MONITEUR BELGISCH BELGE STAATSBLAD Publication conforme aux articles 472 à 478 de la loi-programme du 24 décembre 2002, modifiés par les articles 4 à 8 de la loi portant des dispositions diverses du 20 juillet 2005.
Publicatie overeenkomstig artikelen 472 tot 478 van de programmawet van 24 december 2002, gewijzigd door de artikelen 4 tot en met 8 van de wet houdende diverse bepalingen van 20 juli 2005.
Le Moniteur belge peut être consulté à l’adresse :
Dit Belgisch Staatsblad kan geconsulteerd worden op :
www.moniteur.be
www.staatsblad.be
Direction du Moniteur belge, rue de Louvain 40-42, 1000 Bruxelles - Conseiller : A. Van Damme
Bestuur van het Belgisch Staatsblad, Leuvenseweg 40-42, 1000 Brussel - Adviseur : A. Van Damme
Numéro tél. gratuit : 0800-98 809
Gratis tel. nummer : 0800-98 809 N. 239
175e ANNEE
LUNDI 8 AOUT 2005
175e JAARGANG
MAANDAG 8 AUGUSTUS 2005
SOMMAIRE
Lois, décrets, ordonnances et règlements
Service public fédéral Intérieur
INHOUD
Wetten, decreten, ordonnanties en verordeningen
Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken
3 JUILLET 2005. — Arrêté royal établissant la traduction officielle en langue allemande de l’article 87 de la loi-programme du 8 avril 2003, p. 34421.
3 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van artikel 87 van de programmawet van 8 april 2003, bl. 34421.
25 JUILLET 2005. — Arrêté ministériel réglant l’octroi d’une allocation pour prestations irrégulières au personnel nécessaire pour l’organisation et la mise en œuvre de la prise en charge neutre des appels à destination des centrales d’alarme 100, 101 et 112, p. 34423.
25 JULI 2005. — Ministerieel besluit houdende toekenning van een toelage voor onregelmatige prestaties aan het personeel nodig voor de organisatie en de invulling van de neutrale calltaking van de alarmcentrales 100, 101 en 112, bl. 34423.
Service public fédéral Intérieur et Service public fédéral Justice 3 JUILLET 2005. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 7 décembre 2001 portant nomination des présidents et des présidents suppléants du conseil de discipline des membres du personnel des services de police, p. 34424.
Service public fédéral Sécurité sociale
Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken en Federale Overheidsdienst Justitie 3 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 december 2001 houdende benoeming van de voorzitters en van de plaatsvervangende voorzitters van de tuchtraad van de personeelsleden van de politiediensten, bl. 34424.
Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid
14 JUILLET 2005. — Arrêté royal fixant le budget global des moyens financiers pour l’ensemble du Royaume pour les prestations en matière de biologie clinique en 2004 dans le cadre de l’assurance soins de santé obligatoire, p. 34425.
14 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de globale begroting van de financiële middelen voor het hele Rijk voor de verstrekkingen inzake klinische biologie in 2004 in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, bl. 34425.
14 JUILLET 2005. — Arrêté royal fixant le budget global des moyens financiers pour l’ensemble du Royaume pour les prestations en matière d’imagerie médicale en 2004 dans le cadre de l’assurance soins de santé obligatoire, p. 34425.
14 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de globale begroting van de financiële middelen voor het hele Rijk voor de verstrekkingen inzake medische beeldvorming in 2004 in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, bl. 34425.
92 pages/bladzijden
34418
MONITEUR BELGE − 08.08.2005 − BELGISCH STAATSBLAD
19 JUILLET 2005. — Arrêté ministériel modifiant l’arrêté ministériel du 24 novembre 2004 fixant, pour l’année 2003, les paramètres par mutualité, en vue de la répartition des subventions de l’Etat pour le service des soins de santé, organisé par les mutualités et par les unions nationales de mutualités en faveur des travailleurs indépendants et des membres des communautés religieuses qui ont adhéré volontairement à ce service pour les prestations de santé autres que celles prévues par le régime d’assurance obligatoire soins de santé qui les concernent, p. 34426.
19 JULI 2005. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 november 2004 tot vaststelling, voor het jaar 2003, van de parameters per ziekenfonds, ter verdeling van de rijkstoelagen voor de dienst voor geneeskundige verzorging ingericht door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen voor de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen die vrijwillig zijn toegetreden tot deze dienst voor de andere geneeskundige verstrekkingen dan die voorzien bij de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging welke op hen van toepassing zijn, bl. 34426. Gemeenschaps- en Gewestregeringen
Gouvernements de Communauté et de Région
Franse Gemeenschap
Communauté française
Ministerie van de Franse Gemeenschap
Ministère de la Communauté française 24 JUIN 2005. — Arrêté du Gouvernement de la Communauté franc¸ aise fixant la date d’entrée en vigueur des articles 2, § 1er, 6 et 11 du décret du 19 mai 2004 modifiant le décret du 20 juin 1980 fixant les conditions de reconnaissance et d’octroi de subventions aux organisations de jeunesse ainsi que les conditions relatives à l’âge des membres de la Commission consultative des organisations de jeunesse, p. 34427.
Région wallonne
24 JUNI 2005. — Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 2, § 1, 6 en 11 van het decreet van 19 mei 2004 tot wijziging van het decreet van 20 juni 1980 houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring van de jeugdorganisaties alsook van de voorwaarden betreffende de leeftijd van de leden van de Adviescommissie van de jeugdorganisaties, bl. 34428. Waals Gewest
Ministère de la Région wallonne
Ministerie van het Waalse Gewest
20 JUILLET 2005. — Arrêté du Gouvernement wallon modifiant l’arrêté du Gouvernement wallon du 3 mars 2005 relatif au Livre II du Code de l’environnement contenant le Code de l’eau, pour ce qui concerne la définition d’égouttage prioritaire, p. 34429.
20 JULI 2005. — Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 3 maart 2005 betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat de definitie prioritaire afwatering betreft, bl. 34431.
Gemeinschafts- und Regionalregierungen Wallonische Region Ministerium der Wallonischen Region 20. JULI 2005 — Erlass der Wallonischen Regierung zur Abänderung des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 3. März 2005 über das Buch II des Umweltgesetzbuches, welches das Wassergesetzbuch bildet, was die Definition der vorrangigen Entwässerung betrifft, S. 34430.
Autres arrêtés
Service public fédéral Intérieur Conseil d’Etat. Nomination d’un assesseur à la section de législation, p. 34432.
Service public fédéral Intérieur et Service public fédéral Justice 3 JUILLET 2005. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 5 décembre 2003 portant nomination d’un président suppléant pour la chambre francophone du conseil de discipline des membres du personnel des services de police, p. 34432.
Service public fédéral Mobilité et Transports 5 AOUT 2005. — Arrêté ministériel désignant l’organisme compétent pour l’émission et la distribution des cartes tachygraphiques, p. 34433.
Service public fédéral Emploi, Travail et Concertation sociale Règlement général pour la protection du travail. Agrément de laboratoires. Arrêté royal du 31 mars 1992, p. 34433. — Règlement général pour la protection du travail. Démolition et retrait d’asbeste. (Article 148decies 2.5.9.3.4), p. 34433.
Andere besluiten
Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken Raad van State. Benoeming van een assessor bij de afdeling wetgeving, bl. 34432.
Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken en Federale Overheidsdienst Justitie 3 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 december 2003 houdende benoeming van een plaatsvervangende voorzitter voor de Franstalige kamer van de tuchtraad van de personeelsleden van de politiediensten, bl. 34432.
Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer 5 AUGUSTUS 2005. — Ministerieel besluit tot aanduiding van de bevoegde instelling voor de uitgifte en de verdeling van de digitale tachograafkaarten, bl. 34433.
Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming. Erkenning van laboratoria. Koninklijk besluit van 31 maart 1992, bl. 34433. — Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming. Afbreken en verwijderen van asbest. (Artikel 148decies 2.5.9.3.4.), bl. 34433.
MONITEUR BELGE − 08.08.2005 − BELGISCH STAATSBLAD
34419
Gemeenschaps- en Gewestregeringen
Gouvernements de Communauté et de Région
Vlaamse Gemeenschap Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur Welzijnszorg, bl. 34434. — Welzijnszorg, bl. 34437. — Welzijnszorg, bl. 34440. — Welzijnszorg, bl. 34443. — Diensten voor gezinszorg. Erkenning en subsidiëring, bl. 34445. Departement Leefmilieu en Infrastructuur 14 JULI 2005. — Ministerieel besluit houdende aanduiding van ambtenaren van de afdeling Milieu-inspectie van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- & Waterbeheer van het departement Leefmilieu & Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van het decreet betreffende de milieuvergunning en zijn uitvoeringsbesluiten, bl. 34446. Ruimtelijke Ordening, bl. 34446.
Waals Gewest
Région wallonne
Ministerie van het Waalse Gewest
Ministère de la Région wallonne
Sociale actie, bl. 34448.
Action sociale, p. 34447. Pouvoirs locaux, p. 34448. Région de Bruxelles-Capitale
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale
Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Admissions au stage. Nominations. Mobilités. Démission. Missions, p. 34449.
Toelatingen tot de stage. Benoemingen. Mobiliteiten. Ontslag. Opdrachten, bl. 34449.
Officiële berichten
Avis officiels
Arbitragehof
Cour d’arbitrage er
Extrait de l’arrêt n° 97/2005 du 1 juin 2005, p. 34452.
Uittreksel uit arrest nr. 97/2005 van 1 juni 2005, bl. 34454.
Extrait de l’arrêt n° 131/2005 du 19 juillet 2005, p. 34459.
Uittreksel uit arrest nr. 131/2005 van 19 juli 2005, bl. 34462.
Extrait de l’arrêt n° 132/2005 du 19 juillet 2005, p. 34473.
Uittreksel uit arrest nr. 132/2005 van 19 juli 2005, bl. 34471.
Schiedshof Auszug aus dem Urteil Nr. 97/2005 vom 1. Juni 2005, S. 34456. Auszug aus dem Urteil Nr. 131/2005 vom 19. Juli 2005, S. 34467. Auszug aus dem Urteil Nr. 132/2005 vom 19. Juli 2005, S. 34475.
Conseil d’Etat Annulation, p. 34478.
Commission bancaire, financière et des Assurances Commission bancaire, financière et des Assurances. Liste des établissements de crédit agréés en Belgique (article 13 de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au contrôle des établissements de crédit), p. 34478. — Renonciation à l’agrément par une entreprise d’assurances, p. 34478.
Pouvoir judiciaire Tribunal de commerce de Liège, p. 34478.
SELOR. — Bureau de Sélection de l’Administration fédérale Sélection comparative de Call Taker neutre (m/f) (niveau C), d’expression franc¸ aise, pour le Service public fédéral Intérieur (Bruxelles, Mons, Arlon, Liège, Wavre et Namur) (Réf. AFG05825), p. 34479. Recrutement. Résultats, p. 34480.
Raad van State Vernietiging, bl. 34478.
Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen. Lijst van de kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend (artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen), bl. 34478. — Afstand van toelating door een verzekeringsonderneming, bl. 34478.
Rechterlijke Macht Rechtbank van koophandel te Luik, bl. 34478.
SELOR. — Selectiebureau van de Federale Overheid Vergelijkende selectie van Nederlandstalige neutrale Call Taker (m/v) (niveau C) voor de FOD Binnenlandse Zaken (Brussel, Antwerpen, Leuven, Hasselt, Gent en Brugge) (Ref. ANG05825), bl. 34479. Werving. Uitslagen, bl. 34480.
34420
MONITEUR BELGE − 08.08.2005 − BELGISCH STAATSBLAD
Service public fédéral Justice Direction générale de la Législation et des Libertés et Droits fondamentaux. Extrait en conformité de l’article 118 du Code civil, p. 34485. Gouvernements de Communauté et de Région
Federale Overheidsdienst Justitie Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden. Uittreksel overeenkomstig artikel 118 van het Burgerlijk Wetboek, bl. 34485. Gemeenschaps- en Gewestregeringen Vlaamse Gemeenschap Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 8 JULI 2005. — Omzendbrief BA-2005/03 betreffende het taalgebruik in de gemeente- en O.C.M.W.-besturen en in de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden - interpretatie en gevolgen van de arresten van de Raad van State van 23 december 2004, bl. 34485.
Communauté française Ministère de la Communauté française Administration générale de l’Enseignement et de la Recherche scientifique. Direction générale de l’Enseignement non obligatoire et de la Recherche scientifique. Direction des Hautes Ecoles. Jury de la Communauté franc¸ aise chargé de conférer le diplôme de professeur d’éducation musicale dans les établissements d’enseignement secondaire et d’enseignement supérieur pédagogique de type court. Session 2005. Appel aux candidats. Avis officiel, p. 34492. Les Publications légales et Avis divers ne sont pas repris dans ce sommaire mais figurent aux pages 34493 à 34508.
De Wettelijke Bekendmakingen en Verschillende Berichten worden niet opgenomen in deze inhoudsopgave en bevinden zich van bl. 34493 tot bl. 34508.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
34421
LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
F. 2005 — 1901 [2005/00417] 3 JUILLET 2005. — Arrêté royal établissant la traduction officielle en langue allemande de l’article 87 de la loi-programme du 8 avril 2003
N. 2005 — 1901 [2005/00417] 3 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de officiële Duitse vertaling van artikel 87 van de programmawet van 8 april 2003
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 31 décembre 1983 de réformes institutionnelles pour la Communauté germanophone, notamment l’article 76, § 1er, 1°, et § 3, remplacé par la loi du 18 juillet 1990; Vu le projet de traduction officielle en langue allemande de l’article 87 de la loi-programme du 8 avril 2003, établi par le Service central de traduction allemande auprès du Commissariat d’arrondissement adjoint à Malmedy; Sur la proposition de Notre Ministre de l’Intérieur,
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 76, § 1, 1°, en § 3, vervangen bij de wet van 18 juli 1990; Gelet op het ontwerp van officiële Duitse vertaling van artikel 87 van de programmawet van 8 april 2003, opgemaakt door de Centrale Dienst voor Duitse vertaling bij het adjunct-arrondissementscommissariaat in Malmedy; Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken,
Nous avons arrêté et arrêtons :
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
er
Article 1 . Le texte annexé au présent arrêté constitue la traduction officielle en langue allemande de l’article 87 de la loi-programme du 8 avril 2003.
Artikel 1. De bij dit besluit gevoegde tekst is de officiële Duitse vertaling van artikel 87 van de programmawet van 8 april 2003.
Art. 2. Notre Ministre de l’Intérieur est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Art. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Donné à Bruxelles, le 3 juillet 2005.
Gegeven te Brussel, 3 juli 2005.
ALBERT
ALBERT
Par le Roi :
Van Koningswege :
Le Ministre de l’Intérieur, P. DEWAEL
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL
Annexe — Bijlage FÖDERALER ÖFFENTLICHER DIENST KANZLEI DES PREMIERMINISTERS 8. APRIL 2003 — Programmgesetz ALBERT II., König der Belgier, Allen Gegenwärtigen und Zukünftigen, Unser Gruß! Die Kammern haben das Folgende angenommen und Wir sanktionieren es: (...) TITEL IV — Beschäftigung (...) KAPITEL X — Pool der Seeleute der Handelsmarine (...) Art. 87 — In Artikel 86 § 1 Nr. 1 des am 14. Juli 1994 koordinierten Gesetzes über die Gesundheitspflege- und Entschädigungspflichtversicherung, abgeändert durch den Königlichen Erlass vom 18. Februar 1997 und das Gesetz vom 26. März 1999, werden die Wörter ″von und nach Belgien″ durch die Wörter ″von und nach einem Mitgliedstaat der Europäischen Union″ ersetzt. (...)
34422
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Wir fertigen das vorliegende Gesetz aus und ordnen an, dass es mit dem Staatssiegel versehen und durch das Belgische Staatsblatt veröffentlicht wird.
Gegeben zu Brüssel, den 8. April 2003
ALBERT Von Königs wegen: Der Premierminister G. VERHOFSTADT Die Vizepremierministerin und Ministerin der Beschäftigung Frau L. ONKELINX Der Vizepremierminister und Minister des Haushalts, der Sozialen Eingliederung und der Sozialwirtschaft J. VANDE LANOTTE Die Vizepremierministerin und Ministerin der Mobilität und des Transportwesens Frau I. DURANT Der Minister des Innern A. DUQUESNE Der Minister der Sozialen Angelegenheiten und der Pensionen F. VANDENBROUCKE Für den Minister des Öffentlichen Dienstes und der Modernisierung der Öffentlichen Verwaltungen, abwesend: Der Vizepremierminister und Minister des Haushalts, der Sozialen Eingliederung und der Sozialwirtschaft J. VANDE LANOTTE Der Minister der Landesverteidigung A. FLAHAUT Für den Minister der Justiz, abwesend: Der Minister des Fernmeldewesens, der Öffentlichen Unternehmen und der Öffentlichen Beteiligungen, beauftragt mit dem Mittelstand R. DAEMS Der Minister der Finanzen D. REYNDERS Der Minister des Fernmeldewesens, der Öffentlichen Unternehmen und der Öffentlichen Beteiligungen, beauftragt mit dem Mittelstand R. DAEMS Der Minister der Wirtschaft und der Wissenschaftlichen Forschung, beauftragt mit der Politik der Großstädte Ch. PICQUE Die dem Minister der Auswärtigen Angelegenheiten beigeordnete Ministerin, beauftragt mit der Landwirtschaft Frau A.-M. NEYTS-UYTTEBROECK Der Minister des Verbraucherschutzes, der Volksgesundheit und der Umwelt J. TAVERNIER Der Staatssekretär für Entwicklungszusammenarbeit E. BOUTMANS Der Staatssekretär für Energie und Nachhaltige Entwicklung O. DELEUZE Mit dem Staatssiegel versehen: Der Minister der Justiz M. VERWILGHEN
Vu pour être annexé à Notre arrêté du 3 juillet 2005.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 juli 2005.
ALBERT
ALBERT
Par le Roi :
Van Koningswege :
Le Ministre de l’Intérieur, P. DEWAEL
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL
34423
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR F. 2005 — 1902
[S − C − 2005/00451]
25 JUILLET 2005. — Arrêté ministériel réglant l’octroi d’une allocation pour prestations irrégulières au personnel nécessaire pour l’organisation et la mise en œuvre de la prise en charge neutre des appels à destination des centrales d’alarme 100, 101 et 112 Le Ministre de l’Intérieur, Vu l’arrêté royal du 26 mars 1965 portant réglementation générale des indemnités et allocations quelconques accordées au personnel des services publics fédéraux, modifié par les arrêtés royaux des 6 février 1967, 2 mars 1989, 20 juillet 2000, 5 septembre 2002 et 3 août 2004; Vu l’arrêté royal du 29 juin 1973 portant statut pécuniaire du personnel des services publics fédéraux, modifié en dernier lieu par l’arrêté royal du 18 avril 2004; Vu les avis de l’Inspecteur des Finances, donné les 11 avril 2005 et 13 juin 2005; Vu l’accord du Ministre du Budget, donné le 13 juillet 2005; Vu l’accord du Ministre de la Fonction publique, donné le 19 juillet 2005; Vu le protocole n° 2005/02 du 20 juillet 2005 du Comité de Secteur V - Intérieur; Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplacé par la loi du 4 juillet 1989 et modifié par la loi du 4 août 1996; Vu l’urgence; Considérant que certains membres du personnel nécessaires pour l’organisation et la mise en oeuvre de la prise en charge neutre des appels à destination des centrales d’alarme 100, 101 et 112 effectuent actuellement déjà des prestations le dimanche, le samedi et pendant la nuit; Considérant qu’il s’impose de déterminer sans délai si l’accomplissement de ces prestations peut donner lieu à l’octroi d’une allocation; Considérant que ce point doit être clarifié avant que les membres du personnel concernés réussissent leur stage et donc avant que le rapport juridique statutaire entre le membre du personnel et Belgacom soit dissout de plein droit, Arrête : er
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN N. 2005 — 1902
[S − C − 2005/00451]
25 JULI 2005. — Ministerieel besluit houdende toekenning van een toelage voor onregelmatige prestaties aan het personeel nodig voor de organisatie en de invulling van de neutrale calltaking van de alarmcentrales 100, 101 en 112 De Minister van Binnenlandse Zaken, Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 februari 1967, 2 maart 1989, 20 juli 2000, 5 september 2002 en 3 augustus 2004; Gelet op het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 april 2005; Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 april 2005 en 13 juni 2005; Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 13 juli 2005; Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 19 juli 2005; Gelet op het protocol nr. 2005/02 van 20 juli 2005 van het sectorcomité V - Binnenlandse Zaken; Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoordineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Overwegende dat sommige personeelsleden nodig voor de organisatie en de invulling van de neutrale calltaking van de alarmcentrales 100, 101 en 112 thans reeds ’s zondags, ’s zaterdags en ’s nachts prestaties verricht; Overwegende dat het noodzakelijk is onverwijld duidelijkheid te verschaffen over het feit of het verrichten van deze prestaties aanleiding geeft tot het toekennen van een toelage; Overwegende dat deze duidelijkheid er moet zijn vooraleer de betrokken personeelsleden hun stage volbrengen, en dientengevolge de statutaire rechtsverhouding tussen hen en Belgacom van rechtswege een einde neemt, Besluit :
Article 1 . L’allocation pour prestations irrégulières est accordée au personnel nécessaire pour l’organisation et la mise en œuvre de la prise en charge neutre des appels à destination des centrales d’alarme 100, 101 et 112 astreint à des prestations le dimanche, le samedi ou à des prestations nocturnes.
Artikel 1. De toelage voor onregelmatige prestaties wordt toegekend aan het personeel nodig voor de organisatie en de invulling van de neutrale calltaking van de alarmcentrales 100, 101 en 112 genoopt tot zondag-, zaterdag- of nachtwerk.
Art. 2. Les prestations dominicales sont celles accomplies les dimanches et jours fériés légaux entre 0 et 24 heures.
Art. 2. Zondagprestaties zijn die welke op een zondag of wettelijk erkende feestdag tussen 0 en 24 uur verricht worden.
Les prestations du samedi sont celles accomplies le samedi entre 0 et 24 heures.
Zaterdagprestaties zijn die welke op een zaterdag tussen 0 en 24 uur verricht worden.
Les prestations nocturnes sont celles accomplies entre 22 heures et 4 heures. Sont assimilées à des prestations nocturnes, les prestations effectuées entre 18 heures et 8 heures, pour autant qu’elles se terminent à ou après 22 heures ou qu’elles commencent à ou avant 4 heures.
Nachtprestaties zijn die welke tussen 22 uur en 4 uur verricht worden. Met nachtprestaties worden gelijkgesteld, de prestaties verricht tussen 18 uur en 8 uur, voor zover zij eindigen te of na 22 uur of beginnen te of voor 4 uur.
Art. 3. Les taux de l’allocation prévue à l’article 1er sont fixés comme suit :
Art. 3. De bedragen van de toelage vermeld in artikel 1 worden als volgt vastgesteld :
1° pour les prestations dominicales : par heure de prestation à 1/1 976e du traitement annuel majoré, le cas échéant, uniquement de l’allocation pour exercice de fonctions supérieures;
1° voor de zondagprestaties : per uur prestaties 1/1976e van de jaarlijkse wedde, alleen vermeerderd, indien het geval zich voordoet, met de toelage voor de uitoefening van hogere functies;
2° pour les prestations du samedi: par heure de prestation à 2,48 EUR;
2° voor de zaterdagprestaties : per uur prestaties 2,48 EUR;
3° pour les prestations nocturnes : par heure de prestation à 1,99 EUR.
3° voor de nachtprestaties : per uur prestaties 1,99 EUR.
Art. 4. § 1er. Pour les prestations nocturnes effectuées les dimanches, les samedis et jours fériés légaux, les allocations prévues à l’article 3, 1°, 2° et 3° peuvent être cumulées.
Art. 4. § 1. Voor de nachtprestaties verricht op de zondagen, de zaterdagen en wettelijk erkende feestdagen, mogen de toelagen vermeld in artikel 3, 1°, 2° en 3° samengevoegd worden.
§ 2. Les allocations prévues à l’article 3 ne peuvent être cumulées avec les allocations prévues à l’article 3 de l’arrêté du Régent du 30 mars 1950 réglant l’octroi d’allocations pour prestations à titre exceptionnel. Les agents intéressés bénéficient du régime le plus favorable.
§ 2. De toelagen vermeld in artikel 3 mogen niet samengevoegd worden met de toelagen vermeld in artikel 3 van het besluit van de Regent van 30 maart 1950 de toekenning regelend van toelagen wegens buitengewone prestaties. De betrokken personeelsleden genieten ter zake van het gunstigste stelsel.
34424
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
Pour l’application de l’alinéa qui précède, sont prises globalement en considération les sommes dues pour une même vacation continue. Art. 5. L’allocation est payée mensuellement, à terme échu.
Voor de toepassing van het voorgaande lid worden globaal in aanmerking genomen, de sommen verschuldigd voor eenzelfde doorlopende prestatie. Art. 5. De toelage wordt maandelijks en na vervallen termijn betaald.
La fraction d’heure qu’une vacation comprend éventuellement est arrondie à l’heure supérieure si elle est égale ou supérieure à trente minutes. Elle est négligée si elle n’atteint pas cette durée.
Het gedeelte van een uur dat een prestatie eventueel omvat, wordt afgerond tot het volle uur indien het gelijk is aan of meer bedraagt dan dertig minuten. Het valt weg indien het deze duur niet bereikt.
Art. 6. Ne peuvent prétendre au bénéfice de l’allocation visée à l’article 1er, les agents qui exercent des fonctions du niveau A.
Art. 6. Kunnen geen aanspraak maken op het voordeel van de toelage bedoeld in artikel 1, de personeelsleden die functies uitoefenen van niveau A.
Art. 7. Le présent arrêté n’est pas applicable aux agents qui, en raison de la nature des fonctions qu’ils exercent, bénéficient d’avantages compensatoires.
Art. 7. Dit besluit is niet toepasselijk op de personeelsleden die uit hoofde van hun functies genieten van compenserende voordelen.
Art. 8. Le présent arrêté produit ses effets le 1er février 2005.
Art. 8. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 februari 2005.
Bruxelles, le 25 juillet 2005.
Brussel, 25 juli 2005.
Le Ministre de l’Intérieur, P. DEWAEL
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL
Le Ministre du Budget, J. VANDE LANOTTE
De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE
SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR ET SERVICE PUBLIC FEDERAL JUSTICE F. 2005 — 1903
[2005/00487]
3 JUILLET 2005. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 7 décembre 2001 portant nomination des présidents et des présidents suppléants du conseil de discipline des membres du personnel des services de police ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
N. 2005 — 1903
[2005/00487]
3 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 december 2001 houdende benoeming van de voorzitters en van de plaatsvervangende voorzitters van de tuchtraad van de personeelsleden van de politiediensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Vu la loi du 13 mai 1999 portant le statut disciplinaire des membres du personnel des services de police, notamment l’article 42, alinéa 4;
Gelet op de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, inzonderheid op artikel 42, vierde lid;
Vu l’arrêté royal du 26 novembre 2001 portant exécution de la loi du 13 mai 1999 portant le statut disciplinaire des membres du personnel des services de plice, notamment l’article 26;
Gelet het koninklijk besluit van 26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, inzonderheid op artikel 26;
Vu l’arrêté royal du 7 décembre 2001 portant nomination des présidents et des présidents suppléants du conseil de discipline des membres du personnel des services de police;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 2001 houdende benoeming van de voorzitters en van de plaatsvervangende voorzitters van de tuchtraad van de personeelsleden van de politiediensten;
Sur la proposition de Notre Ministre de l’Intérieur et de Notre Ministre de la justice,
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Justitie,
Nous avons arrêté et arrêtons :
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Article 1er. L’arrêté royal du 7 décembre 2001 portant nomination des présidents et des présidents suppléants du conseil de discipline des membres des services de police est complété par un article 2bis rédigé comme suit : « Dans l’exercice de leurs missions, les présidents du conseil de disciplines sont maintenus en résidence administrative dans leurs cours et tribunaux respectifs. »
Artikel 1. Het koninklijk besluit van 7 december 2001 houdende benoeming van de voorzitters en van de plaatsvervangende voorzitters van de tuchtraad van de personeelsleden van de politiediensten wordt als volgt met een artikel 2bis aangevuld : « Bij de uitoefening van hun opdrachten behouden de voorzitters van de tuchtraad hun administratieve standplaats bij hun respectieve hoven en rechtbanken. »
Art. 2. Notre Ministre de l’Intérieur et Notre Ministre de la Justice sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l’exécution du présent arrêté.
Art. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 3. Le présent arrêté produit ses effets le 7 décembre 2001.
Art. 3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 7 december 2001.
Donné à Bruxelles, le 3 juillet 2005.
Gegeven te Brussel, 3 juli 2005.
ALBERT
ALBERT
Par le Roi :
Van Koningswege :
Le Ministre de l’Intérieur, P. DEWAEL
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL
La Ministre de la Justice, Mme L. ONKELINX
De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX
34425
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE
FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID
F. 2005 — 1904 [C − 2005/22626] 14 JUILLET 2005. — Arrêté royal fixant le budget global des moyens financiers pour l’ensemble du Royaume pour les prestations en matière de biologie clinique en 2004 dans le cadre de l’assurance soins de santé obligatoire
N. 2005 — 1904 [C − 2005/22626] 14 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de globale begroting van de financiële middelen voor het hele Rijk voor de verstrekkingen inzake klinische biologie in 2004 in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, notamment l’article 59, alinéa 1er; Vu l’avis du Comité de l’assurance soins de santé de l’Institut national d’assurance maladie-invalidité, donné le 21 février 2005;
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 59, eerste lid; Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, uitgebracht op 21 februari 2005; Gelet op het advies van de Algemene raad van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, uitgebracht op 28 februari 2005; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 april 2005; Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 13 mei 2005; Gelet op het advies nr. 38.498/1 van de Raad van State, gegeven op 9 juni 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Vu l’avis du Conseil général de l’assurance soins de santé de l’Institut national d’assurance maladie-invalidité, donné le 28 février 2005; Vu l’avis de l’Inspection des Finances, donné le 4 avril 2005; Vu l’accord de Notre Ministre du Budget, donné le 13 mai 2005; Vu l’avis du Conseil d’Etat n° 38.498/1, donné le 9 juin 2005, en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1° des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; Sur la proposition de Notre Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et de l’avis de Nos Ministres qui en ont délibéré en Conseil, Nous avons arrêté et arrêtons :
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Article 1er. Le budget global des moyens financiers pour l’ensemble du Royaume pour les prestations en matière de biologie clinique visées aux articles 3, 18, § 2, B, e) et 24 de l’annexe à l’arrêté royal du 14 septembre 1984 fixant la nomenclature des prestations de santé en matière d’assurance maladie-invalidité obligatoire s’élève, pour l’année 2004, à 896.112 milliers d’euro, à savoir 464.876 milliers d’euro pour les prestations en matière de biologie clinique visées ci-avant et dispensées à des bénéficiaires hospitalisés et 431.236 milliers d’euro pour les prestations en matière de biologie clinique visées ci-avant et dispensées à des bénéficiaires non hospitalisés. Art. 2. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2004. Art. 3. Notre Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique est chargé de l’exécution du présent arrêté. Donné à Bruxelles, le 14 juillet 2005.
Artikel 1. De globale begroting van de financiële middelen voor het hele Rijk voor de verstrekkingen inzake klinische biologie, bedoeld in de artikelen 3, 18, § 2, B, e) en 24 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, beloopt, voor het jaar 2004 896.112 duizend euro, namelijk 464.876 duizend euro voor de hiervoor bedoelde verstrekkingen inzake klinische biologie, verleend aan in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, en 431.236 duizend euro voor de hiervoren bedoelde verstrekkingen inzake klinische biologie, verleend aan niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden. Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004. Art. 3. Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 14 juli 2005.
ALBERT
ALBERT
Par le Roi :
Van Koningswege :
Le Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, R. DEMOTTE
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
* SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE F. 2005 — 1905
FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID [C − 2005/22627]
14 JUILLET 2005. — Arrêté royal fixant le budget global des moyens financiers pour l’ensemble du Royaume pour les prestations en matière d’imagerie médicale en 2004 dans le cadre de l’assurance soins de santé obligatoire ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
N. 2005 — 1905
[C − 2005/22627]
14 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de globale begroting van de financiële middelen voor het hele Rijk voor de verstrekkingen inzake medische beeldvorming in 2004 in het kader van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Vu la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, notamment l’article 59, alinéa 1er, et l’article 69, § 1er remplacé par les lois du 24 décembre 2002 et 27 décembre 2004;
Gelet op de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, inzonderheid op artikel 59, eerste lid, en op artikel 69, § 1, vervangen bij de wetten van 24 december 2002 en 27 december 2004;
Vu l’arrêté royal du 22 octobre 1992 portant exécution de l’article 69, § 1er, de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, modifié par l’arrêté royal du 15 mai 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 oktober 1992 tot uitvoering van artikel 69, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gewijzigd bij koninklijk besluit van 15 mei 1995;
34426
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
Vu l’avis du Comité de l’assurance soins de santé de l’Institut national d’assurance maladie-invalidité, donné le 21 février 2005; Vu l’avis du Conseil général de l’assurance soins de santé de l’Institut national d’assurance maladie-invalidité, donné le 28 février 2005; Vu l’avis de l’Inspection des Finances, donné le 4 avril 2005; Vu l’accord de Notre Ministre du Budget, donné le 13 mai 2005; Vu l’avis n° 38.499/1 du Conseil d’Etat, donné le 9 juin 2005, en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1°, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat; Sur la proposition de Notre Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et de l’avis de Nos Ministres qui en ont délibéré en Conseil, Nous avons arrêté et arrêtons :
Gelet op het advies van het Comité van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, gegeven op 21 februari 2005; Gelet op het advies van de Algemene raad van de verzekering voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, gegeven op 28 februari 2005; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 4 april 2005; Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting gegeven op 13 mei 2005; Gelet op het advies nr. 38.499/1 van de Raad van State, gegeven op 9 juni 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State : Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
er
Article 1 . Le budget global des moyens financiers pour l’ensemble du Royaume pour les prestations en matière d’imagerie médicale visées aux articles 17, 17bis, 17ter et 17quater de l’annexe à l’arrêté royal du 14 septembre 1984 fixant la nomenclature des prestations de santé en matière d’assurance maladie-invalidité obligatoire s’élève, pour l’année 2004, à 855.570 milliers d’euro, à savoir 288.877 milliers d’euro pour les prestations en matière d’imagerie médicale visées ci-avant et dispensées à des bénéficiaires hospitalisés et 566.693 milliers d’euro pour les prestations en matière d’imagerie médicale visées ci-avant et dispensées à des bénéficiaires non hospitalisés.
Art. 2. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2004. Art. 3. Notre Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique est chargé de l’exécution du présent arrêté.
Artikel 1. De globale begroting van de financiële middelen voor het hele Rijk voor de verstrekkingen inzake medische beeldvorming, bedoeld in de artikelen 17, 17bis, 17ter en 17quater van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 september 1984 tot vaststelling van de nomenclatuur van de geneeskundige verstrekkingen inzake verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, beloopt, voor het jaar 2004 855.570 duizend euro, namelijk 288.877 duizend euro voor de hiervoren bedoelde verstrekkingen inzake medische beeldvorming, verleend aan in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden, en 566.693 duizend euro voor de hiervoren bedoelde verstrekkingen inzake medische beeldvorming, verleend aan niet in een ziekenhuis opgenomen rechthebbenden. Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004. Art. 3. Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 14 juli 2005.
Donné à Bruxelles, le 14 juillet 2005.
ALBERT
ALBERT
Par le Roi :
Van Koningswege :
Le Ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, R. DEMOTTE
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID
SERVICE PUBLIC FEDERAL SECURITE SOCIALE F. 2005 — 1906
[S − C − 2005/22630]
19 JUILLET 2005. — Arrêté ministériel modifiant l’arrêté ministériel du 24 novembre 2004 fixant, pour l’année 2003, les paramètres par mutualité, en vue de la répartition des subventions de l’Etat pour le service des soins de santé, organisé par les mutualités et par les unions nationales de mutualités en faveur des travailleurs indépendants et des membres des communautés religieuses qui ont adhéré volontairement à ce service pour les prestations de santé autres que celles prévues par le régime d’assurance obligatoire soins de santé qui les concernent
Le Ministre des Affaires sociales,
N. 2005 — 1906
[S − C − 2005/22630]
19 JULI 2005. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 24 november 2004 tot vaststelling, voor het jaar 2003, van de parameters per ziekenfonds, ter verdeling van de rijkstoelagen voor de dienst voor geneeskundige verzorging ingericht door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen voor de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen die vrijwillig zijn toegetreden tot deze dienst voor de andere geneeskundige verstrekkingen dan die voorzien bij de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging welke op hen van toepassing zijn De Minister van Sociale Zaken,
Vu la loi du 6 août 1990 relative aux mutualités et aux unions nationales de mutualités, notamment l’article 27bis, inséré par la loi du 22 février 1998 et modifié par la loi du 2 août 2002;
Gelet op de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, inzonderheid op artikel 27bis, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998 en gewijzigd bij de wet van 2 augustus 2002;
Vu l’arrêté royal du 29 octobre 2001 déterminant les conditions d’octroi et le mode de répartition des subventions de l’Etat pour le service des soins de santé, organisé par les mutualités et par les unions nationales de mutualités, modifié par les arrêtés royaux des 10 décembre 2001, 21 octobre 2002, 4 novembre 2003 et 24 novembre 2004, notamment l’article 3ter, § 6;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 houdende vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en de wijze van verdeling van de rijkstoelagen voor de dienst voor geneeskundige verzorging georganiseerd door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 december 2001, 21 oktober 2002, 4 november 2003, en 23 november 2004 inzonderheid op artikel 3ter, § 6;
Vu l’avis du Conseil de l’Office de contrôle des mutualités et des unions nationales de mutualités, émis le 21 mars 2005;
Gelet op het advies van de Raad van de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, uitgebracht op 21 mars 2005;
Vu l’avis de l’Inspection des Finances, émis le 8 juillet 2005;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 8 juli 2005;
34427
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplacé par la loi du 4 juillet 1989 et modifié par la loi du 4 août 1996; Vu l’urgence motivée par le fait qu’il y a une erreur dans l’annexe à l’arrêté ministériel du 24 novembre 2004 fixant, pour l’année 2003, les paramètres par mutualité, en vue de la répartition des subventions de l’Etat pour le service des soins de santé, organisé par les mutualités et par les unions nationales de mutualités en faveur des travailleurs indépendants et des membres des communautés religieuses qui ont adhéré volontairement à ce service pour les prestations de santé autres que celles prévues par le régime d’assurance obligatoire soins de santé qui les concernent; Qu’il importe de la rectifier au plus vite, l’arrêté ministériel produisant ses effets le ler janvier 2004,
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoordineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996; Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door het feit dat er zich een fout bevindt in de bijlage bij het ministerieel besluit van 24 november 2004 tot vaststelling, voor het jaar 2003, van de parameters per ziekenfonds, ter verdeling van de rijkstoelagen voor de dienst voor geneeskundige verzorging ingericht door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen voor de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen die vrijwillig zijn toegetreden tot deze dienst voor de andere geneeskundige verstrekkingen dan die voorzien bij de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging welke op hen van toepassing zijn; Overwegende dat het van belang is deze fout zo snel mogelijk recht te zetten, aangezien het ministerieel besluit uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2004,
Arrête :
Besluit :
Article 1er. A l’annexe à l’arrêté ministériel du 24 novembre 2004 fixant, pour l’année 2003, les paramètres par mutualité, en vue de la répartition des subventions de l’Etat pour le service des soins de santé, organisé par les mutualités et par les unions nationales de mutualités en faveur des travailleurs indépendants et des membres des communautés religieuses qui ont adhéré volontairement à ce service pour les prestations de santé autres que celles prévues par le régime d’assurance obligatoire soins de santé qui les concernent sont apportées les modifications suivantes :
Artikel 1. In de bijlage bij het ministerieel besluit van 24 november 2004 tot vaststelling, voor het jaar 2003, van de parameters per ziekenfonds, ter verdeling van de rijkstoelagen voor de dienst voor geneeskundige verzorging ingericht door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen voor de zelfstandigen en de leden van de kloostergemeenschappen die vrijwillig zijn toegetreden tot deze dienst voor de andere geneeskundige verstrekkingen dan die voorzien bij de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging welke op hen van toepassing zijn, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
— dans la 2e colonne du tableau, le nombre - 2,2348246 est remplacé par le nombre - 1,7243433;
— in de 2e kolom van de tabel wordt het getal - 2,2348246 vervangen door het getal - 1,7243433;
— dans la 2e colonne du tableau, le nombre 23,6215639 est remplacé par le nombre 18,5126229;
— in de 2e kolom van de tabel wordt het getal 23,6215639 vervangen door het getal 18,5126229;
— dans la 3e colonne du tableau, le nombre 286.603 est remplacé par le nombre 280.817;
— in de 3e kolom van de tabel wordt het getal 286.603 vervangen door het getal 280.817;
— dans la 3e colonne du tableau, le nombre 51.556 est remplacé par le nombre 57.342.
— in de 3e kolom van de tabel wordt het getal 51.556 vervangen door het getal 57.342.
Art. 2. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2004.
Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004.
Bruxelles, le 19 juillet 2005.
Brussel, 19 juli 2005.
R. DEMOTTE
R. DEMOTTE
GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN
COMMUNAUTE FRANÇAISE — FRANSE GEMEENSCHAP
MINISTERE DE LA COMMUNAUTE FRANÇAISE F. 2005 — 1907
[C − 2005/29198]
24 JUIN 2005. — Arrêté du Gouvernement de la Communauté franc¸ aise fixant la date d’entrée en vigueur des articles 2, § 1er, 6 et 11 du décret du 19 mai 2004 modifiant le décret du 20 juin 1980 fixant les conditions de reconnaissance et d’octroi de subventions aux organisations de jeunesse ainsi que les conditions relatives à l’âge des membres de la Commission consultative des organisations de jeunesse Le Gouvernement de la Communauté franc¸ aise, Vu le décret du 20 juin 1980 fixant les conditions de reconnaissance et d’octroi de subventions aux organisations de jeunesse, notamment l’article 10sexies, § 4, inséré par le décret du 19 mai 2004; Vu le décret du 19 mai 2004 modifiant le décret du 20 juin 1980 fixant les conditions de reconnaissance et d’octroi de subventions aux organisations de jeunesse, notamment l’article 12, alinéa 2; Vu l’avis du Conseil de la Jeunesse d’Expression franc¸ aise du 8 juin 2004; Vu l’avis du Conseil d’Etat n° 38.293/4 donné le 27 avril 2005 en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 1°, des lois coordonnées sur le Conseil d’Etat;
34428
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Sur la proposition de la Ministre en charge de la Jeunesse; Après délibération, Arrête : Article 1er. Les membres de la Commission consultative des organisations de jeunesse, créée par l’article 10quater du décret du 20 juin 1980 fixant les conditions de reconnaissance et d’octroi de subventions aux organisations de jeunesse, doivent remplir les conditions d’âge suivantes : 1° pour ce qui concerne les membres visés à l’article 10sexies, § 1er, 1°, du décret : a) avoir 18 ans minimum lors de la prise d’effet du mandat; b) l’un des deux membres doit avoir moins de 35 ans lors de la prise d’effet de son mandat et l’autre doit avoir moins de 60 ans lors de la prise d’effet de son mandat; 2° pour ce qui concerne les membres visés à l’article 10sexies, § 1er, 3°, du décret : a) avoir 18 ans minimum lors de la prise d’effet du mandat; b) l’un des deux membres doit avoir moins de 35 ans lors de la prise d’effet de son mandat et l’autre doit avoir moins de 60 ans lors de la prise d’effet de son mandat; 3° pour ce qui concerne les membres visés à l’article 10sexies, § 1er, 2° et 4°, du décret : a) avoir 18 ans minimum lors de la prise d’effet du mandat; b) avoir moins de 60 ans lors de la prise d’effet du mandat. Art. 2. Les articles 2, § 1er, 6 et 11 du décret du 19 mai 2004 modifiant le décret du 20 juin 1980 fixant les conditions de reconnaissance et d’octroi de subventions aux organisations de jeunesse ainsi que le présent arrêté entrent en vigueur le jour de la publication du présent arrêté au Moniteur belge. Art. 3. Le Ministre en charge de la Jeunesse est chargé de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 24 juin 2005. Pour le Gouvernement de la Communauté franc¸ aise : La Ministre de la Culture, de l’Audiovisuel et de la Jeunesse, Mme F. LAANAN
VERTALING MINISTERIE VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP N. 2005 — 1907 [C − 2005/29198] 24 JUNI 2005. — Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de artikelen 2, § 1, 6 en 11 van het decreet van 19 mei 2004 tot wijziging van het decreet van 20 juni 1980 houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring van de jeugdorganisaties alsook van de voorwaarden betreffende de leeftijd van de leden van de Adviescommissie van de jeugdorganisaties De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 20 juni 1980 houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring van jeugdorganisaties, inzonderheid op artikel 10sexies, § 4, ingevoegd bij het decreet van 19 mei 2004; Gelet op het decreet van 19 mei 2004 tot wijziging van het decreet van 20 juni 1980 houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring van de jeugdorganisaties, inzonderheid op artikel 12, tweede lid; Gelet op het advies van de Franstalige Jeugdraad van 8 juni 2004; Gelet op het advies van de Raad van State nr. 38.293/4, gegeven op 27 april 2005 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Op de voordracht van de Minister bevoegd voor de Jeugdzaken; Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. De leden van de Adviescommissie van de jeugdorganisaties, opgericht bij artikel 10quater van het decreet van 20 juni 1980 houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring van de jeugdorganisaties, moeten de volgende leeftijdsvoorwaarden vervullen : 1° voor de leden bedoeld in artikel 10sexies, § 1, 1°, van het decreet : a) ten minste 18 jaar oud zijn bij het begin van het mandaat; b) één van beide leden moet minder dan 35 jaar oud zijn bij het begin van zijn mandaat en het andere moet minder dan 60 jaar oud zijn bij het begin van zijn mandaat; 2° voor de leden bedoeld in artikel 10sexies, § 1, 3°, van het decreet : a) ten minste 18 jaar oud zijn bij het begin van het mandaat; b) één van beide leden moet minder dan 35 jaar oud zijn bij het begin van zijn mandaat en het andere moet minder dan 60 jaar oud zijn bij het begin van zijn mandaat; 3° voor de leden bedoeld in artikel 10sexies, § 1, 2° en 4°, van het decreet : a) ten minste 18 jaar oud zijn bij het begin van het mandaat; b) minder dan 60 jaar oud zijn bij het begin van het mandaat. Art. 2. De artikelen 2, § 1, 6 en 11 van het decreet van 19 mei 2004 tot wijziging van het decreet van 20 juni 1980 houdende de voorwaarden voor de erkenning en subsidiëring van de jeugdorganisaties alsook dit besluit treden in werking de dag waarop dit besluit in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
34429
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Art. 3. De Minister tot wier bevoegdheid de Jeugd behoort, wordt belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 24 juni 2005. Voor de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Cultuur, de Audiovisuele Sector en Jeugd, Mevr. F. LAANAN
REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST MINISTERE DE LA REGION WALLONNE F. 2005 — 1908
[2005/202011]
20 JUILLET 2005. — Arrêté du Gouvernement wallon modifiant l’arrêté du Gouvernement wallon du 3 mars 2005 relatif au Livre II du Code de l’environnement contenant le Code de l’eau, pour ce qui concerne la définition d’égouttage prioritaire Le Gouvernement wallon, Vu la Directive du Conseil 91/271/CEE du 21 mai 1991 relative au traitement des eaux urbaines résiduaires; Vu le Livre II du Code de l’environnement constituant le Code de l’eau, coordonné le 3 mars 2005, notamment les articles D.217 et D.218; Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplacé par la loi du 4 juillet 1989 et modifié par la loi du 4 août 1996; Vu l’urgence; Considérant les échéances fixées par la Directive 91/271/CEE du Conseil du 21 mai 1991 relative au traitement des eaux urbaines résiduaires; Considérant que le Royaume de Belgique a déjà été condamné pour manquement à ses obligations en vertu de cette directive à deux reprises par la Cour de justice des Communautés européennes dans un arrêt du 25 mai 2000 dans l’affaire C-307/98 et dans un arrêt du 8 juillet 2004 dans l’affaire C-27/03; que les retards accumulés dans la transposition de cette directive peuvent conduire à une condamnation sous astreinte; Considérant que, pour mettre en œuvre cette directive dans un souci de protection de l’environnement, nombre de programmes triennaux 2004-2006 approuvés par le gouvernement prévoient des travaux d’égouttage dans des agglomérations de moins de 2 000 équivalent-habitants pour lesquelles les projets de plans d’assainissement par sous-bassin hydrographique approuvés par le gouvernement maintiennent un régime d’assainissement collectif; Considérant que la condition de prévision dans un programme triennal est remplie pour que la Société publique de Gestion de l’Eau finance les travaux d’égouttage prioritaire; Considérant que l’égouttage prioritaire est défini à l’article R.233, 8o, du Code de l’eau comme « l’égouttage se rapportant aux agglomérations, dont le nombre d’équivalent-habitant est supérieur ou égal à 2 000 auxquelles peut s’ajouter l’égouttage d’autres agglomérations de moins de 2 000 EH déterminées par le gouvernement en fonction des priorités environnementales fixées en vertu de l’article en vertu de l’article 217 de la partie décrétale »; Considérant que le régime d’assainissement collectif s’applique aux agglomérations dont le nombre d’EH est inférieur à 2 000 pour autant qu’à l’intérieur de celles-ci, une des situations suivantes se présente : — il existe une station d’épuration collective existante ou dont le marché de construction a été adjugé avant le 25 juillet 2003; — septante-cinq pour cent des égouts sont existants et en bon état, ou, en vertu de l’article 283, § 1er, cette situation se vérifiera; — il existe des spécificités environnementales qui justifient que l’agglomération soit soumise à ce régime d’assainissement; Considérant que la définition de l’égouttage prioritaire doit être rapidement complétée conformément à un souci convergent de simplification administrative et de protection de l’environnement; Considérant qu’il est indispensable de ne pas entraver les programmes d’assainissement des eaux urbaines résiduaires qui ont été établis afin de stopper la dégradation de l’environnement à des coûts raisonnables et, ainsi, de répondre, le plus promptement possible, non seulement au prescrit des programmes d’investissements en matière d’assainissement approuvés par le gouvernement wallon, mais aussi à celui de la Directive 91/271/CEE; Sur la proposition du Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme; Après délibération, Arrête : Article 1er. L’article R.233, 8o, de la partie réglementaire du Livre II du Code de l’environnement constituant le Code de l’eau, coordonné le 3 mars 2005, est complété comme suit : ″toute zone reprise en assainissement collectif au plan d’assainissement par sous-bassin hydrographique constitue une zone d’égouttage prioritaire″. Art. 2. Le présent arrêté entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge. Art. 3. Le Ministre de l’Environnement est chargé de l’exécution du présent arrêté. Namur, le 20 juillet 2005. Le Ministre-Président, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE Le Ministre de l’Agriculture, de la Ruralité, de l’Environnement et du Tourisme, B. LUTGEN
34430
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD ÜBERSETZUNG MINISTERIUM DER WALLONISCHEN REGION D. 2005 — 1908
[2005/202011]
20. JULI 2005 — Erlass der Wallonischen Regierung zur Abänderung des Erlasses der Wallonischen Regierung vom 3. März 2005 über das Buch II des Umweltgesetzbuches, welches das Wassergesetzbuch bildet, was die Definition der vorrangigen Entwässerung betrifft Die Wallonische Regierung, Aufgrund der Richtlinie des Rates 91/271/EWG vom 21. Mai 1991 über die Behandlung von kommunalem Abwasser; Aufgrund des am 3. März 2005 koordinierten Buchs II des Umweltgesetzbuches, welches das Wassergesetzbuch bildet, insbesondere der Artikel D.217 und D.218; Aufgrund der am 12. Januar 1973 koordinierten Gesetze über den Staatsrat, insbesondere des Artikels 3 § 1 ersetzt durch das Gesetz vom 4. Juli 1989 und abgeändert durch das Gesetz vom 4. August 1996; Aufgrund der Dringlichkeit; Aufgrund der in der Richtlinie des Rates 91/271/EWG vom 21. Mai 1991 über die Behandlung von kommunalem Abwasser festgelegten Fristen; In der Erwägung, dass der Gerichtshof der Europäischen Gemeinschaften das Königreich Belgien wegen der Nichtbeachtung seiner Verpflichtungen kraft dieser Richtlinie schon zweimal verurteilt hat, in einem Urteil vom 25. Mai 2000 in der Sache C-307/98 und in einem Urteil vom 8. Juli 2004 in der Sache C-27/03; dass die sich häufenden Verzögerungen bei der Umsetzung dieser Richtlinie zu einer Verurteilung mit Verhängung eines Zwangsgelds führen können; In der Erwägung, dass zur Umsetzung dieser Richtlinie im Hinblick auf den Umweltschutz zahlreiche von der Regierung genehmigte Dreijahresprogramme 2004-2006 Kanalisationsarbeiten in den Ortschaften von weniger als 2 000 EWG vorsehen, für welche die von der Regierung genehmigten Entwürfe von Abwasserreinigungsplänen nach Zwischeneinzugsgebieten ein kollektives Sanierungsverfahren aufrechterhalten; In der Erwägung, dass die Bedingung der Anführung in einem Dreijahresprogramm, damit die «Société publique de Gestion de l’Eau» (Öffentliche Gesellschaft für Wasserbewirtschaftung) die vorrangigen Entwässerungsarbeiten finanziert, erfüllt ist; In der Erwägung, dass die vorrangige Entwässerung in Art. R.233 8o des Wassergesetzbuches wie folgt definiert ist: «Entwässerung, die sich auf die Ortschaften bezieht, deren Einwohnergleichwert 2 000 erreicht und übertrifft und denen die Entwässerung anderer, von der Regierung unter Berücksichtigung der aufgrund des Artikels 217 des dekretalen Teils festgesetzten Umweltprioritäten bezeichneter Ortschaften von weniger als 2 000 EGW hinzugefügt werden kann»; In der Erwägung, dass das kollektive Sanierungsverfahren auf die Ortschaften, deren EGW 2 000 nicht erreicht, anwendbar ist, unter der Voraussetzung, dass es innerhalb dieser Ortschaften eine der folgenden Situationen gibt: — es besteht eine kollektive Klärstation oder der Auftrag für den Bau einer solchen Station ist vor dem 25. Juli 2005 vergeben worden; — 75% der Abwasserkanäle bestehen bereits und sind in guter Befassung oder diese Lage wird sich erweisen, kraft Art. 283 § 1; — es bestehen umweltspezifische Eigenschaften, aufgrund deren man rechtfertigen kann, dass die Ortschaft diesem Sanierungsverfahren unterliegt; In der Erwägung, dass die Definition der vorrangigen Entwässerung unverzüglich ergänzt werden muss, in Hinblick auf die administrative Vereinfachung und den Umweltschutz; In der Erwägung, dass die bereits erstellten Programme zur Sanierung des kommunalen Abwassers keineswegs eingestellt werden sollten, um eine Verschlechterung der Umwelt zu vernünftigen Kosten zu verhindern, und nicht nur den Vorschriften der von der Wallonischen Regierung genehmigten Investitionsprogramme in Sachen Abwassersanierung, sondern auch denjenigen der Richtlinie 91/271/EWG zu genügen; Auf Vorschlag des Ministers der Landwirtschaft, der ländlichen Angelegenheiten, der Umwelt und des Tourismus; Nach Beratung, Beschließt: Artikel 1 - Art. R.233 8o, des verordnungsrechtlichen Teil von Buch II des am 3. März 2005 koordinierten Umweltgesetzbuches, welches das Wassergesetzbuch bildet, wird mit foldendem Wortlaut ergänzt; «jedes Gebiet, das im Abwasserreinigungsplan nach Zwischeneinzugsgebieten einem kollektiven Sanierungsverfahren unterliegt, bildet ein vorrangiges Entwässerungsgebiet». Art. 2 - Der vorliegende Erlass tritt am Tage seiner Veröffentlichung im Belgischen Staatsblatt in Kraft. Art. 3 - Der Minister der Umwelt wird mit der Durchführung des vorliegenden Erlasses beauftragt. Namur, den 20. Juli 2005 Der Minister-Präsident, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE Der Minister der Landwirtschaft, der ländlichen Angelegenheiten, der Umwelt und des Tourismus, B. LUTGEN
34431
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD VERTALING MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST N. 2005 — 1908
[2005/202011]
20 JULI 2005. — Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 3 maart 2005 betreffende Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, wat de definitie prioritaire afwatering betreft De Waalse Regering, Gelet op Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater; Gelet op Boek II van het Milieuwetboek, dat het Waterwetboek inhoudt, gecoördineerd op 3 maart 2005, inzonderheid op de artikelen D.217 en D.218; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Gelet op de termijnen bepaald bij Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater; Overwegende dat het Koninkrijk België wegens niet nakoming van zijn verplichtingen jegens die Richtlijn al twee keer door het Gerechtshof van de Europese Gemeenschappen veroordeeld werd, met name bij een arrest van 25 mei 2000 in de zaak C-307/98 en bij een arrest van 8 juli 2004 in de zaak C-27/03; dat de opgelopen achterstanden bij de omzetting van die richtlijn aanleiding kunnen geven tot een dwangsomveroordeling; Overwegende dat voor de omzetting van die richtlijn met het oog op de milieubescherming talrijke door de regering goedgekeurde driejaarlijkse programma’s 2004-2006 voorzien in afwateringswerken in agglomeraties met minder dan 2 000 e.i. waarvoor de door de regering goedgekeurde ontwerpen van saneringsplannen per onderbekken een systeem van collectieve sanering handhaven; Overwegende dat de voorwaarde in een driejaarlijks programma voor te komen vervuld is zodat de « Société publique de Gestion de l’Eau » (Openbare maatschappij voor waterbeheer) de prioritaire afwateringswerken kan financieren; Overwegende dat de prioritaire afwatering in artikel R.233, 8o, van het Waterwetboek omschreven wordt als de « afwatering in agglomeraties, waarvan het aantal inwoner-equivalenten hoger dan of gelijk is aan 2 000, plus eventueel de afwatering van andere agglomeraties van minder dan 2 000 e.i. bepaald door de regering in functie van de milieuprioriteiten die zijn vastgesteld krachtens artikel 217 van het decreetgevende deel »; Overwegende dat het collectieve saneringssysteem van toepassing is op agglomeraties met minder dan 2 000 e.i. voor zover : — ze beschikken over een collectief zuiveringsstation of voor zover de bouwopdracht hiervan vóór 25 juli 2003 werd aanbesteed; — ze beschikken over vijfenzeventig percent rioleringen in goede staat of voor zover die voorwaarden vervuld zullen worden krachtens artikel 283, § 1; — milieukenmerken rechtvaardigen dat dergelijk saneringsstelsel er opgelegd wordt; Overwegende dat de definitie ’prioritaire afwatering’ zo spoedig mogelijk aangevuld moet worden in het raam van zowel administratieve vereenvoudiging als van milieubescherming; Overwegende dat de programma’s ter sanering van stedelijk afvalwater die opgesteld werden om milieubederf tegen een redelijke prijs tegen te gaan en, zodoende, zo snel mogelijk te voldoen aan de voorschriften van zowel de door de regering goedgekeurde investeringsprogramma’s inzake sanering, als van Richtlijn 91/271/EEG; Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. Artikel R.233, 8o, van het regelgevende deel van Boek II van het Milieuwetboek, bevattende het Waterwetboek en gecoördineerd op 3 maart 2005, wordt aangevuld als volgt : « elke zone vallende onder de collectieve sanering op het saneringsplan per onderbekken vormt een prioritaire afwateringszone. » Art. 2. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Art. 3. De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit. Namen, 20 juli 2005. De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN
34432
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
AUTRES ARRETES — ANDERE BESLUITEN FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN
SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR [2005/00424] Conseil d’Etat Nomination d’un assesseur à la section de législation
[2005/00424] Raad van State Benoeming van een assessor bij de afdeling wetgeving
Par arrêté royal du 19 juillet 2005, M. Georges Vandersanden, avocat au barreau de Bruxelles et professeur à l’Université libre de Bruxelles est nommé assesseur de la section de législation du Conseil d’Etat pour un terme de cinq ans.
Bij koninklijk besluit van 19 juli 2005 wordt de heer Georges Vandersanden, advocaat bij de balie te Brussel en hoogleraar aan de « Université libre de Bruxelles » tot assessor van de afdeling wetgeving van de Raad van State benoemd voor een termijn van vijf jaar.
*
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE
SERVICE PUBLIC FEDERAL INTERIEUR ET SERVICE PUBLIC FEDERAL JUSTICE [2005/00486]
[2005/00486]
3 JUILLET 2005. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 5 décembre 2003 portant nomination d’un président suppléant pour la chambre francophone du conseil de discipline des membres du personnel des services de police
3 JULI 2005. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 december 2003 houdende benoeming van een plaatsvervangende voorzitter voor de Franstalige kamer van de tuchtraad van de personeelsleden van de politiediensten
ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut.
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Vu la loi du 13 mai 1999 portant le statut disciplinaire des membres du personnel des services de police, notamment l’article 42, 4e alinéa;
Gelet op de wet van 13 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, inzonderheid op artikel 42, 4e lid;
Vu l’arrêté royal du 26 novembre 2001 portant exécution de la loi du 13 mai 1999 portant le statut disciplinaire des membres du personnel des services de police, notamment l’article 26;
Gelet het koninklijk besluit van 26 november 2001 tot uitvoering van de wet van 13 mei 1999 het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, inzonderheid op artikel 26;
Vu l’arrêté royal du 5 décembre 2003 portant nomination d’un président suppléant pour la Chambre francophone du conseil de discipline des membres du personnel des services de police;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 december 2003 houdende benoeming van een plaatsvervangende voorzitter voor de Franstalige kamer van de tuchtraad van de personeelsleden van de politiediensten;
Sur la proposition de Notre Ministre de l’Intérieur et de Notre Ministre de la Justice,
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van onze Minister van Justitie,
Nous avons arrêté et arrêtons :
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Article 1er. L’article 1er de l’arrêté royal du 5 décembre 2003 portant nomination d’un président suppléant pour la Chambre francophone du conseil de discipline des membres du personnel des services de police est complété par un deuxième alinéa rédigé comme suit : « Dans l’exercice de ses missions, M. Mention est maintenu en résidence administrative dans sa juridiction. »
Artikel 1. Het artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 december 2003 houdende benoeming van een plaatsvervangende voorzitter voor de Franstalige kamer van de tuchtraad van de personeelsleden van de politiediensten wordt als volgt aangevuld : « Bij de uitoefening van zijn opdrachten behoudt de heer Mention zijn administratieve standplaats in zijn rechtsgebied. »
Art. 2. Notre Ministre de l’Intérieur et Notre Ministre de la Justice sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l’exécution du présent arrêté.
