Commentaar op Energierapport 2011 van het kabinet Evert du Marchie van Voorthuysen, directeur van de Sichting GEZEN, www.gezen.nl 19 juni 2011 Citaten uit rapport in Cursief. Ter wille van de leesbaarheid heb ik zelf woorden in die citaten vet gedrukt. Commentaar van EdMvV recht.
Executive Summary Blz.3: 1. Een modern industriebeleid Bedrijven kunnen profiteren door deze technieken te verkopen in binnenen buitenland. Daarmee wordt de nadruk verlegd van het bevorderen van hernieuwbare energie via dure en ineffectieve exploitatiesubsidies voor technieken die nog niet rendabel zijn, naar het bevorderen van innovatie. De tegenstelling die hier word gelegd is onjuist. Exploitatiesubsidies zoals Duitsland die reeds meer dan een decennium toepast via de Erneuerbae Energieen Gesetz (EEG) brengen door middel van de leercurve een hoge mate van innovatie teweeg. Steeds meer landen passen deze zg. feed-in politiek toe in hun wetgeving. Dat deze politiek in Nederland minder succesvol is geweest heeft de maken met specifieke Nederlandse factoren zoals: 1. De MEP en de SDE bevatten een aantal structurele nadelen t.o.v. de EEG. Waarschuwingen door kenners zijn bij de invoering van de MEP en de SDE genegeerd. 2. De financiering van de MEP en de SDE door de belastingbetaler in plaats van de elektriciteitsconsument. In de SDE+ wordt deze fout hersteld. 3. Het tot voor kort onjuiste idee dat de overheid geen industriepolitiek zou mogen voeren. 4. Het onvermogen van de Haagse politiek en ambtenarij om de economie te bezien vanuit het perspectief van bedrijven, beleggers en particulieren die investeringsbesissingen moeten nemen. 5. Het onbegrip van de werking van de leercurve voor nieuwe technologieën. In Duitsland en Denemarken hebben exploitatiesubsidies (die wegens hun financiering door de stroomconsument i.p.v de belastingbetaler geen overheidssubsidies zijn) tot een modernere en groenere energievoorziening geleid en is veel nieuwe werkgelegenheid ontstaan. Dat dit in Nederland in veel mindere mate het geval is ligt aan de Nederlandse politiek, die wat dit betreft incompetent genoemd mag worden. Het kabinet wil deze positie verzilveren door Nederland te 1
positioneren als gasrotonde van (Noordwest) Europa. Dit levert niet alleen bedrijvigheid en banen op, maar versterkt ook de leveringszekerheid. De Stichting GEZEN (www.gezen.nl) heeft voorstellen geformuleerd om de gasrotonde te versterken door middel van Nederlandse investeringen in zonnespiegelcentrales in gasexporterende zonnige landen, de Gas-CSP-rotonde. 2. Uitbreiden van het aandeel hernieuwbare energie Voorwaarde is wel dat het verduurzamen van de energiehuishouding op een economisch verstandige manier gebeurt: het bevorderen van het gebruik van technieken die bijna rendabel zijn en innovatiebeleid voor andere technieken. Met innovatiebeleid (hoe goed op zichzelf ook) alleen kom je er niet. Voorbeeld: Wind-op-zee. Die valt buiten de SDE+ omdat deze technologie niet “bijna rendabel” is. Verdere kostendalingen zijn alleen mogelijk als er een markt is waarop bedrijven met elkaar kunnen concurreren. Maar als de overheden geen van allen de onrendabele top van offshore wind wensen te subsidieën komt die markt nooit tot stand. Een voor Nederland essentieele technologie zal verdwijnen, en de Nederlandse offshoreindustrie wordt ten opzichte van zijn concurenten op achterstand gezet. Onze buurlanden gaan overigens wel door met wind-op-zee. Het kabinet vertoont free-riders gedrag. Het kabinet voert daarom een tweesporen beleid: Lange termijn De lange termijn aanpak staat in het teken van bevordering van de innovatie, zodat hernieuwbare energie op termijn kan concurreren met grijze energie. Hernieuwbare energie moet een normaal onderdeel worden van de Europese interne energiemarkt. In Europa pleit het kabinet dan ook voor het creëren van een echte interne markt voor hernieuwbare energie. Talloze internationale rapporten wijzen op de noodzaak dat in alle landen structureel, decennia lang, 1 tot 1,5% van het GDP wordt geinvesteerd in de infrastructuur voor hernieuwbare energie. Of die investeringen door bedrijven of overheden worden gedaan is van minder belang, het gaat er om dat ze gedaan worden. Maar in het Energierapport ontbreekt de notie van deze noodzaak. De bijdrage van Nederland (overheid en bedrijfsleven) bestaat wat het kabinet betreft uit het bevorderen van innovatie voor een fractie van de 5 tot 7 miljard euro per jaar die werkelijk nodig is. De Nederlandse bijdrage aan de mondiale transitie naar een “CO2-arme economie in 2050“ is ver onder de maat .
