BIJLAGEN bijeenkomst 1: Zien en bewogen worden
10
Bijlage I,1 We kennen veel verhalen waarin Jezus geraakt en bewogen wordt. Hieronder staan vier teksten. Wil je deze lezen en voor jezelf nadenken over de volgende vragen: 1. Op welke wijze/waardoor wordt Jezus bewogen, aangesproken? 2. Hoe handelt Jezus vanuit die bewogenheid?
Matteüs. 20,29-34 En toen ze uit Jericho vertrokken, volgde hen een grote menigte. En zie: langs de weg zaten twee blinden die bij het horen dat Jezus voorbijging, begonnen te schreeuwen: “wees met ons begaan, heer, zoon van David”. En Jezus bleef staan, riep hen en zei: ‘Wat willen jullie, dat ik voor jullie doe?’ Zij zeiden hem: ‘Heer, dat onze ogen opengaan.’ En tot in zijn binnenste bewogen raakte Jezus hun ogen aan, en onmiddellijk zagen ze weer en volgden hem. (Vertaling Jo Tigcheler, Speling, 1999)
Lucas 5,18-20 Toen kwamen er mannen aan, met op een draagbed iemand die verlamd was. Ze zochten een mogelijkheid om hem binnen te brengen en voor Hem neer te zetten. Maar omdat ze vanwege de menigte geen kans zagen om hem binnen te brengen, gingen ze het dak op en lieten hem met bed en al tussen de tegels door neer in de kring vóór Jezus. Toen Hij hun vertrouwen zag zei Hij tegen de man: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ (Willibrordvertaling 1995)
Lucas 7,11-15 Naderhand ging Jezus naar een stad die Naïn heette; zijn leerlingen en een grote menigte gingen met Hem mee. Toen Hij de stadspoort naderde, werd er juist een dode uitgedragen, de enige zoon van een weduwe. Een talrijke menigte uit de stad was bij haar. Toen de Heer haar zag, was Hij ten diepste met haar begaan. ‘Huil niet’, zei Hij tegen haar. Hij liep naar de lijkbaar toe en raakte die aan. De dragers bleven staan en Hij zei: ‘Jongeman, kom overeind, zeg Ik je!’. En de dode ging rechtop zitten en begon te praten, en Hij gaf hem aan zijn moeder. (Willibrordvertaling 1995)
Johannes 8,3-8 Nu kwamen de Schriftgeleerden en de Farizeeën aanzetten met een vrouw die betrapt was op echtbreuk. Ze brachten haar voor Hem en zeiden: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op echtbreuk. Mozes heeft ons in de Wet voorgeschreven zulke vrouwen te stenigen. Hoe staat U daar tegenover?’ Met deze vraag wilden ze Hem op de proef stellen, om te zien of ze een aanklacht tegen Hem konden indienen. Maar Jezus bukte zich om met zijn vinger op de grond te schrijven. Toen ze op een antwoord bleven aan dringen, keek Hij op en zei: ‘wie van u zonder zonde is, moet dan maar als eerste een steen op haar werpen. En weer bukte Hij zich om op de grond te schrijven. (Willibrordvertaling 1995)
Johannes 11,32-38 Toen Maria de plaats bereikt had waar Jezus zich bevond, wierp ze zich, zodra ze Hem zag, voor Hem neer en zei:’ Heer, als U hier geweest was, zou mijn broer nooit gestorven zijn.’ Toen Jezus zag hoe ze weeklaagde en hoe ook de Joden die haar vergezelden weeklaagden, ontstak Hij in toorn en wond zich op. ‘Waar hebt u hem neergelegd?’ vroeg Hij. ‘Komt u maar kijken, Heer’, zeiden ze. Jezus begon te huilen, zodat de Joden zeiden: ‘Hij moet wel veel van hem gehouden hebben!’ (Willibrordvertaling 1995)
11
Bijlage I,2
Kijken en zien. Informatie voor de gespreksleider Beeldend getuigenis (…) De kunstgeschiedenis biedt een beeldtheologie, waarbij barmhartigheid wordt uitgelegd, door haar te tonen. Wat barmhartigheid is, en wat zij van mensen vraagt, laat zich conceptueel niet op één noemer brengen; men kan alleen van barmhartigheid getuigen. Een aandachtige lezing van de verbeeldingsgeschiedenis van de barmhartigheid kan ons naar mijn overtuiging dan ook helpen bij een verkenning van de praktische implicaties van het christelijk ethos. Ik wil daar een paar voorbeelden van geven. Ik toon een paar afbeeldingen van de beide bijbelpassages die model staan voor het christelijke ethos: de barmhartige Samaritaan (Luc. 10) en de opsomming van de Werken van Barmhartigheid, geïnspireerd op Math. 25, en probeer het daarin vervatte getuigenis op het spoor te komen. Afbeeldingen van het verhaal van de Barmhartige Samaritaan zijn vanaf de vierde eeuw, als het Christendom Romeinse staatsgodsdienst wordt, bekend. Dan overheerst echter eeuwenlang de allegorische duiding, waarin de Samaritaan model staat voor Christus. Zo bijvoorbeeld in de ramen van de kathedraal van Chartres (13e eeuw) (te zien op http://www.diocesechartres.com/cathedrale/vitraux/ vit.htm). Het verhaal wordt gelezen als een symbolische vertolking van de kosmische heilsgeschiedenis. De man is Adam, Jeruzalem het paradijs, Jericho de wereld, de rovers zijn de slechte eigenschappen van de mens, de priester staat voor de Wet, de Leviet voor de profeten, de Samaritaan is Christus en de Herberg is de kerk (Kirschbaum (hrsg.) 1972, 24). Vanaf de Renaissance komt er echter aandacht voor het verhaal op zich. De menselijke dramatiek uit de scène wordt uitvergroot. De lichamelijkheid, het drama, de subjectiviteit van actoren – zij mogen hun eigen taal gaan spreken. De aandacht richt zich op de zichtbare en zintuiglijke werkelijkheid, die meer is dan een vehikel van symbolen, een doorkijkje op de eeuwigheid. De kunst verandert ook van functie. Zij spiegelt niet meer alleen de hemelse werkelijkheid, maar wil het hart van de toeschouwer ook ontroeren. De renaissancekunst spreekt de individuele kijker niet alleen meer