Dienst water en milieu Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 Fax 030-2583140 http://www.provincie-utrecht.nl
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
I
9 mei 2006 2006WEM001716i Voorschriften
Sector Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
V&H/Ketenbeheer F.H. de Vries 030-258 2776 030-258 3981 Wet milieubeheer: oprichtingsvergunning H-Tyres, Woudenberg
Beslissing
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004–2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: • de door VOF H-Tyres aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 1, van de Wet milieubeheer voor een termijn van 10 jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; • vergunning voor de acceptatie, opslag van en handel in (H)CFK-houdende koel- en vriesapparatuur te weigeren (zie overweging op pagina 16 in § IV.M.13, eerste alinea); • dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; • aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen; • dat de voorschriften 5.2.1 tot en met 5.2.5 gedurende één jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht blijft; • deze beschikking bekend te maken op 16 mei 2006 in het weekblad De Woudenberger.
Het provinciehuis is per openbaar vervoer vanaf Utrecht CS te bereiken via GVU-lijn 11 (richting De Uithof). Heeft u klachten? Provinciale klachtencommissie, 030 - 2582449.
II
De aanvraag
II.A
Beschrijving van de aanvraag
Op 10 augustus 2005 hebben wij een aanvraag van VOF H-Tyres (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting (Wm, art. 8.1, lid 1 sub a). De inrichting is gelegen aan de Parallelweg 11 te Woudenberg, kadastraal bekend sectie G nummer 638 (gedeeltelijk) in de gemeente Woudenberg. De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag voorziet in activiteiten met betrekking tot autobanden en tweedehands huishoudelijke apparaten. In de inrichting worden banden van luxe wagens en zware wagens geaccepteerd, gekeurd en op- en overgeslagen. Na keuring worden de banden tijdelijk opgeslagen in afwachting van de afvoer naar het buitenland ten behoeve van producthergebruik of naar een afvalinzamelaar ten behoeve van materiaalhergebruik. Daarnaast worden er ook tweedehands huishoudelijke apparaten op- en overgeslagen, zoals naaimachines, kleine huishoudelijke apparaten, wit- en bruingoed (TV's, videorecorders en koelkasten). Binnen de inrichting zijn ten behoeve van dit proces geen machines aanwezig. Alles wordt met de hand gedaan. De aan- en afvoer van de banden en de huishoudelijk apparaten geschiedt door vrachtwagens. De doorzet van banden bedraagt maximaal 75.000 banden per jaar. De maximale opslagcapaciteit bedraagt op enig moment maximaal 20.000 stuks banden. Opslag van banden vindt voor het grootste deel plaats in een onverwarmde opslagloods. Op het buitenterrein worden maximaal 100 vrachtwagenen tractorbanden los gestapeld en in containers worden maximaal 2.800 autobanden opgeslagen. De opslagloods wordt aangemerkt als een brandcompartiment, waarin maximaal 17.000 banden zijn opgeslagen. De inrichting waarvoor een oprichtingsvergunning wordt aangevraagd, is een inrichting als bedoeld in categorie 28.1, onderdeel a en b, jo 28.4, onderdeel a, sub 6 en onderdeel b, sub 1 van bijlage 1 behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Voor deze inrichting zijn wij bevoegd gezag.
II.B
Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan
De inrichting is gelegen op het industrieterrein Parallelweg te Woudenberg, waarop zich ook woningen bevinden. De dichtstbij gelegen woning ligt op een afstand van 28 meter. Het bedrijf wordt ontsloten via een centrale toegangsweg van het industrieterrein en de provincialeweg (N224). De inrichting is geopend van maandag tot en met vrijdag (en incidenteel op zaterdag) tussen 08.00 en 17.30 uur.
II.C
Huidige vergunningsituatie
De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting waarvoor nog geen eerdere Wm-vergunning is verleend.
_____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
2
III
Procedure van de aanvraag om milieuvergunning
III.A De aanvraag III.A.1
Ontvangst van de aanvraag
Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 10 augustus 2005 ontvangen en is door ons ter informatie op 15 augustus 2005 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg; b. de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. Gewest Eemland, Afdeling Milieu te Amersfoort. Op 7 oktober 2005 is de aanvraag overhandigd aan de Brandweer Regio Utrechts Land te Utrecht ter bespreking met de plaatselijke brandweer van Woudenberg. III.A.2
Aanvullende gegevens
In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 17 oktober 2005 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Op 14 november 2005 ontvingen wij het advies van de brandweer en op 22 november 2005 hebben wij dit advies per brief aan de aanvrager gezonden. De aanvullende gegevens hebben wij op 20 januari 2006 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort met de periode die de aanvrager nodig heeft om de aanvraag aan te vullen. In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 95 dagen (Algemene wet bestuursrecht, art. 4:15).
III.B Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor de aangevraagde activiteiten is geen bouwvergunning aangevraagd. De aanvrager heeft in de aanvraag aangegeven, dat er een scheidingswand met de naastgelegen inrichting voor autoverkoop wordt gerealiseerd, die een wbdbo van 240 minuten bezit. Voor het realiseren van deze wand dient aanvrager een bouwvergunning bij de gemeente Woudenberg aan te vragen. De gevraagde Wmvergunning treedt in zijn geheel niet in werking zolang de bouwvergunning die vereist is voor de externe veiligheid van de bandenopslag niet is verleend (Wet milieubeheer, art. 20.8).
III.C Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)vergunning Uit de brief van 27 juni 2005 van het Waterschap Vallei & Eem (kenmerk 2005/3681) blijkt dat geen Wvo-vergunning nodig is. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde.
III.D Ter inzage legging De kennisgeving over de ontwerp-beschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in De Woudenberger, een ter plaatse verschijnend regionaal blad op 7 maart 2006. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerp-beschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegen en wel van 7 maart 2006 tot en met 18 april 2006 bij de - proceduremedewerker van de sector V&H/MKT van de dienst Water en Milieu van de provincie Utrecht, Pythagoraslaan 101 te Utrecht; - gemeente Woudenberg, Parklaan 1 te Woudenberg. Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijzen of adviezen ingekomen.
_____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
3
IV
Toetsingskaders
IV.A Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC-richtlijn 96/61/EG) Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm beschikbaar en deze moeten worden toegepast bij de vergunningverlening. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. De aangevraagde activiteiten hebben wij getoetst aan de bijlage van de IPPC-richtlijn. De aangevraagde activiteiten worden daarin niet genoemd. Een aanpassing van de Wm is op 28 november 2005 in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Door deze wetsaanpassing zijn nieuwe gegevens met betrekking tot de bescherming van het milieu nodig. Omdat de vergunningaanvraag voor deze inrichting is ingediend vóór de inwerkingtreding van de aanpassing van de wet, zijn die gegevens niet opgenomen in de aanvraag. Voor de betreffende inrichting is thans geen BREF beschikbaar, waaraan wij de aanvraag kunnen toetsen. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen, en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, Ivb merken wij het volgende op. Ad a. Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken Het gaat binnen de inrichting om het sorteren en de tijdelijke opslag van autobanden en kleine huishoudelijke apparaten. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij, anders dan de niet recyclebare afvalstoffen die met de aanvoer van de gebruikte autobanden en apparaten meekomen. De inrichting voorziet in recycling van afgedankte goederen. Ad b. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er worden in het proces geen gevaarlijke stoffen toegepast. Ad c. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen Binnen de inrichting worden geen stoffen uitgestoten en gebruikt; de afvalstoffen worden van derden buiten de inrichting geaccepteerd. Om deze afvalstoffen beter te kunnen inzetten voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst - rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. Ad d. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden voor het sorteren en de tijdelijke opslag van autobanden en kleine huishoudelijke apparaten de thans beste beschikbare technieken toegepast, die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
4
Ad e. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis met betrekking tot hergebruik van autobanden worden door de branchevereniging verspreid. Ad f. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De aard, effecten en omvang van de emissies zijn overwogen in de paragrafen IV.D tot en met IV.L. Ad g. Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen In de inrichting zijn rekken en containers reeds in bedrijf. Andere installaties worden niet in gebruik genomen. Ad h. De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Betere technieken zijn thans niet aan de orde. Alles gaat met de hand. Ad i. Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie Er worden in de inrichting geen grondstoffen verbruikt. Water is alleen voor sanitaire doeleinden aanwezig. Er wordt uitsluitend elektrische energie verbruikt voor verlichting en in de winter voor verwarmingsdoeleinden met behulp van twee elektrische kachels met een vermogen van 3 kW. Energiebesparende maatregelen zijn hier niet aan de orde. Ad j. Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken Emissies worden voorkomen zoals in de overwegingen bij de verschillende milieuthema's is aangegeven. Ad k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van calamiteiten (brand) en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen van paragraaf IV.N, Externe Veiligheid. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: - Leidraad afval- en emissiepreventie (1996, InfoMil) - Circulaire energie in de milieuvergunning (november 1999, VROM/EZ) - NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht (april 2003, InfoMil) - NRB Nederlandse richtlijn bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (juli 2001, InfoMil) De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Tevens wordt met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften op het gebied van emissies naar water, lucht en bodem het maximale milieurendement behaald.
