Hector Treub en Duitsland, een bewogen relatie Nele Beyens
Op 7 april 1920 stierf Hector Treub, hoogleraar in de verloskunde en de gynaecologie aan de Universiteit van Amsterdam, op 63-jarige leeftijd. In de daaropvolgende dagen, weken en maanden verschenen overal necrologieën, herinneringen en in memoria over deze flamboyante arts. Steevast komt daarin het beeld naar voren van een uitbundige en creatieve man die met tomeloze energie de gynaecologie als medisch vakgebied in Nederland op de kaart heeft gezet. Maar, zo schreef de Nieuwe Rotterdamsche Courant, ‘o wee, waar iets geks hem prikkelde, of waar hij zich ergerde. Dan stoof hij op en dan schreef hij, […], en dan verloor hij ook wel eens zijn rem’.1 Inderdaad, Treub was ook een man met expliciete en gekruide opinies, en hij nam daarbij zelden een blad voor de mond. Als hem maatschappelijk iets dwars zat, schreef hij daarover in nationale bladen en ontlokte daarmee geregeld een heftig debat, om niet te zeggen intellectuele rellen. Een van Treubs bekendste hetzes is zijn vete ten aanzien van alles wat Duits was. Dit artikel wil onderzoeken waar Treubs antiDuitse houding eigenlijk vandaan kwam, hoe die moet worden geïnterpreteerd en hoe die zich ontwikkelde. Duitse hoogleraren in Nederland Hector Treub groeide op in de tweede helft van de negentiende eeuw in Voorschoten, als derde kind in een gezin van vier. Zijn vader was de burgemeester en secretaris van het dorp en zijn moeder was een Franstalige Zwitserse die als gouvernante in de ja-
ren 1840 in Nederland verzeild was geraakt. Hectors oudere broer, Melchior, groeide uit tot een internationaal gerenommeerde botanicus die dertig jaar lang directeur was van ’s Lands Plantentuin in Buitenzorg (thans Bogor) op Java. Zijn jongere broer Wim was een jurist, die vooral bekend-
Nele Beyens Hector Treub en Duitsland, een bewogen relatie • 53
heid verwierf als politicus en voorman van de radicaal liberalen aan het einde van de negentiende eeuw. Julie Treub, de enige dochter in het gezin, werd lerares Engels. Hector zelf studeerde geneeskunde en werd reeds op dertigjarige leeftijd benoemd als hoogleraar in de verloskunde en gynaecologie in Leiden. Na de dood van zijn Amsterdamse collega Gerrit van der Mey verruilde hij deze post evenwel voor een hoogleraarschap aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Het was in deze positie dat Treub in 1897 een conflict uitlokte met zijn Duitse collega’s door de publicatie van zijn brochure Universität und Vaterland, waarin hij de vrij gangbare praktijk aanklaagde om Duitse hoogleraren te benoemen aan Nederlandse universiteiten.2 Aanleiding voor de brochure was de benoeming van de arts Albert Döderlein tot hoogleraar in de verloskunde en gynaecologie aan de Rijksuniversiteit Groningen op 3 maart 1897. De benoeming van deze Duitser was op zich niet vreemd. Integendeel, aan de Nederlandse universiteiten liepen verscheidene hoogleraren rond afkomstig uit dit buurland, zeker binnen de medische faculteiten. Ook Treubs opvolger in Leiden, Johan Veit, was een Duitser. Het was dan ook niet de rariteit van de benoeming, maar precies de vanzelfsprekendheid ervan die Treub een doorn in het oog was. Bij kandidaten van gelijke kwaliteit kwam het erop aan iemand uit eigen land te benoemen, vond Treub, en van het kaliber van Döderlein waren er volgens hem in Nederland zeker ook artsen te vinden. Dat hier echter niet eens naar was gezocht, maar dat men van meet af aan te rade was gegaan bij collega’s in Duitsland, schoot bij Treub in het verkeerde keelgat.