toe, maar ook aan. De theorie van de antieke retorica ondervindt een herwaardering en wordt leidraad voor de kunstenaar. De toeschouwer wordt niet alleen maar tot meditatio opgeroepen, maar ook via compassio – een nieuwe term, die in het passiespel wordt geïntroduceerd – tot imitatio (zie Jauss 1982, 175). Eigenlijk kan men zeggen dat nu pas voor het eerst, in deze gerichtheid op het hart van de beschouwer, de kunst voluit een rol kan spelen in de ethische aansporing. Zij is er op gericht iets bij de kijker los te maken, hem of haar tot compassie te verleiden. In de Renaissance- en barokkunst komt het thema van de barmhartige Samaritaan dan ook tot nieuw leven, vaak in een vergelijkbare compositie (zo bijvoorbeeld bij Jacopo Bassano, Joh. Carl Loth, A. Elsheimer). Het biedt de kunstenaar daarnaast ruimte om zijn vaardigheid in het landschapsgenre en het schilderen van het menselijk naakt te tonen. Een gerijpt voorbeeld van emotionele dramatiek is het doek van Giordano Luca Giordano (1685) (dia 1). Het verbeeldt minder het concrete hulpgedrag, dan het gevoel van zorg en ontzetting van de hulpverlener, en welhaast de onmogelijke kloof die hen van elkaar scheidt. Olie en wijn zijn in dit schilderij bijzaak geworden tegenover het radeloze gelaat van de Samaritaan. Alle accent ligt echter op het naakte, witte lichaam van het slachtoffer, dat frontaal, over de volle breedte en in het volle licht het doek beheerst. Niet het gelaat – dat is onzichtbaar ver achterover gekanteld, maar het naakte, kwetsbare torso is naar toeschouwer gekeerd. Het is letterlijk een Fremdkörper. Want het lichaam is in zijn naakte nabijheid tegelijk zover weg, dat het zich onttrekt aan een omarming, een omhelzing, aan ontferming. Klopt er in die borstkas nog een hart, of komt de hulp te laat? De grens tussen levenshulp en dodenzorg lijkt hier vloeiend te zijn geworden. Een tweede, eerder voorbeeld, toegeschreven aan de Vlaamse schilder Lanceloot Blondeel, (14981561) (dia 2). Het paneel, geschilderd eind 16e eeuw en te zien in het Groeningemuseum te Brugge, 12
toont op de voorgrond de Samaritaan die zich over het slachtoffer ontfermt, terwijl op de achtergrond priester en leviet wegtrekken. De sociale asymmetrie tussen helper en geholpene is groot. De eerste, met een tulband en een duur gewaad getooid, is een rijk een aanzienlijk man. (In vergelijkbare composities is hij ook vaak nog van één of twee knechten vergezeld.) Hij giet, staande boven het slachtoffer, wijn en olie op diens wonden. De gewonde, half liggend, is naakt. Hij heeft alle sociale status – zo hij deze ooit had - verloren. Schuin achter de voorgrondscène zien we het vervolg: de Samaritaan heeft het slachtoffer te paard gehesen en is op weg naar de herberg, waar hij, het rechter diagonaal voltooiend, de herbergier betaalt (vgl. Kirschbaum 1972, 24 – 26). Is hier sprake van bewezen barmhartigheid? Eerder is men geneigd de scène als een vorm van aristocratische weldoenersethiek (euergetisme) te beschouwen. De morele asymmetrie wordt in stand gehouden en bestendigd. De ootmoed, en de verwarring die zij in de sociale code teweegbrengt, lijkt afwezig in het schilderij. Een ethiek van boven. Toch laat zich het geschilderde verhaal niet zo gemakkelijk ‘stil zetten’. Er zit in het getoonde ethos ook een spanning, omdat ze verbonden blijft met de christelijke mythe, die het voedt en levend houdt: in het naakte slachtoffer met de lendedoeken is voor wie het maar wil zien – en dat geldt voor Giordano, maar ook voor Blondeel - de lijdende Christus herkenbaar. Terwijl in de Middeleeuwse kunst de Samaritaan als de verzinnebeelding van Christus gold, is in de moderne kunst dat veeleer het slachtoffer. Het is alsof Lucas 10 nu door de bril van Mattheus 25 gelezen wordt: “... in zoverre gij dit aan één van mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het aan Mij gedaan.” (vs. 40). Ook in de schilderijen die – dia 3 - de Renaissancekunstenaar Jacopo Bassano (rond 1570) aan het verhaal wijdde wordt die mythische lading zichtbaar. Zijn verbeelding valt op, omdat hij noch het slachtoffer (Giordano), noch de Samaritaan (Blondeel) centraal stelt, maar de dramatiek van de hulphandeling zelf. Bassano schilderde ook een doek waarop de Samaritaan zich buigt over het slachtoffer en intensief bezig is diens lichaam te verzorgen. De scène hier afgebeeld, draait daarentegen om de oprichting van het slachtoffer. De positiewisseling, eigen aan het christelijke ethos, waarbij de hogere afziet van zijn sociale status en zich vernedert opdat de vernederde wordt verhoogd, is zichtbaar gemaakt. De Samaritaan plaatst zich onder het slachtoffer, en probeert hem op te richten. De flessen met olie en wijn zijn slechts zwijgende attributen. Het werk van barmhartigheid concentreert zich in een fysieke krachtsinspanning, een intensief lichamelijk contact. Ootmoed is blijkbaar geen zaak van gevoelens en emoties, maar van stevig aan- en doorpakken. Het ontfermend neerbuigen is blijkbaar ook geen doel in zichzelf, geen serviele zelfvernedering uit onderdanigheid, maar is gericht op ‘opstanding’. Stamt het Griekse woord voor mens, antropos, niet van ana-trepein, iets opheffen, in de hoogte brengen? De mens is het wezen dat bedoeld is met ‘Aufrechter Gang’ zijn weg te gaan, in status erectus te leven. (Huizing z.j., 214). De dramatiek uit de