IV.B De Vogel- en Habitatrichtlijn Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn) zijn geïmplementeerd in de Floraen faunawet en in de Natuurbeschermingswet 1998. Bij de implementatie in de Natuurbeschermingswet is bepaald, dat de wet slechts geldt voor op te richten inrichtingen. Voor bestaande inrichtingen dienen wij als bevoegd gezag na te gaan of het in werking zijn van de inrichting significante nadelige gevolgen voor een van deze gebieden heeft. Aangezien sprake is van een oprichting, dient een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
_____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
5
Binnen de provincie Utrecht is Botshol nabij Abcoude aangewezen als Habitatgebied. Het Eemmeer, de Oostelijke Vechtplassen en het stuk van de Nederrijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen zijn aangewezen als vogelrichtlijngebied. De inrichting ligt niet in de nabijheid van een van de genoemde gebieden, deze gebieden zijn op meer dan 10 kilometer afstand van de inrichting gelegen. De activiteiten binnen de inrichting hebben geen nadelige gevolgen voor één van deze gebieden. Een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 is daarom niet nodig.
IV.C Artikel 8.8 tot en met 8.10 Wet milieubeheer IV.C.1
Algemeen
De artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. IV.C.2
Artikel 8.8, eerste lid, Wm
Overeenkomstig artikel 8.8, eerste lid betrekt het bevoegd gezag bij de beslissing op een aanvraag in ieder geval: a) de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken. De aard en omvang van de aangevraagde activiteiten heeft geen gevolgen voor de bestaande toestand van het milieu. b) de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien haar technische kenmerken en haar geografische ligging. Gelet op de aard en omvang van de aangevraagde activiteiten, mede gelet op de ligging van de inrichting op een bedrijventerrein, hebben de aangevraagde activiteiten geen gevolgen voor het milieu in hun onderlinge samenhang. c) de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu. Gelet op de bestemming van het industrieterrein en de te verwachten ontwikkelingen binnen de inrichting is dit aspect niet van belang. d) de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen. Wij hebben mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk beperkt door het opleggen van voorschriften voor de relevante aspecten. e) het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Gelet op de aard en omvang van de aangevraagde activiteiten is dit aspect van beperkt belang. Wij hebben daartoe voorschriften opgenomen ten aanzien van de registratie van acceptatie en afgifte van autobanden, wit- en bruingoed. IV.C.3
Algemene maatregelen van bestuur (artikel 8.44)
In deze AMvB's worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze AMvB's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
6
De aangevraagde activiteiten vallen binnen de werkingsfeer van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparaten (wit- & bruingoed); Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 (koelkasten e.d.). Dit betekent dat voor deze aspecten ook moet worden voldaan aan de voorschriften gesteld in de betreffende besluiten.
IV.D Lucht IV.D.1
Het kader voor de bescherming van de lucht
De aangevraagde emissies zijn getoetst aan de Nederlandse emissie Richtlijn-Lucht (NeR-Lucht). Deze richtlijn, die de stand der techniek voor het beperken van luchtemissies beschrijft, wordt landelijk toegepast als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de kwaliteit van de lucht in de omgeving van het bedrijf zijn door ons beoordeeld. Deze gevolgen alsmede de kwaliteit van de lucht in de omgeving van de inrichting zijn door ons getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. IV.D.2
De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht
Binnen de inrichting zijn geen bronnen aan te wijzen van waaruit emissies naar de lucht plaatsvinden. Uit de aanvraag blijkt dat er uitsluitend emissies naar de lucht plaatsvinden ten gevolge van drie personenauto's per dag die komen aanrijden, parkeren op het terrein en 's avonds weer vertrekken. Voorts zijn er per week enkele vrachtwagenbewegingen voor aan- en afvoer van autobanden. De emissies van deze transportbewegingen zijn te verwaarlozen. Intern transport en stapelen van autobanden geschiedt met handkracht. IV.D.3
Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk)
Het Besluit luchtkwaliteit 2005, bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door ons als toetsingscriteria worden gehanteerd, te weten voor benzeen, zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10) en lood. Deze grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat niet mag worden overschreden of binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt. De inrichting stoot geen benzeen, zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden en lood uit. Bij de verlading van autobanden kan enige stof vrijkomen. Bij dit stof kunnen in zeer geringe mate zwevende deeltjes (PM10) voorkomen. Uit de jaarlijks gerapporteerde cijfers van de gemeente Woudenberg, waar de inrichting zich bevindt, blijkt dat in de omgeving van de inrichting de achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide in 2004 respectievelijk 26 Mg/m³ en 25 Mg/m³ bedroeg. Een inrichting waar activiteiten plaatsvinden die niet tot extreem hoge vorming van fijn stof leiden, levert een bijdrage aan de achtergrondconcentratie van niet meer dan 1 microgram per m³. Gesteld kan worden dat de activiteiten in geen geval een hogere bijdrage leveren aan de achtergrondconcentratie dan 1 microgram per m³. De totale fijn stof concentratie in de omgeving van de inrichting bedraagt dan maximaal 27 microgram per m³. Het 24 uurgemiddelde voor PM10 mag per kalenderjaar maximaal 35 maal worden overschreden. In het jaar 2004 heeft dit ca.10 maal plaatsgevonden. De minieme bijdrage van de inrichting kan niet leiden tot overschrijding van de 24 uurgemiddeldenorm voor PM10. Er wordt dan ook voldaan aan de maximale toegestane grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit. Gezien de activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden, kunnen we ook de bijdrage aan stikstofoxide aan de achtergrondconcentratie verwaarloosbaar achten. IV.D.4
Beoordeling en conclusie
De opslag van autobanden en huishoudelijke apparaten heeft geen emissies naar de lucht tot gevolg. In de omgeving van het bedrijf worden de grenswaarden in de lucht niet overschreden. _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
7
Gesteld kan worden dat wordt voldaan aan de maximale toegestane grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit. Er zijn geen andere grenswaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op het onderhavige bedrijf van toepassing zijn.
IV.E Geur IV.E.1
Het kader voor de bescherming tegen geurhinder
Het in de NeR-lucht omschreven algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de beste beschikbare technieken de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. IV.E.2
Individuele aanpak
Voor de autobandenhandel is geen bijzondere regeling in de NeR opgesteld. Daarom geldt in de zin van de NeR een individuele aanpak. De aanvrager heeft aangegeven, dat er bij de opslag van autobanden en huishoudelijke apparaten geen geur wordt geëmitteerd. IV.E.3
Beoordeling en conclusie
Gezien de opgeslagen stoffen en de bewerkingen is geurhinder vrijwel uitgesloten. Hetzelfde kan worden gesteld met betrekking tot stofhinder. Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden voor het geval dat er onverwacht toch geuren/of stofhinder optreden (bijvoorbeeld bij acceptatie van ondeugdelijke huishoudelijke apparaten). Bij naleving van bedoelde voorschriften worden tegen de optredende hinder maatregelen getroffen.
