Steunpunt MILIEU & GEZONDHEID LUIK SOCIAAL EN GEZONDHEIDSECONOMISCH ONDERZOEK ________ Juni 2004 Het steunpunt Milieu en Gezondheid is een samenwerkingsverband tussen de Vrije Universiteit Brussel, de Universiteit Gent, de Universiteit Antwerpen, de Katholieke Universiteit Leuven, het Limburgs Universitair Centrum, het Vlaams Instituut voor Technologisch Onderzoek, het Provinciaal Instituut voor Hygiëne en de Universiteit Maastricht. ________ Voor meer informatie kan u terecht bij het luik Sociaal en Gezondheidseconomisch onderzoek van het steunpunt. Hans Keune
[email protected] 03-2204908 Steunpunt Milieu en Gezondheid p/a Universiteit Antwerpen STEM Kleine Kauwenberg 12 2000 Antwerpen PSW Universiteitsplein 1 2610 Wilrijk ________
BIOLOG: lokaal commentaar op onderdelen onderzoeksaanpak Biomonitoring Eindrapport
Hans Keune, Monica Van Fleteren en Ilse Loots Met dank aan Miep Van Nimwegen
2
Inhoud P4
Inleiding
P5
Waarom dit project?
P7
Steunpunt Milieu & Gezondheid en Biomonitoring
P 10
Onze werkwijze
P 20
Welke groepen hebben deelgenomen?
P 23
Wat was het commentaar van de lokale groepen?
P 31
Evaluatie van het project
P 47
Bijlage A Albertkanaalzone en Gentse kanaalzone
P 49
Bijlage B Tijdsverloop project
P 50
Referenties
3
Inleiding In februari van dit jaar hebben wij een beroep gedaan op de kennis en ervaring van lokale groepen en personen (lokale actoren) uit de Gentse kanaalzone en de Albertkanaalzone in het kader van ons onderzoek naar de relatie tussen Milieu en Gezondheid. Wij vroegen commentaar op onderdelen van de onderzoeksaanpak van een onderzoekscampagne die in voorbereiding is. Specifiek ging het om het beoordelen van een vragenlijst en een rekruteringsstrategie die in verder onderzoek gebruikt zullen worden. Voor u ligt het verslag van dit project. In dit rapport vindt u een overzicht van de volgende onderwerpen. Allereerst zullen we ingaan op de aanleiding en de doelstelling van dit project. Vervolgens willen we het Steunpunt Milieu & Gezondheid en de Biomonitoring nader introduceren. Lezers die hier al van op de hoogte zijn kunnen deze paragraaf overigens overslaan. In de daaropvolgende paragraaf gaan we in op de werkwijze die we ontwikkeld hebben voor dit project. Hierna gaan we in op een aantal resultaten van het project. Allereerst geven we een overzicht van de maatschappelijke groepen die hebben deelgenomen aan het project. Vervolgens gaan we in op de commentaren van die groepen op de onderzoeksonderdelen die wij hen hebben voorgelegd. In de laatste paragraaf evalueren we het project door in te gaan op de evaluatie door de respondenten, de onderzoekers van de Biomonitoring en onszelf. Voor wie is dit rapport bestemd? Allereerst natuurlijk voor de mensen die hebben meegewerkt: de respondenten uit de lokale groepen en de onderzoekers van de Biomonitoring. Ook zijn we dank en dus ook rapportage verschuldigd aan Frederika Torfs die namens het Project Gentse kanaalzone met ons heeft samengewerkt. Verder natuurlijk andere betrokkenen bij het Steunpunt Milieu & Gezondheid. Hierbij moeten we onszelf, sociale wetenschappers binnen het Steunpunt, niet vergeten: voor ons is het belangrijk vast te leggen hoe het project verlopen is. Tenslotte is het rapport bestemd voor een ieder die erin geïnteresseerd is. Het gegeven dat we ons met dit rapport tot verschillende doelgroepen richten maakt dat niet alle onderdelen voor iedereen even interessant of relevant zijn. We hopen in ieder geval dat het voor alle doelgroepen een aardig beeld geeft in begrijpelijke bewoordingen. Mochten er vragen zijn naar aanleiding van deze tekst dan kan altijd contact opgenomen worden met de contactpersoon die op de voorzijde van het rapport vermeld staat.
4
Waarom dit project? Het betrekken van maatschappelijke groepen bij wetenschappelijk onderzoek Internationaal wordt het belang van het betrekken van maatschappelijke groepen bij wetenschappelijke onderzoek naar maatschappelijk belangrijke onderwerpen de laatste jaren bepleit. Een voorbeeld is het ‘community based research’, dat in de Verenigde Staten (VS) meer en meer van de grond komt. Een voorbeeld op het vlak van milieu en gezondheid is het werk van het National Institute of Environmental Health Sciences (NIEHS) in de VS (O’Fallon en Dearry 2002). Belangrijke voordelen van het betrekken van vooral de lokale gemeenschap bij onderzoek zijn volgens de NIEHS dat de kennisbasis over complexe problemen verbeterd wordt en dat gehoor gegeven kan worden aan bezorgdheden van burgers over milieu en gezondheidsproblemen. Over het algemeen worden drie belangrijke voordelen naar voren gebracht van het betrekken van verschillende groepen bij maatschappelijk relevant onderzoek. Allereerst is het een manier om praktische invulling te geven aan democratie. Keuzen die tijdens de ontwikkeling van maatschappelijk relevante kennis gemaakt worden kunnen maatschappelijke impact hebben. Het is de vraag of het rechtvaardig is bepaalde maatschappelijke groepen hierbij als blinde vlek te behandelen. Ten tweede ondersteunt het de legitimiteit van ontwikkeling en implementatie van onderzoek en beleid. Zowel het wetenschappelijk onderzoek als het gebruik van de wetenschappelijke kennis, bijvoorbeeld door de overheid, kunnen hierdoor meer draagvlak krijgen. Ten derde kan de kennis van maatschappelijke groepen een bijdrage leveren aan de wetenschap: deze specifieke kennis kan een toegevoegde waarde zijn. Omgekeerd kan de wetenschap een bijdrage leveren aan de praktijk van maatschappelijke groepen. Zeker in het geval van complexe vraagstukken zoals de relatie tussen milieu en gezondheid zijn verschillende vormen van kennis waardevol. Het gaat hierbij overigens niet alleen om de complexiteit van de relatie milieu – gezondheid alleen, maar ook om de maatschappelijke aspecten. Naast de verschillende giftige stoffen en als gevolg daarvan ontstane gezondheidseffecten, spelen verschillende maatschappelijk perspectieven en belangen hierbij nadrukkelijk ook een rol van betekenis. Een samenwerking of dialoog tussen wetenschappers, overheid en maatschappelijke groepen doorloopt idealiter vanaf het begin alle stappen van het analyseproces, van probleemdefinitie tot interpretatie van gegevens, tot het nadenken over wat met de resultaten gedaan moet worden en het handelen op basis van de onderzoeksresultaten in de praktijk. Een veelgehoorde kritiek op een dergelijke benadering is dat het erg tijdsintensief is. De belofte op de langere termijn is dat er sprake zal zijn van een beter geïnformeerd en een breder ondersteund proces. Wel zal steeds goed nagedacht moeten worden gemaakt over welke vorm van dialoog of samenwerking het best past bij het doel dat nagestreefd wordt. Het is ondoenlijk bij alle activiteiten brede maatschappelijke debatten op te zetten. Daarom wordt gezocht naar vormen van dialoog en samenspraak die tegelijk vruchtbaar en praktisch haalbaar zijn.
5
BIOLOG: dialoog en transparantie over wetenschappelijk onderzoek Het Steunpunt Milieu & Gezondheid onderzoekt de relatie tussen milieu en gezondheid. Behalve medische en milieukundige experts zijn hierbij ook sociale wetenschappers betrokken. De sociale wetenschappers zoeken in overleg met de andere wetenschappers van het Steunpunt naar zinvolle vormen van dialoog en samenspraak met diverse maatschappelijke actoren. Het is in dat licht dat het project dat in dit rapport beschreven wordt, gezien moet worden. Dit project maakt bovendien deel uit van een groter project dat de naam BIOLOG draagt (Keune, 2003). In het kader van BIOLOG staan dialoog en transparantie inzake de Biomonitoring centraal. De Biomonitoring is het belangrijkste onderzoeksonderdeel van het Steunpunt. In de volgende paragraaf vindt u hierover meer informatie. BIOLOG overkoepelt sociaal-wetenschappelijk onderzoek inzake de doelstelling van het Steunpunt Milieu & Gezondheid om in dialoog treden met verschillende maatschappelijke groepen over de Biomonitoring in Vlaanderen. Ook wil het Steunpunt zoveel mogelijk transparant zijn over het onderzoek dat zij doet. Eén van de ideeën daarvoor is opmaak van een logboek waarin duidelijk wordt aangegeven welke stappen in het onderzoek gezet worden en welke keuzen er gemaakt worden. BIOLOG staat dus voor Biomonitoring en dialoog, en voor Biomonitoring en logboek.
Kennis in ontwikkeling Dialoog over onderzoek verloopt zoals gezegd idealiter vanaf de eerste fasen van een onderzoek, de probleemdefinitie en de opzet van het onderzoek: welke onderzoeksvragen staan centraal en hoe gaan we die onderzoeken. In het geval van het Steunpunt Milieu & Gezondheid is hier echter omwille van de wijze waarop het Steunpunt tot stand gekomen helaas weinig ruimte meer voor. De overheid heeft in 2000 verschillende universiteiten in Vlaanderen gevraagd een voorstel in te dienen voor onderzoek naar Milieu & Gezondheid. Deze voorstellen moesten al grotendeels uitgewerkt zijn om een kans te kunnen maken op toekenning van het onderzoeksbudget. Dit betekent dat bij de start van het Steunpunt het grootste deel van de opzet al vastgelegd was. Het onderzoek is als het ware een rijdende trein die al op een bepaalde koers ligt, een koers die moeilijk nog ter discussie kan worden gesteld voor drastische veranderingen onderweg. In het kader van BIOLOG hebben sociale wetenschappers van het Steunpunt in overleg met onderzoekers van de Biomonitoring gezocht waar er mogelijk wel nog ruimte was voor samenspraak met maatschappelijke groepen, meer in het bijzonder lokale groepen, inzake de ontwikkeling van onderdelen van het onderzoek. Gekozen is voor twee onderdelen van het onderzoek (een vragenlijst en een rekruteringsstrategie) die ontwikkeld worden voor gebruik in de volwassenencampagne Biomonitoring die in september 2004 van start zal gaan. De wijze waarop dit project opgezet en verlopen is staat in dit rapport beschreven. Eerst echter willen we voor lezers die nog niet goed op de hoogte zijn van het werk van het Steunpunt Milieu & Gezondheid en meer bijzonder de Biomonitoring, deze zaken kort nader introduceren. Lezers die hiervan goed op de hoogte zijn kunnen dit deel overslaan en naar de daaropvolgende paragraaf gaan.
6
Steunpunt Milieu & Gezondheid en Biomonitoring Steunpunt Milieu & Gezondheid Het Steunpunt Milieu & Gezondheid werkt voor de Vlaamse overheid en is een samenwerkingsverband van onderzoekers van verschillende universiteiten en onderzoeksinstellingen (de Vrije Universiteit Brussel, Universiteit Antwerpen, Rijksuniversiteit Gent, Katholieke Universiteit Leuven, Limburgs Universitair Centrum, Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, Provinciaal Instituut voor Hygiëne, Universiteit Maastricht, en het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel). Het Steunpunt onderzoekt het verband tussen milieu en gezondheid in Vlaanderen. Het is belangrijk, maar ook moeilijk onderzoek. Ten eerste is het om wetenschappelijke redenen uiterst moeilijk om éénduidige oorzaken te vinden voor verschillen in blootstelling aan milieuvervuiling en gezondheidseffecten. In het milieu komen nu eenmaal cocktails voor van stoffen; in lage dosissen maar doorgaans wel gedurende langere tijd. Ons lichaam reageert daar ook verschillend op. Niet alleen erfelijke factoren maar ook de levensstijl (roken, alcohol, geneesmiddelen,...) voeding, sociaaleconomische positie, toegang tot medische zorg en het milieu spelen een rol. Ten tweede is deze tak van de wetenschappen nog relatief jong en onontgonnen. Meer en meer zijn er wel tekenen die wijzen op de kwalijke gevolgen van de blootstelling aan vervuilende stoffen.
Biomonitoring Vanaf 2002 en tot eind 2006 draait in opdracht van de Vlaamse overheid in verschillende streken een meetnetwerk voor Biomonitoring van de gezondheidseffecten van milieuvervuiling. Dat meetnetwerk registreert biomerkers: aan hoeveel vervuiling worden mensen blootgesteld en wat zijn de effecten daarvan. Het is vooral de bedoeling om de verhoogde risico’s te kennen die inwoners van Vlaanderen lopen. Biomerkers zijn metingen die gebeuren in de mens zelf op bv. urine- en bloedstalen. Ze geven informatie over de aanwezigheid van vervuilende stoffen in het lichaam en signaleren vroegtijdige biologische effecten zonder dat daarom al sprake is van gezondheidsschade of ziekte. Merkers van blootstelling zeggen iets over de inname van specifieke vervuilende stoffen via lucht, water, bodem, voeding en hun eventuele opstapeling in het lichaam. Effectmerkers meten dan weer de reactie van het lichaam op de aanwezigheid van diverse stoffen in het lichaam. Bij de evaluatie van de gezondheidsrisico’s van milieublootstelling zijn biomerkers in wezen “early warning signalen”, een noodzakelijke schakel tussen metingen van vervuilende stoffen in het milieu en risico’s op gezondheidsschade (ziekten). Het
Biomonitoring-onderzoek
wordt
gedaan
bij
drie
verschillende
doelgroepen:
moeders/pasgeborenen, adolescenten (14-15j) en volwassenen (50-65j). Bij jonge mensen meet men vooral de huidige milieubelasting, bij ouderen de opstapeling gedurende vele jaren. Het verzamelen van gegevens in de pasgeborenenstudie is nu afgerond, de adolescentencampagne loopt nog tot de
7
zomer van 2004. De volwassenencampagne gaat in september 2004 van start. De eerste resultaten zullen bekend gemaakt worden zodra de analyses klaar zijn. Hierbij worden eerst de individuele resultaten aan de deelnemers van de studie meegedeeld.
