasting, BTW, registratierechten en successierechten, http://www.vdvaccountants.be/data/documents/omvormen_van_eenmanszaak_naar_vennoo tschap(034fe).pdf, 33 p. VRIJERS, C. en VAN GIJSEGHEM, D., Vennootschappen in de Vlaamse land- en tuinbouw, Brussel, Vlaamse overheid beleidsdomein Landbouw en Visserij afdeling Monitoring en Studie, 2007, 35 p. Wet 26 januari 2009 houdende wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de continuïteit van de ondernemingen. Wet tot instelling van de landbouwvennootschap 12 juli 1979. Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde. Wetboek van de Inkomstenbelasting 1992.
84
Wetboek van Koophandel. Wetboek van Vennootschappen. www.vlm.be. X, Landbouwregeling, http://financien.belgium.be/nl/ondernemingen/btw/btwplicht/landbouwregeling/ X, VLIF-steun voor de land- en tuinbouw, http://lv.vlaanderen.be/nl/subsidies/vlif-steun-voorde-land-en-tuinbouw.
85
Bijlage 1: Interviewguide experts Bijlage 1.1: Algemeen gedeelte __________________________________________________________________________ 1. Wordt het initiatief tot het oprichten van een landbouwvennootschap voornamelijk door jullie genomen of is het eerder het landbouwbedrijf die jullie contacteert? 2. Wat zijn voor jullie de factoren die kunnen bepalen dat het beter is om naar een landbouwvennootschap over te schakelen? 3. De landbouwvennootschap is speciaal in het leven geroepen om te voldoen aan de noden van de hedendaagse land- en tuinbouwbedrijven. Is dit de meest voorkomende vennootschapsvorm in de landbouwsector of zijn er ook nog andere vennootschapsvormen die veel voorkomen? Waarom (niet)? 4. Zijn er specifieke factoren die bepalen waarom men voor een bepaalde vennootschapsvorm kiest of niet? Kan het bijvoorbeeld zijn dat bepaalde sectoren meer voor een landbouwvennootschap kiezen dan andere sectoren? 5. Een van de voordelen van een vennootschap is de toepassing van aandelen. Wat is precies het voordeel van de overname via aandelen in vergelijking met de klassieke overname van een eenmanszaak? 6. Spelen die aandelen ook een rol als er meerdere kinderen zijn en er één iemand het bedrijf wil overnemen? 7. Speelt continuïteit een rol bij de overdracht naar de landbouwvennootschap? 8. Qua aansprakelijkheidsregeling is er eigenlijk geen verschil tussen een eenmanszaak en een landbouwvennootschap. Hoe komt dit? 9. Een verklarende factor die ik ben tegengekomen in mijn onderzoek is de opsplitsing van een bedrijf. Hoe ervaren jullie dit in de praktijk?
10. Spelen fiscale redenen een belangrijke rol in de overdracht naar een landbouwvennootschap? 11. Hoe ligt de verhouding tussen deze belastingstelsels? 12. Wat zouden de redenen kunnen zijn voor die verhouding? 13. In de personenbelasting worden premies tegen een afzonderlijk, verlaagd tarief belast. In welke mate spelen die een rol in de keuze voor een bepaald fiscaal stelsel? 14. De dag van vandaag worden deze premies alsmaar meer afgebouwd. Is dit iets dat nog van belang is/zal zijn de komende jaren?