Art. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 3. Le présent arrêté produit ses effets le 5 décembre 2003.
Art. 3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 5 december 2003.
Donné à Bruxelles, le 3 juillet 2005.
Gegeven te Brussel, 3 juli 2005.
ALBERT
ALBERT
Par le Roi :
Van Koningswege :
Le Ministre de l’Intérieur, P. DEWAEL
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL
La Ministre de la Justice, Mme L. ONKELINX
De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
34433
SERVICE PUBLIC FEDERAL MOBILITE ET TRANSPORTS
FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER
[S − C − 2005/14116] 5 AOUT 2005. — Arrêté ministériel désignant l’organisme compétent pour l’émission et la distribution des cartes tachygraphiques
[S − C − 2005/14116] 5 AUGUSTUS 2005. — Ministerieel besluit tot aanduiding van de bevoegde instelling voor de uitgifte en de verdeling van de digitale tachograafkaarten De Minister van Mobiliteit,
Le Ministre de la Mobilité, Vu l’arrêté royal du 14 juillet 2005 portant exécution du règlement (CEE) n° 3821/85 de 20 décembre 1985 concernant l’appareil de contrôle dans le domaine des transports par route, notamment l’article 1er, 8°; Considérant que l’a.s.b.l. ″Institut du Transport routier″ est, de par ses statuts, apte à exécuter une mission d’autorité publique, notamment celle prévue dans le règlement (CEE) n° 3821/85 du 20 décembre 1985 concernant l’appareil de contrôle dans le domaine des transports par route; Considérant que cette aptitude est établie dans le respect de la loi du 24 décembre 1993 relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux, de fournitures et de services, en particulier l’article 4, § 2, 8°; Considérant que ladite a.s.b.l. a la capacité d’organiser et exploiter l’émission et la distribution des cartes à mémoire associées au tachygraphe digital, Arrête :
Gelet op het koninklijk besluit van 14 juli 2005 houdende uitvoering van de verordening (EEG) nr. 3821/85 van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer, inzonderheid artikel 1, 8°; Overwegende dat de v.z.w. ″Instituut voor Wegtransport″ door zijn statuut geschikt is om een opdracht van openbare dienstverlening uit te voeren, inzonderheid deze voorzien in de verordening (EEG) nr. 3821/85 van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer; Overwegende dat deze geschiktheid werd vastgesteld in overeenstemming met de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, inzonderheid artikel 4, § 2, 8°; Overwegende dat voornoemde vzw de bekwaamheid heeft de uitgifte en de verdeling van de smartcards verbonden met de digitale tachograaf te organiseren en uit te baten, Besluit :
Article 1 . Le service Digitach de l’a.s.b.l. ″Institut du Transport routier″, rue Archimède 5, 1000 Bruxelles, est désigné pour organiser l’émission et la distribution des cartes à mémoire associées au tachygraphe digital utilisé pour le contrôle des transports routiers. er
Artikel 1. De Dienst Digitach van de v.z.w. ″Instituut voor Wegtransport″, Archimedesstraat 5, te 1000 Brussel, wordt aangeduid om in te staan voor de uitgifte en de verdeling van de smartcards verbonden aan de digitale tachograaf gebruikt voor de controle van het wegvervoer.
Art. 2. Le présent arrêté produit ses effets au 26 juillet 2005.
Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 26 juli 2005.
Bruxelles, le 5 août 2005.
Brussel, 5 augustus 2005. R. LANDUYT
R. LANDUYT
* SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
[S − C − 2005/12365] Règlement général pour la protection du travail Agrément de laboratoires Arrêté royal du 31 mars 1992
[S − C − 2005/12365] Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming Erkenning van laboratoria Koninklijk besluit van 31 maart 1992
Par arrêté ministériel du 18 juillet 2005, le laboratoire de la BV RPS ANALYSE, Tolweg 11, à 4851 SJ Ulvenhout (Pays-bas), est agréé pour les actes suivants jusqu’au 31 août 2006 : Le mesurage des fibres d’asbeste par la méthode de la membrane filtrante et microscopie optique par contraste de phase selon la NBN T96-102. L’identification d’asbeste dans les matériaux basée sur la microscopie à polarisation et la dispersion de couleurs.
Bij ministerieel besluit van 18 juli 2005 is het laboratorium van de B.V. RPS ANALYSE, Tolweg 11, te 4851 SJ Ulvenhout (Nederland), erkend geworden voor de volgende verrichtingen tot 31 augustus 2006 : Meten van asbestvezels in lucht met de membraanfiltermethode en optische fasecontrastmicroscopie volgens NBN T96-102. Identificatie van asbest in materialen op basis van polarisatiemicroscopie en dispersiekleuring.
* SERVICE PUBLIC FEDERAL EMPLOI, TRAVAIL ET CONCERTATION SOCIALE
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
[S − C − 2005/12366] Règlement général pour la protection du travail Démolition et retrait d’asbeste (Article 148decies 2.5.9.3.4.)
[C − 2005/12366] Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming Afbreken en verwijderen van asbest (Artikel 148decies 2.5.9.3.4.)
Par arrêté ministériel du 14 juillet 2005, les Ets. LETE, José, chaussée de Bruxelles 156A, à 7061 Casteau (Soignies), sont agréés pour effectuer des travaux de démolition et retrait d’asbeste jusqu’au 30 juin 2008.
Bij ministerieel besluit van 14 juli 2005 zijn de Ets LETE, José, chaussée de Bruxelles 156A, te 7061 Casteau (Soignies), erkend geworden voor het afbreken en verwijderen van asbest tot 30 juni 2008.
Par arrêté ministériel du 14 juillet 2005, la S.P.R.L. HUBLET, rue des Artisans 12, à 5150 Floriffoux, est agréée pour effectuer des travaux de démolition et de retrait d’asbeste jusqu’au 30 juin 2008.
Bij ministerieel besluit van 14 juli 2005 is de B.V.B.A. HUBLET, rue des Artisans 12, te 5150 Floriffoux, erkend geworden voor het afbreken en verwijderen van asbest tot 30 juni 2008.
34434
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN
VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur [C − 2005/35909] Welzijnszorg Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 15 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1606 van het rusthuis « Huize Fabiola », Grote Pieter Potstraat 5, te 2000 Antwerpen, beheerd door de N.V. « Huize Fabiola », zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 voor maximaal 34 woongelegenheden. Er wordt akte genomen van de brief van de N.V. « Huize Fabiola » van 23 mei 2005 met betrekking tot de naleving van de geldende brandveiligheidsnormen in de instelling. De N.V. is volledig verantwoordelijk voor de hierin opgenomen verklaringen en dient de administratie halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering van de werkzaamheden inzake brandveiligheid. Een afwijking op erkenningsnorm 2.2.15. wordt verleend voor de duur van de erkenningstermijn tot en met 31 december 2007. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 15 juni 2005 wordt bepaald : Aan het dagverzorgingscentrum « Het Heiveld », Antwerpsesteenweg 776, te 9040 Sint-Amandsberg (Gent), uitgebaat door het O.C.M.W.-Gent, Onderbergen 86, te 9000 Gent, wordt een bijzondere erkenning als centrum voor dagverzorging verleend onder nummer DVC BE 2347 voor 10 verblijfseenheden. Deze erkenning heeft uitwerking met ingang van 22 april 2005 en geldt voor onbepaalde duur. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 15 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1536 van het rusthuis « Ter Lembeek », Hernieuwenstraat 15, te 8710 Wielsbeke, beheerd door het O.C.M.W. van Wielsbeke, wordt verlengd met ingang van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2008 voor maximaal 70 woongelegenheden. Een afwijking op de erkenningsnorm 2.2.15., vervat in de bijlage B van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985, met betrekking tot het aanwezig zijn van individuele kamers voor de bejaarden wier gezondheidstoestand afzondering noodzakelijk maakt indien niet elkeen over een eigen kamer beschikt, wordt toegestaan voor de duur van de erkenningstermijn zoals bepaald in artikel 1. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 juni 2005 wordt bepaald : De voorafgaande vergunning verleend bij ministerieel besluit van 4 juli 2000 aan de V.Z.W. « Home Sint-Jozef », Kallement 1, te 2160 Wommelgem, voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 25 wooneenheden te 2160 Wommelgem, Kallement, wordt eenmalig verlengd met een periode van drie jaar met ingang van 4 juli 2005. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 21 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1927 van het serviceflatgebouw « Seniorie Abri », Cedronbeekstraat 35, te 9190 Stekene, beheerd door de N.V. « Abri », zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2007 voor maximaal 58 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 22 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1774 van het serviceflatgebouw « Ter Haeghe », St. Jozefsdreef 1, te 8020 Oostkamp, beheerd door de V.Z.W. « Woon- en Zorgcentrum Sint-Jozef », St. Jozefsdreef 5, te 8020 Oostkamp, wordt verlengd met ingang van 1 november 2004 tot en met 30 oktober 2014 voor maximaal 37 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 22 juni 2005 wordt bepaald : Aan de N.V. « Ursa », Graafschapsstraat 23, te 8800 Roeselare, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 50 wooneenheden, gelegen aan de Kattenstraat 108-110, te 8800 Roeselare. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan éénmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 22 juni 2005 wordt bepaald : Aan de N.V. « Ursa », Graafschapsstraat 23, te 8800 Roeselare, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 60 wooneenheden, gelegen aan de Hoogleedsesteenweg te 8800 Roeselare. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan éénmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 22 juni 2005 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. « Vereniging voor Solidariteit », Lombardenstraat 28, te 2000 Antwerpen, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het inrichten van een bestaand gebouw tot rusthuis met 10 woongelegenheden te 2000 Antwerpen, Kammenstraat 51. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan éénmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
34435
34436
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 24 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1393 van het rusthuis « Home Sint-Jozef », Kallement 1, te 2160 Wommelgem, beheerd door de V.Z.W. « Home Sint-Jozef », zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 voor 73 woongelegenheden. Afwijkingen op erkenningsnormen 2.2.15. : « er is geen afzonderingskamer beschikbaar », 3.2.1.7. : « de hoogte van de raamdorpels in de gemeenschappelijke zit- en eetruimtes laat geen ongehinderd zicht op de buitenwereld toe » en 2.2.7. « in het gemeenschappelijk sanitair bij de cafetaria ontbreken handgrepen in de niet-rolstoeltoegankelijke toiletten », worden verleend voor de duur van deze erkenningstermijn tot en met 31 december 2008. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 24 juni 2005 wordt bepaald : Aan de N.V. « Atlantis », Bisschoppenhoflaan 365, te 2100 Deurne (Antwerpen), wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 40 wooneenheden te 2100 Deurne (Antwerpen), Bisschoppenhoflaan. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan éénmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 24 juni 2005 wordt bepaald : Het besluit van de directeur-generaal van 4 mei 2004 wordt aangepast als volgt : « Aan de B.V.B.A. « VSO Home Select », Nieuwelaan 1, te 1860 Meise, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het wijzigen van de capaciteit van het rusthuis « Home Select », Nieuwelaan 1, te 1860 Meise, door uitbreiding met 19 woongelegenheden, zodat de globale capaciteit 32 woongelegenheden zal bedragen ». De voorafgaande vergunning van 4 mei 2004 geldt tot 4 mei 2009 en deze geldigheidsduur kan overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998, voornoemd, eenmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie ingestuurd wordt. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 24 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1282 van het rusthuis « Home Select », Nieuwelaan 1, te 1860 Meise, blijft behouden na overname van het beheer ervan met ingang van 16 november 2004 door de B.V.B.A. « VSO Home Select » Nieuwelaan 1, te 1860 Meise, tot en met 31 december 2007 voor maximaal 13 woongelegenheden voor valide bejaarden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 24 juni 2005 wordt bepaald : Aan de N.V. « Atlantis », Bisschoppenhoflaan 365, te 2100 Deurne, (Antwerpen), wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een rusthuis met 100 woongelegenheden ter vervanging van het rusthuis « Atlantis ». De nieuwe opnamecapaciteit van het rusthuis « Atlantis », Bisschoppenhoflaan 365, te 2100 Deurne (Antwerpen), wordt hierdoor verminderd met 60 woongelegenheden. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan éénmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
34437
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 24 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1901 van het woningcomplex met dienstverlening « Bejaardencentrum De Ceder – Domein Hess de Lilez », Grote Baan 204, te 1650 Beersel, beheerd door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Beersel, wordt verlengd met ingang van 1 september 2004 tot en met 31 augustus 2014 voor maximaal 30 wooneenheden. Het besluit van de directeur-generaal van 7 juni 2005 houdende de verlenging van de erkenning van het « Bejaardencentrum De Ceder – Domein Hess de Lilez », Grote Baan 204, te 1650 Beersel, beheerd door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Beerse, met ingang van 1 september 2004 tot 31 augustus 2014 voor maximaal 30 wooneenheden, wordt ingetrokken. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 24 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 691 van het rusthuis « Home Oase », Kerkstraat 5, te 3211 Lubbeek (Binkom), beheerd door de V.Z.W. « Oase », zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 september 2004 tot en met 31 augustus 2006 voor maximaal 25 woongelegenheden. Bovenvermelde tekortkomingen moeten weggewerkt zijn binnen de termijn van de erkenningstermijn zoals bepaald in artikel 1. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
* MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur [C − 2005/35912] Welzijnszorg Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 5 juli 2005 wordt bepaald : Artikel 1 van het ministeriële besluit van 6 oktober 2000 houdende de bijzondere erkenning van het dagverzorgingscentrum « De Nieuwe Lente » wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 1. Aan het dagverzorgingscentrum « De Nieuwe Lente », Mellestraat 15, te 8501 Kortrijk (Heule), uitgebaat door het O.C.M.W.-Kortrijk, Budastraat 27, te 850 Kortrijk, wordt een bijzondere erkenning als centrum voor dagverzorging verleend onder nummer DVC BE 1668 voor 15 verblijfseenheden. Deze erkenning heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000 en geldt voor onbepaalde duur. » Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 6 juli 2005 wordt bepaald : Aan het dagverzorgingscentrum « De Regenboog », Sint-Jozefsdreef 5, te 8020 Oostkamp, uitgebaat door de v.z.w. « Woon- en Zorgcentrum Sint-Jozef », zelfde adres, wordt een afwijking toegestaan op de specifieke erkenningsvoorwaarde betreffende het gebouw : afdeling 2, artikel 4, D, 5°. Deze afwijking wordt toegestaan tot de realisatie van de nieuwbouw. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 6 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1853 van het rusthuis « Het Klaverblad » Oude Pastorijweg 22, te 3140 Keerbergen, blijft behouden na overname van het beheer ervan door de curator met ingang van 21 december 2004 tot en met 19 januari 2005 voor maximaal 33 woongelegenheden. De erkenning onder nummer PE 1853 van het rusthuis « Het Klaverblad » Oude Pastorijweg 22, te 3140 Keerbergen, blijft behouden na overname van het beheer ervan door de v.z.w. « Zonneweelde » Lange Dreef 50, te 2820 Rijmenam met ingang van 20 januari 2005, voor de duur van de nog lopende erkenningstermijn tot 1 juli 2005. De naam van het rusthuis « Het Klaverblad » wordt met ingang van 20 januari 2005, gewijzigd in « Seniorenresidentie Keerbergen ». De capaciteitsuitbreiding met 12 woongelegenheden van voornoemd rusthuis wordt erkend van 1 februari 2005 tot en met 30 juni 2008 onder hetzelfde nummer PE 1853 zodat de maximale opnamecapaciteit met ingang van 1 februari 2005 vastgelegd wordt op 45 woongelegenheden. De capaciteitsuitbreiding met 5 woongelegenheden van voornoemd rusthuis wordt erkend van 1 juni 2005 tot en met 30 juni 2008 onder hetzelfde nummer PE 1853 zodat de maximale opnamecapaciteit met ingang van 1 juni 2005 vastgesteld wordt op 50 woongelegenheden.
34438
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD De erkenning onder hetzelfde nummer PE 1853 van voornoemd rusthuis wordt verlengd met ingang van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2008 voor maximaal 33 woongelegenheden zodat de maximale opnamecapaciteit verder vastgesteld wordt op 50 woongelegenheden. De capaciteitsuitbreiding met 3 woongelegenheden van voornoemd rusthuis wordt erkend van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2008 onder hetzelfde nummer PE 1853 zodat de maximale opnamecapaciteit met ingang van 1 juni 2005 vastgesteld wordt op 53 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 6 juli 2005 wordt bepaald : Het besluit van de directeur-generaal van 7 juni 2005 wordt aangepast als volgt : « Artikel 1. Aan de BVBA « Huize Uilenspiegel », Socialestraat 4, te 3600 Genk, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het verbouwen van het rusthuis « Huize Uilenspiegel », Socialestraat 4, te 3600 Genk (Zwarteberg), en het wijzigen van de capaciteit ervan door uitbreiding met 50 woongelegenheden, zodat de maximale huisvestingscapaciteit van het rusthuis 83 woongelegenheden zal bedragen. » De voorafgaande vergunning van 7 juni 2005 geldt tot 7 juni 2010 en deze geldigheidsduur kan overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998, voornoemd, eenmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie ingestuurd wordt. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 6 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 2086 voor 60 woongelegenheden van het rusthuis « Woon- en Zorgcentrum De Ceder », Kollegelaan 16, te 8530 Harelbeke, blijft behouden na wijziging van het adres ervan in Dennenlaan 55, te 8530 Harelbeke, met ingang van 1 maart 2005 tot 1 oktober 2006. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 6 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1845 van het serviceflatgebouw « Residentie Heirwege », Vichtsesteenweg 102, te 8570 Anzegem, beheerd door het O.C.M.W. van 8570 Anzegem, wordt verlengd met ingang van 1 september 2004 tot en met 31 augustus 2014 voor maximaal 20 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 6 juli 2005 wordt bepaald : Aan het O.C.M.W. van 8000 Brugge, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 33 wooneenheden, Ter Beke 7A, te 8200 Brugge (St-Michiels). Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan éénmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 6 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 892 van het rusthuis « RVT Avondvrede », Kalvermarkt 1, te 9000 Gent, beheerd door de v.z.w. « Woon- en Zorgcentrum Avondvrede », zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 februari 2005 tot en met 31 januari 2011 voor maximaal 72 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gezin van 6 juli 2005 wordt bepaald : Aan het dagverzorgingscentrum « De Meers », Schakelstraat 43, te 8790 Waregem, uitgebaat door het O.C.M.W.-Waregem, Schakelstraat 41, te 8790 Waregem, wordt een afwijking toegestaan op de specifieke erkenningsvoorwaarde betreffende het gebouw : afdeling 2, artikel 4, D, 7°. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 7 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 2070 van het serviceflatgebouw « Het Klaverblad », Oude Pastorijweg 22, te 3140 Keerbergen, blijft behouden na overname van het beheer ervan door de curator met ingang van 21 december 2004 tot en met 19 januari 2005 voor maximaal 14 wooneenheden. Het besluit van de directeur-generaal van 17 april 2002 houdende de verlenging van de erkenning van een eerste realisatie en de erkenning van een tweede realisatie van het serviceflatgebouw « Het Klaverblad », Oude Pastorijweg 22, te 3140 Keerbergen, wordt met ingang van 20 januari 2005 ingetrokken. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 8 juli 2005 wordt bepaald : De capaciteitsuitbreiding met 42 woongelegenheden van het rusthuis « Residentie Vinkenbosch », Lindekensveldstraat 56, te 3510 Hasselt (Kermt), beheerd door de v.z.w. « Vinkenbosch », Lindekensveldstraat 56, te 3510 Hasselt (Kermt), wordt erkend met ingang van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2008 onder nr. PE 1919, zodat de totale erkende capaciteit van het rusthuis 59 woongelegenheden bedraagt. Artikel 1 van het erkenningsbesluit van de directeur-generaal van 23 maart 2004 van het serviceflatgebouw « Residentie Vinkenbosch », Lindekensstraat 56 te 3510 Hasselt (Kermt), wordt aangepast als volgt : « Artikel 1. De erkenning onder nummer PE 1763 van het serviceflatgebouw « Residentie Vinkenbosch », Lindekensveldstraat 56, te 3510 Hasselt (Kermt), beheerd door de v.z.w. « Vinkenbosch », Lindekensveldstraat 56, te 3510 Hasselt (Kermt), wordt verlengd met ingang van 1 februari 2004 tot en met 30 juni 2005 voor maximaal 55 wooneenheden, en van 1 juli 2005 tot en met 31 januari 2014 voor maximaal 19 wooneenheden. » Een afwijking op de erkenningsnormen 2.2.15 en 3.2.2 lid-2, vervat in de bijlage B van het besluit van de Vlaamse Regering, met betrekking tot respectievelijk indien niet elkeen over een eigen kamer beschikt, er individuele kamers moeten aanwezig zijn voor de bejaarden wier gezondheidstoestand afzondering noodzakelijk maakt en het feit dat in elke kamer een toilet en per persoon een wastafel met stromend warm en koud water moet beschikbaar zijn, wordt toegestaan voor de duur van de erkenningstermijn, zoals bepaald in artikel 1. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 8 juli 2005 wordt bepaald : De eerste fase van het serviceflatgebouw « Residentie De Zandberg », Kloosterhof 1, te 3910 Neerpelt, uitgebaat door de v.z.w. « Woon- en Zorgcentrum Sint-Jozef », Kloosterhof 1, te 3910 Neerpelt, wordt erkend met ingang van 1 maart 2004 tot en met 28 februari 2014 onder nr. 2429 voor 5 wooneenheden. De capaciteitsuitbreiding met 6 wooneenheden van het serviceflatgebouw « Residentie De Zandberg », Kloosterhof 1, te 3910 Neerpelt, uitgebaat door de v.z.w. « Woon- en Zorgcentrum Sint-Jozef », Kloosterhof 1, te 3910 Neerpelt, wordt erkend met ingang van 1 april 2004 tot en met 28 februari 2014 onder het nr. 2429, zodat de maximale huisvestingscapaciteit van het serviceflatgebouw 11 wooneenheden bedraagt. De tweede capaciteitsuitbreiding met 6 wooneenheden van het serviceflatgebouw « Residentie De Zandberg », Kloosterhof 1, te 3910 Neerpelt, wordt erkend met ingang van 1 juni 2004 tot en met 28 februari 2014, onder nr. 2429, zodat de maximale huisvestingscapaciteit van het serviceflatgebouw 17 wooneenheden bedraagt. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
34439
34440
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 12 juli 2005 wordt bepaald : Het besluit van de directeur-generaal van 12 december 2003 wordt aangepast als volgt : « Aan de v.z.w. « Les Etoiles Woon- en Zorgcentrum », Koningstraat 86, te 8400 Oostende, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor de vervangingsnieuwbouw met 35 woongelegenheden voor het rusthuis « Les Etoiles Woon- en Zorgcentrum », zelfde adres, en de capaciteitsuitbreiding met 54 woongelegenheden, waarvan 23 woongelegenheden komende van het rusthuis « Home Ensor », Assisiëlaan, te 8400 Oostende ». De voorafgaande vergunning van 12 december 2003 geldt tot 12 december 2008 en deze geldigheidsduur kan overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998, voornoemd, eenmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie ingestuurd wordt. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 12 juli 2005 wordt bepaald : Het rusthuis « Residentie Vroonstalle » Evergemsesteenweg 151, te 9032 Gent (Evergem), uitgebaat door de v.z.w. « Residentie Vroonstalle », zelfde adres, wordt erkend onder nr. PE 1269 als volgt : van 21 maart 2004 tot en met 31 mei 2009 voor 45 woongelegenheden; van 26 mei 2004 tot en met 31 mei 2009 voor 30 woongelegenheden; van 1 november 2004 tot en met 31 mei 2009 voor 15 woongelegenheden; De totale opnamecapaciteit bedraagt momenteel 90 woongelegenheden. Het rusthuis « Residentie Vroonstalle » gelegen aan de Scandinaviëstraat 228, te Gent, is gesloten vanaf 21 maart 2004. Het rusthuis « Sourya », Kortrijksesteenweg 565, te Gent, is gesloten vanaf 26 mei 2004. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 12 juli 2005 wordt bepaald : De capaciteitsuitbreiding met 60 woongelegenheden van het rusthuis « Woonzorg Sint-Vincentius », Gasthuisstraat 10, te 9041 Gent (Oostakker), uitgebaat door de v.z.w. « Vincenthof », zelfde adres, wordt erkend met ingang van 1 juli 2005 tot en met 31 augustus 2008 onder nr. PE 489. De maximale opnamecapaciteit van het rusthuis « Woonzorg Sint-Vincentius » bedraagt 210 woongelegenheden. Het rusthuis « Home Sint Elisabeth », Sint-Rafaëlstraat 7, te 9041 Gent (Oostakker), met erkenningsnummer PE 381, kan als gesloten beschouwd worden vanaf 1 juli 2005. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
* MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
[C − 2005/35910] Welzijnszorg Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 23 juni 2005 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. « RVT Avondzon Erpe », Botermelkstraat 12, te 9420 Erpe-Mere, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het wijzigen van de capaciteit van het serviceflatgebouw « Avondzon », Dorpsstraat 127, te 9420 Erpe-Mere, door uitbreiding met 26 wooneenheden, zodat de globale capaciteit 46 wooneenheden zal bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan éénmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 27 juni 2005 wordt bepaald : De eerste fase van 64 woongelegenheden van het rusthuis « Woon- en Zorgcentrum Kouterhof », Kouterlaan 21, te 9070 Destelbergen (Heusden), uitgebaat door het O.C.M.W. van Destelbergen, wordt erkend met ingang van 18 oktober 2004 tot en met 17 oktober 2007 onder nr. CE 2428. De uitbating van het rusthuis « De Bloesem », te Destelbergen, werd stopgezet vanaf 18 oktober 2004. Het rusthuis « Huize Steenvoorde », blijft vanaf 18 oktober 2004 verder erkend onder nummer CE 231 voor 36 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 1 juli 2005 wordt bepaald : Artikel 1 van het ministeriële besluit van 6 oktober 2000 houdende de erkenning van het dagverzorgingscentrum « De Nieuwe Lente » wordt vervangen door wat volgt : « Artikel 1. Het dagverzorgingscentrum « De Nieuwe Lente », Mellestraat 15, te 8501 Kortrijk (Heule), uitgebaat door het O.C.M.W.-Kortrijk, Budastraat 27, te 8500 Kortrijk, wordt met ingang van 1 januari 2000 verder erkend voor onbepaalde duur onder nummer DVC CE 1668 voor 15 verblijfseenheden. » Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 1 juli 2005 wordt bepaald : Het ministerieel besluit van 20 november 2000 houdende de erkenning van het dagverzorgingscentrum « Sint-Vincentius », Kanunnik P.J. Triestlaan 4, te 9080 Lochristi (Zaffelare), uitgebaat door de V.Z.W. « Zusters van Liefde van J.M., Zorgcentrum Sint-Vincentius », zelfde adres, voor 15 verblijfseenheden met ingang van 1 januari 2000 voor onbepaalde duur, wordt opgeheven. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2004. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 4 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1295 van het rusthuis « Hogerlucht », Cammelandstraat 59, te 9600 Ronse, beheerd door de V.Z.W. « Werken Glorieux – Zusters van Barmhartigheid », Hogerlucht 1, te 9600 Ronse, wordt verlengd met ingang van 1 mei 2005 tot en met 30 april 2008 voor maximaal 47 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 4 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1849 van het serviceflatgebouw « Huize Elsakker », Priesterage 57, te 9830 Sint-Martens-Latem, beheerd door het O.C.M.W. van Sint-Martens-Latem, wordt verlengd met ingang van 1 oktober 2004 tot en met 30 september 2014 voor maximaal 30 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 4 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1296 van het rusthuis « Het Lindeken », Poelstraat 37, te 9820 Merelbeke, beheerd door het O.C.M.W. van Merelbeke, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 voor maximaal 136 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 5 juli 2005 wordt bepaald : Het ministeriële besluit van 20 november 2000 houdende de bijzondere erkenning van het centrum voor dagverzorging « Sint-Vincentius », Kanunnik P.J. Triestlaan 4, te 9080 Lochristi (Zaffelare), uitgebaat door de V.Z.W. « Zusters van Liefde van J.M., Zorgcentrum Sint-Vincentius », zelfde adres, voor 9 verblijfseenheden met ingang van 1 januari 2000 voor onbepaalde duur, wordt opgeheven. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2004. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
34441
34442
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 592 van het rusthuis « O.L.Vrouw Ter Veldbloemen », Meersstraat 22, te 9860 Oosterzele, beheerd door de V.Z.W. « Sint-Fransiscustehuis », Sint-Martensstraat 3, te 9660 Brakel, wordt verlengd met ingang van 1 maart 2005 tot en met 29 februari 2008 voor maximaal 42 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1195 van het rusthuis « RVT Merkem Seniorenzorg », Kouterstraat 46, te 8650 Houthulst (Merkem), beheerd door de V.Z.W. « Merkem Seniorenzorg », zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 november 2005 tot en met 31 oktober 2010 voor maximaal 92 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1855 van het serviceflatgebouw « De Durme », Marktplein 23, te 9220 Hamme, beheerd door het O.C.M.W. van Hamme, wordt verlengd met ingang van 1 mei 2005 tot en met 30 april 2015 voor maximaal 45 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 2257 van het woningcomplex met dienstverlening « Residentie Cappendaele », Kappendaal, 3300 Tienen (Goetsenhoven), beheerd door de V.Z.W. « Huize Nazareth », Goetsenhovenplein 22, te 3300 Tienen, wordt verlengd met ingang van 1 februari 2005 tot en met 31 januari 2015 voor maximaal 20 wooneenheden. Een afwijking op de erkenningsnorm 3.2.2., vervat in de bijlage A van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985, voornoemd, met betrekking tot het niet voorhanden zijn van een gemeenschappelijke ruimte, wordt toegestaan voor de duur van de erkenningstermijn zoals bepaald in artikel 1. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 2082 van een eerste realisatie met 11 wooneenheden van het serviceflatgebouw « Signorie De Merode », Goetsenhovenplein 18, te 3300 Tienen, beheerd door de V.Z.W. « Huize Nazareth », Goetsenhovenplein 22, te 3300 Tienen, wordt verlengd met ingang van 1 februari 2005 tot en met 31 januari 2015. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1145 van het rusthuis « Hof ten Doenberghe », Groenendaalsesteenweg 22, te 1560 Hoeilaart, beheerd door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Hoeilaart, wordt verlengd met ingang van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2015 voor maximaal 80 woongelegenheden. Een afwijking op de erkenningsnorm 3.2.1.7., vervat in de bijlage B van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985, met betrekking tot de verhouding raamoppervlakte – netto vloeroppervlakte, wordt toegestaan voor de duur van de erkenningstermijn zoals bepaald in artikel 1. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
34443
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1851 van het serviceflatgebouw « Elzenhof », Krommendonck 2, te 9080 Lochristi (Zaffelare), beheerd door de V.Z.W. « Zusters van Liefde van J.M. », Kanunnik Triestlaan 4, te 9080 Lochristi (Zaffelare), wordt verlengd met ingang van 1 augustus 2005 tot en met 31 juli 2015 voor maximaal 15 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1495 van het serviceflatgebouw « Residentie Adagio », Edelarendries 74, te 9820 Merelbeke, beheerd door Mevr. Lycke-Lefever, zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2005 voor maximaal 45 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
* MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur [C − 2005/35911] Welzijnszorg Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 4 juli 2005 wordt bepaald : De capaciteitsuitbreiding met 15 woongelegenheden van het rusthuis « Regina Coeli », Kon. Leopold III-laan 4, te 8200 Brugge (Sint-Andries), beheerd door de V.Z.W. « Regina Coeli Woon- en Zorgcentrum voor senioren », zelfde adres, wordt erkend met ingang van 1 februari 2005 tot en met 30 september 2014 onder nummer PE 801, zodat de totale erkende capaciteit van het rusthuis 82 woongelegenheden bedraagt. Een afwijking op de erkenningsnorm 3.2.1.8., vervat in de bijlage B van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985, met betrekking tot het aanwezig zijn van een aan de toestand van de bejaarde aangepast oproepsysteem bij elk bed en in ieder sanitair wordt toegestaan voor de duur van de erkenningstermijn, zoals bepaald in artikel 1. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 1 juli 2005 wordt bepaald : Het besluit van de directeur-generaal van 14 april 2004 wordt aangepast als volgt : « Aan de N.V. Senior Service Flat Ascot », Bonenkruidlaan 21-23, te 1020 Brussel (Laken), wordt de voorafgaande vergunning verleend voor de omvorming van een gedeelte van het serviceflatgebouw « Senior Service Flat Ascot », Bergdal 16, te 1853 Grimbergen (Strombeek-Bever), tot rusthuis met 47 woongelegenheden ». De voorafgaande vergunning van 14 april 2004 geldt tot 14 april 2009 en deze geldigheidsduur kan overeenkomstig artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998, voornoemd, eenmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie ingestuurd wordt. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. De N.V. « Senior Service Flat Ascot » moet voor de huidige bewoners van het serviceflatgebouw een regeling uitwerken waarbij voldoende aandacht besteed wordt aan de financiële impact voor de huidige bewoners van het serviceflatgebouw. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 1 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1343 van het rusthuis « Residentie Marie-Paul », Leopoldstraat 126, te 8930 Menen, beheerd door de N.V. « Leiezicht », Murissonstraat 2, te 8930 Menen, wordt verlengd met ingang van 1 september 2005 tot en met 31 augustus 2008 voor maximaal 43 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
34444
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 1 juli 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1713 van het serviceflatgebouw « Senior Service Flat Ascot », Bergdal 16, te 1853 Grimbergen (Strombeek-Bever), beheerd door de N.V. « Senior Serviceflat Ascot », Bonenkruidlaan 21-23, te 1020 Brussel, wordt verlengd met ingang van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2006 voor maximaal 32 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 28 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 2233 van de eerste fase van het serviceflatgebouw « Residentie Betferkerke », Kerkhofstraat 2, te 8200 Brugge (Sint-Andries), beheerd door de V.Z.W. « Regina Coeli Woon- en Zorgcentrum voor senioren », Koning Leopold III-laan 4, te 8200 Brugge (Sint-Michiels), wordt verlengd met ingang van 1 december 2004 tot en met 30 november 2007 voor maximaal 22 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 28 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1467 van het rusthuis « Ter Deeve », Bonestraat 24, te 8760 Meulebeke, beheerd door het O.C.M.W. van Meulebeke, wordt verlengd met ingang van 1 september 2004 tot en met 31 augustus 2014 voor maximaal 44 woongelegenheden. Een afwijking op de erkenningsnorm 3.2.1.7.-lid 2, vervat in de bijlage B van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985, met betrekking tot de hoogte van de raamdorpels die zittend een ongehinderd zicht op de buitenwereld mogelijk moet maken, evenwel zonder gevaar voor ongevallen, wordt toegestaan voor de duur van de erkenningstermijn zoals bepaald in artikel 1. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 29 juni 2005 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. « Gerontologisch Centrum », Kleine Kasteeltjesweg 1, te 2960 Brecht, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het inrichten van een gedeelte van een bestaand gebouw als rusthuis met 30 woongelegenheden door omvorming van 14 wooneenheden van het serviceflatgebouw « De Kleine Kasteeltjes », Koninksemsteenweg 66, te 3700 Tongeren. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan éénmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 29 juni 2005 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 354 van het rusthuis « ’s Gravenkasteel », Lippelodorp 4, te 2890 Sint-Amands, blijft behouden na overname van het beheer ervan door de V.Z.W. « Gravenkasteel », Lippelodorp 4, te 2890 Sint-Amands, met ingang van 1 juli 2005 tot en met 28 februari 2007 voor maximaal 200 woongelegenheden. De verleende afwijking op erkenningsnorm 3.2.1.7. : « in een gedeelte van het rusthuis biedt de hoogte van de raamdorpels geen ongehinderd zicht op de buitenwereld », blijft behouden voor de duur van de erkenningstermijn tot en met 28 februari 2007. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gezin van 29 juni 2005 wordt bepaald : Het serviceflatgebouw « Sint-Jozef », Waarlooshofstraat 9, te 2020 Antwerpen, beheerd door de V.Z.W. « Zusterkens der Armen », Hoogstraat 266, te 1000 Brussel, wordt erkend onder nummer PE 2427 met ingang van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007, voor maximaal 20 wooneenheden. Er wordt akte genomen van de brief van de V.Z.W. « Zusterkens der Armen » van 17 juni 2005 met betrekking tot de naleving van de geldende brandveiligheidsnormen in de instelling. De V.Z.W. is volledig verantwoordelijk voor de hierin opgenomen verklaringen en dient de administratie, in voorkomend geval, halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering van de werkzaamheden inzake brandveiligheid. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
34445
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 29 juni 2005 wordt bepaald : Aan het O.C.M.W. van 8530 Harelbeke wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het wijzigen van de capaciteit van het rusthuis « Woon- en Zorgcentrum De Ceder », Dennenlaan 55, te 8530 Harelbeke, door uitbreiding met 60 woongelegenheden, zodat de maximale huisvestingscapaciteit van het rusthuis 120 woongelegenheden zal bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan éénmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.
* MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur [C − 2005/35904] Diensten voor gezinszorg. — Erkenning en subsidiëring Erkenning en subsidiëring van de dienst voor gezinszorg van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn Herk-de-Stad Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 28 juni 2005 wordt de dienst voor gezinszorg die beheerd wordt door het O.C.M.W. van Herk-de-Stad, Dokter Vanweddingenlaan 21, 3540 Herk-de-Stad, erkend onder het nummer GEZ/34200. De erkenning heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005 en geldt voor onbepaalde duur. Jaarlijks wordt het subsidiabele urencontingent bepaald. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State, binnen een termijn van zestig dagen na de kennisgeving van dit besluit. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
Erkenning en subsidiëring van de dienst voor gezinszorg van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn Maasmechelen Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 28 juni 2005 wordt de dienst voor gezinszorg die beheerd wordt door het O.C.M.W. van Maasmechelen, Kastanjelaan 61, 3630 Maasmechelen, erkend onder het nummer GEZ/34100. De erkenning heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005 en geldt voor onbepaalde duur. Jaarlijks wordt het subsidiabele urencontingent bepaald. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State, binnen een termijn van zestig dagen na de kennisgeving van dit besluit. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
Erkenning van de regionale dienst voor gezinszorg Welzijnszorg Kempen Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 28 juni 2005 wordt aan artikel 2 van het ministerieel besluit van 21 oktober 2003 houdende de erkenning van de regionale dienst voor gezinszorg Welzijnszorg Kempen een 19de punt toegevoegd dat luidt als volgt : « 19° de overeenkomst met het O.C.M.W. van Vorselaar van 12 februari 2004. » Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State, binnen een termijn van 60 dagen na de kennisgeving van dit besluit. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
Erkenning van de V.Z.W. Solidariteit en Welzijn- Thuiszorg, afgekort SOWEL-Thuiszorg V.Z.W., gevestigd Kipdorp 41, te 2000 Antwerpen, als dienst voor gezins- en bejaardenhulp Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van 10 mei 2005 wordt artikel 1 uit het ministerieel besluit van 7 september 1998 tot erkenning van de V.Z.W. Solidariteit en Welzijn-Thuiszorg, afgekort SOWEL-Thuiszorg V.Z.W., gevestigd Kipdorp 41, te 2000 Antwerpen, als dienst voor gezins- en bejaardenhulp, aangepast als volgt : « Artikel 1. De vereniging zonder winstoogmerk « Solidariteit en Welzijn », afgekort SOWEL V.Z.W. met maatschappelijke zetel te 2000 Antwerpen, Kipdorp 41, wordt erkend als dienst voor gezinszorg onder het nummer GEZ/16300. Deze erkenning gaat in op 1 januari 1999 en geldt voor onbepaalde duur. » Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
34446
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Departement Leefmilieu en Infrastructuur [2005/35931] 14 JULI 2005. — Ministerieel besluit houdende aanduiding van ambtenaren van de afdeling Milieu-inspectie van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- & Waterbeheer van het departement Leefmilieu & Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van het decreet betreffende de milieuvergunning en zijn uitvoeringsbesluiten De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu & Natuur, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en navolgende wijzigingen; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning en navolgende wijzigingen; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering; Overegende dat Mevr. Anja Van der Auwera, adjunct van de directeur, als dienstaanwijzing de afdeling Milieu-inspectie van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- & Waterbeheer toegewezen werd, Besluit : Artikel 1. Het artikel 1 van het besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Huisvesting van 26 april 1995 houdende aanstelling van ambtenaren van de afdeling Milieu-inspectie van de administratie Milieu, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu & Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van het decreet betreffende de milieuvergunning en zijn uitvoeringsbesluiten wordt aangevuld met : adjunct van de directeur, Anja Van der Auwera. Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juni 2005 voor Anja Van der Auwera. Brussel, 14 juli 2005. K. PEETERS
* MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Departement Leefmilieu en Infrastructuur [C − 2005/35918] Ruimtelijke ordening PROVINCIE WEST-VLAANDEREN. — Bij besluit van 12 juli 2005 van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening : — is het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan « Bedrijf Westvlees » (gemeente Staden) genaamd, van de provincie West-Vlaanderen, bestaande uit een plan van de bestaande toestand een bestemmingsplan en stedenbouwkundige voorschriften; — is verklaard dat het algemeen nut de onteigening vordert van de onroerende goederen aangegeven op het onteigeningsplan; — is aan de provincie West-Vlaanderen machtiging tot onteigenen verleend.
POPERINGE. — Bij besluit van 27 mei 2005 van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening : — wordt goedgekeurd de beslissing van 29 juli 2004 van de Bestendige Deputatie van de Provincie West-Vlaanderen, waarbij de buurtweg nummer 62 van de stad Poperinge wordt afgeschaft, met uitzondering van de eerste 300 m vanaf de as van de Brabantstraat; — de indieners van de beroepschriften : de v.z.w. Trage Wegen, Goeberg 3, 8954 Westouter; de heer G. Bostoen en de 11 medeondertekenaars, G. Gezellelaan 22, 8980 Zonnebeke; de heer G. Spenninck en de 24 medeklachtindieners, Poperingestraat 45, 8954 Westouter en Mevr. M. Rubben, Waaienbergseweg 60A, 8972 Poperinge(Krombeke), zullen in kennis gesteld worden van dit ministerieel besluit.
RONSE. — Bij besluit van 12 juli 2005 Van De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening wordt van goedkeuring onthouden de beslissing van 29 maart 1999 van de gemeenteraad van Ronse alsmede het hierbijhorende plan houdende de vastlegging van de wijziging van de rooilijn voor buurtweg nr. 1, Geraardsbergenstraat.
ALVERINGEM. — Bij besluit van 12 juli 2005 van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening is goedgekeurd het bijgaand bijzonder plan van aanleg « sectoraal b.p.a. zonevreemde bedrijven » genaamd, van de gemeente Alveringem, bestaande uit 4 deelplannen bestaande toestand en 4 bestemmingsplannen met bijhorende stedenbouwkundige voorschriften.
HOUTHULST. — Bij besluit van 12 juli 2005 van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening is goedgekeurd de bijgaande herziening van het bijzonder plan van aanleg « Sportcentrum » genaamd, van de gemeente Houthulst, bestaande uit een plan bestaande toestand en uit een bestemmingsplan met bijbehorende stedenbouwkundige voorschriften.
34447
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD JABBEKE. — Bij besluit van 12 juli 2005 van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening : — is goedgekeurd het bijgaand bijzonder plan van aanleg « zonevreemde sportinfrastructuren » van de gemeente Jabbeke, bestaande uit vijf plannen van de bestaande toestand, vijf bestemmingsplannen met bijhorende stedenbouwkundige voorschriften namelijk de plannen BPA 1/5 : TC Logan (Jabbeke-Snellegem), BPA 2/5 : sportterreinen (Varsenare), BPA 3/5 : Krachtbal (Snellegem), BPA 4/5 : Manege (Varsenare) en BPA 5/5 : visvijver stroperspad (Snellegem), en bestaande uit één onteigeningsplan voor het plan 3/5 : Krachtbal (Snellegem), met uitzondering van het met blauw omrande deel van de stedenbouwkundige voorschriften bij plan BPA 1/5 : TC Logan (JabbekeSnellegem); — is verklaard dat het algemeen nut de inbezitneming vordert van de onroerende goederen die op het onteigeningsplan voorkomen; — is aan de gemeente Jabbeke machtiging tot onteigenen verleend.
KORTRIJK. — Bij besluit van 14 juli 2005 van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening is goedgekeurd het bijgaand bijzonder plan van aanleg « E. Sabbelaan » genaamd, van de stad Kortrijk, bestaande uit een plan bestaande toestand en uit een bestemmingsplan met bijbehorende stedenbouwkundige voorschriften.
SCHILDE. — Bij besluit van 5 juli 2005 van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening is goedgekeurd het bijgaand bijzonder plan van aanleg « Victor Frislei » genaamd, van de gemeente Schilde, bestaande uit een plan bestaande toestand, een bestemmingsplan en bijhorende verordenende voorschriften.
REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST MINISTERE DE LA REGION WALLONNE [2005/202010] Action sociale En application du décret du 7 juillet 1994 concernant l’agrément des institutions pratiquant la médiation de dettes, tel que complété par le décret-programme du 16 décembre 1998 portant diverses mesures en matière d’action sociale, un arrêté ministériel du 1er juillet 2005 agrée l’Office central d’Action sociale et culturelle sous le numéro de matricule RW/SMD/525 en qualité d’institution pratiquant la médiation de dettes pour une période de six ans à dater du 30 juin 2005.
En application du décret du 7 juillet 1994 concernant l’agrément des institutions pratiquant la médiation de dettes, tel que complété par le décret-programme du 16 décembre 1998 portant diverses mesures en matière d’action sociale, un arrêté ministériel du 12 juillet 2005 agrée la Mutualité chrétienne du Centre, de Charleroi et de Thudinie sous le numéro de matricule RW/SMD/527 en qualité d’institution pratiquant la médiation de dettes pour une période de six ans à dater du 26 août 2005.
En application du décret du 7 juillet 1994 concernant l’agrément des institutions pratiquant la médiation de dettes, tel que complété par le décret-programme du 16 décembre 1998 portant diverses mesures en matière d’action sociale, un arrêté ministériel du 12 juillet 2005 agrée le Centre public d’Aide sociale d’Ouffet sous le numéro de matricule RW/SMD/233 en qualité d’institution pratiquant la médiation de dettes pour une période de six ans à dater du 26 août 2005.
En application du décret du 7 juillet 1994 concernant l’agrément des institutions pratiquant la médiation de dettes, tel que complété par le décret-programme du 16 décembre 1998 portant diverses mesures en matière d’action sociale, un arrêté ministériel du 13 juillet 2005 agrée le Centre public d’Aide sociale de Doische sous le numéro de matricule RW/SMD/291 en qualité d’institution pratiquant la médiation de dettes pour une période de six ans à dater du 13 juillet 2005.
34448
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD VERTALING MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST [2005/202010] Sociale actie Bij ministerieel besluit van 1 juli 2005 wordt de Centrale Dienst voor sociale en culturele actie vanaf 30 juni 2005 voor zes jaar erkend als instelling voor schuldbemiddeling, overeenkomstig het decreet van 7 juli 1994 houdende erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling, zoals aangevuld bij het programmadecreet van 16 december 1998 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie. De erkenning heeft het nummer RW/SMD/525.
Bij ministerieel besluit van 12 juli 2005 wordt de « Mutualité chrétienne du Centre, de Charleroi et de Thudinie » vanaf 26 augustus 2005 voor zes jaar erkend als instelling voor schuldbemiddeling, overeenkomstig het decreet van 7 juli 1994 houdende erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling, zoals aangevuld bij het programmadecreet van 16 december 1998 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie. De erkenning heeft het nummer RW/SMD/527.
Bij ministerieel besluit van 12 juli 2005 wordt het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Ouffet vanaf 26 augustus 2005 voor zes jaar erkend als instelling voor schuldbemiddeling, overeenkomstig het decreet van 7 juli 1994 houdende erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling, zoals aangevuld bij het programmadecreet van 16 december 1998 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie. De erkenning heeft het nummer RW/SMD/233.
Bij ministerieel besluit van 13 juli 2005 wordt het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Doische vanaf 13 juli 2005 voor zes jaar erkend als instelling voor schuldbemiddeling, overeenkomstig het decreet van 7 juli 1994 houdende erkenning van instellingen voor schuldbemiddeling, zoals aangevuld bij het programmadecreet van 16 december 1998 houdende verschillende maatregelen inzake sociale actie. De erkenning heeft het nummer RW/SMD/291.
* MINISTERE DE LA REGION WALLONNE [2005/202014] Pouvoirs locaux Un arrêté ministériel du 20 juillet 2005 approuve le budget pour l’exercice 2005 de la Fabrique d’église Saint-Pierre à Vaucelles, tel qu’approuvé par le chef diocésain en date du 24 novembre 2004.
Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve la décision du 27 mai 2005 par laquelle le conseil d’administration de la S.C.R.L. « Aquasambre » décide d’élaborer des fiches de fonction, d’instaurer une nouvelle échelle barémique pour les agents de propreté qualifiés, de prévoir des règles d’avancement automatique pour le personnel ouvrier, employé et les agents de propreté, d’établir des règles générales de promotion et de modifier le règlement disciplinaire.
Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve la décision du 22 décembre 2004 par laquelle le conseil d’administration de la S.C.R.L. « Association intercommunale pour l’énergie et l’eau » décide d’appliquer le volet quantitatif de la convention sectorielle 2001-2002 établie à la suite du comité C wallon des services publics locaux et provinciaux.
Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve la décision du 31 mai 2005 par laquelle l’assemblée générale ordinaire des associés de la S.C.R.L. « Intercommunale de gaz du Hainaut » entérine les comptes 2004 de l’intercommunale.
Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve la décision du 31 mai 2005 par laquelle l’assemblée générale ordinaire des associés de la S.C.R.L. « Intercommunale d’électricité du Hainaut » entérine les comptes 2004 de l’intercommunale.
Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve la décision du 28 janvier 2005 par laquelle le conseil d’administration de la S.C.R.L. « Centre hospitalier régional de la Citadelle » adopte le cadre du personnel pour l’année 2005.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
34449
Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve la décision du 27 mai 2005 par laquelle l’assemblée générale ordinaire des associés de la S.C.R.L. « Intercommunale générale de distribution de signaux analogiques et numériques en Hainaut occidental » entérine les comptes 2004 de l’intercommunale.
PROVINCE DE HAINAUT. — Un arrêté ministériel du 22 juillet 2005 approuve les résolutions du 21 juin 2005 par lesquelles le conseil provincial du Hainaut modifie les cadres organiques de dix départements provinciaux : — l’Institut le Roseau vert de Marchipont; — l’Agence de Développement, Economie et Environnement; — l’Observatoire de la Santé; — le Service provincial de la Jeunesse; — le Centre de Recherche et de Promotion agricoles; — le Service d’Accueil familial de Mons; — la Direction générale d’Enseignement du Centre; — la Direction générale d’Enseignement du Hainaut occidental; — l’Institut provincial de Formation; — le site du Grand Hornu.
PROVINCE DE LUXEMBOURG. — Un arrêté ministériel du 26 juillet 2005 approuve la résolution du 24 juin 2005 par laquelle le conseil provincial du Luxembourg arrête la modification budgétaire no 2 pour l’exercice 2005.
PROVINCE DE LUXEMBOURG. — Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve la résolution du 24 juin 2005 par laquelle le conseil provincial du Luxembourg modifie et complète la décision de la députation permanente du 2 août 1990 qui accorde à Idelux une garantie cadre de 300 000 000 FB au titre de fonds provincial de garantie à des emprunts contractés par l’Intercommunale auprès de Dexia Banque pour la réalisation de son objet social.
PROVINCE DE NAMUR. — Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve la résolution du 27 mai 2005 par laquelle le conseil provincial de Namur décide de garantir l’emprunt de S 280.000 à concurrence de 50 % accordé par la S.A. Dexia à l’A.S.B.L. « Canal C » à Namur, en vue de lui permettre de pallier des besoins de trésorerie dus à des carences de gestion constatés pour les exercices antérieurs, et retrouver ainsi une situation financière saine en moins de cinq ans.
FERRIERES. — Un arrêté du Gouvernement wallon du 14 juillet 2005 accorde à M. Alfred Léonard le titre honorifique de ses fonctions de bourgmestre de la commune de Ferrières, province de Liège, arrondissement de Liège.
JUMET. — Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve le premier tableau des modifications budgétaires apportées au budget établi par la régie provinciale du Hainaut « Imprimerie provinciale » à Jumet, pour l’exercice 2005.
MORLANWELZ. — Un arrêté ministériel du 27 juillet 2005 approuve le premier tableau des modifications budgétaires apportées au budget établi par la régie provinciale du Hainaut « A.P.M.M.B.C. » à Morlanwelz, pour l’exercice 2005.
REGION DE BRUXELLES-CAPITALE — BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST MINISTERE DE LA REGION DE BRUXELLES-CAPITALE
MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
[C − 2005/31242] Admissions au stage. — Nominations Mobilités. – Démission. — Missions
[C − 2005/31242] Toelatingen tot de stage. — Benoemingen Mobiliteiten. — Ontslag. — Opdrachten
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 17 mars 2005, M. BASTIEN, Christophe, est admis au stage en qualité d’attaché à la date du 1er mars 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 17 maart 2005 wordt de heer BASTIEN, Christophe, vanaf 1 maart 2005 toegelaten tot de stage in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, Mme BURGERS, Séverine, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er février 2005 au cadre linguistique néerlandais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt Mevr. BURGERS, Séverine, vanaf 1 februari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Nederlands taalkader.
34450
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, M. FACON, Manolito, est nommé à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er février 2005 au cadre linguistique néerlandais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt de heer FACON, Manolito, vanaf 1 februari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Nederlands taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, M. PUTTEMANS, Jorge, est nommé à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er février 2005 au cadre linguistique néerlandais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt de heer PUTTEMANS, Jorge, vanaf 1 februari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Nederlands taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, M. WIELEMANS, Piet, est nommé à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er janvier 2005 au cadre linguistique néerlandais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt de heer WIELEMANS, Piet, vanaf 1 januari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Nederlands taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, Mme HEIREMANS, Erika, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 22 janvier 2005 au cadre linguistique néerlandais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt Mevr. HEIREMANS, Erika, vanaf 22 januari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Nederlands taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, Mme LESECQUE, Murielle, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er janvier 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt Mevr. LESECQUE, Murielle, vanaf 1 januari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, Mme LONTIE, Fabienne, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er janvier 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt Mevr. LONTIE, Fabienne, vanaf 1 januari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, Mme LAMENDIN, Estelle, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 4 décembre 2004 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt Mevr. LAMENDIN, Estelle, vanaf 4 december 2004 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, Mme DECOUX, Valérie, est nommée à titre définitif en qualité d’ingénieur à la date du 1er février 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt Mevr. DECOUX, Valérie, vanaf 1 februari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van ingenieur binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, Mme LEFEBVRE, Dominique, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er février 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt Mevr. LEFEBVRE, Dominique, vanaf 1 februari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 7 avril 2005, Mme DEDOBBELEER, Gisèle, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er mars 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2005 wordt Mevr. DEDOBBELEER, Gisèle, vanaf 1 maart 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, Mme POKORNI, Franc¸ oise, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er mars 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt Mevr. POKORNI, Franc¸ oise, vanaf 1 maart 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 12 avril 2005, M. WALA, Pol, est nommé à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er janvier 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 12 april 2005 wordt de heer WALA, Pol, vanaf 1 januari 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
34451
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 4 mai 2005, Mme BUYS, Els, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 4 mai 2005 au cadre linguistique néerlandais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 mei 2005 wordt Mevr. BUYS, Els, vanaf 4 mei 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Nederlands taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 6 juin 2005, Mme LYBAERT, Isabelle, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er avril 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 juni 2005 wordt Mevr. LYBAERT, Isabelle, vanaf 1 april 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 6 juin 2005, Mme DENIS, Sylvie, est nommée à titre définitif en qualité d’attaché à la date du 1er avril 2005 au cadre linguistique franc¸ ais.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 juni 2005 wordt Mevr. DENIS, Sylvie, vanaf 1 april 2005 in vast verband benoemd in de hoedanigheid van attaché binnen het Frans taalkader.
Par arrêté du 28 avril 2005, Mme WYGODSKI, Nadine, née le 2 février 1965, est transférée par voie de mobilité intrarégionale volontaire en qualité d’assistant au cadre linguistique franc¸ ais du Ministère de la Région de Bruxelles-Capitale, à partir du 1er avril 2005.
Bij besluit van 28 april 2005 wordt Mevr. WYGODSKI, Nadine, geboren op 2 februari 1965 via vrijwillige intraregionale mobiliteit overgeplaatst vanaf 1 april 2005 in de hoedanigheid van assistent naar het Franstalige taalkader van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 7 avril 2005 démission volontaire de ses fonctions est accordée à Mme ZBONA, Maud, assistant, avec effet au 31 mars 2005 au soir.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2005 wordt aan Mevr. ZBONA, Maud, assistent, vrijwillig ontslag, verleend uit haar functies van assistent met ingang van 31 maart 2005 s avonds.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 7 avril 2005 démission volontaire de ses fonctions est accordée à M. ELEGANT, Denis, assistant, avec effet au 17 novembre 2004 au soir.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 7 april 2005 wordt aan de heer ELEGANT, Denis, assistent, vrijwillig ontslag verleend, uit zijn functies van assistent met ingang van 17 november 2004 s avonds.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 1er juin 2005 démission volontaire de ses fonctions est accordée à M. de CROMBRUGGHE de LOORINGHE, Guy, médecin spécialiste, avec effet au 31 mai 2005 au soir.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 1 juni 2005 wordt de heer de CROMBRUGGHE de LOORINGHE, Guy, geneesheer specialist, vrijwillig ontslag verleend uit zijn functies van geneesheerspecialist met ingang van 31 mei 2005 ’s avonds.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 21 avril 2005, un congé pour mission en qualité d’expert national auprès de la CEDEFOP est accordé du 16 avril 2005 au 15 avril 2007 à M. BOIS D’ENGHIEN, Koen, attaché.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 april 2005 wordt aan de heer BOIS D’ENGHIEN, Koen, attaché, een verlof toegekend om een opdracht als nationaal deskundige bij CEDEFOP te vervullen van 16 april 2005 tot 15 april 2007.
Par arrêté du Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale du 21 avril 2005, le congé pour mission de M. BRACQUENE, Peter, attaché, afin de remplir la mission d’inspecteur régional, est prolongé du 1er mai 2005 au 30 avril 2007. Le recours en annulation des actes précités à portée individuelle peut être soumis à la section administrative du Conseil d’Etat endéans les soixante jours après cette publication. La requête doit être envoyée au Conseil d’Etat (rue de la Science 33, 1040 Bruxelles), sous pli recommandé à La Poste. Ce délai est augmenté de trente jours en faveur des personnes demeurant dans un pays d’Europe qui n’est pas limitrophe de la Belgique et de nonante jours en faveur de celles qui demeurent hors d’Europe.
Bij besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 april 2005 wordt aan de heer BRACQUENE, Peter, attaché, een verlenging van zijn verlof toegekend om zijn opdracht als gewestelijk inspecteur te vervullen met ingang van 1 mei 2005 tot 30 april 2007. Beroep tot nietigverklaring van de voormelde akten met individuele strekking kan voor de afdeling administratie van de Raad van State worden gebracht binnen zestig dagen na deze mededeling. Het verzoekschrift dient bij ter post aangetekende brief aan de Raad van State (Wetenschapsstraat 33, 1040 Brussel) te worden toegezonden. Deze termijn wordt met dertig dagen verlengd ten behoeve van de personen die hun woonplaats hebben in een Europees land dat niet aan België grenst en met negentig dagen te behoeve van hen die hun woonplaats buiten Europa hebben.
34452
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
AVIS OFFICIELS — OFFICIELE BERICHTEN COUR D’ARBITRAGE [2005/202012] Extrait de l’arrêt n° 97/2005 du 1
er
juin 2005
Numéro du rôle : 2979 En cause : les questions préjudicielles relatives aux articles 26, 34 et 41 de la loi du 27 juillet 1971 sur le financement et le contrôle des institutions universitaires, posées par le Tribunal de première instance de Bruxelles. La Cour d’arbitrage, composée du juge P. Martens, faisant fonction de président, du président A. Arts et des juges R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman et J. Spreutels, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le juge P. Martens, après en avoir délibéré, rend l’arrêt suivant : I. Objet des questions préjudicielles et procédure Par jugement du 1er avril 2004 en cause de l’Université catholique de Louvain contre la Communauté française et l’Etat belge, dont l’expédition est parvenue au greffe de la Cour d’arbitrage le 14 avril 2004, le Tribunal de première instance de Bruxelles a posé les questions préjudicielles suivantes : 1. « L’article 41 de la loi du 27 juillet 1971 sur le financement et le contrôle des institutions universitaires viole-t-il les articles 10, 11 et 24 de la Constitution en tant que ’ le statut équivalent au statut fixé par les lois et règlements pour le personnel des institutions universitaires de l’Etat ’ qu’il impose aux universités subventionnées par la Communauté française d’adopter ne comprendrait pas les mesures nécessaires pour assurer à leur personnel administratif, technique et ouvrier un régime de pension équivalent à ceux dont bénéficie le personnel administratif, technique et ouvrier des universités de la Communauté française, de telle sorte que le personnel administratif, technique et ouvrier des universités subventionnées par la Communauté française bénéficierait d’un régime d’assurance maladie-invalidité moins favorable et de pensions moins élevées que celles du personnel administratif, technique et ouvrier des universités de la Communauté française tout en se voyant imposer, par l’article 41 de la loi du 27 juillet 1971, un statut administratif et pécuniaire sensu stricto équivalent et, en particulier par l’article 40bis, § 3, de la loi du 27 juillet 1971, les mêmes échelles de traitement que celles applicables aux membres du personnel administratif et technique des institutions universitaires de la Communauté française ? »; 2. « Les articles 26 et 34 de la loi du 27 juillet 1971 sur le financement et le contrôle des institutions universitaires ne sont-ils pas contraires aux articles 10, 11 et 24 de la Constitution en tant qu’ils interdiraient l’ajout à l’allocation de fonctionnement auquel les universités libres ont droit, des dépenses qui leur sont imposées par l’article 41 de cette même loi afin d’assurer aux membres de leur personnel administratif, technique et ouvrier un statut équivalent, par exemple par l’octroi d’une pension équivalente à celle des membres du personnel administratif, technique et ouvrier des universités de l’Etat (actuellement des Communautés) et par l’octroi d’un régime équivalent d’assurance contre la maladie et l’invalidité, alors que le financement des pensions du personnel administratif, technique et ouvrier des universités des Communautés est entièrement à charge de l’Etat, alors que l’octroi d’un régime équivalent d’assurance contre la maladie et l’invalidité au PATO des universités libres entraîne une charge financière importante pour celles-ci que ne doivent pas supporter les universités des Communautés, et alors que la loi du 27 juillet 1971 a précisément pour objet d’assurer l’égalité de traitement entre les universités et les membres de leur personnel par le biais de l’allocation de fonctionnement et de son complément mis à charge des Communautés ? ». (...) III. En droit (...) Quant à la première question préjudicielle B.1.1. La première question préjudicielle interroge la Cour sur la compatibilité, avec les articles 10, 11 et 24 de la Constitution, de l’article 41 de la loi du 27 juillet 1971 sur le financement et le contrôle des institutions universitaires, en tant que le « statut équivalent » au statut fixé par les lois et règlements pour le personnel des institutions universitaires de l’Etat, que les universités subventionnées par la Communauté française doivent adopter, ne comprendrait pas les mesures nécessaires pour assurer à leur personnel administratif, technique et ouvrier (PATO) un régime de pension équivalent à celui dont bénéficie le PATO des universités de la Communauté française, alors que le PATO des universités libres se voit imposer, par ce même article, un statut administratif et pécuniaire sensu stricto équivalent et, par l’article 40bis, § 3, de la même loi, les mêmes échelles de traitement. B.1.2. La Cour est aussi interrogée sur le régime d’assurance-maladie invalidité moins favorable qui serait applicable au PATO des universités subventionnées. Dans son mémoire, l’Université catholique de Louvain (U.C.L.) précise qu’elle fait choix de renoncer à ce second chef de demande parce que la réunion des pièces matérielles qui permettraient d’établir la charge plus importante qu’elle doit subir s’avère trop difficile. Dès lors que ni la question, ni les mémoires ne contiennent de précisions suffisantes quant à la différence de traitement dénoncée, la question relative au « statut équivalent » en matière de régime d’assurance-maladie invalidité n’appelle pas de réponse. B.1.3. L’article 41 de la loi du 27 juillet 1971 sur le financement et le contrôle des institutions universitaires, tel qu’il a été remplacé par l’article 4 de l’arrêté royal no 434 du 5 août 1986 dispose : « Par décision de leur conseil d’administration, les institutions universitaires subventionnées par l’Etat fixent pour leur personnel rémunéré à charge des allocations de fonctionnement définies à l’article 25, un statut équivalent au statut fixé par la loi et les règlements pour le personnel des institutions universitaires de l’Etat ».