Acht meetgebieden in Vlaanderen Binnen het meetnetwerk van het Steunpunt Milieu en Gezondheid is gekozen om te monitoren in acht aandachtsgebieden met een kenmerkende en verschillende milieubelasting. De selectie van de gebieden gebeurde in nauwe samenwerking met de opdrachtgever (Vlaamse Overheid). Tijdens de 3 meetcampagnes (pasgeborenen, adolescenten en volwassenen) zullen deelnemers vrijwillig opgeroepen worden op basis van een steekproef. De resultaten van de meetcampagnes zullen statistisch worden uitgedrukt per gebied, wat toelaat om de gebieden onderling te vergelijken en om regionale ontwikkelingen in de tijd op te volgen bij herhaling van de metingen. De meetresultaten kunnen géén beeld geven over de relatie milieu en gezondheid op gemeentelijk niveau. Maar uiteraard zijn deze gemeenten wel betrokken partij bij de bekendmaking van de resultaten. Volgende gebieden werden gekozen voor de biomonitoring: 1) Antwerpse agglomeratie 2) Gentse agglomeratie 3) Havenzones: Antwerps havengebied + Gentse kanaalzone 4) Landelijk Vlaanderen 5) Fruitstreek 6) Omgeving verbrandingsovens 7) Omgeving Olen 8) Albertkanaalzone: Geel-Tessenderlo
Biomerkers en co-variabelen Er bestaan vele soorten biomerkers. Er moest dus gekozen worden. De nadruk in dit meetnetwerk ligt op biomerkers van blootstelling en vroegtijdige biologische effecten in relatie met drie prioritaire gezondheidseffecten: (1) ontwikkeling en fertiliteit, (2) astma en allergie, en (3) kankerrisico. De keuze van de merkers is gebaseerd op de internationale vakliteratuur en op de resultaten van een vorig pilootonderzoek (Milieu & Gezondheid ’99). Er werd ook rekening gehouden met kostenefficiëntie van de merkers. Het aantal proefpersonen dat betrokken zal worden in deze studie is immers groot (en eveneens gebaseerd op gegevens uit het pilootproject). Omdat de aanwezigheid van vervuilende stoffen in het lichaam en de effectmerkers beïnvloed kunnen worden door andere factoren (bv. levensstijl, ziekte, werk, voeding), gaat in deze studie ook de nodige aandacht naar de identificatie van deze andere factoren van invloed op de effecten van vervuilende
8
stoffen op de mens. Als we willen bestuderen welke gevolgen milieuvervuiling heeft, moeten we tegelijk kennis hebben over die andere factoren. Veel met lijm werken in een hobby, veel riviervis eten van eigen vangst, op het werk blootgesteld zijn aan vervuilende stoffen, of roken of veel in rooklucht zitten, het zijn allemaal zogenaamde ‘co-variabelen’. De informatie over de co-variabelen kunnen we alleen maar via vragenlijsten bekomen. Zie voor verdere informatie over het onderzoek van het Steunpunt Milieu & Gezondheid: http://www.milieu-en-gezondheid.be/.
9
Onze werkwijze Hoe zijn we te werk gegaan bij dit project waarbij we commentaar vroegen op onderdelen van het onderzoek? In de eerste plaats willen we in deze paragraaf een overzicht geven van de opzet van de verschillende onderdelen van dit project. We zullen verder nader toelichten welk materiaal we de lokale groepen hebben voorgelegd. Ook gaan we in op de wijze waarop we de verschillende maatschappelijke groepen benaderd hebben voor deelname aan het project. Vervolgens zal beschreven worden welke maatschappelijke groepen we benaderd hebben. Tenslotte beschrijven we in deze paragraaf het experimentele karakter van deze wijze om met lokale actoren samenwerking op te zetten. De vragen die we hierbij hebben zullen we kort op een rij zetten.
Opzet van het project Allereerst een woordje uitleg over de beperkte voorbereidings- en werkingstijd van dit project. Omwille van de strikte kalender binnen het Biomonitoring-onderzoek beschikten we over beperkte tijd om het project op te zetten en over beperkte tijd om de resultaten te verwerken. We geven hier eerst een overzicht van de opzet van het project (zie voor een volledig overzicht van het tijdsverloop van het project Bijlage B). De oorsprong van dit project ligt bij de eerste concrete plannen voor het overkoepelende project BIOLOG inzake transparantie en dialoog met maatschappelijke actoren over de Biomonitoring en dateert van augustus 2003 (voor meer uitleg over BIOLOG: zie in de paragraaf “Waarom dit project?” en de Nota over BIOLOG (Keune, 2003)). De eerste concrete bespreking van BIOLOG vond plaats op 21 oktober 2003 op een vergadering van het Veldwerkcomité1 van het Biomonitoringonderzoek. Een maand later is het voorstel voor het deelproject dat in dit rapport beschreven wordt voor het eerst besproken en goedgekeurd in het Steunpunt: eerst tijdens een Management Team2 vergadering van het Steunpunt Milieu & Gezondheid en kort erna in het Veldwerkcomité Biomonitoring. In eerste instantie was het omwille van de praktische haalbaarheid de bedoeling dit project in één regio op te zetten, namelijk de Gentse kanaalzone. Op een Veldwerkcomité van 15 december 2003 is er echter in overleg met de onderzoekers van het Biomonitoring-onderzoek toe besloten hier nog een ander meetgebied van de Biomonitoring aan toe te voegen, namelijk de Albertkanaalzone. Verderop in deze paragraaf zal de keuze voor deze beide gebieden nader toegelicht worden. Naast beide gebieden is er overigens ook voor gekozen de verschillende LOGO’s (Lokaal Gezondheidsoverleg) en medisch milieukundigen die recentelijk zijn aangesteld uit te nodigen voor deelname aan het project. LOGO’s en medisch milieukundigen zijn werkzaam in alle provincies in Vlaanderen. 1
In het Veldwerkcomité wordt door onderzoekers die direct betrokken zijn bij de Biomonitoring, maandelijks vergaderd over de werkzaamheden van het onderzoek. 2
In het Management team vergaderen de wetenschappelijke promotoren van het Steunpunt maandelijks over de gang van zaken binnen het Steunpunt en worden belangrijke beslissingen over de koers van het onderzoek genomen.
10
Het project zelf is concreet uitgewerkt in januari 2004. We moesten hierbij rekening houden met een deadline. In het kader van de voorbereiding van de volwassenencampagne van de Biomonitoring die van start gaat in september 2004, moest de opzet van de onderzoekscampagne ter goedkeuring voorgelegd worden aan de medisch-ethische commissie van de Universiteit Antwerpen. Onderdelen van het onderzoek zoals vragenlijsten en rekruteringsstrategie moeten goedkeuring van deze commissie krijgen. Dit betekende dat de inbreng van maatschappelijke groepen, volgens de inschatting toen, uiterlijk eind maart 2004 verwerkt zou moeten zijn. De timing van het project is daarop afgestemd. Begin februari zijn de uitnodigingen tot deelname aan het project verspreid onder de geselecteerde maatschappelijke groepen. Hen is gevraagd uiterlijk op 25 februari commentaar op vragenlijst en rekruteringsstrategie in te sturen. Van de reacties van maatschappelijke groepen is begin maart een rapport opgemaakt dat op 9 maart is doorgestuurd aan de onderzoekers van het Veldwerkcomité Biomonitoring (Keune et al, 2004-a). In de laatste week van april 2004 zijn de laatste reacties van wetenschappers van de Biomonitoring op de inbreng van de maatschappelijke groepen aan ons doorgestuurd. Niet alle commentaren van maatschappelijke groepen waren op dat moment volledig uitgediscussieerd onder de wetenschappers van het Steunpunt. We hebben er echter voor gekozen toch reeds verslag van de reacties van de wetenschappers op dat moment te doen aan de deelnemende groepen omdat ze anders te lang zouden moeten wachten op hetgeen in het vooruitzicht was gesteld. In de eerste week van mei hebben de deelnemende maatschappelijke groepen een gedetailleerd verslag hiervan toegestuurd gekregen (Keune et al, 2004-b).
Wat hebben we voorgelegd aan maatschappelijke groepen? We vroegen maatschappelijke groepen zoals gezegd commentaar vanuit hun professioneel of persoonlijk gezichtspunt op twee onderdelen van het Biomonitoring-onderzoek die in voorbereiding zijn voor de volwassenencampagne die start in september 2004: -
Een algemene vragenlijst die de metingen van de biomonitoring in de streken vergezelt;
-
Een strategie om in de meetgebieden genoeg geschikte kandidaten voor deelname aan het Biomonitoring-onderzoek te vinden.
We zullen hier kort nadere toelichting geven over het materiaal dat is voorgelegd. Voor inzage in de volledige documentatie die we maatschappelijke groepen hebben voorgelegd, verwijzen we graag naar de website van het Steunpunt waar deze te raadplegen zijn: http://www.milieu-en-gezondheid.be/. Het volgende pakket is verstuurd aan de maatschappelijke groepen:
11
A. Introductie brief B. Algemene Inleiding C. Introductie Algemene Vragenlijst D. Algemene Vragenlijst E. Rekruteringstrategie F.
Feedbackformulier plus evaluatievragen
Introductiebrief In deze brief is kort aangegeven waarover het project gaat en wordt de geadresseerde uitgenodigd deel te nemen aan het project. Algemene Inleiding Hier is kort een introductie gegeven over het Steunpunt Milieu & Gezondheid, de Biomonitoring, de meetgebieden, biomerkers en co-variabelen, vergelijkbaar met de vorige paragraaf (‘Steunpunt Milieu & Gezondheid en Biomonitoring’) in dit rapport. Belangrijk aandachtspunt hierbij in relatie tot de vragenlijst die wij hebben voorgelegd aan de maatschappelijke groepen betreft de co-variabelen:
Omdat de aanwezigheid van vervuilende stoffen in het lichaam en de effectmerkers beïnvloed kunnen worden door andere factoren (bv. levensstijl, ziekte, werk, voeding), gaat in deze studie ook de nodige aandacht naar de identificatie van deze andere factoren van invloed op de effecten van vervuilende stoffen op de mens. Als we willen bestuderen welke gevolgen milieuvervuiling heeft, moeten we tegelijk kennis hebben over die andere factoren. Veel met lijm werken in een hobby, veel riviervis eten van eigen vangst, op het werk blootgesteld zijn aan vervuilende stoffen, of roken of veel in rooklucht zitten, het zijn allemaal zogenaamde ‘co-variabelen’. De informatie over de co-variabelen kunnen we alleen maar via vragenlijsten bekomen.
Introductie Algemene Vragenlijst In de inleiding over de vragenlijst die we voor commentaar hebben voorgelegd is eerst geschetst dat het één van de vragenlijsten betreft die deelnemers aan de Biomonitoring moeten invullen. Bij het onderzoek worden verschillende vragenlijsten ingevuld door de deelnemers:
12
-
Algemene vragenlijst: o
-
Voedingsvragenlijst: o
-
over leefomgeving, werk, gezondheid, gezin, leefgewoonten over voedingsgewoonten
Perceptievragenlijst: o
over hoe mensen denken over milieuproblemen en milieubeleid
De vragenlijst die we aan de maatschappelijke groepen hebben voorgelegd is de eerste, de Algemene vragenlijst. Op de inhoud van vragenlijst zelf komen we hieronder terug. Vervolgens is nader toegelicht welke leeftijdsgroep in de volwassenencampagne onderzocht gaat worden, wat met name de interesse van de onderzoekers bij deze doelgroep is en welke zaken gemeten werden:
Hieronder geven we allereerst een globaal overzicht van zaken die gemeten worden tijdens de volwassenencampagne van de Biomonitoring. We willen hierbij aantekenen dat hierbij omwille van onder andere praktische redenen keuzen gemaakt zijn. Samengevat wordt in de volwassenen campagne bij mensen in de leeftijdsgroep 50 - 65 jaar, onderzocht wat de invloed is van opstapeling van schadelijke stoffen in de loop van een mensenleven op het risico van het krijgen van kanker. Meer specifiek worden de volgende stoffen, effecten en andere zaken gemeten en geanalyseerd:
Blootstelling aan
Serum: merker PCBs, pesticiden, dioxine-activiteit
schadelijke stoffen Urine: 1-OH pyreen, tt-muconzuur, cadmium
Bloed: komeettest, micronucleustest (DNA schade) Effecten van de
Serum: 3 kankermerkers
blootstelling op de mens
Urine: 8-OH deoxyguanosine vragenlijst: astma & allergie
Co-variabelen
Vragenlijst: algemeen + voeding (algemene vragenlijst is bijgevoegd) Biochemische analysen: cholesterol, ijzerstatus bloed, urinair creatinine
Vervolgens hebben we de volgende aandachtspunten voorgesteld voor commentaar op de vragenlijst:
13
-
Zijn de vragen duidelijk?
-
Zijn er nog andere co-variabelen denkbaar die u niet in de lijst tegen kwam?
-
Algemeen: wat vindt u van de vragenlijst? o
Is het duidelijk waarvoor ze dient?
o
Is duidelijk hoe de vragenlijst de co-variabelen in kaart probeert te brengen?
o
Hebt u er vertrouwen in dat dit zo lukt?
Algemene Vragenlijst De Algemene vragenlijst zoals die is voorgelegd peilt globaal naar de volgende onderwerpen:
-
Werkomgeving en opleiding:
vraag 1 t/m 12
-
Wonen en hobby’s:
vraag 13 t/m 28
-
Huishouden:
vraag 29 t/m 31
-
De gezondheid:
vraag 32 t/m 38
-
Roken:
vraag 39 t/m 41
-
Voedingsgewoonten:
vraag 42 t/m 48
-
De ademhaling:
vraag 49 t/m 65
-
Zwangerschappen en kinderen (alleen voor vrouwen):
vraag 66 t/m 68
Het gaat hoofdzakelijk om een gesloten vragenlijst, waarbij bij het beantwoorden van de vragenlijst meestal gekozen moet worden uit een aantal gegeven antwoordcategorieën. Soms wordt gevraagd getallen in te vullen zoals bijvoorbeeld in geval van geboortedatum en lengte of gewicht. Bij een aantal vragen wordt de mogelijkheid geboden bij ‘andere’ zelf een categorie te beschrijven. Rekruteringstrategie Verschillende doelgroepen vragen om verschillende benaderingen als het gaat om rekrutering van deelnemers aan de Biomonitoring. De pasgeborenen zijn gerekruteerd via een aantal materniteiten in de meetgebieden, de adolescenten zijn via scholen gerekruteerd. In het geval van de volwassenen in de leeftijd tussen 50 en 65 jaar waren dergelijke ‘verzamelplaatsen’ moeilijker te bedenken. Het leek de onderzoekers interessant een aantal opties voor rekrutering aan de maatschappelijke groepen voor te leggen. De volgende tekst is aan de maatschappelijke groepen voorgelegd:
14
Om het onderzoek optimaal uit te voeren moeten de deelnemers aan het onderzoek aan een aantal criteria voldoen. Deze selectiecriteria zijn nodig om het verband tussen milieu – gezondheid te kunnen bestuderen. Per meetgebied zijn er in totaal 200 volwassen deelnemers nodig. Ze zullen gespreid over de periode september 2004 – augustus 2005 worden uitgenodigd voor het onderzoek. Het gaat bij de rekrutering dus om twee zaken: -
Hoe selecteren we aan de poort? (wie wordt al of niet uitgesloten van het onderzoek: inclusieen exclusie criteria zoals onderzoekstechnisch noodzakelijk)
-
Hoe krijgen we zoveel mogelijk mensen die binnen onze doelgroep vallen aan die poort? (rekruteringsstrategie, kanalen om de mensen te bereiken)
Selectie aan de poort: De volgende criteria worden gehanteerd: -
Tussen de 50 en 65 jaar
-
Wonen in een meetgebied (zie bijgevoegd kaartje)
-
Minimaal 5 jaar woonachtig in dat gebied
-
Voldoende Nederlands kunnen om vragenlijsten in te vullen
-
Toestemming geven voor deelname
Voldoende kandidaten aan de poort: -
Op dit moment hebben we drie scenario’s bedacht voor het rekruteren van deelnemers voor het onderzoek. Een definitieve keuze willen we maken nadat we ook uw suggesties hebben kunnen vernemen. De drie scenario’s: o
Mensen aanschrijven nadat we via het Rijksregister contactgegevens hebben bekomen
o
Mensen in relevante gebieden (gemeenten of straten) opbellen
o
Mensen oproepen deel te nemen via gemeentelijke kanalen zoals een lokale krant, radio, TV.
