Behorende bij de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, d.d. 5 augustus 2008 met nr. 2008INT226030
Bijlage 1: Voorschriften Inhoudsopgave 1
Algemene voorschriften
1.1
Algemeen
1.1.1
De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden, tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking treden van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven.
1.1.2
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.2
Werktijden
1.2.1
De inrichting mag alleen in werking zijn van maandag tot en met zaterdag van 07.00 19.00 uur.
1.2.2
In afwijking van het gestelde in voorschrift 1.2.1 mag de inrichting op algemeen erkende feestdagen niet in werking zijn.
1.2.3
Ten behoeve van opruimwerkzaamheden na calamiteiten mag van de in de voorschriften 1.2.1 en 1.2.2 genoemde werktijden afgeweken worden. Voor de genoemde werkzaamheden geldt dat de inrichting in de avond- en nachtperiode in werking mag zijn tot een maximum van 12 keer per jaar. Alvorens hier mee te beginnen dient vergunninghouder dit te melden bij het bevoegd gezag. Voor het overige moeten deze werkzaamheden overeenkomstig het gestelde in deze vergunning uitgevoerd worden.
1.2.4
In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is geïnstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. De naam van deze persoon moet in het logboek vermeld zijn.
1.3
Terreinen en wegen
1.3.1
Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat elk (bedrijfs)onderdeel met een brandweerwagen te allen tijde bereikbaar is.
1.3.2
Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn afgescheiden door een (gesloten) omheining. De omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen. Gevels of gedeelten van gevels van het perceel en waterpartijen (sloten) mogen deel uitmaken van de bedoelde omheining.
1.3.3
Ter plaatse van de toegang van de inrichting kan met een doelmatige afscheiding volstaan worden. Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
1
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
1.3.4
De geopende toegang moet onder voortdurend toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon.
1.3.5
Nabij de toegang moet een bord zijn aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste het volgende is vermeld: a naam van de inrichting; b telefoonnummer van de inrichting; c openingstijden; d verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden; e telefoonnummer(s) in geval van brand en calamiteiten; f maximale snelheid waarmee gereden mag worden;
1.3.6
De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon.
1.4
Gedragsvoorschriften/instructies
1.4.1
De vergunninghouder moet alle binnen de inrichting werkzame personen instrueren over de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is.
1.4.2
Het aantrekken van insekten, knaagdieren en ander ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding plaatsvinden.
2
Milieuaspecten en -componenten
2.1
(Externe) veiligheid Algemeen
2.1.1
Daar waar in de inrichting overeenkomstig de voorschriften uit deze vergunning een rookverbod geldt moet met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht.
2.1.2
Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. Brandblusmiddelen
2.1.3
Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moet een brandblusser nabij de stortbunker aanwezig zijn. Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn.
2.2
Geluidhinder Representatieve bedrijfssituatie
2.2.1
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
2
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
2.2.2
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt
1. c-Bobinestraat
Beoordelingshoogte [in m]
Niveau’s in dB(A) Dag
Avond
Nacht
07.00-19.00 uur (LAr,LT) LAmax.
19..00-23.00 uur
23.00-07.00 uur
1,5 meter
44
68
--
--
2. d-Bobinestraat 50 (Zijgevel)
1,5 meter
46
69
--
--
3. 232-
1,5 meter
27
55
--
--
1,5 meter
25
53
--
--
1,5 meter
23
51
--
--
1,5 meter
33
--
--
--
1,5 meter
34
--
--
--
1,5 meter
34
--
--
--
1,5 meter
52
--
--
--
1,5 meter
27
--
--
--
50 (Voorgevel)
Middelbuurtseweg 20
4. 233Middelbuurtseweg 18
5. 234Middelbuurtseweg 16a
6. a-Toekomstige zonegrens
7. b-Toekomstige zonegrens
8. 804-Zonepunt Wijk IV
9. 805-Zonepunt Wijk IV
10. 806Zonepunt Wijk IV
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
3
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
Bijzondere bedrijfssituaties 2.2.3
De inrichting mag tussen 19.00 en 07.00 uur, alsmede op zondagen en op algemeen erkende feestdagen, uitsluitend geopend zijn voor opruimwerkzaamheden na calamiteiten.
