Dienst Water en Milieu Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 Fax 030-2583140 http://www.provincie-utrecht.nl
BESLUIT
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer
17 januari 2005 2005WEM005472i
Sector Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
V&H/Ketenbeheer B.Biemans 030-258 3107 030-258 3106 Besluit Wet milieubeheer; Gemeente Baarn
Besluit op het verzoek van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn ontvangstdatum 21 oktober 2004 en aangevuld op 20 december 2004, 14 januari 2005, 26 juli 2005 en 7 september 2005 - om een vergunning ingevolge artikel 8.1, eerste lid onder a en c van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting bestaande uit een gemeentewerf en een afvalbrengpunt voor particulieren. De inrichting is gelegen aan de Drakenburgerweg 21 te Baarn, kadastraal bekend gemeente Baarn, sectie H, onder nummer 1588 (gedeeltelijk), 2108 (gedeeltelijk) en 2410 (gedeeltelijk). 1
BESLISSING
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Milieubeleidsplan Provincie Utrecht 2004-2008 en het Landelijk afvalbeheerplan 2002-2012 en gelet op hetgeen onder punt 2 en volgende wordt overwogen, besluiten wij: 1. Aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn de gevraagde vergunning te verlenen voor een gemeentewerf en een afvalbrengpunt voor particulieren voor een periode van 10 jaar na het van kracht worden van deze vergunning; 2. de bij dit besluit behorende gewaarmerkte aanvraag deel te laten uitmaken van dit besluit, voor zover de voorschriften en de considerans niet anders bepalen; 3. aan de vergunning de voorschriften te verbinden zoals die zijn opgenomen in het bijbehorende voorschriftenpakket.
Het provinciehuis is per openbaar vervoer vanaf Utrecht CS te bereiken via GVU-lijn 11 (richting De Uithof). Heeft u klachten'? Provinciale klachtencommissie, 030 - 2582449.
2
BESCHRIJVING VAN DE INRICHTING
De inrichting betreft een gemeentewerf en een afvalbrengpunt (milieustraat). Afvalbrengpunt Bij het afvalbrengpunt kunnen particulieren de volgende afvalstoffen afgeven: glas, papier/karton, kleding, tuinafval, wit- en bruingoed, kca, afvalgasflessen, kunststoffen, (non)-ferro-afvalstoffen, hout (A-, B- en C-hout), zand/grond, schoon puin, bouw- en sloopafval, dakleer, autobanden, asbest en restafval. Op het terrein van de inrichting zijn hiervoor diverse afvalcontainers geplaatst waarin de afvalstoffen gescheiden worden opgeslagen. Daarnaast is een kca-depot op de inrichting aanwezig. Het kca-depot bestaat uit een voorsorteerruimte waar het kca wordt afgegeven en tijdelijk in boxen wordt opgeslagen en een opslagruimte. Aan het eind van de dag worden de boxen naar de feitelijk opslag binnen het depot gebracht en per categorie, gescheiden van elkaar, opgeslagen. In het kca-depot bevindt zich tevens een opslagkast voor ongediertebestrijdingsmiddelen. Afgewerkte olie wordt in een tank met een inhoud van 2500 liter bewaard, welke gelegen is onder een afdak in een kelder naast het kca-depot. Afvalgasflessen worden in een aparte ruimte in het kca-depot opgeslagen. Het afvalbrengpunt is op werkdagen en zaterdagen opengesteld voor het inleveren van afvalstoffen door inwoners van de gemeente Baarn (uitsluitend particulieren). Afval van bedrijven wordt niet geaccepteerd. Gemeentewerf De gemeentewerf heeft een groot gedeelte van het oppervlak van het terrein in gebruik waarop drie gebouwen zijn gerealiseerd. Eén gebouw is ingericht als was/kleedruimte voor personeel, kantoorruimte en de kantine. Het tweede gebouw (deels kca-depot) bestaat uit diverse ruimten voor stalling van goederen en materialen (onder andere inboedels na huisuitzettingen). Het derde gebouw is opgesplitst in: - stallingsruimte voor motorvoertuigen; - diverse werkplaatsen (onderhoudswerkplaats, timmerwerkplaats en schilderwerkplaats); - een opslagplaats voor materieel voor wegenonderhoud; - een stalling voor de bronbemaling; - loodsen ten behoeve van de opslag van strooizout (maximaal 300 ton), wegenzand (maximaal 100 ton) en wegafzettingsmateriaal/schragen. In de stallingsruimte voor motorvoertuigen wordt materieel