54 • Tijdschrift voor Biografie Voorjaar 2012
Zijn verontwaardiging hierover liet hij blijken tijdens zijn college op vrijdag 5 maart 1897 toen hij zijn studenten een geschreven verklaring voorlas waarin hij hen waarschuwde als Nederlander vooral geen wetenschappelijke carrière te ambiëren. Dat zou alleen maar leiden tot teleurstelling. ‘Weet wel, mijneheeren’, zo hield hij zijn studenten voor, ‘dat wat gij ook doen moogt, welke opofferingen gij u getroost […] uw moeite vergeefsch zal zijn’. Immers, ‘gij zijt slechts Nederlanders’.3 Helemaal onverwacht was Treubs uitval niet. Ook in 1891 had hij zich in een toespraak voor de algemene vergadering van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst gekeerd tegen de vanzelfsprekendheid waarmee buitenlanders – en dan concreet Duitsers – aan de Nederlandse universiteiten werden benoemd, ‘terwijl een Nederlander beschikbaar was, die zonder twijfel even goed, ja zelfs beter was’.4 In 1891 was het debat hieromtrent beperkt gebleven, maar nu zocht Treub over deze kwestie de nationale bladen op: op 7 maart publiceerde hij zijn verklaring in De Kroniek, een weekblad dat enkele jaren eerder was opgericht en werd geredigeerd door de – toen nog – linksliberaal Pieter Lodewijk Tak. Reacties lieten niet lang op zich wachten en al gauw verschenen er in allerlei bladen zowel steunbetuigingen aan het adres van Treub, als zeer heftige tegenkantingen. Het Dagblad van het Zuiden noemde Treubs tirade absurd, en een journalist van de Nieuwe Groninger Courant vergeleek Treub zelfs met een marktkramer, die loos om zich heen schreeuwt.5 Een van de uitvoerigste en belangrijkste reacties kwam van de Groningse hoogleraar in de hygiëne, A.P. Fokker, die als decaan van de medi-
sche faculteit (mede)verantwoordelijk was geweest voor de voordracht van Döderlein. Fokker verdedigde de benoeming en noemde Treubs kritiek volkomen onterecht. Immers, van de acht benoemingen aan de medische faculteit in Groningen in de twintig voorafgaande jaren was slechts één toegewezen aan een Duitser, namelijk de inmiddels reeds overleden chirurg Johannes Ranke. Bovendien verweet hij Treub hypocrisie, aangezien hij een jaar eerder tegen de benoeming van Veit in Leiden niet geprotesteerd had. Dergelijke reacties waren voor Treub geen onvoorzien gevolg van zijn verklaring. Integendeel, de publicatie in De kroniek was er juist op gericht om een dergelijk debat uit te lokken. Waar Treub echter niet helemaal op voorbereid was, was op de reactie die zijn schrijven uitlokte in Duitsland. Ook in de Duitse pers bleef ‘die chauvinistische Rede des Professor Treub’ niet onopgemerkt, en ook daar liep de verontwaardiging over de francofiele professor die het ‘sogenannten internationalen Charakter der Wissenschaft’ niet wilde erkennen hoog op.6 Om al zijn critici in een keer van antwoord te dienen, schreef Treub de brochure Universität und Vaterland; in het Duits, zodat ook de oosterburen zijn verweer konden lezen. Overtuigd van zijn eigen gelijk herhaalde hij hierin zowel zijn eigen betoog als de tegenkantingen daarop, waarna hij uitvoerig en systematisch alle kritiek trachtte te weerleggen. Vooral het verwijt dat hij chauvinistisch zou zijn, sprak hij nadrukkelijk tegen. Met chauvinisme – ‘een overdreven patriottisch sentiment’ – had zijn optreden naar eigen zeggen niets te maken. Zo benadrukte hij dat hij dat hij in de verste verte niet principieel tegen de
Corry Boellaard (Treubs tweede echtgenote), portret van Hector Treub, 1915
