BIBLIOTHEEK Dwnst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044, 2600 GA DELFT
-
1 -
MI-90-38
2 4 AU6. 1990 Verslag van een studiereis naar Engeland, 28 mei - 2 juni 1989 Aan
: HID, hoofd TW, Bibl. DWW, hoofden hoofdafd. MA, WX, WB en MI, hoofden MIA en MIO, medewerkers MIOL en MIAL Van : J. van der Sluijs (voorheen MIAL, thans Dir. Z.-Holl.) en G. Veenbaas (MIOL) Datum : maart 1990 Inleiding In 1987/88 was binnen MIOL de wens ontstaan een studiereis te maken naar een aantal instituten en instellingen in Engeland, die onderzoek doen op het gebied van natuur en milieu. Het zou in het bijzonder gaan om personen, die onderzoek doen over voor DWW-MIOL relevante onderwerpen. Het doel van de reis was nieuwe contacten te leggen, maar ook bestaande contacten te bestendigen, waarbij uiteraard kennisuitwisseling zou plaatsvinden. In het voorjaar van 1989 was het mogelijk deze reis te maken. Besloten werd dat een medewerker van zowel MIOL als MIAL eraan zou deelnemen. Daarom werd het programma enigszins aangepast, zodat ook voor MIAL relevante zaken in de adviserende en beleidsvoorbereidende .sfeer aan de orde konden komen. Programma 29 - 5 : Aankomst in Harwich; reis met eigen auto naar Bristol. Onderweg bezoek aan enkele bijzondere landschappen c.g. monumenten. 30 - 5 : Long Ashton Research Station: 9.15 uur: dr J. Marshall, M. P. Greaves, D.A. Kendall 14.30 uur: Lezing door drs G. Veenbaas: The effects of traffic on breeding birds 31 - 5 : Vertrek naar Reading, alwaar om 10.30 uur: Bezoek aan dr P. Barrett van de aguatische afdeling van Long Ashton Research Station; lunch te Sonning 14.3 0 uur: bezoek aan Rothamsted Experimental Station, Park Grass (dr B. Prew) 1
- 6 : Institute of Terrestrial Ecology: 9.3 0 uur: dr T. Parr 10.3 0 uur: dr M. Hooper 11.30 uur: dr T. Wells Ca. 12.00: gezamenlijke lunch In de middag voortzetting gesprek met Hooper In de loop van de middag doorreis naar Londen
2
- 6 : Department of Transport 's ochtends gesprek met A. Sangwine, A. Robertson en (heel kort) mr Kramer 's middags met Sangwine een bezoek aan een aantal interessante punten langs de M4 's avonds terugreis naar de boot in Harwich
- 2 -
Long Ashton Research Station (LARS) te Bristol Het LARS is een onderzoeksinstituut vergelijkbaar met het Nederlandse CABO, met 4 afdelingen: - Plant Sciences - Crop Protection - Weed Research - Research Support Services We worden ontvangen en begeleid door John Marshall. John heeft tot voor 3 jaar op het Weed Research Station gewerkt, waar hij o.a. onderzoek deed naar de mogelijkheden die grasgroeiremmers bieden om onderhoudskosten te drukken en de botanische samenstelling te bevorderen (NB in opdracht van de Countryside Commission en Nature Conservation Council!). John doet op het LARS momenteel allerlei onderzoek naar (on)kruiden in relatie tot landbouwkundig gebruik. Het eerste onderzoek waar hij ons over vertelt betreft het instellen van 2 meter brede bufferstroken langs akkerpercelen, vergelijkbaar met de Duitse initiatieven voor akkerrandbeheer. Voor de proeven wordt een beheer gevoerd van: * niets doen * diverse maaivarianten * 3 typen grasgroeiremmers. Samen met John brengen we een bezoek aan een onderzoeksveld waar de verspreidingsstrategie van enkele 'lastige' onkruiden uit perceelsranden (o.a. Galium aparine en Convolvulus arvensis) wordt onderzocht (zie foto 1). Ook brengen we een uitgebreid bezoek aan wilgenproefvelden. Op het LARS worden vele variëteiten onderzocht, vnl. op hun geschiktheid voor energieplantages en snelgroeiend bos (foto 2). Ook hier valt weer op hoe vanzelfsprekend men de proefvelden volledig chemisch vrijhoudt van onderbegroeiing. Tussen de gesprekken door vernemen we veel interessante informatie over het reilen en zeilen van enkele