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD L’article 40bis, § 3, de cette loi, inséré par l’article 94 de la loi du 5 janvier 1976 relative aux propositions budgétaires 1975-1976 et modifié par l’article 3 de l’arrêté royal no 434 précité dispose pour sa part : « Pour les membres du personnel rémunérés à charges des allocations de fonctionnement définies à l’article 25, les échelles de traitement fixées par le Roi pour les membres du personnel administratif et technique des institutions universitaires de l’Etat sont étendues aux membres du personnel administratif et technique des institutions universitaires subventionnées par l’Etat qui sont soumis au statut dont il est question à l’article 41 ci-dessous ». Quant à l’objet de la question préjudicielle B.2. La Communauté française fait valoir que, telle qu’elle est formulée, la question préjudicielle pose problème dès lors que le juge a quo interprète la notion de « statut équivalent » contenue à l’article 41 précité comme ne concernant pas le régime de pension du PATO. S’il est vrai que le juge a quo interprète la disposition en cause comme ne visant pas le régime de pension, ce qui lui permet de conclure à l’absence de base légale de la première demande de l’U.C.L., ce juge formule une réserve quant à la conformité de cette disposition ainsi interprétée avec plusieurs dispositions constitutionnelles. Cette réserve l’amène à poser la première question préjudicielle. Il revient dès lors à la Cour d’examiner la compatibilité avec les articles 10, 11 et 24 de la Constitution de l’article 41 précité tel qu’il est interprété par le juge a quo, comme n’incluant pas dans la notion de « statut équivalent » le régime de pension. Quant au fond B.3. Tel qu’il est interprété par le juge a quo, l’article 41 de la loi du 27 juillet 1971 n’inclut pas dans le « statut équivalent » qui doit être accordé au PATO le régime des pensions. Cette interprétation est renforcée par le fait que le législateur n’a pas voulu en 1971 que l’Etat assure le service des pensions de ce personnel, alors qu’il décidait que le service des pensions et éméritats du personnel académique en fonction dans les universités libres était dorénavant assuré par l’Etat dans les mêmes conditions que pour le personnel académique des universités de l’Etat (Doc. parl., Chambre, 1970-1971, no 1043/1, p. 7). Par la suite, le législateur a, par la loi du 21 juin 1985 concernant l’enseignement, étendu le bénéfice du régime de pension public au personnel scientifique mais il a refusé d’étendre ce bénéfice au personnel administratif et technique. Il est demandé à la Cour d’apprécier la constitutionnalité de cette différence de traitement. B.4. A moins que les termes de la question préjudicielle ou les données de la cause amènent à conclure dans un autre sens, la Cour doit contrôler la compatibilité d’une norme législative avec les dispositions du titre II de la Constitution au moment de ce contrôle et non au moment de l’adoption de la norme législative. Certes, le litige dont est saisi le juge a quo porte partiellement sur la période antérieure à l’entrée en vigueur de l’article 24, § 4, de la Constitution, mais le terme « égalité » qui figure dans cette disposition a en principe le même sens que dans l’article 10 de la Constitution, qui, à cette époque, devait déjà être respecté par le législateur. B.5. L’article 24, § 4, de la Constitution réaffirme, en matière d’enseignement, le principe d’égalité et de non-discrimination. Selon cette disposition, tous les membres du personnel sont égaux devant la loi ou le décret. Ils doivent dès lors tous être traités de manière égale, à moins qu’il n’existe entre eux des différences objectives permettant de justifier raisonnablement un traitement différent. B.6. Bien que l’égalité de traitement des établissements d’enseignement et des membres du personnel constitue le principe, l’article 24, § 4, de la Constitution n’exclut pas un traitement différencié, à la condition que celui-ci soit fondé « sur les caractéristiques propres à chaque pouvoir organisateur ». Pour justifier, au regard du principe d’égalité et de non-discrimination, une différence de traitement entre les établissements d’enseignement et les membres du personnel des réseaux d’enseignement, il ne suffit cependant pas d’indiquer l’existence de différences objectives entre ces établissements et ces membres du personnel. Il doit encore être démontré qu’à l’égard de la matière réglée, la distinction alléguée est pertinente pour justifier raisonnablement une différence de traitement. B.7. Les universités de l’Etat, aujourd’hui universités de communauté, sont des services publics organiques. Les universités libres sont des personnes morales de droit privé qui assument une fonction de service public. Les membres du PATO des universités de communauté se trouvent en règle dans une relation statutaire, c’est-à-dire une situation juridique fixée unilatéralement par l’autorité publique et qui leur est applicable dès qu’ils sont nommés dans le service public concerné par une décision unilatérale de l’autorité. Les membres du PATO des universités libres, même si leur situation juridique déroge au droit commun des contrats de travail depuis la loi du 27 juillet 1971, sont toujours restés dans un rapport de travail de droit privé établi par un contrat entre le travailleur et l’université. La différence de traitement dénoncée trouve donc son origine dans le lien qui unit le PATO à son université. Ce lien différent est une caractéristique propre au pouvoir organisateur. B.8. Le principe d’égalité en matière d’enseignement ne saurait d’ailleurs être dissocié des autres garanties en matière de liberté d’enseignement. L’article 24, § 1er, de la Constitution l’affirme : l’enseignement est libre. Cette disposition implique, d’une part, que la dispensation d’un enseignement n’est pas une matière réservée aux pouvoirs publics et, d’autre part, qu’un pouvoir organisateur de l’enseignement libre subventionné, pour autant qu’il respecte les dispositions concernant le subventionnement, le contrôle qualitatif et l’équivalence des diplômes et certificats - conditions qui ne sont pas en cause en l’espèce -, peut offrir un enseignement qui, contrairement à celui de l’enseignement officiel, est basé sur une conception philosophique, idéologique ou religieuse de son choix. La liberté d’enseignement implique la liberté, pour le pouvoir organisateur, de choisir son personnel. La liberté de choix a donc des répercussions sur les rapports de travail entre ce pouvoir organisateur et son personnel et justifie que la désignation et la nomination du personnel de l’enseignement libre subventionné se fassent par contrat. B.9. S’il relève du pouvoir d’appréciation du législateur compétent de donner, malgré cette différence, un statut égal en matière de pension au PATO de toutes les universités, une telle égalité de statut n’est pas exigée par les articles 10, 11 et 24 de la Constitution. La différence en matière de pension est, en effet, consécutive au lien contractuel qui a pour conséquence un assujettissement du personnel au régime de pension des travailleurs salariés. B.10. La première question préjudicielle appelle une réponse négative. Quant à la seconde question préjudicielle B.11. La seconde question préjudicielle interroge la Cour sur la compatibilité avec les articles 10, 11 et 24 de la Constitution des articles 26 et 34 de la loi du 27 juillet 1971 sur le financement et le contrôle des institutions universitaires en tant qu’ils interdiraient que soient ajoutées à l’allocation de fonctionnement auquel les universités libres ont droit les dépenses qui leur seraient imposées par l’article 41 de cette même loi afin d’assurer aux membres de leur PATO un « statut équivalent » en matière de pension.
34453
34454
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.12. Comme le relèvent les différentes parties devant la Cour, la seconde question préjudicielle est directement liée à la réponse qui a été donnée à la première question préjudicielle. Dès lors que les articles 10, 11 et 24, § 4, de la Constitution n’imposent pas de traiter de la même manière en matière de pension le PATO des universités organisées par la communauté et celui des universités subventionnées par la communauté, la seconde question préjudicielle n’appelle pas de réponse. Par ces motifs, la Cour dit pour droit : L’article 41 de la loi du 27 juillet 1971 sur le financement et le contrôle des institutions universitaires ne viole pas les articles 10, 11 et 24 de la Constitution. La deuxième question préjudicielle n’appelle pas de réponse. Ainsi prononcé en langue française et en langue néerlandaise, conformément à l’article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, à l’audience publique du 1er juin 2005. Le greffier, Le président f.f., P.-Y. Dutilleux. P. Martens.
ARBITRAGEHOF [2005/202012] Uittreksel uit arrest nr. 97/2005 van 1 juni 2005 Rolnummer 2979 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 26, 34 en 41 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 1 april 2004 in zake de « Université catholique de Louvain » tegen de Franse Gemeenschap en de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 april 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 41 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet in zoverre het ’ statuut [...] dat gelijkwaardig is aan het statuut vastgesteld door de wetten en reglementen voor het personeel van de universitaire inrichtingen van de Staat ’, waarvan het de aanneming oplegt aan de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde universiteiten, niet de noodzakelijke maatregelen zou bevatten om aan hun administratief, technisch en arbeiderspersoneel een pensioenregeling te garanderen die gelijkwaardig is aan die welke het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de universiteiten van de Franse Gemeenschap geniet, zodat het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde universiteiten een minder gunstige regeling inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering en minder hoge pensioenen zou genieten dan het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de universiteiten van de Franse Gemeenschap, terwijl hun bij artikel 41 van de wet van 27 juli 1971 een gelijkwaardig administratief en geldelijk statuut sensu stricto wordt opgelegd, en, in het bijzonder bij artikel 40bis, § 3, van de wet van 27 juli 1971, dezelfde loonschalen als die welke van toepassing zijn op de leden van het administratief en technisch personeel van de universitaire instellingen van de Franse Gemeenschap ? »; 2. « Zijn de artikelen 26 en 34 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen strijdig met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, in zoverre zij de toevoeging zouden verbieden aan de werkingstoelage waarop de vrije universiteiten recht hebben, van de uitgaven die hun worden opgelegd bij artikel 41 van diezelfde wet, teneinde aan de leden van hun administratief, technisch en arbeiderspersoneel een gelijkwaardig statuut te verzekeren, bijvoorbeeld door de toekenning van een pensioen dat gelijkwaardig is aan dat van de leden van het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de universiteiten van het Rijk (thans van de gemeenschappen) en door de toekenning van een gelijkwaardige regeling inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering, terwijl de financiering van de pensioenen van het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de universiteiten van de gemeenschappen volledig ten laste is van de Staat, terwijl de toekenning van een gelijkwaardige regeling inzake ziekteen invaliditeitsverzekering aan het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de vrije universiteiten voor laatstgenoemde een aanzienlijke financiële last teweegbrengt die de universiteiten van de gemeenschappen niet moeten dragen en terwijl de wet van 27 juli 1971 precies tot doel heeft om, via de werkingstoelage en de aanvulling ervan ten laste van de gemeenschappen, de gelijke behandeling van de universiteiten en de leden van hun personeel te verzekeren ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.1.1. In de eerste prejudiciële vraag wordt aan het Hof gevraagd of artikel 41 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, in zoverre het statuut dat gelijkwaardig is aan het statuut vastgesteld door de wetten en reglementen voor het personeel van de universitaire inrichtingen van de Staat, dat de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde universiteiten moeten aannemen, niet de noodzakelijke maatregelen zou bevatten om aan hun administratief, technisch en arbeiderspersoneel een pensioenregeling te waarborgen die gelijkwaardig is aan die welke het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de universiteiten van de Franse Gemeenschap geniet, terwijl het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de vrije universiteiten, bij datzelfde artikel, een gelijkwaardig administratief en geldelijk statuut sensu stricto wordt opgelegd en, bij artikel 40bis, § 3, van dezelfde wet, dezelfde loonschalen.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.1.2. Het Hof wordt eveneens ondervraagd over de minder gunstige regeling inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering die van toepassing zou zijn op het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de gesubsidieerde universiteiten. In haar memorie preciseert de Université catholique de Louvain (U.C.L.) dat zij ervoor kiest te verzaken aan dat tweede onderdeel van de vordering omdat het verzamelen van de materiële stukken aan de hand waarvan zij de door haar te dragen grotere last zou kunnen aantonen, te moeilijk blijkt. Aangezien noch de vraag, noch de memories voldoende preciseringen bevatten in verband met het aangeklaagde verschil in behandeling, dient de vraag betreffende het « gelijkwaardig statuut » in verband met de regeling inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering niet te worden beantwoord. B.1.3. Artikel 41 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, zoals het is vervangen bij artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 434 van 5 augustus 1986, bepaalt : « Bij beslissing van hun Raad van beheer stellen de door de Staat gesubsidieerde universitaire instellingen voor hun personeel bezoldigd ten laste van de werkingstoelagen bepaald bij artikel 25, een statuut vast dat gelijkwaardig is aan het statuut vastgesteld door de wetten en reglementen voor het personeel van de universitaire instellingen van de Staat ». Artikel 40bis, § 3, van die wet, ingevoegd bij artikel 94 van de wet van 5 januari 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1975-1976 en gewijzigd bij artikel 3 van het voormeld koninklijk besluit nr. 434, bepaalt zijnerzijds : « Voor de personeelsleden bezoldigd ten laste van de werkingstoelagen bepaald bij artikel 25, [worden] de weddeschalen vastgesteld door de Koning voor de leden van het administratief en technisch personeel van de universitaire instellingen van de Staat, [...] eveneens toegekend aan de leden van het administratief en technisch personeel van de universitaire instellingen gesubsidieerd door de Staat die onderworpen zijn aan het statuut waarvan sprake in artikel 41, hierna ». Ten aanzien van het onderwerp van de prejudiciële vraag B.2. De Franse Gemeenschap doet gelden dat de prejudiciële vraag, zoals zij is geformuleerd, een probleem doet rijzen, aangezien de verwijzende rechter het begrip « gelijkwaardig statuut » vervat in het voormeld artikel 41 zo interpreteert dat het geen betrekking heeft op de pensioenregeling van het administratief, technisch en arbeiderspersoneel. Ofschoon de verwijzende rechter de in het geding zijnde bepaling zo interpreteert dat ze niet de pensioenregeling beoogt, waardoor hij kan concluderen tot de ontstentenis van een wettelijke grondslag voor de eerste vordering van de U.C.L., formuleert die rechter voorbehoud bij het feit of die aldus geïnterpreteerde bepaling in overeenstemming is met verscheidene grondwettelijke bepalingen. Dat voorbehoud brengt hem ertoe de eerste prejudiciële vraag te stellen. Het staat bijgevolg aan het Hof te onderzoeken of het voormelde artikel 41, zoals het wordt geïnterpreteerd door de verwijzende rechter, waarbij het begrip « gelijkwaardig statuut » de pensioenregeling niet insluit, bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet. Ten gronde B.3. Zoals het door de verwijzende rechter wordt geïnterpreteerd, neemt artikel 41 van de wet van 27 juli 1971 in het « gelijkwaardig statuut » dat moet worden toegekend aan het administratief, technisch en arbeiderspersoneel niet de pensioenregeling op. Die interpretatie wordt kracht bijgezet door het feit dat de wetgever in 1971 niet gewild heeft dat de Staat de dienst voor de pensioenen voor dat personeel verzekert, terwijl hij besliste dat de dienst van de pensioenen en de emeritaten van het academisch personeel van de vrije universitaire inrichtingen in de toekomst zou worden verzekerd door de Staat, onder dezelfde voorwaarden als voor het academisch personeel van de rijksuniversiteiten (Parl. St., Kamer, 1970-1971, nr. 1043/1, p. 7). Vervolgens heeft de wetgever, met de wet van 21 juni 1985 betreffende het onderwijs, het voordeel van de openbare pensioenregeling uitgebreid tot het wetenschappelijk personeel maar heeft hij geweigerd om dat voordeel uit te breiden tot het administratief en technisch personeel. Aan het Hof wordt gevraagd de grondwettigheid van dat verschil in behandeling te beoordelen. B.4. Tenzij de bewoordingen van de prejudiciële vraag of de gegevens van de zaak in andere zin zouden doen besluiten, dient het Hof de bestaanbaarheid van een wetgevende norm met de bepalingen van titel II van de Grondwet te controleren op het moment van de toetsing en niet op het moment van het tot stand komen van die wetgevende norm. Weliswaar heeft het geschil voor de verwijzende rechter gedeeltelijk betrekking op de periode vóór de inwerkingtreding van artikel 24, § 4, van de Grondwet, maar de term « gelijkheid » in die bepaling heeft in beginsel dezelfde betekenis als in artikel 10 van de Grondwet, dat in die periode reeds door de wetgever moest worden nageleefd. B.5. Artikel 24, § 4, van de Grondwet herbevestigt voor onderwijszaken het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Volgens die bepaling zijn alle personeelsleden gelijk voor de wet of het decreet. Zij moeten derhalve allen op een gelijke manier worden behandeld, tenzij objectieve onderlinge verschillen een andere behandeling redelijk kunnen verantwoorden. B.6. Hoewel de gelijke behandeling van onderwijsinstellingen en personeelsleden het uitgangspunt is, sluit artikel 24, § 4, van de Grondwet een verschillende behandeling niet uit op voorwaarde dat die gegrond is op « de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht ». Om ten aanzien van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie een verschil in behandeling onder de onderwijsinstellingen en onder de personeelsleden van de onderwijsnetten te verantwoorden, is het evenwel niet voldoende te wijzen op het bestaan van objectieve verschillen onder die instellingen en personeelsleden. Daarnaast moet nog worden aangetoond dat, ten aanzien van de geregelde aangelegenheid, het aangevoerde onderscheid relevant is om een verschillende behandeling in redelijkheid te verantwoorden. B.7. De rijksuniversiteiten, thans gemeenschapsuniversiteiten, zijn organieke openbare diensten. De vrije universiteiten zijn rechtspersonen naar privaat recht die een taak van openbare dienst waarnemen. De leden van het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de gemeenschapsuniversiteiten bevinden zich in de regel in een statutair verband, dit is in een rechtspositieregeling die eenzijdig door de overheid is vastgesteld en op hen van toepassing wordt zodra zij bij wege van een eenzijdige beslissing van de overheid in de betrokken openbare dienst zijn aangesteld. De leden van het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de vrije universiteiten, zelfs al wijkt sinds de wet van 27 juli 1971 hun rechtspositie af van het gemeenrechtelijke arbeidsovereenkomstenrecht, zijn steeds in een arbeidsverhouding naar privaat recht gebleven, die in een overeenkomst tussen de werknemer en de universiteit wordt vastgesteld. Het aangeklaagde verschil in behandeling vindt zijn oorsprong dus in de band die het administratief, technisch en arbeiderspersoneel bindt aan zijn universiteit. Die verschillende band is een karakteristiek eigen aan de inrichtende macht.
34455
34456
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.8. Het gelijkheidsbeginsel inzake onderwijs kan overigens niet los worden gezien van de andere waarborgen inzake de vrijheid van onderwijs. Artikel 24, § 1, van de Grondwet stelt : het onderwijs is vrij. Die bepaling houdt in, enerzijds, dat de onderwijsverstrekking geen aan de overheid voorbehouden aangelegenheid is en, anderzijds, dat een inrichtende macht van het gesubsidieerd vrij onderwijs, voor zover zij zich houdt aan de bepalingen inzake subsidiëring, kwaliteitsbewaking en gelijkwaardigheid van diploma’s en getuigschriften - voorwaarden die te dezen niet aan de orde zijn - een onderwijs vermag aan te bieden dat, in tegenstelling met dat van het officieel onderwijs, op een filosofische, ideologische of godsdienstige opvatting van eigen keuze is gebaseerd. De vrijheid van onderwijs impliceert voor de inrichtende macht de vrijheid om haar personeel te kiezen. De vrijheid van keuze werkt derhalve door in de arbeidsverhouding tussen die inrichtende macht en haar personeel en verantwoordt dat de aanstelling en benoeming van het personeel in het gesubsidieerd vrij onderwijs bij overeenkomst gebeuren. B.9. Hoewel het tot de beoordelingsbevoegdheid van de bevoegde wetgever behoort om, ondanks dat verschil, op het vlak van het pensioen een gelijk statuut toe te kennen aan het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van alle universiteiten, vereisen de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet een dergelijke gelijkheid van statuut niet. Het verschil op het vlak van het pensioen vloeit immers voort uit de contractuele band die ertoe leidt dat het personeel aan het pensioenstelsel van de werknemers is onderworpen. B.10. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.11. In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van de artikelen 26 en 34 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, in zoverre zij zouden verbieden dat aan de werkingstoelage waarop de vrije universiteiten recht hebben, de uitgaven worden toegevoegd die hun zouden worden opgelegd bij artikel 41 van diezelfde wet, teneinde aan de leden van hun administratief technisch en arbeiderspersoneel een « gelijkwaardig statuut » te verzekeren inzake het pensioen. B.12. Zoals de verschillende partijen voor het Hof opmerken, is de tweede prejudiciële vraag rechtstreeks verbonden met het antwoord dat is gegeven op de eerste prejudiciële vraag. Aangezien de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet niet de verplichting opleggen om inzake het pensioen het administratief, technisch en arbeiderspersoneel van de universiteiten die worden ingericht door de gemeenschap en dat personeel van de door de gemeenschap gesubsidieerde universiteiten op dezelfde wijze te behandelen, dient de tweede prejudiciële vraag niet te worden beantwoord. Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 41 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen schendt de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet niet. De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord. Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 1 juni 2005. De griffier, De wnd. voorzitter, P.-Y. Dutilleux. P. Martens.
ÜBERSETZUNG SCHIEDSHOF [2005/202012] Auszug aus dem Urteil Nr. 97/2005 vom 1. Juni 2005 Geschäftsverzeichnisnummer 2979 In Sachen: Präjudizielle Fragen in Bezug auf die Artikel 26, 34 und 41 des Gesetzes vom 27. Juli 1971 über die Finanzierung und die Kontrolle der Universitätseinrichtungen, gestellt vom Gericht erster Instanz Brüssel. Der Schiedshof, zusammengesetzt aus dem Richter und stellvertredenden Vorsitzenden P. Martens, dem Vorsitzenden A. Arts und den Richtern R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman und J. Spreutels, unter Assistenz des Kanzlers P.-Y. Dutilleux, unter dem Vorsitz des Richters P. Martens, verkündet nach Beratung folgendes Urteil: I. Gegenstand der präjudiziellen Fragen und Verfahren In seinem Urteil vom 1. April 2004 in Sachen der «Université catholique de Louvain» gegen die Französische Gemeinschaft und den Belgischen Staat, dessen Ausfertigung am 14. April 2004 in der Kanzlei des Schiedshofes eingegangen ist, hat das Gericht erster Instanz Brüssel folgende präjudizielle Fragen gestellt: 1. «Verstößt Artikel 41 des Gesetzes vom 27. Juni 1971 über die Finanzierung und die Kontrolle der Universitätseinrichtungen gegen die Artikel 10, 11 und 24 der Verfassung, insofern das ’ Statut [...], das mit dem durch die Gesetze und Verordnungen für das Personal der staatlichen Universitätseinrichtungen festgelegten Statut gleichwertig ist ’, dessen Annahme er den von der Französischen Gemeinschaft subventionierten Universitäten auferlegt, nicht die notwendigen Maßnamen erhalten würde, um den Mitgliedern ihres Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals eine Pensionsregelung zu gewähren, die mit der den Mitgliedern des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der Universitäten der Französischen Gemeinschaft gewährten Regelung gleichwertig ist, und die Mitglieder des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der von der Französischen Gemeinschaft subventionierten Universitäten somit eine weniger günstige Regelung bezüglich der Kranken- und Invalidenversicherung und weniger hohe Pensionen genießen würden als die Mitglieder des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der Universitäten der Französischen Gemeinschaft, während ihnen gemäß Artikel 41 des Gesetzes vom 27. Juni 1971 ein gleichwertiges Verwaltungs- und Besoldungsstatut sensu stricto auferlegt wird, und insbesondere gemäß Artikel 40bis § 3 des Gesetzes vom 27. Juni 1971 dieselben Gehaltstabellen wie diejenigen, die auf die Mitglieder des Verwaltungsund technischen Personals der Universitätseinrichtungen der Französischen Gemeinschaft Anwendung finden?»;
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD 2. «Verstoßen die Artikel 26 und 34 des Gesetzes vom 27. Juli 1971 über die Finanzierung und die Kontrolle der Universitätseinrichtungen gegen die Artikel 10, 11 und 24 der Verfassung, insofern sie verbieten würden, daß die gemäß Artikel 41 desselben Gesetzes auferlegten Ausgaben dem Funktionszuschuss, der den freien Universitäten gewährt wird, hinzugefügt werden, damit den Mitgliedern ihres Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals ein gleichwertiges Statut gewährt wird, zum Beispiel indem ihnen eine Pension gewährt wird, die mit der den Mitgliedern des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der staatlichen Universitäten (zurzeit der Universitäten der Gemeinschaften) gewährten Pension gleichwertig ist, und indem eine gleichwertige Regelung bezüglich der Krankenund Invalidenversicherung gewährt wird, während die Finanzierung der Pensionen der Mitglieder des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der Universitäten der Gemeinschaften völlig zu Lasten des Staates geht, während die Gewährung einer gleichwertigen Regelung bezüglich der Kranken- und Invalidenversicherung zugunsten der Mitglieder des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der freien Universitäten für diese eine erhebliche finanzielle Belastung darstellt, die die Universitäten der Gemeinschaften nicht zu tragen haben, und während das Gesetz vom 27. Juli 1971 gerade zum Ziel hat, über den Funktionszuschuss und über dessen Ergänzung zu Lasten der Gemeinschaften die Gleichbehandlung der Universitäten und der Mitglieder ihres Personals zu gewährleisten?». (...) III. In rechtlicher Beziehung (...) In Bezug auf die erste präjudizielle Frage B.1.1. In der ersten präjudiziellen Frage wird der Hof gefragt, ob Artikel 41 des Gesetzes vom 27. Juli 1971 über die Finanzierung und die Kontrolle der Universitätseinrichtungen mit den Artikeln 10, 11 und 24 der Verfassung vereinbar sei, insofern das Statut, das dem durch die Gesetze und Verordnungen für das Personal der staatlichen Universitätseinrichtungen festgelegten Statut gleichwertig sei, dessen Annahme er den von der Französischen Gemeinschaft subventionierten Universitäten auferlege, nicht die notwendigen Maßnahmen enthalte, um den Mitgliedern ihres Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals eine Pensionsregelung zu gewährleisten, die der den Mitgliedern des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der Universitäten der Französischen Gemeinschaft gewährten Regelung gleichwertig sei, während den Mitgliedern des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der freien Universitäten gemäß demselben Artikel ein gleichwertiges Verwaltungs- und Besoldungsstatut sensu stricto und gemäß Artikel 40bis § 3 desselben Gesetzes dieselben Gehaltstabellen auferlegt werde. B.1.2. Der Hof wird ebenfalls über die weniger günstige Regelung bezüglich der Kranken- und Invalidenversicherung befragt, die auf die Mitglieder des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der subventionierten Universitäten Anwendung finde. In ihrem Schriftsatz erklärt die «Université catholique de Louvain» (U.C.L.), dass sie sich dafür entscheide, auf den zweiten Teil der Klage zu verzichten, da das Sammeln der materiellen Belege, anhand deren sie die ihr obliegende größere Belastung nachweisen könnte, sich als zu schwierig erweise. Da weder die Frage noch die Schriftsätze ausreichend genaue Angaben in Bezug auf den geltend gemachten Behandlungsunterschied aufweisen, ist die Frage bezüglich des «gleichwertigen Statuts» im Zusammenhang mit der Kranken- und Invalidenversicherung nicht zu beantworten. B.1.3. Artikel 41 des Gesetzes vom 27. Juli 1971 über die Finanzierung und die Kontrolle der Universitätseinrichtungen, ersetzt durch Artikel 4 des königlichen Erlasses Nr. 434 vom 5. August 1986, bestimmt: «Durch Beschluss ihres Verwaltungsrates legen die vom Staat subventionierten Universitätseinrichtungen für ihr durch die in Artikel 25 vorgesehenen Funktionszuschüsse besoldetes Personal ein Statut fest, das dem durch die Gesetze und Verordnungen für das Personal der staatlichen Universitätseinrichtungen festgelegten Statut entspricht». Artikel 40bis § 3 dieses Gesetzes, eingefügt durch Artikel 94 des Gesetzes vom 5. Januar 1976 über die Haushaltsvorschläge 1975-1976 und abgeändert durch Artikel 3 des obengenannten königlichen Erlasses Nr. 434, besagt seinerseits: «Für die durch die in Artikel 25 vorgesehenen Funktionszuschüsse besoldeten Personalmitglieder werden die vom König für die Mitglieder des Verwaltungs- und technischen Personals der staatlichen Universitätseinrichtungen festgelegten Gehaltstabellen auf die Mitglieder des Verwaltungs- und technischen Personals der vom Staat subventionierten Universitätseinrichtungen ausgedehnt, auf die das nachstehend in Artikel 41 erwähnte Statut Anwendung findet». In Bezug auf den Gegenstand der präjudiziellen Frage B.2. Die Französische Gemeinschaft führt an, die präjudizielle Frage stelle in ihrer jetzigen Formulierung ein Problem dar, da der verweisende Richter den im obengenannten Artikel 41 enthaltenen Begriff «gleichwertiges Statut» so auslege, dass er sich nicht auf die Pensionsregelung der Mitglieder des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals beziehe. Es trifft zwar zu, dass der verweisende Richter die fragliche Bestimmung so auslegt, dass sie nicht die Pensionsregelung betreffe, so dass er schlussfolgert, dass der erste Antrag der U.C.L. keine Rechtsgrundlage habe, doch dieser Richter äußert einen Vorbehalt hinsichtlich der Übereinstimmung dieser so ausgelegten Bestimmung mit mehreren Verfassungsbestimmungen. Wegen dieses Vorbehalts stellt er die erste präjudizielle Frage. Es obliegt daher dem Hof, die Vereinbarkeit des obengenannten Artikels 41 in der Auslegung durch den verweisenden Richter, wonach der Begriff des «gleichwertigen Statuts» nicht die Pensionsregelung beinhalte, mit den Artikeln 10, 11 und 24 der Verfassung zu prüfen. Zur Hauptsache B.3. In der Auslegung durch den verweisenden Richter schließt Artikel 41 des Gesetzes vom 27. Juli 1971 das «gleichwertige Statut», das den Mitgliedern des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals gewährt werden muss, nicht in die Pensionsregelung ein. Diese Auslegung wird dadurch unterstützt, dass der Gesetzgeber es 1971 nicht wollte, dass der Staat für den Pensionsdienst dieses Personals aufkomme, jedoch beschloss, dass der Pensions- und Ruhestandsdienst des in den freien Universitätseinrichtungen arbeitenden akademischen Personals fortan vom Staat unter den gleichen Bedingungen versichert würde wie für das akademische Personal der staatlichen Universitäten (Parl. Dok., Kammer, 1970-1971, Nr. 1043/1, S. 7). Später hat der Gesetzgeber durch das Gesetz vom 21. Juni 1985 über das Unterrichtswesen den Vorteil der öffentlichen Pensionsregelung auf das wissenschaftliche Personal ausgedehnt, sich jedoch geweigert, diesen Vorteil auf das Verwaltungs- und technische Personal auszudehnen. Der Hof wird gebeten, die Verfassungsmäßigkeit dieses Behandlungsunterschieds zu beurteilen.
34457
34458
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.4. Sofern die Formulierung der präjudiziellen Frage oder die Angaben der Rechtssache nicht zu einer anderen Schlussfolgerung führen, muss der Hof die Vereinbarkeit einer Gesetzesnorm mit den Bestimmungen von Titel II der Verfassung zum Zeitpunkt dieser Kontrolle und nicht zum Zeitpunkt der Annahme der Gesetzesnorm prüfen. Die Streitsache, mit der der verweisende Richter befasst ist, bezieht sich zwar teilweise auf den Zeitraum vor dem Inkrafttreten von Artikel 24 § 4 der Verfassung, doch der Begriff «Gleichheit» in dieser Bestimmung hat grundsätzlich die gleiche Bedeutung wie in Artikel 10 der Verfassung, den der Gesetzgeber bereits damals beachten musste. B.5. Artikel 24 § 4 der Verfassung bestätigt in Bezug auf das Unterrichtswesen erneut den Grundsatz der Gleichheit und Nichtdiskriminierung. Gemäß dieser Bestimmung sind alle Personalmitglieder vor dem Gesetz oder dem Dekret gleich. Sie müssen daher alle auf die gleiche Weise behandelt werden, sofern zwischen ihnen keine objektiven Unterschiede bestehen, die eine unterschiedliche Behandlung vernünftig rechtfertigen können. B.6. Die Gleichbehandlung der Unterrichtseinrichtungen und der Personalmitglieder stellt zwar einen Grundsatz dar, doch Artikel 24 § 4 der Verfassung schließt eine unterschiedliche Behandlung nicht aus, vorausgesetzt, dass diese auf «den jedem Organisationsträger eigenen Merkmalen» beruht. Um gegenüber dem Grundsatz der Gleichheit und Nichtdiskriminierung eine unterschiedliche Behandlung der Unterrichtseinrichtungen und der Personalmitglieder der Unterrichtsnetze zu rechtfertigen, reicht es jedoch nicht aus, das Bestehen objektiver Unterschiede zwischen diesen Einrichtungen und diesen Personalmitgliedern anzuführen. Es muss darüber hinaus bewiesen werden, dass der angeführte Unterschied hinsichtlich des geregelten Sachbereichs sachdienlich ist, um einen Behandlungsunterschied vernünftig zu rechtfertigen. B.7. Die staatlichen Universitäten, die heute Universitäten der Gemeinschaften sind, sind grundlegende öffentliche Dienste. Die freien Universitäten sind juristische Personen des Privatrechts, die eine Funktion des öffentlichen Dienstes ausüben. Die Mitglieder des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der Universitäten der Gemeinschaften befinden sich in der Regel in einer statutarischen Situation, das heißt einer einseitig von der öffentlichen Hand geregelten Rechtslage, die für sie gilt, sobald sie durch eine einseitige Entscheidung der Obrigkeit in den betreffenden öffentlichen Dienst ernannt wurden. Die Mitglieder des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals der freien Universitäten haben sich, auch wenn ihre Rechtslage seit dem Gesetz vom 27. Juli 1971 vom Gemeinrecht der Arbeitsverträge abweicht, immer in einem privatrechtlichen Arbeitsverhältnis befunden, das durch einen Vertrag zwischen dem Arbeitnehmer und der Universität festgelegt wird. Der angeprangerte Behandlungsunterschied ergibt sich somit aus dem Verhältnis zwischen dem Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonal und der Universität. Dieses Verhältnis ist ein besonderes Merkmal des Organisationsträgers. B.8. Der auf den Unterricht sich beziehende Gleichheitsgrundsatz kann übrigens nicht losgelöst von den anderen Garantien bezüglich der Unterrichtsfreiheit betrachtet werden. Artikel 24 § 1 der Verfassung bestimmt: Das Unterrichtswesen ist frei. Diese Bestimmung beinhaltet einerseits, dass die Unterrichtserteilung keine der öffentlichen Hand vorbehaltene Angelegenheit ist, und andererseits, dass ein Organisationsträger des subventionierten freien Unterrichts, insofern er die Bestimmungen bezüglich der Subventionierung, Qualitätskontrolle und Gleichwertigkeit der Diplome und Zeugnisse - Bedingungen, die im vorliegenden Fall nicht zur Debatte stehen - beachtet, einen Unterricht anbieten kann, der im Gegensatz zum offiziellen Unterricht auf einer philosophischen, ideologischen oder religiösen Auffassung seiner Wahl beruht. Die Unterrichtsfreiheit impliziert die Freiheit für den Organisationsträger, sein Personal zu wählen. Die Wahlfreiheit wirkt sich deshalb auf das Arbeitsverhältnis zwischen diesem Organisationsträger und seinem Personal aus und rechtfertigt, dass die Anstellung und Ernennung des Personals im subventionierten freien Unterricht mittels Vertrags erfolgen. B.9. Es gehört zwar zur Ermessensbefugnis des zuständigen Gesetzgebers, trotz dieses Unterschieds dem Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonal aller Universitäten das gleiche Statut zu verleihen, doch ein solches gleiches Statut wird nicht durch die Artikel 10, 11 und 24 der Verfassung vorgeschrieben. Der Unterschied hinsichtlich der Pension ergibt sich nämlich aus dem Vertragsverhältnis, das zur Folge hat, dass das Personal der Pensionsregelung für Arbeitnehmer unterliegt. B.10. Die erste präjudizielle Frage ist verneinend zu beantworten. In Bezug auf die zweite präjudizielle Frage B.11. In der zweiten präjudiziellen Frage wird der Hof nach der Vereinbarkeit der Artikel 26 und 34 des Gesetzes vom 27. Juli 1971 über die Finanzierung und die Kontrolle der Universitätseinrichtungen mit den Artikeln 10, 11 und 24 der Verfassung befragt, insofern sie es verbieten würden, dass dem Funktionszuschuss, auf den die freien Universitäten Anspruch hätten, die Ausgaben hinzugefügt würden, die ihnen durch Artikel 41 desselben Gesetzes auferlegt würden, um den Mitglieder des Verwaltungs-, technischen und Arbeiterpersonals ein «gleichwertiges Statut» hinsichtlich der Pension zu sichern. B.12. Wie die verschiedenen Parteien vor dem Hof anführen, hängt die zweite präjudizielle Frage unmittelbar mit der Antwort auf die erste präjudizielle Frage zusammen. Da die Artikel 10, 11 und 24 § 4 der Verfassung nicht vorschreiben, dass das Verwaltungs-, technische und Arbeiterpersonal der von den Gemeinschaften getragenen Universitäten und dasjenige der von den Gemeinschaften subventionierten Universitäten hinsichtlich der Pension auf die gleiche Weise behandelt werden, erfordert die zweite präjudizielle Frage keine Antwort. Aus diesen Gründen: Der Hof erkennt für Recht: Artikel 41 des Gesetzes vom 27. Juli 1971 über die Finanzierung und die Kontrolle der Universitätseinrichtungen verstößt nicht gegen die Artikel 10, 11 und 24 der Verfassung. Die zweite präjudizielle Frage bedarf keiner Antwort. Verkündet in französischer und niederländischer Sprache, gemäß Artikel 65 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Schiedshof, in der öffentlichen Sitzung vom 1. Juni 2005. Der Kanzler, P.-Y. Dutilleux.
Der stellv. Vorsitzende, P. Martens.
34459
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD COUR D’ARBITRAGE [2005/202004] Extrait de l’arrêt n° 131/2005 du 19 juillet 2005 Numéro du rôle : 3033 En cause : le recours en annulation de l’article 57, § 2, alinéa 1er, 2o, et alinéa 2, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale, telle qu’elle a été modifiée par l’article 483 de la loi-programme du 22 décembre 2003, introduit par l’a.s.b.l. « Défense des Enfants - International - Belgique - Branche francophone (D.E.I. Belgique) » et autres. La Cour d’arbitrage, composée du juge P. Martens, faisant fonction de président, du président A. Arts et des juges R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke et J. Spreutels, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le juge P. Martens, après en avoir délibéré, rend l’arrêt suivant : I. Objet du recours et procédure Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le 28 juin 2004 et parvenue au greffe le 29 juin 2004, l’a.s.b.l. « Défense des Enfants - International - Belgique - branche francophone (D.E.I. Belgique) », dont le siège social est établi à 1000 Bruxelles, rue du Marché aux Poulets 30, et B. Sall et A. Bah, demeurant à 1080 Bruxelles, rue de Liverpool 48, ont introduit un recours en annulation de l’article 57, § 2, alinéa 1er, 2o, et alinéa 2, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale, telle qu’elle a été modifiée par l’article 483 de la loi-programme du 22 décembre 2003 (publiée au Moniteur belge du 31 décembre 2003). (...) II. En droit (...) Quant à l’étendue du recours B.1. La Cour doit déterminer l’étendue du recours en annulation sur la base du contenu de la requête. Dès lors que les moyens sont articulés contre l’article 57, § 2, alinéa 1er, 2o, et alinéa 2, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale, tel qu’il a été modifié par l’article 483 de la loi-programme entreprise du 22 décembre 2003, la Cour limitera son examen à cette partie de la disposition précitée. Quant au fond B.2.1. Les parties requérantes prennent un premier moyen de la violation, par l’article 483 de la loi-programme du 22 décembre 2003, des articles 22 et 23, alinéa 1er, de la Constitution, combinés avec son article 191, avec l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme, avec les articles 17 et 23.1 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques, avec les articles 2.1, 10.1 et 10.3 du Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels, et avec les articles 3 et 16 de la Convention relative aux droits de l’enfant, ces dispositions conventionnelles étant, le cas échéant, lues en combinaison avec les articles 10 et 11 de la Constitution. Dans une première branche du moyen, il est fait grief à la disposition attaquée de causer des ingérences déraisonnables dans la vie privée et familiale des intéressés en prévoyant une aide sociale limitée à l’aide matérielle indispensable pour le développement de l’enfant et exclusivement réservée à ce dernier alors que la vie privée et familiale imposerait que l’aide soit déterminée par rapport à l’ensemble des membres de la famille. B.2.2. L’article 483 de la loi-programme du 22 décembre 2003 dispose : « L’article 57, § 2, alinéa 1er, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’aide sociale, est remplacé par les alinéas suivants : ’ Par dérogation aux autres dispositions de la présente loi, la mission du centre public d’aide sociale se limite à : 1o l’octroi de l’aide médicale urgente, à l’égard d’un étranger qui séjourne illégalement dans le Royaume; 2o constater l’état de besoin suite au fait que les parents n’assument pas ou ne sont pas en mesure d’assumer leur devoir d’entretien, à l’égard d’un étranger de moins de 18 ans qui séjourne, avec ses parents, illégalement dans le Royaume. Dans le cas visés sous 2o, l’aide sociale est limitée à l’aide matérielle indispensable pour le développement de l’enfant et est exclusivement octroyée dans un centre fédéral d’accueil conformément aux conditions et modalités fixées par le Roi. ’ ». B.2.3. L’article 22 de la Constitution énonce : « Chacun a droit au respect de sa vie privée et familiale, sauf dans les cas et conditions fixés par la loi. La loi, le décret ou la règle visée à l’article 134 garantissent la protection de ce droit ». L’article 23 de la Constitution prévoit : « Chacun a le droit de mener une vie conforme à la dignité humaine. [...] ». L’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme dispose : « 1. Toute personne a droit au respect de sa vie privée et familiale, de son domicile et de sa correspondance. 2. Il ne peut y avoir d’ingérence d’une autorité publique dans l’exercice de ce droit que pour autant que cette ingérence est prévue par la loi et qu’elle constitue une mesure qui, dans une société démocratique, est nécessaire à la sécurité nationale, à la sûreté publique, au bien-être économique du pays, à la défense de l’ordre et à la prévention des infractions pénales, à la protection de la santé ou de la morale, ou à la protection des droits et libertés d’autrui ». Les articles 17 et 23 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques énoncent : « Article 17 1. Nul ne sera l’objet d’immixtions arbitraires ou illégales dans sa vie privée, sa famille, son domicile ou sa correspondance, ni d’atteintes illégales à son honneur et à sa réputation. 2. Toute personne a droit à la protection de la loi contre de telles immixtions ou de telles atteintes ». « Article 23 1. La famille est l’élément naturel et fondamental de la société et a droit à la protection de la société et de l’Etat. 2. Le droit de se marier et de fonder une famille est reconnu à l’homme et à la femme à partir de l’âge nubile. 3. Nul mariage ne peut être conclu sans le libre et plein consentement des futurs époux. 4. Les Etats parties au présent Pacte prendront les mesures appropriées pour assurer l’égalité de droits et de responsabilités des époux au regard du mariage, durant le mariage et lors de sa dissolution. En cas de dissolution, des dispositions seront prises afin d’assurer aux enfants la protection nécessaire ».
34460
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD L’article 2.1 du Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels prévoit : « Chacun des Etats parties au présent Pacte s’engage à agir, tant par son effort propre que par l’assistance et la coopération internationales, notamment sur les plans économique et technique, au maximum de ses ressources disponibles, en vue d’assurer progressivement le plein exercice des droits reconnus dans le présent Pacte par tous les moyens appropriés, y compris en particulier l’adoption de mesures législatives ». Les articles 10.1 et 10.3 du même Pacte disposent : « Les Etats parties au présent Pacte reconnaissent que : 1. Une protection et une assistance aussi larges que possible doivent être accordées à la famille, qui est l’élément naturel et fondamental de la société, en particulier pour sa formation et aussi longtemps qu’elle a la responsabilité de l’entretien et de l’éducation d’enfants à charge. Le mariage doit être librement consenti par les futurs époux. [...] 3. Des mesures spéciales de protection et d’assistance doivent être prises en faveur de tous les enfants et adolescents, sans discrimination aucune pour des raisons de filiation ou autres. Les enfants et adolescents doivent être protégés contre l’exploitation économique et sociale. Le fait de les employer à des travaux de nature à compromettre leur moralité ou leur santé, à mettre leur vie en danger ou à nuire à leur développement normal doit être sanctionné par la loi. Les Etats doivent aussi fixer des limites d’âge au-dessous desquelles l’emploi salarié de la main-d’œuvre enfantine sera interdit et sanctionné par la loi ». Enfin, les articles 3 et 16 de la Convention relative aux droits de l’enfant énoncent : « Article 3 1. Dans toutes les décisions qui concernent les enfants, qu’elles soient le fait des institutions publiques ou privées de protection sociale, des tribunaux, des autorités administratives ou des organes législatifs, l’intérêt supérieur de l’enfant doit être une considération primordiale. 2. Les Etats parties s’engagent à assurer à l’enfant la protection et les soins nécessaires à son bien-être, compte tenu des droits et des devoirs de ses parents, de ses tuteurs ou des autres personnes légalement responsables de lui, et ils prennent à cette fin toutes les mesures législatives et administratives appropriées. 3. Les Etats parties veillent à ce que le fonctionnement des institutions, services et établissements qui ont la charge des enfants et assurent leur protection soit conforme aux normes fixées par les autorités compétentes, particulièrement dans le domaine de la sécurité et de la santé et en ce qui concerne le nombre et la compétence de leur personnel ainsi que l’existence d’un contrôle approprié ». « Article 16 1. Nul enfant ne fera l’objet d’immixtions arbitraires ou illégales dans sa vie privée, sa famille, son domicile ou sa correspondance, ni d’atteintes illégales à son honneur et à sa réputation. 2. L’enfant a droit à la protection de la loi contre de telles immixtions ou de telles atteintes ». B.3.1. Telle qu’elle est formulée, la première branche du premier moyen invite la Cour à se prononcer sur l’absence d’octroi d’une aide sociale aux membres de la famille du mineur concerné. B.3.2. La lecture des travaux préparatoires de la loi révèle qu’en adoptant la mesure critiquée, le législateur entendait tirer les conséquences de l’arrêt no 106/2003, prononcé par la Cour le 22 juillet 2003, en octroyant une aide sociale aux mineurs illégaux dont les parents ne sont pas en mesure d’assurer l’entretien, tout en évitant que l’aide ainsi octroyée ne soit détournée de son objet initial (Doc. parl., Chambre, 2003-2004, DOC 51-0473/001 et DOC 51-0474/001, pp. 223-224, et DOC 51-0473/029). Pour les motifs exposés dans l’arrêt no 106/2003, les parents n’ont en principe pas droit, pour eux-mêmes, à l’aide sociale autre que l’aide médicale urgente. Une telle aide irait à l’encontre de l’objectif du législateur qui est, ainsi qu’il est exposé notamment dans l’arrêt no 51/94 et tel qu’il a été rappelé à l’occasion des discussions parlementaires qui ont précédé l’adoption de la disposition attaquée, d’inciter l’étranger qui séjourne illégalement sur le territoire à obéir à l’ordre de quitter le territoire. B.4. La Cour doit toutefois encore examiner si, par les mesures qu’elle prévoit, la loi attaquée rend impossible l’existence d’une vie familiale. Un tel grief, qui participe du même reproche formulé par les parties requérantes dans les deuxième, troisième et quatrième branches de leur premier moyen, doit être examiné conjointement avec ces autres branches. Les parties requérantes soutiennent qu’en forçant l’enfant à résider dans un centre fédéral d’accueil, sans qu’aucune mesure ne soit prise pour y accueillir ses parents, la disposition attaquée porterait atteinte au droit au respect de la vie privée et familiale et méconnaîtrait gravement les obligations positives de l’Etat par l’instauration de mesures qui ne seraient nullement protectrices des familles puisqu’au contraire, elles auraient pour effet de les fragmenter. B.5.1. Les droits que garantissent l’article 22 de la Constitution et l’article 8 de la Convention européenne des droits de l’homme ne sont pas absolus. Bien que l’article 22 de la Constitution reconnaisse à chacun le droit au respect de sa vie privée et familiale, cette disposition ajoute en effet immédiatement : « sauf dans les cas et conditions fixés par la loi ». Les dispositions précitées exigent que toute ingérence des autorités dans le droit au respect de la vie privée et familiale soit prescrite par une disposition législative, suffisamment précise, qu’elle corresponde à un besoin social impérieux et qu’elle soit proportionnée à l’objectif légitime poursuivi. B.5.2. Bien que, en utilisant le terme « loi », l’article 8.2 de la Convention européenne précitée n’exige pas que l’ingérence qu’il permet soit prévue par une « loi », au sens formel du terme, le même mot « loi » utilisé à l’article 22 de la Constitution désigne une disposition législative. Cette exigence constitutionnelle s’impose au législateur belge, en vertu de l’article 53 de la Convention européenne, selon lequel les dispositions de la Convention ne peuvent être interprétées comme limitant ou portant atteinte aux droits de l’homme et aux libertés fondamentales reconnues notamment par le droit interne. B.5.3. La disposition attaquée autorise l’octroi d’une aide matérielle au mineur dans un centre fédéral d’accueil, « conformément aux conditions et modalités fixées par le Roi ». On peut lire dans les travaux préparatoires de la loi que la ministre de l’Intégration sociale se disait « défavorable à l’inscription dans la loi-programme d’un droit garanti aux parents. En l’occurrence, c’est l’enfant qui ouvre le droit à l’aide sociale. Elle précise toutefois que, dans la définition des modalités de l’aide à octroyer, l’arrêté royal veillera à ce que la séparation n’intervienne que dans des cas vraiment exceptionnels. Elle se dit en effet convaincue que dans la plupart des cas, l’épanouissement des enfants est conditionné par la présence des parents à leurs côtés » (Doc. parl., Chambre, 2003-2004, DOC 51-0473/029, p. 28). B.5.4. La Cour européenne des droits de l’homme considère que pour un parent et son enfant, être ensemble représente un élément fondamental de la vie familiale, la prise en charge de l’enfant par l’autorité publique ne mettant pas fin aux relations familiales naturelles (dans ce sens, notamment les arrêts W., B. et R. c. Royaume-Uni du 8 juillet 1987, § 59; Gnahoré c. France du 19 septembre 2000, § 50).
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD La Cour européenne des droits de l’homme considère également que si l’article 8 de la Convention tend pour l’essentiel à prémunir l’individu contre les ingérences arbitraires des pouvoirs publics, « il met de surcroît à charge de l’Etat des obligations positives inhérentes à un ’ respect ’ effectif de la vie familiale. Ainsi, là où l’existence d’un lien familial se trouve établi, l’Etat doit en principe agir de manière à permettre à ce lien de se développer et prendre les mesures propres à réunir le parent et l’enfant concernés » (arrêts Eriksson c. Suède du 22 juin 1989, § 71, Margarita et Roger Andersson c. Suède du 25 février 1992, § 91, Olsson c. Suède du 24 mars 1988, § 90, Keegan c. Irlande du 26 mai 1994, § 44, et Hokkanen c. Finlande du 23 septembre 1994, § 54). B.5.5. En prévoyant que l’aide matérielle indispensable au développement de l’enfant sera exclusivement octroyée dans un centre fédéral d’accueil, la disposition attaquée constitue une ingérence dans la vie privée et familiale de l’intéressé. Une telle ingérence doit donc répondre aux exigences de légalité et de prévisibilité posées par l’article 22 de la Constitution et par l’article 8 de la Convention, poursuivre un but légitime et se trouver par rapport à ce but dans un juste rapport de proportionnalité. Si les termes de la loi n’excluent pas formellement que les parents accompagnent leur enfant dans un centre d’accueil afin qu’il puisse recevoir l’aide indispensable à son épanouissement, il n’est pas précisé dans quelles hypothèses la présence des parents sera, ou non, admise. La Cour relève au demeurant les déclarations de la ministre de l’Intégration sociale : « En l’occurrence, c’est l’enfant qui ouvre le droit à l’aide sociale. Elle précise toutefois que, dans la définition des modalités de l’aide à octroyer, l’arrêté royal veillera à ce que la séparation n’intervienne que dans des cas vraiment exceptionnels. Elle se dit en effet convaincue que dans la plupart des cas, l’épanouissement des enfants est conditionné par la présence des parents à leurs côtés » (Doc. Parl., Chambre, 2003-2004, DOC 51-0473/029, p. 28). Il ressort également de la circulaire du ministre de l’Intégration sociale adressée le 16 août 2004 aux présidents des centres publics d’action sociale que la présence des parents auprès de leur enfant était considérée comme un élément indispensable à son épanouissement. B.6. La disposition attaquée est contraire à l’article 22 de la Constitution et aux dispositions conventionnelles qui ont une portée analogue en ce qu’elle prévoit que l’aide matérielle indispensable pour le développement de l’enfant est exclusivement octroyée dans un centre fédéral d’accueil sans que la disposition elle-même ne garantisse que les parents puissent également y être accueillis afin qu’ils n’en soient pas séparés. B.7.1. Dans une cinquième branche du premier moyen, les parties requérantes soutiennent qu’en limitant l’aide accordée à l’enfant en situation illégale à l’aide sociale matérielle, la disposition attaquée porterait atteinte au droit à la dignité humaine de l’intéressé. B.7.2. La ministre a précisé, à l’occasion des discussions parlementaires qui ont précédé l’adoption de la disposition attaquée, que l’objectif de l’aide accordée au mineur était d’assurer l’aide nécessaire à son développement, conformément à l’arrêt no 106/2003 de la Cour. Le C.P.A.S. doit par conséquent analyser chaque situation et identifier au cas par cas les besoins de l’enfant. La ministre a ajouté : « La disposition en projet n’entend pas énoncer les solutions concrètes mais tend à éviter une dérive : l’arrêt de la Cour d’arbitrage pourrait en effet être interprété comme obligeant à dispenser une aide financière à l’ensemble des mineurs concernés, ce qui serait intenable. L’arrêté royal précisera les formes que pourra revêtir l’aide sociale (colis scolaire, colis alimentaire, logement...) » (Doc. Parl., Chambre, 2003-2004, DOC 51-0473/029, p. 27). Dans son arrêt no 106/2003, la Cour a jugé qu’il importait de concilier les objectifs énumérés aux articles 2, 3, 24.1, 26 et 27 de la Convention relative aux droits de l’enfant avec l’objectif de ne pas inciter les adultes en séjour illégal à se maintenir sur le territoire (B.7.6). Ainsi, elle a considéré qu’une aide sociale devait pouvoir être accordée : « à la triple condition que les autorités compétentes aient constaté que les parents n’assument pas ou ne sont pas en mesure d’assumer leur devoir d’entretien, qu’il soit établi que la demande concerne des dépenses indispensables au développement de l’enfant au bénéfice duquel elle est formulée et que le centre s’assure que l’aide sera exclusivement consacrée à couvrir ces dépenses. Il appartient donc au centre - sous réserve d’une intervention du législateur qui adopterait d’autres modalités appropriées - d’accorder une telle aide mais à la condition qu’elle le soit dans la limite des besoins propres à l’enfant, et sous la forme d’une aide en nature ou d’une prise en charge de dépenses au profit de tiers qui fournissent une telle aide afin d’exclure tout détournement éventuel au profit des parents, étant entendu que cette aide ne fait pas obstacle à ce que la mesure d’éloignement des parents et de leurs enfants soit exécutée » (B.7.7). B.7.3. Pour des motifs identiques à ceux qui viennent d’être rappelés, il ne pourrait être reproché au législateur d’avoir opté pour une aide sociale matérielle. B.8. Le premier moyen, en sa cinquième branche, n’est pas fondé. B.9.1. Les parties requérantes soutiennent, dans la sixième branche du premier moyen, que dans la mesure où les dispositions conventionnelles invoquées par le moyen devraient être lues en combinaison avec les articles 10 et 11 de la Constitution, il est évident qu’en instituant un régime d’aide sociale restrictif pour les enfants en séjour illégal ou pour leur famille, la loi attaquée introduit une discrimination entre ceux-ci et les enfants en séjour légal ou leur famille, instaurant deux conceptions distinctes de l’intérêt de l’enfant selon la légalité du séjour en Belgique. B.9.2. En ce qu’il se rattache au grief fait à la norme d’obliger les enfants à séjourner dans un centre fédéral d’accueil sans que la présence des parents à leur côté soit garantie, le moyen, qui ne peut mener à une annulation plus étendue, ne doit pas être examiné. B.9.3. Etant donné que tant le mineur dont les parents séjournent illégalement sur le territoire que celui dont les parents séjournent régulièrement sur le territoire, ont droit à une aide sociale, il n’existe pas, à cet égard, de différence de traitement discriminatoire entre ces deux catégories. La circonstance que les modalités de l’aide accordée varient selon le caractère régulier ou non du séjour des parents ne modifie rien à ce constat. Il appartient, en effet, à l’Agence fédérale pour l’accueil des demandeurs d’asile d’établir un projet individualisé d’accueil dans lequel est assurée une aide matérielle adaptée aux besoins du mineur et indispensable pour son développement. Les modalités qui viennent d’être décrites ne sont pas discriminatoires dès lors qu’elles entendent concilier les objectifs énumérés aux dispositions de la Convention sur les droits de l’enfant avec l’objectif de ne pas inciter les parents en séjour illégal à se maintenir sur le territoire. B.10.1. Dans un deuxième moyen, les parties requérantes allèguent la violation, par la disposition attaquée, de l’article 23, alinéas 2 et 3, de la Constitution, des articles 11 et 13 du Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels, des articles 27, 28 et 29 de la Convention relative aux droits de l’enfant et des articles 16 et 17 de la Charte sociale révisée, ces dispositions conventionnelles lues le cas échéant en combinaison avec les articles 10 et 11 de la Constitution.
34461
34462
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Il est reproché à la disposition attaquée de restreindre de manière discriminatoire l’aide sociale telle qu’elle est prévue par l’article 1er de la loi du 8 juillet 1976, ou à tout le moins d’entraîner une régression flagrante dans la mise en œuvre des dispositions précitées en négligeant le développement de l’enfant dans ses aspects non strictement matériels, tels ceux qui découlent du droit à l’éducation. B.10.2. Il ressort du mémoire en réponse introduit par les parties requérantes qu’en ce qu’il vise le droit à l’éducation de l’enfant, le moyen reproche à la disposition attaquée d’opérer un recul significatif dans le droit des enfants à vivre conformément à la dignité humaine en les forçant à se séparer de leurs parents. Ce moyen, qui ne peut aboutir à une annulation plus étendue que celle qu’entraîne le B.6, ne doit pas être examiné. B.11.1. Les parties requérantes prennent un troisième moyen de la violation des articles 10 et 11 de la Constitution, de l’article 2.2 du Pacte international relatif aux droits économiques, sociaux et culturels et de l’article 2 de la Convention relative aux droits de l’enfant, éventuellement lus en combinaison avec les articles 10 et 11 de la Constitution. Il est soutenu que la disposition attaquée créerait une différence de traitement discriminatoire entre, d’une part, l’enfant qu’elle vise et, d’autre part, l’enfant créancier de l’aide sociale qui séjourne illégalement sur le territoire sans ses parents ou l’enfant en séjour légal qui est créancier de l’aide sociale pour une raison différente du fait que ses parents n’assument pas ou ne sont pas en mesure d’assumer leur devoir d’entretien. B.11.2. L’enfant qui séjourne illégalement sur le territoire sans ses parents est soumis aux mesures prévues par l’article 479 de la loi-programme du 24 décembre 2002 relatif à la tutelle des mineurs étrangers non accompagnés et par l’arrêté royal du 22 décembre 2003 « portant exécution du Titre XIII, Chapitre 6 ’ Tutelle des mineurs étrangers non accompagnés ’ de la loi-programme du 24 décembre 2002 ». La circonstance que des mesures différentes sont prévues pour les mineurs en situation illégale, selon qu’ils sont, ou non, accompagnés de leurs parents n’est pas discriminatoire en soi. Il peut, en effet, raisonnablement se justifier que des mineurs qui bénéficient de la présence de leurs parents à leur côté fassent l’objet de mesures d’aide différentes de celles dont bénéficient les mineurs à l’égard desquels personne n’exerce l’autorité parentale. B.11.3. Le moyen n’est, en cette branche, pas fondé. B.11.4. Quant à la différence de traitement dénoncée entre les mineurs en séjour illégal soumis à la loi attaquée et ceux qui sont en séjour légal sur le territoire, le moyen n’est pas fondé, pour des motifs identiques à ceux énoncés en B.9.3. Quant à la portée de l’annulation et quant au maintien des effets de la disposition annulée B.12.1. Il découle des B.7 à B.11 que l’article 57, § 2, dernier alinéa, de la loi du 8 juillet 1976 ne viole aucune des dispositions invoquées dans le recours en ce qu’il dispose que « l’aide sociale est limitée à l’aide matérielle indispensable pour le développement de l’enfant et est exclusivement octroyée dans un centre fédéral d’accueil conformément aux conditions et modalités fixées par le Roi ». B.12.2. Il découle du B.6 que cette disposition viole l’article 22 de la Constitution ainsi que les dispositions conventionnelles qui ont une portée analogue, mais uniquement en ce qu’elle ne garantit pas elle-même que les parents puissent également être accueillis dans le centre où leur enfant reçoit l’aide matérielle. B.12.3. Afin de laisser le temps au législateur pour rendre la disposition compatible avec l’article 22 de la Constitution et les dispositions conventionnelles de portée analogue, il convient, en application de l’article 8, 2o, de la loi spéciale du 6 janvier 1989, d’en maintenir les effets. Par ces motifs, la Cour - annule, compte tenu de ce qui est dit en B.12.1 et B.12.2, le dernier alinéa de l’article 483 de la loi-programme du 22 décembre 2003; - maintient les effets de la disposition annulée jusqu’à l’entrée en vigueur d’une nouvelle disposition et au plus tard jusqu’au 31 mars 2006. Ainsi prononcé en langue française, en langue néerlandaise et en langue allemande, conformément à l’article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, à l’audience publique du 19 juillet 2005, par le président M. Melchior, en remplacement du juge P. Martens, légitimement empêché d’assister au prononcé du présent arrêt. Le greffier, Le président, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.