oerchristelijke mythe, de vernedering en verhoging van Christus, wordt in het christelijk ethos zichtbaar. In de zorg voor de halfdood geknuppelde mens die aan de kant van de weg wordt achtergelaten, toont zich zorg voor de gekruisigde Christus zelf. ( Wie dit beeld van Bassano vergelijkt met de Kruisafneming van Christus van Gerard David (1484) ziet de analogie tussen de oprichting van het slachtoffer door de Samaritaan en de ondersteuning van de dode Christus door de Geliefde Discipel bij de kruisafneming. De naakte, geschonden lichamen in lendendoeken zijn moeiteloos verwisselbaar. De olie en wijn die de Samaritaan in de wonden van het slachtoffer giet, verwijzen naar het wassen en zalven van de dode Christus door Maria Magdalena). De meest bekende verbeelding van de Barmhartige Samaritaan is waarschijnlijk het doek dat Vincent van Gogh (1853 – 1890) in zijn laatste levensjaar in Saint-Rémy schilderde (dia 5). In de 19e eeuw had het thema opnieuw aan populariteit gewonnen, omdat het uitdrukking gaf aan de democratische en nationale solidariteit die de nieuwe burgerlijke samenleving nodig had. Een ethiek van onderen. De romantische schilder Eugène Delacroix schilderde twee doeken met het thema, in 1850 en 1852, om zijn geloof in het potentieel aan medemenselijkheid dat in het Christendom aanwezig is te verbeelden. Van Gogh kopieert er één van, om – zoals hij aan zijn broer Theo op 19 september 13
1889 schrijft - zijn techniek te vervolmaken. De voorstelling is klassiek, in de zin dat ook hier de wegtrekkende priester en leviet zijn afgebeeld. De geopende en lege koffer verwijzen naar de beroving die heeft plaatsgevonden. Maar de voorstelling is bijzonder, omdat hier elke verwijzing naar een ethiek van boven, de filantropie van de aanzienlijken, afwezig is. De Samaritaan is een gewone man uit het volk, met opgestroopte mouwen en simpele muilen aan zijn voeten. Zijn paard een muildier, allesbehalve koninklijk opgetuigd. Hier wordt eerder de volkse naoberhulp verbeeld, een horizontale solidariteit van de ene mens met de andere, dan de weldoenersethiek van de gezeten burger en bestuurder. Van Gogh schildert in een democratische eeuw en brengt hier zichtbaar zijn voorliefde voor en nabijheid met de wereld van boeren en arbeiders tot uitdrukking. Maar toch is er meer te zien dan seculiere medemenselijkheid. Ook hier zet de christelijke mythe – waarmee de evangelist Van Gogh als geen ander vertrouwd was – het ethos onder spanning. Als de ene mens de andere mens werkelijk te hulp schiet, wordt niet alleen de aristocratie (de mens die vanuit de hoogte helpt), maar ook de democratie (de mens die als gelijke helpt) uit balans gebracht. Net als bij Bassano wordt hier de asymmetrie van de hulpverlening op zijn kop gezet. Hooggeplaatsten en nederigen wisselen van positie. De reiziger die zich ontfermt, bevindt zich onder het slachtoffer, in zijn poging om hem te paard te helpen. Hij bezwijkt bijna onder diens zware fysieke last. Het beeld zindert van inspanning. Nadruk ligt op de enorme (over)belasting, die het de Samaritaan kost om de gewonde op het muildier te hijsen. Het slachtoffer klampt zich onbeholpen aan hem vast. Zijn gedrongen en onbeholpen halfnaakte lichaam drukt geen schoonheid, menselijke waardigheid of tedere kwetsbaarheid uit, zoals in de Renaissance- en Barokkunst (Giordano), maar slechts afhankelijkheid. Van Gogh ziet in de vernederde blijkbaar een verhoogde. Hij verwijst echter in zijn verbeelding van deze christelijke positiewisseling niet – zoals Bassano - naar de kruisiging, maar naar de intocht in Jeruzalem. De gewonde wordt op een muilezel geholpen. Een toespeling op Jezus’ ‘triomftocht’ in Jeruzalem, koninklijk rechtop te paard gezeten, voordat hij spoedig daarna, macaber ‘rechtop’, aan het kruis de dood zal sterven en – volgens de christelijke mythe – het leed van de mensen op zijn schouders zal nemen.(vgl. Huizing z.j. , 215v.)
Literatuur Huizing, Klaas, Ästhetische Theologie Band I. Der erlesene Mensch. Eine literarische Anthropologie, Kreuz Verlag z.j. (2000). Jauss, H.R., Ästhetische Erfahrung und literarische Hermeneutik, Frankfurt a/M 1982. Kirschbaum E., sj (hrsg.), Lexikon der Christlichen Iconographie, Vierter Band, Rom e.a. (Herder) 1972 Uit: Frits de Lange, Het werk van barmhartigheid. Beeldende kunst als hermeneutiek van het christelijke ethos.
14
Bijlage I,3
Kijken en Zien De deelnemers bekijken in stilte de verschillende afbeeldingen met de volgende vragen: 1. Welke afbeelding raakt je het meest? 2. Wat roept deze afbeelding bij je op? Hierna wordt gevraagd: 1. Vallen je in de afbeeldingen nu andere dingen op? Welke? Leren zien met de ogen van Jezus, met de ogen van de Barmhartige Samaritaan en van zovele anderen die we kennen uit de geschiedenis vraagt een bepaalde manier van kijken/zien. Dat vraagt kijken met compassie, met barmhartigheid… Als bezinning op het thema denken de deelnemers na over: 2. hoe kijk je zelf naar andere mensen 3. vanuit welke bewogenheid zie je om naar mensen? 4. weet je van jezelf nog een moment dat je diep geraakt werd? Wat heb je daarmee gedaan? Wat geef je? Geef je alleen iets van jezelf? Tijd, geld? Wat..? of, zo vraagt paus Benedictus: geef je jezelf? “Wil ik voorkomen dat mijn gave als vernedering wordt ervaren, dan kan dat alleen, als ik mezelf helemaal geef als persoon.”