Britse instellingen en organisaties op het gebied van natuur en landschap zoals: * The UK Countryside Commission (verantwoordelijk voor het in stand houden van natuurparken), * The UK Nature Conservation Council (vooral verantwoordelijk voor beleid), * The Farming and Wildlife Trust (geeft veel praktische voorlichting aan boeren), * The Game Conservation Trust (onderzoek en voorlichting wildbeheer) In de middag werd van onze kant (G. Veenbaas) een lezing gehouden over effecten van verkeer op broedvogels van bossen. Dit onderzoek, dat door het Rijksinstituut voor Natuurbeheer (RIN) wordt uitgevoerd, zal een methode opleveren om effecten te voorspellen van verkeer op broedvogels van een aantal landschapstypen. Deze methode zal in de milieueffectrapportage voor wegen gebruikt gaan worden.
- 3 -
Readinq (Aquatic Unit van het LARS) Barrett verricht met zijn onderzoeksteam studies naar watervegetaties en de effecten van verschillende beheersmaatregelen daarop (inzetten van graskarpers, herbiciden of de begroeiing maaien). Toepassing van graskarpers blijkt duur te zijn; men kan ze het best zelf kweken, maar dat kost ongeveer evenveel als gedurende tien jaar herbiciden te gebruiken. In proeven gaf het gebruik van herbiciden in vergelijking met maaien weinig verschil in de vegetatie te zien. Overdimensionering is in Engeland nauwelijks mogelijk (neemt waardevolle landbouwgrond in beslag). Na baggeren blijken draadwieren een groot probleem te zijn (worden bestreden met een algicide, dat helaas ook vaatplanten doodt). Afgezien van nadelen voor de plaatselijke waterhuishouding, kunnen deze draadwieren in sommige gevallen problemen geven bij de drinkwatervoorziening (verstoppen filters). Bij toeval heeft Barrett ontdekt dat stro in de watergang ook deze draadwieren bestrijdt (het mechanisme hierachter is nog niet bekend). Barrett is in overleg met waterschappen om slootoevers te laten begroeien met vegetaties van die typen, die daar thuishoren en die weinig onderhoud vergen en mooie bloemen vertonen. Om hiertoe na te gaan hoe de vestiging van dergelijke typen het best bevorderd kan worden, wordt onderzoek aan diverse soorten verricht. Een probleem is dat de 'water authorities' hun eigen politieman zijn en zichzelf de ontheffingen verlenen voor slibstort etc.. Voorts zijn ze geprivatiseerd en niet genegen inzicht te geven in de waterkwaliteit enz. Rothamsted Experimental Station (Park Grass) te Harpenden Park Grass bestaat uit proefvlakken, die reeds in 1856 zijn aangelegd met het doel na te gaan wat de optimale hoeveelheden en combinaties van anorganische en organische meststoffen zijn om een goede produktie van grasland te krijgen. In 1903 werd over het bemestingsschema een schema voor het toevoegen van kalk gelegd om te bereiken dat de bodem per proefvlak een andere pH zou krijgen. In 1965 werd een extra bekalkingsschema ingevoerd. De proefvlakken worden elk jaar op hetzelfde tijdstip gemaaid en gehooid. Gedurende de eerste vijftien jaar werd vervolgens nabeweiding door schapen toegepast. Daarna werd de nabeweiding vervangen door maaien en afvoeren. De produktie wordt jaarlijks gemeten. Hoewel deze proefvlakken voor landbouwkundig onderzoek zijn aangelegd (bemestingsproeven), zijn ze ook vanuit vegetatiekundig oogpunt van groot belang, in het bijzonder die proefvlakken die als referentie dienen (foto 3), alsmede de proefvlakken, die na een zeer korte periode van bemesting in de daarop volgende decennia onbemest zijn gebleven. Sinds 1856 zijn de proefvlakken in gebruik gebleven en worden zij onderzocht. Het terrein, waarop ze zijn aangelegd, was in die tijd al zeker meer dan een eeuw grasland. Er zijn geen zaden gezaaid, zodat de soortensamenstelling in de omgeving thuishoort en daarvan afkomstig is.