IV.F Geluid IV.F.1
Het kader voor de bescherming tegen geluidhinder
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidniveaus Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus werden in het verleden getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de “Handreiking Industrielawaai en Wm-vergunningverlening” d.d. 21 oktober 1998. In voornoemde “Handreiking” is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: “Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij de Wm-vergunningverlening moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen.”. Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde “Handreiking”. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de “Handreiking”. De inrichting ligt op het niet-gezoneerd industrieterrein Parallelweg. De woning - die het meest nabij de inrichting is gelegen - aan de Parallelweg 36 ligt eveneens op het industrieterrein. Hiervoor hanteren wij als richtwaarde 50 dB(A) etmaalwaarde. Ten _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
8
zuidwesten van de inrichting ligt een woning aan de Spoorlaan 10 te Woudenberg, die is gelegen in een landelijke omgeving, echter op korte afstand van het industrieterrein. Voor deze woning gaan wij uit van een richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde. Hierbij wordt - evenals in de Circulaire Industrielawaai - aangegeven dat de maximale geluidniveaus beperkt moeten blijven tot maximaal 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij de maximale geluidniveaus vanwege de inrichting aan de bovenstaande waarden. IV.F.2
De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor geluidhinder
De dagelijkse geluidsuitstraling die vanuit de inrichting optreedt, wordt vooral veroorzaakt door: - transportbewegingen van vrachtwagens op het buitenterrein (gemiddeld driemaal per week aanvoer en eenmaal per tien dagen afvoer); - transportbewegingen van personenauto’s op het buitenterrein. Er zijn binnen de inrichting geen machines, heftrucks of ander materieel noch ventilatoren of andere geluidproducerende apparaten in bedrijf. Gezien de geringe vervoersbewegingen en daarmee ook de geringe laad- en losactiviteiten is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Wij hebben het derhalve niet nodig geoordeeld bij de aanvraag een akoestisch onderzoeksrapport te voegen. Wij hebben wel indicatief berekend welke geluidbelasting wij verwachten. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) Als uitgangspunt voor de te stellen normen worden de in hoofdstuk 4 van de “Handreiking” genoemde richt- en grenswaarden gehanteerd. Bij de eerste toetsing worden de richtwaarden voor woonomgevingen gehanteerd zoals die in tabel 4 op pagina 25 van de “Handreiking” zijn opgenomen. In dit geval ligt de inrichting op een industrieterrein met daarop woningen waarvoor een richtwaarde geldt van 50 dB(A) voor de dagperiode. Maximale geluidniveaus (LAmax) Voor de maximale geluidniveaus (LAmax) geeft de “Handreiking” aan dat er gestreefd moet worden naar het voorkomen van maximale geluidniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), over de betreffende periode, uitkomen. In die gevallen waarin niet aan deze waarde kan worden voldaan kunnen hogere maximale geluidniveaus worden toegestaan. Voor de dagperiode wordt dan sterk aanbevolen ten hoogste een maximaal geluidniveau van 70 dB(A) en in bijzondere situaties 75 dB(A) toe te staan. Verkeersaantrekkende werking Het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting wordt door ons getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) Etmaalwaarde, zoals voorgesteld door de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) in de “Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer” van 29 februari 1996. Aangezien de inrichting nauwelijks verkeer aantrekt, hebben wij dit in onze overwegingen niet verder betrokken. IV.F.3
Beoordeling en conclusie
De inrichting wordt opgericht. De huidige activiteiten vinden al enkele jaren plaats. Er vinden alleen in de dagperiode activiteiten plaats. Er worden geen geluidproducerende apparaten binnen de inrichting gebruikt. Er is door ons een globale geluidbelasting berekend. Op basis van die berekeningen en gelet op de woning aan de Spoorlaan 10 te Woudenberg is in de voorschriften voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT de norm van 40 dB(A) opgenomen. _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
9
Op basis van deze berekeningen is een maximaal geluidniveau (LAmax) van 70 dB(A) vastgesteld op de gevel van de dichtstbijzijnde woning. Hoewel dit hoger is dan 10 dB boven de richtwaarde van 50 dB(A) hebben wij deze hoge waarde toch in de voorschriften als norm vastgelegd, omdat dit maximaal geluidniveau niet hoger is dan de grenswaarde conform de “Handreiking” en slechts enkele keren per week gedurende een korte periode optreedt. Ten behoeve van de handhaafbaarheid van de Wm-vergunning hebben wij in de voorschiften geluidsgrenswaarden gesteld bij de woning die het dichtst bij de inrichting staat. Gelet op het feit dat de inrichting alleen in de dagperiode in werking is, vergunnen wij alleen in deze periode geluidruimte.
IV.G Trillingen IV.G.1
Het kader voor de bescherming tegen trillingshinder
Trillingen kunnen schade veroorzaken aan gebouwen, hinderlijk zijn voor mensen en storingen aan apparatuur veroorzaken. Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de Richtlijn van de Stichting bouwresearch: Trilling: meet- en beoordelingsrichtlijnen, Deel B - Hinder voor personen in gebouwen (herdruk oktober 2003) In deze Richtlijn wordt gesproken van richtwaarden. In verband met het kunnen vaststellen van de mate van hinder hanteren wij geen trillingssterkten (Vmax) met een waarde die minder bedraagt dan 0,2. IV.G.2
Beoordeling en conclusie
Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat geen trillingshinder te verwachten is. Wij hebben geen voorschriften met grenswaarden voor trillinghinder aan deze vergunning verbonden.