15
Giordano Luca Giordano (1685)
16
Lanceloot Blondeel
17
Jacopo Bassano, ong. 1570
18
Vincent van Gogh (1853-1890)
19
Nicolaes Rosendael, De Barmhartige Samaritaan, 1665 Schilderij 162,5 x 144 OS-I-297 (schilderij), Kunstwerken uit het Frans Hals Museum, Haarlem
20
Barmhartige Samaritaan, St. Anthonis
21
Barmhartige Samaritaan, Han Wezelaar
22
Bijlage I,4
Vijf ervaringsverhalen JAN BÖHM: AAN HET WERK TEGEN SCHULDEN In Alphen aan den Rijn is de Stichting Geldzorg actief. Een van de betrokken vrijwilligers is Jan Böhm. Hij begeleidt als Geldzorgmaatje mensen met financiële problemen die er op eigen kracht niet uitkomen. Het doel van die begeleiding is steeds een schuldvrije situatie. (…) Drie jaar geleden ging Jan Böhm, na een driedaagse training, aan de slag. Toch bleek het niet zo eenvoudig. “Er zijn mensen die de neiging hebben om wanneer hulp voorhanden is, achterover te leunen. Maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat wij als maatjes de problemen overnemen. De juiste balans vinden is wel eens lastig. Zo heb ik een cliënt die in het ziekenhuis terechtkwam. Hij liet niets van zich horen, ik moest hem opsporen. Maar als dan blijkt dat er tijdens zijn wekenlange verblijf in het ziekenhuis niemand op bezoek komt, helemaal niemand… Ja, dan denk ik bij mijzelf: “Je zult toch maar in zijn schoenen staan.” Deze cliënt moest verhuizen vanwege zijn medische situatie. Ik hem een huis voor hem geregeld, evenals de verkoop van zijn oude woning en hem met zachte dwang ertoe bewogen heel veel op te ruimen. Dan vraag ik me wel eens af: “Ga ik niet te ver? ”Ik bekijk zijn bankrekening vaker dan de mijne,” lacht Böhm. ‘Voor mijzelf is maatje-zijn ook spannend. Boeiend!’, vertelt Böhm. ‘Ik leer via dit vrijwilligerswerk een heel andere kant van de maatschappij kennen. Ik klim in de pen voor mijn cliënten en heb deze week zelfs een kort geding voor een van hen weten te winnen. Ik houd ook een dagboek bij van wat ik met mijn cliënten doe, ik heb dan ook meteen aantekeningen om op terug te vallen.’ “De situatie waar mensen in verwikkeld zijn, verbaast mij wel eens. Vaak is er een lange weg te gaan. En krijgen we het voor elkaar om – vaak in een langlopend traject – iemand schuldenvrij te krijgen? Het antwoord is zeker niet altijd ja. Soms komt iemand onder curatele te staan, of in een wat mildere vorm krijgt de persoon in kwestie een bewindvoerder.” “Ik kan dit werk doen omdat ik iemand ben van einddoelen stellen en systematisch te werk gaan. Maar ik heb er ook wel eens niet van kunnen slapen. Ondanks dat, wijk ik niet. Dan zeg ik tegen mezelf: “Ik heb het toch maar getroffen in het leven.” En mijn geloof geeft mij in, mij in te zetten voor de naaste. De mensen nu op de Filippijnen, laten we toch ook niet zitten? Dan de mensen hier in onze naaste omgeving ook niet!” Uit: Tussenbeide, 2013, nr. 5
JOPIE BREGTEN: KOKEND STRAATPASTORAAT Jopie Bregten en Annemarie Kerstens koken voor het straatpastoraat in het Stadsklooster aan het Westeinde in Den Haag. “Meestal komen we verrijkt en vermoeid weer thuis,” schetst Jopie Bregten wat het werk voor henzelf betekent. Zij herinnert zich nog goed hoe het koken voor het straatpastoraat in Den Haag voor haar begon: “In 2008 werd er in het diaconale weekend in onze parochie in Wassenaar gecollecteerd. Ik heb toen gezegd: Collecteren is mooi, maar we zouden ook zelf de handen uit de mouwen kunnen steken. Zo zijn we aan de slag gegaan.” Elke vrijdag verzamelen zich in het Stadsklooster bij de Broeders van Maastricht ruim honderd mensen voor een goede maaltijd, fruit en koffie toe. Bregten coördineert de inzet van vrijwilligers van ‘haar’ ploeg koks. Naast deze groep zijn er vrijwilligers uit Den Haag en parochianen van de Engelstalige parochie aan de Bezuidenhoutseweg, die afwisselend op vrijdag de maaltijd verzorgen. Breg23
ten legt uit: “De mensen die naar de maaltijd komen leven meestal op straat. Vaak zijn er psychische problemen, verslaving. Sommigen zijn wat we noemen ‘zorgvermoeiden’: mensen die van instantie naar instantie zijn gegaan, zonder uit hun moeilijke situatie te zijn geraakt. Wanneer je de mensen aankijkt, denk je altijd bij jezelf: Ik doe nooit genoeg. Ons koken bij het straatpastoraat is niet meer dan een kleine handreiking naar de mensen.” (…) Kerstens gaat verder: “Wanneer je de bijbel openslaat, kom je vaak in de verhalen een gezamenlijke maaltijd tegen. Samen eten is heel belangrijk, ook voor wie op straat leeft. Ik kan mij herinneren dat ik op een vrijdag ging koken en dat net mijn nieuwe matras was geleverd. Ik keek de mensen aan en dacht bij mezelf: maar zij, hoe hebben zij de afgelopen nacht doorgebracht?’ Bregten vult aan: “De liefde is het grootste gebod. Heb je naaste lief als jezelf. Dat is dus ook het allerbelangrijkste voor ons, Christenen. Ik kom altijd begeesterd van het koken vandaan. Maar we doen niets anders dan mensen wat verlichting brengen.” Uit: Tussenbeide, 2013, nr. 5
MARIANNE SCHOUTEN: GELOOF IN PRAKTIJK Het Maasstadproject, bedoeld voor moeders en baby’s die in een moeilijke situatie verkeren, loopt nu ruim een jaar. Het project biedt ondersteuning in de vorm van babyspulletjes, - kleding, informatie en waar nodig verwijzing naar instanties. Op het parochiesecretariaat van de Kruisvindingkerk, behorend tot de Heilige Drie-Eenheidparochie op Rotterdam-Zuid, praat Marianne Schouten met vuur over ‘haar’ project. Ze vertelt over de vrouwen en kinderen die hulp behoeven. “Er zijn vrouwen die nooit een verloskundige hebben gezien en pas wanneer ze op punt van bevallen staan, naar het ziekenhuis gaan. Soms zegt de culturele achtergrond dat je voorbereiden op een bevalling niet goed is. Dat zou maar ongeluk brengen. Er zijn veel moeders en kinderen in onze stad die op enigerlei wijze tussen wal en schip terechtkomen. Die leiden we naar instanties, maar eerst moet de ergste nood gelenigd. Er moeten kleertjes komen voor het pasgeboren kindje en een maxi cosi, want de voorschriften zijn tegenwoordig zo dat een kind niet meer op de arm het ziekenhuis mag verlaten. Ook krijgen de moeders een koffertje mee met belangrijke informatie en spulletjes voor de eerste tijd.” (…) “Wij zijn de ogen en oren van de parochie. We komen de hulpbehoefte wel eens op het spoor via kinderen van de eerstecommunievoorbereiding of de kinderkampen die we organiseren. Bijvoorbeeld wanneer een kind naar het kamp komt met één klein handdoekje waar je de krant door kunt lezen; een oproep in de parochie voor beddengoed of handdoeken is dan zo gedaan. Vervolgens vind ik tasjes met kleding of linnengoed in de kerk met mijn naam erop.” “Inmiddels hebben we geleerd om te kijken wat een gezin zelf kan mobiliseren. Vervolgens bezien we welke hulp wij vanuit dit project kunnen bieden. Mijn vader zei altijd: ‘Ieder mens heeft iets goeds en het is aan ons om dat goede naar boven te halen. En als je iemand kunt helpen moet je het niet laten.’ Dit werk is gewoon je geloof in praktijk brengen.” (…) “Als vrijwilliger in de parochie moet je goed om je heen kijken: kijken met je hart. De spullenhulp aan moeders en baby’s die we proberen te bieden, is natuurlijk bestemd voor iedereen die het nodig heeft, ongeacht geloofsovertuiging of achtergrond. Ik zeg altijd: stel dat Jezus hier op Zuid zou wonen. Dan zou hij toch ook de deuren voor iedereen wagenwijd openzetten?” Uit: Tussenbeide, 2013, nr. 5 en 2014, nr. 1