- 4 -
Reeds enkele jaren na het begin van het bemestingsonderzoek schreven de onderzoekers Lawes en Gilbert dat er zulke opvallende verschillen in soortensamenstelling gingen optreden, dat het leek alsof er werd geëxperimenteerd met het inzaaien van verschillende zaden i.p.v. met bemesting. Daarom werd behalve aan de biomassa ook aandacht besteed aan de soortensamenstelling. Onderzoek hieraan heeft met een lagere frequentie dan dat van de biomassa plaatsgevonden. Zoals met de huidige stand van kennis te verwachten is, wordt het grootste aantal soorten gevonden in de onbemeste proefvlakken. Deze geven tevens lage opbrengsten (thans de helft van die bij het begin van het onderzoek). Opvallend was dat een proefvlak, dat alleen gedurende de eerste zeven jaar bemest was geweest, een duidelijk andere samenstelling vertoonde dan de geheel onbemeste proefvlakken. Men zou hieruit kunnen afleiden dat een eenmaal gegeven bemesting altijd blijft doorwerken in de vegetatiesamenstelling. Er dient echter op gewezen te worden dat de plots niet zijn gedupliceerd, zodat resultaten moeilijk veralgemeniseerd kunnen worden. Naast de bemestingsproeven op grasland zijn er op Rothamsted proeven met behandelingen van tarwe en andere landbouwgewassen. Voorts zijn enkele proefvlakken geheel aan hun lot overgelaten. Hier heeft zich inmiddels een hoogopgaand, soortenrijk bos met een gevarieerde structuur ontwikkeld (foto 4 ) . Institute of Terrestrial Ecology fITE) Het ITE is een onderzoeksinstituut, vergelijkbaar met het RIN. Het heeft zes vestigingen, waarin de volgende afdelingen zijn ondergebracht: - Headquarters - Earth Sciences - Marine Sciences - Terrestrial and freshwater Sciences - Scientific Services Dr Parr geeft een algemeen overzicht van onderzoek en advies dat dit instituut verricht c.q. verstrekt en in het bijzonder van datgene wat voor het Ministry of Transport wordt gedaan (of van nut is). Zo is bijvoorbeeld in het verleden veel onderzoek verricht naar het beheer van grazige vegetaties (o.a. van wegbermen; J.M. Way). In 1975 werd in het Verenigd Koninkrijk de helft van de wegbermen als grasland beheerd. Daarna werd het beheer echter gereduceerd tot dat wat minimaal noodzakelijk is in verband met de veiligheid. Het doel hiervan was de beheerskosten te verlagen. In grote gebieden zijn de bermen nu meer dan 10 jaar niet meer gemaaid met alle gevolgen van dien: er is een sterke toename van ruigtekruiden en meer 'agressieve' soorten alsmede een verhoging van het aandeel van de akkeronkruiden (zoals de akkerdistel). Daarnaast is er ook veel opslag gekomen van bramen en ander struikgewas. Dit alles betekent niet alleen een verlies uit botanisch oogpunt, maar uiteindelijk ook een probleem voor het beheer met het oog op de veiligheid van weggebruikers. De kosten van het verwijderen van dergelijke begroeiingen zullen hoog zijn en voorts zal het vele jaren duren voordat er zich weer botanisch interessante vegetaties vestigen.