86
15. Inzake het landbouwforfait kan de fiscus het landbouwforfait verwerpen als de werkelijke winst aanzienlijk hoger ligt. Is dit iets dat veel gebeurd en hoe wordt dat dan precies vastgesteld? 16. Bij de vennootschapsbelasting kan men genieten van een verlaagd tarief. In welke mate slagen landbouwbedrijven erin om aan de voorwaarden van dit verlaagd tarief te voldoen? 17. Bij de vennootschapsbelasting kan men in principe een optimale inkomstenmix bekomen aan de hand van het toekennen van leningen aan de vennootschap, de verhuur van goederen aan de vennootschap of het toepassen van voordelen van alle aard. In welke mate wordt hier gebruik van gemaakt in een landbouwvennootschap? 18. Speel het al dan niet fiscaal transparant zijn van een landbouwvennootschap een belangrijke rol bij stopzettingsmeerwaarden? 19. Wordt er veel gebruik gemaakt van het vrijstellingsregime bij landbouwvennootschappen die geen fiscale rechtspersoonlijkheid genieten? 20. Worden de meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van land- en tuinbouwondernemingen altijd volledig vrijgesteld ongeacht in welk fiscaal stelsel zij belast worden? 21. Hoe verloopt de meerwaardebelasting ingeval men in het landbouwforfait wordt belast? 22. Wat is de verhouding tussen het algemeen btw-stelsel en het forfaitair btw-stelsel? 23. Wat zouden de redenen kunnen zijn voor die verhouding? 24. Als men overschakelt naar de algemene btw-regeling nadat men een zware investering heeft uitgevoerd, is het dan nog mogelijk om die btw daarop te recupereren? 25. Bij de overdracht van een eenmanszaak is men in principe btw verschuldigd bij de inbreng van goederen in een vennootschap. In welke mate worden landbouwers daarvan vrijgesteld, want zowel de overdrager als de overnemer moeten belastingplichtig zijn?
26. De sectorwetgeving zoals de pachtwetgeving en het VLIF hebben zich vrij goed aangepast aan de noden van een vennootschap, voornamelijk in geval van een landbouwvennootschap. In welke mate is dit doorslaggevend in de keuze voor een landbouwvennootschap? 27. Zijn er bepaalde gevallen waarbij de randwetgeving belangrijker is dan in andere gevallen?
87
28. Omtrent de milieuwetgeving heb ik een deel geschreven over de overdracht van nutriëntenemissierechten. Zijn er ook nog andere dingen van belang zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een bodemattest? 29. Speelt de wetgeving omtrent successierechten en schenkingsrechten ook een rol? Waarom (niet)? 30. Wordt er veel gebruik gemaakt van bepaalde constructies zoals vruchtgebruik of recht van opstal?
Bijkomend gedeelte expert 3 __________________________________________________________________________ 1. Er zijn nog altijd relatief weinig vennootschapsvormen in de land- en tuinbouwsector. Wat zou de oorzaak daarvan kunnen zijn? 2. Vroeger werden er ook veel maatschappen opgericht. Wat bepaalt de keuze voor een maatschap dan wel een vennootschapsvorm zoals de landbouwvennootschap? 3. Het statutair doel verbiedt de landbouwvennootschap handelsactiviteiten uit te voeren. Hoe zit dat bijvoorbeeld bij boomkwekerijen? 4. Er werd tweemaal vermeld dat die aandelen ook als voordeel hebben dat de vrouw in het bedrijf kan stappen zonder het statuut van meewerkende echtgenote te hoeven aannemen. Is het statuut van meewerkende echtgenote dan zo zwak?
5. Men zegt dat het landbouwforfait afgeschaft gaat worden. Is dat zo? 6. Welk voordeel gaat de landbouwvennootschap dan nog hebben ten opzichte van andere vennootschapsvormen? 7. Stel dat het landbouwforfait op termijn verdwijnt en de premies verminderen. Wat zouden de gevolgen hiervan kunnen zijn? 8. Is het mogelijk om het systeem van die fictieve hectaren in het landbouwforfait beknopt uit te leggen, want dat was mij nog niet helemaal duidelijk? 9. Ik heb al meerdere malen gehoord dat het landbouwforfait en een btw-boekhouding niet samen gaan in een eenmanszaak. Is dat zo? Waarom? 10. In het algemeen schakelen bedrijven over naar een btw-boekhouding omwille van een grote investering. Zijn er ook nog andere redenen waarom er overgeschakeld wordt naar de algemene btw-regeling? 11. Hoe wordt die forfaitaire compensatie bij de bijzondere landbouwregeling precies berekend, want er worden geen facturen uitgereikt? 12. Iemand zei mij dat het forfaitair btw-stelsel niet meer bestaat of dat je daar alleszins niet zo gemakkelijk meer in kunt stappen. Is dat zo?