IV.H Bodem IV.H.1
Het kader voor de bescherming van de bodem
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Wij hanteren de NRB als het primaire toetsingskader voor de beoordeling van bodembedreigende activiteiten. De activiteiten in de aanvraag dienen getoetst te worden aan de NRB. De NRB geeft aan welke bedrijfsmatige activiteiten bodembedreigend zijn en voor welke activiteiten bodembeschermende maatregelen en een bodembelastingonderzoek nodig zijn. Of een activiteit bodembedreigend is, hangt af van de gebruikte stoffen, de aanwezige apparatuur of opslagfaciliteit en de bedrijfsvoering. Het bodemrisico wordt vastgesteld met de bodemrisicochecklist (BRCL); die geeft een eenduidig antwoord op de vraag welke maatregelen bij welke activiteit nodig zijn om het bodemrisico verwaarloosbaar te maken. Aan de hand van de BRCL uit de NRB kan per bedrijfsactiviteit een emissiescore worden bepaald. Deze emissiescore is een maat voor het bodemrisico als gevolg van die activiteit. De juiste voorzieningen en maatregelen verlagen de emissiescore. Afhankelijk van de emissiescore wordt de bedrijfsactiviteit ingedeeld in een bodemrisicocategorie. Een emissiescore van 1 betekent een verwaarloosbaar bodemrisico (bodemrisicocategorie A). Er hoeven dan geen aanvullende maatregelen te worden getroffen. Bij een emissiescore groter dan 1 moeten wel aanvullende maatregelen worden getroffen. Het uitgangspunt van het nationale bodembeleid is dat door een doelmatige combinatie van maatregelen en vloeistofdichte voorzieningen een verwaarloosbaar risico wordt gerealiseerd. Combinaties van voorzieningen en maatregelen die volgens de BRCL leiden tot een emissiescore van 1 – dat wil zeggen dat zij een verwaarloosbaar bodemrisico geven – representeren de beste beschikbare technieken. _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
10
IV.H.2
De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de bodem
De opslag en verlading van stort- en stukgoed, is een activiteit die genoemd is in hoofdstuk 3.3.3 onder 3.1 van deel A3 van de NRB. Het stort- en stukgoed dat binnen de inrichting wordt opgeslagen zijn autobanden en huishoudelijke apparaten. Autobanden zijn geen bodembelastende stoffen. De op- en overslag van autobanden beschouwen wij derhalve niet als bodembedreigende activiteit. De NRB is hierop dan ook niet van toepassing. De afgedankte huishoudelijke apparaten die binnen de inrichting worden opgeslagen kunnen gevaarlijke en dus bodembelastende stoffen zijn. Voor deze activiteit is bij de aanvraag geen bodemrisicochecklist (BRCL) gevoegd. Wij hebben de activiteit getoetst aan de NRB. De huishoudelijke apparaten worden op een vloeistofkerende vloer droog en overkapt opgeslagen. Volgens tabel 3.3.3 "Opslag en verlading stort- en stukgoed" van de NRB wordt met deze maatregelen een eindemissiescore van 1 bereikt. IV.H.3
De maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem
Indien uit de huishoudelijke apparaten bodembelastende vloeistoffen lekken, dan moeten de betreffende apparaten in een lekbak worden geplaatst die de vloeistof volledig kan opvangen. Eventueel gemorste vloeistoffen moeten terstond van de vloeistofkerende vloer worden verwijderd. Deze maatregelen zijn in de vergunningvoorschriften opgenomen. IV.H.4
Beoordeling en conclusie bodembescherming
De activiteiten binnen de inrichting brengen een verwaarloosbaar bodemrisico met zich mee. IV.H.5
Bodembelastingonderzoek
Het preventieve bodembeschermingsbeleid gaat er van uit dat zelfs een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties en de te hanteren signaalwaarde. Op basis van de in het nulsituatieonderzoek vastgelegde bodemkwaliteit en de te hanteren signaalwaarden kan worden beoordeeld of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Door Grontmij Advies & Techniek b.v., adviesgroep Bodem, is een evaluatierapport sanering opgesteld. Dit onderzoek is als bijlage bij de aanvraag gevoegd. Dit onderzoek kan dienen als nulsituatie bodemonderzoek. De gegevens van de bodem die hierin zijn vastgelegd kunnen dienen als de zogenaamde nulsituatie. Hiermee is de huidige kwaliteit van de bodem waarop de inrichting is gevestigd voldoende beschreven en ook vastgelegd. Eindsituatie bodemonderzoek Na beëindiging van de betreffende activiteit(en) dient de eindsituatie bodemkwaliteit te worden onderzocht om vast te stellen of ondanks de getroffen voorzieningen en maatregelen bodembelasting is opgetreden en herstel van de bodemkwaliteit nodig is. De in dit kader gestelde voorschriften zijn op grond van artikel 8.16 sub c, van de Wm gesteld en blijven nog een jaar van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken. _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
11
IV.I IV.I.1
Afvalwater Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater
Uit de aanvraag blijkt dat er geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden waarbij afvalwater ontstaat. Er wordt uitsluitend huishoudelijk afvalwater op de gemeentelijke vuilwaterriolering geloosd. Voorts zijn zodanige maatregelen en voorzieningen getroffen dat eventueel afstromend regenwater niet door de bedrijfsactiviteiten wordt verontreinigd. De aangevraagde activiteiten zijn niet Wvo-vergunningplichtig. Dit houdt in dat in de Wmbeschikking naast voorschriften ter bescherming van de doelmatige werking van het gemeentelijk riool en het verwijderen van slib uit dit riool, tevens voorschriften voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Waterschap Vallei & Eem en het oppervlaktewater waarop deze rioolwaterzuiveringsinstallatie haar effluent loost, opgenomen dienen te worden. In de vergunning worden ook voorschriften opgenomen die regelen dat er bij brand voldoende bluswateropvang aanwezig is ter bescherming van de riolering, de waterzuivering en het oppervlaktewater (naast bescherming van de bodem). IV.I.2
Beoordeling en conclusie
De lozing van naar schatting 36 m3 huishoudelijk afvalwater per jaar is zonder verdere maatregelen acceptabel. Wij achten deze situatie vergunbaar.
IV.J
Energie
De Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) is als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Uit de aanvraag blijkt dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager veel minder is dan 50.000 kWh en dat er geen aardgas of andere brandstoffen worden verstookt. Het enige energieverbruik wordt veroorzaakt door verlichting met TL-buizen en in de winter verwarming van het kantoortje met twee elektrische kachels. Aan de vergunning zijn voor beperking van energie geen voorschriften verbonden.
IV.K Mobiliteit De publicatie “De Wet milieubeheer en vervoersmanagement” (VNG, 2000) is als uitgangpunt genomen voor de beoordeling van het aspect mobiliteit. In deze publicatie worden de volgende ondergrenzen genoemd: • Meer dan 100 werknemers en/of; • Meer dan 500 bezoekers per dag en/of; • Meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer en/of; • Meer dan 1 miljoen eigen transportkilometers per jaar. Vastgesteld is dat de genoemde grenswaarden bij lange na niet worden overschreden. In de voorschriften behoeven derhalve geen maatregelen te worden opgenomen ter beperking van de mobiliteit.
IV.L Preventie IV.L.1
Het kader voor het aspect preventie
Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door intern hergebruik. Extern hergebruik of recycling van afval, maar ook nageschakelde “end of pipe”- technieken, zoals afvalwaterzuivering of luchtzuivering, vallen buiten “preventie”. Voor de beoordeling van de aanvraag op dit aspect maken gebruiken wij de leidraad “Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning” (Den Haag, 1996 Infomil).
_____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
12
IV.L.2
De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het aspect preventie
Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen sprake is van een aanwezig preventiepotentieel. IV.L.3
Beoordeling en conclusie
Wij hebben geen voorschriften verbonden aan deze vergunning omdat er geen afval geproduceerd wordt. Aanvrager stelt zich ten doel zoveel mogelijk afval in de hergebruikscyclus te brengen. Daarmee wordt op dit punt invulling gegeven aan het begrip bescherming van het milieu.