ARBITRAGEHOF [2005/202004] Uittreksel uit arrest nr. 131/2005 van 19 juli 2005 Rolnummer 3033 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 57, § 2, eerste lid, 2o, en tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals gewijzigd bij artikel 483 van de programmawet van 22 december 2003, ingesteld door de v.z.w. « Défense des Enfants - International - Belgique Branche francophone (D.E.I. Belgique) » en anderen. Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 juni 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 juni 2004, hebben de v.z.w.« Défense des Enfants - International - Belgique - Branche francophone (D.E.I. Belgique) », met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Kiekenmarkt 30, en B. Sall en A. Bah, wonende te 1080 Brussel, Liverpoolstraat 48, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 57, § 2, eerste lid, 2o, en tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals gewijzigd bij artikel 483 van de programmawet van 22 december 2003 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2003). (...)
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD II. In rechte (...) Ten aanzien van de omvang van het beroep B.1. Het Hof dient de omvang van het beroep tot vernietiging te bepalen op grond van de inhoud van het verzoekschrift. Aangezien de middelen enkel gericht zijn tegen artikel 57, § 2, eerste lid, 2o, en tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals gewijzigd bij artikel 483 van de bestreden programmawet van 22 december 2003, zal het Hof zijn onderzoek tot dat deel van de voormelde bepaling beperken. Ten gronde B.2.1. De verzoekende partijen leiden een eerste middel af uit de schending, door artikel 483 van de programmawet van 22 december 2003, van de artikelen 22 en 23, eerste lid, van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 191 ervan, met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, met de artikelen 17 en 23.1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, met de artikelen 2.1, 10.1 en 10.3 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en met de artikelen 3 en 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, waarbij die verdragsbepalingen in voorkomend geval in samenhang worden gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. In een eerste onderdeel van het middel wordt aangeklaagd dat de aangevochten bepaling onredelijke inmengingen in het privé-leven en het gezinsleven van de betrokkenen veroorzaakt door te voorzien in een maatschappelijke dienstverlening die beperkt is tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en uitsluitend aan dat kind is voorbehouden, terwijl het privé-leven en het gezinsleven zouden vereisen dat de hulp wordt vastgesteld met betrekking tot alle gezinsleden. B.2.2. Artikel 483 van de programmawet van 22 december 2003 bepaalt : « Artikel 57, § 2, eerste lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt vervangen als volgt : ’ In afwijking van de andere bepalingen van deze wet, is de taak van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn beperkt tot : 1o het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft; 2o het vaststellen van de staat van behoeftigheid doordat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen, wanneer het gaat om een vreemdeling jonger dan 18 jaar die met zijn ouders illegaal in het Rijk verblijft. In het geval bedoeld in 2o, wordt de maatschappelijke hulp beperkt tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en wordt uitsluitend verstrekt in een federaal opvangcentrum overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de Koning. ’ ». B.2.3. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald. De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ». Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden. [...] ». Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van ’s lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». De artikelen 17 en 23 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepalen : « Artikel 17 1. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam. 2. Een ieder heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting ». « Artikel 23 1. Het gezin vormt de natuurlijke en fundamentele kern van de maatschappij en heeft het recht op bescherming door de maatschappij en de Staat. 2. Het recht van mannen en vrouwen van huwbare leeftijd een huwelijk aan te gaan en een gezin te stichten wordt erkend. 3. Geen huwelijk wordt gesloten zonder de vrije en volledige toestemming van de aanstaande echtgenoten. 4. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag nemen passende maatregelen ter verzekering van de gelijke rechten en verantwoordelijkheden van de echtgenoten wat het huwelijk betreft, tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan. In geval van ontbinding van het huwelijk wordt voorzien in de noodzakelijke bescherming van eventuele kinderen ». Artikel 2.1, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten bepaalt : « Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich maatregelen te nemen, zowel zelfstandig als binnen het kader van de internationale hulp en samenwerking, met name op economisch en technisch gebied, en met volledige gebruikmaking van de hem ter beschikking staande hulpbronnen, ten einde met alle passende middelen, inzonderheid de invoering van wettelijke maatregelen, tot een algehele verwezenlijking van de in dit Verdrag erkende rechten te komen ».
34463
34464
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD De artikelen 10.1 en 10.3 van hetzelfde Verdrag bepalen : « De Staten die partij zijn bij dit Verdrag erkennen het volgende : 1. De grootst mogelijke bescherming en bijstand dient te worden verleend aan het gezin, dat de natuurlijke en fundamentele kern van de maatschappij vormt, in het bijzonder bij de stichting daarvan en zolang het de verantwoording draagt voor de zorg voor en de opvoeding van kinderen die nog niet in eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Een huwelijk moet door de aanstaande echtgenoten uit vrije wil worden aangegaan. [...] 3. Bijzondere maatregelen ter bescherming van en ter verlening van bijstand aan kinderen en jeugdige personen dienen te worden genomen zonder enigerlei discriminatie ter zake van afstamming of anderszins. Kinderen en jeugdige personen dienen te worden beschermd tegen economische en sociale uitbuiting. Tewerkstelling van zulke personen voor het verrichten van arbeid die schadelijk is voor hun zedelijk of lichamelijk welzijn, levensgevaar oplevert, dan wel groot gevaar inhoudt dat hun normale ontwikkeling zal worden geremd, dient strafbaar te zijn bij de wet. De Staten dienen tevens leeftijdsgrenzen vast te stellen waar beneden het verrichten van loonarbeid door kinderen verboden en strafbaar bij de wet dient te zijn ». Ten slotte bepalen de artikelen 3 en 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind : « Artikel 3 1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging. 2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen. 3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht ». « Artikel 16 1. Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privéleven, in zijn of haar gezinsleven, zijn of haar woning of zijn of haar correspondentie, noch aan enige onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en goede naam. 2. Het kind heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting ». B.3.1. Zoals het eerste onderdeel van het eerste middel is geformuleerd, wordt het Hof daarin verzocht zich uit te spreken over de niet-toekenning van maatschappelijke dienstverlening aan de gezinsleden van de betrokken minderjarige. B.3.2. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet blijkt dat de wetgever, door de bestreden maatregel aan te nemen, de consequenties wilde trekken uit het arrest nr. 106/2003, uitgesproken door het Hof op 22 juli 2003, door een maatschappelijke dienstverlening toe te kennen aan de illegale minderjarigen van wie de ouders niet in staat zijn in het onderhoud te voorzien, en daarbij te vermijden dat de aldus toegekende hulp haar oorspronkelijk doel zou missen (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0473/001 en DOC 51-0474/001, pp. 223-224, en DOC 51-0473/029). Om de in het arrest nr. 106/2003 uiteengezette redenen, hebben de ouders voor zichzelf in beginsel geen recht op andere maatschappelijke dienstverlening dan dringende medische hulp. Een dergelijke dienstverlening zou indruisen tegen de doelstelling van de wetgever, die, zoals met name is uiteengezet in het arrest nr. 51/94 en zoals eraan is herinnerd naar aanleiding van de parlementaire besprekingen die aan de goedkeuring van de aangevochten bepaling zijn voorafgegaan, erin bestaat de vreemdeling die illegaal op het grondgebied verblijft ertoe aan te zetten in te gaan op het bevel om het grondgebied te verlaten. B.4. Het Hof dient evenwel nog na te gaan of de aangevochten wet, door de maatregelen waarin zij voorziet, het bestaan van een gezinsleven onmogelijk maakt. Een dergelijke grief, die aanleunt bij het verwijt dat de verzoekende partijen in het tweede, het derde en het vierde onderdeel van hun eerste middel hebben geformuleerd, moet samen met die andere onderdelen worden onderzocht. De verzoekende partijen voeren aan dat de aangevochten bepaling, door het kind te verplichten in een federaal opvangcentrum te verblijven zonder dat enige maatregel wordt genomen om zijn ouders daar op te vangen, inbreuk zou plegen op het recht op eerbiediging van het privé-leven en het gezinsleven en de positieve verplichtingen van de Staat ernstig in het gedrang zou brengen door de invoering van maatregelen die de gezinnen geenszins zouden beschermen vermits die bepaling, integendeel, tot gevolg zou hebben dat gezinnen uit elkaar worden gerukt. B.5.1. De rechten die bij artikel 22 van de Grondwet en bij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens worden gewaarborgd, zijn niet absoluut. Hoewel artikel 22 van de Grondwet aan eenieder het recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven toekent, voegt die bepaling daaraan immers onmiddellijk toe : « behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald ». De voormelde bepalingen vereisen dat elke overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privé-leven en het gezinsleven wordt voorgeschreven in een voldoende precieze wettelijke bepaling, beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte en evenredig is met de nagestreefde wettige doelstelling. B.5.2. Ofschoon artikel 8.2 van het voormelde Europees Verdrag, door het woord « wet » te gebruiken, niet vereist dat in de inmenging die het toestaat, wordt voorzien in een « wet » in de formele betekenis van het woord, wijst hetzelfde woord « wet », gebruikt in artikel 22 van de Grondwet, op een wettelijke bepaling. Die grondwettelijke vereiste wordt aan de Belgische wetgever opgelegd, krachtens artikel 53 van het Europees Verdrag, volgens hetwelk de bepalingen van het Verdrag niet zo kunnen worden uitgelegd dat ze beperkingen opleggen of inbreuk maken op de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden die met name in het interne recht worden erkend. B.5.3. De bestreden bepaling staat toe dat materiële hulp wordt verstrekt aan een minderjarige in een federaal opvangcentrum, « overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de Koning ». In de parlementaire voorbereiding van de wet kan men lezen dat de Minister van Maatschappelijke Integratie « het geen goed idee [vond] om een aan de ouders gewaarborgd recht in de programmawet op te nemen, omdat het het kind is dat het recht op maatschappelijke hulp opent. Niettemin preciseert ze dat het koninklijk besluit met de voorwaarden inzake de te verlenen hulp zodanig zal worden geformuleerd dat slechts in écht uitzonderlijke gevallen zal worden overgegaan tot een scheiding van ouders en kinderen. Ook zij is er immers van overtuigd dat de kinderen zich in de meeste gevallen slechts naar behoren kunnen ontplooien in het bijzijn van hun ouders » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0473/029, p. 28).
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.5.4. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is van mening dat het samenzijn voor een ouder en zijn kind een fundamenteel element van het gezinsleven is en dat het ten laste nemen van het kind door de overheid geen einde maakt aan de natuurlijke gezinsrelaties (in die zin, onder meer de arresten W., B. en R. t. Verenigd Koninkrijk van 8 juli 1987, § 59; Gnahoré t. Frankrijk van 19 september 2000, § 50). Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is eveneens van oordeel dat, hoewel artikel 8 van het Verdrag hoofdzakelijk ertoe strekt het individu te beschermen tegen de willekeurige inmenging van het openbaar gezag, « het aan de Staat ook positieve verplichtingen oplegt die inherent zijn aan een werkelijke ’ eerbiediging ’ van het gezinsleven. Daar waar een familieband blijkt te bestaan, dient de Staat in beginsel zodanig te handelen dat die band kan worden ontwikkeld en de geëigende maatregelen te nemen om de betrokken ouder en kind te herenigen » (arresten Eriksson t. Zweden van 22 juni 1989, § 71, Margarita en Roger Andersson t. Zweden van 25 februari 1992, § 91, Olsson t. Zweden van 24 maart 1988, § 90, Keegan t. Ierland van 26 mei 1994, § 44, en Hokkanen t. Finland van 23 september 1994, § 54). B.5.5. Door te bepalen dat de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind uitsluitend zal worden verstrekt in een federaal opvangcentrum, betekent de aangevochten bepaling een inmenging in het privé-leven en het gezinsleven van de betrokkene. Een dergelijke inmenging moet dus beantwoorden aan de vereisten van wettigheid en voorzienbaarheid die zijn gesteld bij artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Verdrag, moet een wettig doel nastreven en zich ten aanzien van dat doel in een juist verband van evenredigheid bevinden. Hoewel de bewoordingen van de wet niet uitdrukkelijk uitsluiten dat de ouders hun kind in een opvangcentrum vergezellen opdat het de hulp kan krijgen die onontbeerlijk is voor zijn ontplooiing, wordt niet gepreciseerd in welke gevallen de aanwezigheid van de ouders al dan niet zal worden toegestaan. Het Hof wijst overigens op de verklaringen van de Minister van Maatschappelijke Integratie : « Het [is] het kind [...] dat het recht op maatschappelijke hulp opent. Niettemin preciseert ze dat het koninklijk besluit met de voorwaarden inzake de te verlenen hulp zodanig zal worden geformuleerd dat slechts in écht uitzonderlijke gevallen zal worden overgegaan tot een scheiding van ouders en kinderen. Ook zij is er immers van overtuigd dat de kinderen zich in de meeste gevallen slechts naar behoren kunnen ontplooien in het bijzijn van hun ouders » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0473/029, p. 28). Uit de omzendbrief van de Minister van Maatschappelijke Integratie, die op 16 augustus 2004 naar de voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn is gestuurd, blijkt ook dat de aanwezigheid van de ouders bij hun kind onontbeerlijk werd geacht voor de ontwikkeling van het kind. B.6. De bestreden bepaling is in strijd met artikel 22 van de Grondwet en met de verdragsbepalingen die een analoge draagwijdte hebben, doordat zij voorschrijft dat de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind uitsluitend in een federaal opvangcentrum wordt verstrekt, zonder dat die bepaling zelf waarborgt dat de ouders er eveneens kunnen worden opgevangen opdat zij niet van hun kinderen worden afgezonderd. B.7.1. In een vijfde onderdeel van het eerste middel beweren de verzoekende partijen dat de aangevochten bepaling, door de aan een illegaal verblijvend kind toegekende hulp te beperken tot maatschappelijke hulpverlening, inbreuk zou maken op het recht op de menselijke waardigheid van de betrokkene. B.7.2. De Minister heeft bij de parlementaire besprekingen die aan de goedkeuring van de aangevochten bepalingen zijn voorafgegaan, gepreciseerd dat de doelstelling erin bestond aan de minderjarige de hulp te verzekeren die noodzakelijk is voor zijn ontwikkeling, overeenkomstig het arrest nr. 106/2003 van het Hof. Bijgevolg moet het O.C.M.W. elk geval afzonderlijk analyseren en telkens nagaan welke de behoeften van het kind zijn. De Minister voegde eraan toe : « De ontworpen bepaling behelst geen concrete oplossingen, maar strekt ertoe een scheeftrekking te voorkomen : het arrest van het Arbitragehof zou immers wel eens zodanig kunnen worden gelezen dat het de verplichting inhoudt financiële steun te bieden aan alle betrokken minderjarigen, wat onhoudbaar is. In het koninklijk besluit zal worden gepreciseerd welke vorm de maatschappelijke hulp mag aannemen (schoolbenodigdheden, voeding, onderdak, ...) » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-0473/029, p. 27). In zijn arrest nr. 106/2003 heeft het Hof geoordeeld dat de doelstellingen die zijn opgesomd in de artikelen 2, 3, 24.1, 26 en 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, dienden te worden verzoend met de doelstelling die erin bestaat volwassenen die illegaal op het grondgebied verblijven, niet ertoe aan te zetten er te blijven (B.7.6). Het heeft aldus geoordeeld dat maatschappelijke dienstverlening moet kunnen worden toegekend : « onder de drievoudige voorwaarde dat de bevoegde overheden hebben vastgesteld dat de ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen, dat vaststaat dat de aanvraag betrekking heeft op onontbeerlijke uitgaven voor de ontwikkeling van het kind ten voordele van wie die dienstverlening wordt aangevraagd en dat het centrum zich ervan vergewist dat de dienstverlening uitsluitend zal dienen om die uitgaven te dekken. Het staat dus aan het centrum - onder voorbehoud van een optreden van de wetgever die een andere gepaste regeling zou aannemen - een dergelijke dienstverlening toe te kennen, op voorwaarde evenwel dat die valt binnen de perken van de specifieke behoeften van het kind, dat zij wordt verleend in de vorm van een dienstverlening in natura of een tenlasteneming van uitgaven ten behoeve van derden die een dergelijke dienst verlenen, teneinde elk mogelijk misbruik in het voordeel van de ouders uit te sluiten en met dien verstande dat die dienstverlening niet belet dat de maatregel inzake de verwijdering van de ouders en hun kinderen wordt uitgevoerd » (B.7.7). B.7.3. Om identieke redenen als die welke zojuist in herinnering werden gebracht, kan de wetgever niet worden verweten dat hij gekozen heeft voor materiële maatschappelijke hulpverlening. B.8. Het eerste middel is in zijn vijfde onderdeel niet gegrond. B.9.1. In het zesde onderdeel van het eerste middel beweren de verzoekende partijen dat, in zoverre de in het middel aangevoerde verdragsbepalingen zouden moeten worden gelezen in samenhang met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, het evident is dat de aangevochten wet met de invoering van een regeling van beperkte maatschappelijke hulpverlening voor onwettig verblijvende kinderen of voor hun gezin, een discriminatie in het leven roept tussen laatstgenoemden en de wettig verblijvende kinderen of hun gezin, waarbij twee onderscheiden opvattingen van het belang van het kind worden ingevoerd naar gelang van de wettigheid van het verblijf in België. B.9.2. In zoverre het middel aansluit bij de grief dat de norm de kinderen verplicht te verblijven in een federaal opvangcentrum zonder dat de aanwezigheid van de ouders aan hun zijde zou zijn gewaarborgd, dient dat middel, dat niet tot een ruimere vernietiging kan leiden, niet te worden onderzocht.
34465
34466
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.9.3. Aangezien zowel de minderjarige van wie de ouders onwettig op het grondgebied verblijven als de minderjarige van wie de ouders regelmatig op het grondgebied verblijven, recht hebben op maatschappelijke dienstverlening, bestaat er dienaangaande geen discriminerend verschil in behandeling tussen de twee categorieën. De omstandigheid dat de modaliteiten van de toegekende hulp variëren naar gelang van het al dan niet regelmatig karakter van het verblijf van de ouders, wijzigt niets aan die vaststelling. Het komt immers het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers toe een geïndividualiseerd opvangproject op te stellen waarbij een materiële hulp wordt verzekerd die is aangepast aan de noden van de minderjarige en die onontbeerlijk is voor zijn ontwikkeling. De hierboven beschreven modaliteiten zijn niet discriminatoir, aangezien zij ertoe strekken de doelstellingen die zijn opgesomd in de bepalingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind te verzoenen met de doelstelling die erin bestaat de ouders die illegaal op het grondgebied verblijven, niet ertoe aan te zetten er te blijven. B.10.1. In een tweede middel voeren de verzoekende partijen de schending aan, door de aangevochten bepaling, van artikel 23, tweede en derde lid van de Grondwet, van de artikelen 11 en 13 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, van de artikelen 27, 28 en 29 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en van de artikelen 16 en 17 van het herziene Sociale Handvest, waarbij die verdragsbepalingen in voorkomend geval worden gelezen in samenhang met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Aangeklaagd wordt dat de aangevochten bepaling de maatschappelijke dienstverlening zoals daarin is voorzien is in artikel 1 van de wet van 8 juli 1976 op een discriminerende wijze zou beperken, of op zijn minst een flagrante stap achteruit zou betekenen, door bij de toepassing van voormelde bepalingen de ontwikkeling van het kind in de niet strikt materiële aspecten ervan, zoals die welke voortvloeien uit het recht op opvoeding, te veronachtzamen. B.10.2. Uit de memorie van antwoord van de verzoekende partijen blijkt dat in het middel, in zoverre het het recht op opvoeding van het kind beoogt, wordt aangeklaagd dat de aangevochten bepaling een significante achteruitgang betekent in het recht van de kinderen om te leven overeenkomstig de menselijke waardigheid door hen te dwingen gescheiden van hun ouders te leven. Dat middel, dat niet tot een ruimere vernietiging kan leiden dan diegene die volgt uit B.6, dient niet te worden onderzocht. B.11.1. De verzoekende partijen leiden een derde middel af uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 2.2 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en van artikel 2 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, eventueel in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Beweerd wordt dat de aangevochten bepaling een discriminerend verschil in behandeling zou teweegbrengen tussen, enerzijds, het in die bepaling beoogde kind en, anderzijds, het kind dat maatschappelijke dienstverlening kan vorderen en dat onwettig op het grondgebied verblijft zonder zijn ouders of het kind met wettig verblijf dat maatschappelijke dienstverlening kan vorderen om een andere reden dan het feit dat zijn ouders hun onderhoudsplicht niet nakomen of niet in staat zijn die na te komen. B.11.2. Het kind dat onwettig op het grondgebied verblijft zonder zijn ouders, is onderworpen aan de maatregelen die zijn voorgeschreven bij artikel 479 van de programmawet van 24 december 2002 betreffende de voogdij over niet begeleide minderjarige vreemdelingen en bij het koninklijk besluit van 22 december 2003 « tot uitvoering van Titel XIII, Hoofdstuk 6 ’ Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen ’ van de programmawet van 24 december 2002 ». De omstandigheid dat verschillende maatregelen zijn voorgeschreven voor onwettig verblijvende minderjarigen naargelang zij al dan niet door hun ouders begeleid zijn, is op zich niet discriminerend. Het kan immers redelijkerwijze worden verantwoord dat ten aanzien van minderjarigen die hun ouders aan hun zijde hebben, andere hulpverleningsmaatregelen worden genomen dan ten aanzien van de minderjarigen over wie niemand het ouderlijk gezag uitoefent. B.11.3. Dat onderdeel van het middel is niet gegrond. B.11.4. Ten aanzien van het aangeklaagde verschil in behandeling tussen de onwettig verblijvende minderjarigen die aan de aangevochten wet onderworpen zijn en de minderjarigen die wettig op het grondgebied verblijven, is het middel niet gegrond, om dezelfde redenen als die welke zijn vermeld in B.9.3. Ten aanzien van de draagwijdte van de vernietiging en ten aanzien van de handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepaling B.12.1. Uit B.7 tot B.11 vloeit voort dat artikel 57, § 2, laatste lid, van de wet van 8 juli 1976 geen enkele van de in het beroep aangevoerde bepalingen schendt, in zoverre het bepaalt dat « de maatschappelijke hulp [wordt] beperkt tot de materiële hulp die onontbeerlijk is voor de ontwikkeling van het kind en [...] uitsluitend [wordt] verstrekt in een federaal opvangcentrum overeenkomstig de voorwaarden en modaliteiten bepaald door de Koning ». B.12.2. Uit B.6 vloeit voort dat die bepaling artikel 22 van de Grondwet schendt, alsmede de verdragsbepalingen die een analoge draagwijdte hebben, maar uitsluitend in zoverre zij zelf niet waarborgt dat de ouders eveneens kunnen worden opgevangen in het centrum waar hun kind materiële hulp ontvangt. B.12.3. Teneinde aan de wetgever de tijd te laten om de bepaling bestaanbaar te maken met artikel 22 van de Grondwet en met de verdragsbepalingen met analoge draagwijdte, dienen op grond van artikel 8, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 de gevolgen ervan te worden gehandhaafd. Om die redenen, het Hof - vernietigt, rekening houdend met het gestelde in B.12.1 en B.12.2, het laatste lid van artikel 483 van de programmawet van 22 december 2003; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling tot de inwerkingtreding van een nieuwe bepaling en uiterlijk tot 31 maart 2006. Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 juli 2005, door voorzitter M. Melchior, ter vervanging van rechter P. Martens, wettig verhinderd zijnde de uitspraak van dit arrest bij te wonen. De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.
34467
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD SCHIEDSHOF [2005/202004] Auszug aus dem Urteil Nr. 131/2005 vom 19. Juli 2005 Geschäftsverzeichnisnummer 3033 In Sachen: Klage auf Nichtigerklärung von Artikel 57 § 2 Absatz 2 Nr. 2 und Absatz 2 des Grundlagengesetzes vom 8. Juli 1976 über die öffentlichen Sozialhilfezentren, abgeändert durch Artikel 483 des Programmgesetzes vom 22. Dezember 2003, erhoben von der VoG «Défense des Enfants - International - Belgique - Branche francophone (D.E.I. Belgique)» und anderen. Der Schiedshof, zusammengesetzt aus dem Richter und stellvertretenden Vorsitzenden P. Martens, dem Vorsitzenden A. Arts und den Richtern R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke und J. Spreutels, unter Assistenz des Kanzlers P.-Y. Dutilleux, unter dem Vorsitz des Richters P. Martens, verkündet nach Beratung folgendes Urteil: I. Gegenstand der Klage und Verfahren Mit einer Klageschrift, die dem Hof mit am 28. Juni 2004 bei der Post aufgegebenem Einschreibebrief zugesandt wurde und am 29. Juni 2004 in der Kanzlei eingegangen ist, erhoben die VoG «Défense des Enfants - International Belgique - Branche francophone (D.E.I. Belgique)», mit Vereinigungssitz in 1000 Brüssel, rue du Marché au Poulets 30, und B. Sall und A. Bah, wohnhaft in 1080 Brüssel, rue de Liverpool 48, Klage auf Nichtigerklärung von Artikel 57 § 2 Absatz 1 Nr. 2 und Absatz 2 des Grundlagengesetzes vom 8. Juli 1976 über die öffentlichen Sozialhilfezentren in der durch Artikel 483 des Programmgesetzes vom 22. Dezember 2003 (veröffentlicht im Belgischen Staatsblatt vom 31. Dezember 2003) abgeänderten Fassung. (...) II. In rechtlicher Beziehung (...) In Bezug auf den Umfang der Klage B.1. Der Hof muss den Umfang der Nichtigkeitsklage anhand des Inhalts der Klageschrift bestimmen. Da die Klagegründe gegen Artikel 57 § 2 Absatz 1 Nr. 2 und Absatz 2 des Grundlagengesetzes vom 8. Juli 1976 über die öffentlichen Sozialhilfezentren in der durch Artikel 483 des angefochtenen Programmgesetzes vom 22. Dezember 2003 abgeänderten Fassung gerichtet sind, begrenzt der Hof seine Prüfung auf diesen Teil der obengenannten Bestimmung. Zur Hauptsache B.2.1. Die klagenden Parteien leiten einen ersten Klagegrund ab aus einem Verstoß von Artikel 483 des Programmgesetzes vom 22. Dezember 2003 gegen die Artikel 22 und 23 Absatz 1 der Verfassung in Verbindung mit deren Artikel 191, mit Artikel 8 der Europäischen Menschenrechtskonvention, mit den Artikeln 17 und 23 Absatz 1 des Internationalen Paktes über bürgerliche und politische Rechte, mit den Artikeln 2 Absatz 1 und 10 Absätze 1 und 3 des Internationalen Paktes über wirtschaftliche, soziale und kulturelle Rechte sowie mit den Artikeln 3 und 16 des Übereinkommens über die Rechte des Kindes, wobei diese Vertragsbestimmungen im vorliegenden Fall in Verbindung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung betrachtet werden. In einem ersten Teil des Klagegrunds wird bemängelt, dass die angefochtene Bestimmung zu unvernünftigen Einmischungen ins Privat- und Familienleben der Betroffenen führe, indem sie eine Sozialhilfe vorsehe, die auf die für die Entwicklung des Kindes unerlässliche materielle Hilfe begrenzt sei und ausschließlich diesem vorbehalten sei, während das Privat- und Familienleben es erfordere, dass die Hilfe entsprechend sämtlichen Familienmitgliedern bestimmt werde. B.2.2. Artikel 483 des Programmgesetzes vom 22. Dezember 2003 besagt: «Artikel 57 § 2 Absatz 1 des Grundlagengesetzes vom 8. Juli 1976 über die öffentlichen Sozialhilfezentren wird durch folgenden Wortlaut ersetzt: ’ In Abweichung von den anderen Bestimmungen dieses Gesetzes beschränkt sich die Aufgabe des öffentlichen Sozialhilfezentrums auf: 1. die Gewährung einer dringenden medizinischen Hilfe für Ausländer, die sich illegal im Königreich aufhalten; 2. die Feststellung der Bedürftigkeit infolge des Umstandes, dass die Eltern ihrer Unterhaltspflicht gegenüber einem Ausländer unter achtzehn Jahren, der sich mit seinen Eltern illegal im Königreich aufhält, nicht nachkommen oder nicht imstande sind, ihr nachzukommen. In den in Nr. 2 vorgesehenen Fällen ist die Sozialhilfe auf die für die Entwicklung des Kindes unerlässliche materielle Hilfe begrenzt und wird sie ausschließlich in einem föderalen Aufnahmezentrum gemäß den vom König festgelegten Bedingungen und Modalitäten gewährt. ’». B.2.3. Artikel 22 der Verfassung bestimmt: «Jeder hat ein Recht auf Achtung vor seinem Privat- und Familienleben, außer in den Fällen und unter den Bedingungen, die durch Gesetz festgelegt sind. Das Gesetz, das Dekret oder die in Artikel 134 erwähnte Regel gewährleistet den Schutz dieses Rechtes». Artikel 23 der Verfassung bestimmt: «Jeder hat das Recht, ein menschenwürdiges Leben zu führen. [...]». Artikel 8 der Europäischen Menschenrechtskonvention bestimmt: «(1) Jedermann hat Anspruch auf Achtung seines Privat- und Familienlebens, seiner Wohnung und seines Briefverkehrs. (2) Der Eingriff einer öffentlichen Behörde in die Ausübung dieses Rechts ist nur statthaft, insoweit dieser Eingriff gesetzlich vorgesehen ist und eine Maßnahme darstellt, die in einer demokratischen Gesellschaft für die nationale Sicherheit, die öffentliche Ruhe und Ordnung, das wirtschaftliche Wohl des Landes, die Verteidigung der Ordnung und zur Verhinderung von strafbaren Handlungen, zum Schutz der Gesundheit und der Moral oder zum Schutz der Rechte und Freiheiten anderer notwendig ist». Die Artikel 17 und 23 des Internationalen Paktes über bürgerliche und politische Rechte bestimmen: «Artikel 17 (1) Niemand darf willkürlichen oder rechtswidrigen Eingriffen in sein Privatleben, seine Familie, seine Wohnung und seinen Schriftverkehr oder rechtswidrigen Beeinträchtigungen seiner Ehre und seines Rufes ausgesetzt werden. (2) Jedermann hat Anspruch auf rechtlichen Schutz gegen solche Eingriffe oder Beeinträchtigungen». «Artikel 23
34468
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD (1) Die Familie ist die natürliche Kernzelle der Gesellschaft und hat Anspruch auf Schutz durch Gesellschaft und Staat. (2) Das Recht von Mann und Frau, im heiratsfähigen Alter eine Ehe einzugehen und eine Familie zu gründen, wird anerkannt. (3) Eine Ehe darf nur im freien und vollen Einverständnis der künftigen Ehegatten geschlossen werden. (4) Die Vertragsstaaten werden durch geeignete Maßnahmen sicherstellen, dass die Ehegatten gleiche Rechte und Pflichten bei der Eheschließung, während der Ehe und bei Auflösung der Ehe haben. Für den nötigen Schutz der Kinder im Falle einer Auflösung der Ehe ist Sorge zu tragen». Artikel 2 Absatz 1 des Internationalen Paktes über wirtschaftliche, soziale und kulturelle Rechte bestimmt: «Jeder Vertragsstaat verpflichtet sich, einzeln und durch internationale Hilfe und Zusammenarbeit, insbesondere wirtschaftlicher und technischer Art, unter Ausschöpfung aller seiner Möglichkeiten Maßnahmen zu treffen, um nach und nach mit allen geeigneten Mitteln, vor allem durch gesetzgeberische Maßnahmen, die volle Verwirklichung der in diesem Pakt anerkannten Rechte zu erreichen». Artikel 10 Absätze 1 und 3 desselben Paktes bestimmt: «Die Vertragsstaaten erkennen an, 1. dass die Familie als die natürliche Kernzelle der Gesellschaft größtmöglichen Schutz und Beistand genießen soll, insbesondere im Hinblick auf ihre Gründung und solange sie für die Betreuung und Erziehung unterhaltsberechtigter Kinder verantwortlich ist. Eine Ehe darf nur im freien Einverständnis der künftigen Ehegatten geschlossen werden; [...] 3. dass Sondermaßnahmen zum Schutz und Beistand für alle Kinder und Jugendlichen ohne Diskriminierung aufgrund der Abstammung oder aus sonstigen Gründen getroffen werden sollen. Kinder und Jugendliche sollen vor wirtschaftlicher und sozialer Ausbeutung geschützt werden. Ihre Beschäftigung mit Arbeiten, die ihrer Moral oder Gesundheit schaden, ihr Leben gefährden oder voraussichtlich ihre normale Entwicklung behindern, soll gesetzlich strafbar sein. Die Staaten sollen ferner Altersgrenzen festsetzen, unterhalb derer die entgeltliche Beschäftigung von Kindern gesetzlich verboten und strafbar ist». Schließlich bestimmen die Artikel 3 und 16 des Übereinkommens über die Rechte des Kindes: «Artikel 3 (1) Bei allen Maßnahmen, die Kinder betreffen, gleichviel ob sie von öffentlichen oder privaten Einrichtungen der sozialen Fürsorge, Gerichten, Verwaltungsbehörden oder Gesetzgebungsorganen getroffen werden, ist das Wohl des Kindes ein Gesichtspunkt, der vorrangig zu berücksichtigen ist. (2) Die Vertragsstaaten verpflichten sich, dem Kind unter Berücksichtigung der Rechte und Pflichten seiner Eltern, seines Vormunds oder anderer für das Kind gesetzlich verantwortlicher Personen den Schutz und die Fürsorge zu gewährleisten, die zu seinem Wohlergehen notwendig sind; zu diesem Zweck treffen sie alle geeigneten Gesetzgebungsund Verwaltungsmaßnahmen. (3) Die Vertragsstaaten stellen sicher, dass die für die Fürsorge für das Kind oder dessen Schutz verantwortlichen Institutionen, Dienste und Einrichtungen den von den zuständigen Behörden festgelegten Normen entsprechen, insbesondere im Bereich der Sicherheit und der Gesundheit sowie hinsichtlich der Zahl und der fachlichen Eignung des Personals und des Bestehens einer ausreichenden Aufsicht». «Artikel 16 (1) Kein Kind darf willkürlichen oder rechtswidrigen Eingriffen in sein Privatleben, seine Familie, seine Wohnung oder seinen Schriftverkehr oder rechtswidrigen Beeinträchtigungen seiner Ehre und seines Rufes ausgesetzt werden. (2) Das Kind hat Anspruch auf rechtlichen Schutz gegen solche Eingriffe oder Beeinträchtigungen». B.3.1. In seiner Formulierung wird im ersten Teil des ersten Klagegrunds der Hof gebeten, zur Nichtgewährung einer Sozialhilfe für die Familienmitglieder des betreffenden Minderjährigen Stellung zu nehmen. B.3.2. Aus den Vorarbeiten zum Gesetz geht hervor, dass der Gesetzgeber durch die Annahme der angefochtenen Maßnahme die Schlussfolgerungen aus dem Urteil des Hofes Nr. 106/2003 vom 22. Juli 2003 ziehen wollte, indem er den illegalen Minderjährigen, deren Eltern nicht imstande sind, den Unterhalt zu gewährleisten, eine Sozialhilfe gewährte und es gleichzeitig vermied, dass die somit gewährte Hilfe vom ursprünglichen Zweck fehlgeleitet würde (Parl. Dok., Kammer, 2003-2004, DOC 51-0473/001 und DOC 51-0474/001, SS. 223-224, und DOC 51-0473/029). Aus den im Urteil Nr. 106/2003 dargelegten Gründen haben die Eltern grundsätzlich für sich selbst keinen Anspruch auf andere Sozialhilfe als dringende medizinische Hilfe. Eine solche Hilfe würde dem Ziel des Gesetzgebers zuwiderlaufen, nämlich, wie insbesondere im Urteil Nr. 51/94 dargelegt und bereits anlässlich der parlamentarischen Erörterungen vor der Annahme der angefochtenen Bestimmung in Erinnerung gerufen wurde, sich illegal auf dem Staatsgebiet aufhaltende Ausländer zu veranlassen, der Anweisung zum Verlassen des Staatsgebiets Folge zu leisten. B.4. Der Hof muss allerdings noch prüfen, ob das angefochtene Gesetz durch die darin vorgesehenen Maßnahmen ein Familienleben unmöglich macht. Eine solche Beschwerde, die sich an die gleiche Kritik der klagenden Parteien im zweiten, dritten und vierten Teil ihres ersten Klagegrunds anlehnt, muss zusammen mit diesen anderen Teilen geprüft werden. Die klagenden Parteien führen an, die angefochtene Bestimmung würde, indem sie das Kind zwinge, sich in einem föderalen Aufnahmezentrum aufzuhalten, ohne dass irgendeine Maßnahme ergriffen werde, um seine Eltern dort aufzunehmen, das Recht auf Achtung des Privat- und Familienlebens verletzen und die positiven Verpflichtungen des Staates in schwerwiegender Weise missachten durch die Einführung von Maßnahmen, die keineswegs die Familien schützen würden, sondern im Gegenteil zur Folge hätten, sie zu zerbrechen. B.5.1. Die durch Artikel 22 der Verfassung und Artikel 8 der Europäischen Menschenrechtskonvention garantierten Rechte sind nicht absolut. Obwohl Artikel 22 der Verfassung jedem ein Recht auf Achtung vor seinem Privat- und Familienleben anerkennt, wird in dieser Bestimmung unverzüglich hinzugefügt: «außer in den Fällen und unter den Bedingungen, die durch Gesetz festgelegt sind». Die obengenannten Bestimmungen erfordern es, dass jeder Eingriff der Behörden in das Recht auf Achtung des Privat- und Familienlebens durch eine ausreichend präzise Gesetzesbestimmung vorgeschrieben wird, dass sie einem zwingenden gesellschaftlichen Bedarf entspricht und dass sie im Verhältnis zur rechtmäßigen Zielsetzung steht. B.5.2. Obwohl Artikel 8 Absatz 2 der obenerwähnten europäischen Konvention durch Verwendung des Begriffs «gesetzlich» nicht verlangt, dass der darin vorgesehene Eingriff durch ein «Gesetz» im formellen Sinn vorgesehen sein muss, wird mit demselben Wort «Gesetz» in Artikel 22 der Verfassung eine Gesetzesbestimmung bezeichnet. Dieses verfassungsrechtliche Erfordernis wird dem belgischen Gesetzgeber aufgrund von Artikel 53 der europäischen Konvention auferlegt, wonach keine Bestimmung der Konvention als Beschränkung oder Minderung eines der Menschenrechte und grundsätzlichen Freiheiten ausgelegt werden darf, die insbesondere im innerstaatlichen Recht festgelegt sind.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.5.3. Die angefochtene Bestimmung erlaubt die Gewährung einer materiellen Hilfe für Minderjährige in einem föderalen Aufnahmezentrum, «gemäß den vom König festgelegten Bedingungen und Modalitäten». In den Vorarbeiten zum Gesetz ist zu lesen, dass die Ministerin der Sozialen Eingliederung sich «gegen die Aufnahme eines den Eltern garantierten Rechtes ins Programmgesetz ausgesprochen hat. In diesem Fall lässt das Kind das Recht auf Sozialhilfe entstehen. Sie erklärt jedoch, dass der königliche Erlass in der Definition der Modalitäten für die zu gewährende Hilfe dafür sorgen wird, dass die Trennung nur in wirklich außergewöhnlichen Fällen erfolgt. Sie äußert sich nämlich überzeugt, dass die Entfaltung der Kinder in den meisten Fällen davon abhängt, dass die Eltern bei ihnen sind» (Parl. Dok., Kammer, 2003-2004, DOC 51-0473/029, S. 28). B.5.4. Der Europäische Gerichtshof für Menschenrechte geht davon aus, dass das Zusammensein für einen Elternteil und sein Kind ein wesentliches Element des Familienlebens darstellt, wobei der Unterhalt des Kindes durch die öffentliche Hand die natürlichen Familienbeziehungen nicht aufhebt (in diesem Sinne unter anderem die Urteile W., B. und R. gegen Vereinigtes Königreich vom 8. Juli 1987, § 59; Gnahoré gegen Frankreich vom 19. September 2000, § 50). Der Europäische Gerichtshof für Menschenrechte ist ebenfalls der Auffassung, dass Artikel 8 der Konvention zwar im Wesentlichen darauf ausgerichtet ist, den Einzelnen vor willkürlichen Einmischungen der öffentlichen Hand zu schützen, «dem Staat jedoch ebenfalls positive Pflichten auferlegt, die mit einer effektiven ’ Achtung ’ des Familienlebens zusammenhängen. So muss der Staat in den Fällen, wo das Bestehen einer Familienbeziehung erwiesen ist, grundsätzlich so handeln, dass diese Beziehung sich entwickeln kann, und geeignete Maßnahmen ergreifen, damit die betroffenen Elternteile und Kinder zusammenkommen können» (Urteile Eriksson gegen Schweden vom 22. Juni 1989, § 71, Margarita und Roger Andersson gegen Schweden vom 25. Februar 1992, § 91, Olsson gegen Schweden vom 24. März 1988, § 90, Keegan gegen Irland vom 26. Mai 1994, § 44, und Hokkanen gegen Finnland vom 23. September 1994, § 54). B.5.5. Indem die angefochtene Bestimmung vorsieht, dass die für die Entwicklung des Kindes unerlässliche materielle Hilfe ausschließlich in einem föderalen Aufnahmezentrum gewährt wird, stellt sie eine Einmischung in das Privat- und Familienleben des Betroffenen dar. Eine solche Einmischung muss den Erfordernissen der Gesetzmäßigkeit und Vorhersehbarkeit, die durch Artikel 22 der Verfassung und Artikel 8 der Konvention festgelegt sind, entsprechen, einem rechtmäßigen Ziel dienen und in einem angemessenen Verhältnis zu dieser Zielsetzung stehen. Der Wortlaut des Gesetzes schließt es zwar nicht ausdrücklich aus, dass die Eltern ihr Kind in einem Aufnahmezentrum begleiten, damit es die zu seiner Entfaltung unerlässliche Hilfe erhalten kann, doch es wird nicht präzisiert, in welchen Fällen die Anwesenheit der Eltern zugelassen ist oder nicht. Der Hof weist im Übrigen auf die Erklärungen der Ministerin der Sozialen Eingliederung hin: «In diesem Fall lässt das Kind das Recht auf Sozialhilfe entstehen. Sie erklärt jedoch, dass der königliche Erlass in der Definition der Modalitäten für die zu gewährende Hilfe dafür sorgen wird, dass die Trennung nur in wirklich außergewöhnlichen Fällen erfolgt. Sie äußert sich nämlich überzeugt, dass die Entfaltung der Kinder in den meisten Fällen davon abhängt, dass die Eltern bei ihnen sind» (Parl. Dok., Kammer, 2003-2004, DOC 51-0473/029, S. 28). Aus dem Rundschreiben des Ministers der Sozialen Eingliederung vom 16. August 2004 an die Präsidenten der öffentlichen Sozialhilfezentren geht ebenfalls hervor, dass die Anwesenheit der Eltern bei ihrem Kind als ein unerlässliches Element seiner Entfaltung angesehen wurde. B.6. Die angefochtene Bestimmung steht im Widerspruch zu Artikel 22 der Verfassung und zu den Bestimmungen der Konvention, die eine analoge Tragweite haben, insofern sie vorsieht, dass die zur Entwicklung des Kindes unerlässliche materielle Hilfe ausschließlich in einem föderalen Aufnahmezentrum gewährt wird, ohne dass die Bestimmung selbst es gewährleistet, dass die Eltern dort ebenfalls aufgenommen werden können, um nicht getrennt zu werden. B.7.1. In einem fünften Teil des ersten Klagegrunds führen die klagenden Parteien an, dass die angefochtene Bestimmung, indem sie die Hilfe für die sich in einer illegalen Lage befindenden Kinder auf materielle Sozialhilfe beschränke, das Recht auf die menschliche Würde des Betroffenen verletze. B.7.2. Die Ministerin hat während der parlamentarischen Erörterungen vor der Annahme der angefochtenen Bestimmung erklärt, die Hilfe für Minderjährige diene dazu, die zu ihrer Entwicklung erforderliche Hilfe zu gewährleisten, gemäß dem Urteil Nr. 106/2003 des Hofes. Das ÖSHZ müsse daher jede Situation prüfen und von Fall zu Fall den Bedarf des Kindes ermitteln. Die Ministerin hat hinzugefügt: «Der Entwurf der Bestimmung soll keine konkreten Lösungen anführen, sondern ein Abgleiten vermeiden; das Urteil des Schiedshofes könnte nämlich so ausgelegt werden, dass es die Verpflichtung enthält, sämtlichen betroffenen Minderjährigen eine finanzielle Hilfe zu gewähren, was unhaltbar wäre. Im königlichen Erlass werden die möglichen Formen der Sozialhilfe festgelegt (Schulpakete, Nahrungsmittelpakete, Wohnung, usw.)» (Parl. Dok., Kammer, 2003-2004, DOC 51-0473/029, S. 27). In seinem Urteil Nr. 106/2003 hat der Hof erkannt, dass die in den Artikeln 2, 3, 24 Absatz 1, 26 und 27 des Übereinkommens über die Rechte des Kindes aufgeführten Zielsetzungen in Einklang gebracht werden müssen mit der Zielsetzung, die darin besteht, illegal im Staatsgebiet sich aufhaltende Erwachsene nicht zu ermutigen, daselbst zu bleiben (B.7.6). Er hat somit geurteilt: «Sozialhilfe muß unter folgender dreifacher Voraussetzung gewährt werden können: Die Behörden müssen festgestellt haben, daß die Eltern ihrer Unterhaltspflicht entweder nicht nachkommen wollen oder können, es muß feststehen, daß sich der Antrag auf unentbehrliche Ausgaben für die Entwicklung des Kindes, zu dessen Gunsten diese Hilfe beantragt wird, bezieht, und das Zentrum muß sich vergewissern, daß die Hilfe ausschließlich zur Deckung dieser Ausgaben dienen wird. Es ist somit Aufgabe des Zentrums - vorbehaltlich eines Auftretens des Gesetzgebers, der eine andere angemessene Regelung annehmen würde -, eine solche Hilfe zu gewähren, allerdings unter der Voraussetzung, daß diese die Grenzen der spezifischen Bedürfnisse des Kindes nicht überschreitet, daß sie in Form einer Naturalienhilfe erteilt wird oder in Form einer Übernahme von Ausgaben, die Drittpersonen mit einer solchen Hilfe geleistet haben, damit jeder mögliche Mißbrauch zum Vorteil der Eltern ausgeschlossen wird und mit der Maßgabe, daß aufgrund dieser Hilfe die Durchführung der Maßnahme des Entfernens der Eltern und ihrer Kinder nicht verhindert wird» (B.7.7). B.7.3. Aus den gleichen Gründen, wie sie hier in Erinnerung gerufen wurden, kann dem Gesetzgeber nicht vorgeworfen werden, sich für eine materielle Sozialhilfe entschieden zu haben. B.8. Der fünfte Teil des ersten Klagegrunds ist unbegründet. B.9.1. Im sechsten Teil des ersten Klagegrunds behaupten die klagenden Parteien, insofern die im Klagegrund angeführten Vertragsbestimmungen in Verbindung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung zu betrachten seien, sei es offensichtlich, dass das angefochtene Gesetz, indem es eine einschränkende Regelung der Sozialhilfe für sich illegal aufhaltende Kinder oder für ihre Familie einführe, eine Diskriminierung zwischen diesen und den sich legal aufhaltenden Kindern oder ihre Familie schaffe, wobei es zwei unterschiedliche Vorstellungen von den Interessen des Kindes je nach der Legalität des Aufenthaltes in Belgien einführe.
34469
34470
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.9.2. Insofern der Klagegrund mit der Beschwerde bezüglich der Norm zusammenhängt, dass die Kinder verpflichtet würden, sich in einem föderalen Aufnahmezentrum aufzuhalten, ohne dass die Anwesenheit der Eltern bei ihnen gewährleistet sei, kann er nicht zu einer weitergehenden Nichtigerklärung führen und braucht er nicht geprüft zu werden. B.9.3. Da sowohl Minderjährige, deren Eltern sich illegal auf dem Staatsgebiet aufhalten, als auch diejenigen, deren Eltern sich rechtmäßig auf dem Staatsgebiet aufhalten, Anspruch auf Sozialhilfe haben, besteht diesbezüglich kein diskriminierender Behandlungsunterschied zwischen diesen beiden Kategorien. Der Umstand, dass die Modalitäten der gewährten Sozialhilfe unterschiedlich sind, je nachdem, ob die Eltern sich rechtmäßig aufhalten oder nicht, ändert nichts an dieser Feststellung. Es obliegt nämlich der Föderalagentur für die Aufnahme von Asylsuchenden, ein individuelles Aufnahmeprojekt zu erstellen, in dem eine den Bedürfnissen des Minderjährigen angepasste und für seine Entwicklung unerlässliche materielle Hilfe gewährleistet wird. Die vorstehend beschriebenen Modalitäten sind nicht diskriminierend, da sie die in den Bestimmungen des Übereinkommens über die Rechte des Kindes aufgezählten Ziele mit der Zielsetzung, sich illegal aufhaltende Eltern nicht zum Verbleib auf dem Staatsgebiet zu veranlassen, in Einklang bringen sollen. B.10.1. In einem zweiten Klagegrund führen die klagenden Parteien einen Verstoß der angefochtenen Bestimmung gegen Artikel 23 Absätze 2 und 3 der Verfassung, gegen die Artikel 11 und 13 des Internationalen Paktes über wirtschaftliche, soziale und kulturelle Rechte, gegen die Artikel 27, 28 und 29 des Übereinkommens über die Rechte des Kindes und gegen die Artikel 16 und 17 der revidierten Sozialcharta an, wobei diese Vertragsbestimmungen im vorliegenden Fall in Verbindung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung betrachtet werden. Es wird bemängelt, dass die angefochtene Bestimmung auf diskriminierende Weise die Sozialhilfe, so wie sie in Artikel 1 des Gesetzes vom 8. Juli 1976 vorgesehen sei, einschränke oder zumindest einen flagranten Rückschritt in der Anwendung der obengenannten Bestimmungen zur Folge habe, indem sie die Entwicklung des Kindes in ihren nicht rein materiellen Aspekten, so wie sie sich aus dem Recht auf Bildung ergäben, außer Acht lasse. B.10.2. Aus dem Erwiderungsschriftsatz der klagenden Parteien geht hervor, dass mit dem Klagegrund, insofern er sich auf das Recht des Kindes auf Bildung beziehe, bemängelt werde, dass die angefochtene Bestimmung einen erheblichen Rückschritt im Recht der Kinder auf ein Leben entsprechend der menschlichen Würde mit sich bringe, indem sie diese zwinge, sich von ihren Eltern zu trennen. Da dieser Klagegrund nicht zu einer weitergehenden Nichtigerklärung als derjenigen führen kann, die sich aus B.6 ergibt, braucht er nicht geprüft zu werden. B.11.1. Die klagenden Parteien leiten einen dritten Klagegrund aus dem Verstoß gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, gegen Artikel 2 Absatz 2 des Internationalen Paktes über wirtschaftliche, soziale und kulturelle Rechte und gegen Artikel 2 des Übereinkommens über die Rechte des Kindes ab, gegebenenfalls in Verbindung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung. Es wird angeführt, die angefochtene Bestimmung schaffe einen diskriminierenden Behandlungsunterschied zwischen einerseits den darin genannten Kindern und andererseits den Kindern, die Sozialhilfe beanspruchen könnten und sich ohne ihre Eltern illegal auf dem Staatsgebiet aufhielten, oder den sich rechtmäßig aufhaltenden Kindern, die Sozialhilfe aus einem anderen Grund als demjenigen beanspruchen könnten, der darin bestehe, dass ihre Eltern ihrer Unterhaltspflicht nicht mehr nachkämen oder nicht mehr dazu imstande seien. B.11.2. Kinder, die sich ohne ihre Eltern illegal auf dem Staatsgebiet aufhalten, unterliegen den Maßnahmen, die in Artikel 479 des Programmgesetzes vom 24. Dezember 2002 über die Vormundschaft für unbegleitete minderjährige Ausländer und im königlichen Erlass vom 22. Dezember 2003 «zur Ausführung von Titel XIII Kapitel 6 ’ Vormundschaft über unbegleitete minderjährige Ausländer ’ - des Programmgesetzes vom 24. Dezember 2002» vorgesehen sind. Der Umstand, dass unterschiedliche Maßnahmen für Minderjährige in illegaler Situation vorgesehen sind, je nachdem, ob sie von ihren Eltern begleitet sind oder nicht, ist an sich nicht diskriminierend. Es kann nämlich vernünftig gerechtfertigt sein, dass Minderjährige, die den Vorteil haben, ihre Eltern bei sich zu haben, Gegenstand anderer Hilfsmaßnahmen sind als derjenigen für Minderjährige, über die niemand die elterliche Aufsicht ausübt. B.11.3. Dieser Teil des Klagegrunds ist unbegründet. B.11.4. In Bezug auf den angeprangerten Behandlungsunterschied zwischen Minderjährigen, die sich illegal aufhalten und die dem angefochtenen Gesetz unterliegen, und denjenigen, die sich rechtmäßig auf dem Staatsgebiet aufhalten, ist der Klagegrund aus den gleichen Gründen, wie sie in B.9.3 angeführt wurden, unbegründet. In Bezug auf die Tragweite der Nichtigerklärung und die Aufrechterhaltung der Folgen der für nichtig erklärten Bestimmung B.12.1. Aus B.7 bis B.11 geht hervor, dass Artikel 57 § 2 letzter Absatz des Gesetzes vom 8. Juli 1976 gegen keine der in der Klage angeführten Bestimmungen verstößt, insofern er besagt, dass «die Sozialhilfe auf die für die Entwicklung des Kindes unerlässliche materielle Hilfe begrenzt [ist] und [...] ausschließlich in einem föderalen Aufnahmezentrum gemäß den vom König festgelegten Bedingungen und Modalitäten gewährt [wird]». B.12.2. Aus B.6 ergibt sich, dass diese Bestimmung gegen Artikel 22 der Verfassung sowie gegen die Vertragsbestimmungen mit analoger Tragweite verstößt, jedoch nur, insofern sie nicht selbst garantiert, dass die Eltern ebenfalls in dem Zentrum, in dem ihr Kind die materielle Hilfe erhält, aufgenommen werden können. B.12.3. Damit der Gesetzgeber die Zeit hat, die Bestimmung mit Artikel 22 der Verfassung und mit den Vertragsbestimmungen mit analoger Tragweite in Einklang zu bringen, sind in Anwendung von Artikel 8 Absatz 2 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 ihre Folgen aufrechtzuerhalten. Aus diesen Gründen: Der Hof - erklärt unter Berücksichtigung der in B.12.1 und B.12.2 enthaltenen Ausführungen den letzten Absatz von Artikel 483 des Programmgesetzes vom 22. Dezember 2003 für nichtig; - erhält die Folgen der für nichtig erklärten Bestimmung bis zum Inkrafttreten einer neuen Bestimmung, spätestens jedoch bis zum 31. März 2006 aufrecht. Verkündet in französischer, niederländischer und deutscher Sprache, gemäß Artikel 65 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Schiedshof, in der öffentlichen Sitzung vom 19. Juli 2005, durch den Vorsitzenden M. Melchior, in Vertretung des Richters P. Martens, der gesetzmäßig verhindert ist, der Verkündung des vorliegenden Urteils beizuwohnen. Der Kanzler, P.-Y. Dutilleux.
Der Vorsitzende, M. Melchior.
34471
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD ARBITRAGEHOF [2005/202005] Uittreksel uit arrest nr. 132/2005 van 19 juli 2005 Rolnummer 3067 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 2 en 4 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, ingesteld door de n.v. Sophia Group en anderen. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 juli 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 juli 2004, hebben de n.v. Sophia Group, met maatschappelijke zetel te 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, de n.v. Crematorium Brugge, met maatschappelijke zetel te 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, de n.v. Crematorium Hasselt, met maatschappelijke zetel te 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, en de n.v. Crematorium Vilvoorde, met maatschappelijke zetel te 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 2 en 4 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 februari 2004, tweede editie). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 2 en 4 van het Vlaamse decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging. B.1.2. Artikel 2 van het decreet luidt : « Iedere gemeente moet over ten minste één begraafplaats beschikken. Meerdere gemeenten kunnen zich evenwel verenigen om over een gemeenschappelijke begraafplaats te beschikken. Enkel een gemeente of een intergemeentelijk samenwerkingsverband kan een crematorium oprichten en beheren. Iedere begraafplaats en ieder intergemeentelijk crematorium moet over een urnenveld, een strooiweide en een columbarium beschikken. In afwijking van het voorgaande lid, kan evenwel tussen de gemeente die een begraafplaats beheert en het intergemeentelijk samenwerkingsverband dat een aangrenzend intergemeentelijk crematorium beheert een overeenkomst worden afgesloten waarin bepaald wordt dat het urnenveld, de strooiweide en het columbarium van de gemeentelijke begraafplaats ter beschikking van het aangrenzende intergemeentelijke crematorium wordt gesteld. Behoudens het verlenen van een concessie, is de begraving van een stoffelijk overschot of de begraving van een asurn of de bijzetting ervan in een columbarium op de gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaats kosteloos voor de personen die ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters, het vreemdelingen- of wachtregister van de gemeente, respectievelijk de gemeenten die deel uitmaken van het intergemeentelijke samenwerkingsverband. Dit geldt eveneens voor de uitstrooiing van de as ». Artikel 4 bepaalt : « Gemeentelijke begraafplaatsen en crematoria vallen onder het gezag, de politie en het toezicht van de gemeenteoverheden, die ervoor zorgen dat er geen wanorde heerst, dat er geen handelingen in strijd met de eerbied voor de doden worden verricht en dat het ontgraven enkel kan met toestemming. De Vlaamse Regering bepaalt de andere regelen inzake opgravingen. Op de intergemeentelijke begraafplaatsen en in de intergemeentelijke crematoria worden de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden uitgeoefend door de overheid van de gemeente waar de begraafplaats of het crematorium ligt ». Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging B.2.1. De Vlaamse Regering betwist het belang van de verzoekende partijen bij het beroep tot vernietiging : enerzijds, zou het nadeel dat de verzoekers beweren te lijden niet voortvloeien uit de bestreden decretale bepalingen maar uit eerder tot stand gekomen wettelijke maatregelen; anderzijds, zouden de verzoekende partijen hun belang niet voldoende precies omschrijven. Subsidiair meent de Vlaamse Regering dat het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk is in zoverre het betrekking heeft op artikel 2, derde en vierde lid, en op artikel 4, eerste en derde lid, nu tegen die bepalingen geen middelen worden aangevoerd. B.2.2. De verzoekende partijen zijn alle naamloze vennootschappen die als derden direct of indirect betrokken zijn bij het beheer van een crematorium. Ze voeren aan dat ze als private ondernemingen rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de bestreden bepalingen die de oprichting en het beheer van een crematorium voorbehouden aan de lokale publieke overheid. B.2.3. Volgens artikel 1 van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, zoals gewijzigd bij de wet van 20 september 1998, kan enkel een gemeente of een vereniging van gemeenten een crematorium oprichten en beheren. Door de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen werd de bevoegdheid inzake begraafplaatsen en lijkbezorging overgeheveld naar de gewesten met ingang van 1 januari 2002. Het feit dat de decreetgever voor het Vlaamse Gewest een bestaande wettelijke regeling bestendigt, ontneemt de verzoekers niet hun belang, nu juist het behoud van de voorheen bestaande toestand het voorwerp is van hun kritiek. B.2.4. De exceptie wordt verworpen. B.2.5. Wat de omvang van het beroep tot vernietiging betreft, stelt het Hof vast dat enkel middelen worden aangevoerd tegen artikel 2, tweede lid, van het bestreden decreet en dat de vernietiging van de andere bepalingen slechts wordt gevorderd in zoverre ze onlosmakelijk met de eerstgenoemde bepaling zijn verbonden, zodat ze niet afzonderlijk moeten worden getoetst. Ten gronde B.3. Het enige middel is afgeleid uit een schending van artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de vrijheid van handel en nijverheid en met de artikelen 43, 49 en 86, lid 2, van het E.G.-Verdrag.