-
Om de rekrutering te ondersteunen is het wellicht een goed idee een bekendmakingcampagne op te zetten om potentiële deelnemers te motiveren deel te nemen aan het onderzoek. Graag ontvangen wij suggesties van u hiervoor.
Feedbackformulier plus evaluatievragen Tenslotte is de maatschappelijke groepen een feedbackformulier voorgelegd waarin zij hun commentaren konden noteren. Hierbij was ook een aantal evaluatievragen gevoegd over dit project. We komen daar in de paragraaf ‘Evaluatie van het project’ uitgebreid op terug. Hieronder volgt nu informatie over de gebieden waarin en de groepen waarmee we samenwerking gezocht hebben.
15
In welke gebieden hebben we gewerkt? Omwille van praktische haalbaarheid hebben we twee van de acht meetgebieden waar de Biomonitoring plaatsvindt uitgekozen voor dit project. Daarnaast is de vraag om medewerking zoals eerder vermeld ook voorgelegd aan alle LOGO’s (Lokaal Gezondheidsoverleg) en de medisch milieukundigen in alle provincies van Vlaanderen, aangezien zij samenwerken met het Steunpunt Milieu & Gezondheid. Waar het specifiek de meetgebieden betreft gaat het om de volgende twee gebieden (in Bijlage A vindt u kaartjes van beide gebieden): -
Albertkanaalzone: Balen, Beringen, Diest, Geel, Ham, Laakdal, Leopoldsburg, Meerhout en Tessenderlo
-
Gentse kanaalzone: Zelzate, Evergem en Wachtebeke en deelgemeenten van Gent: GentMuilestede, Oostakker, Sint-Kruis-Winkel en Wondelgem
Belangrijke reden om juist voor deze twee gebieden te kiezen is dat we op het moment dat we het project opgezet hebben lopende contacten hadden in beide streken waardoor we makkelijker maatschappelijke groepen hoopten te bereiken. Omwille van de beperkte tijd die we voor dit project hadden hebben we hiervoor gekozen. We bedoelen hiermee geenszins deze twee meetgebieden een voorkeursbehandeling te geven ten opzichte van de andere meetgebieden. In de Gentse kanaalzone werkten we al samen met het Project Gentse kanaalzone (http://www.oostvlaanderen.be/milieu/rom/). We zijn daar in voorbereiding van een project waarin onderzoekers van het Steunpunt Milieu & Gezondheid en vertegenwoordigers van de overheid die betrokken zijn bij het Steunpunt, in discussie zullen gaan met lokale actoren uit de Gentse kanaalzone. We doen dit in dat gebied omdat we kunnen samenwerken met een bestaand project (Project Gentse kanaalzone) dat rond onder andere milieu werkzaam is, en we gebruik kunnen maken van reeds bestaande overlegstructuren. Het Project Gentse kanaalzone is al in werking vanaf 1993 en werkt samen met een diversiteit aan lokale stakeholders. In andere gebieden bestaan dergelijke structuren niet als zodanig. Met een aantal groepen in de Albertkanaalzone hadden we ten tijde van de opzet van dit project contacten inzake de eerste Biomonitoringscampagne voor de doelgroep pasgeborenen. Onderwerp van gesprek was hierbij het beperkte aantal deelnemers dat we hebben kunnen vinden in dat gebied. Verschillende groepen hebben naar aanleiding daarvan samenwerking aangeboden. Aangezien initiatieven inzake de pasgeborenencampagne niet meer zinvol bleken te zijn omwille van timing, hebben we onder andere aan het aanbod van samenwerking gehoor gegeven door in de Albertkanaalzone medewerking bij dit project te vragen.
16
Welke maatschappelijke groepen hebben we uitgenodigd? De selectie van de maatschappelijke groepen is als volgt in haar werk gegaan. In de Gentse kanaalzone hebben we als uitgangspunt de schakering aan maatschappelijke groepen genomen die participeert in het kader van het Project Gentse kanaalzone (Bewonersgroepen, Bedrijven, Vakbonden, Milieuorganisaties Milieuambtenaren). Omdat daarbij het thema milieu (naast ruimtelijke ordening) vooral centraal staat, en gezondheid minder, hebben we ervoor gekozen deze schakering uit te breiden met groepen die zich bezig houden met gezondheid (Huisartsenkringen, Gezondheidsraden, Gezondheidsambtenaren, LOGO's (Lokaal gezondheidsoverleg), en Medisch Milieukundigen). Bovendien hebben we ervoor gekozen ook Milieuraden uit te nodigen, aangezien deze niet in het Project Gentse kanaalzone vertegenwoordigd zijn. Tenslotte hebben we er ook voor gekozen de gemeente Wachtebeke bij het project te betrekken. Deze gemeente maakt vooralsnog geen deel uit van het Project Gentse kanaalzone, hoewel het wel in het gebied ligt. Er bestaan wel contacten met groepen in die gemeente. Aangezien echter Wachtebeke deel uitmaakt van het meetgebied Gentse kanaalzone waar de Biomonitroing zal plaatsvinden, leek het ons verstandig ook deze gemeente erbij te betrekken. Hetzelfde principe van een combinatie van actoren hebben we toegepast in de Albertkanaalzone, zij het dat we daar niet konden vertrekken van een bestaande overlegstructuur. Enerzijds hebben we in de Albertkanaalzone groepen benaderd waarmee we al contact hadden. Anderzijds hebben we dezelfde schakering proberen te bereiken als in de Gentse kanaalzone, door extra groepen aan te schrijven. We willen hierbij benadrukken dat we vooral een diversiteit aan groepen wilden bereiken om commentaren vanuit verschillende maatschappelijke invalshoeken te kunnen meenemen. We hebben er dus niet voor gekozen een statistische representativiteit na te streven. Om de verschillende groepen op te sporen waarvan we nog geen gegevens hadden, hebben we gebruik gemaakt van informatie van mensen die de streek kennen en waarmee het Steunpunt of de Universiteit Antwerpen reeds contact hadden, en van informatiebronnen die we op het internet konden vinden. Het meetgebied Albertkanaalzone strekt zich uit over drie provincies, namelijk Antwerpen, Limburg en Vlaams Brabant. In de provincie Antwerpen hebben we in het geval van bewonersgroepen gekozen voor leden van het Burenplatform BP, waarin bewoners van verschillende gemeenten vertegenwoordigd zijn: Geel, Laakdal en Meerhout. Dit Burenplatform had eerder al zelf contact gezocht met het Steunpunt Milieu & Gezondheid. Voor Limburg (Beringen, Ham, Leopoldsburg en Tessenderlo), hebben we gekozen om Lente vzw te vragen om medewerking. Lente vzw is een buurtgroep rond Tessenderlo Chemie, een groot Seveso-bedrijf in de regio. Andere bewonersgroepen hebben we binnen het korte tijdbestek niet op kunnen sporen. Voor Vlaams Brabant ( Diest), geldt dit ook.
17
We hebben uiteindelijk in beide gebieden de volgende diversiteit aan groepen uitgenodigd: -
Bewonersgroepen
-
Gezondheidsraden
-
Bedrijven
-
Milieuambtenaren
-
Vakbonden
-
Gezondheidsambtenaren
-
Huisartsenkringen
-
LOGO's (Lokaal gezondheidsoverleg)
-
Milieuorganisaties
-
Medisch Milieukundigen
-
Milieuraden
Wij hebben er voor gekozen om politieke overheden niet in onze werking te betrekken aangezien wij beleidsvoorbereidend onderzoek doen in het kader van het Steunpunt Milieu & Gezondheid. Dit betekent dat wij ons vooral richten op het aanreiken en in kaart brengen van relevante beleidsondersteunende kennis, op grond waarvan de politieke overheden een geïnformeerde beslissing kunnen nemen. Daarnaast is het zo dat overheden betrokken zullen via het ontwikkelen van beleidsscenario’s op basis van de biomonitoring.
Hoe hebben we de maatschappelijke groepen benaderd? Om binnen de korte tijdspanne die ons ter beschikking stond zo snel mogelijk zoveel mogelijk verschillende groepen te bereiken, hebben we waar mogelijk groepen, contactpersonen, per email benaderd. Indien we geen emailadressen konden vinden, hebben we het materiaal per post verstuurd. We hebben ervoor gekozen direct ‘met de deur in huis te vallen’ door het gehele pakket dat we wilden voorleggen mee te zenden. We hebben om tijd te sparen niet eerst bij groepen afgetast of ze interesse hadden mee te werken, noch per telefoon, noch per post of email. Het werken via email heeft als belangrijk voordeel dat mensen snel bereikt worden, en dat commentaar digitaal ingestuurd kan worden wat handig is voor de verwerking van de resultaten. Een nadeel kan zijn dat mensen overdonderd worden door de hoeveelheid materiaal, dat het niet als interessant of belangrijk want onbekend herkend wordt, en dat het anoniem op de al dan niet digitale ‘grote stapel’ belandt. We komen hier later op terug.
Experiment Dit project is deels als experiment opgezet. We willen hier ingaan op een aantal onderzoeksvragen die wij ons hiertoe gesteld hebben. In de afsluitende paragraaf van dit rapport zullen we hierop terugblikken. Allereerst zijn we natuurlijk benieuwd hoe deze werkwijze uit zal pakken. Bereiken we de groepen die we bereiken willen? Bereiken we de doelstelling van een constructieve bijdrage van maatschappelijke groepen van buiten het Steunpunt Milieu & Gezondheid aan het werk van de medisch-milieukundige
18
onderzoekers? Loont het de moeite? Hoe verhouden tijdsinvestering en opbrengst zich tot elkaar? Hoe kunnen we dit best beoordelen? Wat vinden de groepen die we om commentaar vragen van dit project? Hoe verhoudt de inhoud van wetenschappelijk onderzoek dat uitspraken wil doen die de lokale context overstijgen zich tot de dagelijkse lokale realiteit? Hoe kijken actoren die normaliter (meestal) niet betrokken worden bij het opzetten van wetenschappelijk onderzoek hier tegenaan? Is hierbij een verschil merkbaar tussen verschillende typen groepen die we benaderd hebben? Is er bijvoorbeeld een verschil merkbaar tussen groepen die vanuit hun beroep een bepaalde expertise inzake milieu en gezondheid inbrengen en mensen die professioneel geen expert op dat vlak zijn? Wat vinden de medisch-milieukundige wetenschappers van het Steunpunt van dit project? Hoe reageren de wetenschappers van het Steunpunt inhoudelijk op de commentaren? Zijn de commentaren zinvol in hun ogen? Geven ze eraan gehoor? Op welke wijze geven ze eraan gehoor? Vinden zij deze werkwijze de moeite waard? Behalve een oefening in commentaar van lokale groepen op onderdelen van wetenschappelijk onderzoek in ontwikkeling, is het voor ons ook een oefening in communicatie, transparantie, openheid en dialoog over wetenschappelijk onderzoek in meer algemene zin. Hoe evalueren wij als sociale wetenschappers deze oefening vanuit ons oogpunt? Welke lessen kunnen we hieruit trekken naar andere contexten, naar de toekomst? Hoe beoordelen wij het leerproces dat het Steunpunt Milieu & Gezondheid in dit opzicht doormaakt? In de volgende paragraaf gaan we in op de resultaten van het project.
19
Welke groepen hebben deelgenomen? Hier volgt een overzicht van de lokale groepen (actoren) die meegewerkt hebben aan dit project. Steeds wordt aangegeven hoeveel actoren wij per brief uitgenodigd hebben voor deelname, en hoeveel positief hebben gereageerd door deel te nemen.
Type actor (aantal pers)
Provinciaal Overige
Gent kanaal
Albert kanaal
Totaal
Brief
Reactie
Brief
Reactie
Brief
Reactie
Brief
Reactie
LOGO (-)
27
2
3
-
3
-
33
2
MMK (-)
7
3
3
3
3
1
13
7
Milieuraad
-
-
4
1
9
1
13
2
Milieuambt.
-
-
4
2
9
1
13
3
Gezondheidsraad/ambt.
-
-
2
1
8
1
10
2
Huisartsen(kring)
-
-
5
2
9
1
14
3
Milieugroepen
-
-
4
-
3
-
7
-
Vakbonden
-
-
3
-
10
1
13
1
Bedrijven (koepel)
-
-
1 (*)
-
5
1 (2)
6
2
Bewoners
-
-
15
11
7
2
22
13
Totaal
34
5
44 (*)
20
66
10
%
14,7%
45,5% (*)
144 (*)
15,2%
35 24,3% (*)
(*) Het aantal bedrijven dat in de Gentse kanaalzone onze mailing bereikt heeft weten we niet; dit is via een overkoepelende organisatie van bedrijven in de Gentse kanaalzone gebeurd. Wij hebben hier verder geen zicht op. (-) LOGO staat voor Lokaal Gezondheidsoverleg (-) MMK staat voor Medisch Milieukundigen
Wat vooral opvalt is dat veel lokale bewoners gereageerd hebben, met name in de Gentse kanaalzone. Het gaat hier overigens voor een deel om mensen van dezelfde bewonersgroepen. In totaal zijn 5 verschillende bewonersgroepen uit de Gentse kanaalzone vertegenwoordigd in de respons. Opvallend is verder dat maar één bedrijf gereageerd heeft (van dit bedrijf twee vertegenwoordigers) en slechts één vakbondsvertegenwoordiger. Opvallend is ook dat niemand van lokale milieugroepen gereageerd heeft. De response bij de LOGO’s (Lokaal Gezondheidsoverleg) is ook zeer laag, maar wordt in belangrijke mate gecompenseerd door de bijdragen van de recentelijk aangestelde medisch milieukundigen (MMK). We moeten hier bij wel aantekenen dat de medisch milieukundigen vrij goed vertrouwd zijn met het werk van het Steunpunt en derhalve wellicht eerder bereid zijn geweest deel te nemen. Samen met de Gezondheidsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap, het Steunpunt Milieu & Gezondheid, en
20
de Cel Milieu en Gezondheid van de Administratie Milieu-, Natuur-, Land en Waterbeheer, maken de en de medisch milieukundigen deel uit van het Vlaams Medisch Milieukundig Netwerk. Vergelijken we de deelname vanuit de beide streken, dan valt op dat de deelname vanuit de Gentse Kanaalzone relatief duidelijk groter is. Zelfs wanneer we rekening houden met het gegeven dat wellicht een aantal bedrijven via de overkoepelende organisatie bereikt zijn, is het beeld daar toch positiever. Mogelijke verklaring is dat we hier hebben samengewerkt met een bestaande overleg structuur inzake milieu en ruimtelijke ordening (het Project Gentse kanaalzone), waarin een belangrijk deel van de actoren actief is. In die zin werden de aangeschreven actoren deels ook vanuit een bekend en vertrouwd kanaal benaderd wat wellicht positief gewerkt heeft. Wat diversiteit van deelnemende typen actoren betreft kunnen we redelijk tevreden zijn. Er zijn zowel medisch als milieukundig experts vertegenwoordigd, zowel ambtenaren als andere professionals. Van de maatschappelijke actoren zijn vooral de bewonersgroepen sterk aanwezig. Teleurstellend is wel de afwezigheid van milieugroepen en de zeer beperkte deelname van bedrijven en vakbonden.