IV.M Doelmatig beheer van afvalstoffen IV.M.1
Wet milieubeheer
Op grond van artikel 8.10 Wet milieubeheer kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip “bescherming van het milieu” is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wet milieubeheer is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wet milieubeheer (artikel 10.14 van de Wet milieubeheer). Het bedoelde afvalbeheersplan is het Landelijk Afvalbeheerplan 2002- 2012 (hierna aangeduid als het LAP). IV.M.2
Toetsing doelmatig beheer
In deel 1 van het LAP, het beleidskader, is het doelmatig beheer van afvalstoffen uitgewerkt. Een verdere specificatie daarvan is geformuleerd in deel 2, de sectorplannen en deel 3, de capaciteitsplannen. In de in deel 2 van het LAP opgenomen toelichting is in de paragraaf “Algemene bepalingen bij vergunningverlening” aangegeven op welke wijze wij bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP en met de in deel 2 opgenomen sectorplannen. Wij dienen bij de beoordeling van een aanvraag na te gaan of op de in de aanvraag genoemde afvalstromen één of meerdere sectorplannen van toepassing zijn. Is dat het geval, dan dient de aanvraag te worden getoetst aan die betreffende sectorplannen. Bij de onderhavige inrichting betreffen dat de sectorplannen 11 Auto-afval en 15 Wit- en bruingoed. Voorts dienen wij bij de beoordeling van de activiteiten na te gaan of deel 3 van toepassing is. Geen van de capaciteitsplannen is voor deze inrichting van toepassing. IV.M.3
Toetsing aan Algemene bepalingen bij vergunningverlening
Algemene bepalingen zijn algemeen geldend, tenzij in de sectorplannen anders is aangegeven. De vergunningverlener is gehouden om met deze bepalingen rekening te houden. De sectorplannen kunnen aanvullingen of afwijkingen van deze algemene bepalingen inhouden. Bij de algemene bepalingen worden de volgende onderwerpen behandeld. IV.M.4
Preventie en afvalscheiding
Op grond van artikel 10.4 van de Wm zijn preventie en afvalscheiding hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Voor wat betreft het aspect preventie wordt verwezen naar hetgeen wij daarover in paragraaf IV.L van deze considerans hebben overwogen. Met betrekking tot afvalscheiding is in het LAP als uitgangspunt opgenomen dat bedrijven, afhankelijk van het type afvalstroom voor zover dat redelijkerwijs van hen kan worden gevergd, verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting afvalstoffen vrijkomen waarvan in het LAP is aangegeven dat er omstandigheden kunnen zijn dat scheiding daarvan redelijkerwijs van een bedrijf kan worden gevergd. Op basis van het gestelde in de aanvraag achten wij het in voorliggende situatie redelijk van _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
13
vergunninghoudster afvalscheiding te verlangen voor zover dat met betrekking tot de autobanden en de huishoudelijke apparatuur mogelijk en nuttig is. IV.M.5
Mengen van afvalstoffen
Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en nietafvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is vastgelegd in de vergunning. Op basis van het gestelde in de aanvraag is het mengen van afvalstromen niet aan de orde. Binnen deze inrichting worden geen afvalstoffen gemengd. IV.M.6
Vergunningtermijn
Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wet milieubeheer, art. 8.17, lid 1 en 2). De gevraagde Wm-vergunning wordt derhalve verleend voor een periode van 10 jaar. Er bestaan geen redenen om deze termijn te korten. IV.M.7
Acceptatie en bewerking (A&V-beleid)
In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking van de geaccepteerde afvalstoffen plaatsvindt. Het A&V-beleid en de mengregels zijn van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport “De verwerking verantwoord”. H-Tyres accepteert alleen afgedankte banden en huishoudelijke apparaten voor hergebruik. Autobanden zijn afvalstoffen met een laag risico, waarbij geen sprake is van menging en waarvoor monstername en analyses niet noodzakelijk zijn. De beschrijving in de aanvraag van de acceptatie en verwerking van de autobanden voldoet aan de uitgangspunten van de richtlijnen uit het rapport “De verwerking verantwoord”. Huishoudelijke apparaten die als gebruiksvoorwerpen worden geëxporteerd zijn geen afvalstoffen en vallen derhalve niet onder het A&V-beleid. Om zeker te zijn dat de huishoudelijke apparaten werken, dient na acceptatie ervan de werking van de apparaten gecontroleerd te worden. Indien een apparaat defect is, dient het betreffende apparaat overeenkomstig het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur (Bea) en de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur (Rea) te worden afgevoerd (zie § IV.M.13). IV.M.8
Administratieve organisatie en interne controle (AO/IC)
Bedrijven die afvalstoffen accepteren moeten tevens hun procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) vastleggen om de kans op een onjuiste verwerking te verminderen. Niet voor elk bedrijf is het vastleggen van het AO/IC-beleid van even groot belang. Aangezien aanvrager alleen banden en huishoudelijke apparaten voor hergebruik accepteert en er niet wordt gemengd achten wij het onderdeel AO/IC-beleid niet van toepassing. Wel moeten de defecte apparaten separaat van de werkende apparaten worden opgeslagen en moet een controle mogelijk zijn door een correcte registratie. Dit hebben we in de voorschriften bepaald. IV.M.9
Registratie
Gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
14
daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Voorts zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van de registratie van huishoudelijke apparatuur, die voor export wordt opgeslagen en die overeenkomstig het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur (Bea) en de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur (Rea) worden afgevoerd. IV.M.10 Afvalstromen waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen Op de in de aanvraag genoemde afvalstromen zijn de volgende sectorplannen van het LAP van toepassing: - Sectorplan 11. Auto-afval; - Sectorplan 15. Wit- en bruingoed. Het beleid voor auto-afval is gericht op het bevorderen van nuttige toepassing van de verschillende materialen en onderdelen van auto-afval, bij voorkeur in de vorm van product- en materiaalhergebruik. Het beleid voor wit- en bruingoed is gericht op het tot stand brengen van een lekvrije afvalbeheerstructuur, met zoveel mogelijk product- en materiaalhergebruik. In het Besluit wit- en bruingoed worden producenten en importeurs hiervoor verantwoordelijk gesteld; zowel in organisatorisch als in financieel opzicht. De Europese Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), vastgesteld op 27 januari 2003, stelt eisen aan een systeem van inzameling, verwerking, nuttige toepassing en milieuhygiënisch verantwoorde verwijdering van onder meer wit- en bruingoed. Dit is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd met het Bea en de Rea. IV.M.11 Opslag van afvalstoffen Op grond van artikel 11e van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa) dient het bevoegd gezag aan een Wm-vergunning voorschriften te verbinden voor de opslagduur van afvalstoffen binnen een inrichting. Deze termijn bedraagt in principe ten hoogste één jaar. De opslag kan evenwel ook tot doel hebben de afvalstoffen daarna (al dan niet na een be-/verwerking) door nuttige toepassing te laten volgen. Indien daarvan aantoonbaar sprake is kan de opslagtermijn ten hoogste drie jaar bedragen Autobanden In sectorplan 11 "Auto-afval" is aangegeven dat - in afwijkingen van de algemeen geldende bepalingen - de maximale opslagtermijn voor autobanden slechts één jaar is. Dit wegens problemen die zijn ontstaan met het illegaal dumpen en onbeheerd achterlaten van grote partijen afgedankte autobanden. In de aanvraag voor een vergunning moet zijn aangetoond dat het opslaan van de autobanden effectief en efficiënt is. H-Tyres accepteert autobanden en slaat de banden op nadat een keuring is uitgevoerd om te bepalen voor welke nuttige toepassing de autoband het best geschikt is. Deze keuring maakt deel uit van de acceptatie om de autobanden effectief en efficiënt op te kunnen slaan (sorteren, samenvoegen en samenpakken) en naar de juiste afnemer af te voeren voor nuttige toepassing. De maximale doorzet in de inrichting bedraagt 75.000 banden per jaar. De maximale opslag betreft 20.000 banden. De opslagtermijn is gemiddeld drie tot vier maanden. Daarmee voldoet de inrichting aan de eis van het sectorplan, dat de opslagtermijn maximaal 1 jaar mag zijn. Voor het uitsluitend opslaan van afgedankte banden wordt alleen een vergunning verleend wanneer het bedrijf concrete afzetmogelijkheden heeft voor de totale hoeveelheid autobanden die worden opgeslagen. Het bedrijf voert de aangevraagde activiteiten al geruime tijd uit. In de aanvraag zijn ook concrete afzetmogelijkheden aangegeven. Vastgesteld kan worden dat het bedrijf afzetmogelijkheden heeft voor de autobanden; de vergunning kan derhalve worden verleend.