- 5 -
Ook tijdens het bezoek aan het ITE viel weer op dat in Engeland veel gebruik wordt gemaakt van chemische middelen (groeirèmmers en herbiciden b.v.), veel meer dan in Nederland, ook bv. in natuurgebieden. Er wordt dan ook onderzoek gedaan naar effecten op lange termijn van het gebruik van bepaalde chemische middelen o.a. in wegbermen. Dit onderzoek wordt gecontinueerd (dr Parr). Dr Wells heeft vele jaren onderzoek gedaan aan grasachtige vegetaties van parken, plantsoenen e.d. Hij benadrukt dat sommige soorten zich moeilijk verbreiden. Indien voor deze soorten ergens een geschikt milieu is gemaakt, zou je de vestiging van deze soorten sterk kunnen bevorderen door er hooi neer te leggen dat geoogst is van een vegetatie, waarin die soort voorkomt (en vrucht heeft gezet). Wells is zeer geporteerd voor het door hem ontwikkelde systeem van 1 slot seeding•. Hierbij worden sleuven gemaakt in een begroeide bodem, waarbij onmiddellijk daarna zaad in deze sleuven wordt gestrooid en een bestrijdingsmiddel wordt gespoten op een strook van de begroeiing ernaast, zodat de zaden - als zij eenmaal gekiemd zijn - niet meteen sterke concurrentie zullen ondervinden. Deze werkwijze spreekt ons niet erg aan, omdat het nauwelijks natuurtechnisch genoemd kan worden (o.a. vanwege het van tevoren uitkiezen van een of slechts enkele soorten en het gebruik van een bestrijdingsmiddel) . Het toepassen van hooi is ecologisch gezien aantrekkelijker. In Nederland wordt het probleem van de slechte verbreiding van bepaalde groepen soorten ook steeds meer onderkend. Verschillende instellingen doen hier reeds onderzoek naar of overwegen dat te doen. Dit is van veel belang om het huidige natuurbeleid te kunnen uitvoeren. Er wordt bij het ITE ook milieu-effectenonderzoek gedaan. Het Ministry of Transport geeft opdrachten aan particuliere bureaus om tracés te vergelijken o.a. wat deze effecten betreft. Deze bureaus schakelen hierbij dan weer deskundigen in zoals Hooper van het ITE. Dr Hooper geeft ons inzicht in zijn werkwijze hierbij aan de hand van een voorbeeld (inventarisatie; evaluatie; selectie tracé met de minste consequenties voor het natuurlijk milieu; mogelijke mitigerende maatregelen). De werkwijze verschilt niet wezenlijk van die welke in Nederland wordt toegepast. Het is echter nog niet zo dat er met gestandaardiseerde voorspellingsmethoden wordt gewerkt. Dr Hooper was zeer geïnteresseerd in het onderzoek naar de effecten van verkeer op broedvogels, dat in'opdracht van de DWW wordt uitgevoerd door het RIN t.b.v. milieueffectrapportage. In Engeland is weinig tot geen ruimte voor dergelijke opdrachten vanuit het Ministry of Transport voor meer algemeen toepasbaar ecologisch onderzoek. Ministrv of Transport (MT) te London Midden in de City brengen we een bezoek aan Tony Sangwine (horticultural adviser) en Alister Robertson (Highway maintenance division). In de (oersaaie) kantoorkolos huizen de beleidsafdelingen en het TRRC. In het land zijn er nog 7 regionale uitvoerende directies. De sectie landscape/horticultural affairs is klein: in London betreft het drie personen. Per directie functioneren daarnaast
- 6 -