Waarom hebben sommige groepen niet deelgenomen? We hebben in totaal negen negatieve reacties gehad op onze vraag om medewerking. Een viertal mensen gaf aan het te druk te hebben om mee te werken. Twee personen vroegen zich af waarom ze aangeschreven waren aangezien ze niet tot de doelgroep behoren: niet binnen de leeftijdscategorie van de door de Biomonitoring te onderzoeken volwassenen van 50-65 en niet woonachtig in de Albertkanaalzone of de Gentse kanaalzone. Eén persoon gaf aan niet mee te willen werken aangezien de organisatie van deze persoon niet werkzaam was in de Albertkanaalzone of de Gentse kanaalzone. Een andere persoon wilde niet meewerken aan het onderzoek omwille van privacyredenen: deze persoon gaf aan dergelijke enquêtes nooit in te vullen (na antwoord van onze kant dat dat ook niet de bedoeling was, heeft deze persoon overigens alsnog meegewerkt). Kennelijk hebben deze personen niet precies begrepen wat de bedoeling was of waarom ze benaderd werden. Overigens heeft een aantal deelnemers aan dit project de vragenlijst zelf ingevuld in plaats van er commentaar op te geven. Eén persoon reageerde zeer negatief omwille van de wijze van benadering. Deze persoon vond het benaderen via email onbeleefd en niet efficiënt omdat niet meteen duidelijk werd wat de bedoeling was van het project. Beter zou het volgens deze persoon zijn geweest eerst te telefoneren met daarna wellicht een brief met aankondiging van en uitleg over het project, om dan pas daarna aan geïnteresseerden het volledige pakket met informatie toe te zenden. Naar aanleiding van deze reactie hebben de onderzoekers telefonisch contact opgenomen met deze persoon. Na verdere toelichting over het project heeft deze persoon vervolgens een zeer constructieve houding getoond door medewerking toe te zeggen en aan te bieden collega’s in de regio te stimuleren mee te werken. Uiteindelijk heeft deze persoon overigens geen feedbackformulier ingezonden. Bij een telefonische navraag in een later stadium, bij een aantal personen die niet meegewerkt hadden, gaf deze persoon hiervoor als reden de vragenlijst behoorlijk goed te vinden en geen aanvullingen te hebben.
21
We hebben zelf nog telefonisch contact opgenomen met een achttal actoren in de Albertkanaalzone die benaderd waren voor deelname maar die niet gereageerd hebben. Dit om een indruk te krijgen van de motivaties. Twee gaven aan van emailadres veranderd te zijn. We waren dit echter niet op het spoor gekomen door foutmeldingen bij de emailverzending. Eén persoon gaf als reden geen tijd te hebben. Eén persoon was wegens zwangerschap thuis. Eén persoon gaf als reden de vragenlijst behoorlijk goed te vinden en geen aanvullingen te hebben. Drie personen konden zich er weinig van herinneren en vreesden dat ze om welke reden dan ook de vraag om medewerking uit het oog verloren waren. In de Gentse kanaalzone heeft een non-responder onderzoek omwille van drukke werkzaamheden bij het Project Gentse kanaalzone niet plaats kunnen vinden.
22
Wat was het commentaar van de lokale groepen? Twee onderdelen van de bijdrage van de maatschappelijke groepen zullen we hier beschrijven: het commentaar bij de vragenlijst en het commentaar bij de rekruteringsstrategie. We zullen hierbij steeds ook aangeven wat de reacties waren van de onderzoekers van de Biomonitoring op de commentaren. Voor alle duidelijkheid zullen we steeds spreken van ‘respondenten’ als we de maatschappelijke groepen bedoelen die hebben deelgenomen aan dit project. Dit om duidelijk een onderscheid te maken ten opzichte van (toekomstige) deelnemers aan de Volwassenencampagne van de Biomonitoring. En we zullen spreken over ‘de onderzoekers’ als we verwijzen naar de medisch-milieukundige wetenschappers van het Steunpunt. Allereerst kort even aandacht voor de verschillende vormen waarop commentaar door verschillende respondenten is ingestuurd. Het overgrote deel van de respondenten, heeft gebruik gemaakt van het meegestuurde feedbackformulier. Drie respondenten hebben commentaar in een andere opmaak gebruikt. Een klein deel, zes respondenten, heeft abusievelijk de Algemene Vragenlijst zelf ingevuld. Kennelijk is hier een misverstand gerezen en gingen deze respondenten er ten onrechte van uit dat het hier het Biomonitoring-onderzoek zelf betrof. Ongeveer de helft van de respondenten heeft de commentaren per email ingestuurd. De rest heeft dit per post gedaan, of persoonlijk aan medewerkers aan dit project overhandigd bijvoorbeeld bij gelegenheid van een bijeenkomst in het kader van andere initiatieven van het Steunpunt.
Commentaar op de Algemene Vragenlijst We kunnen een aantal categorieën van commentaar onderscheiden hier. Twee categorieën die we hier enkel kort willen noemen omdat ze weinig inhoudelijk commentaar bevatten, zijn opmerkingen met betrekking tot spelfouten, formuleringen en de vraag om verduidelijkingen in de tekst. Die zijn uiteraard meegenomen, maar interessanter zijn de volgende categorieën:
-
Antwoordcategorieën en vraagstelling
-
Co-variabelen
-
Privacy en gevoelige informatie
-
Meer toelichting
-
Meer inhoudelijke feedback
Deze categorieën hebben we ook specifiek aan de onderzoekers van de Biomonitoring voorgelegd met de vraag of ze het commentaar overnemen, en zo niet welke argumentatie ze daarvoor hebben. We zullen deze hieronder één voor één behandelen zonder echter teveel op details te willen ingaan. Voor diegenen die interesse hebben in de details verwijzen we graag naar de rapporten die hierover voor de
23
onderzoekers van de Biomonitoring en voor de respondenten van het project zijn opgemaakt (Keune et al, 2004 a en b) Antwoordcategorieën en vraagstelling Hieronder verstaan we commentaren die aanvullingen inzake de antwoordcategorieën behelzen en opmerkingen over de wijze van vraagstelling. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het voorstel voor uitbreiding van het aantal antwoordmogelijkheden bij de vraag welk beroep iemand heeft of de opmerking bij een vraag naar geneesmiddelengebruik om te vermelden dat de pil en vrij verkrijgbare pijnstillers of natuurgeneesmiddelen ook onder geneesmiddelen vallen. Iets meer dan de helft van de ongeveer 25 verschillende suggesties in deze categorie is overgenomen door de onderzoekers. Een aantal zaken valt hierbij op. Bij de vraag over beroepsblootstelling aan potentieel schadelijke producten is het voorstel hierbij radioactieve bronnen toe te voegen overgenomen door de onderzoekers, terwijl radioactiviteit geen onderdeel uitmaakt van de Biomonitoring. Belangrijkste argumenten om sommige suggesties niet over te nemen zijn dat elders in deze vragenlijst of andere vragenlijsten (de voedingsvragenlijsten met name) aandacht besteed wordt aan voorgestelde antwoordcategorieën of dat ze ingevuld kunnen worden onder ‘andere’. Meest opvallend bij de niet overgenomen suggesties zijn de twee volgende opmerkingen. Allereerst de vraag of het gebruik van pesticiden in de hobbysfeer niet te ver gezocht is. Volgens de onderzoekers wordt dit echter bij tuinieren gebruikt. Ten tweede het voorstel bij gezondheidsklachten de categorie ‘jeuk’ op te nemen. Volgens de onderzoekers is dat een te vage term. Co-variabelen Een interessante categorie commentaren betreft de vraag aan de respondenten of zij andere covariabelen willen voorstellen naast die, die door de onderzoekers in de vragenlijst naar voren gebracht worden. Ter herinnering: omdat de aanwezigheid van vervuilende stoffen in het lichaam en de effectmerkers beïnvloed kunnen worden door andere factoren (bv. levensstijl, ziekte, werk, voeding), gaat in deze studie ook de nodige aandacht naar de identificatie van deze andere factoren van invloed op de effecten van vervuilende stoffen op de mens. De informatie over de co-variabelen kan alleen via vragenlijsten worden bekomen. Deze categorie stelt de vraag of de respondenten andere onderzoekskeuzen gemaakt zouden hebben dan de onderzoekers als het gaat om zaken die van invloed zijn op de analyse van blootstelling en effect van giftige stoffen. Over deze vragen wordt binnen het Veldwerkcomité van de Biomonitoring over het algemeen ook uitvoerig gediscussieerd. Het is belangrijk hierbij een evenwicht te vinden tussen het belang van aandacht voor een veelheid aan relevante co-variabelen en praktisch nut voor een de analyse achteraf. Deze categorie overlapt overigens inhoudelijk deels met de vorige categorie (‘Antwoordcategorieën’). Dit komt waarschijnlijk doordat we de vraag naar co-variabelen expliciet afzonderlijk gesteld hebben.
24
De ruim 25 verschillende suggesties die onder deze noemer gedaan zijn bevatten onder andere slaapgewoonten, de invloed van sport, koffie of drugsgebruik, de invloed van (huis)stof, en geurhinder. Een paar opvallende suggesties van co-variabelen zijn de volgende. Allereerst wat genoemd wordt ‘gebeurtenissen in het leven zoals overlijden, ziekte, invaliditeit partner/kinderen’. Deze zogenaamde ‘life events’ zijn opvallend als voorstel omdat ze meer ingaan op gevoelsmatige zaken dan op lichamelijke zaken waarop de onderzoekers van het Steunpunt toch hoofdzakelijk focussen als het om gezondheid gaat of contact met giftige stoffen als het om de omgeving gaat. Deze suggestie is overigens overgenomen noch afgewezen door de onderzoekers, maar wordt nader bekeken op relevantie voor de Biomonitoring. Ten tweede is een opvallende suggestie erfelijkheid van bepaalde aandoeningen zoals bv hypertensie, borstkanker en hartinfarct als co-variabele op te nemen. Dit voorstel wordt door de onderzoekers niet overgenomen zonder dat er diep op in wordt gegaan waarom. Er wordt enkel geargumenteerd dat het niet relevant is voor de doelstelling van dit onderzoek. Genetische gevoeligheid voor bepaalde giftige stoffen vormt overigens wel een onderzoeksonderdeel in het Steunpunt en zal onderzocht worden in de Biomonitoring. Ten derde het voorstel nader de omgeving van de woonomgeving te bevragen als factor van invloed, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een huisvuilverbrandingsinstallatie in de buurt van de woning. Het argument van de onderzoekers om dit niet over te nemen is dat de exacte locatie gekend is omdat de onderzoekers over het adres van de deelnemers beschikken. Dit overigens op een wijze dat anonimiteit gegarandeerd is, voor alle duidelijkheid. Het argument van de onderzoekers is dat zij derhalve altijd nader onderzoek kunnen doen naar die omgeving in geval zij daartoe aanleiding zien. Dit antwoord is opmerkelijk te noemen, aangezien nu juist de invloed van de woonomgeving op de gezondheid van de mensen centraal staat in het onderzoek. Wat de onderzoekers hiermee waarschijnlijk aan willen geven is dat die woonomgeving, de invloed van milieuvervuiling in die omgeving op andere wijze gekend is of nader onderzocht kan worden. Ten vierde is voorgesteld te bevragen of de werkomgeving vervuild is door verkeer. Hoofdzakelijk onderzoekt de Biomonitoring de woonomgeving van de onderzochte mensen. Wel wordt er tot op zekere hoogte rekening gehouden met invloed van de werkplek op de analyse. De invloed van de omgeving van de werkplek gaat echter nog een stap verder. Hiermee wordt nog maar eens duidelijk hoe complex de relatie tussen het milieu en gezondheid in elkaar zit. De onderzoekers onderzoeken nader of dit voorstel relevant is voor de Biomonitoring. Tenslotte is ‘lidmaatschap van een milieubeweging’ opvallend als voorgestelde co-variabele. Deze suggestie wordt door de onderzoekers niet overgenomen omdat ‘het gaat om een zeer kleine groep’, een inschatting die misschien terecht is maar de vraag onbeantwoord laat of een hoge gradatie van lidmaatschap van een milieubeweging wel relevant zou zijn. Over het geheel genomen wordt ongeveer tweevijfde van de voorgestelde co-variabelen niet overgenomen. Belangrijkste argumenten hierbij zijn ofwel dat het niet relevant voor het onderzoek is, ofwel dat het onder een bredere categorie valt die al opgenomen is, ofwel dat een voorstel een te vage variabele betreft. Ongeveer een vijfde van de voorgestelde co-variabelen wordt wel overgenomen. De
25
overige tweevijfde wordt door de onderzoekers nader onderzocht op relevantie voor de Biomonitoring, wat inhoudt dat ze wel serieus overwogen worden. Verder zijn er suggesties gedaan voor toevoeging van open vragen die zicht op belangrijke covariabelen kunnen bieden, bijvoorbeeld door mensen de open vraag voor te leggen of zij een gezondheidsbedreigende situatie kennen, of andere factoren van invloed op hun gezondheid. De suggestie van open vragen wordt door de onderzoekers niet overgenomen aangezien deze te vaag geacht worden, volgens de ervaring van de onderzoekers vaak minder goed ingevuld worden en moeilijk te analyseren zijn. Tenslotte viel een opmerking op die niet direct een concreet voorstel voor een co-variabele vormde. Eigenlijk ging het om een vraag: of sporten moet in een industriezone of verplaatst moet worden naar daarbuiten? Hiermee wordt een interessant dilemma inzake de zorg voor milieu & gezondheid aangestipt: wat weegt zwaarder, de bijdrage van een activiteit aan de gezondheid (sport, bewegen is gezond) of de nadelige impact die ook met de activiteit gepaard gaat (inspanning in een vervuilde omgeving kan schadelijk zijn). Dit soort dilemma’s komen we meer tegen in het kader van milieu & gezondheid. Een ander voorbeeld is het eten van vis. Vis is belangrijk voor de gezondheid, maar vormt tevens een risico voor de gezondheid aangezien vis steeds vaker schadelijke stoffen uit het milieu in zich draagt. De vraag is dan: wat moet de overheid adviseren? Privacy en gevoelige informatie Een zorg die regelmatig naar voren komt in de commentaren op de vragenlijst, betreft de zorg voor de privacy van de deelnemers aan het onderzoek. Veel van de gestelde vragen betreffen (mogelijk) gevoelige persoonlijke zaken. Verschillende respondenten benadrukken het belang duidelijk te maken dat de gegevens anoniem behandeld zullen worden omdat anders een aantal zaken eenvoudigweg niet zal worden ingevuld. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om bijverdiensten of zwartwerk, illegale visvangst. Het kan ook zijn, zo wordt naar voren gebracht, dat mensen bepaalde zaken uit schaamtegevoel misschien vertekend zullen weergeven. Dit kan het geval zijn bij een vraag naar het mogelijk voorkomen van schimmels of kakkerlakken. Een vraag die peilt naar zwangerschappen wordt als confronterend ervaren voor vrouwen die bijvoorbeeld zwangerschapsproblemen gehad hebben. De betiteling ‘resultaat’ bij de verschillende mogelijke problemen bij zwangerschappen (bijvoorbeeld miskraam) wordt afgekeurd. Over het geheel genomen is het antwoord van de onderzoekers hier dat deze aandachtspunten serieus genomen worden en zoveel mogelijk gerespecteerd zullen worden. Meer toelichting Een deel van de commentaren betreft de vraag om nadere toelichting bij de vragenlijst zelf en onderdelen ervan. Eén van de onderdelen betreft vragen die betrekking hebben op sociaal-economische gegevens. Onder ‘Meer inhoudelijke feedback’ komen we op dit onderdeel terug. Wat de hele vragenlijst betreft wordt meer transparantie bepleit inzake het doel van de vragenlijst, de wijze waarop zaken onderzocht worden en de wijze waarop met resultaten van het onderzoek rekening gehouden zal