88
13. Je hebt een bepaalde regeling die zegt dat je gebouwen jonger dan twee jaar kan inbrengen met btw in plaats van een registratierecht. Kan u dat wat meer uitleggen?
14. In de praktijk ben ik al gevallen tegengekomen waarbij de pachtwetgeving geen rol speelt omdat de mensen meer seizoenspacht hebben dan landbouwpacht. Is dit een factor die meer naar de achtergrond aan het verdwijnen is? 15. In praktijk ben ik een situatie tegengekomen die blijkbaar problemen had met de overname van slapende NER‟s. De situatie was als volgt: de toekomstige beherende vennoot van de landbouwvennootschap wil als “jonge niet-boer” zoals hij het noemde slapende NER‟s kopen en die tot leven wekken, maar blijkbaar gaat dat niet in een landbouwvennootschap, tenzij hij 51 % van de aandelen in zijn bezit heeft. Bent u daarvan op de hoogte? 16. Er zijn vrij veel bedrijven die de grond en soms ook de gebouwen privé houden. Wat is daar de reden voor? 17. Als de LV geen gronden en/of gebouwen in bezit heeft wordt er dan altijd gewerkt met persoonlijke verhuur aan de landbouwvennootschap of kan de landbouwvennootschap ook kosteloos gebruik maken van die gebouwen? 18. Bij vruchtgebruik is er in feite sprake van inbreng in natura in genot of heb ik dat verkeerd op? 19. De landbouwvennootschap mag dan enkel de grond gebruiken, maar de waarde niet toekennen aan haar vermogen bij vruchtgebruik?
20. Dikwijls heeft de stille vennoot niet veel aandelen. Is daar een specifieke reden voor? 21. De landbouwvennootschap is in de wetgeving sterk uitgewerkt, maar ik heb de indruk bepaalde zaken zijn in de praktijk minder of niet van belang zijn. Is dat zo? 22. Zo zijn er in de wetgeving ook bepaalde regeling getroffen inzake de prijsvorming van aandelen. Hoe wordt dit in de praktijk gedaan? 23. Als ik de oprichtingsaktes van bepaalde landbouwvennootschappen bekijk, zie ik dat er in sommige aktes een nominale waarde vasthangt aan de aandelen en in sommige aktes niet. Waarom is dat? 24. In praktijk ben ik een situatie tegengekomen die met een bepaald probleem zat. De situatie was als volgt: man en dochter zijn beide beherende vennoot in de landbouwvennootschap, maar de man wil bijna op pensioen gaan. Hij vraagt zich af of hij zijn aandelen kan behouden, want dochter kan financieel geen tweede overname van aandelen aan, en toch uit de landbouwvennootschap kan gaan. Hij begrijpt niet hoe hij op pensioen kan gaan met zo‟n hoop aandelen. Zijn dochter zou dan al het werk doen en dus ook al het inkomen krijgen, terwijl hij wel nog altijd
89
eigenaar is van die aandelen. Zelf heb ik de indruk dat er niet echt een probleem is. Begrijpt u wat zij bedoelen? 25. In mijn thesis heb ik ook een deel gewijd aan de ontbinding van de landbouwvennootschap. Zijn er in de praktijk al veel landbouwvennootschappen ontbonden? 26. Wat zijn de redenen dan voor die ontbinding? 27. Wordt er bij de oprichting van de landbouwvennootschap al over ontbinding besproken?