benoeming van buitenlanders was, zelfs niet van Duitsers. De benoeming van Veit bijvoorbeeld verdedigde hij, want daarmee had de universiteit van Leiden een arts en wetenschapper van formaat binnengehaald. En dat sommige Duitse hoogleraren in Nederland een heel stimulerende rol hadden gespeeld, erkende hij volmondig. In zijn visie was het dan ook niet hij die het belang van het internationale karakter der wetenschap afbreuk deed, maar juist de arrogantie van zijn Duitse collega’s. ‘Giebt es doch kein Volk in der Welt, das so gern der Wissenschaft ein National-Adjectif
Nele Beyens Hector Treub en Duitsland, een bewogen relatie • 55
anhängt als das deutsche’, sneerde hij. Zij waren het die hun suprematie wilden bestendigen, ook als dat ten koste ging van kwaliteit en een dergelijk wetenschappelijk kolonialisme kon Treub niet anders zien dan voortspruitend uit een ongegrond superioriteitsgevoel. Wat Treub leidde in deze brochure is het idee van woord en wederwoord. Hij had een opinie geponeerd, tegenstanders hadden daarop gereageerd en nu mocht hij zich nog een laatste keer verweren. Met de brochure was voor Treub de discussie dan ook afgelopen; voor hem vormde zij het sluitstuk van het debat. Helemaal waar was dat echter niet. Voor Treub zelf mocht de brochure dan het eindstation zijn, voor anderen was ze juist het begin. De brochure vestigde namelijk de aandacht van een hele reeks nieuwe personen op de kwestie, vooral in Duitsland. Het debat woekerde dan ook nog een tijdje verder en al hield Treub zich hierna op dit front stil, de gevolgen werkten wel degelijk door. Dit werd onder meer duidelijk bij het Derde internationale gynaecologische congres dat in 1900 in Amsterdam werd georganiseerd. Voorzitter van het congres was Treub en dat was voor zijn geaffronteerde Duitse collega’s reden om verstek te laten gaan. Treub probeerde hen nog over te halen, maar zijn verzoeningspogingen haalden weinig uit. Als voorwaarde voor hun komst eisten de leidende Duitse hoogleraren gynaecologie August Eduard Martin en Max Sänger van Treub namelijk publiekelijke excuses voor de publicatie van de brochure en die weigerde hij te geven. Martin en Sänger riepen daarop hun landgenoten op net als zijzelf weg te blijven. Uiteindelijk was er wel een Duitse delegatie op het congres, maar deze
56 • Tijdschrift voor Biografie Voorjaar 2012
bleef beperkt tot een paar artsen. Treub liet zich hieraan echter weinig gelegen liggen. Op hem werkte het wegblijven van de Duitsers ‘als dynamiet’, of liever nog, ‘als een machine van ettelijke paardekracht’, zo verklaarde zijn Utrechtse collega Benjamin Jan Kouwer. Nu immers zou Treub, in de woorden van Kouwer, de ‘germanen, eens radicaal genezen van hun geloof in eigen onmisbaarheid’.7 Desalniettemin heette Treub bij de opening de deelnemers van het congres in het Duits welkom, al was dat pas nadat hij hetzelfde ook in het Frans en het Italiaans had gedaan.
Treubs nationalisme De brochure Universität und Vaterland vestigde het beeld van Hector Treub als anti-Duitsgezind, maar het is de vraag hoe terecht dat etiket anno 1897 eigenlijk was. In de brochure zelf maakte hij immers duidelijk dat zijn verontwaardiging zich zeker niet tegen Duitsland als geheel richtte en ook op wetenschappelijk gebied erkende hij het belang van dat land. Zo baseerde Treub zich als jonge arts in zijn eigen onderzoek, geheel conform het primaat van Duitsland in de (medische) wetenschap in de tweede helft van de negentiende eeuw, overwegend op Duitse studies en voorbeelden en publiceerde hij regelmatig in Duitse bladen. De Duitse verloskunde roemde hij in 1891 nog ver boven de Franse en ook over het medische onderwijs in Duitsland stak Treub de loftrompet.8 In 1895 immers had Treub van de minister van Binnenlandse Zaken de opdracht gekregen om de inrichting (en vooral de kosten) van het Duitse en het Nederlandse medische onderwijs te vergelijken. Daartoe had hij de zomer doorge-