26
worden. Bovendien wordt er hierbij op gewezen dat (beter) duidelijk gemaakt dient te worden dat het onderzoek geen beeld op gemeentelijk niveau kan geven. De onderzoekers zeggen toe deze opmerkingen zoveel mogelijk te respecteren. Verder verwijzen zij naar aanvullende informatie over het onderzoek en de resultaten straks op de website van het Steunpunt. Een vraag die in dit verband ook gesteld is wat er moet gebeuren met mogelijke ongerustheid die kan ontstaan bij deelnemers aan het onderzoek naar aanleiding van onder andere de vragenlijst. De onderzoekers antwoorden hier dat deelnemers aan de Biomonitoring altijd de mogelijkheid geboden wordt contact op te nemen met de onderzoekers en dat de medisch milieukundigen werkzaam in de verschillende gebieden steeds van de ontwikkelingen in het onderzoek op de hoogte gesteld worden. Meer inhoudelijke feedback Een aparte categorie is wat we ‘meer inhoudelijke feedback’ genoemd hebben. Het gaat om opmerkingen die niet zozeer andere co-variabelen of antwoordcategorieën voorstellen, maar betrekking hebben op de inhoud waarop de vragenlijst globaal inzoomt. Meest duidelijke voorbeeld hiervan is de aandacht in de vragenlijst voor aspecten die niet direct betrekking lijken te hebben op milieu of gezondheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om opleidingsniveau van de onderzochte persoon en van de partner van die persoon, of men eigenaar is van de woning waarin men woont, het soort woning (variërend van villa tot appartement), het gezinsinkomen en de mate waarin men rond kan komen van het inkomen. Er wordt door verschillende respondenten betwijfeld wat het nut is van deze informatie voor het onderzoek. Bovendien wordt voorgesteld het waarom van het vragen naar deze zaken ook mede te delen aan de mensen die onderzocht worden. Het antwoord van de onderzoekers is dat het hier gaat om de sociaal-economische achtergrond van een onderzochte persoon te bepalen. Dit wordt gedaan enerzijds om te kunnen nagaan in hoeverre de onderzochte groep mensen een goede afspiegeling van de Vlaamse populatie is. Anderzijds gebeurt het om na te gaan in hoeverre bepaalde meetresultaten vooral te verklaren zijn door milieu omstandigheden of toch vooral door sociaaleconomische achtergrond. De betreffende vragen blijven derhalve behouden maar de onderzoekers hebben nader toegelicht waarom ze in deze informatie geïnteresseerd zijn en zeggen toe dit in de vragenlijst zelf ook te verduidelijken. Eén vraag die peilde naar het type gebied waarin onderzochte personen gewoond hebben de afgelopen tien jaar en in hun jeugd, is mede omwille van de commentaren van respondenten geschrapt. De bedoeling van de vraag was zicht te krijgen op typen milieuvervuiling waaraan de onderzochte personen in het verleden bloot gesteld zijn geweest, in bijvoorbeeld een landelijke omgeving, een stedelijke omgeving of in de buurt van een industrie. Dit kan van invloed zijn op vaststellingen inzake milieu-invloeden die men probeert in kaart te brengen. De commentaren op deze vraag wijzen voor een belangrijk deel op de complexiteit hiervan. Zo kan landelijk wonen bijvoorbeeld ook nabij een industrieterrein. De onderzoekers geven als argument voor het schrappen van de vraag dat ze te subjectief, te weinig eenduidig van karakter was. Naar aanleiding van de vraag of duidelijk is waarvoor de vragenlijst dient, worden twee interessante kritische opmerkingen gegeven. Ten eerste twijfelt één respondent aan de wetenschappelijke relevantie
27
van correlaties die hier mogelijk gevonden worden. Waarschijnlijk bedoelt deze respondent zijn twijfel uit te spreken of met statistische correlaties die hier mogelijk gevonden worden ook daadwerkelijk verbanden aangetoond kunnen worden. Deze discussie wordt ook in wetenschappelijke kringen volop gevoerd. De reactie van de onderzoekers is dat de vragenlijst mede een verklaring kan zijn voor bepaalde metingen. Ten tweede de opmerking dat de vragenlijst de indruk geeft dat het onderzoek vooral gezondheidsproblemen aan eigen gedrag probeert toe te wijzen, eerder dan aan omgevingsfactoren. Een terechte zorg voor evenwichtig onderzoek. Het antwoord van de onderzoekers is dat dit nu juist de bedoeling is van de vragenlijst, een aanvulling te zijn op de milieufactoren die letterlijk in de mensen zelf gemeten worden. Naar aanleiding van de vraag of men vertrouwen heeft dat de doelstelling van de voorgelegde vragenlijst op deze manier ook behaald zal worden, wordt door een respondent een interessante bespiegeling gegeven. Deze respondent stelt de vraag of het enig effect zal hebben op bedrijven en politiek om de levensomstandigheden aan te passen. Een zeer relevante, maar ook een moeilijk te beantwoorden vraag naar de invloed van (wetenschappelijke) kennis op beleid van zowel overheid als bedrijfsleven. De onderzoekers laten het antwoord als het ware in het midden en antwoorden dat dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse overheid.
Commentaar op de voorstellen inzake de Rekruteringsstrategie Uit de reacties op de voorgestelde rekruteringsstrategieën komt geen eenduidige voorkeur voor één of meerdere strategieën naar voren. Als er al een voorkeur naar voren komt dan is het vooral een combinatie van elementen van de drie voorstellen die voorgelegd zijn: mensen oproepen via gemeentelijke kanalen, mensen aanschrijven en mensen opbellen. Opvallend hierbij is wel dat een vrij directe benadering van potentiële deelnemers, per brief of per telefoon door heel wat respondenten bekritiseerd wordt. Belangrijkste bezwaren die hierbij naar voren gebracht worden zijn dat het tijdrovend is, dat het als inbreuk op de privacy opgevat kan worden, en dat het volgens sommige respondenten zelfs dictatoriaal over kan komen omdat de suggestie bestaat dat deelname verplicht zou zijn. Door dit laatste loopt men het risico deelnemers te krijgen die weinig gemotiveerd zijn en die mogelijk daardoor vragenlijsten minder zorgvuldig zullen invullen. Het minst negatief wordt op de strategie van oproepen via gemeentelijke kanalen gereageerd omdat dat het minst agressief over komt. Al wordt hierbij wel opgemerkt dat men dan het risico loopt te weinig deelnemers te krijgen. Hieruit komt een beeld naar voren dat wijst op de nadelen van een vrij confronterende aanpak enerzijds, maar tevens op een te vrijblijvende aanpak anderzijds. De reactie van de onderzoekers is dat ook zij nadenken over een combinatie van elementen, maar dat vooral duidelijk gesteld moet worden dat het steeds om vrijwillige deelname gaat: men kan mensen niet verplichten tot deelname, en dat is ook niet de bedoeling. Op de vraag of men er vertrouwen in heeft dat de aanpak zal werken wordt zeer wisselend positief of negatief, dan wel twijfelend gereageerd. Benadrukt wordt in ieder geval dat mensen over het algemeen niet graag meewerken aan een initiatief dat weinig vertrouwen wekt ofwel niet goed begrepen wordt. Opvallend is verder dat er eigenlijk weinig voorstellen voor aanvullende of andere strategieën naar
28
voren komen. Eén van de suggesties die wel gedaan wordt is mensen daadwerkelijk op te zoeken door ze persoonlijk, bijvoorbeeld aan huis, aan te spreken. Verder wordt het aanbieden van een geschenkje voorgesteld. Ook hebben we de vraag gesteld of er suggesties zijn voor een ondersteunende bekendmakingcampagne. Hier is een paar voorstellen naar voren gekomen, zoals gebruikmaking van lokale media en andere kanalen zoals verenigingen, en het verspreiden van posters en folders. Een interessante suggestie is tenslotte mensen aan te schrijven die al twintig jaar in de streek woonachtig zijn. Dit voorstel stelt vragen bij de keuze de grens laag te stellen bij minimaal vijf jaar in de streek wonen. Aangezien het onderzoek de invloed van de woonomgeving op de mensen probeert te onderzoeken, is het noodzakelijk dat mensen er al enige tijd wonen. Maar hoe lang? Om een historische milieu-invloed op mensen te onderzoeken is een langere periode meer wenselijk. Toch hebben de onderzoekers gekozen voor een relatief korte periode van 5 jaar. Belangrijkste argument hiervoor is de haalbaarheid van het onderzoek. Men loopt bij een strenger criterium een groter risico onvoldoende deelnemers te vinden. Op het moment dat dit rapport opgemaakt wordt, zijn de onderzoekers nog druk aan het brainstormen over de te volgen strategie. Te zijner tijd zal hierover nadere informatie op de website van het Steunpunt te vinden zijn.
Verschillende typen respondenten, verschillende commentaren? We hebben bekeken of er sprake is van duidelijke verschillen in het soort commentaar dat gegeven is door verschillende typen respondenten. Een voor de hand liggend onderscheid dat nader bekeken kan worden is bijvoorbeeld een onderscheid tussen commentaar van respondenten die vanwege hun beroep benaderd zijn en respondenten die niet vanwege hun beroep benaderd zijn, zoals bijvoorbeeld mensen van bewonersgroepen. Hierbij moeten we aantekenen dat respondenten die lid zijn van een bewonersgroep niet noodzakelijk als een leek op het gebied van bijvoorbeeld milieu of gezondheid beschouwd kunnen worden. Ofwel hebben zij vanwege hun beroep professionele kennis van zaken, ofwel hebben zij zich door betrokkenheid doorheen de jaren heel wat wetenschappelijke kennis eigen gemaakt, om nog maar te zwijgen van de rijke ervaringskennis waarover zij vanzelfsprekend beschikken. Omgekeerd geldt voor professionals natuurlijk ook dat zij een privé-leven hebben, en mogelijk in hetzelfde gebied woonachtig zijn. Een ander onderscheid dat voor de hand ligt is een onderscheid tussen respondenten met expertise inzake milieu en respondenten met expertise inzake gezondheid. Dergelijk onderscheid is in de praktijk steeds moeilijk te maken, aangezien bijvoorbeeld gezondheidsexperts steeds vaker ook met onderwerpen inzake het milieu geconfronteerd worden. De recentelijk aangestelde medisch milieukundigen zijn hier een duidelijk voortvloeisel van. We hebben een grof onderscheid gemaakt tussen vier groepen: medisch experts, milieuexperts, medisch-milieukundige experts en leken. We hebben vervolgens gekeken of er duidelijke verschillen in commentaren zichtbaar zijn. Hiertoe hebben we bijvoorbeeld gekeken naar opmerkingen die hoofdzakelijk milieugericht dan wel hoofdzakelijk gezondheidsgericht waren. Er is hierbij geen
29
duidelijk onderscheid in het type commentaren gebleken dat we konden verklaren door een verschil in type respondenten. Het meest opvallende verschil schuilt in de voorbeelden die respondenten geven om hun commentaren te illustreren. Zo geven respondenten die niet omwille van hun beroep benaderd zijn vooral voorbeelden uit hun privé-leven (‘in mijn moestuin’, ‘bij mij thuis’, ‘in mijn straat’….), terwijl bijvoorbeeld medische experts voorbeelden geven uit hun praktijk (‘in deze buurt’) of uit literatuur (‘in het onderzoek van ….’). We hebben ook bekeken of er een onderscheid is tussen de commentaren van mensen uit de verschillende gebieden waarin we gewerkt hebben: de Albertkanaalzone en de Gentse kanaalzone. Het meest opvallende verschil dat we gevonden is inzake vertrouwen in de onderzoeksonderdelen die we hebben voorgelegd: de respondenten uit de Albertkanaalzone spreken iets meer vertrouwen uit dan de respondenten uit de Gentse kanaalzone. We hebben tenslotte ook gekeken of er mogelijk een verschil in commentaren bestond tussen mannelijke en vrouwelijke respondenten3 en tussen jongere of oudere respondenten4. Ook bij deze typeringen zijn geen duidelijke onderscheiden gebleken.
3
Ruim tweederde van de respondenten is man, iets minder dan eenderde vrouw. Van de respondenten waarvan de leeftijd ons bekend is, zijn er 5 geboren in de jaren ’30, 2 in de jaren ’40, 10 in de jaren ’50, 4 in de jaren ’60 en 7 in de jaren ’70. 4
30
Evaluatie van het project Evaluatie door de maatschappelijke groepen Bij het feedbackformulier dat we hebben rondgestuurd aan maatschappelijke groepen voor commentaar op vragenlijst en rekruteringsstrategie, zat ook een pagina met evaluatievragen over het project. De volgende vragen hebben we gesteld:
1. Vindt u het belangrijk dat lokale actoren gevraagd wordt mee te denken bij de voorbereiding van dergelijk onderzoek in de streek? 2. Wat vindt u van de manier waarop u hier gevraagd wordt om uw feedback? 3. Hebt u suggesties hoe het eventueel beter kan? 4. Is het voor u duidelijk wat de bedoeling is van onze vraag aan u? 5. Wat zijn voor u onduidelijkheden bij onze vraag aan u? 6. Was u voordat wij u contacteerden op de hoogte van het Steunpunt Milieu & Gezondheid en de Biomonitoring? Zo ja, via welk kanaal wist u hiervan? 7. Hebt u specifieke verwachtingen van de Biomonitoringscampagne van het Steunpunt? Zo ja, welke? 8. Hebt u specifieke verwachtingen van uw deelname aan de voorbereiding aan ons onderzoek? Zo ja, welke? Ongeveer tweevijfde van de respondenten heeft de evaluatievragenlijst ingevuld. Hiervan heeft driekwart deze vragen vrij uitgebreid beantwoord. Ongeveer een kwart heeft slechts een klein deel van de vragen summier beantwoord. We zullen de reacties op de verschillende vragen kort overlopen hier.
1. Vindt u het belangrijk dat lokale actoren gevraagd wordt mee te denken bij de voorbereiding van dergelijk onderzoek in de streek? De overgrote meerderheid antwoordt hier bevestigend. Er worden wel uiteenlopende redenen voor gegeven. Een deel van de respondenten geeft als reden dat lokale actoren een kennisbijdrage kunnen leveren. Hierbij wordt erop gewezen dat deze actoren dichter bij de plaatselijke bevolking staan en uit eigen ervaring beter op de hoogte zijn van de actuele situatie, als ook van de situatie van het verleden. Er kunnen meer ideeën op tafel komen zo, en lokale actoren kunnen een onverwachte inbreng hebben. Behalve de kennisinbreng inzake milieu en gezondheid, is het belangrijk dat onderzoeksonderdelen ook op andere facetten vanuit verschillende invalshoeken bekeken wordt, bijvoorbeeld waar het de formulering betreft. Een andere suggestie die gedaan wordt is lokale actoren te betrekken bij de werking van het onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat over bekendmaking van het onderzoek en de rekrutering van kandidaten, of zoals ook wordt voorgesteld als het gaat om ondersteuning bij het invullen van vragenlijsten door bijvoorbeeld vertrouwenspersonen zoals huisartsen. Daarnaast kan het in een vroeg stadium betrekken
31
van lokale groepen samenwerking in een later stadium van het onderzoek vergemakkelijken, bijvoorbeeld in de communicatie van resultaten. Een aantal respondenten tenslotte bepleit het betrekken van lokale actoren omwille van draagvlak en vertrouwen in het onderzoek en de resultaten. Een zeer klein aantal respondenten plaatst kritische kanttekeningen bij het betrekken van lokale actoren. Een eerste bekommernis die naar voren gebracht wordt is de vraag of we wel bij ‘de juiste’ actoren terecht zijn gekomen. Helaas wordt niet duidelijk welk criterium deze respondent daarvoor aangewezen vindt. Een andere bekommernis betreft de factor tijd die met een dergelijke betrokkenheid gemoeid gaat. Het is vraag in hoeverre dit ‘vertragende karakter’ opweegt tegen de vruchten voor het onderzoek.