van de gemeente (wagens, strooiwagens, fietspadstrooier, etc.) gestald. In de stalling voor de vuilniswagens is eveneens een gekoelde kadaveropslag aanwezig. In de onderhoudswerkplaats worden onderhoudswerkzaamheden en inspecties aan eigen voertuigen en werktuigen uitgevoerd en worden oliën en smeer- en koelmiddelen opgeslagen. In de aangrenzende, aparte ruimte is een acculader geplaatst ten behoeve van de elektrische heftruck. In de timmerwerkplaats worden onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van gemeentelijke gebouwen en voorzieningen. Daarnaast is een magazijn voor materialen, gereedschappen en lijm aanwezig. In de schilderswerkplaats worden schilderswerkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van gemeentelijke eigendommen. Er is geen spuitruimte aanwezig. In de schilderswerkplaats bevindt zich een verfopslag conform CPR 15-1. Op het buitenterrein is daarnaast aanwezig: - een opslagplaats voor bestratingsmaterialen; - een opslagplaats voor weggesleepte auto’s (op basis van de APV) en fietsen. Deze auto’s en fietsen worden hier tijdelijk gestald tot deze worden afgehaald door eigenaar. - een wasplaats; - een dieselopslagtank (inhoud 10.000 liter); - een tankplaats voor eigen voertuigen;
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
2
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
-
3 3.1
een opslagplaats voor veegvuil en kolkenslib. Momenteel is hiervoor een container in gebruik die in een verlaagde bak is geplaatst. Na aanpassing van de bak (aanleg extra ontwateringsgoten en vloeistofdicht maken van de bak) zal het veegvuil en het kolkenslib rechtstreeks in de bak worden gestort. Na ontwatering wordt het slib met een shovel in een containerauto geladen en afgevoerd. Water wat vrijkomt uit het slib wordt via een olie/water/slibafscheider geloosd op de riolering.
PROCEDURELE ASPECTEN Vergunningsituatie
Op 20 september 1994 is aan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn een revisievergunning, nr. 94465819, verleend voor een milieustraat en een gemeentewerf. Op 17 december 1996 is een veranderingsvergunning, nr. 96431866, verleend. Op 23 april 2002 is de vergunning ambtshalve gewijzigd (nr. 2002WEM0041). Daarnaast is op 3 februari 1997 een melding conform artikel 8.19 van de Wm geaccepteerd (nr. 97430276). De voornoemde vergunningen zijn geëxpireerd op 1 november 2004. 3.2
Procedure
Met betrekking tot dit verzoek is de procedure ingevolge de paragrafen 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gevolgd. De inrichting, waarvoor vergunning wordt gevraagd is een inrichting als bedoeld in categorie 28.4 onder a, 1° en 5° en c, 1° van bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Voor deze inrichting zijn wij het bevoegd gezag. Bij brief van 16 november 2004 hebben wij verzocht om aanvullende gegevens met betrekking tot de aanvraag. Deze gegevens hebben wij ontvangen op 16 december 2004 en zijn gevoegd bij de aanvraag. Het betreft gegevens omtrent het geluidsscherm, de kadaveropslag, de plattegrondtekening en energiegegevens. Daarnaast hebben wij op 14 januari 2005 aanvullende gegevens ontvangen. Het betreft aanvullende gegevens omtrent de opslag van weggesleepte auto’s. De overgelegde bescheiden voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 5 van het Ivb. De ontwerpbeschikking heeft van 13 april 2005 tot en met 11 mei 2005 ter inzage gelegen. Tot 12 mei 2005 bestond de mogelijkheid om tegen het ontwerpbesluit adviezen en bedenkingen in te brengen. Op 10 mei 2005 hebben wij bedenkingen ontvangen van de gemeente Baarn. Tijdens een controle, uitgevoerd gedurende de termijn dat de ontwerpbeschikking ter inzage lag, is gebleken dat de huidige situatie in het kca-depot niet overeenkomt met hetgeen opgenomen in de richtlijn CPR 15-1 en “Leidraad bij de interpretatie van de richtlijn opslag gevaarlijke stoffen in emballage (CPR 15-1) ten behoeve van overheidsdepots voor klein chemisch afval” (inmiddels vervangen door PGS 15) en de voorschriften zoals die zijn opgenomen in de ontwerpbeschikking. In overleg met de gemeente Baarn is nagegaan welke mogelijkheden er zijn om het kca-depot aan te passen zodat wel aan (inmiddels) PGS 15 wordt voldaan. Op 26 juli 2005 en 7 september 2005 hebben wij aanvullende gegevens ontvangen van de gemeente Baarn met een voorstel tot aanpassing van het kcadepot.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