2.2.4
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT van het invallend geluid veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande waarneempunten tijdens bijzondere bedrijfssituaties niet meer bedragen dan: Beoordelingspunt
Beoordelingshoogte [in m]
Niveau’s in dB(A) Dag
Avond
Nacht
07.00-19.00 uur (LAr,LT) LAmax
19..00-23.00 uur (LAr,LT) LAmax
23.00-07.00 uur (LAr,LT) LAmax
5 meter
--
28
59
26
59
2. d-Bobinestraat 50 (Zijgevel)
5 meter
--
30
60
28
60
3. 232-
5 meter
--
--
47
--
47
5 meter
--
--
46
--
46
5 meter
--
--
44
--
44
5 meter
--
--
--
--
--
5 meter
--
--
--
--
--
5 meter
--
--
--
--
--
5 meter
--
36
--
33
--
5 meter
--
--
--
--
--
1. c-Bobinestraat 50 (Voorgevel)
Middelbuurtseweg 20
4. 233Middelbuurtseweg 18
5. 234Middelbuurtseweg 16a
6. a-Toekomstige zonegrens
7. b-Toekomstige zonegrens
8. 804-Zonepunt Wijk IV
9. 805-Zonepunt Wijk IV
10. 806Zonepunt Wijk IV
2.3
Luchtverontreiniging
2.3.1
Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting.
2.4
Geurhinder
2.4.1
Bij waarneembare geur buiten de inrichting veroorzaakt door handelingen en/of activiteiten binnen de inrichting moeten zodanige maatregelen getroffen worden dat er geen geur meer buiten de inrichting waarneembaar is. Doelvoorschriften
2.4.2
Indien tijdens het lossen van GFT in de stortbunker gemorst wordt op het stortbordes dan dient dit onverwijld opgeruimd te worden.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
4
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
2.4.3
Elke lading GFT dient na het storten in de stortbunker zo snel als mogelijk te worden overgeladen in volumecontainers.
2.4.4
GFT wat rottingsverschijnselen vertoont als gevolg van anaërobe processen dient ofwel direct uit de inrichting afgevoerd te worden, danwel opgeslagen te worden in een luchtdichte opslagvoorziening en de eerstvolgende werkdag te worden afgevoerd uit de inrichting.
2.4.5
Bij ernstige hinder in de omgeving ten gevolge van een storing of een incident moet de procesvoering onmiddellijk worden beëindigd en moeten Gedeputeerde Staten hiervan onverwijld in kennis worden gesteld.
2.5
Bodembescherming Algemeen
2.5.1
De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt.
2.5.2
Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden opgenomen. Hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen. Verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten verpakkingen.
2.5.3
Afvalstoffen mogen niet op onverharde terreingedeelten opgeslagen worden.
2.5.4
Het stortbordes dient voor zover noodzakelijk schoon te worden gemaakt na iedere geloste lading.
2.5.5
De kerende voorziening ter plaatse van het stortbordes dient maandelijks visueel te worden geïnspecteerd op beschadigingen en waar nodig te worden gerepareerd. Doelvoorschriften
2.5.6
Het bodemrisico van de in Bijlage 9 van de aanvraag beschreven bodembedreigende activiteiten moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.
2.5.7
Voor inspecteerbare vloeistofdichte voorzieningen moet een geldige PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening aanwezig zijn. Op verzoek moet deze verklaring aan het bevoegd gezag worden overgelegd. Beheermaatregelen
2.5.8
Vergunninghouder moet het totaal van de bij de aanvraag gevoegde en eventueel gewijzigde beheermaatregelen volgens Bijlage 9 van de aanvraag uitvoeren. Wijzigingen moeten worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Risicobeperkend onderzoek (monitoring)
2.5.9
Monitoring moet plaats vinden overeenkomstig het in de aanvraag beschreven monitoringprogramma.
2.5.10
Het monitoringssysteem en het monitoringprogramma moeten ten minste voldoen aan de eisen die zijn vastgelegd in hoofdstuk 4 van “B02 Monitoring bodemkwaliteit bedrijfsmatige activiteiten” van de NRB.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
5
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
2.5.11
Beheer en exploitatie van het monitoringssysteem moeten plaats vinden overeenkomstig hoofdstuk 6 van “B02 Monitoring bodemkwaliteit bedrijfsmatige activiteiten” van de NRB.