bracht in Duitsland, rondreizend tussen de universiteiten van Heidelberg, Freiburg en Tübingen, waar hij naar eigen zeggen steevast ‘zeer welwillend ontvangen’ werd.9 De situatie aan de universiteiten verschilde onderling, maar in algemene lijn moest Treub vaststellen dat de universitaire onderwijsklinieken en laboratoria in Duitsland beter waren uitgerust en onderhouden, het personeel er beter werd betaald en dat er meer assistenten werkzaam waren, die bovendien veel meer dan in Nederland de kans kregen zich wetenschappelijk te ontwikkelen en carrière te maken. Ietwat spottend liet Treub zich dan ook ontvallen dat ‘gegronde naijver op zijn Duitse collega’s’ de zomervakantie voor hem bedorven had.10 Vooral het feit dat verdienstelijke assistenten in afwachting van een betere betrekking reeds tot buitengewoon hoogleraar benoemd konden worden, wekte bij Treub de nodige afgunst. Hijzelf immers was in Leiden acht jaar lang assistent geweest vooraleer hij een hoogleraarspost kon betrekken. Ook buiten het wetenschappelijke terrein waren Treubs uitingen over Duitsland en haar inwoners voorafgaand aan 1897 lang niet altijd negatief. Zeker, hij gaf aan een hekel te hebben aan ‘de stroeve, eigenwijze Noordduitschers, waarvan de Berlijner het volmaakte type is’, maar daarnaast viel er in het land nog veel te genieten.11 Als middelbare scholier bijvoorbeeld had hij het in een feestgedicht ter gelegenheid van het huwelijk van zijn nicht Elizabeth over “’t schoone Duitsche land” waar zij voortaan zou gaan wonen.12 En ook als volwassene wist hij Duitsland – of althans delen ervan – nog te appreciëren. Zo roemde hij in 1894 het zuid-Duitse kuuroord Reichenhall.13 De badplaats was in Nederland niet
zo bekend, maar verdiende volgens Treub zeker aanbeveling. Niet alleen omwille van haar therapeutische kwaliteiten, maar ook om haar mooie ligging en omgeving, de kunst- en amusementsvoorzieningen en het aangename gezelschap dat men er vond. De vraag rijst dan ook hoe we Treubs tirade naar aanleiding van de benoeming van Döderlein moeten duiden. Enige concrete grond voor zijn klachten was er zeker. Döderleins benoeming in Groningen was wel degelijk onderdeel van een trend en specifiek op het gebied van de gynaecologie dreigde hiermee het evenwicht verstoord te raken. Tot 1897 was dit jonge medische specialisme in Nederland hoofdzakelijk in handen geweest van Nederlanders, al haalden die hun inspiratie en voorbeelden vaak uit Duitsland. Nu echter, met achtereenvolgens de benoemingen van Veit en Döderlein, in nauwelijks een jaar tijd, kwamen twee van de vier hoogleraarposten op dit gebied in Duitse handen. De angst op een overname van het vakgebied door buitenlanders, zoals in de loop van de jaren 1890 gebeurd was op het gebied van de chirurgie in Utrecht was dan ook niet helemaal uit de lucht gegrepen.14 Treub was zeker niet de enige die er zo over dacht. Vooral aan zijn eigen Universiteit van Amsterdam kreeg zijn tirade tegen de systematische benoemingen van Duitsers de nodige bijval. Niemand was hieromtrent zo expliciet als Treub, maar zijn mening werd wel op ruimere schaal gedeeld. Dat bleek toen de Duitser G. Ruge later dat jaar aankondigde zijn post als hoogleraar anatomie te verruilen voor een aanstelling in Zürich. De faculteit, zowel het personeel als de studenten, eiste daarop een Nederlander als opvolger. Dit werd de later
Nele Beyens Hector Treub en Duitsland, een bewogen relatie • 57