_____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
15
In de vergunningen moet het voorschrift worden opgenomen dat elke stagnatie in de afzet van de autobanden moet worden gemeld bij het bevoegd gezag. Wit- en bruingoed H-Tyres accepteert huishoudelijke apparaten voor hergebruik in het buitenland. Het betreffen apparaten die werken en niet gezien worden als afvalstoffen. Hiervoor geldt derhalve geen maximum opslagtermijn. Hierbij zullen onvoorzien ook apparaten worden geaccepteerd die niet meer werken en als afval moeten worden afgevoerd overeenkomstig het Bea en de Rea. Voor deze defecte apparaten, die apart moeten worden opgeslagen, geldt een opslagtermijn van maximaal drie jaar. IV.M.12 Toetsing aan sector plan 11 Auto-afval Be- en verwerking In het sectorplan is de minimumstandaard opgenomen voor het be- en verwerken van afgedankte banden, te weten: nuttige toepassing. Afgedankte autobanden worden nuttig toegepast als er handelingen mee worden verricht die gericht zijn op producthergebruik, materiaalhergebruik en hoofdgebruik als brandstof. De meeste banden zijn geschikt voor export naar onder meer Afrikaanse landen. Hier vindt producthergebruik plaats. De aangevraagde activiteiten voldoen hiermee aan de minimum standaard, zoals opgenomen in het sectorplan. IV.M.13 Toetsing aan sectorplan 15 Wit- en Bruingoed Be- en verwerking Op basis van het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur (Bea) en de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur (Rea) geldt een handelsverbod voor (H)CFK-houdende koelen vriesapparatuur. Om die reden is een acceptatieverbod van (H)CFK-houdende koel- en vriesapparatuur in de vergunning opgenomen. In het sectorplan is de minimumstandaard opgenomen voor het be- en verwerken van gescheiden ingezameld wit- en bruingoed. De minimumstandaard is nuttige toepassing van de samenstellende delen, tot minimaal het percentage dat is opgenomen in de Leidraad Besluit verwijdering wit en bruingoed. Shredderafval dat vrijkomt bij de verwerking van wit- en bruingoed moet worden verwerkt conform de minimumstandaard die is opgenomen in sectorplan 25 ‘Shredderafval’. In de aanvraag is aangegeven, dat de huishoudelijke apparatuur geëxporteerd wordt ten behoeve van hergebruik in de betreffende landen. Dit is alleen toegestaan indien sprake is van werkende apparatuur. In de periode van februari tot oktober 2004 heeft de VROM-Inspectie onderzoek gedaan naar de handel in elektronica-afval. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat een aantal elektronicawinkels de door de particulier afgedankte apparaten doorverkoopt aan handelaren. Deze handelaren verkopen de afgedankte apparaten door aan met name Oost-Europese en Afrikaanse bedrijven, vaak zonder ze eerst te testen op bruikbaarheid. Uit de partijen die tijdens de overbrenging gecontroleerd en getest zijn bleek dat 50 tot 90% van de televisies niet functioneerden. Deze niet werkende apparaten worden in ontwikkelingslanden vaak op milieuhygiënisch onverantwoorde wijze verwerkt. De in de apparatuur aanwezige gevaarlijke componenten zoals broomhoudende brandvertragers, lood, kwik en andere zware metalen kunnen directe gezondheidsschade veroorzaken bij de arbeiders die deze afvalstoffen verwerken en kunnen de bodem verontreinigen in de omgeving waar de apparaten verwerkt worden. De VROM-Inspectie doet in haar rapportage onder meer de aanbeveling om handelaren te informeren en hen erop te wijzen dat deze defecte apparaten moeten worden afgegeven aan geregistreerde inzamelaars. Voor de in de aanvraag aangegeven werkende apparaten, die worden geaccepteerd met het oogmerk ze in Afrika een tweede gebruikstermijn te geven, zijn de verplichtingen van het Bea en de Rea niet van toepassing. Voor apparaten die niet meer functioneren en beschouwd moeten worden als (gevaarlijk) afval geldt de verplichting om de apparaten te verwijderen overeenkomstig het Bea en de Rea. Omdat in het Bea geen verplichting is opgenomen dat ingezamelde elektrische en elektronische apparaten moeten worden afgegeven aan de daarvoor opgezette structuren, hebben wij deze verplichting voor _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
16
niet-werkende apparaten in de vergunningvoorschriften opgenomen. Overigens is het ook op grond van artikel 10.37, lid 1, Wm verboden deze afvalstoffen af te geven aan een bedrijf dat niet is geregistreerd of geen vergunning heeft voor het verwerken van deze afvalstoffen. De aangevraagde activiteiten - voor zover het geen koel- en vriesapparatuur en/of defecte apparatuur betreft - voldoen hiermee aan de minimum standaard, zoals opgenomen in het sectorplan. IV.M.14 Sturingsvoorschriften In § 10.3.3 "De minimumstandaard bestaat uit meerdere stappen" van het Beleidskader van het LAP is aangegeven dat een in een sectorplan beschreven minimumstandaard uit meerdere be- en verwerkingshandelingen kan bestaan. Het is niet noodzakelijk dat alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen(en) binnen dezelfde inrichting worden uitgevoerd. Dat kan ook in verschillende inrichtingen plaatsvinden. Het LAP stelt dan evenwel als randvoorwaarde dat de betreffende afvalstoffen alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen(en) wel dienen te doorlopen. Daartoe dient dan aan de vergunning van het bedrijf dat een deelbewerking van de minimumstandaard heeft uitgevoerd een zogenaamd sturingsvoorschrift te worden verbonden. Zoals wij ook in de vorige paragraaf hebben aangegeven nemen wij sturingsvoorschriften in de vergunning op als bedoeld in het LAP: a. indien autobanden niet geschikt zijn voor de export, dan moeten deze banden aan een erkende verwerker of afvalinzamelaar worden afgegeven ten behoeve van nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik dan wel worden afgevoerd voor materiaalhergebruik met hoofdgebruik als brandstof; b. mogelijk geaccepteerde defecte huishoudelijke apparaten moeten worden afgegeven aan een inzamelaar of verwerker die de apparatuur overeenkomstig het Besluit inzamelen afvalstoffen (Bia) en de Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen (Ria) mag inzamelen, ontvangen en vervoeren. IV.M.15 Conclusie toetsing doelmatig beheer Gelet op bovenstaande is de wijze van verwerking van autobanden en huishoudelijke apparatuur conform de in de aanvraag aangegeven be- of verwerkingsmethode in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 10.4, 10.5 en 10.14 van de Wet milieubeheer.
IV.N Externe Veiligheid IV.N.1
Het kader voor externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij H-Tyres worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf - anders dan bij brand, hetgeen in de volgende paragraaf wordt overwogen - is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Derhalve is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant. In deze vergunning zijn geen voorschriften opgenomen ten aanzien van de verplichtingen van vergunninghoudster wanneer zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan. Dit is namelijk al geregeld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer. IV.N.2
Externe veiligheid en gevolgen voor het milieu bij brand
In het kader van de externe veiligheid bij de opslag van autobanden is alleen de brandveiligheid van belang. Bij de beantwoording van de vraag of het belang van de bescherming van het milieu zich tegen vergunningverlening verzet is niet alleen relevant welke gevolgen voor het milieu een inrichting heeft bij normaal functioneren, maar moet ook in ogenschouw worden genomen welke calamiteiten zich binnen een inrichting kunnen voordoen waardoor nadelige gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. Het belang van het voorkomen dan wel beperken van nadelige gevolgen voor het milieu bij een brand valt volgens de vaste jurisprudentie onder de reikwijdte van de Wet milieubeheer (Wm). _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
17