minimaal een landscape adviser en min. een horticultural official, soms met een toegevoegde ondersteuning. Veel projecten worden uitbesteed aan landscape consultants. Mensen van de Forestry Commission hebben een toezichthoudende en adviserende rol. De ontwikkelingen op verkeers- en vervoersgebied zijn niet erg afwijkend van de onze: tot het eind van de jaren 70 stond het MT-beleid vooral in het teken van bouwen van wegen. Daarna is meer aandacht gekomen voor omleggingen, woonomgeving en milieu. Inmiddels wordt er een flinke mobiliteitstoename geconstateerd, met congestieproblemen, waardoor er een herzien wegenprogramma (12 billion pound) is uitgebracht. Hoewel er na het grote treinongeval bij Clapham Junction meer geld wordt besteed aan het openbaar vervoer (vnl. veiligheid), blijkt dit niet tot betere voorzieningen te leiden. Het privatiseringsbeleid van de regering leidt tot grootscheepse sanering van het aantal busverbindingen, waardoor de automobiliteit weer aangewakkerd wordt. Op het gebied van geluidwering is weinig ervaring; er lopen enkele proefprojecten. Wettelijk dient iedere overschrijding van 1 DBA boven 68 DBA te worden aangepakt, doch dit blijkt niet overal gebruikelijk, zeker niet in plattelandsituaties. Het bermbeheer kent een heel andere ontwikkelingsgang dan in Nederland. Van oorsprong kregen de bermen een beheer - afhankelijk van de graafschap waarin de weg was gelegen - varieërend van 2 a 3x per jaar maaien tot een gazonachtig beheer van 6 a 7 maaibeurten per jaar. Hier was veel geld mee gemoeid en er kwamen kritische geluiden van natuurgroepen die vonden dat het maaien flora en fauna schaadde. Vanaf 1975 zijn daarom alle maai-activiteiten gestaakt, m.u.v. die plaatsen waar dit uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk bleef (1-meter-stroken langs asfalt, maar die bestaan in GB vaak uit grindbedden). Als resultaat van dit beheer zagen we veel verruigde en verboste bermen. Dit is in tegenstelling tot de Nederlandse situatie waar door het overschakelen naar een extensief maaibeheer de bloemrijkdom het doel was. (Hier zou een gulden middenweg mooi zijn voor de ecologische variatie!) Ook op het gebied van rationeel onderhoud is het MT actief. Zo is in 1985 de 'Code of Practice of Roadside Maintenance' uitgebracht. De uiteindelijke doelstelling is vrij ambitieus: het is de eerste stap naar een geautomatiseerd systeem van inspectie, beheer en onderhoud. Ook dit komt ons bekend voor... Op basis van opnamen van de bestaande situatie en schadewaarnemingen worden onderhoudsvoorstellen geformuleerd, vergezeld van kostenramingen (incl. normbedragen). Het is de bedoeling hiervan de regionale toedeling van onderhoudsgelden af te leiden. Ook tijdstudiegegevens worden onderdeel van het systeem. Momenteel is ook het Roadside Maintenance Monitoring System (RMMS) operationeel, een geautomatiseerd inspectiesysteem gebaseerd op lokatieherkenning via verklikkerpunten in de weg (metalen detectieplaatjes) . De gegevensinvoer gebeurt met eenzelfde veldcomputer die wij gebruiken voor het opnemen van vegetatieproefvakken (Husky
Hunter). Na de uitleg op kantoor bekijken we een aantal bennen langs de ring om London. In een knoopppunt van enkele autosnelwegen bezoeken we een ingeplante overhoek. Het betreft een oud bosrelict, nu opgenomen in een verkeerslus. We nemen een hoveniersachtige aanpak waar (tussenplanten van jonge boompjes en chemische bestrijding van de bosplanten in zo'n bestaand bos). We zien verder zeer smalle bermen: het beleid van het MT is slechts dan extra grond aan te kopen indien dit absoluut nodig is voor de veiligheid (taluds, uitzicht). Voor landschappelijke inpassing wordt niets aangekocht. Dit komt ook tot uiting in het onderhoudsbudget: slechts 1% daarvan wordt aan groenonderhoud besteed. Een nu optredend probleem van deze smalle bermen betreft het relatief hoge aantal aanrijdingen tegen bomen vlak langs wegen (1987: 230 doden). Men overweegt om binnenkort de bermobstakels te verwijderen. De Nederlandse situatie, die