34472
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.4.1. Krachtens artikel 6, § 1, VIII, eerste lid, 7o, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals vervangen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, zijn de gewesten met ingang van 1 januari 2002 bevoegd voor de begraafplaatsen en de lijkbezorging. Die bevoegdheid werd aan de gewesten overgedragen vanwege haar samenhang met de gemeentelijke taken. B.4.2. Volgens artikel 6, § 1, VI, derde lid, van dezelfde bijzondere wet oefenen de gewesten hun bevoegdheden in economische aangelegenheden uit met inachtneming van de beginselen van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitalen en van de vrijheid van handel en nijverheid, alsook met inachtneming van het algemeen normatief kader van de economische unie en de monetaire eenheid, zoals vastgesteld door of krachtens de wet, en door of krachtens de internationale verdragen. Met die bevoegdheidbeperkende bepaling dienen de gewesten eveneens rekening te houden wanneer zij de aangelegenheid van de begraafplaatsen en de lijkbezorging regelen. B.4.3. De in artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bedoelde vrijheid van handel en nijverheid kan niet als een absolute vrijheid worden opgevat. De bevoegde wetgever kan ertoe worden gebracht zij het in de economische sector of in andere sectoren - de handelingsvrijheid van personen of ondernemingen te beperken, wat noodzakelijkerwijze een weerslag zal hebben op de vrijheid van handel en nijverheid. De gewesten zouden de vrijheid van handel en nijverheid slechts schenden, indien zij die vrijheid zouden beperken zonder dat daartoe enige noodzaak bestaat of indien die beperking kennelijk onevenredig zou zijn met het nagestreefde doel of aan het beginsel op zodanige wijze afbreuk zou doen dat de economische en monetaire unie erdoor in het gedrang komt. B.5.1. Het Vlaamse decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging knoopt aan bij de basisbeginselen vervat in de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging. Het bestreden artikel 2, tweede lid, hangt samen met artikel 16, § 1, van het decreet, volgens hetwelk alleen op gemeentelijke of intergemeentelijke begraafplaatsen mag worden begraven, en met artikel 2, derde lid, dat stelt dat iedere begraafplaats en ieder intergemeentelijk crematorium moet beschikken over een urnenveld, een strooiweide en een columbarium. Voorts stelt artikel 4 dat de gemeentelijke begraafplaatsen vallen onder het gezag, de politie en het toezicht van de gemeenteoverheden, die ervoor zorgen dat er geen wanorde heerst, dat er geen handelingen in strijd met de eerbied voor de doden worden verricht en dat het ontgraven enkel kan met toestemming. B.5.2. Uit het geheel van de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever, net zoals de wetgever voordien, het beheer van de begraafplaatsen en de crematoria opvat als een openbare dienst die aan eenieder op gelijke wijze ter beschikking dient te worden gesteld. De decreetgever was van oordeel dat de eerbied voor de overledenen en hun nabestaanden en het neutraal karakter van de begraafplaatsen het best konden worden gewaarborgd door de lokale publieke overheid (Parl. St., Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 1864/1, pp. 3-5; nr. 1864/7, pp. 4-5). Specifiek wat de crematoria betreft, heeft de decreetgever het zelfstandige private initiatief geweerd om misbruiken die in het verleden waren vastgesteld uit te schakelen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 1864/1, p. 5). Hij beklemtoonde dat, wanneer een publieke overheid een opdracht niet met het nodige respect voltooit, ze altijd ter verantwoording kan worden geroepen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 1864/7, pp. 5 en 9). B.5.3. De ten aanzien van de crematoria genomen maatregelen beogen het algemeen belang te dienen. Het bestreden artikel 2, tweede lid, van het decreet van 16 januari 2004 zou slechts een schending inhouden van de door de verzoekende partijen aangevoerde bepalingen indien het tot gevolgen zou leiden die onevenredig zijn met de door de decreetgever nagestreefde wettige doelstellingen. B.5.4. Volgens de parlementaire voorbereiding van het bestreden decreet bevat het door de lokale overheid te beheren crematorium, naast een technisch gedeelte voor de eigenlijke lijkverbranding, een ontvangst- en wachtlokaal voor de nabestaanden, een lokaal voor de plechtigheid en een lokaal voor de overhandiging van de as. Al wat in die ruimtes en lokalen plaatsvindt en de verantwoordelijkheid ervoor behoren tot het beheer. In ieder geval zijn de ontvangst van het lijk, de eigenlijke verbranding en de overhandiging van de as activiteiten die elk crematorium met eigen middelen en eigen personeel moet uitvoeren (Parl. St., Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 1864/1, p. 5; nr. 1864/7, pp. 5 en 10). B.5.5. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat alleen de kerntaken van de crematie en wat daarbij onmiddellijk aansluit, tot de publieke verantwoordelijkheid behoren, zodat er ruimte blijft voor privaat initiatief met betrekking tot de andere aspecten van de lijkbezorging. Bovendien stelt de decreetgever uitdrukkelijk dat voor de concrete en operationele invulling van het beheer van een crematorium afspraken met private ondernemingen mogelijk zijn (ibid.). In die omstandigheden kan niet staande worden gehouden dat de vrijheid van handel en nijverheid op onevenredige wijze zou zijn beperkt. B.5.6. Volgens de verzoekende partijen had de decreetgever om misbruiken in de private crematoria tegen te gaan ook kunnen opteren voor een verstrenging van het toezicht, zonder het zelfstandig privaat initiatief bij hun oprichting en beheer uit te schakelen. Niets stelt het Hof echter ertoe in staat met zekerheid te stellen dat de door de verzoekende partijen gesuggereerde alternatieve maatregelen het mogelijk hadden gemaakt de door de decreetgever nagestreefde doelstellingen te bereiken. Het staat niet aan het Hof de keuze van de decreetgever af te keuren, wanneer die verantwoord is door overwegingen die niet kennelijk onredelijk zijn. B.6.1. De verzoekende partijen voeren tevens aan dat de bestreden bepalingen een schending inhouden van artikel 6, § 1, VI, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 43, 49 en 86, lid 2, van het E.G.-Verdrag. B.6.2. Volgens artikel 43 van het E.G.-Verdrag zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Overeenkomstig artikel 49 zijn beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap verboden ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een ander land zijn gevestigd dan dat waarin degene is gevestigd ten behoeve van wie de dienst wordt verricht. B.6.3. De verzoekende ondernemingen zijn vennootschappen naar Belgisch recht, in België gevestigd, die zich erover beklagen dat zij geen private crematoria kunnen oprichten en beheren op het grondgebied van het Vlaamse Gewest. Nu die rechtsverhoudingen volledig zijn gesitueerd binnen de interne sfeer van een lidstaat, kunnen de verzoekers zich niet beroepen op de vermelde artikelen 43 en 49. B.6.4. Volgens artikel 86, lid 2, van het E.G.-Verdrag vallen de ondernemingen die zijn belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie onder de regels van dat Verdrag, met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde taak niet verhindert. De ontwikkeling van het handelsverkeer mag niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap. B.6.5. Zoals hiervoor is uiteengezet, heeft de decreetgever het eigenlijke crematiegebeuren niet aan ondernemingen overgelaten maar aan de lokale overheid toevertrouwd omdat de lijkverbranding, net als de teraardebestelling, wordt beschouwd als een taak van algemeen belang die door de publieke overheid moet worden uitgevoerd. B.6.6. De gemeenten of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden die een crematorium oprichten of beheren, kunnen niet worden beschouwd als ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang in die zin van artikel 86, lid 2, van het E.G.-Verdrag, zodat die bepaling in casu geen toepassing vindt.
34473
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.7.1. Ten slotte voeren de verzoekende partijen nog aan dat de bestreden bepaling een niet verantwoord verschil in behandeling instelt binnen de categorie van private ondernemingen in zoverre dat private ondernemingen wel werkzaam kunnen zijn als onder meer begrafenisondernemer of uitbater van rouwkamers, maar niet zelfstandig een crematorium mogen oprichten of beheren. B.7.2. Zoals reeds is vermeld, moet de crematie, net zoals de teraardebestelling, worden beschouwd als een taak van algemeen belang, waardoor die activiteit zich wezenlijk onderscheidt van de andere aspecten van het uitvaartgebeuren, die wel door private ondernemingen kunnen worden geregeld. Het door de verzoekers aangeklaagde verschil in behandeling berust op een objectief criterium en is, zoals uiteengezet in B.5.5, niet onevenredig met de door de wetgever nagestreefde doelstellingen. B.8. Het enige middel kan niet worden aangenomen. Om die redenen, het Hof, verwerpt het beroep. Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 juli 2005. De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. A. Arts.
COUR D’ARBITRAGE [2005/202005] Extrait de l’arrêt n° 132/2005 du 19 juillet 2005 Numéro du rôle : 3067 En cause : le recours en annulation partielle des articles 2 et 4 du décret de la Région flamande du 16 janvier 2004 sur les funérailles et sépultures, introduit par la s.a. Sophia Group et autres. La Cour d’arbitrage, composée des présidents A. Arts et M. Melchior, et des juges P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, A. Alen et J.-P. Moerman, assistée du greffier P.-Y. Dutilleux, présidée par le président A. Arts, après en avoir délibéré, rend l’arrêt suivant : I. Objet du recours et procédure Par requête adressée à la Cour par lettre recommandée à la poste le 28 juillet 2004 et parvenue au greffe le 29 juillet 2004, la s.a. Sophia Group, dont le siège social est établi à 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, la s.a. Crematorium Brugge, dont le siège social est établi à 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, la s.a. Crematorium Hasselt, dont le siège social est établi à 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, et la s.a. Crematorium Vilvoorde, dont le siège social est établi à 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, ont introduit un recours en annulation partielle des articles 2 et 4 du décret de la Région flamande du 16 janvier 2004 sur les funérailles et sépultures (publié au Moniteur belge du 10 février 2004, deuxième édition). (...) II. En droit (...) Quant aux dispositions entreprises B.1.1. Les parties requérantes demandent l’annulation partielle des articles 2 et 4 du décret flamand du 16 janvier 2004 sur les funérailles et sépultures. B.1.2. L’article 2 du décret est libellé comme suit : « Chaque commune doit disposer d’un cimetière au moins. Toutefois, plusieurs communes peuvent s’associer pour disposer d’un cimetière commun. Seule une commune ou une structure de coopération intercommunale peut créer et exploiter un établissement crématoire. Tout cimetière et tout établissement crématoire intercommunal doivent disposer d’une parcelle d’inhumation des urnes, d’une pelouse de dispersion et d’un columbarium. Par dérogation à l’alinéa précédent, la commune qui gère un cimetière et la structure de coopération intercommunale qui gère un établissement crématoire intercommunal limitrophe peuvent toutefois conclure une convention stipulant que la parcelle d’inhumation des urnes, la pelouse de dispersion et le columbarium du cimetière communal sont mis à disposition de l’établissement crématoire intercommunal limitrophe. Sauf l’octroi d’une concession, l’inhumation de restes mortels ou l’inhumation d’une urne cinéraire ou son placement dans un columbarium au cimetière communal ou intercommunal est gratuit pour les personnes inscrites dans le registre de la population, le registre des étrangers ou le registre d’attente de la commune, respectivement des communes faisant partie de la structure de coopération intercommunale. Ceci vaut également pour la dispersion des cendres ». L’article 4 énonce : « Les cimetières et établissements crématoires communaux sont soumis à l’autorité, à la police et à la surveillance des autorités communales, qui veillent à ce qu’aucun désordre ni acte contraire au respect dû à la mémoire des morts ne s’y commettent et à ce qu’aucune exhumation n’ait lieu sans autorisation. Le Gouvernement flamand arrête les modalités en matière d’exhumations. Dans les cimetières et établissements crématoires intercommunaux, les compétences visées à l’alinéa 1er sont exercées par les autorités de la commune sur le territoire de laquelle le cimetière ou l’établissement crématoire est établi ». Quant à la recevabilité du recours en annulation B.2.1. Le Gouvernement flamand conteste l’intérêt des parties requérantes au recours en annulation : d’une part, le préjudice que les parties requérantes prétendent subir ne résulterait pas des dispositions décrétales attaquées mais de mesures législatives adoptées antérieurement; d’autre part, les parties requérantes ne décriraient pas leur intérêt de manière suffisamment précise.
34474
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD A titre subsidiaire, le Gouvernement flamand estime que le recours en annulation n’est pas recevable en tant qu’il porte sur l’article 2, alinéas 3 et 4, et sur l’article 4, alinéas 1er et 3, puisqu’aucun moyen n’est invoqué contre ces dispositions. B.2.2. Les parties requérantes sont toutes des sociétés anonymes impliquées en tant que tiers, directement ou indirectement, dans l’exploitation d’un établissement crématoire. Elles font valoir que, en leur qualité d’entreprises privées, elles sont affectées directement et défavorablement par les dispositions entreprises qui réservent la création et l’exploitation d’un établissement crématoire à l’autorité publique locale. B.2.3. Selon l’article 1er de la loi du 20 juillet 1971 sur les funérailles et sépultures tel qu’il a été modifié par la loi du 20 septembre 1998, seule une commune ou une association de communes peut créer et exploiter un établissement crématoire. La loi spéciale du 13 juillet 2001 portant transfert de diverses compétences aux régions et communautés a transféré la compétence en matière de funérailles et de sépultures aux régions à compter du 1er janvier 2002. Le fait que le législateur décrétal pour la Région flamande reprenne des règles législatives existantes ne prive pas les parties requérantes de leur intérêt puisque c’est précisément le maintien de la situation antérieure qui fait l’objet de leur critique. B.2.4. L’exception est rejetée. B.2.5. S’agissant de l’étendue du recours en annulation, la Cour constate que des moyens sont seulement invoqués contre l’article 2, alinéa 2, du décret entrepris et que l’annulation des autres dispositions n’est demandée que dans la mesure où celles-ci sont indissociables de la première disposition, de sorte qu’il n’y a pas lieu d’effectuer un contrôle distinct à leur égard. Quant au fond B.3. Le moyen unique est pris de la violation de l’article 6, § 1er, VI, alinéa 3, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles et des articles 10 et 11 de la Constitution, lus en combinaison avec la liberté de commerce et d’industrie et avec les articles 43, 49 et 86, paragraphe 2, du Traité C.E. B.4.1. En vertu de l’article 6, § 1er, VIII, alinéa 1er, 7o, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, tel qu’il a été remplacé par la loi spéciale du 13 juillet 2001 portant transfert de diverses compétences aux régions et communautés, les régions sont compétentes pour les funérailles et sépultures depuis le 1er janvier 2002. Cette compétence a été transférée aux régions en raison de sa connexité avec les tâches communales. B.4.2. Selon l’article 6, § 1er, VI, alinéa 3, de cette même loi spéciale, les régions exercent leur compétence en matière économique dans le respect des principes de la libre circulation des personnes, biens, services et capitaux et de la liberté de commerce et d’industrie, ainsi que dans le respect du cadre normatif général de l’union économique et de l’unité monétaire, tel qu’il est établi par ou en vertu de la loi, et par ou en vertu des traités internationaux. Les régions doivent également tenir compte de cette disposition limitative de compétence lorsqu’elles règlent la matière des funérailles et sépultures. B.4.3. La liberté de commerce et d’industrie visée à l’article 6, § 1er, VI, alinéa 3, de la loi spéciale du 8 août 1980 ne peut être conçue comme une liberté absolue. Le législateur compétent peut être amené - que ce soit dans le secteur économique ou dans d’autres secteurs - à limiter la liberté d’action des personnes ou des entreprises, ce qui aura nécessairement une incidence sur la liberté de commerce et d’industrie. Les régions ne violeraient la liberté de commerce et d’industrie que si elles limitaient cette liberté sans qu’existe une quelconque nécessité pour ce faire ou si cette limitation était manifestement disproportionnée au but poursuivi ou portait atteinte à ce principe de manière telle que l’union économique et monétaire serait compromise. B.5.1. Le décret flamand du 16 janvier 2004 sur les funérailles et sépultures se rattache aux principes de base contenus dans la loi du 20 juillet 1971 sur les funérailles et sépultures. L’article 2, alinéa 2, entrepris, va de pair avec l’article 16, § 1er, du décret, selon lequel les inhumations ne peuvent avoir lieu que dans les cimetières communaux ou intercommunaux, ainsi qu’avec l’article 2, alinéa 3, qui énonce que tout cimetière et tout établissement crématoire intercommunal doit disposer d’une parcelle d’inhumation des urnes, d’une pelouse de dispersion et d’un columbarium. L’article 4 dispose en outre que les cimetières communaux sont soumis à l’autorité, à la police et à la surveillance des autorités communales, qui veillent à ce qu’aucun désordre ni acte contraire au respect dû à la mémoire des morts ne s’y commettent et à ce qu’aucune exhumation n’ait lieu sans autorisation. B.5.2. L’ensemble des travaux préparatoires fait apparaître que le législateur décrétal, comme le législateur national avant lui, conçoit la gestion des cimetières et des établissements crématoires comme un service public qui doit être mis à la disposition de chacun de manière égale. Le législateur décrétal a considéré que le respect des défunts et de leurs proches ainsi que le caractère neutre des cimetières pouvaient être garantis au mieux par l’autorité publique locale (Doc. parl., Parlement flamand, 2003-2004, no 1864/1, pp. 3-5; no 1864/7, pp. 4-5). En ce qui concerne les établissements crématoires de manière spécifique, le législateur décrétal a écarté l’initiative privée indépendante afin d’éliminer les abus constatés dans le passé (Doc. parl., Parlement flamand, 2003-2004, o n 1864/1, p. 5). Il a souligné que, lorsqu’une autorité publique ne remplit pas une mission avec le respect qui s’impose, elle peut toujours être appelée à se justifier (Doc. parl., Parlement flamand, 2003-2004, no 1864/7, pp. 5 et 9). B.5.3. Les mesures prises à l’égard des établissements crématoires ont pour objet de servir l’intérêt général. L’article 2, alinéa 2, entrepris, du décret du 16 janvier 2004 ne violerait les dispositions invoquées par les parties requérantes que s’il avait des effets disproportionnés aux objectifs légitimes poursuivis par le législateur décrétal. B.5.4. Selon les travaux préparatoires du décret attaqué, l’établissement crématoire que doit gérer l’autorité locale comprend, outre une partie technique destinée à la crémation proprement dite, un local d’accueil et d’attente pour les proches, un local pour la cérémonie et un local pour la remise des cendres. Toutes les activités qui ont lieu dans ces espaces et locaux, ainsi que la responsabilité y afférente, relèvent de leur gestion. En tout état de cause, la réception du corps, la crémation proprement dite et la remise des cendres constituent des activités que chaque établissement crématoire doit effectuer avec ses propres moyens et son propre personnel (Doc. parl., Parlement flamand, 2003-2004, no 1864/1, p. 5; no 1864/7, pp. 5 et 10). B.5.5. Il ressort de ce qui précède que seules les tâches principales de la crémation et ce qui s’y rapporte immédiatement relèvent de la responsabilité publique, de sorte qu’il reste de la place pour l’initiative privée s’agissant des autres aspects de l’inhumation. En outre, le législateur décrétal affirme expressément que la réalisation concrète et opérationnelle de la gestion d’un établissement crématoire doit pouvoir faire l’objet d’accords avec des entreprises privées (ibid.). Dans ces circonstances, on ne saurait soutenir que la liberté de commerce et d’industrie serait limitée de façon disproportionnée.
34475
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.5.6. Selon les parties requérantes, le législateur aurait également pu, aux fins de lutter contre les abus dans les établissements crématoires privés, opter pour un renforcement du contrôle, sans exclure l’initiative privée indépendante pour leur création et leur exploitation. Rien ne permet cependant à la Cour d’affirmer avec certitude que les mesures alternatives suggérées par les parties requérantes auraient permis d’atteindre les objectifs poursuivis par le législateur décrétal. Il n’appartient pas à la Cour de censurer le choix du législateur décrétal, dès lors que celui-ci est justifié par des considérations qui ne sont pas manifestement déraisonnables. B.6.1. Les parties requérantes font également valoir que les dispositions entreprises violeraient l’article 6, § 1er, VI, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles ainsi que les articles 10 et 11 de la Constitution, lus en combinaison avec les articles 43, 49 et 86, paragraphe 2, du Traité C.E. B.6.2. Selon l’article 43 du Traité C.E., les restrictions à la liberté d’établissement de ressortissants d’un Etat membre sur le territoire d’un autre Etat membre sont interdites. Conformément à l’article 49, les restrictions à la libre prestation des services à l’intérieur de la Communauté européenne sont interdites à l’égard des ressortissants des Etats membres établis dans un pays de la Communauté autre que celui du destinataire de la prestation. B.6.3. Les entreprises requérantes sont des sociétés de droit belge, établies en Belgique, qui se plaignent de ne pas pouvoir créer et exploiter d’établissements crématoires privés sur le territoire de la Région flamande. Etant donné que ces rapports juridiques se situent entièrement au sein de la sphère interne d’un Etat membre, les parties requérantes ne peuvent pas se prévaloir des articles 43 et 49 précités. B.6.4. Selon l’article 86, paragraphe 2, du Traité C.E., les entreprises chargées de la gestion de services d’intérêt économique général ou présentant le caractère d’un monopole fiscal sont soumises aux règles de ce Traité, notamment aux règles de concurrence, dans les limites où l’application de ces règles ne fait pas échec à l’accomplissement en droit ou en fait de la mission particulière qui leur a été impartie. Le développement des échanges ne doit pas être affecté dans une mesure contraire à l’intérêt de la Communauté. B.6.5. Comme il est exposé ci-dessus, le législateur décrétal n’a pas confié les activités de crémation proprement dites à des entreprises mais les a attribuées à l’autorité locale parce que la crémation, à l’instar de l’inhumation, est considérée comme une mission d’intérêt général qui doit être exécutée par l’autorité publique. B.6.6. Les communes ou structures de coopération intercommunales qui créent ou gèrent un établissement crématoire ne sauraient être considérées comme des entreprises chargées de la gestion de services d’intérêt économique et général au sens de l’article 86, paragraphe 2, du Traité C.E., de sorte que cette disposition ne s’applique pas en l’espèce. B.7.1. Enfin, les parties requérantes soutiennent encore que la disposition attaquée instaure une différence de traitement non justifiée au sein de la catégorie des entreprises privées, en ce qu’il est permis à celles-ci d’exercer des activités, notamment en qualité d’entrepreneurs de pompes funèbres ou d’exploitants de salons funéraires, mais non de créer ou d’exploiter de manière indépendante un établissement crématoire. B.7.2. Comme il a été dit ci-dessus, la crémation, à l’instar de l’inhumation, doit être considérée comme une mission d’intérêt général, ce qui distingue de manière essentielle cette activité des autres aspects relevant des obsèques, qui peuvent quant à eux être organisés par une entreprise privée. La différence de traitement dénoncée par les parties requérantes repose sur un critère objectif et, comme il est exposé en B.5.5, n’est pas disproportionnée aux objectifs poursuivis par le législateur décrétal. B.8. Le moyen unique ne peut être accueilli. Par ces motifs, la Cour rejette le recours. Ainsi prononcé en langue néerlandaise, en langue française et en langue allemande, conformément à l’article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, à l’audience publique du 19 juillet 2005. Le greffier, Le président, P.-Y. Dutilleux. A. Arts.
SCHIEDSHOF [2005/202005] Auszug aus dem Urteil Nr. 132/2005 vom 19. Juli 2005 Geschäftsverzeichnisnummer 3067 In Sachen: Klage auf teilweise Nichtigerklärung der Artikel 2 und 4 des Dekrets der Flämischen Region vom 16. Januar 2004 über die Friedhöfe und die Leichenbestattung, erhoben von der Sophia Group AG und anderen. Der Schiedshof, zusammengesetzt aus den Vorsitzenden A. Arts und M. Melchior, und den Richtern P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, A. Alen und J.-P. Moerman, unter Assistenz des Kanzlers P.-Y. Dutilleux, unter dem Vorsitz des Vorsitzenden A. Arts, verkündet nach Beratung folgendes Urteil: I. Gegenstand der Klage und Verfahren Mit einer Klageschrift, die dem Hof mit am 28. Juli 2004 bei der Post aufgegebenem Einschreibebrief zugesandt wurde und am 29. Juli 2004 in der Kanzlei eingegangen ist, erhoben die Sophia Group AG, mit Gesellschaftssitz in 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, die Crematorium Brugge AG, mit Gesellschaftssitz in 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, die Crematorium Hasselt AG, mit Gesellschaftssitz in 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, und die Crematorium Vilvoorde AG, mit Gesellschaftssitz in 1930 Zaventem, Excelsiorlaan 23, Klage auf Nichtigerklärung der Artikel 2 und 4 des Dekrets der Flämischen Region vom 16. Januar 2004 über die Friedhöfe und die Leichenbestattung (veröffentlicht im Belgischen Staatsblatt vom 10. Februar 2004, zweite Ausgabe). (...) II. In rechtlicher Beziehung (...) In Bezug auf die angefochtenen Bestimmungen B.1.1. Die klagenden Parteien beantragen die teilweise Nichtigerklärung der Artikel 2 und 4 des Flämischen Dekrets vom 16. Januar 2004 über die Friedhöfe und die Leichenbestattung.
34476
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD B.1.2. Artikel 2 des Dekrets besagt: «Jede Gemeinde muss über mindestens einen Friedhof verfügen. Mehrere Gemeinden können sich jedoch vereinigen, um über einen gemeinsamen Friedhof zu verfügen. Allein eine Gemeinde oder eine Gemeindevereinigung kann ein Krematorium errichten und betreiben. Friedhöfe und interkommunale Krematorien müssen über ein Urnenfeld, eine Streuwiese und ein Kolumbarium verfügen. In Abweichung vom vorstehenden Absatz können jedoch eine Gemeinde, die einen Friedhof verwaltet, und eine Gemeindevereinigung, die ein angrenzendes interkommunales Krematorium führt, ein Abkommen schließen, in dem festgelegt wird, dass das Urnenfeld, die Streuwiese und das Kolumbarium des gemeinsamen Friedhofs dem angrenzenden interkommunalen Krematorium zur Verfügung gestellt werden. Außer im Fall der Erteilung einer Konzession ist die Bestattung der sterblichen Überreste oder die Bestattung einer Aschenurne oder deren Beisetzung in einem Kolumbarium des kommunalen oder interkommunalen Friedhofs kostenlos für die Personen, die im Bevölkerungsregister, im Ausländer- oder Warteregister der Gemeinde beziehungsweise der Gemeinden, die der Gemeindevereinigung angehören, eingetragen sind. Dies gilt ebenfalls für das Ausstreuen der Asche». Artikel 4 besagt: «Kommunale Friedhöfe und Krematorien unterliegen der Gewalt, der Ordnungsbefugnis und der Aufsicht der Gemeindebehörden, die dafür sorgen, dass dort keine Unordnung herrscht, keine Handlungen verrichtet werden, die gegen die Ehrfurcht vor den Toten verstoßen, und keine unerlaubte Exhumierung erfolgt. Die Flämische Regierung legt die übrigen Regeln über Exhumierungen fest. Auf interkommunalen Friedhöfen und Krematorien werden die in Absatz 1 erwähnten Befugnisse von den Behörden der Gemeinde ausgeübt, in der der Friedhof oder das Krematorium gelegen ist». In Bezug auf de Zulässigkeit der Nichtigkeitsklage B.2.1. Die Flämische Regierung ficht das Interesse der klagenden Parteien an der Nichtigkeitsklage an; einerseits ergebe sich der Nachteil, den die Kläger vorgeblich erlitten, nicht aus den angefochtenen Dekretsbestimmungen, sondern aus zuvor zustande gekommenen Gesetzesmaßnahmen; andererseits würden die klagenden Parteien ihr Interesse nicht ausreichend präzise umschreiben. Hilfsweise ist die Flämische Regierung der Auffassung, dass die Nichtigkeitsklage unzulässig sei, insofern sie sich auf Artikel 2 Absätze 3 und 4 sowie auf Artikel 4 Absätze 1 und 3 beziehe, da gegen diese Bestimmungen keine Klagegründe angeführt würden. B.2.2. Die klagenden Parteien sind alle Aktiengesellschaften, die als Dritte direkt oder indirekt an der Betreibung eines Krematoriums beteiligt sind. Sie führen an, dass sie als Privatunternehmen direkt und indirekt von den angefochtenen Bestimmungen, die die Errichtung und die Betreibung eines Krematoriums den lokalen Behörden vorbehielten, betroffen seien. B.2.3. Gemäß Artikel 1 des Gesetzes vom 20. Juli 1971 über die Bestattungen und Grabstätten in der durch das Gesetz vom 20. September 1998 abgeänderten Fassung kann nur eine Gemeinde oder eine Gemeindevereinigung ein Krematorium errichten und betreiben. Durch das Sondergesetz vom 13. Juli 2001 zur Übertragung verschiedener Befugnisse an die Regionen und Gemeinschaften wurde die Zuständigkeit für Bestattungen und Grabstätten den Regionen zum 1. Januar 2002 übertragen. Der Umstand, dass der Dekretgeber für die Flämische Region eine bestehende Gesetzesregelung aufrechterhält, entzieht den Klägern nicht ihr Interesse, da gerade die Aufrechterhaltung des zuvor bestehenden Zustandes Gegenstand ihrer Kritik ist. B.2.4. Die Einrede wird abgewiesen. B.2.5. In Bezug auf die Tragweite der Nichtigkeitsklage stellt der Hof fest, dass nur gegen Artikel 2 Absatz 2 des angefochtenen Dekrets Klagegründe angeführt werden und dass die Nichtigerklärung der anderen Bestimmungen nur insofern gefordert wird, als sie untrennbar mit der erstgenannten Bestimmung verbunden sind, so dass sie nicht getrennt geprüft werden müssen. Zur Hauptsache B.3. Der einzige Klagegrund ist abgeleitet aus einem Verstoß gegen Artikel 6 § 1 VI Absatz 3 des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zur Reform der Institutionen und gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, in Verbindung mit der Handels- und Gewerbefreiheit sowie mit den Artikeln 43, 49 und 86 Absatz 2 des EG-Vertrags. B.4.1. Aufgrund von Artikel 6 § 1 VIII Absatz 1 Nr. 7 des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zur Reform der Institutionen in der durch das Sondergesetz vom 13. Juli 2001 zur Übertragung verschiedener Befugnisse an die Regionen und Gemeinschaften abgeänderten Fassung, sind die Regionen ab dem 1. Januar 2002 für Bestattungen und Grabstätten zuständig. Diese Zuständigkeit wurde den Regionen wegen ihres Zusammenhangs mit den kommunalen Aufgaben übertragen. B.4.2. Gemäß Artikel 6 § 1 VI Absatz 3 desselben Sondergesetzes üben die Regionen ihre Zuständigkeit in Wirtschaftsangelegenheiten unter Beachtung der Grundsätze des freien Personen-, Güter-, Dienstleistungs- und Kapitalverkehrs sowie der Handels- und Gewerbefreiheit und unter Beachtung des allgemeinen normativen Rahmens der Wirtschaftsunion und der Währungseinheit aus, so wie sie durch das Gesetz oder aufgrund desselben und durch internationale Verträge oder aufgrund derselben festgelegt wurden. Dieser Bestimmung zur Einschränkung der Zuständigkeit müssen die Regionen jedoch Rechnung tragen, wenn sie den Sachbereich der Bestattungen und Grabstätten regeln. B.4.3. Die in Artikel 6 § 1 VI Absatz 3 des Sondergesetzes vom 8. August 1980 verankerte Handels- und Gewerbefreiheit kann nicht als absolute Freiheit angesehen werden. Der zuständige Gesetzgeber kann dazu veranlasst sein - sei es im Wirtschaftssektor oder in anderen Sektoren -, die Handlungsfreiheit von Personen oder Unternehmen zu begrenzen, was sich notwendigerweise auf die Handels- und Gewerbefreiheit auswirkt. Die Regionen würden nur die Handels- und Gewerbefreiheit verletzen, wenn sie diese Freiheit einschränken würden, ohne dass hierzu irgendeine Notwendigkeit bestünde, oder wenn diese Einschränkung offensichtlich nicht im Verhältnis zur Zielsetzung stünde oder den Grundsatz derart beeinträchtigen würde, dass die Wirtschafts- und Währungsunion dadurch in Gefahr geriete. B.5.1. Das flämische Dekret vom 16. Januar 2004 über die Friedhöfe und die Leichenbestattung lehnt sich an die im Gesetz vom 20. Juli 1971 über die Bestattungen und Grabstätten enthaltenen Grundsätze an.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Der angefochtene Artikel 2 Absatz 2 hängt mit Artikel 16 § 1 des Dekrets zusammen, wonach Bestattungen nur auf kommunalen oder interkommunalen Friedhöfen gestattet sind, und mit Artikel 2 Absatz 3, der besagt, dass jeder Friedhof und jedes interkommunale Krematorium über ein Urnenfeld, eine Streuwiese und ein Kolumbarium verfügen muss. Ferner besagt Artikel 4, dass die kommunalen Friedhöfe der Gewalt, der Ordnungsbefugnis und der Aufsicht der Gemeindebehörden unterliegen, die dafür sorgen, dass dort keine Unordnung herrscht, keine Handlungen verrichtet werden, die gegen die Ehrfurcht vor den Toten verstoßen, und keine unerlaubte Exhumierung erfolgt. B.5.2. Aus den gesamten Vorarbeiten geht hervor, dass der Dekretgeber, ebenso wie der Gesetzgeber zuvor, den Betrieb der Friedhöfe und Krematorien als einen öffentlichen Dienst betrachtet, der jedem auf gleiche Weise zur Verfügung gestellt werden muss. Der Dekretgeber war der Auffassung, dass die Achtung vor den Verstorbenen und ihren Angehörigen sowie die neutrale Beschaffenheit der Friedhöfe am besten durch die Ortsbehörden gewährleistet werden konnte (Parl. Dok. Flämisches Parlament, 2003-2004, Nr. 1864/1, SS. 3-5; Nr. 1864/7, SS. 4-5). Insbesondere bezüglich der Krematorien hat der Dekretgeber die selbständige private Initiative abgelehnt, um die in der Vergangenheit festgestellten Missbräuche auszuschließen (Parl. Dok., Flämisches Parlament, 2003-2004, Nr. 1864/1, S. 5). Er hob hervor, dass eine Behörde, die ihren Auftrag nicht mit dem gebührenden Respekt ausführe, stets zur Verantwortung gezogen werden könne (Parl. Dok., Flämisches Parlament, 2003-2004, Nr. 1864/7, SS. 5 und 9). B.5.3. Die in Bezug auf Krematorien ergriffenen Maßnahmen sollen dem Gemeinwohl dienen. Der angefochtene Artikel 2 Absatz 2 des Dekrets vom 16. Januar 2004 würde nur einen Verstoß gegen die von den klagenden Parteien angeführten Bestimmungen beinhalten, wenn er Folgen mit sich bringen würde, die nicht im Verhältnis zur gesetzmäßigen Zielsetzung des Dekretgebers stehen würden. B.5.4. Gemäß den Vorarbeiten zum angefochtenen Dekret umfasst ein von der lokalen Behörde zu betreibendes Krematorium neben einem technischen Teil für die eigentliche Leichenverbrennung einen Empfangs- und Warteraum für die Angehörigen, einen Raum für die Feier und einen Raum für die Übergabe der Asche. All das, was in diesen Räumen geschieht, sowie die Verantwortung hierfür gehören zur Betreibung. In jedem Fall sind die Annahme der Leiche, die eigentliche Verbrennung und die Überreichung der Asche Tätigkeiten, die jedes Krematorium mit eigenen Mitteln und eigenem Personal ausführen muss (Parl. Dok., Flämisches Parlament, 2003-2004, Nr. 1864/1, S. 5; Nr. 1864/7, SS. 5 und 10). B.5.5. Aus den vorstehenden Erwägungen ergibt sich, dass nur die Kernaufgaben der Leichenverbrennung und das, was unmittelbar damit zusammenhängt, in der öffentlichen Verantwortung liegen, so dass Raum bleibt für private Initiativen in Bezug auf die anderen Aspekte der Leichenbestattung. Außerdem hat der Dekretgeber ausdrücklich festgelegt, dass für die konkrete und operationelle Ausführung der Betreibung eines Krematoriums Vereinbarungen mit Privatunternehmen möglich sind (ebenda). Unter diesen Umständen kann nicht behauptet werden, die Handelsund Gewerbefreiheit sei in unverhältnismäßiger Weise eingeschränkt worden. B.5.6. Nach Darlegung der klagenden Parteien habe der Dekretgeber, um Missbräuchen in privaten Krematorien entgegenzuwirken, sich auch für eine Verschärfung der Aufsicht entscheiden können, ohne die selbständige private Initiative bei ihrer Schaffung und Betreibung auszuschließen. Nichts erlaubt es dem Hof jedoch, mit Sicherheit zu erklären, dass die von den klagenden Parteien angeregten alternativen Maßnahmen es ermöglicht hätten, die Zielsetzungen des Dekretgebers zu erreichen. Es obliegt dem Hof nicht, die Entscheidung des Dekretgebers zu rügen, wenn diese durch Erwägungen gerechtfertigt ist, die nicht offensichtlich unvernünftig sind. B.6.1. Die klagenden Parteien führen an, dass die angefochtenen Bestimmungen einen Verstoß gegen Artikel 6 § 1 VI des Sondergesetzes vom 8. August 1980 zur Reform der Institutionen und gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit den Artikeln 43, 49 und 86 Absatz 2 des EG-Vertrags enthielten. B.6.2. Gemäß Artikel 43 des EG-Vertrags sind Beschränkungen der freien Niederlassung von Staatsangehörigen eines Mitgliedstaats im Hoheitsgebiet eines anderen Mitgliedstaats verboten. Gemäß Artikel 49 sind Beschränkungen des freien Dienstleistungsverkehrs innerhalb der Gemeinschaft für Angehörige der Mitgliedstaaten, die in einem anderen Staat als demjenigen des Leistungsempfängers ansässig sind, verboten. B.6.3. Die klagenden Unternehmen sind Gesellschaften belgischen Rechts mit Sitz in Belgien, die sich darüber beklagen, dass sie keine privaten Krematorien auf dem Gebiet der Flämischen Region errichten und betreiben könnten. Da diese Rechtsverhältnisse sich vollständig innerhalb des internen Raums eines Mitgliedstaats befinden, können die Kläger sich nicht auf die obenerwähnten Artikel 43 und 49 berufen. B.6.4. Gemäß Artikel 86 Absatz 2 des EG-Vertrags gelten für Unternehmen, die mit Dienstleistungen von allgemeinem wirtschaftlichem Interesse betraut sind oder den Charakter eines Finanzmonopols haben, die Vorschriften dieses Vertrags, insbesondere die Wettbewerbsregeln, soweit die Anwendung dieser Vorschriften nicht die Erfüllung der ihnen übertragenen besonderen Aufgabe rechtlich oder tatsächlich verhindert. Die Entwicklung des Handelsverkehrs darf nicht in einem Ausmaß beeinträchtigt werden, das dem Interesse der Gemeinschaft zuwiderläuft. B.6.5. Wie vorstehend dargelegt wurde, hat der Dekretgeber den eigentlichen Einäscherungsvorgang nicht Unternehmen überlassen, sondern den lokalen Behörden anvertraut, da die Leichenverbrennung ebenso wie die Bestattung als eine gemeinnützige Aufgabe angesehen wird, die durch die öffentliche Hand auszuführen ist. B.6.6. Die Gemeinden oder die Gemeindevereinigungen, die ein Krematorium errichten oder führen, können nicht als Unternehmen angesehen werden, die mit Dienstleistungen von allgemeinem wirtschaftlichem Interesse im Sinne von Artikel 86 Absatz 2 des EG-Vertrags betraut sind, so dass diese Bestimmung im vorliegenden Fall nicht anwendbar ist. B.7.1. Schließlich führen die klagenden Parteien noch an, dass die angefochtene Bestimmung einen ungerechtfertigten Behandlungsunterschied innerhalb der Kategorie von Privatunternehmen einführe, insofern Privatunternehmen unter anderem wohl als Bestattungsunternehmen oder Betreiber von Leichenhallen tätig sein könnten, jedoch nicht selbständig ein Krematorium errichten oder betreiben dürften. B.7.2. Wie bereits angeführt wurde, ist die Einäscherung ebenso wie die Bestattung als eine gemeinnützige Aufgabe anzusehen, so dass diese Tätigkeit sich wesentlich von den anderen Aspekten der Feierlichkeiten unterscheidet, die hingegen durch Privatunternehmen geregelt werden können. Der von den Klägern angeprangerte Behandlungsunterschied beruht auf einem objektiven Kriterium und ist, wie in B.5.5 dargelegt wurde, nicht unverhältnismäßig zu den Zielsetzungen des Gesetzgebers. B.8. Der einzige Klagegrund ist nicht annehmbar. Aus diesen Gründen: Der Hof weist die Klage zurück. Verkündet in niederländischer, französischer und deutscher Sprache, gemäß Artikel 65 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Schiedshof, in der öffentlichen Sitzung vom 19. Juli 2005. Der Kanzler, Der Vorsitzende, P.-Y. Dutilleux. A. Arts.
34477
34478
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD CONSEIL D’ETAT
RAAD VAN STATE [S − C − 2005/18093]
[S − C − 2005/18093]
Annulation
Vernietiging
Par un arrêt n° 144.181 prononcé par le Conseil d’Etat le 4 mai 2005, est annulé l’arrêté royal du 28 septembre 2000 portant approbation du Code de déontologie adopté le 6 juin 2000 par l’Institut professionnel des agents immobiliers, en tant qu’il approuve les dispositions ou parties de dispositions suivantes au Code de déontologie :
Bij arrest nr. 144.181 uitgesproken door de Raad van State op 4 mei 2005 wordt het koninklijk besluit van 28 september 2000 tot goedkeuring van het Reglement van plichtenleer, aangenomen door het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars op 6 juni 2000, vernietigd in zoverre het de volgende bepalingen of delen van bepalingen van het Reglement van plichtenleer goedkeurt : in de inleidende zin van artikel 1, de woorden « en van de richtlijnen »; het artikel 1, 12°; het artikel 2, tweede en derde zin; in het artikel 4, lid 3, de woorden « en in de richtlijnen »; het artikel 9, lid 2; in het artikel 10, lid 3, de woorden « volgens de modaliteiten vastgelegd bij een of meerdere richtlijnen »; het artikel 12; het artikel 14, tweede zin; het artikel 16; lid 2 tot 5.
dans la phrase introductive de l’article 1er, les mots « et des directives »; l’article 1er, 12; l’article 2, deuxième et troisième phrases; à l’article 4, alinéa 3, les mots « et les directives »; l’article 9, alinéa 2; à l’article 10, alinéa 3, les mots « suivant les modalités définies par une ou plusieurs directives »; l’article 12; l’article 14, seconde phrase; l’article 16, alinéas 2 à 5.
* COMMISSION BANCAIRE, FINANCIERE ET DES ASSURANCES
COMMISSIE VOOR HET BANK-, FINANCIEEN ASSURANTIEWEZEN
[S − C − 2005/03612] Commission bancaire, financière et des Assurances. — Liste des établissements de crédit agréés en Belgique (article 13 de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au contrôle des établissements de crédit)
[S − C − 2005/03612] Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen. — Lijst van de kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend (artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen)
Par arrêté de la Commission bancaire, financière et des Assurances du 27 juillet 2005, la liste des établissements de crédit agréés en Belgique, arrêtée au 31 décembre 2004, est modifiée sous le titre « Etablissement de crédit de droit belge » à la rubrique « Banques » par la radiation de la « Banque Nagelmackers 1747, S.A., avenue de l’Astronomie 23,1210 Bruxelles ». Bruxelles, le 27 juillet 2005. Le Président, E. Wymeersch.
Bij besluit van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 27 juli 2005, wordt de op 31 december 2004 opgemaakte lijst van de kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend, gewijzigd onder de titel « Kredietinstellingen naar Belgisch recht » in de rubriek « Banken » door de schrapping van « Bank Nagelmackers 1747, N.V., Sterrenkundelaan 23, 1210 Brussel ». Brussel, 27 juli 2005. De Voorzitter, E. Wymeersch.
* COMMISSIE VOOR HET BANK-, FINANCIEEN ASSURANTIEWEZEN
COMMISSION BANCAIRE, FINANCIERE ET DES ASSURANCES [2005/95122] Renonciation à l’agrément par une entreprise d’assurances
[2005/95122] Afstand van toelating door een verzekeringsonderneming
Par décision du Comité de Direction de la Commission Bancaire, Financière et des Assurances du 30 juin 2005, est constatée la renonciation à l’agrément par l’entreprise « M.D.V. - Verzekeringen » (code numéro 0933), société anonyme, dont le siège social est situé Koning Albertstraat 30, à 9900 Eeklo, pour la branche :
Bij beslissing van het Directiecomité van de Commissie voor het Bank-, Financie en Assurantiewezen van 30 juni 2005, wordt de afstand vastgesteld van de toelating door de onderneming « M.D.V. - Verzekeringen » (codenummer 0933), naamloze vennootschap waarvan de maatschappelijke zetel is gevestigd Koning Albertstraat 30, te 9900 Eeklo, voor de tak : « Andere schade aan goederen » (tak 9). Deze beslissing treedt in werking op 1 januari 2005. (27816)
« Autres dommages aux biens » (branche 9). La présente décision entre en vigueur le 1er janvier 2005.
(27816)
* POUVOIR JUDICIAIRE
RECHTERLIJKE MACHT [C − 2005/09627]
[C − 2005/09627] Rechtbank van koophandel te Luik
Par ordonnance du 1er juillet 2005 du président du tribunal de commerce de Liège, il est mis fin, à sa demande, à la désignation de M. Hollange, E., pour exercer les fonctions de juge consulaire suppléant au tribunal de commerce de Liège.
Bij beschikking van 1 juli 2005 van de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Luik, is, op zijn verzoek, een einde gesteld aan de aanwijzing van de heer Hollange, E., om het ambt van plaatsvervangend rechter in handelszaken in de rechtbank van koophandel te Luik uit te oefenen.
Tribunal de commerce de Liège
34479
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD SELOR BUREAU DE SELECTION DE L’ADMINISTRATION FEDERALE
SELOR SELECTIEBUREAU VAN DE FEDERALE OVERHEID
[C − 2005/08031]
[C − 2005/08031]
Sélection comparative de Call Taker neutre (m/f) (niveau C), d’expression franc¸ aise pour le Service public fédéral Intérieur (Bruxelles, Mons, Arlon, Liège, Wavre et Namur) (Réf. AFG05825)
Vergelijkende selectie van Nederlandstalige neutrale call taker (m/v) (niveau C) voor de FOD Binnenlandse Zaken (Brussel, Antwerpen, Leuven, Hasselt, Gent en Brugge) (Ref. ANG05825)
Une réserve de 100 lauréats maximum, valable un an, sera établie. Si plusieurs lauréats sont à égalité de points pour l’attribution de la dernière place, le nombre maximum de lauréats fixé est augmenté en leur faveur.
Na deze selectie wordt een lijst met maximum 100 geslaagden aangelegd, die één jaar geldig blijft. Indien er voor de toekenning van de laatste plaats verscheidene geslaagden zijn met een gelijk aantal punten, wordt het maximumaantal geslaagden in hun voordeel verhoogd.
Conditions d’admissibilité :
Toelaatbaarheidsvereisten :
1. Etre belge ou citoyen d’un autre Etat faisant partie de l’Espace économique européen.
1. Belg zijn of burger van een ander land behorende tot de Europese Economische Ruimte.
2. Avoir une expérience professionnelle d’un an minimum temps plein ou équivalent, comme opérateur/opératrice dans un call center au 20 août 2005
2. Op datum van 20 augustus 2005 beschikken over een beroepservaring van minimum een jaar voltijds, of ermee gelijkgesteld, als operator/operatrice in een callcenter.
3. Diplômes requis au 20 août 2005 :
3. Vereiste diploma’s op 20 augustus 2005 :
— attestation de réussite de la 6e année d’enseignement secondaire de plein exercice;
— getuigschrift uitgereikt na het slagen « met vrucht » van een zesde leerjaar van het secundair onderwijs met volledig leerplan;
— certificat d’enseignement secondaire supérieur ou diplôme d’aptitude à l’enseignement supérieur;
— getuigschrift van hoger secundair onderwijs of bekwaamheidsdiploma dat toegang verleent tot het hoger onderwijs;
— diplôme délivré après réussite de l’examen prévu à l’article 5 des lois sur la collation des grades académiques;
— diploma uitgereikt na het slagen voor het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden;
— diplôme d’une section appartenant au groupe commerce, administration ou organisation d’un cours technique secondaire supérieur, délivré après un cycle d’au moins 750 périodes.
— diploma van een tot de groep handel, administratie of organisatie behorende afdeling van hogere secundaire technische leergangen, uitgereikt na een cyclus van minstens zevenhonderd vijftig lestijden.
4. Pour les emplois qui seront déclarés vacants sein d’une direction régionale située dans la région de Bruxelles-Capitale, dans une fonction qui implique des contacts avec le public, les candidats doivent être en possession d’un certificat (niveau C) de connaissance écrite et orale de la deuxième langue nationale (application de l’article 53 des lois sur l’emploi des langues en matière administrative, coordonnées le 18 juillet 1966 et des articles 8 et 9, § 1er, de l’arrêté royal d’exécution du 8 mars 2001 fixant les conditions de délivrance des certificats de connaissances linguistiques prévus à l’article 53 des lois sur l’emploi des langues en matière administrative coordonnées le 18 juillet 1966).
4. Voor de betrekkingen die vacant verklaard zullen worden bij een regionale directie gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in een functie waarvoor contact met het publiek is vereist, dienen de kandidaten in het bezit te zijn van een bewijs (niveau C) van de schriftelijke en van de mondelinge kennis van het Frans (toepassing van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966 en van artikelen 8 en 9, § 1, van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966).
S’ils ne possèdent pas ledit certificat, ils devront passer devant le SELOR un examen portant sur la connaissance de la langue néerlandaise.
Indien ze bovenvermelde bewijzen niet bezitten, zullen de kandidaten uitgenodigd worden voor een door Selor georganiseerd taalexamen over de kennis van het Frans.
La description de la fonction ainsi que la procédure de sélection sont plus amplement détaillées dans le règlement complet de sélection que vous pourrez obtenir auprès des services du SELOR (ligne info 0800-505 55) ou via le site web du SELOR.
De gedetailleerde functiebeschrijving en selectieprocedure vindt u in het selectiereglement, dat u kan verkrijgen bij de diensten van SELOR (via de infolijn 0800-505 54) of op de SELOR-website.
Traitement annuel brut de début : 19.210,97 EUR (salaire annuel brut, à l’index actuel, allocations réglementaires non comprises).
Jaarlijks bruto-beginsalaris : 19.210,97 EUR, reglementaire toelagen niet inbegrepen.
Votre inscription à cette sélection doit être accompagnée d’un C.V. standardisé de SELOR « AFG05825 » dûment et sincèrement complété faute de quoi il ne sera plus tenu compte de votre candidature.
Je sollicitatie voor deze selectie moet vergezeld zijn van een gestandaardiseerd C.V. van SELOR « ANG05825 », dat volledig en correct is ingevuld, zoniet zal met je sollicitatie geen rekening worden gehouden.
Vous trouverez le C.V. à remplir :
Je vindt het in te vullen C.V. :
sur le site web www.selor.be à la rubrique de la sélection;
op de website www.selor.be, bij de rubriek van de selectie;
via la ligne info du SELOR (0800-505 55);
of je kan het aanvragen via de infolijn van SELOR (0800-505 54);
ou sur demande à l’adresse e-mail
[email protected]
of via
[email protected]
Posez votre candidature jusqu’au 20 août 2005 via le site internet www.selor.be (vous devez créer votre compte et envoyez votre C.V. avec la mention « inscription web » à
[email protected] ), via fax (02-788 68 44) ou par courrier à l’adresse suivante : SELOR, Bâtiment « Centre Etoile », à l’attention de Carole Renquet, AFG05825, boulevard Bischoffsheim 15, B-1000 Bruxelles.
Solliciteren kan tot 20 augustus 2005 via de Website www.selor.be (maak wel eerst een gratis account aan en stuur het gestandaardiseerd C.V. op met de vermelding « webinschrijving » naar
[email protected]) of via fax (02-788 68 44) of per brief naar SELOR, Gebouw « Centre Etoile », t.a.v. Antoon DE WILDE, ANG05825, Bischoffsheimlaan 15, 1000 Brussel.