Blz.4: 3. Ruimte bieden aan alle energie-opties op weg naar 2050 Het kabinet streeft naar een evenwichtige mix van groene en grijze energie in een geïntegreerde energiemarkt. Landen moeten daarbij profiteren van hun comparatieve voordelen. Dat leidt tot een 2
zo goedkoop mogelijk energiemix in Europa. Fossiele brandstoffen zullen de komende decennia nodig blijven. Het principe van de comparatieve voordelen in de energievoorziening is juist. Het wrange is dat Nederland dit principe wel enthousiast toepast voor vervuilende energie: de bouw van veel extra kolen- , gas- en kerncentrales langs de kust waar overvloedig koelwater aanwezig is, maar niet voor hernieuwbare energie. De optie van wind-op-zee, waar Nederland de ruimte voor heeft met een sterke offshore sector die ingezet kan worden voor de bouw, wordt ronduit verwaarloosd in het Energierapport2011. Grootschalige zonne-energie is een noodzakelijke component in de hernieuwbare energiemix, zie bv. David Mackay “Renewable Energy without Hot Air”. Zonnespiegelcentrales leveren het meest op in Zuid-Europa en Noord-Afrika. Nederlandse bedrijven zijn echter niet geïnteresseerd in deelname aan het Desertec consortium, een houding met hoog Jan Salie-gehalte. Het kabinet blijft weigeren om de CSP-motie Van de Ham-Duyvendak uit 2008 uit te voeren (voor de tekst van deze motie zie: http://www.gezen.nl/wordpress/wp-content/uploads/2008/03/motievanderham-11maart2008-nederlands.pdf )
Hoofdstuk 1 Ambitie Blz 9: De ambitie van het kabinet is om de energiehuishouding duurzamer te maken en minder afhankelijk te worden van steeds schaarser wordende fossiele brandstoffen. Daarbij moeten we profiteren van onze sterke energiesector. 6 regels verder: Er is wereldwijd voldoende aanbod van fossiele brandstoffen. Deze uitspraken lijken mij nogal in strijd met elkaar. Het aandeel hernieuwbare energie in de Europese energiemix neemt toe. Dit toenemend aandeel hernieuwbare energie en de daaruit voortvloeiende benodigde investeringen in de netwerken leiden tot stijgende kosten voor de afnemers. Er moet zowiezo harder geinvesteerd worden in de energieinfrastructuur dan in de afgelopen 10-20 jaar, er is achterstallig onderhoud. Dat zal altijd gepaard gaan met kostenstijgingen voor de afnemers. Die kostenstijging nu schrijven op het conto van hernieuwbare energie (HE) stelt HE onterecht in een kwaad daglicht. 1. Energiebeleid is internationaal beleid. Zeer juist Het kabinet kiest voor het verder versterken van de Europese markt in combinatie met gerichte energiediplomatie. Wordt die gerichte energiediplomatie nationaal uitgevoerd, of gecoordineerd met onze EU-partners? Ik 3
vrees het eerste.
Blz.10: 2. Energiebeleid is economisch beleid. Ook een juiste constatering. Overhaaste inzet van hernieuwbare energie leidt tot onnodig hoge maatschappelijke kosten. Dat zal wel kloppen voor de knullige manier waarop de afgelopen jaren in Nederland HE is gestimuleerd. Voor Duitsland, met zijn consequent uitgevoerde Erneuerbare Energieen Gesetz (EEG), geldt deze opmerking niet. De consumententarieven zijn daar weliswaar iets hoger dan ze zonder EEG zouden zijn geweest, maar daar staat een bloeiende HE sector tegenover. Tegelijkertijd kiest het kabinet voor het stimuleren van innovatie om hernieuwbare energie op termijn rendabel te maken Mooi gezegd, maar alles hangt af van de uitvoering. Zeer veel innovatie komt van startende bedrijven. Zij zijn gebaat met innovatie-subsidieregelingen die tot voor kort succesvol waren en die nu door het minsterie van EL en Innovatie zijn stilgelegd. Als de nieuwe regelingen voornamelijk bestaan uit aftrekposten op de vennootschapselastingen (zoals de WBSO), zal veel potentieele innovatie niet tot stand komen, want startende bedrijven maken nog geen winst. Gezien de dominerende invloed van grote bedrijven in het Topteam voor Energie (de club van Jeroen van der Veer) vrees ik het ergste. In aanvulling op de SDE+ moet verplicht bij- en meestook van biomassa in kolencentrales gaan plaatsvinden. Over de vormgeving vindt overleg plaats met de energiesector Ik acht het onwaarschijnlijk dat we hiermee de enorme sprong van 4% HE nu naar 14% in 2020 gaan halen. Een kolencentrale kan maar een beperkt percentage biomassa meestoken. Kolen + maximale biomassa bijstook veroorzaakt per kWh veel meer CO2 dan een gascentrale. De 20% CO2 reductie per 2020 die Nederland ook moet halen kunnen we dan wel vergeten (tenzij we absurd veel CO2certificaten aan importeren). Kernenergie is daarbij een belangrijke overbrugging is naar een duurzame energiehuishouding. Onzinopmerking. Kernenergie is alleen acceptabel als mogelijk onderdeel van een Deltaplan voor Nieuwe Energie, en onder zeer strikte veiligheidsvoorwaarden. In de meeste scenario's is kernenergie juist een remmende bijdrage aan de nodzakelijke overgang naar (nagenoeg) 100% HE.
Hoofdstuk 2. Trends en ontwikkelingen Blz.11:
4
De markt is immers het beste in staat om een inschatting te maken van verwachte prijzen van grondstoffen en de ontwikkeling van nieuwe technologieën. De overheid stelt via wet- en regelgeving duidelijke randvoorwaarden op het gebied van veiligheid en milieu en stimuleert inzet en innovatie van hernieuwbare energie. Een opmerking met hoog laissez-faire gehalte. Als de overheid een stevige CO2-belasting zou instellen, dan heeft dat een enorm effect op de beslissingen in de markt. Het kabinet ontloopt hier zijn verantwoordelijkheid.