nog zeer geroemde Louis Bolk. Daarnaast echter lijkt Treubs tirade, ondanks zijn eigen heftige ontkenning op dit gebied, niet gespeend te zijn geweest van onderliggende nationalistische sentimenten. Treub mocht dan met de regelmaat van de klok over zichzelf spreken als een bewonderaar van Frankrijk en al waren de vele reisbrieven uit Parijs die hij in de loop der jaren in diverse nationale bladen liet plaatsen, steevast liefdesverklaringen ten aanzien van deze stad en haar vrouwelijke inwoners, toch was de francofiele hoogleraar met zijn Zwitserse wortels boven alles een Nederlander. En hij was daar trots op ook. Treubs nationalisme stond evenwel geenszins gelijk aan isolationisme, noch kenmerkte het zich door xenofobie. Als gynaecoloog speelde Treub mee op Europees niveau, roemde hij de verdiensten van buitenlandse collega’s en liet hij zich voorstaan op zijn vele internationale vriendschappen. Tegelijkertijd echter profileerde hij zich daarbij steevast als Nederlander en maakte hij duidelijk dat dat kleine landje wetenschappelijk evengoed zijn rol kon spelen. Waar hij op uit was, was het verhogen van het aanzien van Nederland, niet door zich af te zonderen, maar juist door heel open en in interactie met het buitenland zijn kunnen te etaleren. Wat hem aan zijn Duitse collega’s daarom juist zo irriteerde, was dat zij hun eigen aanzien en status wilden (be)vestigen, zonder deze van de tegenpartij daarbij in waarde te laten. De Duitse trots ging in de ogen van Treub dus juist ten koste zijn Nederlandse. Een zelfde houding zien we ook op het gebied van de taal terugkeren. Enerzijds liet Treub zich voorstaan op zijn talenkennis en etaleerde hij deze bij de geringste gelegen-
58 • Tijdschrift voor Biografie Voorjaar 2012
heid daartoe. Treub sprak niet alleen vlot Nederlands, Frans, Engels en Duits, ook zijn Italiaans schijnt behoorlijk geweest te zijn en zijn teksten waren niet zelden doorspekt met citaten in het Latijn. Tegelijkertijd echter liet Treub zich ook kennen als een fervent taalpurist, die het gebruik en het behoud van het Nederlands met vuur verdedigde. Als gevolg hiervan mengde hij zich bij momenten zelfs in de Belgische taalstrijd. Immers, hoe haalden die ‘Fransch-sprekende Belgen’ het in hun hoofd om te stellen dat ‘het Nederlandsch niet deugt als voertuig van wetenschappelijke gedachten’ en om als gevolg daarvan het wetenschappelijk onderwijs in het ‘Vlaamsch’ in Gent te verbieden?15 In zijn eigen land was het vooral de door Treub waargenomen taalverloedering door de opmars van germanismen die zijn ergernis wekte. Zeker aan de universiteit waar studenten bij gebrek aan alternatieven voornamelijk Duitstalige handboeken lazen was dat volgens hem het geval. Treub zelf zou voor zijn eigen vakgebieden (gynaecologie en verloskunde) de eerste Nederlandstalige handboeken schrijven. Echter, onder meer door de aanwezige Duitse hoogleraren (die doorgaans ook in het Duits bleven doceren) zette dat op taalgebied weinig zoden aan de dijk. Was het hierbij gebleven dan zou het met Treubs reputatie als anti-Duitsgezinde nog wel zijn meegevallen. Treub maakte wel vaker ongezouten zijn mening kenbaar en conflicten waren nu eenmaal een vast onderdeel van zijn publieke optreden. Zo was Treub bijvoorbeeld ook betrokken bij de uitvoerige en soms harde discussies over de reformkledij, over het gebruik van voorbehoedsmiddelen en bij de strijd tegen de