we uiteraard ook toelichten, wijkt wat betreft het natuur- en landschapsbeheer langs rijkswegen enorm af van de Britse en komt op de Engelsen haast ongeloofwaardig over. Samenvattend zijn er enkele belangrijke conclusies te trekken uit ons bezoek: * Op onderzoeksgebied gebeuren er interessante zaken. Vooral de lange duur van de Park Grass Experiments is indrukwekkend. De gevolgen van bemesting .zijn na 100 jaar nog steeds zichtbaar ! * In watergangen kan mogelijk stro gebruikt worden om algengroei af te remmen. * In Groot-Brittannië wordt opvallend vanzelfsprekend naar chemische middelen gegrepen, zelfs voor natuurtechnisch beheer. * De meeste bermen langs hoofdwegen worden thans in GB niet gemaaid (met uitzondering van een lm brede strook direct naast de verharding) . Ze zijn dan ook sterk verruigd (ruigtvegetaties en zelfs struweel). * De Britse overheid doet weinig tot niets aan mitigerende en compenserende maatregelen of landschappelijke inpassing. Het door een MIAL- en MIOLmedewerker gezamenlijk maken van deze reis is het rendement ten goede gekomen. Het afwisselend bezoeken van zowel onderzoeks- als adviesinstellingen versterkt ook de onderlinge relatie MIAL-MIOL. Literatuur Marshall, E.J.P., 1988 The ecology and management of field margin floras in England. Outlook on Agriculture, 17 (4), 178-182. Marshall, E.J.P., 1988 Some effects of annual applications of three growth-retarding compounds on the composition and growth of a pasture sward. Journal of Applied Ecology, 25, 619-630. Marshall, E.J.P., 1989 Distribution patterns of plants associated with arable field edges. Journ. of Appl. Ecol., 26, 247-257. Long Ashton Research station, University of Bristol,. Department of Agricultural Sciences; Annual Report 1987. Institute of Terrestrial Ecology; Report for 1986/87 (for the
- 8 -
Natural Environment Research Council). Rothamsted Experimental Station, 1984 Guide to the Classical Field Experiments. Lawes Agricultural Trust. Thurston, J.M., G.V. Dyke & E.D. Williams, 1976 The Park Grass Experiment; on the effect of fertilisers and liming on the botanical composition of permanent grassland, and on the yield of hay. Rothamsted Experimental Station. Williams, E.D., 1978 Botanical composition of the Park Grass plots at Rothamsted 1856-1976. Rothamsted Experimental Station, Harpenden, England. Department of Transport, 1988 Transport and the environment. Department of Transport, 1985 Code for routine maintenance. Department of Transport, Code of practice and routine maintenance management systems (Synopsis). Department of Transport, 1989 Routine maintenance management system; Training courses. Lijst van publicaties van J.M. Way. Lijst van publicaties van T.C.E. Wells over het creëren van aantrekkelijke, bloemrijke graslanden.
- 9 -
1. Proefvlak van Marshall, onderzoek verbreiding van enkele kruiden van akkerranden.
2. Proefvlak c.q. verzameling wilgesoorten en -rassen van over de hele wereld.
_ IQ -
Park Grass Experiments een gedurende de loop van de experimenten onbehandeld gebleven proefvlak. De vegetatie heeft een relatief geringe biomassa en is soortenrijk met diverse zeldzamere soorten (die in de bemeste proefvlakken vrijwel geheel zijn verdwenen).
Rothamsted Experimental Station: een proefvlak waar sinds de start van de experimenten een beheer van 'niets doen' plaatsvindt.
—.
<.?
- 11 -
5. Inrichting van een 'overhoek' langs de M4: aanplant van boompjes in een bestaand bosje. Bescherming van de aanplant d.m.v. het spuiten van herbiciden op de omringende begroeiing en het aanbrengen van een beschermend rasterwerk.