Blz 12: 2. Mondiaal zijn er nog ruim voldoende energiebronnen aanwezig. Alleen bij olie treedt schaarste op. De Nederlandse gasreserves nemen af. Dit is al jaren bekend. Van een overheid die werkelijk anticipeert op komende bedreigingen zou je daarom een politiek verwachten van een energietransitie van olie naar gas en duurzaam. Olie is totnogtoe vrijwel onvervangbaar in het transport, maar de kwetsbaarheid kan verninderen door: 1. omschakeling van bussen naar trolleybussen met hulpbatterij 2. mogelijkheid dat electrische vrachtauto's gebruik gaan maken van trolleydraden boven de rechterstroken van de snelwegen 3. gasaangedreven bussen, 4. een programma voor ontwikkeling van tweede-generatie biobrandstoffen en brandstoffen uit algen. Ik vind het onbegrijpelijk dat dit alles door opeenvolgende kabinetten kennelijk niet belangrijk werd gevonden. Met name voor windenergie en zonne-energie schommelt de elektriciteitsproductie sterk. Dit geldt alleen voor fotovoltaische zonne-energie (PV, zonnepanelen). Voor de andere manier om elektriciteit met zonlicht te produceren, Concentrating Solar Power (CSP, zonnespiegelcentrales, ook wel zonthermische krachtcentrales genoemd), geldt dit in veel mindere mate. In recente rapporten van het IEA over CSP en PV wordt hierop gewezen, zie http://www.iea.org/papers/2010/csp_roadmap.pdf en http://www.iea.org/papers/2010/pv_roadmap.pdf In Spanje staat al 100 MW aan CSP-vermogen opgesteld met 7 uur opslagcapaciteit. Deze centrales kunnen al in redelijke mate vraagvolgend zonnestroom leveren. Bij PV-centrales zal dit vermoedelijk nooit gebeuren, want batterijen zijn zeer veel te duur, en er is op Europees en wereldniveau te weinig ruimte voor stuwmeren om water in te pompen. In het Energierapport2011 ontbreekt CSP volledig, en dat terwijl sinds het laatste Energierapport uit 2008 er een grote opbloei van de CSP-sector heeft plaatsgevonden, er staat nu ruim 1 GW aan CSPvermogen opgesteld in Spanje, de USA en andere landen; de sector groeit nu zo'n 30% per jaar. Ook is intussen het Desertec Industrial Innitiative opgericht, dat de plannen uitwerkt voor de levering van CSP-stroom uit spiegelcentrales in Noord-Afrika aan Europa, tot 15% van de gehele Europese stroomvraag, zie http://www.dii-eumena.com . 5
Daarnaast is de Mediterrane Unie tot stand gekomen, waarvan het Zonne-Energie Plan een belangrijk bestanddeel uitmaakt. Uit het ontbreken in het Energierapport2011 van de in potentie allerbelangrijkste energiebron voor de wereld blijkt een mengsel van onwil en onkunde op het ministerie van ELI. Onwil, want de Stichting GEZEN heeft alle gelegenheden aangegrepen om CSP onder de aandacht te brengen. Het laatst nog in een advies aan het Topteam voor Energie onder leiding van Jeroen van der Veer, zie: http://www.gezen.nl/wordpress/wp-content/uploads/2011/04/Advies-van-GEZEN-aanTopteamEnergie.pdf
Blz.13: De investeringskosten voor hernieuwbare energie zijn op dit moment te hoog om zonder overheidssteun terugverdiend te worden. Dit geldt momenteel niet of nauwelijks meer voor particulieren en kleine bedrijven die op eigen dak zonnepanelen installeren. Dankzij de hoge elektriciteitsbelasting die kleine afnemers moeten betalen (inclusief BTW 13 cent/kWh), is de consumentenprijs zo hoog, dat het besparen hierop door eigen opwekking al (vrijwel) lonend is. Je zou die hoge elektriciteitsbelasting kunnen interpreteren als overheidssteun voor zon-PV, maar dat is historish onjuist. Die hoge elektriciteitsbelasting is gewoon een van de vele manieren om de burgers te belasten om de hoge overheidsuitgaven te bekostigen. Ook voor het installeren van zonneboilers (een zwaar onderschatte vorm van hernieuwbare energie) geldt dit. De verwachting is dat de kosten van hernieuwbare energie door technologische ontwikkeling de komende decennia geleidelijk zullen dalen. Alleen mensen met een existentieele afkeer van duurzame energie kunnen zoiets opschrijven. Het afgelopen decennium zij de kostendalingen van PV en wind op land spectaculair geweest. Wind op land op goede locaties is al vrijwel concurrerend met stroom uit gascentrales. Als het kabinet deze verwachting werkelijk heeft, dan heeft het gelijk om de ontwikkeling van HE slechts een traag tempo te bevorderen. Maar deze verwachting is veel te pessimistisch, en dus onuist. De mondiale energieprijzen zullen naar verwachting stijgen. Dat is het gevolg van de combinatie van een toenemende wereldwijde vraag naar energie, CO2-reductie, stijging van het aandeel hernieuwbaar in de energiemix en de daaruit voortvloeiende investeringen in de infrastructuur. Het tempo en de omvang van de stijging hangen af van de ontwikkeling van nieuwe bronnen, goedkope nieuwe technieken en extra energiebesparing. Wat wordt hier bedoeld met nieuwe bronnen? Vallen windparken, zonnespiegelcentrales en zonnepanelen hier onder? Wat is hier nieuw aan? Of slaat het op energiebronnen die nu nog niet bestaan, nieuwe technieken dus? In het laatste geval heeft het kabinet het falikant mis. Talloze boeken en rapporten hebben aangetoond dat de wereldenergievoorziening 100% CO2-vrij en duurzaam kan worden met de bestaande technieken die 6
allemaal reeds op grote schaal zijn uitgerold, zie bv. David MacKay: “Renewable energy without the hot air”, www.withouthotair.com
Blz.15 Hoofdstuk 3. Energie is economie Tabel: Indicatieve output* gas-, elektriciteits-, aardolie- en warmtesector in 2008 Grijze energiesector totaal: Hernieuwbare energieproductie:
Єmrd 26,4 per jaar Єmrd 1,2 per jaar
Momenteel is de grijze sector een factor 26,4/1,2 = 22 belangrijker voor de Nederlandse economie dan de duurzame energie. Wat dit kabinet betreft komt daar de komende jaren geen of nauwelijks verandering in. Deze factor geeft aan waar de belangen liggen. We gaan op deze manier dan ook geen enkele duurzaamheidsdoelstelling halen.