talent te (h)erkennen van zijn katholieke leerling Adriaan van Rooy en deze op te leiden als zijn opvolger. Ook Treubs conflict met zijn Duitse collega’s liep in wezen met een sisser af, al bleef zijn positie bij de Duitse artsen ietwat moeilijk. Dat blijkt onder meer uit Het Boeck van Jolijt, een feestmanuscript dat Treub cadeau kreeg bij de viering van zijn 25-jarig professoraat in 1925. Tientallen vrienden en collega’s leverden hiervoor een bijdrage en onder hen waren ook verscheidene buitenlanders. Duitsers echter ontbreken nadrukkelijk in de lijst. Problematisch was dat niet, maar de geschiedenis bepaalde dat het conflict nog een vervolg kreeg en dat Treubs irritatie ten aanzien van zijn Duitse collega’s uitgroeide tot een onvervalste anti-Duitse haat. In 1914 brak immers de Eerste Wereldoorlog uit. Willy Sluiter, tekening ter gelegenheid van de viering van Treubs 25-jarig professoraat, 1911
criminele abortus. Ook botste hij regelmatig met de katholieke kerk, wat onder meer leidde tot zijn brochure Het levensrecht der ongeboren vrucht, waarin Treub pleitte voor het uitvoeren van een medische abortus wanneer de zwangerschap het leven van de vrouw bedreigde. Aanleiding was de dood van een patiënte met ernstige pre-eclampsie omdat de vrouw Treub de door haar geloof verboden abortus niet wilde laten uitvoeren. Echt rancuneus was hij doorgaans echter niet. In de brochure bijvoorbeeld nam hij niet alleen zijn eigen betoog op, maar ook de reacties daarop van twee katholieken die zich lijnrecht tegenover Treubs mening stelden. Ook belette Treubs toenemende antikatholicisme hem niet het
Treub en de Eerste Wereldoorlog Toen Europa in de zomer van 1914 in snel tempo veranderde in een oorlogscontinent bevond Treub zich ver weg in NederlandsIndië waar hij op bezoek was bij zijn dochter. Treub was namelijk voor de tweede maal grootvader geworden. Als gevolg van het uitbreken van de oorlog besloot hij eerder terug te keren dan gepland, maar de terugreis verliep verre van voorspoedig. Zo moest de route worden aangepast waardoor de reis langer duurde en uiteindelijk moest het schip ook in Engeland nog enige tijd aan wal blijven liggen omdat verder varen te gevaarlijk was.16 Op persoonlijk gebied zorgde het uitbreken van het oorlogsgeweld bij Treub dus voor heel wat ongemak, maar zijn ergernis daarover viel in het niet in vergelijking met zijn woede over het lef
Nele Beyens Hector Treub en Duitsland, een bewogen relatie • 59
van Duitsland om zo ongeveer het halve Europese continent en vooral zijn geliefde Frankrijk aan te vallen. Ook de ‘laffe houding’ van Nederland en haar regering – waar Treubs jongere broer Wim trouwens deel van uitmaakte – schoten hem in het verkeerde keelgat. Zijn woedde hierover koelde hij op zijn studenten die er kennelijk de voorkeur aan gaven om verder te studeren, in plaats van zich aan te melden bij het Nederlandse leger. Vol verontwaardiging vloog hij bij de hervatting van de colleges tegen hen uit: ‘Ik had gedacht voor lege banken te zullen staan. Ik had verwacht misschien zelf bevallingen te moeten doen, daar de studenten zich zouden oefenen in de wapenhandel om voorbereid te zijn, wanneer eventueel oorlogsgeweld ook over ons land zou komen’.17 In tegenstelling tot in 1897, toen Treub zich wijselijk hield aan een geschreven mededeling uit angst om ‘improviseerende meer te zeggen dan goed en rechtvaardig is’18, sprak de professor nu uit de losse pols en hij hield zich niet in. ‘Ik moet aannemen te staan tegenover een stel fysische of psychische misbaksels’, zo schreewde hij zijn studenten toe en bovendien dreigde hij ermee hun latere professionele carrière te zullen dwarsbomen.19 Treub schreef over de kwestie een brief naar de toenmalige minister van Oorlog, Nicolaas Bosboom, om steun te vragen voor zijn standpunt. Deze echter repliceerde dat hij het daar helemaal niet eens mee was en dat hij Treubs uitdrukkingswijze bovendien bijzonder ruw vond. Grootmoedig las Treub daarop het antwoord van Bosboom voor tijdens college, een geste die door de studenten met applaus werd beloond.