2. Wat vindt u van de manier waarop u hier gevraagd wordt om uw feedback?
De reacties op deze vraag zijn hoofdzakelijk positief en variëren van redelijk positief tot zeer goed. De belangrijkste kanttekeningen betreffen de wijze van benadering van de maatschappelijke groepen en de omvang van de vraag aan hen. Eén respondent vond deze vraag nogal overdonderend aangezien een informatiebijeenkomst over de biomonitoring al van meer dan een jaar geleden dateert. Deze respondent beveelt aan in het vervolg eerst een briefje ter aankondiging van het project te sturen. Eén respondent vindt het weliswaar een goed project maar vindt het tegelijkertijd wel zeer tijdrovend en vrij omvangrijk.
3. Hebt u suggesties hoe het eventueel beter kan?
Hier is enkel de bemerking gegeven dat ‘kort en eenvoudig’ een voorwaarde voor succes is.
4. Is het voor u duidelijk wat de bedoeling is van onze vraag aan u? 5. Wat zijn voor u onduidelijkheden bij onze vraag aan u?
Bij deze vragen zijn geen opmerkingen gegeven die erop wijzen dat het onduidelijk was. Wel vraagt één van de respondenten zich af of het voor ‘de gewone mens’ soms niet wat te moeilijk is.
6. Was u voordat wij u contacteerden op de hoogte van het Steunpunt Milieu & Gezondheid en de Biomonitoring? Zo ja, via welk kanaal wist u hiervan? 8 respondenten gaven aan nog geen kennis te hebben van de Biomonitoring, 18 respondenten hebben aangegeven al van de Biomonitoring op de hoogte te zijn. De kanalen via welke respondenten hiervan kennis hebben genomen variëren. Een deel weet er van middels informatiebijeenkomsten die vooral in 2003 in de verschillende meetgebieden gehouden zijn. Een deel kent de Biomonitoring vanuit
32
berichtgeving in de media. Een ander deel kent de Biomonitoring vanwege professionele opleidingen voor medisch milieukundigen en bij de gezondheidsinspectie. Verder kent een aantal respondenten de Biomonitoring via het Project Gentse kanaalzone zelf, en geeft een persoon als informatiekanaal het actiecomité ‘genoeg is genoeg’. 7. Hebt u specifieke verwachtingen van de Biomonitoringscampagne van het Steunpunt? Zo ja, welke? De meeste respondenten die hier wat ingevuld hebben willen graag van de resultaten van de Biomonitoring op de hoogte gesteld worden. Bijzondere belangstelling gaat bijvoorbeeld uit naar de invloed van omgevingsfactoren op de gezondheid van de mensen, naar meer duidelijkheid over de invloed van luchtverontreiniging op bijvoorbeeld luchtwegaandoeningen bij kinderen en volwassenen, kankers, en genetische afwijkingen. Eén respondent verwacht statistisch relevante correlaties tussen milieuproblemen, leefgewoonten en gezondheid. Een andere respondent verwacht duidelijke uitkomsten van het onderzoek. Een deel van de respondenten bepleit een bijdrage van het onderzoek aan een verbetering van het leefmilieu. Eén respondent beklemtoont het belang van eerlijk en objectief onderzoek op basis waarvan aanbevelingen richting milieubeheer gedaan kunnen worden. Een andere respondent bepleit dat er geen paniekzaaierij volgt uit het onderzoek, maar dat er wel bindende resultaten uit volgen wanneer sommige indicatoren daartoe aanleiding geven. Eén respondent vraagt zich wel af of een verbetering van het leefklimaat haalbaar is gezien de lobbykracht van grote multinationals.
8. Hebt u specifieke verwachtingen van uw deelname aan de voorbereiding aan ons onderzoek? Zo ja, welke? Het verwachtingspatroon inzake deze oefening varieert van geen verwachtingen tot het ontvangen van een verslag over de resultaten (waarbij ook de definitieve vragenlijst door één respondent gevraagd wordt). Tot (ook hier) daadwerkelijk gebruik in de praktijk van de resultaten (van de Biomonitoring) ten behoeve van een gunstige leefomgeving door vooral bedrijven en politici. Overige opmerkingen respondenten Bij deze categorie is in aanvulling op wat hierboven al beschreven is als interessante suggestie naar voren gekomen de rol van de huisartsen te versterken bij het onderzoek. Eén respondent vraagt zich zelfs af of een bevraging van huisartsen niet zou volstaan, aangezien zij toch op de hoogte zijn van de gezondheid van hun patiënten. Een andere respondent ziet vooral een rol weggelegd voor huisartsen in het melden van kwalen die in de regio abnormaal veel of juist minder voorkomen. Eén respondent vermoedt dat samenwerking met huisartsen zelfs als voorwaarde gezien kan worden voor veel mensen, willen ze bereid zijn mee te werken aan het onderzoek. Verder wordt hier de suggestie gedaan de waarde van het onderzoek te verhogen door het te koppelen aan gegevens van databanken als het Kankerregister, het overlijdensregister en dergelijke. We willen er
33
hier graag op wijzen dat dit ook al gebeurt binnen het kader van het Steunpunt Milieu & Gezondheid. Eén van de onderzoeksluiken houdt zich specifiek bezig met het toegankelijk maken van gegevens van verschillende databanken vanuit de invalshoek milieu en gezondheid. Het gaat dan onder meer over ziektegegevens, bijvoorbeeld gegevens over ziekenhuisopnames, en milieugegevens. Doelstelling is gezondheidsproblemen en mogelijke milieugebonden oorzaken in kaart te brengen. De gegevens uit de databanken worden geanalyseerd en op geografische kaarten gezet. Nieuw hierbij is dat dit cartografisch gedaan wordt per gemeente, waardoor voor het eerst gebieden vergeleken kunnen worden, bijvoorbeeld op het voorkomen van bepaalde ziekten. Algemeen beeld evaluatie respondenten Over het algemeen kunnen we stellen dat de meeste respondenten positief staan tegenover deze oefening en dat er duidelijke verwachtingen, misschien zelfs hooggespannen verwachtingen bestaan over de Biomonitoring. Het belang van zowel betrokkenheid van lokale actoren, van transparantie en communicatie over het onderzoek, als van een daadwerkelijke bijdrage van het onderzoek tot een verbetering van het leefmilieu worden beklemtoond. Als belangrijkste troeven voor zowel samenwerking met als openheid naar lokale actoren toe, worden vertrouwen en draagvlak genoemd, naast inbreng van kennis over de lokale setting. Deze troeven beloven van pas te komen bij het zoeken naar een vruchtbare bijdrage van het onderzoek aan een daadwerkelijke verbetering van de relatie milieu – gezondheid. Opmerkingen van mensen die niet deelnamen aan het project Hier volgen nog een aantal opmerkingen van mensen die aangegeven hebben niet deel te willen nemen aan dit project, maar wel interessante commentaar gaven op het project en de Biomonitoring. Eén persoon reageerde vooral kritisch op de wijze van benadering van maatschappelijke groepen met de vraag om medewerking. Als introductie zou het goed zijn eerst telefonisch contact op te nemen. Het doorzenden van een serie documenten beschouwt deze persoon als onoverzichtelijk. Wellicht is een technische oplossing links naar de verschillende teksten via PDF te voorzien in email, en mogelijk de teksten zelf op de website van het Steunpunt te plaatsen. Inzake het Steunpunt in meer algemene zin acht deze persoon het belangrijk dat huisartsen betrokken worden en beveelt hiertoe toelichting over het onderzoek op verschillende wachtkringen aan. Een andere kritische reactie bepleitte in een vergadering potentiële deelnemers aan de Biomonitoringcampagne zelf goed te informeren, waarbij niet enkel helderheid geboden zou zijn over doelstelling van het onderzoek en de verwachte bijdrage van deelnemers aan de Biomonitoring. Ook achtte deze persoon het wenselijk dat concreet gemaakt zou worden welke bijdrage het onderzoek daadwerkelijk en zelfs gegarandeerd zou leveren aan een verbetering van de levenskwaliteit. Deze persoon benadrukte dat hierbij niet gedacht moet worden op de langere termijn: mensen geloven niet
34
meer in mooie beloften, denken niet in termen van jaren, zij willen dat er kort op de bal gespeeld wordt. Deze persoon betwijfelt of dergelijke enquêtes dit kunnen garanderen.
Evaluatie door de wetenschappers Bij de tussenrapportage over de commentaren van de maatschappelijke groepen die we hebben bezorgd aan de onderzoekers van het Veldwerkcomité van de Biomonitoring, zat ook een aantal evaluatievragen over het project. De volgende vragen hebben we hen gesteld: 1. Vindt u het belangrijk dat lokale actoren gevraagd wordt mee te denken bij de voorbereiding van dergelijk onderzoek? 2. Wat vindt u van de manier waarop deze feedbackoefening is vormgegeven? 3. Hebt u suggesties hoe het eventueel beter kan? 4. Wat vindt u van de diversiteit aan actoren dat benaderd is? 5. Wat vindt u van het aantal en type lokale actoren dat heeft deelgenomen? 6. Wat vindt u van de inhoud van de feedback van de lokale actoren? 7. Wat zijn volgens u de belangrijkste voordelen van deze oefening? 8. Wat zijn volgens u de belangrijkste nadelen van deze oefening? 9. Vindt u dit een nuttige bijdrage aan het werk van het Steunpunt? Waarom? 10. Is deze methode bruikbaar voor uw eigen werk? Na een herhaalde oproep heeft een vijftal onderzoekers van het Veldwerkcomité Biomonitoring uiteindelijk een evaluatieformulier ingevuld. Een overzicht van de reacties per vraag. 1. Vindt u het belangrijk dat lokale actoren gevraagd wordt mee te denken bij de voorbereiding van dergelijk onderzoek? Nogal uiteenlopende reacties zijn hier gegeven door de onderzoekers. Variërend van zeer positief tot negatief. Meest positieve reactie hier is dat het belangrijk is dat vanaf het begin met lokale actoren moet worden samengewerkt aangezien ze betrokken partij zijn. Belangrijke troef die in positieve zin naar voren wordt gebracht is dat de verstaanbaarheid van het onderzoeksonderdelen getoetst kan worden, dat er zinvolle opmerkingen zijn naar voren gekomen en daardoor de vragenlijst geoptimaliseerd kan worden. Er wordt bovendien gewezen op de meerwaarde van inzicht in de lokale voorgeschiedenis wat het onderzoek verrijkt. Minder positief is een aantal onderzoekers onder andere omdat er uiteenlopende antwoorden naar voren komen waardoor het onderzoek mogelijk juist bemoeilijkt wordt. Bovendien wordt aan het nut van de opmerkingen van de lokale actoren getwijfeld omdat die onvoldoende zicht hebben op de opzet van het onderzoek en de keuzen die daarbij gemaakt zijn. De oefening wordt daardoor een vorm van tijdverlies
35
genoemd voor zowel onderzoekers als respondenten. Verder wordt naar voren gebracht dat er met name inzake de rekruteringsstrategie geen duidelijk beeld naar voren gekomen is.
2. Wat vindt u van de manier waarop deze feedbackoefening is vormgegeven? Ook hier een divers beeld, variërend van positief tot negatief. Belangrijkste kritiekpunt is dat het een erg uitgebreide oefening is. Belangrijkste pluspunt is dat de oefening veel extra informatie oplevert.
3. Hebt u suggesties hoe het eventueel beter kan? Een suggestie voor de communicatie van de reacties van de onderzoekers op de commentaren van de respondenten is simpelweg een bedankbriefje te sturen, zonder op de details in te gaan. Een andere suggestie betreft de benadering van de maatschappelijke groepen: wellicht zou de deelname aanzienlijk verhoogd zijn wanneer mensen via bekende kanalen benaderd zouden zijn en er meer energie gestoken zou zijn in het zoeken naar die kanalen.
4. Wat vindt u van de diversiteit aan actoren dat benaderd is? Hier varieert de reactie van goed, ruime diversiteit, tot kritiek op het gebrek aan representativiteit van de groep die bereikt is. Opvallend is voor één van de onderzoekers dat vooral bewoners bereidheid tot medewerking tonen, wat behalve op interesse in het onderzoek mogelijk ook duidt op het bestaan van bezorgdheid over het thema dat onderzocht wordt, een vaststelling waarmee rekening dient te worden bij de communicatie en de resultaten. Als alternatieve methode voor deze oefening wordt gebruikmaking van een focusgroep voorgesteld.
5. Wat vindt u van het aantal en type lokale actoren dat heeft deelgenomen? De lage response, met name bij de vakbonden wordt opvallend genoemd. Een response percentage van minder dan 40% wordt laag ingeschat en niet representatief genoemd. Er worden vragen gesteld over de benadering van actoren. Is er telefonisch contact van tevoren geweest? Zijn de juiste personen benaderd?
6. Wat vindt u van de inhoud van de feedback van de lokale actoren? Ook hier een duidelijk onderscheid in positieve en negatieve bespiegelingen. Positief wordt genoemd dat er erg diverse, vaak nuttige opmerkingen gegeven zijn, zaken die door de onderzoekers over het hoofd gezien zijn. De opmerkingen getuigen van een grondige en kritische benadering.
36
Kritiek is er op het individuele karakter van de opmerkingen en waardoor de bruikbaarheid lager wordt ingeschat. Er wordt hierbij gewezen op het idee dat mensen altijd willen dat er met hun individuele, specifieke ervaring of kennis wordt rekening gehouden, wat niet haalbaar is.
7. Wat zijn volgens u de belangrijkste voordelen van deze oefening? Als belangrijkste troeven worden voor een belangrijk deel dezelfde zaken genoemd die hierboven al aangegeven zijn. Verbetering van de vragenlijst op basis van externe commentaren waardoor negatieve reacties bij deelnemers aan het onderzoek voorkomen kunnen worden. Een bijsturing die bovendien tijdig kan plaatshebben en rekening kan houden met wat maatschappelijke groepen belangrijk vinden. Verder een toename van betrokkenheid van maatschappelijke groepen bij de Biomonitoring.
8. Wat zijn volgens u de belangrijkste nadelen van deze oefening? Als belangrijkste nadelen wordt allereerst het tijdsintensieve karakter genoemd. Verder wordt gewezen op de versnippering binnen de reacties: evenveel meningen als actoren. Daar kan onmogelijk allemaal mee rekening gehouden worden. Het risico bestaat dat er vragen toegevoegd worden die wetenschappelijk fundering missen en waar later bij de analyse toch niks mee wordt gedaan. Tenslotte wordt erop gewezen dat het voorleggen van een vragenlijst vol ‘schoonheidsfoutjes’ zoals spelfouten, onprofessioneel kan overkomen.