34480
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
SELOR BUREAU DE SELECTION DE L’ADMINISTRATION FEDERALE
SELOR SELECTIEBUREAU VAN DE FEDERALE OVERHEID
Recrutement. — Résultats
Aanwerving. — Uitslagen
[2005/202040] Sélection de surveillants d’aéroport (m/f) (niveau 3), d’expression française, pour les aéroports régionaux à Liège-Bierset et à CharleroiGosselies ainsi que pour les aérodromes de Spa et de Saint-Hubert pour le Ministère wallon de l’Equipement et des transports. (AFW0401D). — Résultats
[2005/202040] Selectie van Franstalige luchtvaartbewakers (m/v) (niveau 3), voor de regionale luchthavens te Luik-Bierset en Charleroi-Gosselies evenals de vliegvelden van Spa en Saint-Hubert voor het Waals Ministerie van Infrastructuur en Vervoer (AFW0401D). — Uitslagen
Classement des lauréats du concours d’admission au stage : 1. VITARELLA SABRINA, 6110 MONTIGNY-LE-TILLEUL 2. ROX ALAIN, 4051 CHAUDFONTAINE 3. HUYBRECHT KATHY, 1495 VILLERS-LA-VILLE 4. DEROCHETTE MARJORIE, 4053 EMBOURG 5. GELAESEN ALPHONSE, 4340 AWANS 6. BOONEN JACQUES, 3792 FOURONS 7. DELMARCELLE LAURENT, 5100 JAMBES 8. GOIRE QUENTIN, 6840 NEUFCHATEAU 9. LAMMENS BENOIT, 7504 TOURNAI 10. ROUXHET PHILIPPE, 4030 LIEGE 11. HOURLAY LAURENCE, 4141 SPRIMONT 12. DALLAPICCOLA RUDY, 6224 FLEURUS 13. DESSY MICHEL, 4210 BURDINNE 14. BOIKO ETIENNE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 15. BOULANGER CARL, 6464 CHIMAY 16. PELLEGRINAGGIO LUCIANO, 6060 GILLY 17. BOVY DANIEL, 4130 ESNEUX 18. DE VRIEZE RITA, 4210 BURDINNE 19. MONTALBANO SALVATORE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 20. HUSSON BENOIT, 6530 THUIN 21. TOUPY ROBERT, 4650 HERVE 22. ANDRE NADINE, 5060 SAMBREVILLE 23. DEPRIS DIMITRI, 6200 CHATELET 24. PYCK JEAN-MARIE, 5310 EGHEZEE 25. KOCH SANDRA, 4300 WAREMME 26. PAQUE MARC, 4460 GRACE-HOLLOGNE 27. ESSER FRANÇOISE, 4100 SERAING 28. WELLE FABRICE, 4680 OUPEYE 29. CANU PIETRO, 7333 SAINT-GHISLAIN 30. FOURNAUX JOSIANE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 31. ALLYN SERGE, 7340 COLFONTAINE 32. GERARD PIERRE, 4350 REMICOURT 33. BLONDIAUX DAVID, 5620 FLORENNES 34. JACOBS VERONIQUE, 5070 FOSSES-LA-VILLE 35. LEGAY THOMAS, 6120 HAM-SUR-HEURE-NALINNES 36. MOTTET GILLES, 4260 BRAIVES 37. PAREZ ARSENE, 1470 GENAPPE 38. DEFER PASCAL, 4218 HERON 39. KAIRIS DIDIER, 4910 THEUX 40. DERYDT PHILIPPE, 3870 RUKKELINGEN-LOON (HEERS) 41. SMAL PAUL, 4681 OUPEYE 42. SCHMITZ MONIQUE, 4020 LIEGE 43. MOULINAY JEAN, 4400 FLEMALLE 44. CORMAN PHILIPPE, 4800 VERVIERS 45. LEDOUX NAM, 1160 AUDERGHEM 46. MOREELS JEAN-LUC, 7181 SENEFFE 47. BOSSEAUX SEBASTIEN, 6110 MONTIGNY-LE-TILLEUL 48. PETIT-DUFRENOY JEAN, 4140 SPRIMONT 49. OOSTERBOSCH ERIC, 4000 LIEGE 50. BARAKAT NORDINE, 6180 COURCELLES 51. PISANO VINCENT, 4460 GRACE-HOLLOGNE 52. HAEPERS CHRISTOPHE, 6940 DURBUY 53. BAIKRY CHRISTIANE, 4520 WANZE 54. BOUCHAT DIDIER, 5600 PHILIPPEVILLE 55. DABOMPRE MICHEL, 4100 SERAING 56. ROUSSEAU SAMUEL, 4450 LANTIN 57. DESSART OLIVIER, 4000 LIEGE
Rangschikking van de geslaagde kandidaten voor toelating tot de stage : 1. VITARELLA SABRINA, 6110 MONTIGNY-LE-TILLEUL 2. ROX ALAIN, 4051 CHAUDFONTAINE 3. HUYBRECHT KATHY, 1495 VILLERS-LA-VILLE 4. DEROCHETTE MARJORIE, 4053 EMBOURG 5. GELAESEN ALPHONSE, 4340 AWANS 6. BOONEN JACQUES, 3792 FOURONS 7. DELMARCELLE LAURENT, 5100 JAMBES 8. GOIRE QUENTIN, 6840 NEUFCHATEAU 9. LAMMENS BENOIT, 7504 TOURNAI 10. ROUXHET PHILIPPE, 4030 LIEGE 11. HOURLAY LAURENCE, 4141 SPRIMONT 12. DALLAPICCOLA RUDY, 6224 FLEURUS 13. DESSY MICHEL, 4210 BURDINNE 14. BOIKO ETIENNE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 15. BOULANGER CARL, 6464 CHIMAY 16. PELLEGRINAGGIO LUCIANO, 6060 GILLY 17. BOVY DANIEL, 4130 ESNEUX 18. DE VRIEZE RITA, 4210 BURDINNE 19. MONTALBANO SALVATORE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 20. HUSSON BENOIT, 6530 THUIN 21. TOUPY ROBERT, 4650 HERVE 22. ANDRE NADINE, 5060 SAMBREVILLE 23. DEPRIS DIMITRI, 6200 CHATELET 24. PYCK JEAN-MARIE, 5310 EGHEZEE 25. KOCH SANDRA, 4300 WAREMME 26. PAQUE MARC, 4460 GRACE-HOLLOGNE 27. ESSER FRANÇOISE, 4100 SERAING 28. WELLE FABRICE, 4680 OUPEYE 29. CANU PIETRO, 7333 SAINT-GHISLAIN 30. FOURNAUX JOSIANE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 31. ALLYN SERGE, 7340 COLFONTAINE 32. GERARD PIERRE, 4350 REMICOURT 33. BLONDIAUX DAVID, 5620 FLORENNES 34. JACOBS VERONIQUE, 5070 FOSSES-LA-VILLE 35. LEGAY THOMAS, 6120 HAM-SUR-HEURE-NALINNES 36. MOTTET GILLES, 4260 BRAIVES 37. PAREZ ARSENE, 1470 GENAPPE 38. DEFER PASCAL, 4218 HERON 39. KAIRIS DIDIER, 4910 THEUX 40. DERYDT PHILIPPE, 3870 RUKKELINGEN-LOON (HEERS) 41. SMAL PAUL, 4681 OUPEYE 42. SCHMITZ MONIQUE, 4020 LIEGE 43. MOULINAY JEAN, 4400 FLEMALLE 44. CORMAN PHILIPPE, 4800 VERVIERS 45. LEDOUX NAM, 1160 OUDERGEM 46. MOREELS JEAN-LUC, 7181 SENEFFE 47. BOSSEAUX SEBASTIEN, 6110 MONTIGNY-LE-TILLEUL 48. PETIT-DUFRENOY JEAN, 4140 SPRIMONT 49. OOSTERBOSCH ERIC, 4000 LIEGE 50. BARAKAT NORDINE, 6180 COURCELLES 51. PISANO VINCENT, 4460 GRACE-HOLLOGNE 52. HAEPERS CHRISTOPHE, 6940 DURBUY 53. BAIKRY CHRISTIANE, 4520 WANZE 54. BOUCHAT DIDIER, 5600 PHILIPPEVILLE 55. DABOMPRE MICHEL, 4100 SERAING 56. ROUSSEAU SAMUEL, 4450 LANTIN 57. DESSART OLIVIER, 4000 LIEGE
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD 58. MAJDOUB LEILA, 4040 HERSTAL 59. BENALI MEHDI, 5524 ONHAYE 60. GUERMACHE AHMED, 6020 CHARLEROI 61. COLOMBO MICHAE¨ L, 1060 SAINT-GILLES 62. LITOKI MOKINDA., 5000 NAMUR 63. LAMY CELINE, 5380 TILLIER 64. LOUVIAUX ALAIN, 4870 TROOZ 65. RENARD MARCEL, 4870 TROOZ 66. BOUMAHD MICHAEL, 4610 BEYNE-HEUSAY 67. VERNELEN EMILE, 1457 WALHAIN 68. HANS DOMINIQUE, 6120 HAM-SUR-HEURE 69. CANTON OLIVIER, 4800 VERVIERS 70. WILLEMS BERNARD, 4020 LIEGE 71. MASSON CAROLINE, 4020 LIEGE 72. LAMBOTTE LAURENT, 7063 SOIGNIES 73. ROBAS REGINALD, 6200 CHATELET 74. JAFARI MOHAMED, 6180 COURCELLES 75. LAMBERT JULIE, 6040 JUMET 76. CAVRAINE SERGE, 4031 LIEGE 77. PAHAUT PATRICIA, 6687 BERTOGNE 78. RIMBAET ALAIN, 1050 BRUXELLES 79. VANKERM STEPHANE, 1457 WALHAIN 80. XHIBITTE VIRGINIE, 5000 NAMUR 81. JABER RACHIDA, 6200 CHATELET 82. GENOT XAVIER, 5024 NAMUR 83. RAGATUSO LAURENT, 4920 AYWAILLE 84. POTTIEZ JEAN-PAUL, 7300 BOUSSU 85. DEBATY DAVID, 4218 HERON 86. PERDIEU ALAIN, 4460 GRACE-HOLLOGNE 87. OZKAN SUNA, 6040 CHARLEROI 88. ZERROUKI AZZEDINE, 6031 CHARLEROI 89. MOREAU AURELIE, 5020 CHAMPION 90. HENNES PAUL-HENRI, 4960 MALMEDY 91. VAN EYKEN CÉDRIC, 6110 MONTIGNY-LE-TILLEUL 92. LEPINE VINCENT, 5300 ANDENNE 93. KASPERS STEPHANE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 94. DECHEVIS ISABELLE, 6940 DURBUY 95. NORGA JEAN-MARC, 4800 VERVIERS 96. PAGANO GIOVANNI, 4000 LIEGE 97. HARDY DANIEL, 4102 SERAING 98. WALLEZ EMMANUEL, 7020 MAISIERES 99. CHANET JEAN-FRANÇOIS, 7090 BRAINE-LE-COMTE 100. KALOGIROS ALEXANDRE, 5060 SAMBREVILLE 101. MARTINEZ JACQUES, 4520 WANZE 102. LAMMENS ELS, 6987 RENDEUX 103. DELFORGE LAURENT, 5060 SAMBREVILLE 104. VAN LAENEN RENE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 105. VERDIERE DOMINIQUE, 4500 HUY 106. DEPRE RUDY, 6200 CHATELET 107. BREULET PATRICE, 5580 ROCHEFORT 108. BIOT CLAUDE, 6224 FLEURUS 109. LAVALLE PATRICK, 4681 HERMALLE-SOUS-ARGENTEAU (OUPEYE) 110. MOMMEN PASCAL, 4500 HUY 111. CUFARO ISIDORO, 4420 SAINT-NICOLAS 112. LHERMITTE MICHEL, 4910 THEUX 113. DOUCET NATHALIE, 5150 FLOREFFE 114. FOX MICHAEL, 4460 GRACE-HOLLOGNE 115. NYILINKWAYA THEODORE, 6040 CHARLEROI 116. FAIRON DAVID, 4630 SOUMAGNE 117. CHRISTIAN JEAN-PIERRE, 7300 BOUSSU 118. MINET PASCAL, 5500 DINANT 119. HAUMONT BENJAMIN, 6536 THUIN 120. ERNOTTE DENISE, 4602 VISE 121. MIRANDA JAIME, 1348 LOUVAIN-LA-NEUVE 122. JENIS ANNE-MARIE, 7100 LA LOUVIERE 123. SELBIANI CATHERINE, 4102 SERAING 124. MANSOURI AHMED, 4000 LIEGE 125. FARBER FREDERIC, 4100 SERAING
34481
58. MAJDOUB LEILA, 4040 HERSTAL 59. BENALI MEHDI, 5524 ONHAYE 60. GUERMACHE AHMED, 6020 CHARLEROI 61. COLOMBO MICHAE¨ L, 1060 SAINT-GILLES 62. LITOKI MOKINDA., 5000 NAMUR 63. LAMY CELINE, 5380 TILLIER 64. LOUVIAUX ALAIN, 4870 TROOZ 65. RENARD MARCEL, 4870 TROOZ 66. BOUMAHD MICHAEL, 4610 BEYNE-HEUSAY 67. VERNELEN EMILE, 1457 WALHAIN 68. HANS DOMINIQUE, 6120 HAM-SUR-HEURE 69. CANTON OLIVIER, 4800 VERVIERS 70. WILLEMS BERNARD, 4020 LIEGE 71. MASSON CAROLINE, 4020 LIEGE 72. LAMBOTTE LAURENT, 7063 SOIGNIES 73. ROBAS REGINALD, 6200 CHATELET 74. JAFARI MOHAMED, 6180 COURCELLES 75. LAMBERT JULIE, 6040 JUMET 76. CAVRAINE SERGE, 4031 LIEGE 77. PAHAUT PATRICIA, 6687 BERTOGNE 78. RIMBAET ALAIN, 1050 BRUSSEL 79. VANKERM STEPHANE, 1457 WALHAIN 80. XHIBITTE VIRGINIE, 5000 NAMUR 81. JABER RACHIDA, 6200 CHATELET 82. GENOT XAVIER, 5024 NAMUR 83. RAGATUSO LAURENT, 4920 AYWAILLE 84. POTTIEZ JEAN-PAUL, 7300 BOUSSU 85. DEBATY DAVID, 4218 HERON 86. PERDIEU ALAIN, 4460 GRACE-HOLLOGNE 87. OZKAN SUNA, 6040 CHARLEROI 88. ZERROUKI AZZEDINE, 6031 CHARLEROI 89. MOREAU AURELIE, 5020 CHAMPION 90. HENNES PAUL-HENRI, 4960 MALMEDY 91. VAN EYKEN CÉDRIC, 6110 MONTIGNY-LE-TILLEUL 92. LEPINE VINCENT, 5300 ANDENNE 93. KASPERS STEPHANE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 94. DECHEVIS ISABELLE, 6940 DURBUY 95. NORGA JEAN-MARC, 4800 VERVIERS 96. PAGANO GIOVANNI, 4000 LIEGE 97. HARDY DANIEL, 4102 SERAING 98. WALLEZ EMMANUEL, 7020 MAISIERES 99. CHANET JEAN-FRANÇOIS, 7090 BRAINE-LE-COMTE 100. KALOGIROS ALEXANDRE, 5060 SAMBREVILLE 101. MARTINEZ JACQUES, 4520 WANZE 102. LAMMENS ELS, 6987 RENDEUX 103. DELFORGE LAURENT, 5060 SAMBREVILLE 104. VAN LAENEN RENE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 105. VERDIERE DOMINIQUE, 4500 HUY 106. DEPRE RUDY, 6200 CHATELET 107. BREULET PATRICE, 5580 ROCHEFORT 108. BIOT CLAUDE, 6224 FLEURUS 109. LAVALLE PATRICK, 4681 HERMALLE-SOUS-ARGENTEAU (OUPEYE) 110. MOMMEN PASCAL, 4500 HUY 111. CUFARO ISIDORO, 4420 SAINT-NICOLAS 112. LHERMITTE MICHEL, 4910 THEUX 113. DOUCET NATHALIE, 5150 FLOREFFE 114. FOX MICHAEL, 4460 GRACE-HOLLOGNE 115. NYILINKWAYA THEODORE, 6040 CHARLEROI 116. FAIRON DAVID, 4630 SOUMAGNE 117. CHRISTIAN JEAN-PIERRE, 7300 BOUSSU 118. MINET PASCAL, 5500 DINANT 119. HAUMONT BENJAMIN, 6536 THUIN 120. ERNOTTE DENISE, 4602 VISE 121. MIRANDA JAIME, 1348 LOUVAIN-LA-NEUVE 122. JENIS ANNE-MARIE, 7100 LA LOUVIERE 123. SELBIANI CATHERINE, 4102 SERAING 124. MANSOURI AHMED, 4000 LIEGE 125. FARBER FREDERIC, 4100 SERAING
34482
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
126. MARTIN DIDIER, 4280 HANNUT 127. DHEUR PATRICK, 7320 BERNISSART 128. VULTUR VIVIAN, 6200 CHATELET 129. FLUCHARD GEORGES, 4280 HANNUT 130. LANDMEYER ERIC, 4030 LIEGE 131. DELMAL PHILIPPE, 4540 AMAY 132. RUET FREDERICK, 4031 LIEGE 133. FORMA FATIMA, 4621 FLERON 134. MORIAS JEAN-MICHEL, 4621 FLERON 135. GEORGE MARYSE, 4480 ENGIS 136. SALMON JEAN-MICHEL, 4317 FAIMES 137. WERA LAURENT, 4537 VERLAINE 138. AUGURELLE YVES, 6000 CHARLEROI 139. MONDADORI GUIDO, 6180 COURCELLES 140. SERET BERNARD, 4470 SAINT-GEORGES-SUR-MEUSE 141. VERSLEGERS ANDRE, 4610 BEYNE-HEUSAY 142. REYNDERS JEAN-MICHEL, 4400 FLEMALLE 143. MORIMONT BENOIT, 4671 BLEGNY 144. BOSQUION ROXANE, 5530 YVOIR 145. HANS OLIVIER, 6500 LEVAL-CHAUDEVILLE 146. PERWEZ VINCENT, 1410 WATERLOO 147. BEFAHY FRANÇOIS, 6220 FLEURUS 148. LATRAGNA SALVATORE, 7141 MORLANWELZ 149. MAGDALENA SEGURA MICHAEL, 4821 DISON 150. BRANTZ GREGORY, 4280 HANNUT 151. DEVIGNE FABIAN, 5651 WALCOURT 152. CZULAK STANISLAWA, 6040 CHARLEROI 153. CORDARO LEONARDO, 7300 BOUSSU 154. DRADON SYLVAIN, 4460 GRACE-HOLLOGNE 155. BELKAID YOUSSEF, 4683 OUPEYE 156. MOUCHERON POL, 6060 CHARLEROI 157. MOERMAN DYNA, 7370 DOUR 158. THIBERT PATRICK, 4000 LIEGE 159. VAN TONGERLOO KARINE, 6530 THUIN 160. COHY JACQUELINE, 6180 COURCELLES 161. GILLON PHILIPPE, 4432 ALLEUR 162. ANTONOPOULOS CONSTANTIN, 7134 BINCHE 163. CLOES BEATRICE, 4684 OUPEYE 164. DELLA VECCHIA FRANCESCO, 6182 COURCELLES 165. PAPIERNIK CHRISTOPHE, 4681 OUPEYE 166. WEERTS ISABELLE, 5021 NAMUR 167. LIZIN CHRISTIAN, 4520 WANZE 168. VANCOPPENOLLE PATRICK, 7861 LESSINES 169. LEONARD HERVE, 4800 VERVIERS 170. TAMBURELLA JEAN-MARC, 4420 SAINT-NICOLAS 171. JOSSE MICHEL, 6140 FONTAINE-L’EVEQUE 172. KHIDAS AXEL, 5100 JAMBES 173. SUYKERBUYK MICHELINE, 4432 ANS 174. LEJEUNE NICOLAS, 5620 FLORENNES 175. POTTIEZ JOHNNY, 7300 BOUSSU 176. RIBANT ALAIN, 1490 COURT-SAINT-ETIENNE 177. BOUTAY MARIE, 4431 ANS 178. WINANTS MICHAEL, 4837 MEMBACH 179. VITALI OLIVIER, 7134 BINCHE 180. BENITEZ LOPEZ MIGUEL, 7321 BERNISSART 181. BREULET GERARD, 4300 WAREMME 182. BOUKERDOUS SAMY, 6060 CHARLEROI 183. LUCACIU GABRIEL, 7080 FRAMERIES 184. BEYE THIERRY, 59132 WALLERS (FRANCE) 185. ZAMBON MATHIEU, 5620 FLORENNES 186. MONSEUR PIERRE, 4171 COMBLAIN-AU-PONT 187. GHEIS CHRISTOPHE, 7822 MESLIN-L’EVEQUE 188. CULOT DAVID, 5020 NAMUR 189. MALENGREAU ALAIN, 4680 OUPEYE 190. VANDER MAREN THIERRY, 4900 SPA 191. SIMONIS GREGORY, 4350 REMICOURT 192. VAN ELVEN JEAN-PIERRE, 6900 MARCHE-EN-FAMENNE 193. FAUVILLE XAVIER, 4684 OUPEYE
126. MARTIN DIDIER, 4280 HANNUT 127. DHEUR PATRICK, 7320 BERNISSART 128. VULTUR VIVIAN, 6200 CHATELET 129. FLUCHARD GEORGES, 4280 HANNUT 130. LANDMEYER ERIC, 4030 LIEGE 131. DELMAL PHILIPPE, 4540 AMAY 132. RUET FREDERICK, 4031 LIEGE 133. FORMA FATIMA, 4621 FLERON 134. MORIAS JEAN-MICHEL, 4621 FLERON 135. GEORGE MARYSE, 4480 ENGIS 136. SALMON JEAN-MICHEL, 4317 FAIMES 137. WERA LAURENT, 4537 VERLAINE 138. AUGURELLE YVES, 6000 CHARLEROI 139. MONDADORI GUIDO, 6180 COURCELLES 140. SERET BERNARD, 4470 SAINT-GEORGES-SUR-MEUSE 141. VERSLEGERS ANDRE, 4610 BEYNE-HEUSAY 142. REYNDERS JEAN-MICHEL, 4400 FLEMALLE 143. MORIMONT BENOIT, 4671 BLEGNY 144. BOSQUION ROXANE, 5530 YVOIR 145. HANS OLIVIER, 6500 LEVAL-CHAUDEVILLE 146. PERWEZ VINCENT, 1410 WATERLOO 147. BEFAHY FRANÇOIS, 6220 FLEURUS 148. LATRAGNA SALVATORE, 7141 MORLANWELZ 149. MAGDALENA SEGURA MICHAEL, 4821 DISON 150. BRANTZ GREGORY, 4280 HANNUT 151. DEVIGNE FABIAN, 5651 WALCOURT 152. CZULAK STANISLAWA, 6040 CHARLEROI 153. CORDARO LEONARDO, 7300 BOUSSU 154. DRADON SYLVAIN, 4460 GRACE-HOLLOGNE 155. BELKAID YOUSSEF, 4683 OUPEYE 156. MOUCHERON POL, 6060 CHARLEROI 157. MOERMAN DYNA, 7370 DOUR 158. THIBERT PATRICK, 4000 LIEGE 159. VAN TONGERLOO KARINE, 6530 THUIN 160. COHY JACQUELINE, 6180 COURCELLES 161. GILLON PHILIPPE, 4432 ALLEUR 162. ANTONOPOULOS CONSTANTIN, 7134 BINCHE 163. CLOES BEATRICE, 4684 OUPEYE 164. DELLA VECCHIA FRANCESCO, 6182 COURCELLES 165. PAPIERNIK CHRISTOPHE, 4681 OUPEYE 166. WEERTS ISABELLE, 5021 NAMUR 167. LIZIN CHRISTIAN, 4520 WANZE 168. VANCOPPENOLLE PATRICK, 7861 LESSINES 169. LEONARD HERVE, 4800 VERVIERS 170. TAMBURELLA JEAN-MARC, 4420 SAINT-NICOLAS 171. JOSSE MICHEL, 6140 FONTAINE-L’EVEQUE 172. KHIDAS AXEL, 5100 JAMBES 173. SUYKERBUYK MICHELINE, 4432 ANS 174. LEJEUNE NICOLAS, 5620 FLORENNES 175. POTTIEZ JOHNNY, 7300 BOUSSU 176. RIBANT ALAIN, 1490 COURT-SAINT-ETIENNE 177. BOUTAY MARIE, 4431 ANS 178. WINANTS MICHAEL, 4837 MEMBACH 179. VITALI OLIVIER, 7134 BINCHE 180. BENITEZ LOPEZ MIGUEL, 7321 BERNISSART 181. BREULET GERARD, 4300 WAREMME 182. BOUKERDOUS SAMY, 6060 CHARLEROI 183. LUCACIU GABRIEL, 7080 FRAMERIES 184. BEYE THIERRY, 59132 WALLERS (FRANCE) 185. ZAMBON MATHIEU, 5620 FLORENNES 186. MONSEUR PIERRE, 4171 COMBLAIN-AU-PONT 187. GHEIS CHRISTOPHE, 7822 MESLIN-L’EVEQUE 188. CULOT DAVID, 5020 NAMUR 189. MALENGREAU ALAIN, 4680 OUPEYE 190. VANDER MAREN THIERRY, 4900 SPA 191. SIMONIS GREGORY, 4350 REMICOURT 192. VAN ELVEN JEAN-PIERRE, 6900 MARCHE-EN-FAMENNE 193. FAUVILLE XAVIER, 4684 OUPEYE
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD 194. SCHRAM RUDY, 4400 FLEMALLE 195. LINDEKENS EDDY, 4300 WAREMME 196. LAUREYS LUDOVIC, 5190 MOUSTIER-SUR-SAMBRE 197. CHARLIER JEAN-LOUIS, 6001 CHARLEROI 198. MICHEL NICOLAS, 6000 CHARLEROI 199. DASPREMONT BERNARD, 5020 NAMUR 200. HUBERT JOHN, 4020 LIEGE 201. STEVENS MICHEL, 4841 HENRI-CHAPELLE 202. GROSEMANS PATRICK, 4432 ALLEURS 203. MATI SOMMIA, 6671 GOUVY 204. LAHIM MOSTAFA, 4020 LIEGE 205. FEHIM YAHYA, 4101 SERAING 206. BERMUDEZ BARCENA JOSE, 5100 NAMUR 207. LUCÀ CARMELO, 1150 WOLUWE-SAINT-PIERRE 208. COLOMBINI DELIA, 4400 FLEMALLE 209. NKUNDIYAREMYE DENIS, 7022 MONS 210. POVEGLIANO CHRISTOPHE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 211. DHONT PHILIPPE, 1082 BERCHEM-SAINTE-AGATHE 212. RENKENS DOMINIQUE, 4606 DALHEM 213. ANDROVANDI PATRICK, 6700 ARLON 214. CALIFICE HUBERT, 4680 OUPEYE 215. BREESCH ALAIN, 6210 LES BONS VILLERS 216. REGAERT YOLANDE, 7141 MORLANWELZ 217. RUBIRA MARTINEZ ALICIA, 4480 ENGIS 218. EECKHOUDT PHILIPPE, 1180 UCCLE 219. LEMARCHAND FREDERIC, 4690 BASSENGE 220. ROSSETTI BRUNO, 4101 JEMEPPE-SUR-MEUSE 221. LAHAYE MARLENE, 4100 SERAING 222. DUBUISSON JACQUES, 4450 JUPRELLE 223. LABORNE STEPHANE, 5150 FLOREFFE 224. PATRICIO ANTON ALBERTO, 4000 LIEGE 225. FRANSQUET PHILIPPE, 4000 LIEGE 226. PONDANT ANDRE, 6690 VIELSALM 227. BEAURAIN JEAN-FRANÇOIS, 5651 SOMZEE 228. HBALI SMAIL, 4430 ANS 229. FRANÇOIS FREDERIC, 6567 MERBES-LE-CHATEAU 230. DEHOSSAY GAETAN, 4480 ENGIS 231. NEUKERMANS BENOIT, 4031 LIEGE 232. MERTENS VIVIENNE, 7190 ECAUSSINNES 233. VILAIN STANY, 7080 FRAMERIES 234. WONDO OMANYUNDU JEAN-JAC, 1081 KOEKELBERG 235. CANTONI ALEXANDRE, 5000 NAMUR 236. DOYEN MYRIAM, 4020 LIEGE 237. ROMAIN BENOIT, 7134 BINCHE 238. THIREUR JEAN, 5150 FLOREFFE 239. GERARD JEROME, 6200 BOUFFIOULX 240. VERSCHAETE FRANCIS, 7131 BINCHE 241. STREBER ISABELLE, 6280 GERPINNES 242. SERVAIS PATRICE, 4520 WANZE 243. KIRARANGANYA ARNAULD, 1070 ANDERLECHT 244. STARQUIT OLIVIER, 7390 QUAREGNON 245. CLAMOT CHRISTOPHER, 7180 SENEFFE 246. CALBERT VIRGINIE, 4032 LIEGE 247. LESPAGNARD FABIAN, 6990 HOTTON 248. GOEDERTIER LAURENCE, 5030 GEMBLOUX 249. FATZAUN DOMINIQUE, 4821 DISON 250. MARCHAL KEVIN, 6870 AWENNE (SAINT-HUBERT) 251. VANDEGAR MICHEL, 4650 HERVE 252. SLACHMUYLDERS JACKY, 6870 SAINT-HUBERT 253. HENDRICKX ERIC, 4360 OREYE 254. BASSANELLO RAPHAEL, 4000 LIEGE 255. GOFFIN CEDRIC, 5300 ANDENNE 256. MARTIN PHILIPPE, 4000 LIEGE 257. CHRISTIANE MICHEL, 1435 MONT-SAINT-GUIBERT 258. MANISE PIERRE, 5570 BEAURAING 259. MULUMBA MPOYI GERMAIN, 1080 MOLENBEEK-SAINTJEAN 260. CARRARA SANDRINE, 4040 HERSTAL 261. JAUMAIN ANTOINE, 5190 JEMEPPE-SUR-SAMBRE
34483
194. SCHRAM RUDY, 4400 FLEMALLE 195. LINDEKENS EDDY, 4300 WAREMME 196. LAUREYS LUDOVIC, 5190 MOUSTIER-SUR-SAMBRE 197. CHARLIER JEAN-LOUIS, 6001 CHARLEROI 198. MICHEL NICOLAS, 6000 CHARLEROI 199. DASPREMONT BERNARD, 5020 NAMUR 200. HUBERT JOHN, 4020 LIEGE 201. STEVENS MICHEL, 4841 HENRI-CHAPELLE 202. GROSEMANS PATRICK, 4432 ALLEURS 203. MATI SOMMIA, 6671 GOUVY 204. LAHIM MOSTAFA, 4020 LIEGE 205. FEHIM YAHYA, 4101 SERAING 206. BERMUDEZ BARCENA JOSE, 5100 NAMUR 207. LUCÀ CARMELO, 1150 SINT-PIETERS-WOLUWE 208. COLOMBINI DELIA, 4400 FLEMALLE 209. NKUNDIYAREMYE DENIS, 7022 MONS 210. POVEGLIANO CHRISTOPHE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 211. DHONT PHILIPPE, 1082 SINT-AGATHA-BERCHEM 212. RENKENS DOMINIQUE, 4606 DALHEM 213. ANDROVANDI PATRICK, 6700 ARLON 214. CALIFICE HUBERT, 4680 OUPEYE 215. BREESCH ALAIN, 6210 LES BONS VILLERS 216. REGAERT YOLANDE, 7141 MORLANWELZ 217. RUBIRA MARTINEZ ALICIA, 4480 ENGIS 218. EECKHOUDT PHILIPPE, 1180 UKKEL 219. LEMARCHAND FREDERIC, 4690 BASSENGE 220. ROSSETTI BRUNO, 4101 JEMEPPE-SUR-MEUSE 221. LAHAYE MARLENE, 4100 SERAING 222. DUBUISSON JACQUES, 4450 JUPRELLE 223. LABORNE STEPHANE, 5150 FLOREFFE 224. PATRICIO ANTON ALBERTO, 4000 LIEGE 225. FRANSQUET PHILIPPE, 4000 LIEGE 226. PONDANT ANDRE, 6690 VIELSALM 227. BEAURAIN JEAN-FRANÇOIS, 5651 SOMZEE 228. HBALI SMAIL, 4430 ANS 229. FRANÇOIS FREDERIC, 6567 MERBES-LE-CHATEAU 230. DEHOSSAY GAETAN, 4480 ENGIS 231. NEUKERMANS BENOIT, 4031 LIEGE 232. MERTENS VIVIENNE, 7190 ECAUSSINNES 233. VILAIN STANY, 7080 FRAMERIES 234. WONDO OMANYUNDU JEAN-JAC, 1081 KOEKELBERG 235. CANTONI ALEXANDRE, 5000 NAMUR 236. DOYEN MYRIAM, 4020 LIEGE 237. ROMAIN BENOIT, 7134 BINCHE 238. THIREUR JEAN, 5150 FLOREFFE 239. GERARD JEROME, 6200 BOUFFIOULX 240. VERSCHAETE FRANCIS, 7131 BINCHE 241. STREBER ISABELLE, 6280 GERPINNES 242. SERVAIS PATRICE, 4520 WANZE 243. KIRARANGANYA ARNAULD, 1070 ANDERLECHT 244. STARQUIT OLIVIER, 7390 QUAREGNON 245. CLAMOT CHRISTOPHER, 7180 SENEFFE 246. CALBERT VIRGINIE, 4032 LIEGE 247. LESPAGNARD FABIAN, 6990 HOTTON 248. GOEDERTIER LAURENCE, 5030 GEMBLOUX 249. FATZAUN DOMINIQUE, 4821 DISON 250. MARCHAL KEVIN, 6870 AWENNE (SAINT-HUBERT) 251. VANDEGAR MICHEL, 4650 HERVE 252. SLACHMUYLDERS JACKY, 6870 SAINT-HUBERT 253. HENDRICKX ERIC, 4360 OREYE 254. BASSANELLO RAPHAEL, 4000 LIEGE 255. GOFFIN CEDRIC, 5300 ANDENNE 256. MARTIN PHILIPPE, 4000 LIEGE 257. CHRISTIANE MICHEL, 1435 MONT-SAINT-GUIBERT 258. MANISE PIERRE, 5570 BEAURAING 259. MULUMBA MPOYI GERMAIN, 1080 SINT-JANS-MOLENBEEK 260. CARRARA SANDRINE, 4040 HERSTAL 261. JAUMAIN ANTOINE, 5190 JEMEPPE-SUR-SAMBRE
34484
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
262. WANT ARNAUD, 6020 DAMPREMY 263. NYSTEN ARNAUD, 4470 SAINT-GEORGES-SUR-MEUSE 264. DIEUDONNE JEAN-MARC, 1030 SCHAERBEEK 265. DELAUNOIT JEAN-MARC, 6061 CHARLEROI 266. FAUCONNIER MARCEL, 6041 CHARLEROI 267. BARELLA DIDIER, 4600 VISE 268. COBBAERT XAVIER, 6280 GERPINNES 269. LEGRAND LAURE, 4130 ESNEUX 270. LAURENT ROMUALD, 7110 HOUDENG-GOEGNIES 271. BUCKINX CHRISTINE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 272. DRIOULE SYLVIA, 4000 LIEGE 273. VERUCCHI SANDRINE, 5660 COUVIN 274. MANSO GONZALES CHRISTOPH, 4217 HERON 275. WAUTERS CAMILLE, 4280 HANNUT 276. KINET VINCENT, 5100 NAMUR 277. GAROT RENAUD, 4020 WANDRE 278. BRICQUET FRANÇOIS, 5000 NAMUR 279. PETIT ALAIN, 4800 VERVIERS 280. DELIEUX JEAN-PIERRE, 5377 SOMME-LEUZE 281. MASUY JONATHAN, 6060 GILLY 282. CHARLES ERIC, 6061 CHARLEROI 283. GUBIN JEAN-FRANÇOIS, 5101 NAMUR 284. GERIMONT VINCENT, 4190 FERRIERES 285. HURLET EDOUARD, 4180 HAMOIR 286. TOUAL NORDINE, 6041 CHARLEROI 287. ANTOINE DIMITRI, 4280 HANNUT 288. THIELEN CHANTAL, 4682 OUPEYE 289. MESFIOUI RAJA MOHAMED, 1200 WOLUWE-SAINTLAMBERT 290. TROESTLER YVES, 4800 VERVIERS 291. DESSART JEAN-MARIE, 7070 VILLE-SUR-HAINE 292. LORE MICHAEL, 4171 COMBLAIN-AU-PONT 293. BRUGNONE ANDRE, 4000 LIEGE 294. JOANNES MARIE-CECILE, 4671 SAIVE 295. SPADAVECCHIA ULYSSE, 6250 PRESLES 296. DE HOLLANDER JOSEPH, 6061 MONTIGNIES-SUR-SAMBRE 297. PEDE ERIC, 6280 GERPINNES 298. PAQUOT FRANK, 4000 LIEGE 299. LAHAYE JOHNY, 4630 AYENEUX 300. DUMONT ISABELLE, 4650 GRAND-RECHAIN 301. MARQUET DIDIER, 4460 GRACE-HOLLOGNE 302. DE WINNE CYRILLE, 6181 COURCELLES 303. RUHOMVYUMWORO PASCAL, 1348 OTTIGNIES-LOUVAINLA-NEUVE 304. SMAL ERIC, 4500 HUY 305. PEETERS AIMEE, 4000 LIEGE 306. LANOY JEAN-MARIE, 7608 PERUWELZ 307. MOLITOR SERGE, 5000 NAMUR 308. GALBIATI LUDOVICO, 4000 LIEGE 309. BERTRAND PHILIPPE, 7863 LESSINES 310. STIENLET PHILIPPE, 5000 NAMUR 311. BENHASSAINE ABDELKRIM, 7340 COLFONTAINE 312. LERATE PATRICK, 6183 COURCELLES 313. LUC FABRICE, 6530 THUIN 314. KEPPERS MICHEL, 7100 LA LOUVIERE 315. WARLOMONT OLIVIER, 4600 RICHELLE 316. DUPIRE JOACHIM, 5030 GEMBLOUX 317. DELCOURT JACQUELINE, 6181 COURCELLES 318. SCHOLLAERT JACQUELINE, 6044 CHARLEROI 319. THEWIS-ISTACE GHISLAIN, 4460 GRACE-HOLLOGNE 320. KIR DAVUT, 5000 NAMUR 321. THOMASSEN HENRI, 6030 MARCHIENNE-AU-PONT 322. WINDELS VERONIQUE, 7760 CELLES-LEZ-TOURNAI 323. HILIGSMANN SERGE, 4801 VERVIERS 324. MUZINGA KIMVULA BLAISE, 7000 MONS 325. DELSEM ALAIN, 4877 OLNE 326. COLOMBIN NANCY, 6040 CHARLEROI 327. MOUREAU JEAN-FRANÇOIS, 6230 PONT-A-CELLES 328. GALAND FREDDY, 6200 CHATELINEAU
262. WANT ARNAUD, 6020 DAMPREMY 263. NYSTEN ARNAUD, 4470 SAINT-GEORGES-SUR-MEUSE 264. DIEUDONNE JEAN-MARC, 1030 SCHAARBEEK 265. DELAUNOIT JEAN-MARC, 6061 CHARLEROI 266. FAUCONNIER MARCEL, 6041 CHARLEROI 267. BARELLA DIDIER, 4600 VISE 268. COBBAERT XAVIER, 6280 GERPINNES 269. LEGRAND LAURE, 4130 ESNEUX 270. LAURENT ROMUALD, 7110 HOUDENG-GOEGNIES 271. BUCKINX CHRISTINE, 4460 GRACE-HOLLOGNE 272. DRIOULE SYLVIA, 4000 LIEGE 273. VERUCCHI SANDRINE, 5660 COUVIN 274. MANSO GONZALES CHRISTOPH, 4217 HERON 275. WAUTERS CAMILLE, 4280 HANNUT 276. KINET VINCENT, 5100 NAMUR 277. GAROT RENAUD, 4020 WANDRE 278. BRICQUET FRANÇOIS, 5000 NAMUR 279. PETIT ALAIN, 4800 VERVIERS 280. DELIEUX JEAN-PIERRE, 5377 SOMME-LEUZE 281. MASUY JONATHAN, 6060 GILLY 282. CHARLES ERIC, 6061 CHARLEROI 283. GUBIN JEAN-FRANÇOIS, 5101 NAMUR 284. GERIMONT VINCENT, 4190 FERRIERES 285. HURLET EDOUARD, 4180 HAMOIR 286. TOUAL NORDINE, 6041 CHARLEROI 287. ANTOINE DIMITRI, 4280 HANNUT 288. THIELEN CHANTAL, 4682 OUPEYE 289. MESFIOUI RAJA MOHAMED, 1200 SINT-LAMBRECHTSWOLUWE 290. TROESTLER YVES, 4800 VERVIERS 291. DESSART JEAN-MARIE, 7070 VILLE-SUR-HAINE 292. LORE MICHAEL, 4171 COMBLAIN-AU-PONT 293. BRUGNONE ANDRE, 4000 LIEGE 294. JOANNES MARIE-CECILE, 4671 SAIVE 295. SPADAVECCHIA ULYSSE, 6250 PRESLES 296. DE HOLLANDER JOSEPH, 6061 MONTIGNIES-SUR-SAMBRE 297. PEDE ERIC, 6280 GERPINNES 298. PAQUOT FRANK, 4000 LIEGE 299. LAHAYE JOHNY, 4630 AYENEUX 300. DUMONT ISABELLE, 4650 GRAND-RECHAIN 301. MARQUET DIDIER, 4460 GRACE-HOLLOGNE 302. DE WINNE CYRILLE, 6181 COURCELLES 303. RUHOMVYUMWORO PASCAL, 1348 OTTIGNIES-LOUVAINLA-NEUVE 304. SMAL ERIC, 4500 HUY 305. PEETERS AIMEE, 4000 LIEGE 306. LANOY JEAN-MARIE, 7608 PERUWELZ 307. MOLITOR SERGE, 5000 NAMUR 308. GALBIATI LUDOVICO, 4000 LIEGE 309. BERTRAND PHILIPPE, 7863 LESSINES 310. STIENLET PHILIPPE, 5000 NAMUR 311. BENHASSAINE ABDELKRIM, 7340 COLFONTAINE 312. LERATE PATRICK, 6183 COURCELLES 313. LUC FABRICE, 6530 THUIN 314. KEPPERS MICHEL, 7100 LA LOUVIERE 315. WARLOMONT OLIVIER, 4600 RICHELLE 316. DUPIRE JOACHIM, 5030 GEMBLOUX 317. DELCOURT JACQUELINE, 6181 COURCELLES 318. SCHOLLAERT JACQUELINE, 6044 CHARLEROI 319. THEWIS-ISTACE GHISLAIN, 4460 GRACE-HOLLOGNE 320. KIR DAVUT, 5000 NAMUR 321. THOMASSEN HENRI, 6030 MARCHIENNE-AU-PONT 322. WINDELS VERONIQUE, 7760 CELLES-LEZ-TOURNAI 323. HILIGSMANN SERGE, 4801 VERVIERS 324. MUZINGA KIMVULA BLAISE, 7000 MONS 325. DELSEM ALAIN, 4877 OLNE 326. COLOMBIN NANCY, 6040 CHARLEROI 327. MOUREAU JEAN-FRANÇOIS, 6230 PONT-A-CELLES 328. GALAND FREDDY, 6200 CHATELINEAU
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD 329. VALDES FABIAN, 4540 AMAY 330. TOUMSIN CHRISTOPHE, 4000 LIEGE 331. JOST DANIEL, 4020 LIEGE 332. PELLITTERI ALLESSANDRO, 4550 NANDRIN 333. RUGGIERO MASSIMO, 4400 FLEMALLE 334. DONOT MICHEL, 5300 ANDENNE 335. SCHIRINO CARMELO, 4400 FLEMALLE 336. MERLI MICHELE, 4432 ANS 337. DETHIER CHRISTOPHE, 4051 CHAUDFONTAINE 338. LESTRADE THIERRY, 7370 DOUR 339. PLEIC MICHEL, 4400 FLEMALLE 340. DEBAUCHE DAVID, 6061 MONTIGNIES-SUR-SAMBRE 341. NICOLIN MARIO, 5100 NANINNE 342. LENOIR FABIEN, 7120 ESTINNES 343. BEGON SEBASTIEN, 4000 LIEGE 344. AHALLOUCH NAOUFAL, 4040 HERSTAL
34485
329. VALDES FABIAN, 4540 AMAY 330. TOUMSIN CHRISTOPHE, 4000 LIEGE 331. JOST DANIEL, 4020 LIEGE 332. PELLITTERI ALLESSANDRO, 4550 NANDRIN 333. RUGGIERO MASSIMO, 4400 FLEMALLE 334. DONOT MICHEL, 5300 ANDENNE 335. SCHIRINO CARMELO, 4400 FLEMALLE 336. MERLI MICHELE, 4432 ANS 337. DETHIER CHRISTOPHE, 4051 CHAUDFONTAINE 338. LESTRADE THIERRY, 7370 DOUR 339. PLEIC MICHEL, 4400 FLEMALLE 340. DEBAUCHE DAVID, 6061 MONTIGNIES-SUR-SAMBRE 341. NICOLIN MARIO, 5100 NANINNE 342. LENOIR FABIEN, 7120 ESTINNES 343. BEGON SEBASTIEN, 4000 LIEGE 344. AHALLOUCH NAOUFAL, 4040 HERSTAL
* FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE
SERVICE PUBLIC FEDERAL JUSTICE [S − C − 2005/09584] Direction générale de la Législation, et des Libertés et Droits fondamentaux Extrait en conformité de l’article 118 du Code civil
[S − C − 2005/09584] Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden Uittreksel overeenkomstig artikel 118 van het Burgerlijk Wetboek
Un jugement du tribunal de première instance de Bruges rendu le 15 mars 2005, à la requête de Mme Willems, Anne Marie Louise, domiciliée à 2235 Hulsthout, Kerkstraat 8, a ordonné qu’il soit procédé à l’enquête prévue à l’article 116 du Code civil à l’effet de constater l’absence de M. Willems, Jean-Pierre Ghislain, né à Matadi (Congo) le 4 décembre 1942, ayant demeuré en dernier lieu à 8300 Knokke-Heist, Winston Churcil laan 16.
Bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, gegeven op 15 maart 2005, is ten verzoeken van Mevr. Willems, Anne Marie Louise, wonende te 2235 Hulsthout, Kerkstraat 8, het getuigenverhoor bevolen bedoeld in artikel 116 van het Burgerlijk Wetboek, alvorens de afwezigheid vast te stellen van de heer Willems, Jean-Pierre Ghislain, geboren te Matadi (Congo) op 4 december 1942 laatst woonachtig te 8300 Knokke-Heist, Winston Churcil laan 16.
GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN
VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP [C − 2005/35928] 8 JULI 2005. — Omzendbrief BA-2005/03 betreffende het taalgebruik in de gemeente- en O.C.M.W.-besturen en in de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden - interpretatie en gevolgen van de arresten van de Raad van State van 23 december 2004 Aan de provinciegouverneurs Ter kennisgeving aan : — de colleges van burgemeester en schepenen — de voorzitters van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn — de voorzitters van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden — de representatieve organen van de erkende erediensten — de bestendige deputaties Mijnheer de gouverneur, I. RETROACTA Op 16 december 1997 vaardigde mijn ambtsvoorganger omzendbrief BA-97/22 uit met betrekking tot het taalgebruik in de gemeentebesturen van het Nederlandse taalgebied. Het uitgangspunt is dat de bestuurstaal in de gemeenten van dat gebied het Nederlands is. Alleen voor de faciliteitengemeenten geldt de regel dat berichten en mededelingen die uitgaan van de gemeentelijke overheid en gericht zijn aan de inwoners van die gemeenten, tweetalig moeten zijn met voorrang voor het Nederlands. Alle andere individuele contacten met particulieren moeten in het Nederlands verlopen. Op eenvoudig verzoek kunnen de Franstalige inwoners van die gemeenten wel de voor hen bestemde documenten in het Frans verkrijgen. Ze moeten dat verzoek echter telkens opnieuw herhalen. Op 9 februari 1998 heeft de toenmalige Vlaamse minister, bevoegd voor de O.C.M.W.’s, de bovenstaande richtlijnen ook toepasselijk verklaard voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, via omzendbrief WEL 98/01 betreffende het taalgebruik in de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn van het Nederlandse taalgebied.
34486
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD II. STANDPUNT VAN DE RAAD VAN STATE Vijf gemeentebesturen, één O.C.M.W.-bestuur en enkele Franstalige inwoners van de Vlaamse randgemeenten vorderden voor de Raad van State de vernietiging van de bovenvermelde omzendbrieven. Hun hoofdargument was dat de besturen uit de faciliteitengemeenten, eens zij de taal van hun inwoners kennen, steeds die taal moeten gebruiken in hun contacten met die inwoners. Dat zou volgens die Franstalige inwoners uit de faciliteitengemeenten betekenen dat, zodra zij zich eenmaal in het Frans tot het gemeente- of O.C.M.W.-bestuur hebben gericht, dat bestuur in de toekomst steeds die taal zou moeten gebruiken in zijn contacten met die inwoners. Dat zou tot gevolg hebben dat de lokale administratie de taalaanhorigheid van de inwoners zou moeten registreren. In vijf arresten van 23 december 2004 (nr. 138.860 tot en met 138.864) heeft de Raad van State de diverse vorderingen ongegrond verklaard. De omzendbrieven Peeters en Martens zijn wettelijk Volgens de Raad van State moeten de bepalingen van de bestuurstaalwet in de ruimere context van de Belgische taalregeling gezien worden. De Raad verwijst hierbij naar het arrest 26/98 van het Arbitragehof van 10 maart 1998 dat stelt : « Hoewel de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken ten behoeve van Franstalige inwoners in de randgemeenten in een bijzondere regeling voorzien die hen toelaat hun betrekkingen met de plaatselijke diensten in het Frans te voeren en die aan die diensten de verplichting opleggen om in bepaalde in die wetten nader omschreven omstandigheden het Frans te gebruiken, doet die regeling geen afbreuk aan het principieel eentalig karakter van het Nederlandse taalgebied, waartoe die gemeenten behoren. Zulks impliceert dat de taal die er in bestuurszaken moet worden gebruikt in beginsel het Nederlands is en dat bepalingen die het gebruik van een andere taal toestaan niet tot gevolg mogen hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de door artikel 4 van de Grondwet gewaarborgde voorrang van het Nederlands ». De Raad van State stelt uitdrukkelijk dat de interpretatie van het gebruik van het Frans in de randgemeenten moet stroken met de voorrangsstatus van het Nederlands. De automatische toepassing van de taal van de inwoner is hiermee niet verenigbaar. Dit houdt volgens de Raad van State immers een stelsel van feitelijke tweetaligheid in, wat ongrondwettelijk is. De vroeger toegepaste soepele interpretatie en praktijk waarbij besturen – aan de hand van een of andere vorm van registratie - bestendig het Frans gebruiken ten opzichte van bepaalde rechtsonderhorigen zonder dat voor het gebruik van die taal een uitdrukkelijk herhaald verzoek is uitgebracht, is bijgevolg onrechtmatig. Het is bovendien niet verenigbaar met de noodzakelijke restrictieve interpretatie van het recht om het lokaal bestuur het Frans in de plaats van het Nederlands te laten gebruiken. De Raad van State oordeelt dat die omzendbrieven niet verhinderen dat een gemeentebestuur een antwoord geeft in het Frans op een Franstalige brief. Dat impliceert dat elke registratie van de taalvoorkeur van de inwoners via taalregisters of bestanden met de bedoeling een automatische taalkeuze te maken, ongrondwettelijk is. Uiteraard zijn die arresten van de Raad van State van zeer groot belang. Ze bevestigen dat het standpunt dat de Vlaamse Regering steeds heeft ingenomen met betrekking tot de toepassing van de taalwetgeving in bestuurszaken, voornamelijk dan in de faciliteitengemeenten, volledig wettelijk en correct is. De verzoekende partijen in de voormelde procedures voor de Raad van State interpreteren de bewoordingen « de door betrokkene gebruikte taal » en « de wens van de belanghebbende » in artikel 25, 26 en 28 van het koninklijk besluit van 18 juli 1966 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken (Belgisch Staatsblad van 2 augustus 1966) in die zin dat het gemeente- en O.C.M.W.-bestuur automatisch het Frans moeten gebruiken zodra het bestuur de taal van de particulier kent. De Raad van State verwerpt die interpretatie en stelt overduidelijk dat die automatische toepassing uitgesloten is. Het standpunt in de voormelde omzendbrieven Peeters en Martens dat de inwoner van de faciliteitengemeenten zijn verzoek om het Frans te gebruiken telkens uitdrukkelijk moet herhalen, is volgens de Raad van State perfect verenigbaar met de notie « de wens van de belanghebbende » in de vermelde artikelen 26 en 28 van de bestuurstaalwet. De Raad van State ziet dan ook niet in waarom de voormelde omzendbrieven van de ministers Peeters en Martens de tekst zelf van de bestuurstaalwet zouden schenden, maar volgt het standpunt van de Vlaamse Regering dat die omzendbrieven enkel en alleen een bestaande onwettelijke praktijk wilden keren, zonder te raken aan de wetsbepaling zelf, die stelt dat het lokaal bestuur de door de inwoner van een faciliteitengemeente gebruikte taal moet gebruiken. Gelet op het grote belang van de arresten van de Raad van State in deze aangelegenheid, lijkt het mij opportuun om hieronder de standpunten die in de omzendbrieven van mijn ambtsvoorgangers uiteengezet zijn, nog even op een rijtje te zetten en ze te verduidelijken aan de hand van een aantal concrete voorbeelden. Het is daarbij geenszins mijn bedoeling de voormelde omzendbrieven van 16 december 1997 en 9 februari 1998 geheel of gedeeltelijk af te schaffen. Mijn omzendbrief moet dus beschouwd worden als een aanvulling op de voormelde omzendbrieven. Hij moet mutatis mutandis ook toegepast worden door de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en door de representatieve organen of besturen van de erkende erediensten. III. ALGEMEEN : DE GRONDWETTELIJKE REGELING Artikel 4 van de Grondwet bepaalt dat België ingedeeld is in vier taalgebieden : het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad (dat de 19 gemeenten omvat) en het Duitse taalgebied. In zijn arrest nummer 17 van 26 maart 1986 stelt het Arbitragehof dat dit artikel 4 van de Grondwet « de voorrang van de taal van elk eentalig gebied » inhoudt. Die voorrang geldt voor alle gemeenten uit het eentalige gebied, inclusief voor de zogenaamde faciliteitengemeenten. Ook die gemeenten behoren immers tot een eentalig gebied, en ook in die gemeenten heeft de taal van dat gebied dus voorrang. Dat betekent dat de bestuurstaal, toegepast op de faciliteitengemeenten die in Vlaanderen gelegen zijn, ontegensprekelijk het Nederlands is. De faciliteiten die in die gemeenten aan de anderstaligen zijn toegekend, bestaan immers slechts in die mate dat het koninklijk besluit van 18 juli 1866 houdende coördinatie van de wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken, hierna de taalwetgeving of de SWT te noemen, er uitdrukkelijk in voorziet en houden derhalve geen veralgemeende tweetaligheid van die gemeenten in.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Met het begrip « taalgebied », dat als dusdanig niet alleen wordt gebruikt in artikel 4 van de Grondwet, maar ook in de SWT, wordt niet een gebied bedoeld waar in feite een bepaalde taal wordt gesproken, maar een gebied waar in rechte een bepaalde taal moet worden gebruikt. Ingevolge de taalwetgeving kregen de Nederlandse, de Franse en de Duitse taal, als streektaal, het statuut van bestuurstaal in respectievelijk het Nederlandse, het Franse en het Duitse taalgebied. In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad zijn er twee bestuurstalen : het Nederlands en het Frans. De zes Vlaamse randgemeenten Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel, WezembeekOppem en de taalgrensgemeenten Bever, Herstappe, Mesen, Ronse, Spiere-Helkijn en Voeren behoren integraal tot het Nederlandse taalgebied. Voor alle handelingen van de overheid binnen dat gebied moet principieel de taal van dat gebied worden gebruikt, in casu het Nederlands. Het Nederlands is bestuurstaal in het Nederlandse taalgebied De faciliteiten die in bepaalde gemeenten van het Nederlandse taalgebied zijn ingesteld voor Franstaligen, doen geen afbreuk aan de eentaligheid van het gebied in kwestie. De faciliteiten houden enkel in dat de overheid voor een beperkt aantal, precies omschreven verrichtingen moet afwijken van de algemene regel dat de streektaal ook de bestuurstaal is, ten voordele van de bestuurden die de voorkeur geven aan het Frans, en alleen op hun uitdrukkelijk en herhaald verzoek. De faciliteiten gelden enkel en alleen voor de inwoners van de gemeenten in kwestie. Bestuurders (burgemeesters, schepenen, raadsleden, O.C.M.W.-voorzitters en -raadsleden) kunnen nooit een beroep doen op de faciliteitenregel. Zij moeten verplicht gebruik maken van het Nederlands (zie verder). Verder kan niet genoeg benadrukt worden dat de aan de Franstaligen toegekende faciliteiten de uitzondering vormen op de eentaligheid van een taalgebied en dat ze bijgevolg strikt geïnterpreteerd moeten worden. Dat impliceert dat die interpretatie in ieder geval conform de Grondwet moet zijn. De faciliteiten mogen dan ook niet dermate ruim geïnterpreteerd worden dat ze afbreuk doen aan de voorrang van de taal van het gebied en dat ze tot een veralgemeende tweetaligheid van het bestuur in de faciliteitengemeenten zouden leiden. In zijn arresten van 23 december 2004 stelt de Raad van State in dit verband uitdrukkelijk wat volgt : « … dat hieruit blijkt dat, teneinde grondwetsconform te zijn, de interpretatie van de rechten van wie in de randgemeenten in het Frans wil worden bestuurd, moet stroken met de voorrangsstatus van het Nederlands in die gemeenten; dat derhalve de hierboven geschetste, ruime interpretatie van die rechten, gehuldigd door de verzoekster en de randgemeenten, daar niet mee strookt; dat die interpretatie en de blijkbaar daarop gestoelde aangehaalde bestuurspraktijk immers in wezen leiden tot een stelsel van tweetaligheid, waarbij de taalvoorkeur van personen zelfs in bestanden wordt vastgelegd; dat aldus de gevraagde nietigverklaring van een omzendbrief in zoverre deze omzendbrief, zoals te dezen, een dergelijke onrechtmatige interpretatie wil tegengaan, verzoekster geen geoorloofd voordeel kan opleveren. » Taalfaciliteiten zijn uitdovend Vlaanderen heeft steeds benadrukt dat de faciliteiten bedoeld zijn als integratiebevorderende maatregel, wat inhoudt dat ze per definitie voor de individuele betrokkenen een uitdovend karakter hebben. Bij de interpretatie van de faciliteiten moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat een Franstalige inwoner, die vroeger al een beroep op die faciliteiten heeft gedaan, inmiddels dankzij zijn verblijf in het Nederlandse taalgebied de taal van het gebied voldoende beheerst en zich bijgevolg niet meer op de faciliteiten moet beroepen. Het is trouwens duidelijk in die geest dat de taalwetten van 1962 en 1963 tot stand zijn gekomen. De parlementaire debatten die gevoerd werden bij de totstandkoming van de wetten van 8 november 1962 en 2 augustus 1963 tonen aan dat de faciliteiten bedoeld waren om voor anderstaligen de overgang te vergemakkelijken naar de Gemeenschap waartoe de gemeente waarin ze woonden voortaan zou behoren. De faciliteiten, zoals ze opgenomen zijn in de SWT, kunnen op basis van artikel 129 van de Grondwet pas gewijzigd worden met een bijzondere meerderheid. Dat neemt niet weg dat de oorspronkelijke bedoeling van de faciliteiten, namelijk dat ze een integratiebevorderend instrument zijn, nog steeds onverkort geldt : van de Franstaligen kan worden verwacht dat ze de taal van het gebied waarin zij geruime tijd wonen, na verloop van tijd voldoende beheersen, of dat ze toch ten minste aanvaarden dat ze in het Nederlands worden aangesproken of aangeschreven. De faciliteiten kunnen dan ook niet dermate ruim worden geïnterpreteerd dat ze die integratie uitsluiten. Een dergelijke interpretatie zou ertoe leiden dat een veralgemeende feitelijke tweetaligheid de regel wordt en dat de andere taal op gelijke voet wordt gesteld met de taal van het gebied, zodat afbreuk wordt gedaan aan de grondwettelijke voorrang van het Nederlands in de gemeenten van het Nederlandse taalgebied. In de omzendbrieven van mijn ambtsvoorgangers, minister Peeters en minister Martens, werd ter illustratie van die stelling onder meer verwezen naar het eindverslag van het Centrum-Harmel (Centrum voor onderzoek voor de nationale oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken van de verschillende gewesten van het land - Stuk 940 Kamer van Volksvertegenwoordigers, zitting 1957-1958, van 24 april 1958), dat als voorbereiding voor de taalwetten van 8 november 1962 en 3 augustus 1963 kan worden beschouwd, en waar met betrekking tot het begrip taalgrens het volgende werd gesteld : « … welke gegeven wordt door Vlamingen en Walen die het gevaar van dubbelzinnigheid hebben ingezien en die overtuigd zijn dat deze taalgrens een limiet moet zijn, een afbakening, die eens en voor altijd, door middel van een wettelijke of zelfs grondwettelijke tekst, het eeuwenoude bestaan van de twee gemeenschappen vastlegt. Aldus worden beider rechten beveiligd evenals de originaliteit van hun cultuur. Zij eerbiedigen de volkerenwet, die eist dat elke inwijkeling de cultuur en de taal overneemt van het milieu dat hij vrij heeft gekozen.(...) De Waalse gemeenschap en de Vlaamse gemeenschap moeten gaaf zijn. De Vlamingen die zich in Wallonië en de Walen die zich in Vlaanderen vestigen moeten door het milieu opgeslorpt worden. Aldus wordt het personeelselement ten voordele van het territoriaal element opgeofferd. Dus moet het cultureel stelsel Frans zijn in Wallonië en Vlaams in Vlaanderen. » Gebruik van de Franse taal : alleen op uitdrukkelijk en herhaald verzoek Mijn voorgangers stelden in hun omzendbrieven van 16 december1997 en 9 februari 1998 dan ook volkomen terecht dat Franstaligen in gemeenten met een specifieke taalregeling die in het Nederlandse taalgebied gelegen zijn, in de gevallen waar de SWT hun de mogelijkheid biedt om het Frans te gebruiken, die faciliteit alleen kunnen aanwenden voorzover zij daar telkens uitdrukkelijk om verzoeken. In zijn arresten van 23 december 2004 treedt de Raad van State dit standpunt van de toenmalige Vlaamse Regering bij, waar hij stelt « dat tegen de achtergrond van een noodzakelijke restrictieve interpretatie van het recht om het bestuur het Frans in plaats van het Nederlands te laten gebruiken in het betrokken ééntalig gebied, de interpretatie, zoals uitgedrukt in de omzendbrief, dat het verzoek om het Frans te gebruiken, uitdrukkelijk moet worden herhaald, wel degelijk verenigbaar is met de wettelijke notie de wens van de belanghebbende’ in de artikelen 26 en 28 van de bestuurstaalwet ».
34487
34488
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD IV. SPECIFIEK : TAALGEBRUIK IN DE PLAATSELIJKE DIENSTEN Als algemene regel bepaalt artikel 10 van de taalwetgeving dat iedere plaatselijke dienst die in het Nederlandse, het Franse of het Duitse taalgebied gevestigd is, uitsluitend de taal gebruikt van zijn gebied in zijn binnendiensten, in zijn betrekkingen met de diensten waaronder hij ressorteert en in zijn betrekkingen met de andere diensten in hetzelfde taalgebied en in Brussel-Hoofdstad. In de gemeenten van Vlaanderen, inclusief de faciliteitengemeenten, die liggen binnen een ééntalig Nederlandstalig gebied in België, is de enige taal die in de binnendiensten van de lokale en provinciale overheden mag worden gebruikt, het Nederlands. Volgens artikel 1 van de taalwetgeving gaat het in casu om : « Artikel 1, § 1, 1° de gecentraliseerde en gedecentraliseerde openbare diensten van de Staat, van de provinciën, van de agglomeraties, van de federaties van gemeenten en van de gemeenten, voor zover zij inzake taalgebruik niet beheerst worden door een andere wet; 2° de natuurlijke en rechtspersonen die concessiehouder zijn van een openbare dienst of die belast zijn met een taak die de grenzen van een privaat bedrijf te buiten gaat en die de wet of de openbare machten hun hebben toevertrouwd in het belang van het algemeen; 3° (…) 4° (…) 5° de verrichtingen bij de parlements-, povincieraads- en gemeenteraadsverkiezingen; 6° (…) ». Het gebruik der talen binnen die diensten wordt geregeld door hoofdstuk III van de SWT. Hierbij moet wel een onderscheid gemaakt worden tussen de plaatselijke diensten van gemeenten zonder een specifieke taalregeling, en gemeenten met een specifieke taalregeling. 1. Diensten van een gemeente zonder specifieke taalregeling in het Nederlandse taalgebied. De plaatselijke diensten van gemeenten zonder specifieke taalregeling in Vlaanderen maken uiteraard uitsluitend gebruik van het Nederlands in hun binnendiensten, in hun betrekkingen met de diensten waaronder ze ressorteren, in hun betrekkingen met andere diensten in hetzelfde taalgebied en in Brussel-Hoofdstad, in hun betrekkingen met diensten die gevestigd zijn in de rand- en taalgrensgemeenten, in hun berichten, mededelingen en formulieren die bestemd zijn voor het publiek en in hun betrekkingen met particulieren. Op die regel bestaan een aantal wettelijke uitzonderingen : Als een bestuur akten opstelt die betrekking hebben op een particulier, kan iedere belanghebbende particulier die er de noodzaak van aantoont, overeenkomstig artikel 13, § 1, van de SWT, aan de gouverneur van de provincie van zijn woonplaats - of aan de gouverneur van de provincie Luik als het om een vertaling in het Duits gaat - kosteloos een gewaarmerkte vertaling vragen, met de waarde van een uitgifte of van een gelijkluidend afschrift. Overeenkomstig artikel 14, § 1, van de SWT bestaat dezelfde mogelijkheid als het gaat om getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen die aan particulieren worden uitgereikt. In gemeenten die worden beschouwd als toeristische centra (bijvoorbeeld in de kustgemeenten) kunnen de gemeenteraden beslissen dat berichten en mededelingen die voor toeristen bestemd zijn, tenminste in drie talen opgesteld worden. Artikel 11, § 3, van de SWT is hierover duidelijk : het moet gaan om ten minste drie talen, waaronder uiteraard het Nederlands, die de gemeenteraden vrij kunnen bepalen. Het kan dus niet dat in de desbetreffende gemeenten dergelijke berichten en mededelingen alleen in het Nederlands en in het Frans zouden worden gesteld. Overeenkomstig artikel 12 van de SWT heeft de lokale plaatselijke dienst de mogelijkheid aan een particulier, die gevestigd is in een ander taalgebied, te antwoorden in de taal waarvan die particulier zich bedient. Ik stel vast dat sommige gemeenten en O.C.M.W.’s in Vlaanderen, en niet alleen uit de periferie rondom Brussel, gebruikmaken van een tolkendienst om hun ambtenaren bij te staan in hun contacten met anderstaligen, bijvoorbeeld asielzoekers of vluchtelingen. Een dergelijk initiatief lijkt mij niet strijdig te zijn met de taalwetgeving. Artikel 12 van de SWT bepaalt dat iedere plaatselijke dienst die in het Nederlandse taalgebied is gevestigd, uitsluitend de taal van dat gebied gebruikt bij zijn betrekkingen met particulieren. Dat belet echter niet dat de diensten van een gemeente of O.C.M.W. zich zo mogen organiseren dat ze in het kader van het integratiebeleid ervoor zorgen dat ze de vragen van vreemdelingen begrijpen zodat ze hen zodoende correct kunnen helpen of informeren en dat ze daarbij een beroep doen op tolken. De vreemdeling kan zich natuurlijk ook zelf door een tolk laten bijstaan in zijn contacten met de lokale administratie. Dat betekent evenwel niet dat een anderstalige inwoner het recht zou hebben om, buiten de door de gemeente getroffen regeling, eventueel bijstand van een tolk te eisen. Het is daarentegen de taak van een lokaal bestuur om modaliteiten en situaties te bepalen waarin het die dienstverlening organiseert. Het organiseren van een tolkendienst creëert met andere woorden geen rechten ten overstaan van de anderstalige inwoner van een gemeente, wat bij faciliteiten wel enigszins anders is. Even vanzelfsprekend is het dat die verstrekte dienst maar tijdelijk van aard kan zijn. Als een anderstalige een tijdlang in een Vlaamse gemeente verblijft, mag ervan worden uitgegaan dat hij zich integreert, wat uiteraard betekent dat hij ook het Nederlands machtig wordt. Als een anderstalige inwoner van een Vlaamse gemeente na verloop van tijd nog steeds het Nederlands niet kan of wil gebruiken in zijn contacten met de lokale overheid, is het uiteraard de taak van die lokale overheid verder geen gebruik meer te maken van een tolk in haar contacten met de betrokkene. Daarmee wordt nog maar eens benadrukt dat de welwillendheid van het lokaal bestuur geen recht voor de betrokkene creëert. 2. Taalgebruik van de plaatselijke diensten in de faciliteiten- en taalgrensgemeenten In de plaatselijke diensten in de gemeenten zonder speciale taalregeling levert het taalgebruik weinig of geen problemen op. De situatie is wel enigszins anders in de gemeenten met een speciale taalregeling, vooral dan in de zes randgemeenten. 2.1 Taalgebruik van de binnendiensten De algemene regel is vrij eenvoudig. Aangezien de gemeenten in kwestie in Vlaanderen liggen en Vlaanderen een homogeen Nederlandstalig taalgebied is, is de taal die ze in hun binnendiensten moeten gebruiken, uiteraard het Nederlands. Ze moeten zoals alle andere gemeenten in Vlaanderen het Nederlands ook gebruiken in hun betrekkingen met de diensten waaronder ze ressorteren (bijvoorbeeld met de gouverneur of de Vlaamse Regering) en in hun betrekkingen met andere diensten in het Nederlandse taalgebied en in Brussel-Hoofdstad. Dezelfde regel geldt voor hun betrekkingen met privé-bedrijven waarvan de exploitatiezetel in het Nederlandse taalgebied gevestigd is in een gemeente zonder speciale taalregeling.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Voor de vergaderingen van de gemeenteraad, van het college van burgemeester en schepenen en van commissies, adviesraden, adviesorganen enzovoort die door de gemeenteraad of het college van burgemeester en schepenen worden opgericht geldt dezelfde regel : aangezien die organen als binnendienst van de gemeente moeten worden beschouwd, kan in hun vergaderingen alleen het Nederlands worden gebruikt. De gemeenten met een speciale taalregeling behoren onverkort tot het grondgebied van Vlaanderen. Bijgevolg kunnen de mandatarissen van die gemeenten (zowel de burgemeester en de schepenen als de raadsleden) dan ook bij de uitoefening van het bestuur alleen het Nederlands gebruiken. De gemeenteraad zelf is een plaatselijke dienst in de zin van artikel 23 van de SWT : op vergaderingen en bij beraadslagingen mag de raad dus alleen het Nederlands gebruiken. Elk ander taalgebruik is nietig. Bovendien is de mogelijkheid om het Frans te gebruiken een faciliteit die alleen aan de inwoners van die gemeenten is toegekend en niet aan de bestuurders, voor wie de enige bestuurstaal het Nederlands is. De inleiding van een agendapunt of de bespreking in de vergadering die voorafgaat aan de stemming, is bedoeld om de houding van de leden met betrekking tot dat agendapunt voor te stellen, en bijgevolg om hun stemgedrag te motiveren of te verduidelijken. Ze is dan ook een bepalend onderdeel van de besluitvorming. Interventies tijdens de beraadslagende vergadering of bij de inleiding van een agendapunt in een andere taal dan die van het taalgebied zullen bijgevolg de nietigheid van het getroffen besluit tot gevolg hebben. Dergelijke interventies moeten bovendien beschouwd worden als een verstoring van de vergadering, waartegen de voorzitter van de vergadering de gepaste maatregelen moet treffen. De burgemeester moet, met de middelen die hem als voorzitter van de vergadering ter beschikking staan, optreden als anderen zich aan onwettig taalgebruik schuldig maken. Vertalingen van de agenda, van verklarende nota’s, van de uitleg die door het college van burgemeester en schepenen is gegeven of van wat er gezegd wordt in het algemeen, die gemaakt worden ten behoeve van de gemeenteraadsleden, schepenen of burgemeester, zijn evenmin toegestaan. Als bestuurders van een gemeente uit het homogene Nederlandse taalgebied worden zij geacht hun taak in het Nederlands uit te voeren en dus over voldoende kennis van die taal te beschikken. Ook als een gemeenteoverheid een vergadering sui generis zou organiseren, geldt voor het taalgebruik tijdens die vergadering dezelfde regel als die voor de vergaderingen van commissies, adviesraden, enzovoort die de gemeente heeft opgericht : voor de bestuurders geldt uitsluitend het Nederlands als bestuurstaal. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een reguliere gemeenteraad zou worden onderbroken om aan de burgemeester, schepenen, raadsleden of derden de mogelijkheid te bieden om in het Frans, bijvoorbeeld aan toehoorders of zelfs aan raadsleden, duiding te geven of van gedachten te wisselen over een punt dat op de normale gemeenteraadszitting behandeld wordt. Wat de vergaderingen in gemeentelijke commissies en adviesraden zelf betreft, kan ik nog verwijzen naar een advies dat de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) aan de heer Norbert De Batselier, toenmalig Vlaams minister van Leefmilieu en Huisvesting, heeft verstrekt toen hij de VCT een vraag stelde over het taalstatuut van de gemeentelijke milieuadviesraden in de taalgrensgemeenten. Ik citeer uit dat advies : « De VCT oordeelt dat de gemeentelijke milieuadviesraad een instelling is die belast is met een taak die de grenzen van een privaat bedrijf te buitengaat (verplicht advies) en die hem door de openbare macht (de gemeenteraad) is opgedragen in het belang van het algemeen. Hij valt derhalve onder de toepassing van de bij KB van 18 juli 1966 gecoördineerde taalwetten. Daar de werkkring van de milieuadviesraad territoriaal beperkt is tot de gemeente die hem heeft opgericht, oordeelt de VCT dat de gemeentelijke milieuadviesraad een plaatselijke dienst is in de zin van de bij koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde taalwetten. De bepalingen van hoofdstuk III van deze wetten, zijn dan ook ten volle van toepassing op de gemeentelijke milieuadviesraden. » Uit dit advies van de VCT volgt dan ook duidelijk dat de taal in de milieuadviesraad het Nederlands moet zijn. Dit advies kan verder perfect worden toegepast op alle door de gemeentelijke overheden opgerichte adviesraden, aangezien die uiteraard alle territoriaal beperkt zijn tot de gemeente die ze heeft opgericht en ze dus beschouwd moeten worden als plaatselijke diensten van de gemeente in kwestie. Het feit dat adviesraden zelf geen administratiefrechtelijke beslissingen nemen, die eventueel vatbaar zijn voor schorsing of vernietiging, maar zich beperken tot het uitbrengen van adviezen aan de gemeentelijke organen, in de meeste gevallen aan de gemeenteraad, verandert hieraan niets. Als een beslissing van de gemeenteraad of van het college van burgemeester en schepenen evenwel gebaseerd zou zijn op een advies dat een adviesraad heeft gegeven en dat een vormgebrek zou vertonen (bijvoorbeeld de schending van de taalwetgeving) dan kan en zal ik uiteraard wel optreden tegen het desbetreffende besluit : ik zal in dat geval ofwel de gouverneur opdracht geven het desbetreffende besluit te schorsen of zal het rechtstreeks vernietigen, zeker als het gaat om een verplicht in te winnen advies. Het verbod om een andere taal te gebruiken dan het Nederlands is eveneens van toepassing als de gemeenteraad een beslissing zou nemen die geen enkel rechtsgevolg ressorteert. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de raad een motie zou goedkeuren. Hoewel een motie van de gemeenteraad geen enkele juridische waarde heeft, zeker wanneer die motie betrekking heeft op zaken waarvoor de gemeenteraad niet bevoegd is, kan het uiteraard niet dat bij de behandeling ervan Frans wordt gesproken, zeker niet als het gebruik van het Frans de besluitvorming heeft beïnvloed. 2.2 Taalgebruik van de plaatselijke diensten in hun relaties met particulieren Als plaatselijke diensten in de faciliteiten- en taalgrensgemeenten zich wenden tot een particulier, geldt eveneens als algemene regel dat ze het Nederlands gebruiken. De faciliteiten die aan de Franstaligen werden toegekend, voorzien echter in een aantal situaties waarin het gebruik van het Frans verplicht is. Hieronder volgt een opsomming van de mogelijke contacten tussen de besturen en hun anderstalige inwoners. De gebruikte terminologie is overgenomen uit de taalwetgeving en de gevolgen ervan voor het taalgebruik. Vooraf wens ik er toch nogmaals de aandacht op te vestigen dat de faciliteiten alleen bedoeld zijn voor de inwoners van de bedoelde gemeenten en dus niet voor derden. 2.2.1 Berichten en mededelingen voor het publiek Berichten zijn opschriften die op een in het oog springende wijze aangebracht zijn op de muren van de administratieve gebouwen en kantoren, of op alle andere plaatsen met de bedoeling inlichtingen te verstrekken aan de personen die de gebouwen, kantoren of plaatsen in kwestie bezoeken. Ze kunnen onder meer gebeiteld, gegraveerd, geschilderd, gedrukt, getypt, geschreven of met lichtgevende toestellen weergegeven zijn. Ze kunnen een lange boodschap bevatten of maar uit één woord bestaan. Mededelingen zijn inlichtingen die in welke vorm dan ook verspreid worden. Hun draagwijdte kan algemeen zijn of beperkt tot een bepaald publiek. De taal waarin die berichten en mededelingen in de gemeenten met een speciaal taalregime gesteld moeten worden, is het Nederlands en het Frans, maar MET VOORRANG VOOR HET NEDERLANDS.