Bij de toepassing van de artikelen 8.10 en 8.11 Wm heeft het bevoegde gezag een zekere beoordelingsvrijheid welke haar begrenzing vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. Wij hebben het Brandbeveiligingsconcept beheersbaarheid van brand van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (hierna: Bbc) gehanteerd bij de inkleding van deze beoordelingsvrijheid. Brandende autobanden zijn moeilijk te blussen. Ook moet rekening worden gehouden met een snelle branduitbreiding. Blusmiddelen zijn moeilijk op de brandhaard te brengen vanwege de holtes in de banden en de vrije ruimte tussen de banden bij de opslag. Zeker in het beginstadium is sprake van een zeer heftige brand. Vlamtemperaturen van ca. 1.000 ºC behoren tot de normale verwachtingen. De tweede fase in de brand heeft een relatief lage brandsnelheid. Dit wordt veroorzaakt doordat de porositeit van een bandenstapel sterk afneemt. De banden smelten en zakken onder hun eigen gewicht in elkaar. Branddoorslag en brandoverslag kunnen met name optreden in de eerste fase. Uitgangspunt bij autobandenbrand is het bestrijden van de brand door het afvoeren van autobanden, wat neerkomt op het wegnemen van de brandstof. In sommige situaties is dat echter niet meer mogelijk, bijvoorbeeld bij een (te) late melding of een zeer snelle uitbreiding van de brand. De inzet van de brandweer zal zich in eerste instantie niet richten op het blussen maar hoofdzakelijk op het voorkomen van uitbreiding, een inzet derhalve buiten het brandcompartiment. Prioriteit ligt bij het voorkomen van uitbreiding van de brand, omdat bij volledige verbranding van hetgeen al in brand staat de kleinste hoeveelheden schadelijke stoffen vrijkomen. Het is dus van groot belang om het aantal banden en de grootte van het brandcompartiment in combinatie met de brandveiligheidsvoorzieningen in ogenschouw te nemen. Autobanden in een bandenopslag vormen bij brand een grote bedreiging voor het milieu. De banden vallen bij brand uiteen in gevaarlijke componenten waaronder gassen, zware metalen en olie. De ontledings- en verbrandingsproducten en het vervuilde bluswater vervuilen de lucht, het oppervlaktewater en de bodem (grond en grondwater). Omdat de omstandigheden waaronder een autobandenbrand plaatsvindt sterk kunnen verschillen, bestaan er grote verschillen tussen het verloop van de brand en de uitstoot van de verschillende verbrandingsproducten. - Luchtverontreiniging Een autobandenbrand gaat gepaard met de ontwikkeling van dichte zwarte rook, die stoffen bevat die schadelijk voor het milieu en de gezondheid (bij inhaleren of huidcontact) kunnen zijn. Behalve een grote hoeveelheid stofdeeltjes bevat de rookpluim onder andere koolmonoxide, vluchtige organische verbindingen (benzeen en andere koolwaterstoffen), minder vluchtige organische verbindingen (PAK's), zware metalen in dampvorm (cadmium en zink) en zwavelverbindingen die in hoge mate bijdragen aan de stank van de rook. De grootste bedreiging voor de gezondheid wordt gevormd door de PAK's en koolmonoxide in de rook omdat die stoffen in hoge concentraties kunnen vrijkomen. - Grond-, grondwater- en oppervlaktewaterverontreiniging De temperatuur van een brand van autobanden kan variëren van ongeveer 100 ºC tot 2.000 ºC. Bij temperaturen beneden 250 ºC ontstaan aanzienlijke hoeveelheden olie en vaste stoffen. Een autobandenbrand kan daarom behalve verontreiniging van de lucht ook een ernstige verontreiniging van de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater in de omgeving van de brand veroorzaken. De olie die uit de autobanden vrijkomt bevat onder meer thiazolen, amines, aromatische koolwaterstoffen zoals naftaleen, anthraceen, benzeen, tolueen, ethylbenzeen en andere organische verbindingen. Het blussen van een autobandenbrand veroorzaakt door het verlagen van de brandtemperatuur een toename van de olie-emissie. Wanneer de temperatuur van de bandenbrand door blussen wordt verlaagd komt bij de verbranding van 25.000 autobanden ongeveer 6.000 liter olie vrij, die zich over de bodem verspreid. Bij het blussen van de brand wordt niet de volledige koelcapaciteit van water gebruikt. Een deel van het water zal verdampen maar een groot deel zal alleen opgewarmd worden en daarna via de onderkant van de brandende bandenstapel over de vloeren en de grond wegstromen. Tegelijkertijd _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
18
mengt de olie zich met het bluswater, waardoor de olie zich verder kan verspreiden over de grond en dan een bedreiging vormt voor de bodem en het oppervlaktewater. De as die als bijproduct van autobandenbranden wordt gevormd bevat zware metalen zoals lood, cadmium, chroom, nikkel en zink. Deze metalen lossen voor een deel op in het bluswater en worden daarmee ook verspreid. Dit bluswater zal dus ernstig vervuild zijn met verbrandings- en ontledingsproducten van de banden en moet derhalve worden opgevangen. De inrichting staat op een oude spoordijk. Aan beide zijden van de inrichting loopt een sloot, die beiden niet tot de inrichting behoren. Als er geen maatregelen en voorzieningen worden getroffen zal het bluswater zich door afstroming in de sloten verspreiden en zal verontreiniging van de bodem, grond- en oppervlaktewater optreden. Ook is er kans op dat bluswater via de inrit terecht komt in het gemeentelijk riool. Dit vervuild bluswater moet dus worden opgevangen. Deze opvang kan op verschillende manieren worden gerealiseerd. Hiertoe moet de aanvrager een plan bij ons indienen. Brandbeveiligingsconcept Beheersbaarheid van Brand (Bbc) Het Bbc is primair ontwikkeld vanuit de wens om branduitbreiding te beperken uit het oogpunt van beheersbaarheid. Op grond van het Bbc moeten de benodigde maatregelen en voorzieningen, die voor dit aspect in de vergunning moeten zijn opgenomen, erop gericht zijn dat een eventuele brand (nog) beheersbaar moet zijn bij aankomst van de brandweer. De brand kan dan door middel van een binnenaanval worden bestreden met één tankautospuit (TAS) zonder dat er brandoverslag kan plaatsvinden naar belendende percelen binnen een tijdbestek dat wordt bepaald door de hoogte van de piekvuurbelasting. Het uitgangspunt bij binnenopslag is een maximale vuurlast van 300 ton vurenhoutequivalent per brandcompartiment. Bij H-Tyres bedraagt de oppervlakte 750 m2 in de grote hal en 92 m2 in de ruimte daarnaast die tezamen als één brandcompartiment moeten worden gezien vanwege het ontbreken van een brandwerende constructie tussen beide ruimten. In de aanvraag is aangegeven dat er maximaal 20.000 banden worden opgeslagen. Op de situatietekening behorende bij de aanvraag is aangegeven dat in het brandcompartiment ca. 17.000 banden worden opgeslagen. Globaal wordt er 300 m2 benut voor de opslag van deze autobanden. Dat betekent bij maximum opslag een gemiddelde hoogte van 2.75 meter. De verbrandingswaarde van autobanden bedraagt ongeveer 38 MJ/kg, hetgeen bij een gewicht van ongeveer 6,5 kg van een personen-/bestelautoband neerkomt op 247 MJ per band. Dit is gelijk aan 13 kg vurenhout. Theoretisch mogen er in de hal dus maximaal 23.000 banden worden opgeslagen. Op het buitenterrein achter het gebouw mogen 100 vrachtwagen- en tractorbanden worden opgeslagen. Deze banden hebben een gewicht van ca. 50 kg en meer, hetgeen per band een verbrandingswaarde van ca. 1.900 MJ betekent. De opslag van 100 banden betekent derhalve een vuurlast van ca. 10 ton vurenhout. In bijlage 8 van de aanvraag is aangegeven dat op het voorterrein een tweetal containers zijn opgesteld, waarin afgekeurde banden liggen opgeslagen. Deze worden regelmatig geleegd. Op de tekening is aangegeven, dat in deze twee containers vier compartimenten zijn waarin elk maximaal 700 banden kunnen worden opgeslagen; in totaal dus een maximum van 2.800 banden in containers. Hier is derhalve maximaal een vuurlast aanwezig van 36 ton vurenhout. De kans op ontbranden van banden in deze containers is echter verwaarloosbaar. Mocht er in een container toch brand ontstaan, dan is deze goed beheersbaar. Het Bbc is niet specifiek gericht op het voorkomen van milieuschade als gevolg van een brand. In dit verband is van groot belang dat na het verschijnen van het Bbc twee andere rapporten zijn gepubliceerd, te weten “Brandbeheersing bij opslag van gebruikte banden” van maart 1998 (in opdracht van de provincie Noord-Brabant ontwikkeld door Adviesgroep AVIV B.V.) en de “Handreiking Opslag van autobanden” van december 2002 (in opdracht van de provincie Utrecht en de Regionale Brandweer Utrecht ontwikkeld door het NIBRA). Deze rapporten zien uitdrukkelijk op het voorkomen dan wel beperken van de negatieve gevolgen voor het milieu bij een bandenbrand en zijn beide gebaseerd op het Bbc. _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
19