2.5.12
Monitoringsresultaten moeten ter inzage liggen in de inrichting en op verzoek van het bevoegd gezag getoond kunnen worden.
2.5.13
Indien de meetresultaten daar aanleiding toe geven kan het bevoegd gezag eisen dat het monitoringssysteem of het monitoringprogramma wordt aangepast. Binnen 3 maanden na een schriftelijke aanwijzing moet het monitoringssysteem zijn gewijzigd respectievelijk moet monitoring plaats vinden overeenkomstig de aanwijzing.
2.6
Preventie; energie, water, grond- en afvalstoffen Energiepreventie
2.6.1
Het energieverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. De gegevens moeten worden bewaard in het milieulogboek. Waterpreventie
2.6.2
Het waterverbruik van de inrichting moet tenminste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. De gegevens moeten worden bewaard in het milieulogboek.
2.7
Afvalstoffen (algemeen) Afvalscheiding
2.7.1
Vergunninghouder moet in ieder geval te allen tijde de volgende afvalstoffen scheiden, gescheiden houden en gescheiden aanbieden dan wel zelf afvoeren: papier en karton; wit- en bruingoed. Opslag van afvalstoffen
2.7.2
De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moet zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen.
2.7.3
Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij (onderhouds)werkzaamheden binnen de inrichting, moeten worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten verpakkingen die bestand zijn tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen.
2.7.4
De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: a. niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; b. het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; c. deze tegen normale behandeling bestand is; d. deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen.
2.7.5
Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken.
2.7.6
Overslag van witgoed- en bruingoed en koel-/vriesapparatuur dient te geschieden in een vloeistofdichte container of een gesloten container die is voorzien van een opvanggoot.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
6
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
2.7.7
Koel- en vriesapparatuur welke lekkage vertoont moet zodanig worden opgeslagen dat de gelekte vloeistoffen worden opgevangen in een vloeistofdichte lekbakconstructie. Onverhoopt aangetroffen gevaarlijke afvalstoffen
2.7.8
Onverhoopt aangetroffen gevaarlijke afvalstoffen dienen naar categorie gescheiden te worden opgeslagen in een daartoe geschikte voorziening.
2.7.9
De opslagvoorziening voor onverhoopt aangetroffen gevaarlijke afvalstoffen dient te voldoen aan Hoofdstuk 3 van PGS 15.
2.7.10
De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen. Afvoer van afvalstoffen
2.7.11
Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op te heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen.
2.8
Afvalwater Algemeen
2.8.1
Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur; b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool.
2.8.2
De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: a. stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken; b. stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken; c. stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; d. grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen. Controle
2.8.3
De totale hoeveelheid afvalwater moet, voordat lozing op het gemeentelijk riool plaatsvindt, door een controlevoorziening worden geleid, zodat te allen tijde bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden. De controlevoorziening moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn.
3
Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten
3.1
Elektrische installatie
3.1.1
De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
7
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
3.2
Stookinstallatie (gas)
3.2.1
Verwarmings- en stooktoestellen moeten zodanig zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een inrichting mogen geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie bedrijfsmatig worden verstookt of verbrand.
3.2.2
Aan een verwarmings- of stooktoestel en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste éénmaal per kalenderjaar onderhoud worden verricht. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet geschieden door een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet zodanig worden uitgevoerd dat roet, stof of ander vuil zich daarbij niet buiten de inrichting kan verspreiden.
3.2.3
Afsluiters in vaste gasleidingen moeten goed bereikbaar zijn en zijn aangebracht: -direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; aan het einde van elke aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas, en zodanig dat zij onder alle omstandigheden te bedienen zijn.
3.2.4
Brandstofleidingen moeten tegen mechanische beschadiging zijn beschermd of zodanig zijn aangebracht dat hiervoor niet behoeft te worden gevreesd.