34489
34490
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD De wetgeving bepaalt niet op welke wijze die voorrang moet worden georganiseerd. De lokale besturen kunnen daarover zelf de gepaste beslissing nemen, vanzelfsprekend met respect voor de wet. Hierna volgt een niet-limitatieve opsomming van een paar voorbeelden waarin verduidelijkt wordt hoe de voorrang voor het Nederlands tot uiting kan worden gebracht : - De Nederlandstalige tekst is groter afgedrukt dan de Franstalige. - De Nederlandstalige tekst staat in een kader, de Franstalige niet. - Als de tekst in brochurevorm is gedrukt, komt de Nederlandstalige versie eerst aan bod en daarna pas de Franstalige. - Als de tekst op één blad is afgedrukt komt de Nederlandstalige versie bovenaan. - Als de tekst recto-verso werd afgedrukt, wordt op de zijde waarop de Nederlandstalige tekst is afgedrukt vermeld dat de Franstalige tekst op de keerzijde staat, wat erop wijst dat de Nederlandstalige tekst als de voorzijde van het bericht of de mededeling moet worden beschouwd. Vanzelfsprekend mag in dat geval op de Franstalige zijde de vermelding dat de Nederlandstalige tekst op de andere zijde staat, niet voorkomen. - Als de tekst in twee verticale kolommen wordt afgedrukt, staat de Nederlandstalige tekst links, de Franstalige rechts. Als de tekst van de gemeente zelf uitgaat, is bovendien vereist dat de inhoud van de Nederlandstalige en de Franstalige versie identiek is. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht is hierover zeer duidelijk als ze stelt dat mededelingen die door de gemeentelijke overheid verstrekt worden, volledig tweetalig moeten zijn, met voorrang voor het Nederlands. Als de tekst daarentegen uitgaat van een andere Vlaamse overheidsinstantie (bijvoorbeeld van de Vlaamse Regering of van een provincie) is het voldoende dat een Franstalige samenvatting van het bericht of de mededeling ter beschikking wordt gesteld. Een integrale tweetaligheid is volgens die vaste rechtspraak van de VCT niet vereist. Probleem is wel dat de Vlaamse overheid de gemeenten niet kan opleggen om berichten en mededelingen, die van de Vlaamse overheid uitgaan, via de gemeentelijke kanalen te verspreiden. Als de gemeente loyaal haar medewerking verleent aan die verspreiding, getuigt die houding van goed bestuur en van samenwerking tussen de verschillende overheden, wat uiteindelijk ten goede van de bevolking komt. Gemeentebestuurders die die verspreiding verhinderen, betonen weinig respect voor hun eigen inwoners omdat ze hen bepaalde informatie onthouden of zelfs bepaalde voordelen niet ter beschikking stellen. Met die halsstarrige houding schaden die gemeentebestuurders de belangen van hun inwoners, die daardoor gediscrimineerd worden ten opzichte van inwoners van andere Vlaamse gemeenten. Als echter de bedoelde berichten en mededelingen wel via gemeentelijke kanalen verspreid worden, moeten die aan de taalregeling voldoen, niet alleen als ze uitgaan van de gemeente zelf of van de Vlaamse overheid, maar ook als ze uitgaan van derden. Dat betekent meer concreet dat, als een louter privé-initiatief via een gemeentelijk kanaal verspreid wordt, bijvoorbeeld via de gemeentescholen, die informatie overeenkomstig de taalwetgeving moet worden verspreid. Het bericht of de mededeling moet dan ook in het Nederlands en in het Frans worden verspreid, met voorrang voor het Nederlands. Een verspreiding alleen maar in het Frans of alleen in het Nederlands, ook al gaat het om een louter privé-initiatief, is in dit geval dus niet toegestaan. De Vaste Commissie voor Taaltoezicht heeft inderdaad in een aantal adviezen gesteld dat brochures, berichten of mededelingen die gericht zijn aan alle inwoners van de gemeente, ongeacht van wie ze uitgaan, onderworpen zijn aan de taalwetgeving als de publieke sector zijn medewerking verleent aan de uitgave of de verspreiding van de brochure, het bericht of de mededeling. Belangrijk hierbij is wel dat alleen een niet-gepersonaliseerde verzending als een bericht of een mededeling aan het publiek kan beschouwd worden. Als dus een document, dat weliswaar als een mededeling aan alle inwoners of aan een bepaalde groep van inwoners kan worden beschouwd, op naam wordt verstuurd, verliest die verzending haar kwalificatie van « bericht of mededeling » en wordt ze een « betrekking » met een particulier. Een dergelijk document wordt bijgevolg alleen in het Nederlands opgemaakt en verstuurd, met dien verstande dat de geadresseerde de mogelijkheid moet hebben een Franstalige versie ervan aan te vragen. Het speelt daarbij geen rol wie de verzending doet : de gemeente zelf, het O.C.M.W., een intercommunale (intergemeentelijk samenwerkingsverband) of de Vlaamse overheid. 2.2.2 Betrekkingen met particulieren Berichten of mededelingen aan het publiek hebben een algemene draagwijdte die van toepassing is op de hele bevolking of op een bepaalde groep van die bevolking. « Betrekking met een particulier » daarentegen wordt beschouwd als een mondeling of schriftelijk individueel contact tussen de plaatselijke dienst van de gemeente of het O.C.M.W., een intercommunale of een andere Vlaamse overheidsinstantie, met een individuele inwoner van een gemeente. De regel is dat die contacten plaatsvinden in de taal van het gebied : in gemeenten die in het Nederlandse taalgebied liggen, hebben die contacten bijgevolg plaats in het Nederlands. De faciliteitenregeling bepaalt echter dat een Franstalige inwoner uit een gemeente met een speciaal taalregime het recht heeft te verzoeken dat zijn contact met het bestuur in kwestie in het Frans verloopt. Alleen als een inwoner uit een rand- of taalgrensgemeente daar uitdrukkelijk om verzoekt, wordt dus het Frans gebruikt. Bovendien moet hij dat verzoek telkens opnieuw, voor elk contact, herhalen. In de omzendbrieven van de ministers Peeters en Martens wordt die visie als volgt verwoord : « De faciliteiten die de SWT verleent, moeten echter restrictief worden toegepast, hetgeen impliceert dat de particulier telkens uitdrukkelijk moet verzoeken om het Frans te gebruiken. Uiteindelijk werden de faciliteiten ingesteld om de integratie van Franstaligen in het Nederlandse taalgebied te bevorderen. In de praktijk betekent dit dat elke plaatselijke dienst uit de faciliteitengemeenten in zijn betrekkingen met inwoners uit faciliteitengemeenten het Nederlands gebruikt. Enkel wanneer een inwoner uit een rand- of taalgrensgemeente daar telkens uitdrukkelijk om verzoekt wordt het Frans gebruikt. In deze context is het van belang nogmaals te wijzen op het uitzonderingskarakter van de faciliteiten. Dit wil derhalve zeggen dat faciliteiten niet automatisch, blijvend, worden verleend. Ze moeten keer op keer worden aangevraagd. Het is dus uitgesloten dat particulieren die eens het gebruik van het Frans hebben gevraagd later automatisch opnieuw in het Frans worden aangeschreven. Het taalgebruik van een particulier is immers geen statisch gegeven. Men kan veronderstellen dat de betrokkene zich ondertussen heeft geïntegreerd en dat hij de Nederlandse taal dermate machtig is dat hij aanvaardt in het Nederlands te worden aangesproken of aangeschreven. » Het is vooral deze passage die veel kwaad bloed heeft gezet bij de besturen en inwoners uit vooral de zes randgemeenten. Zij gingen ervan uit dat, als de taal van de inwoner bij het bestuur bekend is omdat die inwoner zich eenmaal in het Frans tot het bestuur heeft gericht of zijn taalkeuze op een andere manier kenbaar heeft gemaakt, het bestuur hem te allen tijde in het Frans zou moeten bedienen.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD De Raad van State heeft in de hierboven vermelde arresten van 23 december 2004 voor eens en voor altijd een einde gemaakt aan deze onwettelijke praktijk en stelt overduidelijk dat : « de bestreden omzendbrief aldus enkel de praktijk blijkt te willen keren die inhoudt dat besturen aan de hand van een of andere vorm van registratie bestendig het Frans gebruiken ten opzichte van bepaalde rechtsonderhorigen zonder dat voor het gebruik van die taal een uitdrukkelijk herhaald verzoek is uitgebracht; dat daarentegen de omzendbrief niet blijkt te willen verhinderen dat een gemeentebestuur op een Franstalige brief een antwoord geeft in het Frans of een tengevolge van die brief geopend dossier in het Frans behandelt en afhandelt; dat aldus de omzendbrief geen interpretatie van de woorden « de door betrokkene gebruikte taal » in artikel 25 van de bestuurstaalwet voorhanden is die voor het huidig geding relevant zou zijn… » Anderzijds staat in die arresten ook : « tegen de achtergrond van een noodzakelijke restrictieve interpretatie van het recht om het bestuur het Frans in plaats van het Nederlands te laten gebruiken in het betrokken ééntalig gebied, de interpretatie, zoals uitgedrukt in de omzendbrief, dat het verzoek om het Frans te gebruiken, uitdrukkelijk moet worden herhaald, wel degelijk verenigbaar is met de wettelijke notie de wens van de belanghebbende’ in de artikelen 26 en 28 van de bestuurstaalwet ». Een voorbeeld van een document dat als een betrekking met een particulier beschouwd kan worden, werd al in de omzendbrief van minister Peeters vermeld : aanslagbiljetten inzake gemeentebelastingen (bijvoorbeeld de huisvuilbelasting) moeten altijd in het Nederlands opgesteld worden. De wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen is integraal van toepassing op het initiële aanslagbiljet. Inwoners die een Franstalig exemplaar van het aanslagbiljet hebben aangevraagd, worden later opnieuw in het Nederlands aangeschreven. Zij kunnen, zo nodig, opnieuw verzoeken om een Franstalig exemplaar te verkrijgen. Hetzelfde geldt voor de oproepingsbrieven voor verkiezingen. Ook die oproepingsbrieven moeten telkens in het Nederlands worden gesteld en verstuurd. Alleen op uitdrukkelijk en herhaald verzoek kan een inwoner een Franstalig exemplaar ervan ontvangen. De regel dat het Frans uitsluitend mag gebruikt worden als een inwoner uit een rand- of taalgrensgemeente daar zelf uitdrukkelijk om verzoekt, houdt vanzelfsprekend ook in dat het initiatief om het Frans te gebruiken bij een individueel contact, bijvoorbeeld aan het loket, niet mag uitgaan van het bestuur zelf. Als plaatselijke diensten in een faciliteitengemeente zich tot een particulier wenden, moeten zij steeds het Nederlands als voertaal gebruiken. Een ambtenaar van de gemeente mag bijgevolg ook niet zelf vragen in welke taal de inwoner geholpen wenst te worden. Pas als een inwoner zich op eigen initiatief in het Frans uitdrukt of als hij, na in het Nederlands aangesproken te zijn, zelf uitdrukkelijk verzoekt om in het Frans te worden bediend, kan van deze faciliteit gebruik worden gemaakt. Het verzoek om in het Frans te worden aangesproken moet bovendien bij elk nieuw contact met het bestuur en bij elk bezoek aan het loket worden herhaald. 2.2.3 Formulieren bestemd voor publiek Formulieren bestemd voor het publiek zijn gedrukte teksten met invulruimten die door het publiek zelf moeten worden aangevuld. In de taalgrensgemeenten worden die formulieren uitsluitend in het Nederlands afgeleverd; in de randgemeenten in het Nederlands en het Frans. 2.2.4 Akten betreffende particulieren Akten zijn alle stukken die dienen tot vaststelling van een rechtshandeling. In de taalgrensgemeenten stelt het gemeentebestuur de akten op in het Nederlands. Iedere belanghebbende uit de taalgrensgemeente kan echter zonder extra kosten en zonder zijn aanvraag te moeten verantwoorden, bij de dienst die de akte heeft opgemaakt, een gewaarmerkte vertaling in het Frans met waarde van uitgifte of van gelijkluidend afschrift verkrijgen. In de randgemeenten is de regel dat voor stukken ten behoeve van particulieren uit Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem de akten opgesteld worden in het Nederlands en dat iedere belanghebbende uit die gemeente zonder extra kosten en zonder verantwoording van zijn aanvraag, bij de dienst die de akte heeft opgemaakt, een gewaarmerkte vertaling met waarde van uitgifte of van gelijkluidend afschrift kan verkrijgen. Voor stukken ten behoeve van particulieren uit Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel worden de akten gesteld in het Nederlands of in het Frans, naar gelang van de vraag van de belanghebbende. Ik vestig er de aandacht op dat als een inwoner uitdrukkelijk om een Franstalige versie of een vertaling van het desbetreffende stuk moet vragen, hij dat verzoek telkens en voor elk stuk moet herhalen. 2.2.5 Getuigschriften, verklaringen, machtigingen, vergunningen uit te reiken aan particulieren Getuigschriften zijn schriftelijke bewijzen die uitgaan van een overheidsdienst en die vaststellen dat iets werkelijk is (bijvoorbeeld kwitanties). Met verklaringen worden officiële documenten bedoeld, die uitgaan van een overheidsdienst. Machtigingen zijn officiële documenten die uitgaan van een overheidsdienst en waarbij een bepaalde toestemming wordt verleend. Machtigingen kunnen in de vorm van een vergunning verstrekt worden (bijvoorbeeld een standplaatsvergunning op markten). In de taalgrensgemeenten worden de verklaringen, de machtigingen en de vergunningen alleen in het Nederlands afgegeven. Getuigschriften worden in het Nederlands opgemaakt, maar ze kunnen in die gemeenten op uitdrukkelijk verzoek van de inwoner in het Frans afgeleverd worden. In de randgemeenten worden de getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen in het Nederlands uitgereikt, tenzij de particulier uitdrukkelijk verzoekt om een in het Frans opgesteld document. Ik vestig er de aandacht op dat als een inwoner uitdrukkelijk om een Franstalige versie of een vertaling van het desbetreffende stuk moet verzoeken, hij dat verzoek telkens en voor elk stuk moet herhalen. V. VERBOD OP HET HOUDEN VAN EEN TAALREGISTER De Vlaamse Regering bevestigt haar standpunten die ze tot nu toe steeds heeft ingenomen en die inhouden dat de faciliteiten restrictief geïnterpreteerd moeten worden, dat de inwoners van de faciliteitengemeenten steeds hun verzoek moeten herhalen om in hun betrekkingen met de besturen in het Frans bediend te worden, en dat het bijhouden van een taalregister door de faciliteitengemeenten met het oog op het « eeuwigdurende » contact in het Frans met een inwoner die eenmaal te kennen heeft gegeven in die taal te willen worden bediend, onwettig is. In zijn arresten van 23 december 2004 volgt de Raad van State die standpunten van de Vlaamse Regering.
34491
34492
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Enerzijds erkent de Raad van State dat een van de bedoelingen van de omzendbrieven van de ministers Peeters en Martens erin bestond « de praktijk (blijkt) te willen keren die inhoudt dat besturen aan de hand van een of andere vorm van registratie bestendig het Frans gebruiken ten opzichte van bepaalde rechtsonderhorigen zonder dat voor het gebruik van die taal een uitdrukkelijk herhaald verzoek is uitgebracht ». Anderzijds verwijst de Raad van State naar het al eerder geciteerde arrest nr. 26/98 van het Arbitragehof van 10 maart 1998, door te stellen dat : « teneinde grondwetsconform te zijn, de interpretatie van de rechten van wie in de randgemeenten in het Frans willen worden bestuurd, moet stroken met de voorrangsstatus van het Nederlands in die gemeenten; dat derhalve de hierboven geschetste, ruime interpretatie van die rechten, gehuldigd door verzoekster, daar niet mee strookt; dat die interpretatie en de blijkbaar daarop gestoelde aangehaalde bestuurspraktijk immers in wezen leiden tot een stelsel van tweetaligheid, waarbij de taalvoorkeur van personen zelfs in bestanden wordt vastgelegd; dat aldus de gevraagde nietigverklaring van een omzendbrief in zoverre deze omzendbrief, zoals te dezen, een dergelijke onrechtmatige interpretatie wil tegengaan, verzoekster geen geoorloofd voordeel kan opleveren; … het streven van die partijen (zou dienen) om een bestuurspraktijk te laten bestaan die, zoals hierboven is vastgesteld, steunt op een met de bestuurstaalwet onverenigbare interpretatie ». VI. TOEZICHT Vanuit mijn ambt ben ik, samen met de provinciegouverneurs, bevoegd voor het administratief toezicht op de lokale besturen en dus ook voor het toezicht op de naleving van de taalwetgeving in bestuurszaken. Ik verzoek u, mijnheer de gouverneur, als commissaris van de Vlaamse Regering, in het kader van het administratief toezicht nauwgezet toe te zien op de correcte naleving van de wetgeving inzake het gebruik van de talen in bestuurszaken, zowel ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de bestuurshandelingen als ten aanzien van de daaruit voortvloeiende budgettaire en financiële gevolgen. In deze context is een bijzondere rol toebedeeld aan die provinciegouverneur in wiens ambtsgebied er zich faciliteitengemeenten bevinden. Ik verzoek u dan ook om beslissingen die strijdig zijn met de SWT te schorsen. Wat de gemeentebesturen betreft, hebben de gouverneurs van de provincies Vlaams-Brabant en Limburg ten aanzien van respectievelijk de zes Vlaamse randgemeenten en Voeren, vernietigingsbevoegdheid inzake beslissingen van gemeentelijke organen die strijdig zijn met de SWT. Wat Voeren betreft, is die vernietigingsbevoegdheid slechts absoluut als de beslissing uitsluitend wegens schending van de taalwetgeving wordt vernietigd. Ik verzoek u de bestendige deputatie, het college van burgemeester en schepenen van de gemeenten, de O.C.M.W.-besturen en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden kennis te geven van deze omzendbrief door de publicatiedatum ervan in het Belgisch Staatsblad te vermelden in het Bestuursmemoriaal. Ik verzoek u ook deze omzendbrief te sturen naar de besturen van de erkende erediensten, zowel deze die georganiseerd zijn op gemeentelijk niveau als deze die georganiseerd zijn op provinciaal niveau. Volledigheidshalve stuur ik deze omzendbrief ook rechtstreeks aan alle gemeente- en O.C.M.W.-besturen en aan de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Deze omzendbrief kan ook geraadpleegd worden via het internet op het volgende adres : http ://binnenland.vlaanderen.be/regelgeving/omzend.htm . M. KEULEN, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering
COMMUNAUTE FRANÇAISE — FRANSE GEMEENSCHAP MINISTERE DE LA COMMUNAUTE FRANÇAISE [C − 2005/29173] Administration générale de l’Enseignement et de la Recherche scientifique. — Direction générale de l’Enseignement non obligatoire et de la Recherche scientifique. — Direction des Hautes Ecoles. — Jury de la Communauté franc¸ aise chargé de conférer le diplôme de professeur d’éducation musicale dans les établissements d’enseignement secondaire et d’enseignement supérieur pédagogique de type court. — Session 2005 - Appel aux candidats - avis officiel 1.1. Le jury siégera au domaine des Masures, rue des Chasseurs Ardennais 40, à Han-sur-Lesse. 1.2. La session 2005 portera sur l’examen de professeur d’éducation musicale : dans les établissements d’enseignement secondaire du degré inférieur (1er degré); dans les établissements d’enseignement secondaire du degré supérieur (2e degré); dans les établissements d’enseignement supérieur pédagogique de type court (3e degré). 1.3. Date limite d’inscription : le vendredi 29 juillet 2005. 1.4. Date de la session : 1er degré : le lundi 22 août 2005, à 9 heures (épreuves littéraires écrites); 2e degré : le mardi 23 août 2005, à 9 heures (épreuves littéraires écrites); 3e degré : le lundi 29 août 2005, à 9 heures (épreuves psychopédagogiques écrites). Tout renseignement complémentaire sera fourni sur demande adressée à la Direction générale de l’Enseignement non obligatoire et de la Recherche scientifique - Jury Education musicale – Bureau 6F-627, rue Adolphe Lavallée 1, à 1080 Bruxelles. Les dossiers incomplets et les inscriptions tardives ne seront pas pris en considération. Un envoi recommandé posté après la date limite d’inscription ne sera pas pris en considération même si le paiement a été effectué avant cette date.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
PUBLICATIONS LEGALES ET AVIS DIVERS WETTELIJKE BEKENDMAKINGEN EN VERSCHILLENDE BERICHTEN
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
Lijst van vacante ambten en onderwijstaken voor het academiejaar 2005-2006 OPMERKING : Voor de volledige vacaturelijst, raadpleeg internet op het adres : http://www.kuleuven.be/vacaturesZAP.htm
Inzake haar benoemingen voert de K.U.Leuven een gelijkekansenbeleid. 4. De toewijzing van opdrachten en de daaraan verbonden benoeming of aanstelling worden, behoudens uitzondering, van kracht op 1 oktober 2005. 5. Om zich kandidaat te stellen moet men de daartoe bestemde A3-formulieren gebruiken (twee getypte exemplaren per kenmerk) en deze per aangetekende brief, of door overhandiging, vóór 15 augustus 2005 overmaken aan de Personeelsdienst K.U.Leuven Personeelsbeheer academisch personeel, Parijsstraat 72B, te 3000 Leuven, tel. : 016-32 83 01. De verplichte sollicitatieformulieren kunnen afgeladen worden vanuit de rubriek kandidaatstelling op het internetadres http://www.kuleuven.be/vacaturesZAP.htm of bekomen worden op het onthaal van de Personeelsdienst. Nadere inlichtingen kunnen bekomen worden bij de dienst Personeelsbeheer academisch personeel of bij de contactpersoon per faculteit vermeld op internet. (19526)
Loi du 29 mars 1962 (articles 9 et 21) Wet van 29 maart 1962 (artikelen 9 en 21)
Vierde lijst 1. De rector van de Katholieke Universiteit Leuven meldt de vacantstelling van een aantal ambten in het zelfstandig academisch personeel, die een geheel van onderwijs- en onderzoekstaken omvatten in de volgende vakgebieden : Faculteit Godgeleerdheid Huwelijk en spiritualiteit Faculteit Psychologie en pedagogische wetenschappen Gezondheidspsychologie (vanaf 1 oktober 2006) Historische pedagogiek (vanaf 1 oktober 2007) Faculteit Bewegings- en revalidatiewetenschappen Pelvische reëducatie Nadere informatie over de inhoud van deze ambten is beschikbaar op internet op het adres http://www.kuleuven.be/vacaturesZAP.htm of wordt op aanvraag toegezonden. De kandidaten aan wie deze ambten worden toegewezen, worden, afhankelijk van hun kwalificaties, benoemd in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel (docent, hoofddocent, hoogleraar of gewoon hoogleraar). De universiteit kan, na onderzoek van de ingediende kandidaturen, beslissen dat de in een voltijds ambt vervatte taken worden gesplitst in deeltijdse ambten die afzonderlijk worden toegewezen.
34493
Stad Kortrijk
Bijzonder plan van aanleg nr. 87 « Woonwagenterrein » gelegen te Kortrijk-Heule. — Bericht van onderzoek Het college van burgemeester en schepenen van de stad Kortrijk, handelende overeenkomstig de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd bij besluit van de Vlaamse regering van 22 oktober 1996, en het decreet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999, met latere aanvullingen en wijzigingen, maakt aan de bevolking bekend dat het ontwerp van bijzonder plan van aanleg nr. 87 « Woonwagenterrein », gelegen te Kortrijk-Heule, opgemaakt overeenkomstig de wettelijke beschikkingen, en door de gemeenteraad in zitting van 8 juli 2005, voorlopig aanvaard, in het stadhuis, Grote Markt 54, te 8500 Kortrijk, ter inzage ligt bij de directie stadsplanning en -ontwikkeling, van 15 augustus 2005 tot en met 14 september 2005, tijdens de openingsuren. Al wie omtrent dit bijzonder plan van aanleg bezwaren en/of opmerkingen heeft, dient deze schriftelijk aan het college van burgemeester en schepenen te laten geworden, ten laatste op 14 september 2005. Kortrijk, 14 juli 2005.
(27759)
Gemeente Jabbeke
Bijzondere plannen van aanleg. — Bericht van onderzoek 2. De rector meldt tevens de vacantstelling van een aantal onderwijstaken in de onderscheiden faculteiten van de universiteit. De lijst van deze vacante taken is beschikbaar op bovengenoemd internetadres of wordt op aanvraag toegezonden. Voor elk van de vacante onderwijstaken is er een syllabus beschikbaar met nadere informatie over inhoud en opvatting ervan. De aanstelling tot titularis van een of meer van deze onderwijstaken gaat normalerwijze gepaard met een vaste benoeming of een tijdelijke aanstelling voor een deeltijds ambt in het zelfstandig academisch personeel. Een voltijdse benoeming of aanstelling in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel is mogelijk wanneer de taken waartoe een kandidaat geschikt wordt geacht, in totaal een voltijdse opdracht vormen. 3. De kandidaten dienen houder te zijn van een diploma van doctor op proefschrift en te beschikken over de nodige kwalificaties voor een onderwijs- en/of onderzoekstaak in het betrokken domein.
Het college van burgemeester en schepenen brengt ter kennis aan de bevolking dat, overeenkomstig de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, gewijzigd bij decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999, bij decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en bij decreet van 26 april 2000, volgende plannen ter inzage liggen van het publiek op het gemeentehuis, dienst planologie, gedurende een termijn van dertig dagen, hetzij vanaf 8 augustus 2005, vanaf 8 u. 30 m. tot en met 8 september 2005, om 17 uur : « B.P.A. Recreatiezone - herziening », voorlopig aangenomen door de gemeenteraad op 4 juli 2005, omvattende de bestaande toestand, een bestemmingsplan, een memorie van toelichting, de stedenbouwkundige voorschriften en een bijlagenbundel. (27760)
34494
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
Het college van burgemeester en schepenen brengt ter kennis aan de bevolking dat, overeenkomstig de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, gewijzigd bij decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999, bij decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en bij decreet van 26 april 2000, volgende plannen ter inzage liggen van het publiek op het gemeentehuis, dienst planologie, gedurende een termijn van dertig dagen, hetzij vanaf 8 augustus 2005, vanaf 8 u. 30 m. tot en met 8 september 2005, om 17 uur : « B.P.A. Bedrijventerrein Stationsstraat - herziening », voorlopig aangenomen door de gemeenteraad op 4 juli 2005, omvattende de bestaande toestand, een bestemmingsplan, een memorie van toelichting, de stedenbouwkundige voorschriften en een bijlagenbundel. (27761)
Het college van burgemeester en schepenen brengt ter kennis aan de bevolking dat, overeenkomstig de bepalingen van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening gecoördineerd op 22 oktober 1996, gewijzigd bij decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999, bij decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en bij decreet van 26 april 2000, volgende plannen ter inzage liggen van het publiek op het gemeentehuis, dienst planologie, gedurende een termijn van dertig dagen, hetzij vanaf 8 augustus 2005, vanaf 8 u. 30 m. tot en met 8 september 2005, om 17 uur : « B.P.A. Sportpark - gedeeltelijke herziening », voorlopig aangenomen door de gemeenteraad op 4 juli 2005, omvattende de bestaande toestand, een bestemmingsplan, een memorie van toelichting, de stedenbouwkundige voorschriften en een bijlagenbundel. (27762)
Annonces − Aankondigingen SOCIETES − VENNOOTSCHAPPEN
Jillco, naamloze vennootschap, Industrielaan 28, 9660 Brakel Ondernemingsnummer 0451.022.284
Algemene vergadering op de zetel, op 25 augustus 2005, om 20 uur. Agenda : Verslag R.B. Goedkeuring jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Allerlei. (27763)
Immobilière Pharvet, société anonyme, chaussée de Jodoigne 18-20, 1390 Grez-Doiceau Numéro d’entreprise 0451.199.161
Les actionnaires sont priés d’assister à l’assemblée extraordinaire qui se tiendra, en l’étude des notaires associés Pierre Nicaise et Benoît Colmant, à Grez-Doiceau, allée du Bois de Bercuit 14, le mercredi 24 août 2005, à 11 heures. Ordre du jour : a) Modification de l’objet social. Rapport du conseil d’administration exposant la justification détaillée de la modification de l’objet social auquel est annexé un état résumant la situation active et passive de la société ne remontant pas à plus de trois mois. b) Constatation de la conversion du capital en euro.
c) Mise en concordance du texte des statuts avec les résolutions qui précédent et avec les dispositions nouvelles du Code des sociétés. En conséquence, refonte complète du texte des statuts. d) Renouvellement des mandats des administrateurs. e) Pouvoirs. (27764) Le conseil d’administration.
« COFINIMMO », naamloze vennootschap, Vastgoedbeleggingsvennootschap met Vast Kapitaal naar Belgisch recht Maatschappelijke zetel : 1200 Brussel, Woluwelaan 58 BTW 0426.184.049 (gedeeltelijk BTW-plichtig), R.P.R. Brussel De aandeelhouders worden op maandag 12 september 2005 om 16 uur uitgenodigd voor de buitengewone algemene vergadering in de maatschappelijke zetel die over de volgende agendapunten zal beslissen : A. FUSIE DOOR OVERNEMING VAN DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP « ESPACE SAINTE-CATHERINE » (B.T.W. BE 0440.131.362 RPR Brussel) 1. Voorstel, verslagen en voorafgaande verklaringen 1.1. Studie van het fusievoorstel dat werd goedgekeurd door de raden van bestuur van de twee betrokken vennootschappen in toepassing van artikel 693 van het Wetboek van Vennootschapen op zesentwintig juli tweeduizend en vijf en op achtentwintig juli tweeduizend en vijf neergelegd in hun respectieve dossiers bij de griffie van de Handelsrechtbank van Brussel. 1.2. Studie van de verslagen van de raad van bestuur en de Commissaris, die werden opgesteld met het oog op de geplande fusie, overeenkomstig artikels 694 en 695 van het Wetboek van Vennootschappen. Elke aandeelhouder die voldoet aan de vereiste formaliteiten om toegelaten te worden tot de vergadering ontvangt onmiddellijk op gewoon verzoek een kopie van de hierboven vermelde documenten onverminderd zijn recht om in toepassing van artikel 697 § 2 van het Wetboek vennootschappen inzage te krijgen in de jaarrekeningen van de drie laatste boekjaren van de twee betrokken vennootschappen en van de beheers- en revisieverslagen die daarop betrekking hebben. 1.3. Mededeling, in toepassing van artikel 696 van het voornoemde Wetboek, van de wijzigingen van de situatie van de twee betrokken vennootschappen die zouden gebeurd zijn sinds de datum van het opstellen van het fusievoorstel. 1.4. Mededeling van de laatste evaluatie van de gebouwen van COFINIMMO en de vennootschappen waarover ze de controle heeft overeenkomstig artikel 58 van het koninklijk besluit van 10 april 1995 over vastgoedbevaks. 2. Fusie – Vastleggen van de ruilverhouding – Algemene voorwaarden – Boekhoudkundige gevolgen. Fusievoorstel met de naamloze vennootschap ESPACE SAINTECATHERINE door overneming van deze vennootschap die zonder vereffening resulteert in de overdracht naar de overnemende vennootschap, van haar totale vermogen, niets uitgezonderd of voorbehouden, op basis van een actieve en passieve boekhoudkundige situatie op eenendertig mei tweeduizend en vijf om middernacht. Alle operaties die sindsdien gerealiseerd werden door de overgenomen vennootschap worden beschouwd als gedaan voor rekening van de overnemende vennootschap. Deze overdracht wordt uitsluitend vergoed indien de Vergadering de voorgestelde ruilverhouding goedkeurt van 5,3707 aandelen COFINIMMO voor één (1) aandeel ESPACE SAINTECATHERINE, door de creatie en de toekenning aan de aandeelhouders van de overgenomen vennootschap andere dan de overnemende vennootschap, van vijfduizend tweehonderd vierenzeventig (5.274) nieuwe gewone aandelen COFINIMMO die identiek zijn aan de bestaande aandelen, en dividendgerechtigd vanaf één januari tweeduizend en vijf (dividend betaalbaar in tweeduizend en zes), volledig volgestort uit te geven tegen de eenheidsprijs van honderd negenentwintig euro drieënvijftig cent (S 129,53), waarvan drieënvijftig euro drieëndertig cent (S 53,33) als kapitaal en het resterende als « emissiepremie » die net zoals het kapitaal niet beschikbaar wordt verklaard.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Deze resolutie en de daaruit voortvloeiende wijziging van de statuten zijn onderworpen aan de opschortende voorwaarde – tenzij de voorafgaande realisatie ervan wordt vastgesteld – van de stemming van de algemene vergadering van aandeelhouders van de over te nemen vennootschap ESPACE SAINTE-CATHERINE, die in principe wordt samengeroepen voor twaalf september tweeduizend en vijf, van de overeenkomstige beslissingen over haar fusie door overneming door onderhavige vennootschap. In de notulen van de fusie wordt akte genomen van de algemene fusievoorstellen die worden neergelegd door de twee vennootschappen en de boekhoudkundige gevolgen van deze fusie voor COFINIMMO. De raad van bestuur verzoekt u om dit voorstel aan te nemen. B. WIJZIGINGEN VAN DE STATUTEN. 1. Voorstel om de statuten als resultaat van de fusie als volgt te wijzigen indien de fusie zoals gepland wordt aanvaard : Artikel 7.1, « Kapitaal », vervanging van de tekst door de volgende tekst : « Het maatschappelijk kapitaal wordt vastgelegd op zeshonderd en vier miljoen zesenveertig duizend en negenenvijftig euro tweeënveertig cent (604.046.059,42 S) en is verdeeld in elf miljoen driehonderd zevenentwintig duizend zevenhonderd zesentachtig (11.327.786) volledig volgestorte aandelen die er elk een gelijk deel van vertegenwoordigen, nl. negen miljoen achthonderd achtentwintig duizend en twintig (9.828.020) Gewone Aandelen zonder vermelding van nominale waarde, genummerd van 1 tot 9.828.020, en een miljoen vierhonderd negenennegentig duizend zevenhonderd zesenzestig (1.499.766) Bevoorrechte Aandelen zonder vermelding van nominale waarde, hetzij een reeks van zevenhonderd en twee duizend vierhonderd negentig (702.490) bevoorrechte aandelen B1 en een reeks van zevenhonderd zevenennegentig duizend tweehonderd zesenzeventig (797.276) bevoorrechte aandelen B2. » Artikel 8 : toevoeging van een alinea over de historiek van de rekeningen « kapitaal » en « emissiepremie ». De raad van bestuur verzoekt u om dit voorstel aan te nemen. 2. Voorstel om de volgende wijzigingen aan de statuten aan te brengen : Artikel 4 (Beleggingsbeleid), onder de alinea van de hoofdalinea « op bijkomende wijze » : vervanging van de woorden « in het Groothertogdom Luxemburg » door de woorden « in Europa ». Artikel 10bis (Bevoorrechte aandelen), § 1.3 : vervanging van de eerste zin door de volgende : » Het Preferent dividend wordt op dezelfde dag betaalbaar gesteld als het dividend dat verschuldigd is aan de Gewone Aandelen, tenzij de vereisten met betrekking tot de Markt of tot de naleving van de wettelijke bepalingen, maar zonder dat dit mag resulteren in een vertraging van meer dan tien werkdagen. ».
34495
Artikel 35 (Keuze van woonplaats) : toevoeging van een tweede alinea die als volgt wordt opgesteld : « De houders van aandelen op naam moeten elke verandering van woonplaats aan de vennootschap melden. Indien dit niet gebeurt, gebeuren alle mededelingen, oproepingen of officiële kennisgevingen geldig op de laatst gekende woonplaats. » De raad van bestuur verzoekt u om deze voorstellen goed te keuren. C. UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN. Voorstel om aan de raad van bestuur alle uitvoeringsbevoegdheden toe te kennen, aan twee bestuurders van deze vennootschap die gezamenlijk handelen en met de mogelijkheid van subdelegatie, alle bevoegdheden voor de ondertekening van elke bijkomende of rechtzettende akte in geval van een fout of weglating die betrekking heeft op de elementen die door de overgenomen vennootschap werden overgedragen; en aan elke derde, alle vertegenwoordigingsbevoegdheden met het oog op het realiseren van elke wijziging of opheffing van een inschrijving bij alle openbare of private besturen. De raad van bestuur verzoekt u om dit voorstel aan te nemen. Er wordt gepreciseerd dat de voorstellen voor een fusie, kapitaalverhoging of wijziging van de statuten de vertegenwoordiging van minstens de helft van de bestaande aandelen (tenzij bij een tweede vergadering na het niet bereiken van het quorum, die beslist, ongeacht het aantal vertegenwoordigde aandelen) en een stemming bij meerderheid van drie kwart van de op de vergadering uitgebrachte stemmen vereisen. In de veronderstelling dat het quorum niet bereikt zou zijn op de vergadering van 12 september 2005, is er een tweede vergadering op 30 september 2005 om 16 uur met dezelfde agendapunten. Om deze algemene vergadering bij te wonen of zich er te laten vertegenwoordigen, moeten de aandeelhouders zich conform stellen met de bepalingen van artikel 23 van de statuten. De neerlegging van effecten aan toonder dient uiterlijk te gebeuren op 7 september 2005 en uitsluitend : in de maatschappelijke zetel, 1200 Brussel, Woluwelaan 58 OF bij FORTIS BANK, 1000 Brussel, Warandeberg 3 en haar zetels, agentschappen en kantoren, OF bij BANK DEXIA, 1000 Brussel, Pachecolaan 44 en haar zetels, agentschappen en kantoren, OF bij BANK DEGROOF, 1040 Brussel, Nijverheidsstraat 44, OF
Artikel 14 (Voorzitterschap - Beraadslagingen) : i) verwijdering van de woorden « kiest onder zijn leden zijn voorzitter en » in de huidige eerste alinea; ii) toevoeging van een nieuwe alinea : « De raad van bestuur kiest zijn Voorzitter onder zijn leden en kan een Vice-voorzitter kiezen. De vergaderingen worden voorgezeten door de Voorzitter of, indien hij er niet is, door de Vice-voorzitter en indien ze afwezig zijn, door de oudste van de bestuurders met de grootste anciënniteit. »; iii) vervanging van de huidige zevende alinea (zesde alinea in de Franstalige versie van de statuten) door de volgende tekst : » De beslissingen worden genomen met gewone meerderheid van stemmen; in geval van staking van stemmen, is de stem van de bestuurder die de vergadering voorzit, doorslaggevend. » Artikel 20 (Rechtsgedingen) : vervanging van de woorden « door de twee bestuurders aangesteld voor het dagelijks bestuur » door de woorden « door twee leden van het directiecomité ». Artikel 24 (Vertegenwoordiging) : vervanging van de twee eerste alinea’s door de volgende nieuwe alinea : « Elke eigenaar van effecten die recht geven op deelname aan de vergadering, kan zich laten vertegenwoordigen door een volmachthouder, die al of niet een aandeelhouder kan zijn. »
bij ING België, 1000 Brussel, Marnixlaan 24, en haar zetels, agentschappen en kantoren, OF bij KBC BANK, 1080 Brussel, Havenlaan, 2, en haar zetels, agentschappen en kantoren. De houders van effecten op naam moeten uiterlijk op 7 september 2005 ofwel hun certificaten op naam neerleggen in de maatschappelijke zetel, ofwel de raad van bestuur per aangetekend schrijven op de hoogte brengen van hun voornemen om de vergadering bij te wonen. De aandeelhouders die de formaliteiten om toegelaten te worden tot de buitengewone algemene vergadering uiterlijk zeven dagen voor de vergadering wordt gehouden, hetzij maandag 5 september 2005, hebben vervuld, ontvangen onmiddellijk de documenten bedoeld in artikel 535 van het Wetboek van vennootschappen. Deze documenten worden op de maatschappelijke zetel ter beschikking gesteld van de aandeelhouders die de hierboven vermelde formaliteiten na deze datum hebben vervuld. (27765)
34496
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD « COFINIMMO », société anonyme,
Société d’Investissement immobilière à Capital fixe de Droit belge Siège social : 1200 Bruxelles, boulevard de la Woluwe 58 T.V.A. 0426.184.049 (assujettie partielle), R.P.M. Bruxelles
Les actionnaires sont invités à se réunir au siège social le lundi 12 septembre 2005 à 16 heures, en assemblée générale extraordinaire, pour délibérer sur l’ordre du jour suivant : A. FUSION PAR ABSORPTION DE LA SOCIETE ANONYME « ESPACE SAINTE-CATHERINE » (T.V.A. BE 0440.131.362 R.P.M. Bruxelles) 1. Projet, rapports et déclarations préalables 1.1. Examen du projet de fusion adopté par les conseils d’administration des deux sociétés concernées en application de l’article 693 du Code des sociétés le vingt-six juillet deux mille cinq et déposé le vingthuit juillet deux mille cinq en leurs dossiers respectifs au greffe du Tribunal de Commerce de Bruxelles. 1.2. Examen des rapports du Conseil d’administration et du Commissaire, dressés en vue de la fusion projetée conformément aux articles 694 et 695 du Code des sociétés. Tout actionnaire ayant accompli les formalités d’admission à l’assemblée recevra sans délai sur simple demande une copie des documents ci-dessus, sans préjudice à son droit d’obtenir communication, par application de l’article 697 § 2 du Code des sociétés, des comptes annuels des trois derniers exercices comptables des deux sociétés concernées, ainsi que des rapports de gestion et de révision y afférents. 1.3. Communication, en application de l’article 696 dudit Code, des modifications de la situation des deux sociétés concernées qui seraient intervenues depuis la date de l’établissement du projet de fusion. 1.4. Communication de la dernière évaluation des immeubles de COFINIMMO et des sociétés dont elle a le contrôle, effectuée conformément à l’article 58 de l’arrêté royal du 10 avril 1995 relatif aux sicaf immobilières. 2. Fusion - Fixation du rapport d’échange – Conditions générales Conséquences comptables. Proposition de fusion avec la société anonyme ESPACE SAINTECATHERINE, par absorption de celle-ci entraînant sans dissolution le transfert à l’absorbante de l’intégralité de son patrimoine, rien excepté ni réservé, sur base d’une situation comptable active et passive au trente et un mai deux mille cinq à minuit, toutes opérations réalisées depuis par la société absorbée étant réputées accomplies pour le compte de l’absorbante, ce transfert étant rémunéré exclusivement, si l’Assemblée confirme le rapport d’échange proposé de 5,3707 actions COFINIMMO pour une (1) action ESPACE SAINTE-CATHERINE, par la création et l’attribution aux actionnaires de l’absorbée autres que l’absorbante, de cinq mille deux cent septante-quatre (5.274) nouvelles actions ordinaires COFINIMMO identiques aux existantes, avec jouissance au premier janvier deux mille cinq (dividende payable en deux mille six), à émettre entièrement libérées au prix unitaire de cent vingtneuf euro cinquante-trois cent (S 129,53), dont cinquante-trois euros trente-trois cents (S 53,33) à porter en compte capital et le solde en compte « prime d’émission » à déclarer indisponible au même titre que le capital. Cette résolution et les modifications des statuts en résultant seront soumises à la condition suspensive - sauf à en constater la réalisation préalable - du vote par l’assemblée générale des actionnaires de la société ESPACE SAINTE-CATHERINE à absorber, convoquée en principe pour le douze septembre deux mille cinq, de décisions concordantes relatives à sa fusion par absorption par la présente société.
B. MODIFICATIONS DES STATUTS. 1. Proposition, si la fusion est adoptée telle que prévue, de modifier les statuts en conséquence, comme suit : Article 7.1, « Capital », remplacement du texte par le suivant : « Le capital social est fixé à six cent quatre millions quarante-six mille cinquante-neuf euro cinquante-six cents (604.046.059,56 S) et est divisé en onze millions trois cent vingt-sept sept cent quatre-vingt-six (11.327.786) Actions entièrement libérées qui en représentent chacune une part égale, à savoir neuf millions huit cent vingt-huit mille vingt (9.828.020) Actions Ordinaires sans désignation de valeur nominale, numérotées de 1 à 9.828.020, et un million quatre cent nonante-neuf mille sept cent soixante-six (1.499.766) Actions Privilégiées sans désignation de valeur nominale, soit une série de sept cent deux mille quatre cent nonante (702.490) actions privilégiées P1 et une série de sept cent nonante-sept mille deux cent septante-six (797.276) actions privilégiées P2. » Article 8 : adjonction d’un alinéa poursuivant l’historique des comptes « capital » et « prime d’émission ». Le conseil d’administration vous invite à adopter cette proposition. 2. Proposition d’apporter aux statuts les diverses modifications suivantes : Article 4 (Politique de placement), au sous alinéa « à titre accessoire » : remplacement des mots « au grand-duché de Luxembourg » par les mots « en Europe ». Article 10bis (Actions Privilégiées), § 1.3 : remplacement de la première phrase par la suivante : « Le dividende prioritaire est mis en paiement le même jour que le dividende dû aux Actions Ordinaires, sauf impératifs liés au Marché ou au respect de dispositions légales, mais sans qu’il puisse en résulter un retard de plus de dix jours ouvrables. » Article 14 (Présidence et délibérations du conseil) : i) suppression des mots « choisit parmi ses membres son Président et » au premier alinéa actuel; ii) adjonction d’un nouvel alinéa un ainsi conc¸ u : « Parmi ses membres, le conseil d’administration choisit un Président et peut choisir un Vice-président. Les réunions sont présidées par le Président, ou à défaut par le Vice-président, et s’ils sont absents, par le plus âgé des administrateurs présentant la plus grande ancienneté. »; iii) remplacement du sixième alinéa actuel (septième alinéa dans la version néerlandophone des statuts coordonnés) par le texte suivant : » Les résolutions sont prises à la majorité simple des voix; en cas de partage, la voix de l’administrateur qui préside la réunion est prépondérante. » Article 20 (Procès) : remplacement des mots « par deux délégués à cette gestion » par les mots « par deux membres du comité de direction ». Article 24 (Représentation) : remplacement des deux premiers alinéas par le nouvel alinéa suivant : « Tout propriétaire de titres donnant le droit de participer à l’assemblée peut se faire représenter par un mandataire, actionnaire ou non. » Article 35 (Election de domicile) : adjonction d’un second alinéa rédigé comme suit : « Les titulaires d’actions nominatives doivent notifier à la société tout changement de domicile; à défaut, toutes communications, convocations ou notifications seront valablement faites au dernier domicile connu. » Le conseil d’administration vous invite à adopter ces propositions. C. POUVOIRS D’EXECUTION.
Les procès-verbaux de fusion acteront les conditions générales de fusion arrêtées par les deux sociétés ainsi que les conséquences comptables de cette fusion dans le chef de COFINIMMO.
Proposition de conférer au conseil d’administration tous pouvoirs d’exécution; à deux administrateurs de la présente société, agissant conjointement et avec possibilité de subdélégation, tous pouvoirs de signature de tout acte complémentaire ou rectificatif en cas d’erreur ou d’omission portant sur les éléments transférés par la société absorbée; et à tout tiers, tous pouvoirs de représentation en vue d’opérer toute modification ou suppression d’inscription auprès de toutes administrations publiques ou privées.
Le conseil d’administration vous invite à adopter cette proposition.
Le conseil d’administration vous invite à adopter cette proposition.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
34497
Il est précisé que pour pouvoir être adoptées, les propositions de fusion, d’augmentation du capital et de modification des statuts requièrent qu’au moins la moitié du capital social soit présent ou représenté (sauf en cas de seconde assemblée après carence, qui statue quel que soit le nombre de titres présent ou représentés), et un vote à la majorité des trois quarts des voix émises à l’assemblée.
Holbimmo, commanditaire vennootschap op aandelen, Kere 103, 9950 Waarschoot
Dans l’hypothèse où le quorum ne serait pas atteint à l’assemblée du 12 septembre 2005, une seconde assemblée se tiendra le 30 septembre 2005 à 16 heures avec le même ordre du jour.
Daar het wettelijk quorum niet werd bereikt op 5 augustus 2005, wordt een tweede buitengewone algemene vergadering gehouden van bovenvermelde vennootschap, op vrijdag 26 augustus 2005, om 9 uur, ten kantore van notaris Frank De Raedt, te Waarschoot, Schoolstraat 60.
Pour assister à cette assemblée générale ou s’y faire représenter, les actionnaires voudront bien se conformer aux dispositions de l’article 23 des statuts. Le dépôt des titres au porteur doit se faire au plus tard le 7 septembre 2005 et exclusivement : au siège social, 1200 Bruxelles, boulevard de la Woluwe 58 OU à la FORTIS BANQUE, 1000 Bruxelles, Montagne du Parc 3, et en ses sièges, agences et bureaux, OU à la BANQUE DEXIA, 1000 Bruxelles, boulevard Pacheco 44, et en ses sièges, agences et bureaux, OU à la BANQUE DEGROOF, 1040 Bruxelles, rue de l’Industrie 44,
RPR Gent nr. 0451.380.491
De vergadering zal volgende agenda hebben : 1. Vaststelling dat de zetel van de vennootschap gevestigd is te « 9950 Waarschoot, Kere 103 ». 2. Vaststelling dat het kapitaal van de vennootschap 459.842,49 euro bedraagt. 3. Verhoging van het kapitaal van de vennootschap met 157,51 euro om het te brengen op 460.000,00 euro door incorporatie in het kapitaal van 157,51 euro van de beschikbare reserves. 4. Ingevolge de voorgaande punten : aanpassen van de artikelen 2 en 5 van de statuten. 5. Aanpassing van de statuten van de vennootschap aan het nieuwe wetboek van vennootschappen (artikelen 6, 11, 16, 20, 28, 29, 30, 31, 32, 35 en 38). 6. Aanpassing van de statuten van de vennootschap aan de gewijzigde wettelijke bepalingen (artikelen 8, 13, 15, 24 en 25). 7. Vaststelling dat het adres van de zaakvoerder gevestigd is te 9950 Waarschoot, Leest 81, en aanpassing van artikel 13 van de statuten.
OU chez ING Belgique, 1000 Bruxelles, avenue Marnix 24, et en ses sièges, agences et bureaux, et en ses sièges, agences et bureaux,
8. Coördinatie van de statuten. 9. Volmacht.
OU à la KBC BANK, 1080 Bruxelles, avenue du Port 2, et en ses sièges, agences et bureaux.
10. Machtiging van de raad van bestuur tot uitvoering van de genomen beslissingen.
Les titulaires des titres nominatifs doivent, au plus tard le 7 septembre 2005, soit déposer leurs certificats nominatifs au siège social, soit prévenir le conseil d’administration par lettre recommandée de leur intention d’assister à l’assemblée.
Inzake het deponeren van de aandelen dienen de aandeelhouders zich te gedragen naar de bepalingen van artikel 21 van de statuten. (27767)
Les actionnaires qui ont effectué les formalités pour être admis à l’Assemblée Générale Extraordinaire au plus tard sept jours avant la tenue de celle-ci, soit le lundi 5 septembre 2005, recevront sans délai les documents visés à l’article 535 du Code des sociétés. Ces documents seront mis à disposition, au siège social, des actionnaires qui auront effectué les formalités susdites après cette date. (27765)
Orkca, naamloze vennootschap, Heidebergstraat 205, 3010 Kessel-Lo H.R. Leuven 69900 — BTW 431.626.541
Verslag van de buitengewone algemene vergadering van 5 januari 2005, met als agenda ontslag bestuurder en werkend vennoot.
Launa, société anonyme, rue Champ du Loup 29, Lobbes
De algemene vergadering van 5 januari 2005 neemt akte en aanvaard het ontslag van Maria Van Grunderbeeck, als bestuurder en als werkend vennoot met ingang van 1 januari 2005.
BCE 0443.885.064
Peter Massart, afgevaardigd bestuurder. Convocation : MM. les actionnaires sont invités à assister à l’assemblée générale extraordinaire des actionnaires qui aura lieu le 18 août 2005, à 10 h 30 m, en l’étude du notaire Jean-Paul Rouvez, à Charleroi, avenue de Waterloo 11, avec l’ordre du jour suivant :
Alma-Invest, naamloze vennootschap, Obbergstraat 172, 1780 Wemmel
1. Rapports des réviseurs et du CA (art. 602 CS); Augmentation de capital de 55.800,46 EUR, pour le porter à 150.000 EUR, par apport de créance par les époux Buratto-Zane; Rémunération par la création de 112 actions nouvelles du même type que les actions existantes. 2. Coordination des statuts. 3. Pouvoirs.
(27768)
(27766)
0449.465.336 — RPR Brussel
De algemene vergadering der aandeelhouders zal gehouden worden op de zetel van de vennootschap op dinsdag 24.08.2005, om 11 uur. — Dagorde : 1. Verslag van de raad van bestuur. 2. Goedkeuring van de jaarrekening afgesloten op 31.12.2004. 3. Bestemming van het resultaat. 4. Kwijting te verlenen aan de bestuurders. De aandeelhouders schikken zich naar de regels van de statuten. (81036)
34498
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Forum Eupen, société anonyme, 4700 Eupen, rue de l’Industrie 38 Convocation à l’assemblée générale extraordinaire
L’assemblée générale en date du 29 juillet 2005 n’ayant pas réunit le quorum de présence requis, MM. les actionnaires sont priés d’assister à l’assemblée générale extraordinaire qui se tiendra au siège social le 26 août 2005, à 11 heures, avec l’ordre du jour suivant : Augmentation du capital par incorporation du bénéfice reporté d’un montant de 55.927,06 euros pour le porter de 444.072,94 euros à 500.000 euros et incorporation du bénéfice reporté d’un montant de 5.592,70 euros pour porter la réserve légale à 50.000 euros (article 5). Pour assister à l’assemblée prière de se conformer à l’article 14 des statuts. (81037) Le conseil d’administration.