60 • Tijdschrift voor Biografie Voorjaar 2012
Toch was Treubs woede over de oorlog daarmee niet voorbij en in 1915 startte hij een anti-Duitse campagne die hij voornamelijk voerde via De Telegraaf, een dagblad dat zich vanaf de aanvang van de oorlog uitdrukkelijk tegen Duitsland had gepositioneerd. Treubs eerste anti-Duitse artikel verscheen op 23 januari van dat jaar en droeg de titel ‘De oprecht neutrale Nederlandsche professor’.20 Aanleiding voor dit artikel was een lezing van de Groningse hoogleraar in de economie Coenraad Alexander Verryn Stuart over de economische gevolgen van de oorlog. Waar Treub aanstoot aan nam, was niet zozeer de rede zelf – over economische vraagstukken ging hij als ‘eenvoudig vroedmeester’ de strijd niet aan – maar het feit dat Verryn Stuart claimde daarin een neutrale positie in te nemen. Volgens Treub was de rede immers ‘één doorlopende uiting van sympathie voor Duitschland […] en van afkeer voor Engeland’. Iedereen mocht zijn eigen positie bepalen en Treub erkende zelf ‘proFransch’ te zijn, maar men diende daar wel voor uit te komen; en voer men ‘onder valsche vlag’, dan zag Treub het als zijn taak dat aan de kaak te stellen. Over Verryn Stuart was hij dan ook duidelijk: ‘Zijn vlag is geen neutrale, is geen Nederlandsche; zij is een onvervalscht Duitse’. Andere artikelen – veelal in de vorm van boekbesprekingen – volgden, maar vooral van belang was het artikel dat verscheen op 2 april 1915.21 Aanleiding was de Duitse brochure Warum hassen uns die Völke’. Welnu, zo schreef Treub niet zonder humor, ‘daar de Duitscher klaarblijkelijk gaarne willen weten waarom Duitschland gehaat wordt, zal ik met genoegen beproeven dit duidelijk te maken’. Wat volgde was een reeks
citaten van Duitsers die stuk voor stuk het geloof in de superioriteit van hun eigen ‘ras’ en ‘staat’ bezongen, en die voor Treub duidelijk maakten dat bij een Duitse overwinning ook de Nederlandse onafhankelijkheid uiteindelijk in gevaar zou komen. Hoezeer Treub dit alles ook oprecht meende, voor een deel waren deze artikelen voor hem ook een spel en de genoemde brochure vormde een opportuniteit die hij niet kon laten liggen. Wie minder gecharmeerd was van deze spielerei, was Wim Treub die op dat moment Minister van Financiën was. Voor hem lagen dit soort openlijke anti-Duitse publicaties natuurlijk zeer gevoelig en toen er naar aanleiding van het artikel van 2 april een Duitse diplomatieke klacht kwam, besloot hij zijn oudere broer een halt toe te roepen. Aanvankelijk respecteerde Treub het verzoek om zich kalm te houden, maar erg lang hield hij dat niet vol. ‘Verrek jij maar, ik schrijf weer’, zo liet hij zijn broer weten en op 23 oktober verscheen er weer een artikel van zijn hand.22 Ook op andere gebieden liet Treub zijn ongenoegen over het Duitse optreden blijken. Treub zag in de inval van Duitsland in landen als België en Frankrijk immers het bewijs van de door hem reeds eerder aangekaarte overdreven Duitse arrogantie en hij maakte het tot zijn taak zoveel mogelijk mensen daarvan te overtuigen. Met dat doel voor ogen zette hij zich ook aan het werk om het anoniem (un Allemand) verschenen boek J’accuse ook in het Nederlands uit te geven.23 Dit boek immers betoogde en beargumenteerde dat de schuld voor het uitbreken van de oorlog aan Duitse zijde lag, een stelling die Treub van harte onderschreef. Om het hele werk zelf te vertalen had Treub geen tijd en daarom
schakelde hij zijn hele omgeving in. Zijn toenmalige assistent J.A. van Dongen bijvoorbeeld beschrijft hoe hij, net als de andere assistenten en verscheidene vrienden van Treub, een stuk te vertalen kreeg.24 In deze oorlogsjaren liet Treub zijn haat ten aanzien van Duitsland de vrije loop. Reeds lang had zijn verhouding tot dat land een gecompliceerd karakter, maar tot dat moment had hij in zijn agitatie voor zichzelf duidelijke grenzen in acht weten te houden. Eerder ongenoegen richtte zich op de houding van bepaalde collega’s of op de Pruisische arrogantie, maar daarnaast was er steeds ook plaats geweest voor blijken van appreciatie over het mooie Beieren, de aardige mensen daar, de kwaliteit van de Duitse geneeskundige opleiding en de ‘mooie titels’ die de ‘Duitsche taal’ wist voort te brengen.25 Vanaf 1914 was dat voorbij. Duitsland was nu de vijand en op geen enkele manier wilde Treub daar nog mee te maken hebben. Hoever zijn afkeer ging, maakt Van Dongen ons duidelijk: het horen van enkele Duitse zinnen bij medebezoekers was voor Treub voldoende reden om een tentoonstelling te verlaten, Duitse vakbladen weigerde hij nog te lezen en naar verluidt besloot Treub zelfs om alle Duitse titels uit zijn aanzienlijke bibliotheek van de hand te doen. Zelfs zijn hond had hij afgericht om op te springen en te blaffen als hij zei: ‘Daar komen de Duitsers’. De karakterisering van Treub als fel anti-Duits is dan ook zeer terecht, maar de nadruk hierop in de vele in memoria moet worden genuanceerd. Treub stierf in april 1920, nauwelijks anderhalf jaar na het beëindigen van de oorlog, en toen lagen zijn anti-Duitse artikelen nog vers in het geheugen.