3.2.5
Verwarmings- of stooktoestellen met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger, moeten bij ingebruikname en vervolgens tenminste éénmaal per twee jaar beoordeeld worden op noodzakelijke afstelling en onderhoud teneinde aan het gestelde in voorschrift 3.2.1 te voldoen. De verklaring dat de beoordeling is uitgevoerd moet worden bewaard in het voorschrift 4.1.1 genoemde milieulogboek.
3.3
Afvalstoffen; acceptatie, registratie en bedrijfsvoering Acceptatie
3.3.1
In de inrichting mogen maximaal de volgende hoeveelheden afvalstoffen worden overgeslagen. Gebruikelijke benaming afvalstof
Huishoudelijk restafval Grof huishoudelijk afval HDO(KWD)-afval GFT
Eural-codes
Max. te accepteren (ton/jaar)
Max. opslag (in m3 of in ton)
Activiteit
nvt
25500
nvt
overslag
nvt
5000
nvt
overslag
nvt nvt
900 12500
nvt nvt
overslag overslag
Bedrijfsvoering 3.3.2
De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.
3.3.3
Reeds gescheiden aangeboden afvalstoffen moeten gescheiden worden gehouden.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
8
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
3.3.4
De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd.
3.3.5
Vergunninghouder is verplicht om van de inrichting af te voeren afvalstoffen af te geven aan een vergunninghouder die zorgdraagt voor verdere verwerking.
4
Registratie algemeen
4.1
Milieulogboek
4.1.1
Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van deze vergunning tenminste de volgende zaken worden opgenomen; a deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; d. de registratie van afvalstoffen; e de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik; f datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen. De documenten genoemd onder c. tot en met f. moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar.
5
Beëindiging van de inrichting
5.1
Algemeen
5.1.1
Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghouder schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd: de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting.
5.2
Bodem
5.2.1
Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit en/of de totale activiteiten van de inrichting moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie worden uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd conform het protocol Bodemonderzoek Milieuvergunningen en BSB of conform een daaraan gelijkwaardige onderzoeksstrategie uit de NEN 5740. De opzet van het onderzoek moet alvorens tot uitvoering wordt overgegaan, worden overgelegd aan het bevoegd gezag. De resultaten van het onderzoek moeten uiterlijk drie maanden na het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag worden overgelegd.
5.2.2
Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
9
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters moet worden uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het herhalingsonderzoek. 5.2.3
Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend geworden verontreiniging, verlangen dat de eerder bij de aanvraag vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld.
5.2.4
Indien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren moet sanering plaatsvinden conform de door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen.
5.3
Grond, hulp- en afvalstoffen
5.3.1
Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen die niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
10
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
Bijlage 2: Begripsbepalingen Bedrijfsriolering Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. BSB “Bodemsanering van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen”. CUR/PBV-Aanbeveling 44 "Beoordeling vloeistofdichtheid van vloeistofdichte voorzieningen", Aanbeveling van de CUR/PBV-Voorschriftencommissie 80 "Herziening CUR/PBV-Aanbeveling 44", vierde herziene uitgave (Stichting CUR, 2005). Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) Het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai, uitgave 1999. Maximale geluidsniveau (LAmax) De waarde die resteert na toepassing van de meteocorrectieterm Cm (conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999) op de hoogste aflezing van de geluidmeter in de meterstand "fast". NEN Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. NeR Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht, Infomil, april 2003. NRB Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening Verklaring op basis van het KIWA/PBV document 99-02 Model Verklaring Vloeistofdichte Voorziening. Vloeistofdichte vloer of voorziening Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBVaanbeveling 44. Vloeistofkerende vloer of voorziening Een niet-vloeistofdichte vloer of voorziening, die in staat is vrijgekomen vloeistoffen tijdelijk zo lang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem kan plaatsvinden. Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR, CUR/PBV of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop de onderwerpelijke vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
11
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
betreft de norm of richtlijn die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten geldig was, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
12
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008
Bijlage 3: Overzicht van regelmatig terugkerende verplichtingen in deze vergunning Dagelijks: Jaarlijks:
schoonhouden stortbordes afvalstoffen (vs 2.5.4) registratie waterverbruik (vs 2.6.1) registratie energieverbruik (vs 2.6.2)
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
13
Huisvuiloverlaadstation Veenendaal Beschikking 5 augustus 2008