24
WIL AMMERLAAN: GEVEN OM JE MEDEMENS Wil Ammerlaan uit Vianen is een van de mensen die vanuit bevlogenheid probeert armoede te bestrijden. Zo’n vijf jaar geleden werd hij gevraagd om samen met nog twee nieuwe bestuursleden de Parochiële Caritas Instelling (PCI) nieuw leven in te blazen. Vanaf het begin was het voor de nieuwe ploeg duidelijk dat de PCI alleen haar werk kan doen en nood kan lenigen, als de instelling bekendheid heeft. Want hoe spoor je armoede op? Ammerlaan komt door zijn vrijwilligerswerk in contact met mensen in moeilijke situaties. “We proberen breed te kijken en bieden hulp aan mensen ongeacht hun achtergrond. Het contact met de mensen geeft mij voldoening. Sommige momenten vergeet je niet. We brachten eens vanuit de PCI iemand een kerstattentie met cadeaubon. ‘Daar kan ik een nieuwe pyjama van kopen!’ was de reactie. De betreffende persoon was zichtbaar onder de indruk van wat voor ons eenvoudigweg een bezoekje was.” “Wanneer een hulpvraag komt, maken we snel een afspraak voor een gesprek. Vervolgens beslissen we binnen enkele dagen over een aanvraag. Het water staat de mensen immers vaak al aan de lippen. Dus wil je medemenselijk handelen, dan moet je snel handelen.” “Mijn taak als bestuurslid-PCI gaat niet alleen over toekennen van aanvragen. Het is heel belangrijk dat we via onze contacten in de parochie en ons netwerk, informele hulp vanuit de samenleving weten te mobiliseren. Zo hebben we onlangs een noodzakelijke verbouwing bij iemand in natura aangeboden. Een aannemer en vaklui boden hun werk aan; de PCI bekostigde de materialen.” (…) Zoals voor vele vrijwilligers heeft de inzet voor de naaste voor Wil Ammerlaan vanuit zijn katholieke achtergrond iets vanzelfsprekends. “Ik zie het zo: christelijke zorg gaat verder dan maatschappelijke zorg. In de maatschappij houdt zorg op als de pot met geld op is. De overheid praat ook vaak over zorg in termen van kosten. Christelijke zorg is geven om je medemens. En geven om je medemens laat zich niet beperken door financiën. Vaak is het ook eenvoudigweg aandacht schenken of een creatieve oplossing zoeken voor een situatie.” Uit: Tussenbeide, 2013, nr. 5
FERNANDA CARVALHO: RIJK DOOR INZET Fernanda Carvalho – Da Velga uit Rotterdam is Kaapverdiaanse van geboorte en betrokken bij de parochie van OLV van de Vrede. Dat is de parochie voor de Portugeessprekende migranten uit Rotterdam en omgeving. Fernanda Carvalho is sinds haar jonge jaren actief op diaconaal gebied. “Eigenlijk is het steeds hulp op maat,” vertelt zij. “Je kijkt steeds wat er nodig is. Ik probeer steun te geven op allerlei manieren. Van ziekenhuisbezoek tot rouwbegeleiding en van het begeleiden van mensen naar de dokter tot het proberen om mensen met huisbezoek uit hun isolement te halen.” ‘Veel mensen van de Kaapverdiaanse gemeenschap hier in Rotterdam kennen eenzaamheid. Ze voelen heimwee, missen hun familie en hun moedertaal. Of er zijn problemen in de familiesfeer en men kan of durft er niet zomaar over te praten. Ook heb ik contacten met het verzorgingshuis hier in de buurt en soms brengt het werk als vrijwilliger met zich mee dat ik ’s nachts met een priester naar een stervende toe ga.” “Mijn inzet voor de naaste doe ik vanuit mijn geloofsovertuiging en vanuit mijn werk voor het Legioen van Maria. Ik probeer daarbij contact te leggen met mensen in een moeilijke positie. We geven daarbij geen geld of materiële steun, maar geestelijke ondersteuning. Ik stap daar dan op af. En het is voor mij dan een opdracht om te bemiddelen tot het goed komt. Daarnaast vragen wij natuurlijk in stil gebed, hulp aan Maria en Jezus.”
25
“Ik voel me geroepen om dit werk te doen. En ik ben blij dat ik het altijd heb kunnen doen. Mijn geloof sterkt mij en geeft mij in dat dit heel belangrijk is. Als kinderen mij zien en mij ‘de mevrouw van de Kerk’ noemen, is dat een goed teken. De diaconie is onderdeel van mijn leven geworden. En ik voel me er rijk mee.” Uit: Tussenbeide, 2013, nr. 5
26
Bijlage I,5
Johannes 13,1-15 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Het was kort voor het paasfeest. Jezus wist dat zijn tijd gekomen was en dat Hij uit de wereld terug zou keren naar de Vader. Hij had de mensen die Hem in de wereld toebehoorden lief, en zijn liefde voor hen zou tot het uiterste gaan. Jezus en zijn leerlingen hielden een maaltijd. De duivel had intussen Judas, de zoon van Simon Iskariot, ertoe aangezet Jezus te verraden. Jezus, die wist dat de Vader hem alle macht had gegeven, dat Hij van God was gekomen en weer naar God terug zou gaan, stond tijdens de maaltijd op. Hij legde zijn bovenkleed af, sloeg een linnen doek om en goot water in een waskom. Hij begon de voeten van zijn leerlingen te wassen en droogde ze af met de doek die hij omgeslagen had. Toen Hij bij Simon Petrus kwam, zei deze: ‘U wilt toch niet mijn voeten wassen, Heer?’ Jezus antwoordde: ‘Wat Ik doe, begrijp je nu nog niet, maar later zul je het wel begrijpen.’ ‘O nee,’ zei Petrus, ‘míjn voeten zult U niet wassen, nooit!’ Maar toen Jezus zei: ‘Als Ik ze niet mag wassen, kun je niet bij Mij horen,’ antwoordde hij: ‘Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!’ Hierop zei Jezus: ‘Wie gebaad heeft hoeft alleen nog zijn voeten te wassen, hij is al helemaal rein. Jullie zijn dus rein – maar niet allemaal.’ Hij wist namelijk wie Hem zou verraden, daarom zei hij dat ze niet allemaal rein waren. Toen Hij hun voeten gewassen had, deed hij zijn bovenkleed aan en ging weer naar zijn plaats. ‘Begrijpen jullie wat Ik gedaan heb?’ vroeg hij. ‘Jullie zeggen altijd “meester” en “Heer” tegen mij, en terecht, want dat ben Ik ook. Als Ik, jullie Heer en jullie meester, je voeten gewassen heb, moet je ook elkaars voeten wassen. Ik heb een voorbeeld gegeven; wat Ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen.