90
Bijlage 2: Interviewguide landbouwvennootschappen 1. In welke sector(en) zijn jullie actief? 2. Hoe zijn jullie voor het eerst in contact gekomen met de landbouwvennootschap? 3. Is het iemand van SBB of DLV of dergelijke die het initiatief heeft genomen tot de oprichting van een landbouwvennootschap of kwam het initiatief langs jullie kant? 4. Wat waren de factoren die de overdracht hebben bepaald? 5. Heeft de bank een rol gespeeld bij de overdracht? 6. Was het duidelijk dat een landbouwvennootschap de beste optie was of zijn er nog alternatieven besproken geweest? 7. Is de vennootschap opgericht aan de hand van een onderhandse akte of een authentieke akte? 8. Hoe is het maatschappelijk kapitaal samengesteld? 9. Is de inbreng zowel in geld als in natura gebeurd? 10. Zijn er in het verleden kapitaalverhogingen doorgevoerd? 11. Zijn er registratierechten betaald bij de inbreng? 12. Hoe zit de verhouding beherende vennoot – stille vennoot ineen? 13. Worden er nog externe werknemers tewerkgesteld zoals bijvoorbeeld zelfstandige helpers? 14. Is de aandeelhoudersstructuur in het verleden gewijzigd? 15. Zijn er bepaalde voorwaarden verbonden aan het statuut van beherende vennoot? 16. Hoe worden belangrijke beslissingen genomen? Is dat een formele procedure zoals bij een algemene vergadering of komen jullie zelf tot consensus? 17. Hebben jullie rekening gehouden met de aansprakelijkheidsregeling van de landbouwvennootschap? 18. Heeft het waarborgen van de continuïteit een rol gespeeld bij de overstap naar de landbouwvennootschap? 19. De landbouwvennootschap heeft in vergelijking met andere vennootschapsvormen relatief weinig administratieve kosten en verplichtingen. Is dit iets waar jullie rekening mee gehouden hebben bij de keuze voor de landbouwvennootschap? 20. Zijn er bepaalde regelingen in de statuten getroffen inzake de overdracht van aandelen? 21. Hebben jullie in de statuten een regeling getroffen inzake de ontbinding van de landbouwvennootschap?
91
22. Onder welk fiscaal stelsel vallen jullie qua inkomstenbelasting? Waarom? 23. Indien vennootschapsbelasting: zouden jullie terugkeren naar de personenbelasting? Waarom (niet)? 24. Indien vennootschapsbelasting: worden jullie belast aan het verlaagd tarief? Hebben jullie gemakkelijk aan die voorwaarden kunnen voldoen? 25. Indien vennootschapsbelasting: bij de vennootschapsbelasting kan men in principe een optimale inkomstenmix bekomen aan de hand van het toekennen van leningen aan de vennootschap, de verhuur van goederen aan de vennootschap of het toepassen van voordelen van alle aard. In welke mate maken jullie daar gebruik van? 26. De landbouwsector is een sector die veel premies krijgt. Die premies worden in de personenbelasting aan een afzonderlijk, verlaagd tarief belast. In welke mate was dit voor jullie doorslaggevend? 27. Hebben jullie veel premies? Zo ja, welke? 28. Zijn jullie bij de overstap naar de landbouwvennootschap vrijgesteld van de belasting op stopzettingsmeerwaarden? 29. Onder welk btw-stelsel vallen jullie? Waarom? 30. Indien algemene btw-regeling: is die verandering lang geleden gemaakt of is dit nog maar recent? 31. Hebben jullie bij de overstap naar de landbouwvennootschap btw moeten betalen op de inbreng of zijn jullie daarvan vrijgesteld?
32. Doen jullie nog andere activiteiten op het bedrijf naast de eigenlijke land- en tuinbouwactiviteiten? Zo ja, hoe wordt dat juridisch en fiscaal geregeld? 33. In welke mate heeft de sectorwetgeving zoals de pachtwetgeving een rol gespeeld bij de overstap naar de landbouwvennootschap? 34. Was het VLIF van belang bij de oprichting van de landbouwvennootschap? 35. Indien melkveebedrijf: waren er bepaalde elementen in verband met de overdracht van het melkquotum die van belang waren? 36. Waren er bepaalde elementen inzake de milieuwetgeving die van belang waren zoals de overdracht van NER‟s of de aanwezigheid van een bodemattest? 37. Hebben jullie bij de oprichting van de landbouwvennootschap of eventueel op een ander moment al elementen besproken in verband met successieplanning? Zo ja, wat? 38. Heeft de vennootschap gronden en/of gebouwen in bezit? 39. Wordt er gebruik gemaakt van bepaalde juridische constructies zoals vruchtgebruik of recht van opstal?