Het uitgangspunt bij een bandenbrand is het voorkomen van uitbreiding van een (beginnende) brand en het laten uitbranden van de bandenbrand en deze brand controleren doormiddel van koelen. Overeenkomstig de Handreiking opslag autobanden van het NIBRA is een capaciteit van 60 m3/h bluswater voldoende om te kunnen koelen. Toepassen van het Bbc gaat hand in hand met het zoveel mogelijk beperken van milieulast bij een bandenbrand, zoals bijvoorbeeld schadelijke rookgassen en verbrandingsproducten, verontreinigd bluswater naar riolering, oppervlaktewater en bodem. IV.N.3
Voorzieningen en maatregelen in geval van bandenbrand
Het totaal van de brandveiligheidsvoorzieningen, zoals deze zijn opgenomen in de aanvraag, is door de gemeentelijke brandweer van Woudenberg en door Brandweer Regio Utrechts Land beoordeeld. In het advies van BRUL d.d. 10 november 2005 met kenmerk 05.531153 komt zij tot de conclusie dat de brandveiligheid voldoende gewaarborgd wordt mits een aantal voorschriften aan de vergunning zullen worden verbonden. Bovendien wordt door BRUL opmerkingen met betrekking tot de aanvraag gegeven. Op 16 februari 2006 zijn door BRUL per brief (kenmerk 06.530141) aan de Brandweer Woudenberg met betrekking tot de aanvullende gegevens opmerkingen gemaakt en is aanvullend advies gegeven ten aanzien van de Wm-vergunning. Deze brief is door de Brandweer Woudenberg als bijlage bij hun brief van 21 februari 2006, kenmerk WM/01/2006 aan ons gezonden. In deze brief geeft de Brandweer Woudenberg ook aanvullend advies. Deze aanwijzingen van de brandweer hebben wij meegenomen in onze overwegingen en bij het opstellen van de voorschriften met betrekking tot de externe veiligheid in relatie tot een bandenbrand. In de bij de aanvraag gevoegde Brandveiligheidsmemoranda 2005.2 en 2005.3 van SAVE (projectnummer 153257) zijn maatregelen en voorzieningen voor bescherming van het milieu en de veiligheid aangegeven. Wij hebben deze brandveiligheidsvoorschriften opgenomen in de vergunning. Ook zijn voorschriften opgenomen om verontreiniging van grond, grondwater en riolering bij een brandenbrand zoveel mogelijk te beperken. Het betreffen de volgende maatregelen: 1. plaatsing van voldoende blusmiddelen; 2. afsluiten van het pand om brandstichting te voorkomen; 3. het aanbrengen van een brandwerende scheidingswand met een WBDO van 240 minuten tussen de bandenopslagloods en de inrichting voor de verkoop van auto's; 4. het creëren van opvang van bluswater. Zowel de brandwerende scheidingswand als de bluswateropvang moeten nog worden gerealiseerd. Voorts zijn de volgende maatregelen genomen ter vergroting van de veiligheid: a. het beperken van de bandenopslag in het binnen- en buitencompartiment: de stapelhoogte is bij maximum opslag gemiddeld 3 meter hoog. Mede door de gevelhoogte van 5 meter wordt de maximum opslaghoogte begrensd tot maximaal 4 meter; b. ontstekingsbronnen worden in de opslagruimte geweerd: roken en open vuur is verboden en ruimteverwarming wordt er niet gebruikt. Het testen van de werking van het klein wit- en bruingoed gebeurt in het voorgedeelte van de ruimte, waar geen banden zijn opgeslagen. Overige (elektrische) apparatuur wordt niet gebruikt; c. omdat er geen brandslanghaspels aanwezig zijn (en ook niet vorstvrij zijn aan te leggen) en een beginnende bandenbrand niet met 6 kg blusmiddel te blussen is, moeten de draagbare blustoestellen een capaciteit van ten minste 12 kg blusmiddel bezitten; bovendien moet er bij de hoofdingang een verrijdbaar blustoestel met een capaciteit van ten minste 50 kg blusmiddel worden geplaatst; d. er dient voldoende bluswater voor koeling bij een eventuele bandenbrand ter beschikking van de brandweer te staan; e. er moet gezorgd worden voor een goede toegankelijkheid voor de brandweer. Indien er onverhoopt brand zou uitbreken dan zal - bij gevorderde brand - gekozen worden om de brand gecontroleerd - onder koeling van te beschermen objecten - te laten uitbranden. Hierbij zal worden getracht de uitstoot van verontreinigende stoffen en giftige dampen tot een minimum te beperken. Men moet er op bedacht zijn dat met het instorten van het dak asbest vrij kan komen. _____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
20
Door de brandweer wordt tevens geadviseerd om voor de veiligheid van het personeel een tweede vluchtweg vanuit het kantoor naar buiten te maken. Dit kunnen we echter op grond van de Wm niet voorschrijven. IV.N.4
Beoordeling en conclusie
Gelet op de geringe kans dat brand ontstaat en de genomen maatregelen om bij een eventuele brand te kunnen optreden zijn wij van mening dat vergunning verleend kan worden, mits daaraan voorschriften zijn verbonden overeenkomstig het gestelde in paragraaf IV.N.3.
V
Bekendmaking (ontwerp)beschikking
V.A
Zienswijze
Naar aanleiding van de aanvraag en de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn geen adviezen of zienswijzen ontvangen.
V.B
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking
Ten opzichte van de ontwerpbeschikking zijn de volgende wijzigingen aangebracht: In de considerans zijn de zaken met betrekking tot de ontwerpbeschikking aangepast aan de definitieve beschikking. Uit het voorschrift 2.6.1 is de zinsnede “voor zover in de voorschriften van hoofdstuk 4 niet anders is bepaald,…” verwijderd, omdat in hoofdstuk 4 geen andere opslagtermijnen zijn opgenomen, dan in dit voorschrift is aangegeven. In de voorschriften 3.1.1, 3.1.2 en 3.2.2 is verduidelijkt dat het bij de acceptatie gaat om de ontvangst van werkende apparaten, die voor export zijn bestemd. Indien in een partij bruin- en/of witgoed onverhoopt een defect apparaat is meegekomen, dient dit apparaat zo spoedig mogelijk te worden afgevoerd. Er is geen vergunning aangevraagd voor de acceptatie van wit- en bruingoed in het afvalstadium. De bodembeschermende voorzieningen zijn niet in overeenstemming met de in het Bea en Rea voorgeschreven voorzieningen bij opslag van deze afvalstoffen. Het voorschrift 4.1.3 is verwijderd, omdat de maximum opslagtermijn al in voorschrift 2.6.1 is voorgeschreven. Het voorschrift 4.4.3 is verwijderd, omdat er voor werkende huishoudelijke apparaten geen maximum opslagtermijn geldt.
V.C
Het origineel van deze beschikking te zenden aan VOF H-Tyres en een afschrift te zenden aan:
burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland) te Haarlem; plaatselijke brandweer van de gemeente Woudenberg; Brandweer Regio Utrechts Land te Utrecht; Gewest Eemland, Afdeling Milieu te Amersfoort; het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei & Eem. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http:\\www.provincie-utrecht.nl.
VI
Conclusie
Op grond van bovenstaande overwegingen besluiten wij de gevraagde Wm-vergunning te verlenen. Ter bescherming van het milieu verbinden wij voorschriften aan de vergunning. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
_____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
21
VII
Termijn waarvoor de Wm-vergunning wordt verleend
Wij verlenen een Wm-vergunning voor een termijn van ten hoogste tien jaar indien de vergunning betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen, van buiten de inrichting afkomstig, worden opgeslagen, overgeslagen, bewerkt, verwerkt, vernietigd of verbrand. In dit geval verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor de opslag van afvalstoffen voor 10 jaar. Er zijn geen redenen - als genoemd in art.8.17, lid 1, Wm - om de geldigheidsduur van de vergunning tot een kortere termijn te beperken. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
ing. G.C.M. Nortier, hoofd sector Vergunningen en Handhaving/Ketenbeheer a.i.
_____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
22
Beroepsmogelijkheid Tegen deze beschikking kan tot en met zes weken met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van de beschikking ter inzage is gelegd beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep staat overeenkomstig het bepaalde in Awb art 8:1 jo art 7:1 open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 141,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 281,- voor rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
_____________________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht VOF H-Tyres, Woudenberg Sector V&H/Ketenbeheer Besluit d.d. 9 mei 2006, nr. 2006WEM001716i
23