27
Bijlage I,6
Naastenliefde Gulden regel Sinds het verschijnen van het Charter for Compassion (2009), opgesteld door Karen Armstrong, staat het begrip compassie, meeleven volop in de aandacht. In alle wereldreligies, zo zegt Armstrong, is compassie de grondslag van alle religieuze, ethische en spirituele tradities. Armstrong omschrijft compassie in heel algemene termen als het toepassen van de ‘gulden regel’: ‘Behandel anderen, zoals je zelf behandeld zou willen worden.’ Haar eerste voorbeeld is van Confucius (552-479): “Gedraag je buiten de deur alsof je in de aanwezigheid van een belangrijke gast bent. Ga met gewone mensen om alsof je een belangrijk offer brengt. Behandel anderen zoals jezelf behandeld wilt worden. Dan zullen er geen klachten tegen je zijn, of het nu om staats- of om familiezaken gaat.”
Naastenliefde in het christendom Hoe figureert christelijke naastenliefde in deze rij? Naastenliefde, barmhartigheid, is een centraal begrip in zowel de joodse als de christelijke traditie. De God van het Oude Testament is niet alleen de rechtvaardige en de rechter, maar ook de barmhartige. Jesaja 1, 11.16-17: “Wat heb ik aan Uw offers?... Wast U, reinigt U. Uit mijn ogen met Uw misdaden! Houdt op met kwaad doen. Leert liever het goede te doen, betracht rechtvaardigheid, helpt de verdrukten, verschaft recht aan de wezen, verdedigt de weduwen.” In het Nieuwe Testament klinkt dezelfde opdracht tot concrete hulp. Iedereen kent het verhaal uit het Lucasevangelie van de barmhartige Samaritaan, Lucas 10, 25-37. Iemand vraagt Jezus wat te doen om het eeuwig leven te beërven. Jezus citeert het Oude Testament: Bemin God, ‘en uw naaste als uzelf’. De man vroeg verder: ‘Wie is dan mijn naaste?’ Niet de man die is aangevallen en mishandeld, zegt de parabel, maar de Samaritaan. Met andere woorden: de naaste is degene die compassie voelt, het slachtoffer helpt. Jezus gaat nog een stapje verder door te zeggen (Matteüs 25, 34 – 46): ‘Al wat Gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders (hongerigen, dorstigen, vreemdelingen, zieken, gevangenen) hebt Gij aan Mij gedaan.’ In de middeleeuwen wordt de oproep tot concrete naastenliefde voortgezet. Bekend zijn de zeven werken van barmhartigheid: hongerigen spijzigen, dorstigen laven, naakten kleden, vreemden herbergen, gevangenen bezoeken, zieken verzorgen, doden begraven. Christus is iedere arme en lijdende (‘wat je aan de arme geeft, geef je aan Mij’), dus zie Christus, de Zoon Gods, het goddelijke in iedere arme. Zowel het verrichten van concrete werken van barmhartigheid als het behoeftig zijn hebben daarmee een spirituele dimensie. Christus zelf is zowel aanwezig in eenieder die compassie voelt en geeft, als in eenieder die (als de Zoon) lijdt en ontvangt. Barmhartig zijn is een heilig, godvruchtig werk – méér dan sociaal werk, en arm zijn is méér dan arm zijn.
Moeder Teresa Voor iemand als Moeder Teresa is naastenliefde deel hebben aan het goddelijke verlossingswerk (zie: Kreuzweg, 1987). “Honger (is) niet alleen (honger) naar brood, maar (honger) naar liefde en zorg, naar gekend worden.” Zonder onze compassie zou het werk slechts sociaal werk zijn, heel belangrijk en goed voor de mensen, “maar het zou niet het werk van Jezus Christus zijn, niet deel van de verlossing.” Om te illustreren wat ze bedoelt, vertelt Moeder Teresa het volgende verhaal. “Een jong meisje uit een land buiten India kwam naar de Missionarissen van de Naastenliefde om met hen samen te werken. Het klooster heeft een regel die zegt dat een nieuwe medewerker na aankomst zich in het Huis van de Stervenden moet begeven. Moeder Teresa vroeg of het meisje gezien had hoe liefdevol en behoedzaam de priester Christus in de hostie had aangevat en opgeheven. Ze voegde haar toe: “Doe evenzo als je in het Sterfhuis komt, want het is dezelfde Christus die je in de geschonden lichamen van de armen zult vinden. Het meisje ging. Na drie uur kwam ze terug en zei met een glimlach over haar hele gezicht zoals ik nog nooit gezien heb: Moeder, ik heb het Lichaam van Christus drie uur lang aangeraakt. Waarop 28
ik vroeg: Hoezo? Wat heb je gedaan? Ze antwoordde: Toen we daar aankwamen brachten ze een man binnen die in een riool was gevallen en er pas na een tijdje uitgehaald kon worden. Hij was totaal bedekt met wonden, vuil en wormen. Ik waste hem en was me daarbij bewust dat ik het Lichaam van Christus aanraakte.” God zien in schoonheid is gemakkelijk. Het is niets bijzonders, schoonheid is een goddelijk medium (denk aan het Ware, Goede, Schone). Het schone roept vanzelf positieve gevoelens op. Maar het is niet gemakkelijk om God te zien in het afstotelijke, om Christus te zien in iemand die gewoonlijk afkeer oproept. Het meisje had een open oog en open hart – ervoer compassie -, daarmee ‘zag’ en ‘voelde’ ze de aanwezigheid van Christus in deze door lijden vertekende mens.