Nele Beyens Hector Treub en Duitsland, een bewogen relatie • 61
Noten 1 Nieuwe Rotterdamsche Courant, 8 april 1920, avondblad. 2 Hector Treub (1897). Universität und Vaterland. Amsterdam: Scheltema en Holkema. 3 Hector Treub (1897). De benoeming te Groningen. De Kroniek, 7 maart 1897 . 4 Hector Treub (1891). Over medische studenten, medisch onderwijs en medische professoren in Nederland, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunst, 2, pp. 65-78, op p. 76. 5 Treub (1897). Universität und Vaterland. Op pp. 11. 6 Frankfurter Zeitung, 12 maart 1897 en Kolnischen Zeitung, 17 maart 1897. 7 B.J. Kouwer (1920). In memoriam Hector Treub. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunst, 16, pp. 1317-1323. 8 G.J. Kloosterman (1992). Hector Treub. Een veelzijdig en geëngageerd gynaecoloog. In J.C.H. Blom e.a. (red.) Een brandpunt van geleerdheid in de hoofdstad. De Universiteit van Amsterdam rond 1900. Hilversum/Amsterdam: Uitgeverij Verloren en Amsterdam University Press, op p. 131. 9 Hector Treub (1896) Een en ander ter vergelijking van het medisch hooger onderwijs in Nederland en Duitschland. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunst, 10, pp. 377-403, op p. 378. 10 Idem, op p. 388. 11 Hector Treub (1894) Particuliere correspondentie. Bad Reichenhall. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunst, pp. 557-560, op 560.
62 • Tijdschrift voor Biografie Voorjaar 2012
12 Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties, Collectie Hector Treub, doos 1. 13 Hector Treub (1894) Particuliere correspondentie. Bad Reichenhall. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunst, pp. 557-560. 14 Aan de Utrechtse medische faculteit werden in de jaren 1890 de drie chirurgische hoogleraren J.A. Salzer, A. von Eiselsberg en A. Narath aangesteld, allen leerlingen van de Weense chirurg Billroth. 15 Hector Treub (1903) Het Vlaamsch Natuur-en Geneeskundig Congres te Gent. De Hollandsche Lelie. 16 J.A. Van Dongen (1956) Hector Treub 1856-1920. Zijn persoon en zijn arbeid. Amsterdam: Scheltema en Holkema’s . pp. 99-100. 17 Geciteerd naar: Van Dongen (1956) Hector Treub. Op p. 100. 18 Treub (1897) De benoeming te Groningen. De Kroniek, 7 maart 1897. 19 Geciteerd naar: Van Dongen (1956) Hector Treub. Op p. 100. 20 De Telegraaf, 23 februari 1915, avondblad. 21 De Telegraaf, 2 april 1915, avondblad. 22 Geciteerd naar: Van Dongen (1956) Hector Treub. Op p. 102. 23 De vertaling verscheen met een voorwoord van Frederik van Eeden. Een Duitser (1915) Ik beschuldig. Utrecht: De Haan. 24 Van Dongen (1956) Hector Treub. pp. 101-102. 25 Treub (1894) Particuliere correspondentie. Bad Reichenhall. Op p. 560.