Blz.16 Het topteam energie staat onder leiding van dhr. van der Veer en brengt in juni advies uit aan het kabinet over de invulling van de topsectorenaanpak. De Stichting GEZEN is een van de organisaties die een advies aan het topteam energie heeft gestuurd, voor de tekst hiervan zie: http://www.gezen.nl/wordpress/wp-content/uploads/2011/04/Advies-vanGEZEN-aan-TopteamEnergie.pdf . Dat het topteam energie vrijwel al onze adviezen heeft genegeerd was gezien de personele samenstelling van het topteam te verwachten. De grote uitdagingen én kansen liggen in het langetermijnperspectief voor hernieuwbare energie. Hier zijn we het mee eens. Het beste langetermijnperspectief hebben de technologieën die op aarde het ruimst beschikbaar zijn: alle vormen van zonne-energie en windenergie, en in mindere mate biomassa van de tweede generatie en geothermie. De op bladzij 17 genoemde technologieën voldoen hier niet aan. Wij begrijpen niet waarom een technologie waar Nederland bij uitstek expertise in heeft, de off-shore, niet wordt genoemd in dit verband. Off-shore is nl. noodzakeljk voor de grootschalige windparken op zee.
Blz.17-19: Versterken gasrotonde Een wezenlijk onderdeel van de gasrotonde ontbreekt in de beschouwing van het Energierapport, nl. de gegarandeerde aanvoer van gas na 2025, wanneer Nederland geen netto-exporteur van gas meer is. Als dit niet op korte termijn wordt geregeld, zal het gehele concept van de Gasrotonde na 2025 weinig meer 7
voorstellen. De Stichting GEZEN heeft een plan ontwikkeld om deze gewenste gegarandeerde aanvoer van gas op de lange termijn te koppelen met investeringen van zonnespiegelcentrales in zonnige gasexporteende landen op de korte termijn, de Gas-CSP-rotonde, zie www.gezen.nl
Blz.20: Hoofdstuk 4. Ruimte voor alle energie-opties op weg naar 2050
Blz 21: Belangrijkste alternatieven zijn het gebruik van warmte en koude uit de diepe ondergrond, gebruik van restwarmte en het gebruik van biogas uit biomassa. Hier ontbreekt de toepassing van zonneboilers voor warmwatervoorziening en de zonnekas.
Blz.22: 4.1.1. Europees perspectief voor het stimuleren van hernieuwbare energie Het kabinet vindt dat hernieuwbare energie vanuit een Europees perspectief moet plaatsvinden. Lidstaten moeten niet concurreren via subsidies, maar juist gebruikmaken van elkaars comparatieve voordelen. Vanuit Europees perspectief zou het logisch zijn dat windenergie wordt toegepast op plekken waar het veel en constant waait, zonne-energie op die plaatsen met veel zonuren, et cetera. Het kabinet zet zich in de EU dan ook in voor het toewerken naar Europese harmonisatie voor de stimulering van hernieuwbare energie. Hier zijn we het mee eens. Nederland zou wind op zee moeten stimuleren, en de Zuid-Europese landen de grootschalige zonne-energie, en dan vooral zon-CSP (Zonnespiegelcentrales). Net als in de landbouw moet je een gewas daar telen waar de opbrengsten het hoogst, en de kosten het laagst zijn. De EU zou de meest succesvolle stimuleringswet, de Duitse EEG, moeten overnemen, met basistarieven die recht doen aan de geografische omstandigheden. Dus geen wind in Hongarije of CSP in Engeland. De Stichting GEZEN heeft hiervoor een plan gemaakt, zie: http://www.gezen.nl/wordpress/wpcontent/uploads/2010/07/European_Green_Power_Authority_EGPA_5.pdf Wij hebben echter het donkerbruine vermoeden dat het kabinet deze Europese wetgeving wil gebruiken (misbruiken is een betere term) om de succesvolle Duitse EEG de nek om te draaien. De Europese politiek van het kabinet Rutte is op alle dossiers namelijk destructief. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat een Europees systeem kosteneffectief moet zijn. Deze opmerking geeft ons het vermoeden dat het kabinet in feite de HE zit tegen te werken.
8
Blz.23: 4.1.2. 14% hernieuwbare energie in 2020
Blz.24: Windenergie op zee behoort op korte termijn niet tot de meest kosteneffectieve opties, maar heeft wel de potentie om op langere termijn een belangrijk deel van de elektriciteitsproductie te verzorgen. Vanwege deze potentie dient windenergie op zee sterker te worden gesteund dan het kabinet nu van plan is. De huidige opruimplicht na 20 jaar veroorzaakt in veel gevallen kapitaalvernietiging en maakt wind op zee duurder dan noodzakelijk is. Wij vinden dat concessies niet 20 jaar, maar 40 jaar moeten duren, samen met de verplichting van de concessiehouder-windexploitant om daadwerkelijk ieder jaar een vooraf vastgestelde hoeveelheid groene stroom te produceren.
Blz.25: Voor de financiering van de SDE+ voert het kabinet stapsgewijs een opslag op de energierekening in. Die opslag leidt tot een meer directe financiering van de SDE+. De opslag op de energierekening maakt duidelijk zichtbaar welk bedrag burgers en bedrijven betalen voor de stimulering van duurzame energie. Het financieren van de SDE door de stroomconsumenten in plaats van door de belastingbetaler in het algemeen maakt het systeem politiek stabieler, en had dus al veel eerder moeten gebeuren. De Duitse EEG is mede stabiel om deze reden. Er moet wel op worden toegezien dat de betreffende regeling als volgt wordt uitgevoerd: 1. geen vast bedrag per huishouden, maar een percentage van het verbruikte aantal kWh 2. alleen een percentage op de verbruikte grijze stroom, niet op de verbruikte groene stroom, iedere leverancier kent zijn mix en deelt die mee aan de consument, dus de belastinginner kent deze cijfers ook.