Moderne westerse cultuur In onze cultuur is een dergelijke aandacht voor degene die barmhartig handelt niet vanzelfsprekend. Immers, in de moderne tijd ontstaat het zogenaamde ‘handelingssubject’: mensen zijn vrij om en ook in staat om hun leven en de samenleving zelf naar eigen inzicht in te richten. Voorheen was men vooral gericht geweest op de eigen relatie tot God (zielenheil), dat wil zeggen op het subject. In de moderne tijd verschoof de aandacht steeds meer naar het aardse leven en naar wat in de wereld tot stand wordt gebracht: de objecten (wij zeggen tegenwoordig de producten) van het handelen. Mensen verrichten goede en slechte daden. De aandacht gaat uit naar de infrastructuur van het leven. De vraag hoe mensen ‘van binnen’ zijn – of iemand een ‘goed hart’ heeft – raakt op de achtergrond. De innerlijke staat van zijn van mensen in de publieke ruimte wordt verwaarloosd. Dat is privé. Aandacht voor het eigen zielenheil is egocentrisch, het gaat niet om jezelf maar om de anderen: denk eerst aan een ander! Het innerlijke leven heeft in onze geseculariseerde cultuur gaandeweg een onderkomen gevonden in literatuur en psychologie. Door de verschuiving van de aandacht van het subject naar het object van het handelen wordt de naaste steeds minder die hij in Jezus’ parabel was: degene die compassie voelt en hulp biedt. Naastenliefde gaat alleen de hulpbehoevende aan. De hulpbehoevende wordt gaandeweg vooral zielig slachtoffer, bijvoorbeeld van politiek mismanagement. De heersers hebben het gedaan. Arm zijn heeft niets spiritueels meer. Geef brood – en vergeet meeleven, compassie. Naastenliefde, de zorg voor de armen en behoeftigen, hoort tegenwoordig thuis in de economie en in de politiek. De staat nam de zorg over. Armen hebben gewoon niet genoeg te eten. Er zijn zieke lichamen te verzorgen, geen geesten. Zeker, als moderne mensen komen wij voor de armen op: solidariteit van alle mensen onderling, strijden voor rechtvaardigheid, voor eerlijke verdeling van goederen. Daar hebben mensen naar ons gevoel recht op – hetgeen ook betekent dat geven uit liefde (compassie) uit de tijd is (‘liefdadigheid’). Ontvangen is vernederend. Naastenliefde is bij de tijd gebracht, is geseculariseerd. Het moderne besef van de gelijkwaardigheid van alle mensen in alle rangen en standen en over de heel wereld is een groot goed. Maar er is een andere kant van de medaille. De rol van de staat als enorme administratieve machine om het ideaal te verwerkelijken heeft tegelijkertijd een pijnlijk verlies van persoonlijk contact van hart tot hart in de publieke ruimte met zich meegebracht. Een teloorgaan van als naaste meeleven met ‘de armen’ en andere kwetsbaren. Zij hebben weliswaar politieke en menselijke gelijkwaardigheid gekregen, maar hun oude spirituele status verloren, en op het subjectieve vlak hun spirituele waardigheid. Over zulke ideeën wordt nu lacherig gedaan. Of erger, het wordt afgedaan als conservatief, politiek incorrect. En inderdaad, armen en kwetsbaren werden uitgebuit en worden nu daartegen beschermd. Maar probeer in plaats van alleen die afweer te voelen, ook eens onder ogen te zien wat verloren ging: namelijk een spiritueel kader voor persoonlijk betrokken medemenselijkheid, een kader dat daardoor verhinderde om hulpbehoevenden te zien als lui, redeloos, minderwaardig, lastig, duur. Een kader dat armen en kwetsbaren een poot gaf om op te staan in plaats van zich te schamen voor hun situatie of zich overbodig te voelen. Naastenliefde als deel hebben aan een ‘heilig’ werk – hoe zouden wij in de participerende samen29
leving die nu in de steigers staat daar weer iets van kunnen ervaren? Onze samenleving is organisatorisch noch spiritueel voorbereid op de enorme taak die straks door de bezuinigingen op de schouders van de mantelzorgers komt te rusten.
Compassie in het boeddhisme Hier zouden we kunnen leren van het boeddhisme. Niet alleen omdat compassie voor wie lijdt een van de pijlers van het boeddhisme is, maar vooral ook omdat het boeddhisme ervan uitgaat dat een mens moet beginnen met goed voor zichzelf te zorgen, met zelfcompassie. De achterliggende gedachte is dat wie niet goed voor zichzelf zorgt en niet van zichzelf houdt, geen compassie met zichzelf heeft, het bewustzijn van eigen lijden niet toelaat, ook niet goed voor anderen kan zorgen. In onze cultuur hebben wij het ‘heb een ander lief als uzelve’ wel gehoord, maar het ‘als uzelve’ wordt in de praktijk overschaduwd door de zorg voor de ander. Zozeer, dat een begrip als zelfcompassie mensen in eerste instantie schokt, het lijkt een contradictio in terminis! Sociologen en antropologen leggen uit dat het in het moderne Westen slecht gesteld is met zelfrespect. Wij leven niet in ‘grootfamilies’ waarin altijd wel iemand is die zich om je bekommert. In onze cultuur is de boeddhistische zelfcompassie als opmaat voor compassie voor de ander dan ook extra nodig. Het is belangrijk om op tijd rust te nemen, jezelf eens te verwennen, in balans te blijven (een moderne vorm van zorg voor de eigen ziel!). Zelfcompassie voorkomt dat zorg een dure plicht wordt en uitput. Door zelfcompassie te beoefenen als voorwaarde voor zorg voor anderen kan de vreugde van compassie en naastenliefde blijven boeien.