9. Vindt u dit een nuttige bijdrage aan het werk van het Steunpunt? Waarom? Hier zijn overwegend positieve reacties gegeven. Positief wordt het communicatieaspect genoemd: het belang van communicatie over meer dan enkel de resultaten van het onderzoek wordt onderstreept. Een ander positief geluid betreft de waarde van de inhoudelijk bijsturing op basis van de commentaren van lokale actoren. Dit zou zelfs als leidraad voor toekomstig te ontwikkelen vragenlijsten kunnen dienst doen. Wel wordt een vraagteken geplaatst bij het type respondenten dat commentaar geleverd heeft: er wordt verondersteld dat het hier vooral om hooggeschoolde mensen gaat, en het derhalve onduidelijk blijft hoe bijvoorbeeld de vragenlijst overkomt bij laaggeschoolden. Eén onderzoeker tenslotte laat het antwoord in het midden: het nut moet zich nog bewijzen….
10. Is deze methode bruikbaar voor uw eigen werk? Eén onderzoeker antwoordt hier ‘niet direct’. Drie onderzoekers twijfelen. Hierbij wordt onder andere het belang van een balans tussen wetenschappelijke overwegingen en praktische haalbaarheid naar voor gebracht. Er wordt erop gewezen dat de onderzoekers hier in wetenschappelijk opzicht niet zozeer in het individu geïnteresseerd zijn, maar in de verzameling individuen, de populatie. Dit kan inhouden dat allerlei vanuit individueel oogpunt relevante zaken toch niet meegenomen kunnen worden in de
37
analyse. Eén onderzoeker tenslotte omarmt de methode wel als een manier om mee te helpen de juiste feedback te vragen. Algemeen beeld evaluatie wetenschappers De onderzoekers denken verschillend over dit project. Als het gaat over het nut van de oefening, over de inbreng van lokale actoren zijn sommigen wat sceptischer, sommigen wat meer enthousiast. Opvallend is hoe de oefening over het algemeen getypeerd wordt. Het accent lijkt voor een belangrijk deel te liggen bij het uittesten van de vragenlijst: komt de vragenlijst duidelijk over, begrijpen de mensen die vanaf september aan de Biomonitoring gaan deelnemen wat we aan ze vragen? Wat hebben lokale actoren die dichter bij die potentiële deelnemers staan dan de onderzoekers zelf daarover te melden? Hoe kan door daarmee rekening te houden een betere gegevensverzameling voor het onderzoek bewerkstelligd worden? De mogelijkheid dat er ook sprake is van een inhoudelijke meerwaarde van de commentaren van de respondenten wordt niet door alle onderzoekers zo duidelijk onderschreven. Er worden onder andere twijfels uitgesproken over het versnipperde, individuele karakter van de opmerkingen en de vraag wordt gesteld of er voldoende aansluiting gevonden kan worden bij de wetenschappelijke basis voor het onderzoek. Als het gaat over de wijze waarop de oefening is vormgegeven zijn de onderzoekers overwegend positief. Wel worden er duidelijk kritische kanttekeningen geplaatst bij de representativiteit van de groep respondenten. De representativiteit is statistisch laag (minder dan 40% van de aangeschreven kandidaten deed mee) en de diversiteit laat te wensen over waar bepaalde maatschappelijke groepen opvallend afwezig zijn. Ter verbetering op dit punt wordt een aantal suggesties gedaan voor een uitvoeriger traject van benadering en selectie van actoren. Wat opvalt is dat waar aan de ene kant inhoudelijke diversiteit door een deel van de onderzoekers problematisch gevonden wordt (versnippering), anderzijds het belang van representativiteit van de groep respondenten nu juist benadrukt wordt. Aan de ene kant wordt het belangrijk gevonden zoveel mogelijk mensen te bereiken die bovendien een diversiteit aan achtergronden vertegenwoordigen. Aan de andere kant wordt aangegeven dat het moeilijk is met alle stemmen rekening te houden. Dit duidt mogelijk op onwennigheid met dit soort samenwerking. Het kan ook betekenen dat de doelstelling van de oefening meer als vorm van communicatie, transparant zijn over het onderzoek geïnterpreteerd wordt, dan als een vorm van dialoog of samenwerking. Een illustratie daarvan is de opmerking dat een bedankbriefje wellicht voldoende zou zijn geweest en dat een verslag van de reacties van de onderzoekers op de commentaren van de respondenten omslachtig is. Als het enkel om het uittesten van de verstaanbaarheid van de vragenlijst gaat kan de vraag gesteld worden of een dergelijke uitgebreide oefening wel nodig is. Als de inbreng van kennis en ervaring vanuit verschillende maatschappelijke perspectieven de doelstelling is zal dat een andere kwestie zijn. Het zou een stap verder zijn om rekening houden met voorkeuren van maatschappelijke groepen. Wat vinden lokale actoren belangrijk in het onderzoek?
38
Vergelijking evaluatie respondenten – wetenschappers. Als we evaluatie van de oefening door de respondenten vergelijken met de evaluatie door de onderzoekers, dan valt een aantal zaken op. We gaan hier overigens alleen in op zaken die in de evaluatievragen aan bod kwamen voor beide groepen. Het gaat dan om het nut van het betrekken van lokale actoren en de vormgeving en uitvoering van dit project. Een nuttige bijdrage van deze oefening die door zowel respondenten als onderzoekers naar voren wordt gebracht betreft het uittesten van de verstaanbaarheid van de vragenlijst. Een stapje verder, kennisinbreng wordt door het grootste deel van de respondenten ook als bijdrage aan het onderzoek naar voren gebracht, maar hier is een deel van de onderzoekers duidelijk veel sceptischer. Het voordeel van kennis bij lokale actoren van heden en verleden in de specifieke lokale context wordt maar door een deel van de onderzoekers als troef aangehaald. De inhoudelijke bijdrage wordt door de respondenten ruimer geapprecieerd dan door de onderzoekers zo lijkt het in de evaluatie. De meer sceptische onderzoekers wijzen op het versnipperde karakter van de opmerkingen en aansluiting bij de wetenschappelijke basis van de Biomonitoring wordt door dit deel van de onderzoekers betwijfeld. Een deel van de onderzoekers is tegelijkertijd overigens veel positiever en beoordeelt de inbreng ook veel positiever5. Over de wijze waarop het project opgezet en uitgevoerd is zijn zowel respondenten als onderzoekers overwegend positief. Binnen beide groepen zijn wel een aantal kritische kanttekeningen naar voren gekomen. Enerzijds de vraag of een oefening als deze niet teveel tijd vraagt van de betrokkenen en te omvangrijk is. Anderzijds een pleidooi voor een uitgebreidere inspanning als het gaat om het benaderen van lokale actoren om een meer representatieve groep respondenten te krijgen. Ook wordt in beide groepen de vraag gesteld of het hier om de juiste groep van actoren gaat. Kijken we naar de opmerkingen over de afronding van dit project, dan valt op dat een deel van de respondenten een verslag verwacht van wat er met hun opmerkingen gedaan is, terwijl door een deel van de onderzoekers betwijfeld wordt of meer dan een bedankbriefje wel nodig is. Het is tenslotte niet zo is dat de verschillende standpunten noodzakelijk verbonden zijn met de verschillende achtergronden van actoren die betrokken zijn bij het project. De diversiteit aan verschillende opvattingen komt over het algemeen in zowel de groep van de respondenten als onder de onderzoekers naar voren.
Algemene evaluatie Van de evaluatie van de betrokken groepen, de respondenten en de onderzoekers, stappen we nu over tot een meer algemene evaluatie van het project.
5
In de evaluatie van het gehele project gaan we ook in op de inhoudelijke kant van het project: de opmerkingen van de respondenten en de reacties daarop van de onderzoekers. Hier gaat het enkel over de evaluatie door de betrokken actoren.
39
Onderzoek is keuzen maken Een belangrijk onderdeel van het opzetten en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek is het maken van keuzen. Wat is belangrijk om te onderzoeken, welke onderzoeksvragen zijn belangrijk? Hoe kan dat best onderzocht worden? Zeker wanneer het gaat om complexe vraagstukken zoals milieu & gezondheid waar vele facetten tegelijkertijd van belang zijn en de kennis beperkt, is dat geen gemakkelijke keuze. Er moeten prioriteiten gesteld worden omwille van de haalbaarheid van het onderzoek. Het gaat dan allereerst om haalbaarheid in termen van middelen: er is een beperking in tijd, geld en mensen. En het gaat bovendien om een beperking in kennis op basis waarvan deze keuzen gemaakt worden. Hier zijn geen eenduidig beste antwoorden op te geven. Over deze vragen wordt binnen wetenschappelijke kringen uitvoerig gediscussieerd, ook binnen het Steunpunt Milieu & Gezondheid. Bovendien heeft het onderzoek van het Steunpunt de bedoeling beleidsrelevant te zijn. In de praktijk van het Steunpunt betekent dit dat behalve de wetenschappers ook de overheid als discussiepartner betrokken wordt. Bij de overheid leven voor een deel weer heel andere vragen, overwegingen en inzichten die mee gaan spelen bij het maken van de onderzoekskeuzen. Behalve de zoektocht naar wetenschappelijk inzicht en vormgeving van beleid inzake milieu & gezondheid, is een concrete verbetering van de verhouding milieu – gezondheid uiteindelijk de belangrijkste doelstelling. Hoewel, zo vanzelfsprekend is dat niet. In het maatschappelijk debat spelen verschillende belangen, zorgen, vragen. Hoe moeten bijvoorbeeld economische overwegingen en gezondheidsoverwegingen met elkaar verenigd worden? De recente discussie rond de nachtvluchten boven luchthaven Zaventem is daar een voorbeeld van. Wie kiest? Zoektocht naar samenwerking en rolverdeling Als wetenschappelijke relevantie, beleidsrelevantie en maatschappelijke relevantie uiteindelijk met elkaar in overeenstemming gebracht moeten worden, dan stelt zich de vraag wat en wie op verschillende momenten binnen onderzoek en beleidsvorming betrokken moeten worden bij het maken van die keuzen. Moet als het gaat om keuzen inzake het wetenschappelijk onderzoek de wetenschappelijk kennis van de betrokken wetenschappers alleen de basis vormen? De vraag is dan of voldoende aansluiting gevonden kan worden bij het beleid van de overheid. Dat is de reden waarom in het kader van het Steunpunt nu juist wetenschap en overheid met elkaar overleggen: om al in een vroeg stadium afstemming te zoeken. Tegelijkertijd is het de bedoeling aansluiting te zoeken bij wat leeft in de maatschappij en om draagvlak voor beleid op grond van nieuwe wetenschappelijke inzichten te organiseren. Betekent dat dan dat in principe iedereen recht van meespreken heeft? Dat het democratisch recht hier doorslaggevend is, meer dan wetenschappelijk inzicht? Of moeten we meer in termen van rollen, taken, verantwoordelijkheden denken? ‘Schoenmaker, blijf bij je leest’?
40
Transparantie over wetenschappelijk onderzoek Binnen het Steunpunt is er bovendien voor gekozen zoveel mogelijk transparant naar buiten te zijn over het werk van het Steunpunt. Dat betekent dat duidelijk gecommuniceerd wordt over bijvoorbeeld de keuzen die in het werk van het Steunpunt gemaakt zijn en worden. Keuzen bij de opzet van het onderzoek, en keuzen bij de analyse en interpretatie van de onderzoeksgegevens. Het zoeken van afstemming met actoren buiten het Steunpunt is nog een ander verhaal. Dan praten we meer over dialoog, over samenwerking. Dat laatste houdt in dat in principe ook groepen van buiten het Steunpunt uitgenodigd worden mee te discussiëren over de vragen die leven binnen het onderzoek. De overheid zit al met de onderzoekers aan tafel. Maar de overheid, die formeel geen deel uitmaakt van het Steunpunt maar de opdrachtgever is, zit niet bij alles aan tafel, is niet bij alle beslissingen en discussies betrokken. Dat zou het werk van de wetenschappers mogelijk ook teveel verstoren. Het is een continue zoeken naar een goede balans tussen afstemming en samenwerking aan de ene kant, en de eigen taak van de wetenschappers, wetenschappelijk onderzoek doen, aan de andere kant. Dialoog met maatschappelijke groepen Voor andere maatschappelijke groepen buiten het Steunpunt geldt in principe dezelfde zoektocht als we ervan uitgaan dat afstemming met die groepen belangrijk is. Voor welke onderdelen van het werk van het Steunpunt zijn welke groepen van belang en op welke wijze. Is het bijvoorbeeld van belang dat maatschappelijke groepen zich met de onderzoekers buigen over de vraag hoe de statistische analyse van de onderzoeksgegevens gedaan moet worden? De keuze van verschillende kankermerkers6? Is het van belang dat maatschappelijke groepen in een vroeg stadium betrokken worden of pas aan tafel uitgenodigd worden wanneer de wetenschappelijke analyses klaar zijn en de formulering van beleidsvoorstellen aan de orde is? Zijn kortom kennis en meningen van maatschappelijk groepen belangrijk in het stadium van het onderzoek zelf of pas bij het nadenken over hoe op basis van het wetenschappelijk onderzoek in de praktijk naar gebruik van die kennis gezocht kan worden? Is communicatie in de zin van ‘de onderzoeker vertelt over het onderzoek’ voldoende? Leerproces We moeten ons hierbij tegelijkertijd realiseren dat interactie, transparantie en coöperatie voor sociale wetenschappers bij wijze van spreken ‘gesneden koek’ is, tenminste conceptueel. Voor de medisch milieukundige wetenschappers van het Steunpunt is dit bij lange na niet het geval. We staan wat dat betreft echt aan het begin van een leerproces. De bereidheid tot openheid is er bij de onderzoekers, de leerervaringen zijn nog schaars. Bovendien zijn de agenda’s druk bezet met andere belangrijke zaken: er wordt hard gewerkt in het Steunpunt. Aandacht voor interactie, transparantie en coöperatie wordt vooral als taak van de sociale wetenschappers gezien. Maar zonder betrokkenheid van de medisch milieukundige wetenschappers van het Steunpunt is dat voor een deel onmogelijk. De sociale 6
Kankermerkers zijn indicatoren die gemeten worden om kankerrisico te onderzoeken.