Blz.26: noot 17 Nederland volgt hier met het Besluit Biobrandstoffen 2007 de Europese richtlijn 2003/30/EG. Naast het bijmengen, mag de inzet van elektrisch vervoer ook bij deze verplichting worden meegerekend. Net zoals bij biobrandstoffen alleen het netto CO2-effect mag meetellen, moet dit ook gelden voor elektrische auto's. Er moet hierbij rekening worden gehouden met de gemiddelde elektriciteitsmix in Nederland.
9
In 1996-2004 kende de Regulerende Energiebelasting (REB) een aantal stimuleringsregelingen voor hernieuwbare energie, die in 2004 vervangen zijn door de regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP). De MEP is op haar beurt in 2008 opgevolgd door de Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE). Zoals hierboven beschreven heeft het kabinet de SDE omgevormd tot een efficiëntere SDE+. Een treurige opsomming van bestuurlijk onvermogen. En bij de overgang van de ene regeling naar de andere was er vaak helemaal geen subsidie voor nieuwe projecten. Dat was bv. het geval tussen 21 augustus 2006, toen minister Wijn van EZ de MEP afschafte, en 2008, toen minister Van der Hoeven de SDE in werking zette. Gedurende die tijd was Nederland de enige EU lidstaat waar nieuwe duurzameenergieprojecten geen overheidssubsidie kregen.
Blz.27: Een voordeel van een leveranciersverplichting is dat dit systeem, mits goed opgezet, past in een marktgeoriënteerde aanpak zonder exploitatiesubsidies. Bedrijven gaan zelf op zoek naar de goedkoopste vorm van hernieuwbare energie om te voldoen aan de verplichting. Dit leidt tot concurrentie tussen verschillende technologieën. Door deze concurrentie hebben producenten een prikkel om hernieuwbare energie goedkoper te maken en is er geen subsidie meer nodig. Hier wordt een vergelijking gemaakt tussen de leveranciersverplichting (ook wel quota-systeem genoemd) en de feed-in regeling waarvan de Duitse EEG een goed voorbeeld is. De oude MEP en SDE zijn voorbeelden van een niet goed opgezette feed-in regeling. Deze tekst suggereert dat er in een feed-in regeling geen prikkel zou zijn om hernieuwbare energie goedkoper te maken. Dit is onjuist, hetgeen bewezen kan worden door de prijsdalingen van wind en zon-PV, die vooral zijn uitgerold in landen met een goed werkend feed-in systeem. De invoering moet passen in de Europese ontwikkelingen, mede tegen de achtergrond van het streven van het kabinet om een einde te maken aan de subsidieconcurrentie tussen lidstaten, en de ambitie om exploitatiesteun voor hernieuwbare energie op termijn uit te faseren. Tot voor kort was het zo dat steeds meer Europese landen overgingen naar een feed-in systeem. Wat het kabinet nu wil lijkt dus juist niet te passen in de Europese ontwikkelingen. Op dit moment zijn de Nederlandse energiebedrijven enthousiast voorstander van een leveranciersverplichting. Dit zou het kabinet, dat beducht is op ‘windfall’ profits en marktmacht te denken moeten geven.
Blz.28: Import van hernieuwbare energie Vooruitlopend op een Europees stimuleringssysteem voor hernieuwbare energie onderzoekt het kabinet hoe Nederland kan samenwerken met andere landen binnen en buiten de EU om het aandeel hernieuwbare energie te vergroten. De Europese richtlijn biedt lidstaten hiertoe een aantal mogelijkheden (de zogenaamde ‘flexibele mechanismen’) zoals statistische overdracht, concrete gezamenlijke projecten en gemeenschappelijke stimuleringsregimes. Via deze flexibele mechanismen kunnen lidstaten elkaars geografische voordelen beter benutten. Dit 10
kan substantiële kostenbesparingen opleveren.23 Het kabinet zal de komende tijd onderzoeken hoe internationale samenwerkingsvormen kunnen bijdragen aan het behalen van het 2020-doel voor hernieuwbare energie. Dit past goed in de filosofie die de Stichting GEZEN ook aanhangt: produceer daar waar de opbrengst het hoogst en de kosten het laagst zijn, uiteraard rekening houdend met transportkosten. Maar in het door de EU toegestane systeem van “flexibele mechanismen” zijn er geen transportkosten. In het advies dat de Stichting GEZEN heeft gegeven aan het Topteam Energie als voorbereiding van het advies dat het Topteam Energie onlangs aan minister Verhagen heeft gegeven, staat o.a.: Nederland dient samen te gaan werken met een zonnig land in het Zuiden, bij voorkeur een land waarin een democratische omwenteling tot succes heeft geleid, zoals Tunesië of Egypte. Het doel van deze samenwerking is het scheppen van een quasi-thuismarkt voor de Nederlandse CSP/CPV-bedrijven en het verduurzamen van de lokale energievoorziening, hetgeen ook een Nederlands belang is vanwege de klimaatproblematiek. Deze samenwerking kan ook met landen als Griekenland, Italië of Portugal worden aangegaan. Als extra voordeel wordt hiermee de economische structuur van de zwakste Eurolanden versterkt. Voor de volledige tekst van het advies van GEZEN aan het Topteam zie: http://www.gezen.nl/wordpress/wp-content/uploads/2011/04/Advies-van-GEZEN-aanTopteamEnergie.pdf Het realiseren van de doelstelling: goed op koers De hierna volgende tekst geeft aan dat de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 waarschijnlijk niet gehaald wordt. En dan te bedenken dat het vorige kabinet nog de doelstelling van 20% in 2020 had, een doelstelling dat het vorige kabinet zonder drastische beleidswijziging ook niet gehaald zou hebben. Het huidige kabinet is evenmin goed op koers.