Universele grondhouding Hoe vinden wij een kader dat boven het denken in ‘recht hebben op’ uitgaat? Armstrong geeft een voorzet met haar beroep op compassie als een in wezen universele grondhouding. In haar handvest laat zij zien dat naastenliefde en de vreugde die dat aan zowel ontvangende als gever geeft universeel zijn. Zie ook de volgende passage uit een interview met haar door Kim Putters in NRC Handelsblad van 17 juni 2014: ‘Het goede nieuws is dat betrokkenheid op zichzelf al loont. Elk psychologisch en sociologisch onderzoek wijst uit dat mensen die geld schenken, die vrijwilligerswerk doen, enorme voldoening ervaren. Gewoon doen dus, en voor je het weet ben je verslaafd.’ Ilse Bulhof In: Herademing. Tijdschrift voor Spiritualiteit en Mystiek, , nr. 86, december 2014, p. 9 - 12
30
Bijlage I,7
Diaconale spiritualiteit Het evangelie overwegen, en er met elkaar overspreken vraagt om een basis van waaruit je dit doet. Als christenen vormen we samen het Lichaam van Christus met al onze gaven, al onze talenten, al onze tekorten, als ons falen, enzovoorts. In de eucharistie stelt Jezus zich zelf tegenwoordig. In de Schriftlezingen horen we vaak hoe God en ook Jezus zich begaan weten met de lijdende mens, en met zondaars. Het heil dat in de Schrift wordt verkondigd, wil alle mensen bereiken. In de Eucharistie zelf wordt deze liefde tastbaar in de tekens van brood en wijn. In die tekens: dit is mijn Lichaam, dit is mijn Bloed, is Jezus zelf tegenwoordig onder ons. Niet alleen door zijn woord, maar ook door zijn zelfgave reikt Jezus ons zijn liefde aan. In die zin kan eucharistie niet genoeg gevierd worden. Het stelt de goddelijke liefde voor onszelf present, maar voor heel de wereld. De eucharistie geeft ons nog meer: het neemt ons mee in die liefde, de onbaatzuchtige en zelf gevende liefde. ‘Water en wijn worden één, Gij deelt ons mens-zijn en neemt ons op in uw goddelijk leven’, wordt er gezegd bij de offerande als er een klein beetje water in de kelk met wijn wordt gegoten. Prachtige woorden met een grote diepgang. Deze woorden kunnen gemakkelijk eschatologisch worden verstaan: ze richten onze blik op het einde. Maar ze gaan ook over het hier en nu. De vermenging van mens-zijn en goddelijke liefde wordt op mystieke wijze gevierd in de eucharistie, maar wordt ook op een mystieke wijze tot stand gebracht. Na de consecratie worden door het Lichaam en Bloed van Christus de gelovigen zelf omgevormd. Er is al meer gesproken over deze dubbele transsubstantiatie en transformatie. Waar het hier om gaat is dat deze tekens van liefde door ons geconsumeerd worden. Daarmee komen ze in ons lichaam terecht, met het doel om ons om te vormen. Wij mogen het Lichaam van Christus ontvangen om zelf Lichaam van Christus te worden. Niet ik, maar Christus mag in mij groeien (vgl. Galaten 2,20). Dat is een prachtige uitspraak die wijst op wat er gebeurt in het horen naar de Schrift, het vieren van de consecratie en het ontvangen van de communie. Jezus geeft zich letterlijk aan ons. En zijn Liefde mag in ons onderdak vinden en wonen. Zijn gezindheid mag in ons groeien. En geeft ons de kracht en de moed om ook onszelf te geven. Juist door ons te geven zullen we onszelf worden. En meer: wij worden één Lichaam dat mij opneemt in de grote mensenfamilie die de Kerk is. Juist in en door de eucharistie worden wij een grote wereldgemeenschap, verbonden met alle mensen. Waar die mensen ook zijn, hoe die mensen ook zijn, welke status ze ook hebben. Door het vieren van de eucharistie worden mensen verbonden tot een grote mensenfamilie. Zo leren we te treden uit het eigen kleine kringetje, uit het eigen gelijk. We worden broeders en zusters van elkaar. Er zijn geen vreemdelingen meer. We spreken niet meer over afrikanen, aziaten, amerikanen, australiërs, europeanen. We zijn allen christengelovigen. Is dit land alleen van ons? Ja en nee. We wonen hier, maar het is niet ons land. Heel de wereld is van God. Wie dit feit tot zich door laat dringen, leert naar anderen anders te kijken, en naar vluchtelingen in het bijzonder. De liefde van God nodigt ons niet alleen uit om van Hem ook te houden. Ja, het eerste gebod. Maar ook om van elkaar, van alle mensen te houden. De liefde die we ontvangen in de eucharistie nodigt ons uit om die liefde te delen met de velen om ons heen. Eucharistisch leven is je zelf bemind weten, en de andere beminnen. De eucharistie moge ons niet alleen bewaren tot het eeuwig leven (ja dat mogen we ontvangen als we in geloof verbonden blijven met de Heer), maar moge ons ook bewaren voor een leven in liefde. Het zijn mooie woorden die nu klinken, en ook elders op papier staan. Maar de hardheid van ons menselijk bestaan is anders. Hoe vaak hebben we al niet eucharistie gevierd? Hoe vaak weten we niet dat het al fout gaat buiten het kerkgebouw, ja al in de kerk zelf? Tot onze grote schande en schade. 31
De menselijke waardigheid is voortdurend in het geding. En de bewaakster van de menswaardigheid kan en moet die waardigheid in al haar geledingen bewaken, bewaren en waarmaken. We worden dus in allerlei toonaarden aangespoord om werk te maken van ons geloof. Maar wat maken we ervan waar? Dat is de grootste vraag waar we in onze tijd mee worstelen in en buiten de kerk. Geloven in de goedheid van God is te weinig geworden tot goed doen door onszelf. “Onze gemeenschappen moeten zich bewust zijn dat als zij de Eucharistie vieren, het offer van Christus voor allen is bestemd, en dat de Eucharistie dus ieder die in Christus gelooft, er toe aanzet gebroken brood te worden voor de anderen en zich in te zetten voor een rechtvaardiger en broederlijker wereld.” Zo staat er in Sacramentum Caritatis (nummer 88). Dat willen we ook wel allemaal. Maar waar schort het dan aan? Dat de wereld zo anders is? Dat de krachten van de wereld sterker zijn dan wij zelf? Dat we niet echt durven leven uit deze liefde die ons geschonken wordt? Dat we buiten alweer vergeten zijn, wat we binnen gevierd hebben? Misschien komt het wel het meest omdat we te weinig geleerd hebben dat binnen en buiten één zijn. Sacramenten zijn hoogtepunten in ons geloof. Eucharistie vraagt om een eucharistisch leven, om een leven dat dus doorgaat ook buiten het kerkgebouw. Een leven dat zich bewust is dat we altijd – waar we ook zijn en hoe we ook zijn – verbonden zijn met elkaar. Uit: Inleiding Diaconale spiritualiteit, Vincent de Haas
32