92
40. Wat is jullie algemeen beeld van de landbouwvennootschap? Zouden jullie opnieuw de stap maken? 41. Hoe zouden jullie de landbouwvennootschap vergelijken met de eenmanszaak?
93
Bijlage 3: E-mail enquête Bijlage 3.1: Begeleidende mail __________________________________________________________________________ Beste, U (of een van uw gezinsleden) werd onlangs opgebeld met de vraag om deel te nemen aan een enquête over landbouwvennootschappen. Aan de telefoon is overeengekomen om de enquête via mail door te sturen, dus bij deze stuur ik u de link door, die u onderaan de mail kan terugvinden. Dit onderzoek is in het kader van mijn eindwerk dat handelt over de factoren die de overstap van een eenmanszaak naar een landbouwvennootschap verklaren. Het eerste deel van de vragenlijst bestaat uit een aantal classificatievragen, waarbij sommige vragen niet hoeven ingevuld te worden als u het antwoord niet weet of wilt geven. Deze vragen zijn aangeduid als „optioneel‟. Het tweede deel peilt aan de hand van 12 stellingen naar de factoren die geleid hebben tot de overstap naar de landbouwvennootschap. Op het einde van de enquête worden de gegevens automatisch verstuurd en hoeft u dus niets meer te doen. Het invullen van deze enquête zou normaal gezien niet meer dan 5 à 10 minuten van uw tijd in beslag mogen nemen. Ten slotte wil ik nog vermelden dat de verzamelde gegevens anoniem worden geanalyseerd en dat uw deelname volledig vrijwillig is. Wanneer u nog vragen, opmerkingen of moeilijkheden hebt, kunt u contact opnemen met mij via
[email protected] Alvast bedankt voor uw deelname! Met vriendelijke groeten, Ellen De Baets Studente Toegepaste Economische Wetenschappen Link naar de enquête: https://qtrial2014.az1.qualtrics.com/SE/?SID=SV_9TSvXwVizG4gsLP
94
Bijlage 3.2: Reminder mail __________________________________________________________________________ Beste, Een tijdje geleden heb ik u in het kader van mijn eindwerk een mail gestuurd in verband met een enquête over landbouwvennootschappen. Allereerst wil ik diegenen die de enquête al ingevuld hebben bedanken. Vervolgens zou ik graag een warme oproep doen aan diegenen die dat nog niet gedaan hebben om indien mogelijk de enquête toch nog in te vullen voor maandag 20 april. Ondanks het goede weer en het werk op de boerderij dat daarmee gepaard gaat zou u mij een grote dienst bewijzen moest ik nog wat meer respondenten kunnen verzamelen. De link naar de enquête kan u onderaan de mail vinden. Het eerste deel van de vragenlijst bestaat uit een aantal classificatievragen, waarbij sommige vragen niet hoeven ingevuld te worden als u het antwoord niet weet of wilt geven. Deze vragen zijn aangeduid als „optioneel‟. Het tweede deel peilt aan de hand van 12 stellingen naar de factoren die geleid hebben tot de overstap naar de landbouwvennootschap. Op het einde van de enquête worden de gegevens automatisch verstuurd en hoeft u dus niets meer te doen. Het invullen van deze enquête zou normaal gezien niet meer dan 5 à 10 minuten van uw tijd in beslag mogen nemen. Ten slotte wil ik nog vermelden dat de verzamelde gegevens anoniem worden geanalyseerd en dat uw deelname volledig vrijwillig is. Wanneer u nog vragen, opmerkingen of moeilijkheden hebt, kunt u contact opnemen met mij via
[email protected] Hartelijk bedankt! Met vriendelijke groeten, Ellen De Baets Studente Toegepaste Economische Wetenschappen Link naar de enquête: https://qtrial2014.az1.qualtrics.com/jfe/form/SV_9TSvXwVizG4gsLP
95