Blz.29: 4.1.3. Stimuleren van CO2-afvang en opslag De klimaatproblematiek is zo ernstig, dat naar onze mening CCS onafwendbaar is. Wij zien echter niet in waarom hier overheidssubsidie nodig is. De partijen die de bestaande en de nieuwe kolencentrales gaan exploiteren zijn kapitaalkrachtig genoeg om de benodigde investeringen te financieren. Juist hier is een verplichtingsstelsel geboden, een geleidelijk strengere CO2-norm per opgewekte kilowattuur, met een zeer hoge boete bij overtreding, op Europees niveau geregeld. Hiermee wordt een toenemende markt voor CCS gecreëerd hetgeen voor de sector, waarin Nederland immers een belangrijke rol in speelt, goed van kan profiteren. De door de regering toegezegde 80% subsidieering van CO2-certificaten die de nieuwe kolencentrales moeten aankopen is naar onze mening (en die van velen anderen) een subsidieering van de meest vervuilende vorm van elektriciteitsopwekking en in flagrante strijd met het principe van “de vervuiler betaalt”. 11
Blz.30: In het streven naar een CO2-arme economie zijn naar verwachting alle energie-opties hard nodig. Het kabinet biedt dan ook ruimte aan alle energie-opties in Nederland, voor zover ze voldoen aan de randvoorwaarden op het gebied van CO2-reductie, veiligheid en milieu. Per energiebron verschillen het toekomstperspectief en de specifieke randvoorwaarden. Wij zien niet de zin van de beperkende voorwaarde in Nederland . Zonne-energie is de HE bron met verreweg de grootste potentie. Zon-PV en zon-CSP zijn het meest rendabel in Zuid-Europa en NoordAfrika. Zonnespiegelcentrales met warmteopslag leveren dag en nacht vraag-volgend elektriciteit. Met een geringe extra investering kan in een CSP-centrale gas worden gestookt tijdens bewolkte dagen. Zo'n centrale geeft leveringszekerheid en is toch voor meer dan 95% duurzaam. De transportverliezen tussen Noord-Afrika en Nederland zijn slechts 15% als hoogspannings gelijkstroom wordt toegepast. Met deze techniek is nu ruim ervaring opgedaan in de Norned kabel naar Noorwegen en de Britned kabel naar Engeland.
Blz.31: 4.2.1. Gas Op de lange termijn (2030-2050) is de positie van gas niet eenduidig. Twee factoren zijn bepalend voor de rol van gas in de toekomstige energiemix: 1. 2. De ontwikkeling van efficiënte opslagtechnieken voor elektriciteit en warmte. Grootschalige opslag van elektriciteit en warmte vermindert de vraag naar flexibele opwekcapaciteit en daarmee ook de vraag naar gas. Opslag van warmte van hoge temperatuur (400oC) wordt reeds succesvol toegepast bij zonnespiegelcentrales in Spanje, de opslagverliezen zijn slechts luttele procenten. Het geschikt maken van deze centrales voor het bijstoken van gas vergt slechts een geringe extra investering. Daarna heeft de centrale een even grote leveringszekerheid als een kolencentrale of een kerncentrale. De Europese elektriciteitsvoorziening van 2050 zal naar onze mening een belangrijke bijdrage hebben uit zonnespiegelcentrales met warmteopslag en gasbijstook in de Noord-Afrikaanse landen. Een aantal van deze landen bezitten grote gasvoorraden, die, als de wereld in een voldoend snel tempo overschakelt naar HE nog meer dan een eeuw beschikbaar blijven voor deze vorm van nagenoeg volledige duurzame stroomvoorziening. Wij zijn bezig scenario's te ontwikkelen voor de financiering van de benodigde zonnespiegelcentrales en stroomtransportkabels uit de huidige gasstromen van de zonnige gasexporterende landen naar Europa, zie www.gezen.nl
Blz.33: 4.2.2. Kernenergie
12
Het kabinet ziet kernenergie als een belangrijk onderdeel van de Europese energiemix. Een kerncentrale stoot vrijwel geen CO2 uit en is daarmee een belangrijke overbrugging op weg naar een duurzame energiehuishouding. Dat is waar, maar de CO2-uitstoot per kilowattuur, berekend over de hele cyclus is wel vrij groot. Rekening moet worden gehouden met: 1. De mijnbouw van het uranium, 2. eventuele transportkosten van uraniumerts, 3. kosten van het produceren van een zuivere uraniumverbinding uit het erts waarin het uraniumgehalte laag is, 4. de kosten die gemaakt moeten worden om de milieuvervuiling door de uraniummijn te beperken en de gezondheid van de mijnwerkers te waarborgen, 5. de hoge kosten voor het verrijken van het uranium (bv. door Urenco in Almelo), 6. de bouwkosten van de kerncentrale, waarin veel grotere hoeveelheden beton en staal nodig zijn dan in een gascentrale van gelijk vermogen, 7. de kosten van de beveiligingssystemen bij de centrale (die t.g.v. het Fukushima drama waarschijnlijk flink hoger zullen worden) 8. de kosten voor het opwerken van het kernafval 9. de kosten voor het eeuwenlang gecontroleerd opbergen van het afval 10. de kosten van het afbreken van de kerncentrale In deze opsomming worden onder kosten verstaan: de kosten aan benodigde energie, vertaald in CO2uitstoot, gebruikmakend van de lokale energiemix.