3
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
In de aanvullende gegevens is daarnaast aangegeven dat het overschenken van afvalvloeistoffen niet meer plaatsvindt. De gemeente accepteert uitsluitend nog gesloten verpakkingen. Deze verpakkingen worden direct in de transportverpakking geplaatst. Hiermee is de noodzaak van de tank voor afgewerkte olie komen te vervallen. De gemeente Baarn heeft aangegeven dat de tank inmiddels gereinigd en onklaar is gemaakt. De tank zal niet meer gebruikt worden. De aanpassing van de ontwerpbeschikking op deze punten zijn zodanig, dat wij besloten hebben een herziene ontwerpbeschikking af te geven. In deze herziene ontwerpbeschikking zijn eveneens de bedenkingen behandeld welke zijn ingediend naar aanleiding van de ontwerpbeschikking. 3.3
Coördinatie
3.3.1 Wet verontreiniging oppervlaktewateren Zoals aangegeven hebben wij op 21 oktober 2004 de aanvraag voor een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) ontvangen van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn. Op deze datum is voor dezelfde inrichting een aanvraag voor een vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) binnengekomen bij Waterschap Vallei & Eem. De behandeling van de aanvragen ingevolge de Wm en ingevolge de Wvo wordt door ons gecoördineerd. Daarnaast dienen wij op grond van artikel 8.32 Wm de invloed aan te geven die de samenhang tussen de beschikkingen op de onderscheidene aanvragen heeft gehad op de inhoud van de vergunning. Dit houdt in dat bij het behandelen van een vergunningaanvraag voor een inrichting die zowel Wm- als Wvo-vergunningplichtig is procedurele en inhoudelijke afstemming moet plaatsvinden. De Wvo is de wet voor waterkwaliteitsbeheer en ziet toe op de milieuaspecten bij een verantwoorde verzameling van en reiniging van afvalwaterstromen uit meerdere bronnen, op de doelmatige werking van de communale afvalwaterzuiveringsinstallatie met bijbehorende apparatuur, op de kwaliteit van het zuiveringsslib en op de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater. De Wm daarentegen ziet toe op meerdere milieuaspecten. In deze situatie gaat het om het doelmatig overbrengen van afvalwater uit de bron naar de plaats waar afvalstromen van meerdere vervuilers samenkomen, de goede en doelmatige werking van het rioolslib per vervuiler, de bijbehorende apparatuur en de kwaliteit van het rioolslib. Voor zowel de Wvo- als de Wm-vergunning is de lozingseis voor minerale olie van belang. Omtrent de voorschriften waarin deze eis is opgenomen heeft dan ook afstemming plaatsgevonden met het Waterschap Vallei & Eem. Ook voor wat betreft de voorzieningen die noodzakelijk zijn om aan de opgenomen lozingseis te voldoen heeft afstemming plaatsgevonden. In beide vergunningen zijn met betrekking tot deze punten dezelfde eisen opgenomen. 3.3.2 Woningwet De Wm-vergunning vereist een bouwvergunning in verband met het plaatsen van een geluidsscherm. Deze vergunning zal te zijner tijd bij de gemeente worden aangevraagd. Een afschrift van deze aanvraag dient aan ons te worden overlegd. De Wm-vergunning treedt niet in werking zolang de bouwvergunning niet is verleend (ingevolge artikel 20.8). 4
TOETSINGSKADER VOOR DE AANVRAAG
De artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
4
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
De vergunning kan alleen in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd (artikel 8.10 Wm). In de artikelen 8.8 en 8.9 van de Wm is het criterium ‘het belang van de bescherming van het milieu’ verder uitgewerkt. In artikel 8.8 worden drie soorten richtinggevende aspecten genoemd, te weten: - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag moeten betrekken; - de aspecten waarmee wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag rekening moeten houden; - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag in acht moeten nemen. In artikel 8.9 wordt bepaald dat de beslissing op de aanvraag niet in strijd mag zijn met een regeling gebaseerd op de Wm of op een andere milieuwet, die is genoemd in artikel 13.1, tweede lid Wm. Het toetsingskader wordt voor deze vergunningaanvraag hierna onder de punten 5 tot en met 8 nader uitgewerkt. 5