TV Michiels, naamloze vennootschap, Hasseltsestraat 20, 3290 Diest RPR Leuven 0424.910.874 Jaarvergadering op 31/08/2005 om 11 u. op de zetel. Agenda : Verslag Raad van Bestuur. Goedkeuring jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Diversen. (27817)
Coolens Juwelen, naamloze vennootschap, Botermarkt 1, 3290 Diest RPR Leuven 0453.888.041 Jaarvergadering op 31/08/2005 om 21 u. op de zetel. Agenda : Verslag Raad van Bestuur. Goedkeuring jaarrekening. Bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Diversen. (27818)
R. Stevens, naamloze vennootschap, Hoogbaan 220, 3650 Rotem-Dilsen RPR Tongeren 0426.651.827 Jaarvergadering op 31/08/2005 om 16 u. op de zetel. Agenda : Goedkeuring jaarrekening en bestemming resultaat. Kwijting bestuurders. Eventueel ontslag en benoeming bestuurders. Voortzetting vennootschap. Varia. Zich richten naar de statuten. De Raad van Bestuur. (27819)
Administrations publiques et Enseignement technique Openbare Besturen en Technisch Onderwijs PLACES VACANTES − OPENSTAANDE BETREKKINGEN
Openbaar Centrum voor maatschappelijk welzijn van Sint-Joost-ten-Node Het O.C.M.W. van Sint-Joost-ten-Node organiseert een aanwervingsexamen met samenstelling van een wervingsreserve : Directeur van het rusthuis, niveau A voor ROB 102 bedden en R.V.T. 60 bedden Diplomavoorwaarden om te kunnen deelnemen aan het examen : — diploma of getuigschrift dat in aanmerking komt voor de aanwerving voor een betrekking van niveau 1, bij de rijksbesturen;
— of een A1-diploma na hogere technische studies als licenciaat in ziekenhuiswetenschappen; — of een diploma of certificaat van administratieve wetenschappen overeenkomstig het minimale programma vastgelegd door de Koning; — en geslaagd zijn voor de vorming die voorzien is door het besluit van het Verenigd College van 14 maart 1996, artikel 67, 1° b, tot vaststelling van de erkenningsnormen betreffende de inrichtingen die bejaarden huisvesten of ervan vrijgesteld zijn in overeenstemming met artikel 68, alinea 2, van hetzelfde statuut. Voor verdere inlichtingen i.v.m. de toelatingsvoorwaarden en het examenprogramma kan men bellen naar het nr. 02-220 29 07, tussen 8 u. 30 m. en 11 u. 30 m. De kandidatuurstellingen moeten aangetekend verstuurd worden ter attentie van Mevr. De voorzitster, Verbiststraat 88, 1210 Sint-Joost-tenNode, en dit ten laatste vóór 1 oktober 2005. Benoemingsvoorwaarden. Na het slagen in het aanwervingsexamen kan men enkel benoemd worden in de functie als men in het bezit is van een getuigschrift van het schriftelijk en mondeling taalexamen niveau 1, afgeleverd door SELOR. Voor verdere inlichtingen over de benoemingsvoorwaarden gelieve te bellen naar het nummer 02-220 29 07 tussen 8 u. 30 m. en 11 u. 30 m. Loon en functie. Het barema varieert in functie van de anciënniteit in de functie (maximum 6 jaar). Maandelijks minimum : S 1.959,60 en maximum S 3.021,59. (brut aan 100 %). Men moet minimum 37 uren/week presteren. De functie bestaat erin het rusthuis te beheren en dit in overeenstemming met de wetgeving en de beslissingen genomen door de raad, het Vast Bureau en de voorzitster van het O.C.M.W. (27769)
Centre public d’action social de Saint-Josse-ten-Noode Le C.P.A.S. de Saint-Josse-ten-Noode procède à un examen de recrutement avec constitution d’une réserve de : directeur de maison de repos, niveau 4 pour MR 102 lits/MRS 60 lits Conditions de diplômes requises pour se présenter à l’examen : — diplôme ou certificat pris en considération pour le recrutement aux emplois du niveau 1, dans les administrations de l’Etat; — ou diplôme de licencié en sciences hospitalières obtenu après un cycle d’études techniques supérieures A1; — ou diplôme ou certificat délivré à l’issue d’un cycle complet de cours de sciences administratives, conforme au programme minimal fixé par le Roi; — et avoir suivi avec fruit la formation prévue par l’arrêté du collège réuni du 14 mars 1996, article 67, 1°, b, fixant les normes d’agrément auxquelles doivent répondre les établissements hébergeant des personnes âgées ou en être dispensé conformément à l’article 68, alinéa 2, du même arrêté. Les autres conditions d’admission à l’examen ainsi que le programme peuvent être obtenus au 02-220 29 06, entre 8 h 30 m, et 11 h 30 m. Les candidatures doivent être envoyées par lettre recommandée à l’attention de Mme la présidente, rue Verbist 88, 1210 Saint-Josse-tenNoode, pour le 1er octobre 2005, au plus tard. Conditions de nomination. La nomination, après la réussite de l’examen, est soumise à la production du certificat niveau 1, de l’examen linguistique écrit et oral organisé par le SELOR. Les autres conditions de nomination peuvent être obtenues au 02-220 29 06, entre 8 h 30 m et 11 h 30 m. Rémunération et fonction. Le barème varie en fonction de l’ancienneté dans la fonction (maximum 6 ans) et se situe entre S 1.959,60 minimum et S 3.021,59 maximum mensuel (brut à 100 %). La fonction se preste à raison d’au moins 37 heures/semaine et consiste à gérer la maison de repos conformément à la législation et aux décisions prises par le conseil, le Bureau permanent et le président du CPAS. (27769)
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
34499
Justice de paix du troisième canton de Bruxelles
Actes judiciaires et extraits de jugements Gerechtelijke akten en uittreksels uit vonnissen
Publication faite en exécution de l’article 488bis e, § 1er du Code civil Bekendmaking gedaan overeenkomstig artikel 488bis e, § 1 van het Burgerlijk Wetboek
Désignation d’administrateur provisoire Aanstelling voorlopig bewindvoerder
Par ordonnance du juge de paix du troisième canton de Bruxelles, du 14 juillet 2005, Przygodzki, Henri, né à Trosly Breuil (France) le 24 février 1932, domicilié à 1000 Bruxelles, rue du Grand Serment 14, bte 2, résidant à l’établissement « Centre de Services Forum », rue du Grand Serment 8, bte 1, à 1000 Bruxelles, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Maréchal, Stéphanie, domiciliée à 1460 Virginal, rue Bruyère Jonas 4. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) B. Tierens. (67354)
Par ordonnance du juge de paix du troisième canton de Bruxelles, du 14 juillet 2005, Svara, Pavel, né à Sveto le 22 août 1926, domicilié à 1190 Forest, avenue de la Verrerie 41/1, résidant à l’établissement « Institut Pachéco », rue du Grand Hospice 7, à 1000 Bruxelles, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Maréchal, Stéphanie, domiciliée à 1460 Virginal, rue Bruyère Jonas 4. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) B. Tierens. (67355)
Justice de paix du premier canton d’Anderlecht
Par ordonnance du juge de paix du premier canton d’Anderlecht, en date du 27 juillet 2005, faisant suite à la requête du 13 juillet 2005, le nommé Schroeder, Henri, né à Ixelles le 23 mai 1960, domicilié à 1070 Anderlecht, rue Maurice Herbette 10, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire, étant : Dache, Françoise, avocat, domiciliée à 1050 Bruxelles, avenue Louise 32/21. Pour extrait certifié conforme : le greffier adjoint délégué, (signé) Nicole Demesmaker. (67351)
Justice de paix du canton de Beauraing-Dinant-Gedinne, siège de Beauraing
Suite à la requête déposée le 23 juin 2005, par ordonnance du juge de paix du canton de Beauraing-Dinant-Gedinne, siège de Beauraing, rendue le 19 juillet 2005, Mme Crestani, Carmela, née le 17 juillet 1926 à Roverchiara (Italie), veuve de Coassin, Dominico, retraitée, domiciliée rue du Pré-d’Ores 5/A, à 5575 Gedinne (Vencimont) et résidant A.S.B.L. « Le Clairval », rue du Forbo 15, à 5574 Beauraing (Pondrôme), a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Mme De Barros, Corinne, avocat, dont les bureaux sont établis rue du Palais 24, à 5500 Dinant. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Englebert, Joseph. (67352)
Par ordonnance du juge de paix du troisième canton de Bruxelles, du 14 juillet 2005, Leclef, Elisabeth, née à Baisieux le 29 août 1912, domiciliée à 1000 Bruxelles, rue des Poissonniers 16, bte 2, résidant à l’établissement « Institut Pachéco », rue du Grand Hospice 7, à 1000 Bruxelles, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Maréchal, Stéphanie, domiciliée à 1460 Virginal, rue Bruyère Jonas 4. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) B. Tierens. (67356)
Par ordonnance du juge de paix du troisième canton de Bruxelles, du 14 juillet 2005, Vignon, Christiane, née à Jumet le 26 novembre 1923, domiciliée à 1190 Forest, avenue de la Verrerie 41, bte 1, résidant à l’établissement « Institut Pachéco », rue du Grand Hospice 7, à 1000 Bruxelles, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Maréchal, Stéphanie, domiciliée à 1460 Virginal, rue Bruyère Jonas 4. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) B. Tierens. (67357)
Justice de paix du troisième canton de Charleroi
Suite à la requête du 16 juin 2005, par ordonnance du 28 juillet 2005, prononcée par le juge de paix du troisième canton de Charleroi, Mme Halloy, Lucienne Mathilde Fernande, de nationalité belge, née à Marchienne-au-Pont le 19 septembre 1924, « résidence Les Templiers », à 6220 Fleurus, chaussée de Charleroi 279, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Mme Hirsoux, Marie-France, domiciliée à 6061 Montignies-sur-Sambre, rue Longue Bourse 102. Le greffier adjoint, (signé) Desart, Valérie. (67358)
Justice de paix du quatrième canton de Charleroi Suite à la requête déposée le 14 juillet 2005, par ordonnance du juge de paix du canton de Beauraing-Dinant-Gedinne, siège de Beauraing, rendue le 19 juillet 2005, Mme Jeangout, Juliette, née le 13 mars 1922 à Bastogne, veuve, domiciliée rue Martin Sandron 85, 5680 Doische et résidant A.S.B.L. « Les Charmes en Famenne », rue du Tchaurnia 2, à 5560 Houyet (Mesnil-Saint-Blaise), a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Mme De Barros, Corinne, avocat, dont les bureaux sont établis rue du Palais 24, à 5500 Dinant. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Englebert, Joseph. (67353)
Par ordonnance rendue le 20 juillet 2005, par M. le juge de paix suppléant du quatrième canton de Charleroi, siégeant en chambre du conseil, Mme Renée Dever, née à Jauche le 28 mai 1919, domiciliée à 6040 Jumet, rue Victor Lucq 27, mais résidant actuellement à 6040 Jumet, rue Wauters 30-32, au home « Les Marronniers », a été déclarée hors d’état de gérer ses biens et pourvue d’un administrateur provisoire, étant : M. Marcel Schmidt, domicilié à 6040 Jumet, rue Victor Lucq 29. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Christine Canivet. (67359)
34500
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Justice de paix du premier canton de Mons
Justice de paix du second canton de Tournai
Suite à la requête déposée le 18 juillet 2005, par ordonnance du juge de paix du premier canton de Mons, rendue le 22 juillet 2005, M. Mazzoleni, Renato, né à Grumello (Italie) le 23 juillet 1923, veuf, domicilié à 7000 Mons, chemin des Mourdreux 65, et résidant à 7000 Mons, hôpital psychiatrique « Le Chêne aux Haies », chemin du Chêne-aux-Haies 24, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Lesuisse, Olivier, avocat, domicilié Croix-Place 7, à 7000 Mons.
Par ordonnance du juge de paix du second canton de Tournai, rendue le 25 juillet 2005, M. Junion, Walther, né le 2 février 1926 à Tournai, domicilié à 7500 Tournai, rue Doublet 1/452, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’une administratrice provisoire en la personne de Mme Deroissart, Huguette, domiciliée à 7500 Tournai, rue Doublet 1/452. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Danielle Delbart. (67365)
Pour extrait conforme : le greffier adjoint, (signé) Henry, Véronique. (67360)
Suite à la requête déposée le 18 mars 2005, par ordonnance du juge de paix du premier canton de Mons, rendue le 26 juillet 2005, M. Bastien, Jacques, né à Mons le 21 avril 1948, séparé, domicilié à 7000 Mons, avenue du Tir 164/1-2, mais résidant à l’hôpital psychiatrique « Le Chêne aux Haies », chemin du Chêne-aux-Haies 24, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’un administrateur provisoire en la personne de Me Lesuisse, Olivier, avocat, domicilié Croix-Place 7, à 7000 Mons. Pour extrait conforme : le greffier adjoint, (signé) Henry, Véronique. (67361)
Justice de paix du second canton de Namur
Par ordonnance du juge de paix du second canton de Namur, en date du 1er août 2005, la nommée Moyaert, Maria José, née à Torhout le 20 juin 1921, domiciliée et résidant à 5101 Loyers, rue du Bois Communal 14, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : Me Pierre Grossi, avocat à 5100 Jambes, rue de Dave 45. Pour extrait certifié conforme : le greffier en chef, (signé) Annie Grégoire. (67362)
Justice de paix du canton de Saint-Gilles
Par jugement du juge de paix du canton de Saint-Gilles, en date du 13 juillet 2005, la nommée Ngoma Mpemba, Jeanne, née le 1er juillet 1980 à Kinshasa (Rép. dém. du Congo), domiciliée à 1060 Saint-Gilles, chaussée de Charleroi 129/2, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire, étant : M. Ngoma, Futi, domicilié à 1050 Ixelles, rue d’Edimbourg 31. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Denhaen, Robert. (67363)
Par ordonnance du juge de paix du second canton de Tournai, rendue le 27 juillet 2005, Mme Hautecoeur, Evelyne, née le 29 octobre 1954 à Harchies, domiciliée à 7900 Leuze-en-Hainaut, rue de la Dendre 2A/B8, résidant C.H.P. « Les Marronniers », pav. « Les Frênes », rue Général Piron, à 7500 Tournai, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’une administratrice provisoire en la personne de Me Poncin, Corinne, avocate, dont le cabinet est établi à 7500 Tournai, rue Barre Saint-Brice 21. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Danielle Delbart. (67366)
Par ordonnance du juge de paix du second canton de Tournai, rendue le 26 juillet 2005, Mme Pannier, Hélène, née le 26 août 1917 à Tournai, domiciliée à 7500 Tournai, rue Saint-Eloi 50, résidant « Institut Saint-Joseph », rue aux Pois 8, à 7500 Tournai (Templeuve), a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Pochart, Jean-Philippe, avocat, dont les bureaux sont établis à 7500 Tournai, rue Childéric 47. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Danielle Delbart. (67367)
Par ordonnance du juge de paix du second canton de Tournai, rendue le 27 juillet 2005, M. Petit, Albert, né le 14 août 1977 à Liège, domicilié à 4000 Liège, rue Saint-Laurent 144, résidant C.H.P. « Les Marronniers », pavillon « Les Noisetiers », rue Despars 94, à 7500 Tournai, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’une administratrice provisoire en la personne de Me Poncin, Corinne, avocate, dont le cabinet est établi à 7500 Tournai, rue Barre Saint-Brice 21. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Danielle Delbart. (67368)
Par ordonnance du juge de paix du second canton de Tournai, rendue le 27 juillet 2005, M. Mbadu Yalokombe, Jean-Claude, né le 17 mars 1980 à Bunia (Congo), domicilié à 9600 Renaix, Grootemaarkt 39, résidant C.H.P. « Les Marronniers », pav. « Les Frênes », rue Général Piron, à 7500 Tournai, a été déclaré incapable de gérer ses biens et a été pourvu d’une administratrice provisoire en la personne de Me Poncin, Corinne, avocate, dont le cabinet est établi à 7500 Tournai, rue Barre Saint-Brice 21. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Danielle Delbart. (67369)
Justice de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul, siège de Saint-Hubert Vredegerecht van het kanton Diest Suite à la requête déposée le 14 juillet 2005, par jugement du juge de paix du canton de Saint-Hubert-Bouillon-Paliseul, siège de Saint-Hubert, rendu le 1er août 2005, Mme De Longueville, Marie Véronique Ghislaine, née le 28 avril 1931 à Jambes, pensionnée, résidant à la « Résidence de la Fontaine », rue Grande Fontaine 116, à 6890 Villance, a été déclarée incapable de gérer ses biens et a été pourvue d’un administrateur provisoire en la personne de Me Patrick Davreux, avocat, dont le cabinet est établi rue de la Station 17, à 6920 Wellin. Pour extrait conforme : la greffière en chef, (signé) Hélène Mathieu. (67364)
Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Diest, d.d. 28 juli 2005, werd Mevr. Pittevils, Maria, geboren te Herselt op 14 juni 1926, gedomicilieerd en verblijvende te 3270 ScherpenheuvelZichem, Mannenberg 147, niet in staat verklaard zelf haar goederen te beheren en werd haar toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Mr. Koen Van Attenhoven, advocaat, kantoorhoudende te 3270 Scherpenheuvel-Zichem (Scherpenheuvel), Kloosterstraat 26. Diest (Kaggevinne), 1 augustus 2005. Da afgevaardigd adjunct-griffier, (get.) Symens, Inge.
(67370)
34501
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Vredegerecht van het vierde kanton Gent
Mainlevée d’administration provisoire Opheffing voorlopig bewind Vredegerecht van het vijfde kanton Brussel
Bij vonnis van de vrederechter van het vierde kanton Gent, van 24 juni 2005, werd Bruggeman, Clara Idalie Rosalie, gepensioneerde, geboren te Kalken op 9 juli 1919, echtgenote van De Graeve, Albert, wonende te 9040 Gent (Sint-Amandsberg), Philip Blommaertstraat 7, en verblijvende te 9040 Gent (Sint-Amandsberg), Antwerpsesteenweg 776, in het hôme « Heiveld », niet in staat verklaard haar goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : haar zoon, mijnheer De Graeve, Patrick, wonend te 9040 Gent (Sint-Amandsberg), Everstraat 11. Het verzoekschrift werd ter griffie neergelegd op 7 juni 2005. Voor Aper.
eensluidend
uittreksel :
de
griffier,
(get.)
Christelle (67371)
Bij beschikking van de vrederechter van het nieuwe vijfde kanton Brussel, d.d. 27 juli 2005, werd ambtshalve een einde gesteld aan het mandaat van Mevr. Allaerts, Maria, wonende te 1020 Brussel, Tuinbouwersstraat 125, die bij beschikking van de vrederechter van dit kanton, d.d. 4 maart 2005, aangesteld werd als voorlopig bewindvoerder over : de heer Dewint, Emile, geboren te Thiméon op 31 juli 1924, wonende te 1020 Brussel, Tuinbouwersstraat 125, overleden te Dilbeek op 28 juni 2005. Voor eensluidend Lemmens.
uittreksel :
de
griffier,
(get.)
Eduard (67375)
Vredegerecht van het eerste kanton Gent Vredegerecht van het eerste kanton Hasselt
Bij vonnis van de plaatsvervangend vrederechter van het eerste kanton Hasselt, van 27 juli 2005, wordt over Grondelings, André, geboren te Hasselt op 18 oktober 1934, wonende te 3500 Hasselt, Walputstraat 5/4, verblijvende Virga Jesseziekenhuis, Stadsomvaart 11, te 3500 Hasselt, aangesteld als voorlopige bewindvoerder : Grondelings, Frank, wonende te 3600 Genk, Krekenstraat 14. Voor eensluidend uittreksel : de adjunct-griffier, (get.) Gaens, Sandy. (67372)
Bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton Gent, verleend op 29 juli 2005, werd Von Der Crone, Rodolphe, wonende te 9000 Gent, Drongensesteenweg 176, aangesteld als voorlopig bewindvoerder bij beschikking door de vrederechter van het eerste kanton Gent, op 19 juli 1999, over Vandenabeele, Jacques, laatst wonende te 9000 Gent, Sint-Pietersnieuwstraat 115, ontlast van zijn ambt als voorlopig bewindvoerder ingevolge het overlijden van Vandenabeele, Jacques, op 27 juni 2005. Gent, 1 augustus 2005. Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Van Parijs, Nadine. (67376)
Vredegerecht van het kanton Lier
Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Lier, verleend op 28 juli 2005, werd Cuyvers, John, geboren te Schoten op 21 februari 1967, wettelijk gedomicilieerd te 2000 Antwerpen, Blindenstraat 6-8, verblijvende in het Psychiatrisch Centrum Sint-Norbertus, Stationsstraat 22c, te 2570 Duffel, niet in staat verklaard zijn goederen te beheren en kreeg toegevoegd als voorlopig bewindvoerder : Raveschot, Denis, advocaat, met kantoor te 2570 Duffel, Mechelsebaan 203.
Bij beschikking van de vrederechter van het eerste kanton Gent, verleend op 29 juli 2005, werd Mr. Marleen Peeraer, advocaat te 9000 Gent, Kortrijksesteenweg 977, aangesteld als voorlopig bewindvoerder bij beschikking verleend door de vrederechter van het eerste kanton Gent, op 24 januari 2001, over Swartele, Gerard, geboren te Gent op 27 januari 1930, laatst wonende te 9000 Gent, Kineastlaan 12, ontlast van haar ambt als voorlopig bewindvoerder ingevolge het overlijden van Swartele, Gerard, op 28 juni 2005. Gent, 1 augustus 2005.
Voor eensluidend uittreksel : de griffier, (get.) Moeyersoms, Maria. (67373)
Voor eensluidend uittreksel : de hoofdgriffier, (get.) Van Parijs, Nadine. (67377)
Vredegerecht van het kanton Turnhout
Vredegerecht van het kanton Kraainem - Sint-Genesius-Rode, zetel Kraainem
Het vonnis van de vrederechter van het kanton Turnhout, uitgesproken op 28 juli 2005, verklaart Mevr. Proost, Berthe Hélène Maria Ghislaine, Belg, geboren te Mortain (Frankrijk) op 14 juli 1918, gepensioneerde, weduwe Bastiaens, Franciscus, wonende te 2300 Turnhout, Gemeentestraat 1, bus 6, niet in staat verklaard haar goederen te beheren.
De beschikking van de vrederechter van het kanton Kraainem Sint-Genesius-Rode, zetel Kraainem, d.d. 28 juli 2005, verklaart Mevr. Marie-Claire Barre, opnieuw in staat zelf haar goederen te beheren vanaf 28 juli 2005, zodat de beschikking verleend door de vrederechter van het kanton Kraainem - Sint-Genesius-Rode, zetel Kraainem, op 20 september 2001 (Reg. Verz. 01B15 - Rep.R. 365/2001 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 6 oktober 2001, blz. 34027 en onder nr. 66.821) ophoudt uitwerking te hebben en er met ingang van 28 juli 2005 een einde komt aan de opdracht als voorlopig bewindvoerder van Mevr. Gaillard, Martine, advocaat, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 391/7.
Voegt toe als voorlopig bewindvoerder : Mevr. Ann Van der Maat, advocate, kantoorhoudende te 2300 Turnhout, Schorvoortstraat 100, met algemene vertegenwoordigingsbevoegdheid. Turnhout, 29 juli 2005. De hoofdgriffier, (get.) Verheyen, Luc.
Kraainem, 1 augustus 2005. (67374)
De hoofdgriffier, (get.) Rijckbosch, Martine.
(67378)
34502
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Vredegerecht van het kanton Mechelen
Bij beschikking van de vrederechter van het kanton Mechelen, verleend op 29 juli 2005, werd Kronenberg, Werner Johannes, geboren te Köningswinter (Duitsland) op 17 maart 1944, zelfstandige, wonende te E-03710 Calpe, Pda. Calalga 16, met keuze van woonst te Grote Nieuwedijkstraat 363, te 2800 Mechelen, aangewezen bij vonnis verleend door de vrederechter van het kanton Mechelen, op 1 juli 2005 (rolnr. 05A1875 - Rep.V. 3883/2005), tot voorlopig bewindvoerder over Kronenberg, Johan, geboren te Keulen-Kalk (Duitsland) op 25 maart 1916, laatst wonende te 2800 Mechelen, Grote Nieuwedijkstraat 363, met ingang van 23 juli 2005 ontslagen van zijn opdracht, ingevolge het overlijden van de beschermde persoon te Mechelen op 23 juli 2005. Mechelen, 1 augustus 2005. Voor eensluidend uittreksel : de adjunct-griffier, (get.) Wim Heremans. (67379)
Vredegerecht van het kanton Ronse
De vrederechter van het kanton Ronse verleent op 29 juli 2004 volgende beschikking, verklaart Mr. Tom Deputter, advocaat, kantoorhoudende te 9600 Ronse, Ch. de Gaullestraat 19, aangewezen bij beschikking van de vrederechter van het kanton Ronse, d.d. 3 maart 2005, tot voorlopige bewindvoerder over Alain Bourgeois, geboren te Ronse op 26 augustus 1979, verblijvende te 9600 Ronse, Groeneweg 112 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 16 maart 2005, blz. 11020, en onder nr. 62431) ontslagen van de opdracht, gezien de beschermde persoon opnieuw volledig in staat is om zelf zijn goederen te beheren. Ronse, 1 augustus 2005. Voor eensluidend uittreksel : de adjunct-griffier, (get.) B. De Vriese. (67380)
Remplacement d’administrateur provisoire Vervanging voorlopig bewindvoerder Justice de paix du canton de Fontaine-l’Evêque
Par ordonnance du juge de paix du canton de Fontaine-l’Evêque, en date du 19 juillet 2005, il a été mis fin au mandat d’administrateur provisoire de Ponsart, Nathalie, domiciliée à 6000 Charleroi, rue Tumelaire 73, désigné en qualité d’administrateur provisoire des biens de Lesceux, Robert, né à Gilly le 31 août 1928, domicilié et résidant à 6530 Thuin, au « Gai Séjour », drève des Alliés 1, par ordonnance du 30 octobre 2000. Par cette même ordonnance rendue le 19 juillet 2005, l’état d’incapacité pour gérer ses biens du nommé Lesceux, Robert, préqualifié, a été confirmée, et Me Luc Collart, avocat, dont le cabinet est établi à 6530 Thuin, drève des Alliés 28, a été désigné en qualité d’administrateur provisoire en remplacement de Mme Nathalie Ponsart, préqualifiée. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Martine Métillon. (67382)
Justice de paix du canton de Seraing
Suite à la requête déposée le 8 juillet 2005, par ordonnance du juge de paix du canton de Seraing, rendue le 28 juillet 2005, déchargeons M. Marx, David, né à Ougrée le 22 juin 1983, célibataire, ouvrier, domicilié à 4100 Seraing, rue des Petits Sarts 32R, de sa mission d’administrateur provisoire des biens de M. Marx, Joseph, né à Ougrée le 9 décembre 1958, célibataire, sans profession, domicilié à 4102 Ougrée, avenue Joseph Wuidart 63/14, qui lui avait été conférée par une ordonnance du 30 novembre 2004, et publiée au Moniteur belge le 9 décembre 2004. Constatons que l’intéressé reste inapte à assurer la gestion des biens. Désignons Me Jammaer, Thierry, avocat, dont les bureaux sont établis à 4000 Liège, rue de Campine 293, en qualité d’administrateur provisoire. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Jean-Marie Fouarge. (67383)
Publication prescrite par l’article 793 du Code civil Bekendmaking voorgeschreven bij artikel 793 van het Burgerlijk Wetboek Acceptation sous bénéfice d’inventaire Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving
Tribunal de première instance de Charleroi Suivant acte dressé au greffe du tribunal de ce siège, en date du 1er août 2005. Aujourd’hui le 1er août 2005, comparaît au greffe civil du tribunal de première instance séant à Charleroi, province de Hainaut, et pardevant nous, Muriel Dufour, greffier adjoint délégué,
Par ordonnance du juge de paix du canton de Fontaine-l’Evêque, en date du 19 juillet 2005, il a été mis fin au mandat d’administrateur provisoire de Ponsart, Nathalie, domiciliée à 6000 Charleroi, rue Tumelaire 73, désigné en qualité d’administrateur provisoire des biens d’Harlez, Zelia, née à Anderlues le 14 octobre 1920, domiciliée et résidant à 6150 Anderlues, home « Le Douaire », rue du Château 81, par ordonnance du 17 octobre 2000 (numéro de rôle 00B2898, Moniteur belge du 28 octobre 2000, page 36355, n° 37156). Par cette même ordonnance rendue le 19 juillet 2005, l’état d’incapacité pour gérer ses biens de la nommée Harlez, Zélia, préqualifiée, a été confirmée, et Me Luc Collart, avocat, dont le cabinet est établi à 6530 Thuin, drève des Alliés 28, a été désigné en qualité d’administrateur provisoire en remplacement de Mme Nathalie Ponsart, préqualifiée. Pour extrait conforme : le greffier adjoint principal, (signé) Martine Métillon. (67381)
Me Guy Houtain, avocat à 6220 Fleurus, chaussée de Charleroi 231, agissant en sa qualité de tuteur de : Dechamps, Georgette, résidant en l’établissement « Le Chêne aux Haies », chemin du Chêne aux Haies 24, à 7000 Mons, interdite par jugement du tribunal de première instance de Charleroi du 22 mai 1989, nommé par conseil de famille du 22 octobre 1992, confirmé par ordonnance du 31 janvier 2002, à ce dûment autorisé par ordonnance du juge de paix du troisième canton de Charleroi, en date du 24 juin 2005, lequel comparant déclare, en langue française, accepter mais sous bénéfice d’inventaire seulement la succession de Dechamps, Léa, de son vivant domiciliée à Heppignies, rue Muturnia 21, et dédédée le 13 septembre 2004, à Loverval. Dont acte dressé à la demande formelle, du comparant qu’après lecture faite nous avons signé avec lui.
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Cet avis doit être adressé à Me Joëlle Thielens, notaire de résidence à 6220 Fleurus, chaussée de Charleroi 241. Les créanciers et les légataires sont invités à faire connaître leurs droits par avis recommandé dans le délai de trois mois à compter de la date de la présente insertion. er
Charleroi, le 1 août 2005. Le greffier adjoint délégué, (signé) Muriel Dufour.
(27770)
34503
Conformément aux prescriptions du dernier alinéa de l’article 793 du code civil, les comparants déclarent faire élection de domicile en l’étude de Me Paul-Arthur Coëme, notaire, rue Haute-Wez 170, à 4030 Grivegnée. Dont acte signé, lecture faite par les comparants et le greffier. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître leurs droits par avis recommandé au domicile élu dans les trois mois de la présente insertion. Le greffier, (signature illisible).
(27772)
Suivant acte dressé au greffe du tribunal de ce siège, en date du 2 août 2005. Aujourd’hui le 2 août 2005, comparaît au greffe civil du tribunal de première instance séant à Charleroi, province de Hainaut, et pardevant nous, Muriel Dufour, greffier adjoint délégué, Mme Petit, Kathy, domiciliée à 7160 Chapelle-lez-Herlaimont, rue du Marais 7, agissant en sa qualité de détentrice de l’autorité parentale sur : Dussaussois, Maxim, né à La Louvière le 19 octobre 1991,
Suivant acte dressé au greffe du tribunal de ce siège le 28 juillet 2005, Mme Glineur, Sarah Yvette Angèle, née à Boussu le 17 août 1983, domiciliée à 7000 Mons, avenue d’Hyon 17/5, agissant en son nom personnel; Mme Carpentier, Christine, née à Boussu le 7 août 1966, domiciliée à 7370 Dour, cité H. Harmegnies, rue des Peupliers 10, titulaire de l’autorité parentale sur ses enfants mineurs à savoir :
Dussaussois, Sacha, née à Anderlecht le 3 novembre 1994, domiciliés tous deux avec leur mère, à ce dûment autorisée par ordonnance du juge de paix du canton de Seneffe, en date du 24 décembre 2004, laquelle comparante déclare, en langue française, accepter mais sous bénéfice d’inventaire seulement la succession de Feliers, Georgette, de son vivant domiciliée à Gouy-lez-Pieton, rue Francisco Ferrer 9, et dédédée le 2 avril 2004, à Courcelles. Dont acte dressé à la demande formelle, de la comparante qu’après lecture faite nous avons signé avec elle. Cet avis doit être adressé à Me Benoît Bosmans, notaire de résidence à 7160 Chapelle-lez-Herlaimont, rue Docteur Briard 24. Les créanciers et les légataires sont invités à faire connaître leurs droits par avis recommandé dans le délai de trois mois à compter de la date de la présente insertion. Charleroi, le 2 août 2005. Le greffier adjoint délégué, (signé) Muriel Dufour.
Tribunal de première instance de Mons
(27771)
Tribunal de première instance de Liège
Glineur, Nancy, née à Boussu le 7 août 1988, domiciliée avec se mère; Glineur, Cindy, née à Boussu le 28 janvier 1993, domiciliée avec sa mère; Glineur, Grégory, né à Boussu le 21 septembre 1998, domicilié avec sa mère; Glineur, Lesly, né à Boussu le 17 juillet 2003, domicilié avec sa mère; ont déclaré : Accepter sous bénéfice d’inventaire la succession de Glineur, Pascal Jean Floris, né à Boussu le 19 mai 1962, en son vivant domicilié à Dour, Cité Hyacinth Harmegnies, rue des Peupliers 10, et décédé le 16 février 2005, à Boussu. Les créanciers et les légataires sont invités à faire connaître, par avis recommandé, leurs droits dans un délai de trois mois à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Me Lefebvre, Géry, notaire de résidence à 7382 Audregnies, rue A. Descamps 9. Le greffier adjoint, (signé) Valérie Viseur.
L’an 2005, le 1er août.
Le greffier en chef, (signé) F. Wambersy.
(27773)
Au greffe du tribunal de première instance de Liège, Ont comparu : Cadet, Lucien, né le 31 juillet 1946 à Aywaille, domicilié rue SaintGilles 47 à Liège, agissant en son nom personnel et conjointement avec Mme : Danhiez, Martine, née le 16 avril 1964 à Verviers, en leur qualité de représentants légaux de leur enfant mineur d’âge :
Suivant acte dressé au greffe du tribunal de ce siège le 1er août 2005, M. Colin, Roland Yvon Jean-Baptiste, né à Leopoldville le 7 janvier 1953, domicilié à 7022 Mons, rue Joseph Wauters 10, a déclaré,
Cadet, Raphael, né le 3 août 2001 à Liège, tous deux domiciliés rue du Bonnet 181, à Saint-Nicolas,
Accepter sous bénéfice d’inventaire la succession de Colin, René Jean Baptiste, né à Mons le 29 janvier 1920, en son vivant domicilié à Cuesmes, rue des Près 6, et décédé le 10 juin 2005, à Mons.
et à ce autorisés par ordonnance du juge de paix du canton de SaintNicolas, rendue le 17 mai 2005, ordonnance qui est produite en copie conforme et qui restera annexée au présent acte,
Les créanciers et les légataires sont invités à faire connaître, par avis recommandé, leurs droits dans un délai de trois mois à compter de la date de la présente insertion.
lesquels comparants ont déclaré : Accepter sous bénéfice d’inventaire la succession de Renard, Nelly Marie Jusline, née à Aywaille le 22 décembre 1918, de son vivant domiciliée à Liège, avenue d’Aix-la-Chapelle 60, et décédé le 28 octobre 2004, à Liège.
Cet avis doit être adressé à Me Raucent, Paul, notaire de résidence à 7080 Frameries, rue du Bosquétia 2. Le greffier, (signé) Christian Berlanger. Le greffier en chef, (signé) F. Wambersy.
(27774)
34504
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Tribunal de première instance de Namur
Faillite − Faillissement
L’an 2005, le 1er août.
Rechtbank van koophandel te Antwerpen
Au greffe du tribunal de première instance de Namur, et par devant nous, Yvonne Rifflart, greffier-adjoint pal., a comparu : M. Gaux, Michaël (fils du défunt), domicilié à 5170 Lesves (Profondeville), rue Joseph Misson 113. Lequel comparant, a déclaré en langue française, accepter sous bénéfice d’inventaire la succession de M. Gaux, Emile, domicilié en son vivant Lesves (Profondeville), rue Joseph Misson 21, et décédé à Namur en date du 25 février 2005.
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 2 augustus 2005, is Complete Solutions Distribution B.V.B.A., Noordersingel 9, 2140 Borgerhout (Antwerpen), ondernemingsnummer 0474.227.060, op bekentenis, failliet verklaard. Curator : Mr. Loyens, Jan, Cogels-Osylei 17, 2600 Berchem (Antwerpen). Datum der staking van betaling : 2 augustus 2005. Indienen der schuldvorderingen ter griffie : vóór 1 september 2005.
Dont acte requis par le comparant, qui après lecture, signe avec nous, Yvonne Rifflart, greffier-adjoint pal. Les créanciers et légataires sont invités à faire connaître, par avis recommandé, leurs droits, dans un délai de trois mois, à compter de la date de la présente insertion. Cet avis doit être adressé à Me Adélaïde Lambin, notaire à 5640 SintGérard, rue de la Tannerie 1. Namur, le 1er août 2005. Le greffier-adjoint pal, (signé) Y. Rifflart, greffier-adjoint pal. (27775)
Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 28 september 2005, 9 uur, zaal 18, rechtbank van koophandel te Antwerpen, gerechtsgebouw, Stockmansstraat, 2018 Antwerpen. De griffier, L. Van Hooijdonk. (Pro deo) (27777)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 2 augustus 2005, is Eliaerts Constructiewerken B.V.B.A., Brechtsebaan 86, 2900 Schoten, ondernemingsnummer 0437.579.470, op bekentenis, failliet verklaard. Curator : Mr. Van Denabeele, Guy, Jan Van Rijswijcklaan 255, 2020 Antwerpen-2. Datum der staking van betaling : 2 augustus 2005. Indienen der schuldvorderingen ter griffie : vóór 1 september 2005.
Concordat judiciaire − Gerechtelijk akkoord
Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 28 september 2005, 9 uur, zaal 18, rechtbank van koophandel te Antwerpen, gerechtsgebouw, Stockmansstraat, 2018 Antwerpen. De griffier, L. Van Hooijdonk. (Pro deo) (27778)
Tribunal de commerce de Tournai
Par jugement du 2 août 2005, le tribunal de commerce de Tournai a accordé le sursis provisoire prenant cours le 2 août 2005, pour se terminer le 2 février 2006 à M. Philippe Pollart, domicilié à 7321 Harchies, rue Albert Ier 12, exploitant le home pour personnes agées, sous l’enseigne « L’Aurore », inscrit à la B.C.E. sous le n° 0792.107.344, ayant pour conseil, Me Alain Schamps, avocat à 7700 Mouscron, drève Gustave Fache 3.
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 2 augustus 2005, is Eliaerts Grond- en Wegeniswerken B.V.B.A., in ’t kort « E.G.W. », Brechtsebaan 86, 2900 Schoten, ondernemingsnummer 0414.445.564, op bekentenis, failliet verklaard. Curator : Mr. De Leur, Karen, Du Chastellei 45, 2170 Merksem (Antwerpen). Datum der staking van betaling : 2 augustus 2005.
Le tribunal a désigné en qualité de commissaire au sursis, M. Pierre Delwarde, avenue des Erables 19, à 7500 Tournai. Le débiteur concordataire ne pourra accomplir sans l’autorisation du commissaire au sursis, aucun acte d’administration ou de disposition d’une valeur supérieure à 1.500,00 euros.
Indienen der schuldvorderingen ter griffie : vóór 1 september 2005. Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 28 september 2005, 9 uur, zaal 18, rechtbank van koophandel te Antwerpen, gerechtsgebouw, Stockmansstraat, 2018 Antwerpen. De griffier, L. Van Hooijdonk. (Pro deo) (27779)
Les créanciers sont invités à faire leurs déclarations de créances au greffe du tribunal de commerce de Tournai, rue de Filles-Dieu 1, à 7500 Tournai, pour le vendredi 14 octobre 2005, à 16 heures. Les débats éventuels à naître de la contestation des créances ont été fixés au mardi 15 novembre 2005, à 10 heures, en salle d’audience du tribunal de commerce de Tournai, palais de justice, à Tournai. Le plan de redressement sera déposé par la débitrice concordataire au greffe du tribunal de commerce de Tournai, pour le vendredi 23 décembre 2005, à 16 heures. Il sera statué sur l’octroi d’un sursis définitif le mardi 31 janvier 2006, à 11 heures, en la salle des audiences au tribunal de commerce de Tournai, palais de justice, à 7500 Tournai. Pour extrait conforme : le greffier, (signé) G. Delhaye.
(27776)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 2 augustus 2005, is G & R Peutermans B.V.B.A., Paardenmarkt 113-115, 2000 Antwerpen-1, ondernemingsnummer 0456.513.177, op bekentenis, failliet verklaard. Curator : Mr. Peeters, Nick, Frankrijklei 115, 2000 Antwerpen-1. Datum der staking van betaling : 2 augustus 2005. Indienen der schuldvorderingen ter griffie : vóór 1 september 2005. Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 28 september 2005, 9 uur, zaal 18, rechtbank van koophandel te Antwerpen, gerechtsgebouw, Stockmansstraat, 2018 Antwerpen. De griffier, L. Van Hooijdonk. (Pro deo) (27780)
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 2 augustus 2005, is Hemako B.V.B.A., Sint-Gummarusstraat 58, 2060 Antwerpen-6, ondernemingsnummer 0414.576.119, op bekentenis, failliet verklaard. Curator : Mr. Schoenaerts, Bruno, Amerikalei 31, 2000 Antwerpen-1. Datum der staking van betaling : 2 augustus 2005. Indienen der schuldvorderingen ter griffie : vóór 1 september 2005. Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 28 september 2005, 9 uur, zaal 18, rechtbank van koophandel te Antwerpen, gerechtsgebouw, Stockmansstraat, 2018 Antwerpen. De griffier, L. Van Hooijdonk.
(Pro deo)
(27781)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 2 augustus 2005, is Garage Frederik B.V.B.A., Veldkant 23, 2530 Boechout, ondernemingsnummer 0475.344.936, op bekentenis, failliet verklaard.
34505
Rechtbank van koophandel te Dendermonde
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zesde kamer, d.d. 2 augustus 2005, werd Denorme, Gregory, uitbating van een krantenkiosk, Gentsesteenweg 100, 9420 Erpe-Mere, ondernemingsnummer 0867.121.701, in staat van faillissement verklaard. Rechter-commissaris : de heer Marc Tackaert. Curator : Mr. Marga Pieters, Affligemdreef 144, 9300 Aalst. Datum staking van betaling : 1 augustus 2005, onder voorbehoud van artikel 12, lid 2, F.W. Indienen van de schuldvorderingen met bewijsstukken, uitsluitend ter griffie van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, binnen de dertig dagen vanaf datum faillissementsvonnis. Sluiting van het proces-verbaal van nazicht van de schuldvorderingen op vrijdag 16 september 2005, te 9 u. 30 m. Voor eensluidend uittreksel : de eerstaanwezend adjunct-griffier, (get.) K. Van Londersele. (27785)
Curator : Mr. Aernaudts, Linda, Justitiestraat 18A, 2018 Antwerpen-1. Tribunal de commerce de Namur
Datum der staking van betaling : 2 augustus 2005. Indienen der schuldvorderingen ter griffie : vóór 1 september 2005. Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 28 september 2005, 9 uur, zaal 18, rechtbank van koophandel te Antwerpen, gerechtsgebouw, Stockmansstraat, 2018 Antwerpen. De griffier, L. Van Hooijdonk.
(Pro deo)
(27782)
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 2 augustus 2005, is Pelsmaekers Patrick Marcel Maria, geboren te Berchem op 18 september 1968, Gladiolusstraat 8, 2610 Wilrijk (Antwerpen), ondernemingsnummer 0633.441.276, op bekentenis, failliet verklaard. Curator : Mr. Michel 2018 Antwerpen-1.
Martin,
Franklin
Rooseveltplaats
18,
Datum der staking van betaling : 2 augustus 2005. Indienen der schuldvorderingen ter griffie : vóór 1 september 2005. Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 28 september 2005, 9 uur, zaal 18, rechtbank van koophandel te Antwerpen, gerechtsgebouw, Stockmansstraat, 2018 Antwerpen. De griffier, L. Van Hooijdonk.
(Pro deo)
(27783)
Par jugement du 29 juillet 2005, le tribunal de commerce de Namur, a déclaré la faillite de S.C.R.L. Peinture Andennaise, dont le siège social est sis à 5300 Andenne, section de Landenne-sur-Meuse, rue de Troka 470, exploitant 1° rue du Château 12, à Andenne, et 2° rue Géron 50, à Andenne, une activité d’entreprise de peinture, tapissierposeur de revêtement des murs et sols, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le n° 0432.762.035, et anciennement R.C. Namur 79533. Le même jugement reporte à la date provisoire du 29 juillet 2005, l’époque de la cessation des paiements. Juge-commissaire : M. Carlier d’Odeigne, Stephan, juge consulaire. Curateur : Me Ghislain, Paul Emmanuel, avenue de la Gare 88, 6840 Neufchâteau. Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe du tribunal de commerce, rue du Collège 37, à Namur, dans les trente jours. Clôture du procès-verbal de vérification des créances à l’audience publique du 22 septembre 2005, à 10 heures, au palais de Justice de cette ville, premier étage. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) A. Baye.
(27786)
Tribunal de commerce de Verviers
Faillite sur citation Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen, d.d. 2 augustus 2005, is Touchdown Distributie B.V.B.A., Doornstraat 261, 2610 Wilrijk (Antwerpen), ondernemingsnummer 0463.202.912, op bekentenis, failliet verklaard. Curator : Mr. De Roy, Xavier, Schermersstraat 1, 2000 Antwerpen-1. Datum der staking van betaling : 2 augustus 2005.
Curateur : Me Marc Gilson, avocat à 4800 Verviers, avenue de Spa 5.
Indienen der schuldvorderingen ter griffie : vóór 1 september 2005. Sluiting van het proces-verbaal van nazicht der ingediende schuldvorderingen : 28 september 2005, 9 uur, zaal 18, rechtbank van koophandel te Antwerpen, gerechtsgebouw, Stockmansstraat, 2018 Antwerpen. De griffier, L. Van Hooijdonk.
(Pro deo)
Par jugement du jeudi 28 juillet 2005, le tribunal de commerce de Verviers a déclaré la faillite de la société privée à responsabilité limitée Aqua Mat en liquidation, dont le siège social est établi à 4800 VerviersPolleur, avenue Dejardin 172/A, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0474.476.290, pour l’installation de citernes d’épuration individuelles.
(27784)
Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe endéans les trente jours. Clôture du procès-verbal de vérification des créances : le 29 septembre 2005, à 9 h 30 m, au palais de justice de Verviers. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (27787)
34506
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Faillite sur aveu
Par jugement du vendredi 29 juillet 2005, le tribunal de commerce de Verviers a déclaré la faillite de la société anonyme Cristal Group, dont le siège social est établi à 4800 Verviers, rue Fernand Houget 9, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0863.333.553, pour la recherche, le développement et la vente de composants électroniques exercés au siège social. Curateur : Me Jean Baivier, avocat à 4800 Verviers, rue des Martyrs 38. Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe endéans les trente jours. Clôture du procès-verbal de vérification des créances : le 29 septembre 2005, à 9 h 30 m, au palais de justice de Verviers. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (27788)
Faillite sur aveu Par jugement du jeudi 28 juillet 2005, le tribunal de commerce de Verviers a déclaré la faillite de la société privée à responsabilité limitée Recytraco en liquidation, dont le siège social est établi à 4890 ThimisterClermont, Les Margarins 24a, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0464.772.431, pour une entreprise de travaux et de construction exercée au siège social.
Mme Danielle Fries, a apporté un immeuble qui lui est propre à la communauté/société d’acquêts savoir : Commune d’Herbeumont, section de Straimont. Une maison d’habitation avec toutes dépendances et terrain, cadastrée ou paraissant l’être section B numéros 649 A et 648, pour une contenance globale de sept ares quatorze centiares, tenant à divers et en façade à la rue du Moulin, y cotée sous numéro 46. Binche, le 11 juillet 2005. Pour les requérants : (signé) Serge Babusiaux, notaire.
(27791)
Par requête déposée au tribunal de première instance de Tournai, le 29 juillet 2005, les époux M. Taira, Lahoussine, né à Douar Achgherghid Belfâa (Maroc) le 15 août 1967 et Mme Dutilleul, Dominique Marie Paule, née à Lessines, le 7 avril 1973, domiciliés ensemble à 7880 Flobecq, Bruyère 5, ont sollicité l’homologation de la modification du régime matrimonial qu’ils ont réalisé suivant acte reçu par le notaire Luc Thomas, à Ollignies (ville de Lessines), en date du 28 juin 2005, comportant apport à la communauté d’un bien immeuble propre. (Signé) L. Thomas, notaire.
(27792)
Clôture du procès-verbal de vérification des créances : le 29 septembre 2005, à 9 h 30 m, au palais de justice de Verviers. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (27789)
Par requête en date du 7 juillet 2005, M. Gondyk, Pascal Jean Joseph, né à Huy le 11 octobre 1969, numéro national 691011-131-88, et son épouse, Mme Lebrun, Nathalie Virginie Ghislaine, née à Huy le 3 juin 1976, numéro national 760603-160-30, domiciliés ensemble à Ohey (Goesnes), rue de Baya 11, époux mariés le 14 juillet 2001, à Ohey, sous le régime légal à défaut de contrat de mariage ou de modifications, ont introduit devant le tribunal de première instance de Namur, une requête en homologation du contrat modificatif de leur régime matrimonial, acte reçu par le notaire Vincent Dapsens, à Marchin, en date du 7 juillet 2005.
Faillite sur aveu
Le contrat modificatif comporte maintien du régime de la communauté des biens avec apport à cette communauté d’un immeuble par Mme Lebrun.
Curateur : Me Ghislain Royen, avocat à 4880 Aubel, Côte de Hagelstein 23-25. Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe endéans les trente jours.
(Signé) V. Dassens, notaire. Par jugement du jeudi 28 juillet 2005, le tribunal de commerce de Verviers a déclaré la faillite de la société coopérative à responsabilité limitée Automomo, inscrite à la Banque-Carrefour des Entreprises sous le numéro 0861.232.514, pour l’entretien et la réparation de véhicules à moteur, activités exercées à 4860 Pepinster, rue Mousset 184. Curateur : Me Jacques Piron, avocat à 4800 Verviers, rue des Déportés 82. Les créanciers doivent produire leurs créances au greffe endéans les trente jours. Clôture du procès-verbal de vérification des créances : le 29 septembre 2005, à 9 h 30 m, au palais de justice de Verviers. Pour extrait conforme : le greffier en chef, (signé) Marc Duysinx. (27790)
(27793)
Par requête en date du 12 juillet 2005, les époux Noel, Adrien Henri Joseph, monteur-soudeur, né à Namur le 9 mai 1955 et Pivato, Eliane Carmen Alice, employée administrative, née à Charleroi le 12 janvier 1955, domiciliés ensemble à Fleurus (section de Wangenies), rue Baurin et Jonet 13, ont introduit, auprès du tribunal de première instance de Charleroi, une demande en homologation de l’acte modificatif de leur régime matrimonial, reçu par le notaire Hubert Michel, à Charleroi, le 12 juillet 2005, et comportant maintien du régime légal et apport d’un bien commun au patrimoine propre de Mme Eliane Pivato. (Signé) H. Michel, notaire.
(27794)
Régime matrimonial − Huwelijksvermogensstelsel
Par requête en date du 11 juillet 2005, M. Willy Herman Samain, docteur en médecine, né à Elouges le 31 mai 1945, et son épouse, Dame Danielle Fries, directrice d’école, née à Uccle le 4 janvier 1947, demeurant et domiciliés ensemble à Estinnes, section d’Estinnes-au-Val, rue de Bray 59, ont introduit devant le tribunal de première instance de Charleroi, une requête en homologation du contrat modificatif de leur régime matrimonial de séparation de biens avec adjonction d’une communauté ou société d’acquêts, aux termes de leur contrat de mariage reçu par le notaire Jean-Marie Collignon, de Neufchâteau, en date du 6 juin 1971.
Par requête du 6 juillet 2005, M. Raymond Falluel, et son épouse, Mme Monique Orban, demeurant ensemble à Namur, avenue Cardinal Mercier 18, mariés à Namur le 11 août 1984, sous le régime de la communauté, à défaut de contrat de mariage, régime matrimonial non modifié jusqu’alors, ont demandé au tribunal de première instance de Namur, l’homologation de l’acte reçu par le notaire Pierre Hames, à Namur, le 6 juillet 2005, aux termes duquel ils ont : Modifié leur régime matrimonial en un régime de séparation de biens pure et simple, entraînant liquidation du régime préexistant et changement actuel dans la composition des patrimoines. (Signé) P. Hames, notaire.
(27795)
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD Suivant jugement prononcé le 6 juin 2005, par la septième chambre du tribunal de première instance de Bruxelles, le contrat de mariage modificatif du régime matrimonial entre M. Hendrickx, Jean Pierre Désiré, né à Ixelles le 29 mars 1931, numéro de registre national : 310329 357-27, et son épouse, Mme D’Hondt, Antoinette Simonne, née à Aardenburg le 24 mai 1935, numéro de registre national : 350524262-79, domiciliés à 1640 Rhode-Saint-Genèse, avenue des Roses 11, dressé par acte du notaire Olivier Dubuisson, à Ixelles, le 21 janvier 2005, a été homologué. Pour extrait conforme : pour les époux Hendrickx-D’Hondt, (signé) Olivier Dubuisson, notaire. (27796)
Laut Beschluß vom 19. Juli 2005 hat das gericht erster instanz Eupen den Abänderungsvertrag des Güterrechts zwischen Herrn Patrick Palm, Industrieingenieur, geboren zu Aachen (Deutschland) am 7. November 1965, belgischer Staatsangehörigkeit, une seiner Ehefrau Melanie Doris Jansen, Verkäuferin, geboren zu Eupen am 12. Juni 1980, belgischer Staatsangehörigkeit, zusammen wohnhaft in Eupen, Stockem 62A, homologiert. Aufgrund Akt vor Notar Renaud Lilien, in Eupen, vom 28. April 2005, haben die Eheleute den Güterstand der Gütertrennung angenommen. (Gez.) R. Lilieu, notar.
(27797)
Bij vonnis gewezen door de zesde burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, op 23 juni 2005, werd de akte verleden voor notaris Xavier Deweer, met standplaats te Olsene (deelgemeente van Zulte), op 2 mei 2005, inhoudende de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Vanneste, Albert Joseph, en zijn echtgenote, Mevr. Vandeputte, Suzanne Emma Godelieve, samen gedomicilieerd te 8790 Waregem, Molenstraat 22, gehomologeerd.
34507
Bij verzoekschrift van 19 juli 2005 hebben de heer De Greef, René, wonende te 1755 Gooik, Stuivenbergstraat 19, en zijn echtgenote, Mevr. Segers, Monique, wonende te 1750 Lennik, Algoetstraat 2A, gehuwd onder het stelsel der scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten verleden voor notaris Albert Van Eeckhoudt, te Sint-Martens-Lennik, op 31 juli 1961, aan de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, homologatie gevraagd van de akte verleden voor notaris Dirk Van Den Haute, te Sint-Kwintens-Lennik, op 19 juli 2005, houdende een wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel door inbreng van een onroerend goed. Voor de verzoekers : (get.) D. Van Den Haute, notaris.
(27802)
Bij vonnis gewezen door de rechtbank van eerste aanleg te Gent, derde burgerlijke kamer, op 9 juni 2005, werd de akte gehomologeerd verleden voor notaris Jacques Hulsbosch, te De Pinte, op 21 maart 2005, houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsel tussen de heer De Graeve, Filip René Adolf, arbeider, geboren te Gent op 1 december 1962, en zijn echtgenote, Mevr. Goeminne, Régine Anna Albertine, keukenhulp, geboren te Wetteren op 28 augustus 1963, samenwonende te 9840 De Pinte, Geetschuren 12, gehuwd onder het wettelijk stelsel, met dien verstande dat deze wijziging enkel betrekking heeft op de inbreng door de heer De Graeve, in de huwgemeenschap van het onroerend goed, gelegen te Gent, De Pintelaan 162. De Pinte, 2 augustus 2005. Voor de echtgenoten : Filip De Graeve-Goeminne Régine, (get.) Jacques Hulsbosch, notaris. (27803)
Voor de echtgenoten : Vanneste-Vandeputte, (get.) Xavier Deweer, notaris te Olsene (deelgemeente van Zulte). (27798)
Bij vonnis gewezen door de derde burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Gent, op 28 april 2005, werd de akte verleden voor notaris Xavier Deweer, met standplaats te Olsene (deelgemeente van Zulte), op 3 maart 2005, inhoudende de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Fierens, Etienne Cyriel, en zijn echtgenote, Mevr. Lambrecht, Maria Ivonne, samen gedomicilieerd te 9870 Zulte, Oudenaardestraat 48, gehomologeerd. Voor de echtgenoten : Fierens-Lambrecht, (get.) Xavier Deweer, notaris te Olsene (deelgemeente van Zulte). (27799)
Bij vonnis gewezen door de derde burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Gent, op 9 juni 2005, werd de akte verleden voor notaris Xavier Deweer, met standplaats te Olsene (deelgemeente van Zulte), op 22 maart 2005, inhoudende de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tussen de heer De Jans, Piet Antoine Omer, en zijn echtgenote, Mevr. Desnoeck, Sofie Ivonne, samen gedomicilieerd te 9800 Deinze, Lindelaan 18, gehomologeerd.
Bij verzoekschrift d.d. 27 juli 2005 hebben de heer Daniël Achiel Gustaaf Rodts, en Mevr. Liliane Marleen Plaiy, samenwonende te 9880 Aalter, Patersveld 21, voor de rechtbank van eerste aanleg een verzoek ingediend tot homologatie van een akte wijziging huwelijksstelsel, verleden voor notaris Johan Dedoncker, op 29 juni 2005. (Get.) J. Dedoncker, notaris-plaatsvervanger.
(27804)
Bij verzoekschrift van 15 juni 2005 hebben de heer Van De Putte, Victor August, en Mevr. Snels, Lydia Josepha Louisa Maria, gehuisvest te Heist-op-den-Berg (Wiekevorst), Itegemseweg 116, aan de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen, de homologatie gevraagd van de akte verleden voor notaris Jan Jansen, te Heist-op-den-Berg, op 15 juni 2005, houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel zonder een ander stelsel aan te nemen met inbreng van onroerende goederen. Voor de verzoekers : (get.) Jan Jansen, notaris Heist-op-denBerg. (27805)
Voor de echtgenoten : De Jans-Desnoeck, (get.) Xavier Deweer, notaris te Olsene (deelgemeente van Zulte). (27800)
Bij vonnis gewezen door de zesde burgerlijke kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, op 23 juni 2005, werd de akte verleden voor notaris Xavier Deweer, met standplaats te Olsene (deelgemeente van Zulte), op 21 maart 2005, inhoudende de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel tussen de heer Van Overberghe, Geert André Frans, en zijn echtgenote, Mevr. Deleersnijder, Carine, samen gedomicilieerd te 8720 Dentergem (Wakken), Oeselgemstraat 60, gehomologeerd. Voor de echtgenoten : Van Overberghe-Deleersnijder, (get.) Xavier Deweer, notaris te Olsene (deelgemeente van Zulte). (27801)
Bij verzoekschrift ondertekend op 29 juli 2005 hebben de heer Verplancke, Gabriel August Jozef, buiten beroep, en zijn echtgenote, Mevr. Logghe, Mariette Margaretha Paul Marcella, zonder beroep, samenwonende te 8211 Zedelgem (Aartrijke), Aartrijksestraat 102, de homologatie gevraagd aan de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, van de akte verleden voor notaris Christophe Mouriau de Meulenacker, te Torhout, op 29 juli 2005, houdende wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel, met inbreng van een eigen onroerend goed van de echtgenote in de gemeenschap. Voor de verzoekers : (get.) Christophe Mouriau de Meulenacker, notaris te Torhout. (27806)
34508
MONITEUR BELGE — 08.08.2005 — BELGISCH STAATSBLAD
Bij vonnis d.d. 15 juni 2005 heeft de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, de akte verleden voor notaris Joel Vangronsveld, te Bilzen (Eigenbilzen), d.d. 2 maart 2005, gehomologeerd, blijkens welke de echtgenoten, de heer Vanderhenst, Eugeen Joseph Ghislenus, geboren te Genk op 21 juni 1937, nationaal nummer 37.06.21 119-70, hier vermeld met zijn uitdrukkelijke instemming, en zijn echtgenote, Mevr. Jackers, Jeanne Maria Henriette, geboren te Bilzen op 15 maart 1944, nationaal nummer 44.03.15 192-12, hier vermeld met haar uitdrukkelijke instemming, wonende te 3740 Bilzen, Spelverstraat 4, hun huwelijksvermogensstelsel hebben gewijzigd, inhoudende de inbreng van eigen onroerend goed door Mevr. Jackers, Jeanne, in de gemeenschap met handhaving van hun wettelijk stelsel der gemeenschap. Eigenbilzen, 1 augustus 2005. Voor de echtgenoten, (get.) Joel Vangronsveld, notaris.
(27807)
Bij verzoekschrift van 15 juni 2005 hebben de heer Arits, Frank Jan, geboren te Hasselt op 27 september 1966, en zijn echtgenote, Mevr. Daniels, Martha Romana, geboren te Zonhoven op 6 februari 1948, wonende te 3520 Zonhoven, Basveldweg 14, voor de burgerlijke rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, een vraag ingediend tot homologatie van het contract houdende wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel, opgemaakt bij akte verleden voor notaris Bart Drieskens, te Houthalen, op 15 juni 2005. Voor de verzoekers : (get.) B. Drieskens, notaris. (27808)
Bij verzoekschrift van 7 juni 2005 hebben de heer Jacobs, Rogier Hubert, geboren te Zolder op 3 november 1936, en zijn echtgenote, Mevr. Poelmans, Maria, geboren te Heusden op 22 mei 1937, wonende te 3550 Heusden-Zolder, Rijkelstraat 61, voor de burgerlijke rechtbank van eerste aanleg te Hasselt, een vraag ingediend tot homologatie van het contract houdende wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel, opgemaakt bij akte verleden voor notaris Bart Drieskens, te Houthalen, op 7 juni 2005. Voor de verzoekers : (get.) B. Drieskens, notaris. (27809)
Bij verzoekschrift van 1 augustus 2005 hebben de echtgenoten, de heer Vints, Daniel Fernand Leon Livinus, gepensioneerde, geboren te Hasselt op 27 september 1951, gedomicilieerd te Beringen, Kaaistraat 6, doch verblijvende te Beringen, Onze-Lieve-Vrouwstraat 10, bus 10, en zijn echtgenote, Mevr. Tielens, Rita Josée Angèle, zonder beroep, geboren te Beringen op 29 juli 1951, wonende te Beringen, Kaaistraat 6, voor de burgerlijke rechtbank van eerste aanleg te Hasselt een aanvraag ingediend tot homologatie van het contract opgemaakt voor notaris Luc Bogaerts, te Diest, op 1 augustus 2005, inhoudende wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel. Diest, 1 augustus 2005. Voor de echtgenoten : (get.) L. Bogaerts, notaris te Diest.
(27810)
Bij verzoekschrift d.d. 12 juli 2005 verzoeken de heer Quintyn, Willy Maurits Daniel, landbouwer, en zijn echtgenote, Mevr. Cogge, Yolande Maria Astrid, huisvrouw, samenwonende te Wingene, Peerstalstraat 58, de rechtbank van eerste aanleg te Brugge, de akte te homologeren die werd verleden voor notaris Chr. Verhaeghe, te Ruiselede, op 12 juli 2005, houdende wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel
(zijnde het wettelijk stelsel), door inbreng door de heer Quintyn, Willy, van al zijn eigen onroerende goederen (hofstede met medegaande grond en weiland te Wingene, Peerstalstraat 58), in het gemeenschappelijk vermogen. Namens de echtgenoten : (get.) Chr. Verhaeghe, notaris te Ruiselede. (27811)
Rechtbank van eerste aanleg te Turnhout Bij door beide echtgenoten ondertekend verzoekschrift, op 18 juli 2005, voor gezien getekend door de griffier en ingeschreven in het register der verzoekschriften onder nummer 05/1468/B, werd ter homologatie voorgelegd aan de burgerlijke rechtbank van eerste aanleg te Turnhout, de akte verleden op 17 mei 2005, voor notaris Schoubroeck, Francis, met standplaats te Herentals, waarbij Bressers, Frans Maria Edward, geboren te Herentals op 25 februari 1951, en zijn echtgenote, Mevr. Van Den Bande, Juliette, geboren te Herentals op 29 maart 1959, samenwonende te 2290 Vorselaar, Riemenstraat 43, hun huwelijksvermogensstelsel wijzigden. Turnhout, 20 juli 2005. De griffier, (get.) I. Sterckx. (27812) Succession vacante − Onbeheerde nalatenschap Par ordonnance du 1er juin 2005, le tribunal de première instance de Tournai a déclaré vacante la succession de M. Boton, André, décédé à Ath le 11 août 2004, domicilié de son vivant à Ath, place de Lorette 1/17. Me Isabelle Mestdagh, avocat à 7800 Ath, place des Capucins 2/6, a été désignée en qualité de curateur à ladite succession. Les créanciers et héritiers éventuels sont invités à faire valoir leurs droits, par envoi recommandé, au curateur, et ce, dans les trois mois de la présente publication. (Signé) I. Mestdagh, avocat. (27813) Par ordonnance du 22 juin 2005, le tribunal de première instance de Tournai a déclaré vacante la succession de M. Robert Coq, décédé à Ath le 16 mars 2004, domicilié en son vivant à Ath, rue Coussin 1. Me Isabelle Mestdagh, avocat à 7800 Ath, place des Capucins 2/6, a été désignée en qualité de curateur à ladite succession. Les créanciers et héritiers éventuels sont invités à faire valoir leurs droits, par envoi recommandé, au curateur, et ce, dans les trois mois de la présente publication. (Signé) I. Mestdagh, avocat. (27814) Par ordonnance délivrée en chambre du conseil de la troisième chambre du tribunal de première instance de Liège, le 6 juillet 2005, Me Marcel Houben, avocat, juge suppléant au tribunal, dont l’étude est établie rue Vinâve 32, à 4030 Liège, a été désigné en qualité de curateur à la succession réputée vacante de Marck, Joseph Jean-Pierre Henri, né à Montegnée le 4 juillet 1926, veuf de Marcelle Ernest, en son vivant domicilié à Grâce-Hollogne, rue Germinal 14, décédé à Liège le 29 août 2004. Les créanciers de la succession sont invités à produire les justificatifs de leurs créances dans les trois mois à compter de la présente publication. (Signé) M. Houben, avocat. (27815)
Moniteur belge, rue de Louvain 40-42, 1000 Bruxelles. − Belgisch Staatsblad, Leuvenseweg 40-42, 1000 Brussel. Conseiller/Adviseur : A. VAN DAMME