Blz.35: 4.2.3. Kolen Voorlopig zal een fors deel van de Europese elektriciteitsvoorziening afkomstig zijn van kolencentrales. Kolen zijn mondiaal ook nog ruim voorradig. De rol van kolencentrales in de toekomstige energievoorziening is afhankelijk van een rendabele toepassing van CCS. Op termijn zal de business case voor kolencentrales waarschijnijk verslechteren als gevolg van de verwachte stijging van de CO2-prijs Dat geldt niet voor de in Nederland in aanbouw zijnde kolencentrales. Zij hebben van een eerder kabinet de toezegging gekregen dat zij slechts 20% hoeven te betalen van de aankoopkosten voor CO2certificaten die ze nodig hebben. Een dergelijke schending van het principe “de vervuiler betaalt” illustreert de macht van de grote energiebedrijven in dit land. en de extra behoefte aan flexibiliteit vanwege een groter aandeel hernieuwbare energie. Signalen uit de markt wijzen erop dat het onder de huidige en toekomstige marktomstandigheden niet aantrekkelijk lijkt om te investeren in kolencentrales. Toch worden er momenteel in Nederland een stuk of 4 kolencentrales gebouwd. Om kolencentrales duurzamer te maken zet het kabinet in op het bij- en meestoken van van biomassa in 13
kolencentrales. Dit draagt ook bij aan het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie. In paragraaf 4.2.1 is dit verder uitgewerkt. Er bestaat om technische redenen een maximum aan de verhouding tussen biomassa en kolen, waardoor de CO2-uitstoot per kilowattuur altijd groter is dan bij een gascentrale. 4.2.4. Aardolie Daarom zet het kabinet in op het verbeteren van de energie-efficiëntie in de transportsector en het verminderen van de olie-afhankelijkheid door een groter aandeel biobrandstoffen en elektrisch vervoer. Hier ontbreekt de inzet van gas voor de bussen in het openbaar vervoer. Hier is slechts een gering aantal extra speciale aardgaspompen voor nodig. Daarnaast hebben gasbussen het voordeel dat zij veel minder verontreining in de steden veroorzaken dan dieselbussen. Bij de openbare aanbestedingen voor het busvervoer zou de overheid de eis kunnen stellen dat alleen gasbussen worden toegelaten.
Blz.36: 4.3.
Gelijk speelveld tussen grijs en groen
In de toekomstige energievoorziening zijn alle energie-opties, grijs en groen, hard nodig. Om verschillende technologieën op gelijkwaardige basis met elkaar te laten concurreren, is een gelijk speelveld tussen grijze en groene energie nodig. Deze uitspraak impliceert dat de gewenste situatie in de toekomst, een nagenoeg CO2-vrije economie, niet voldoende sterk wordt gewild om een positieve discriminatie ten gunste van groene energie te rechtvaardigen. Wij zijn echter van mening dat het klimaat in een zodanig snel tempo achteruit gaat dat een dergelijke positieve discriminatie geboden is. De zeer succesvolle Duitse EEG-wet, waar de Duitse economie profijt van heeft, is een goed voorbeeld van positieve discriminatie ten gunste van een aantal vormen van HE. Het kabinet zet in op het creëren van een gelijk speelveld langs drie lijnen: 1. 2. 3. Handhaving van het huidige beleid, waarbij geen financiële maatregelen ten gunste van fossiele brandstoffen worden overwogen. Dat zou inderdaad een verbetering zijn t.o.v. het vroegere kabinet dat de 80% CO2-vrijstelling aan de nieuwe kolencentrales beloofde. Overigens kan het achterwege blijven van een correctie hiervan ook gezien worden als een financieële maatregel ten gunste van fossiele brandstoffen. Die geldt eveneens voor de vrijstelling van brandstofaccijns van vliegtuigen, waarmee de veel zuiniger opererende internationale spoorwegen worden gediscrimineerd 14
4.3.1.
Robuust ETS-systeem
Blz.37: Voor Nederland geldt een verplichte doelstelling van 16% broeikasgassen in 2020 ten opzichte van 1990. Het kabinet ligt goed op koers om deze doelstelling te realiseren. We nemen aan dat hier bedoeld wordt: 16% reductie in de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van 1990.
Blz.38: 4.3.2.
Werking van de elektriciteitsmarkt: grijs en groen gaan prima samen
Bz.39: Uit verschillende toekomstscenario’s blijkt dat het aandeel groene energie in de energiemix weliswaar toeneemt, maar dat grijze energie de komende decennia nodig zal blijven. Grijze energie gaat goed samen met de groeiambities voor duurzame energie, noot 40. Is dit wel waar? Noot 40: Onderzoek van Kema en Decision (in opdracht van voormalig Economische Zaken) naar de invloed van bouw van nieuwe productie op fossiele brandstoffen op het marktpotentieel van duurzame energie. Kamerbrief 31209 nr 116. Ach ja, de opdrachtgever krijgt altijd te horen wat hij wenst. Fossiele brandstoffen bieden immers noodzakelijke reservecapaciteit, bijvoorbeeld op momenten wanneer het niet waait. Dit is correct voor gascentrales, maar niet voor kolencentrales, die weinig flexibel zijn. De meeste uitbreiding aan fossiele elektriciteitsopwekking gebeurt nu juist in deze starre kolencentrales. Investeringen in fossiele brandstoffen gaan niet ten koste van investeringen in hernieuwbare energie. Als er een onbeperkte hoeveelheid investeringskapitaal beschikbaar zou zijn, zou dit waar zijn. Maar dat is niet het geval.