ASPECTEN DIE BIJ DEZE BESLISSING WORDEN BETROKKEN
Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij als bevoegd gezag ingevolge artikel 8.8, eerste lid van de Wm in ieder geval het volgende betrekken. 5.1
De bestaande toestand van het milieu, voorzover de inrichting daarvoor gevolgen kan hebben
5.1.1 Algemeen De inrichting is gelegen aan de rand van een woonwijk. Hierop is bestemmingsplan Noord/Noord-West, nummer 1998REG0031695, d.d. 27 oktober 1998, van toepassing. Er bestaan (nog niet concrete) plannen om de gemeentewerf en afvalbrengpunt binnen 5 tot 10 jaar te verplaatsen naar een industrieterrein in Baarn. De inrichting is niet in een natuurbeschermingsgebied gelegen. 5.1.2 Geluid De dichtstbijzijnde woning is op circa 20 meter gelegen van de terreingrens (J.F. Kennedylaan). De geluidsbelasting van de aangevraagde inrichting is getoetst aan het gestelde in de “Handreiking industrielawaai en vergunning verlening”. Klachten met betrekking tot geluidsoverlast afkomstig van de inrichting zijn niet bekend. 5.1.3 Lucht De achtergrondconcentratie voor fijn stof (PM10) en NO2 ter hoogte van de inrichting in het jaar 2003 bedroeg respectievelijk 34 en 30 microgram per m³. 5.1.4 Bodem Bij de aanvraag is een historisch onderzoek (Grondwateronderzoek gemeente Baarn. d.d. 25 november 2004, kenmerk 149104) gevoegd waarin een inventarisatie van de bestaande peilbuizen is opgenomen. In het historisch onderzoek wordt verwezen naar twee bodemonderzoeken (Indicatief bodem- en grondwateronderzoek olietank gemeentewerf, Grontmij NV, juli 1988 en Nader onderzoek naar bodemverontreiniging op de locatie Kennedylaan/Drakenburgerweg te Baarn, Grontmij NV, juli 1992). Deze bodemonderzoeken zijn echter verouderd. Tevens is onduidelijk welke bodembedreigende activiteiten tussen 1992 en heden hebben (kunnen) plaatsvinden.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
5
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Een nieuw onderzoek dient daarom te worden verricht op die locaties waar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Het nulsituatieonderzoek is bedoeld om de referentiewaarde voor de kwaliteit van de bodem en het grondwater vast te stellen aan de hand waarvan later bepaald kan worden of nieuwe verontreinigingen in de bodem terecht zijn gekomen. Voorts zal worden verplicht dat een eindonderzoek naar de bodemkwaliteit plaatsvindt. Indien uit het eindonderzoek blijkt dat de bodem en/of grondwater is verontreinigd kunnen saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. 5.1.5 Oppervlaktewater De gevolgen van de activiteiten binnen de inrichting voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zijn tot op heden niet beoordeeld. In het kader van deze procedure worden de gevolgen beoordeeld in de aanvraag om vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). 5.2
De -directe en indirecte- gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken en de mogelijkheden tot de bescherming van het milieu;
Het in werking hebben van de inrichting kan met name gevolgen hebben voor: 5.2.1 Geluid /verkeersbewegingen/trillingen Algemeen Als gevolg van de activiteiten van de inrichting ontstaat geluid naar de omgeving. Het geluid wordt veroorzaakt door transportbewegingen, door activiteiten op het buitenterrein, door activiteiten binnen het bebouwde deel van de inrichting en door installaties buiten deze bebouwing. De akoestisch relevante activiteiten in de inrichting vinden in hoofdzakelijk in de dagperiode plaats. In de avond- en nachtperiode vinden in de representatieve bedrijfssituatie enkele transportbewegingen met bestelwagens en personenwagens plaats. Naast de activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie vindt gladheidbestrijding plaats. Het