41
wetenschappers kunnen niet namens de ‘andere’ wetenschappers spreken en beschikken niet over dezelfde expertise. Het is dus ook een zoekproces naar een praktische haalbare manier van werken, waarbij de sociale wetenschappers samenwerken met de medisch milieukundige wetenschappers van het Steunpunt. In dit project hebben we een op zich eenvoudige oefening gedaan om uit te proberen hoe samenwerking tussen wetenschappers en maatschappelijke groepen bij het opzetten van onderdelen van het onderzoek mogelijk is. We hebben verschillende lokale actoren gevraagd commentaar te geven op twee onderdelen van onderzoek die in voorbereiding zijn. De vraag is hoe dit gewerkt heeft. Was het nuttig? We gaan hier in op een aantal vragen die we ons aan het begin van dit rapport gesteld hebben over dit ‘experiment’. Hebben we de groepen bereikt die we wilden bereiken? Duidelijk is dat we niet alle groepen bereikt hebben die we wilden bereiken: niet alle aangeschreven groepen hebben deelgenomen aan dit project. Dat wil overigens niet noodzakelijkerwijs zeggen dat we ze helemaal niet bereikt hebben: de informatie die over de Biomonitoring bijgevoegd was heeft actoren hopelijk wel bereikt. Wellicht heeft een deel zonder mee te werken toch informatie over het Steunpunt tot zich kunnen nemen. De deelname van de verschillende groepen was niet optimaal zoals we hierboven eerder lieten zien, maar is zeker wat diversiteit aan actoren betreft ook niet echt slecht te noemen. Zeker gezien de gebruikte wijze van benadering van de kandidaten mogen we niet klagen. Een meer uitgebreide en stapsgewijze benadering, zoals door een deel van de respondenten en onderzoekers ook voorgesteld is, zou de response waarschijnlijk vergroot hebben. Omwille van de krappe timing die we hadden te respecteren konden we hier echter geen ruimer traject voor opzetten. Als we kijken naar de mensen die we nu toch bereikt hebben met minimale inspanning inzake een toch vrij uitgebreide en complexe vraag, dan mogen we best tevreden zijn. Belangrijk aandachtspunt voor een volgende keer is allereerst indien mogelijk wat meer tijd te investeren in het zoeken van mogelijke kandidaten en het benaderen van mensen, zeker voor zover het om voor het Steunpunt Milieu & Gezondheid nog onbekende contacten gaat. Zo was bijvoorbeeld inzake de Albertkanaalzone in een eerder stadium al een sociale kaart opgemaakt. Voor de Gentse kanaalzone was dit nog niet het geval. Tevens kan de vormgeving verbeterd worden door bijvoorbeeld met een link met de website te werken, zodat mensen geen ‘zware’ email in de bus krijgen. Kunnen we spreken van een constructieve bijdrage van de lokale actoren? Een antwoord op deze vraag is niet eenduidig te geven. Het is afhankelijk van wie de vraag beantwoordt. We zagen hierboven al dat verschillende respondenten en verschillende onderzoekers uiteenlopende meningen laten zien. Het is bovendien afhankelijk naar gelang de verschillende aspecten van dit project. Bijvoorbeeld of we kijken naar het daadwerkelijk gebruik door de onderzoekers van aanbevelingen van respondenten, of dat we kijken naar het beeld dat onderzoekers in de evaluatie
42
hierover naar voren brengen. Een ander voorbeeld is of we kijken vanuit het oogpunt van het uittesten van een vragenlijst, of we kijken in termen van communicatie over het onderzoek dan wel in termen van samenwerking of discussie tussen lokale actoren en wetenschappers. Als we kijken naar de opmerkingen van de respondenten en de reacties daarop van de onderzoekers, dan valt allereerst op dat de opmerkingen van de respondenten variëren van opmerkingen over de verstaanbaarheid van de vragenlijst, tot meer onderzoeksinhoudelijke aspecten zoals de keuze van covariabelen, tot discussie over het onderzoek zelf en de aansluiting van deze kennis op de praktijk. Een groot deel van de opmerkingen inzake vormgeving en verstaanbaarheid van de vragenlijst zijn overgenomen. In dat opzicht kan deze oefening geslaagd genoemd worden. Ook waar het gaat om het rekening houden met de privacygevoeligheid en de vraag om extra toelichting bij onderdelen van de vragenlijst is de vragenlijst verbeterd. Blijft de vraag of dezelfde opmerkingen ook niet met een simpele test in een beperktere groep bereikt had kunnen worden. Als het bovendien gaat om het testen van de begrijpelijkheid van de vragenlijst, dan kunnen we ons afvragen of er niet beter gekozen was voor een groep mensen die mogelijk het meeste problemen zou kunnen hebben met het invullen van een dergelijke vragenlijst, bijvoorbeeld laaggeschoolden. Discussie geopend Een categorie opmerkingen die zich meer op de inhoud van het onderzoek richt, betreft de covariabelen. Hiervan is ook een deel overgenomen en wordt van een (groter) aantal serieus overwogen of ze overgenomen moeten worden. Wat dat betreft lijkt het er op dat discussie over de vraag wat belangrijk is voor het onderzoek als geopend beschouwd mag worden. Bovendien kunnen we constateren dat de aanbevelingen in ieder geval tot nadenken stemmen, en dat kan bij belangrijk onderzoek nooit kwaad. Het gaat om een nuttige bijdrage die zich toch voor een deel op het expertiseterrein van de wetenschappers beweegt. Hetzelfde kan gezegd worden over andere meer inhoudelijke opmerkingen inzake de vragenlijst. Wat de opmerkingen over de rekruteringsstrategie betreft kan niet geconcludeerd dat de vrucht bestaat uit allerlei nieuwe ideeën of een duidelijke keuze voor één van de voorgelegde opties. Wel is er gereflecteerd op onderdelen en is gewezen op het spanningsveld dat bestaat tussen een meer confronterende benadering van potentiële deelnemers en de zorg om voldoende deelnemers die groter lijkt bij een meer afstandelijke benadering. En, niet onbelangrijk, er is ondersteuning in de praktijk toegezegd door een aantal groepen. Debat over matschappelijk relevante wetenschap Tenslotte kan als het gaat om inhoudelijke discussie, geconstateerd worden dat een aantal opmerkingen stof voor discussie over bredere thema’s dan de inrichting van het onderzoek oplevert. De wetenschappelijke relevantie van statistische correlaties die gevonden kunnen worden, wordt ter discussie gesteld. Dit thema raakt aan de fase van kennisontwikkeling waarin dergelijk onderzoek zich bevindt: veel is nog onbekend en de complexiteit is groot. Statistische correlatie kan onderzoekers en
43
beleidsmakers op een spoor zetten, maar betekent nog geenszins dat bepaalde causale verbanden aangetoond zijn. Als bepaalde inzichten zich vervolgens bovendien al duidelijker uitkristalliseren, is het nog maar de vraag of dan ook meteen duidelijk is wat er moet of kan gebeuren op basis van die kennis. Een mooi voorbeeld van een dilemma dat zich kan stellen is een vraag die zich hier aandiende: of sporten in een omgeving met industriële vervuiling wel verstandig is. Wat er op basis van resultaten van het onderzoek kan gebeuren om de leefomgeving gezonder te maken is een belangrijke vraag die door verschillende respondenten naar voren gebracht wordt. De belangstelling hierover van gedachten te wisselen is positief. Het is ook een vraag die nadrukkelijk bij de onderzoekers van de Biomonitoring leeft, en die niet door hen (alleen) beantwoord kan worden: ze verwijzen hierbij zelf ook duidelijk naar de overheid. Er valt kortom heel wat ‘grondstof’ voor onderzoek te rapen door de onderzoekers aan de hand van de diverse inbreng van de lokale actoren. Bovendien worden de onderzoekers geprikkeld tot reflectie over nieuwe voorstellen en tot discussie over meer algemene thema’s die door de onderzoekers zelf over het algemeen ook een warm hart worden toegedragen. Tevens is er verder zicht gekomen op de verwachtingen die leven bij verschillende maatschappelijke groepen over de Biomonitoring. Voor een deel zijn deze verwachtingen hoog gespannen. Het is belangrijk daarmee rekening gehouden wordt als er binnen het Steunpunt nagedacht wordt over wat met de resultaten van het onderzoek gedaan kan worden. Over het geheel genomen kunnen we inhoudelijk van een rijke oefening spreken. Scepsis bij een deel van de onderzoekers De hierboven beschreven positieve interpretatie van de inhoudelijke vrucht van de oefening lijkt overigens een beetje in tegenspraak met het scepticisme van een deel van de wetenschappers zoals ze dat in hun evaluatie van het project naar voren brachten. De versnippering in de vorm van de verscheidenheid aan individuele opmerkingen en het ontberen van een wetenschappelijke basis maken dat de bruikbaarheid minder is zo wordt gesteld. Toch wordt in dit stadium van de ontwikkeling van in ieder geval de vragenlijst kennelijk wel serieus rekening gehouden met een aantal ook inhoudelijke voorstellen. Er kan kortom gediscussieerd worden over de vraag of het scepticisme terecht is. De grens tussen wetenschappelijke invalshoek en maatschappelijke invalshoek blijkt niet zo duidelijk te zijn, net zo min als dat tussen wetenschap en overheid het geval blijkt te zijn in de praktijk van het Steunpunt Milieu & Gezondheid. Laten we zeggen dat er in ieder blijk is gegeven van grensverkeer in de zin van uitwisseling van informatie, ideeën en argumenten. Er is op een vrij transparante wijze gecommuniceerd over het onderzoek, er is gereflecteerd door groepen van buiten het Steunpunt op hoe onderdelen van de onderzoeksaanpak overkomen, en er is discussie gevoerd over de inhoud van het onderzoek en de betekenis van het onderzoek. Sociaal wetenschappelijke lessen Behalve heel wat grondstof voor de medisch milieukundige onderzoekers, valt er ook door de sociale wetenschappers heel wat leerzame onderzoeksinformatie ‘te rapen’. De sociale wetenschapper probeert
44
een toegevoegde waarde te bieden door speciaal naar het proces van kennisontwikkeling binnen het Steunpunt Milieu & Gezondheid te kijken en te zoeken naar manieren om het mee vorm te geven. Het gaat dan om een zoektocht in samenspraak met de andere betrokkenen bij het Steunpunt: wetenschappers en mensen van de overheid. De sociale wetenschapper reikt methoden aan die bovendien afstemming op de omgeving van het Steunpunt zoeken en maatschappelijke reflectie op het functioneren van het Steunpunt. Dit project is hier een onderdeel van. Hoe kunnen we de aanpak in dit project typeren? Het gaat om een indirecte vorm van dialoog. Betrokkenen communiceren niet rechtstreeks met elkaar. Wel worden er allerlei zaken uitgewisseld, in die zin is er sprake van interactie. Het gaat daarbij niet enkel om het uitwisselen van informatie of standpunten, maar de respondenten hebben wel degelijk zo is gebleken een inbreng die gewaardeerd wordt en deels overgenomen wordt. De inzet van menskracht voor dit experiment was beperkt vergeleken bij meer intensieve oefeningen met bijvoorbeeld groepsbijeenkomsten. Dat de oefening uiteindelijk over een aantal maanden gespreid was, betekent niet dat er continue aan gewerkt is. De oefening sluit aan bij andere werkzaamheden van zowel de sociaal wetenschappers, de onderzoekers van de Biomonitoring en natuurlijk van de respondenten. Zeker bij de onderzoekers kregen we zicht op drukbezette agenda’s, wat inhield dat soms op response van die kant wat langer gewacht moest worden. Ook bij een aantal lokale actoren werd aangegeven soms dat de drukke agenda niet toelaat deel te nemen. Nog niet geïntegreerd in de dagelijkse onderzoekspraktijk Tegelijkertijd is het een vrij nieuwe ervaring voor de onderzoekers. Dit type activiteit wordt niet vanzelfsprekend als integraal onderdeel van het werk gezien. Het wordt vooral als extra inspanning gezien naast de drukke andere werkzaamheden en verplichtingen. Medisch milieukundige wetenschappers worden over het algemeen ook niet afgerekend op dit soort werk. Het zal een kwestie van ervaring zijn inzicht te krijgen in de mogelijke vrucht van dergelijke oefeningen voor het onderzoek zelf en voor de maatschappelijke inbedding van de kennis die ontwikkeld wordt. Het zal bovendien afhankelijk zijn van de waardering die opdrachtgevers geven voor dergelijke werkzaamheden. Als de vrucht ook van de kant van opdrachtgevers erkend wordt, zal daarvoor meer ruimte in het wetenschappelijke werk voorzien kunnen worden. Sociaal wetenschappelijke expertise? Een vraag die ons wel wordt gesteld is of voor het doen van een dergelijke oefening nu echt ‘iemand met drie doctoraten nodig is’. Het is in ieder geval een type oefening waarvoor sociale wetenschappers kennis en ervaring hebben. Het bestuderen van de interactie tussen verschillende maatschappelijke invalshoeken en het zoeken naar methodes om daar vorm aan te geven is ons vak. Sociale wetenschappers hebben verstand van de verhouding tussen verschillende maatschappelijke contexten.
45
Tenslotte Het was een rijke oefening, inhoudelijk maar ook wat leerervaring voor het Steunpunt betreft.Tenslotte willen nog meegeven dat dit behalve een leerrijk project, het ook een project is dat het Steunpunt op een positieve wijze presenteert aan maatschappelijke groepen. Eén van de respondenten van dit project vertelde bij een andere gelegenheid dat de openheid die de Biomonitoring en het Steunpunt hiermee uitstralen zeer gewaardeerd wordt.
46
Bijlage A Albertkanaalzone en Gentse kanaalzone7 Het meetgebied Albertkanaalzone
7
Met dank aan Marleen Meyvis (Universiteit Antwerpen) voor het opmaken van deze kaarten.
47
Het meetgebied Gentse kanaalzone
48
Bijlage B Tijdsverloop project Datum
Projectonderdeel
Augustus 2003
Nota opzet BIOLOG
21 oktober 2003
Eerste concrete bespreking Nota BIOLOG Veldwerkcomité Biomonitoring
19 november 2003
Bespreking voorstel project “Lokaal commentaar onderdelen onderzoeksopzet Biomonitoring” op Management Team van het Steunpunt Milieu & Gezondheid; goedkeuring plannen
20 November 2003
Bespreking voorstel project “Lokaal commentaar onderdelen onderzoeksopzet Biomonitoring” op Veldwerkcomité Biomonitoring; goedkeuring plannen
15 december 2003
Veldwerkcomité Biomonitoring vraagt om uitbreiding gebied en groepen voor deelname aan het project
Januari 2004
Uitwerking project
15 januari 2004
Presentatie projectplannen Stuurgroep Steunpunt Milieu & Gezondheid
Eind januari 2004
Deadline ontwerp vragenlijst en rekruteringsstrategie
Begin februari 2004
Uitnodigingen plus materiaal verstuurd aan maatschappelijke groepen
25 februari 2004
Deadline commentaar maatschappelijke groepen
Begin maart 2003
Opmaak rapportage commentaren
9 maart 2003
Rapportage commentaren aan het Veldwerkcomité Biomonitoring
Eind maart 2003
Deadline commentaren + verwerking commentaren ter voorbereiding Medisch Ethische Commissie Universiteit Antwerpen
Laatste week april 2004
Laatste reacties onderzoekers op de commentaren binnengekomen
Eerste week mei 2004
Gedetailleerd verslag van de reacties van de onderzoekers verstuurd naar de deelnemende maatschappelijke groepen
Juni 2004
Eindrapport project
September 2004
Start Volwassenencampagne Biomonitoring
49
Referenties •
Keune H., Van Fleteren M., Loots I. (met dank aan M. Van Nimwegen) (2004-a), BIOLOG: Lokale feedback op onderdelen onderzoeksaanpak Biomonitoring, Eerste interne rapportage voor het veldwerkcomité biomonitoring van het Steunpunt Milieu & Gezondheid: feedback op Algemene vragenlijst en Rekruteringsstrategie, Maart 2004.
•
Keune H., Van Fleteren M., Loots I. (met dank aan M. Van Nimwegen) (2004-b), BIOLOG: lokaal commentaar op onderdelen onderzoeksaanpak Biomonitoring, Tussenrapportage aan de deelnemers, April 2004.
•
Keune H., Nota opzet BIOLOG, Voor het Veldwerkcomité Biomonitoring, Steunpount Milieu & Gezondheid, Augustus 2003.
•
O’Fallon L. R. en Dearry A. (2002), Community-Based Participatory Research as a Tool to Advance Environmental Health Sciences, in: Evironmental Health Perspectives, Vol. 110, Supplement 2, April 2002, p. 155-159.
•
Project Gentse kanaalzone, http://www.oost-vlaanderen.be/milieu/rom/
•
Steunpunt Milieu & Gezondheid, http://www.milieu-en-gezondheid.be/
50
51