15
In een competitieve elektriciteitsmarkt met voldoende productiecapaciteit concurreren elektriciteitsproducenten met elkaar op basis van marginale productiekosten. Dit zijn de additionele kosten die een producent moet maken voor het produceren van één MWh extra elektriciteit. Het gaat dan om extra brandstofkosten, beheers- en onderhoudskosten en de kosten voor CO2emissiecertificaten. De marginale kosten voor hernieuwbare opwekkingscapaciteit als wind- en zonne-energie zijn nihil, aangezien hiermee geen kosten voor brandstof en CO2-uitstoot gepaard gaan. Bij bio-energie zijn de marginale kosten hoger, aangezien er betaald moet worden voor de benodigde biomassa. Ook hierbij worden er echter geen kosten gemaakt voor CO2-uitstoot. Deze analyse klopt. De hoge kapitaalskosten vormen echter de belangrijkste rem op de groei van het aandeel HE, dat nog veel te laag is. Er is daarom nog lang geen sprake van een competitieve elektriciteitsmarkt. Overigens verklaart deze analyse waarom de grote grijze stroomproducenten er een regelrecht belang bij hebben om nieuwe investeringen in groene stroomopwekking tegen te werken. Het lage aandeel van HE in Nederland illustreert dat deze tegenwerking totdusver veel succes heeft gehad. De keerzijde van CO2-arme elektriciteitsopwekking is dat de investeringskosten hoog zijn. Voor een investeerder zit het overgrote deel van de kosten in de bouw van de opwekkingscapaciteit. Bij de huidige elektriciteitsprijs duurt het lang voordat deze kosten zijn terugverdiend. Bij centrales met relatief lage investeringskosten en hoge marginale kosten, zoals gascentrales, zijn de kosten over de levensduur van de centrale uitgesmeerd. Daardoor zijn deze investeringen minder gevoelig voor onzekerheid over de elektriciteitsprijs en CO2-prijs op de lange termijn. Dit is een correcte constatering. Wij zijn dan ook benieuwd naar de oplossing hiervoor door het kabinet. Maar anders dan het stimuleren van innovatie zie ik die oplossing nergens in het Energierapport2011. 4.3.3. Handhaving huidig beleid: geen financiële stimulering van fossiele brandstoffen
Blz.40: Zoals in de fiscale agenda van het kabinet is aangegeven, is een deel van de fiscale regelingen rechtstreeks gevolg van communautair recht of van door Nederland gesloten verdragen. Noot 42 Een voorbeeld is de accijnsvrijstelling voor de luchtvaart en scheepvaart, die op internationaal niveau is vastgelegd. Deze constatering zal wel juist zijn. Nederland zou echter actief kunnen worden op Europees en internationaal niveau om de onterechte bevoordeling van vliegtuigen t.o.v. treinen te beeindigen. Dat past in de actieve Europese energiepolitiek die Nederland voert. Op andere Europese dossiers, zoals vreemdelingenbeleid, voert Nederland eveneens een actieve politiek, dat moet naar onze mening ook op het dossier vliegtuigbrandstofaccijns gebeuren. Daarnaast is in de energiebelasting en de kolenbelasting een vrijstelling van kracht voor de gas- en koleninzet in centrales voor elektriciteitsproductie. De achtergrond daarbij is dat de opgewekte 16
elektriciteit wordt belast met energiebelasting. Er zou sprake zijn van dubbele heffing indien zowel de input (aardgas of kolen) als de output (de elektriciteit) zouden worden belast. Deze redenering gaat op voor particuliere consumenten, maar niet voor grote bedrijven, die nauwelijks energiebelasting betalen. 4.4.
Actieve energiediplomatie
Blz.41: In grote producerende regio’s als de Arabische Golf, waaronder met name Saoedi-Arabië, en het Kaspische Zeegebied zet Nederland zich actief in voor Europese en bilaterale initiatieven, evenals voor kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Waarom ontbreken de Noord-Afrikaanse landen in deze opsomming? Zij zijn als leveranciers van gas en olie van belang, en vooral ook als standplaats van zonnespiegelcentrales die in het kader van het Desertec plan elektriciteit gaan leveren aan Europa. Voortzetten van de Nederlandse inzet in internationale energieorganisaties en –fora, waarbij met name het International Energy Agency (IEA) en het International Energy Forum (IEF) van belang zijn. Actieve betrokkenheid in het IEA levert Nederland kennis op, en daarnaast beïnvloedingsmogelijkheden op het gebied van mondiale energie governance. Het IEA is bijvoorbeeld een belangrijke adviseur van de G8, G20 en Verenigde Naties. Via deelname in het IEF blijft Nederland goed op de hoogte van wereldwijde energieontwikkelingen en onderhoudt Nederland goede (bilaterale) relaties met andere landen. In het verband van de IEA wordt internationaal samengewerkt in zg. implementing agreements. Nederland dient lid te gaan worden van het implementing agreement voor Concentrating Solar Power (CSP), dat opereert onder de naam Solarpaces. Hiermee kan Nederland het toenemende aantal Nederlandse bedrijven dat reeds actief is in CSP ondersteunen.
Blz.42: Hoofdstuk 5. Verbeteren van de energie-efficiëntie
Blz.51: Hoofdstuk 6.Adequate infrastructuur en versterken markten 6.1.
Perspectief
17
1. Groter aandeel hernieuwbare energie Het groeiende aandeel hernieuwbare elektriciteitsopwekking in de Europese energiemarkt leidt tot extra uitdagingen. Met name bij windenergie en zonne-energie wisselt de elektriciteitsproductie sterk als gevolg van de weersomstandigheden. Dat betekent dat investeringen nodig zijn in de netten om deze wisselende productie op te vangen en om elektriciteit te transporteren binnen de Europese markt. Dit vraagt om uitbreiding en verzwaring van de bestaande netten. Hier wordt zon-PV bedoeld, want elektriciteit kun je moeilijk opslaan. De productie van zon-CSP (Zonnespiegelcentrales) is stabieler, zeker als ze worden uitgerust met warmteopslagcapaciteit. 2. Meer grensoverschrijdend transport Het Energierapport 2011 zwijgt ten onrechte over de noodzakelijkheid om de transportcapaciteit naar Zuid-Europa te vergroten, waarbij toepassing van hoogspannings gelijkstroom (HVDC = High-Voltage Direct Current) voor de hand ligt. Hiermee kan elektriciteit uit zonnespiegelcentrales naar Nederland worden gevoerd.
18