Bijlage 4: Enquête Q1a Tot welke sector(en) behoort het land- of tuinbouwbedrijf? (Akkerbouw, melkveehouderij, glastuinbouw, ...) Q1b Wat is de aard van de eventuele nevenactiviteiten die op het land- en tuinbouwbedrijf uitgevoerd worden? (Loonwerk, hoevetoerisme, ...) (optioneel) Q1c In welke categorie viel het afgelopen jaar het arbeidsinkomen per voltijdse familiale arbeidskracht voor de exploitatie van de eigenlijke land- en tuinbouwactiviteiten? € 0 - € 4.999 (1) € 5.000 - € 9.999 (2) € 10.000 - € 14.999 (3) € 15.000 - € 19.999 (4) € 20.000 - € 24.999 (5) € 25.000 - € 29.999 (6) € 30.000 - € 34.999 (7) € 35.000 - € 39.999 (8) € 40.000 - € 45.000 (9) > € 45.000 (10) Ik weet het niet (11) Dit zeg ik liever niet (12) Q1d In welk jaar is de landbouwvennootschap opgericht? Q1e Is de oprichting van de landbouwvennootschap gebeurd aan de hand van een onderhandse akte (geen notaris) of een authentieke akte (wel notaris)? Onderhandse akte (1) Authentieke akte (2) Q1f Hoeveel bedroeg het maatschappelijk kapitaal bij de oprichting van de landbouwvennootschap? Dit is het kapitaal dat bij de oprichting werd vastgelegd in de statuten. (optioneel) Q1g Zijn er na de oprichting van de landbouwvennootschap nog kapitaalverhogingen doorgevoerd? Ja (1) Nee (2) Ik weet het niet (3) Q1h Hoe ziet de aandeelhoudersstructuur er op dit moment uit? Aantal beherende vennoten (1) Aantal stille vennoten (2) Q1i Liep er vóór de oprichting van de landbouwvennootschap nog VLIF-steun? Ja (1) Nee (2)
96
Answer If Liep er voor de oprichting van de landbouwvennootschap nog VLIF-steun? Ja Is Selected Q1j Is er op het moment van de oprichting van de landbouwvennootschap VLIF-steun ingebracht die voor de oprichting al verkregen was, zodat die steun behouden kon worden? Ja (1) Nee (2) Q1k Pacht de landbouwvennootschap gronden? Hierbij wordt enkel landbouwpacht bedoeld en geen seizoenspacht. Ja (1) Nee (2) Answer If Pacht de vennootschap gronden? Hierbij wordt enkel landbouwpacht bedoeld en geen seizoenspacht. Ja Is Selected Q1l Geef bij benadering het aantal hectaren dat gepacht wordt volgens landbouwpacht. (optioneel) Q1m Onder welk fiscaal stelsel valt de landbouwvennootschap? Landbouwbarema's (1) Fiscale boekhouding (2) Vennootschapsbelasting (3) Answer If In welk fiscaal stelsel van de personenbelasting wordt de landbouwvennootschap belast? Vennootschapsbelasting Is Selected Q1n Valt de landbouwvennootschap onder het verlaagd tarief in de vennootschapsbelasting? Ja (minder dan 33,33 %) (1) Nee (33,33 %) (2) Ik weet het niet (3) Q1o In welk btw-stelsel wordt de landbouwvennootschap belast? Algemene btw-stelsel (btw aftrekbaar) (1) Forfaitair btw-stelsel (btw niet-aftrekbaar) (2)
97
Q2 Geef bij elke stelling aan in welke mate ze bij u van toepassing was bij de overstap van de eenmanszaak naar de landbouwvennootschap. Probeer duidelijk het onderscheid te maken tussen de factoren die daadwerkelijk tot de overstap geleid hebben en de bijkomende voordelen van de landbouwvennootschap. Akkoord betekent dat de stelling een rol speelde bij de overstap, niet akkoord betekent dat de stelling geen rol speelde bij de overstap. Helemaal niet akkoord (1)
Niet akkoord (2)
Eerder niet akoord (3)
Noch akkoord, noch niet akkoord (4)
Eerder akkoord (5)
Akkoord (6)
Helemaal akkoord (7)
De landbouwvennootschap was een manier om te voldoen aan de groter wordende kapitaalbehoefte van het bedrijf (inbreng door stille vennoten, beter financieel inzicht voor de bank, ...) (1)
Ondanks het feit dat een vennootschap extra kosten met zich meebrengt, zijn de administratieve kosten en verplichtingen van de landbouwvennootschap toch nog laag in vergelijking met andere vennootschapsvormen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het lage minimumkapitaal of de vrijstelling tot het opmaken van een financieel plan. Dit heeft onze keuze beïnvloed in de overstap naar de landbouwvennootschap (2)
98
Een van de redenen waarom er is overgestapt naar de landbouwvennootschap was om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Hierdoor kan onder andere vermeden worden dat het bedrijf in onverdeeldheid terechtkomt bij een plots overlijden van de beherende vennoot. (3)
De mogelijkheid dat het bedrijf geleidelijk kan worden overgenomen aan de hand van aandelen speelde een rol in de keuze voor de landbouwvennootschap (4)
De duidelijke aansprakelijkheidsregeling waarbij de stille vennoot slechts beperkt aansprakelijk gesteld kan worden, was een belangrijk element in de overstap (5)
De landbouwvennootschap is opgericht naar aanleiding van een grote investering zoals een nieuwe stal of hangar. Dit kan onder andere gedaan zijn met oog op btw-recuperatie. (7)
99
If In welk fiscaal stelsel van de personenbelasting wordt de landbouwvennootschap belast? Vennootschapsbelasting Is Not Selected De landbouwvennootschap kan nog steeds kiezen voor de fiscale boekhouding/het landbouwbarema, wat een belangrijk element was in de overstap naar de landbouwvennootschap (8)
If In welk fiscaal stelsel van de personenbelasting wordt de landbouwvennootschap belast? Vennootschapsbelasting Is Not Selected Het feit dat bepaalde premies zoals VLIF-steun en betalingsrechten in de fiscale boekhouding/het landbouwbarema tegen een lager tarief worden belast dan in de vennootschapsbelasting was een belangrijk element om niet naar de vennootschapsbelasting over te stappen (9)
Duid „eerder niet akkoord‟ aan. (10)
100
If In welk fiscaal stelsel van de personenbelasting wordt de landbouwvennootschap belast? Vennootschapsbelasting Is Not Selected De inkomensschijf waarop we belast worden is niet hoog genoeg waardoor het vast tarief van de vennootschapsbelasting niet opweegt tegen de progressieve tarieven van de personenbelasting (11)
If In welk fiscaal stelsel van de personenbelasting wordt de landbouwvennootschap belast? Vennootschapsbelasting Is Selected De inkomensschijf waarop we belast worden was te hoog waardoor het vast tarief van de vennootschapsbelasting voordeliger was dan de progressieve tarieven van de personenbelasting (12)
101
If In welk fiscaal stelsel van de personenbelasting wordt de landbouwvennootschap belast? Vennootschapsbelasting Is Selected De vennootschapsbelasting biedt meerdere voordelen waardoor het beter was om naar een vennootschap over te stappen. Hierbij wordt onder andere gedacht aan het reserveren van winsten om zo de resultaten van goede jaren over te dragen naar slechtere jaren of het vormen van een optimale inkomstenmix door bijvoorbeeld het verhuren van een onroerend/roerend goed aan de landbouwvennootschap. (13)
If In welk fiscaal stelsel van de personenbelasting wordt de landbouwvennootschap belast? Vennootschapsbelasting Is Selected Door bepaalde omstandigheden werden wij verplicht om naar de vennootschapsbelasting over te stappen. Daardoor hadden wij geen andere keuze. (14)
102
If Pacht de vennootschap gronden? Hierbij wordt enkel landbouwpacht bedoeld en geen seizoenspacht. Ja Is Selected Er wordt nog (relatief) veel grond gepacht volgens landbouwpacht (niet seizoenspacht) waardoor de pachtwetgeving een cruciaal element was in de overstap naar de landbouwvennootschap (15)
De VLIF-reglementering was van belang bij de overstap naar de landbouwvennootschap (vroegere VLIF-steun behouden, hogere kapitaalpremie op overname van aandelen, ...) (16)
103