aantal keer dat dergelijke activiteiten plaatsvinden is vooraf niet vast te leggen. De inrichting is gelegen in de bebouwde kom van Baarn. De meest nabij gelegen woningen van derden bevinden zich op circa 20 meter vanaf de inrichting. Op korte afstand van de inrichting is de rijksweg A1 gelegen. Een akoestisch rapport waarin de geluidsemissie/-immissie is beschreven is aan de aanvraag toegevoegd (Oranjewoud, projectnummer 11363-145483, d.d. 14 oktober 2004). Normstelling Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau De te stellen geluidsgrenswaarden worden gebaseerd op de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening” van oktober 1998. Een gemeentelijke nota industrielawaai is niet vastgesteld. Voor het stellen van grenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor de geluidsemissie van de inrichting wordt uitgegaan van de richtwaarden in hoofdstuk 4 van de Handreiking. De geluidsgrenswaarden worden gesteld ter plaatse van woningen van derden of andere geluidsgevoelige bestemmingen. Het gebied waarin de woningen van derden of andere geluidsgevoelige objecten zijn gelegen is conform de Handreiking te typeren als ‘woonwijk in de stad’. De richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor dit type woonomgeving bedragen 50 dB(A) voor de dag-, 45 dB(A) voor de avond- en 40 dB(A) voor de nachtperiode.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
6
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Maximaal geluidsniveau Gestreefd wordt naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus (LAmax) die meer dan 10 dB boven het aanwezige langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) uitkomen. Als hoogst toelaatbare grenswaarden voor het LAmax geldt 70 dB(A) voor de dag-, 65 dB(A) voor de avond- en 60 dB(A) voor de nachtperiode. Indirecte hinder, het verkeer van en naar de inrichting Verkeersbewegingen van en naar de inrichting, dat wil zeggen buiten de inrichting, worden analoog aan de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996 uitsluitend en separaat getoetst aan de hand van het door die verkeersbewegingen veroorzaakte equivalente geluidsniveau. De beoordeling behoeft slechts te worden uitgevoerd voor zover het verkeer van en naar de inrichting is te onderscheiden van het heersende verkeersbeeld. De voorkeursgrenswaarde voor het geluidsniveau bedraagt 50 dB(A) en de maximale grenswaarde bedraagt 65 dB(A). Toetsing Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie en de situatie inclusief gladheidbestrijding wordt voldaan aan de richtwaarde in zowel de dag-, avond- en nachtperiode. Maximaal geluidsniveau In de representatieve bedrijfssituatie wordt het maximale geluidsniveau in de dagperiode overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door diverse activiteiten onder andere laad- en losactiviteiten, containerwissel en het legen van de glascontainer. Maatgevend is het legen van de glascontainer. Indien het legen van de glascontainer niet in beschouwing wordt genomen vindt nog altijd een overschrijding plaats. Deze overschrijding kan worden voorkomen door het plaatsen van een geluidsscherm met een hoogte van 3 meter en een lengte van circa 70 meter. Met de realisatie van het scherm is er uitsluitend nog een overschrijding tijdens het legen van de container. Het treffen van maatregelen aan het legen van de glascontainer is in alle redelijkheid niet mogelijk. Gelet op de geringe frequentie van het legen van de glascontainer wordt deze uitgezonderd van toetsing aan de grenswaarden voor het LAmax. De gemeente is voornemens het scherm te realiseren. Aangezien met het geluidsscherm niet voldaan kan worden aan de bepalingen van het geldende bestemmingsplan dient een procedure conform artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gevolgd te worden. De gemeente is deze procedure inmiddels gestart. Daarnaast is een bouwvergunning in het kader van de woningwet nodig voor het plaatsen van het scherm. Tijdens gladheidbestrijding (calamiteitenbestrijding) vindt in de nachtperiode een overschrijding plaats van ten hoogste 4 dB. De overschrijding wordt veroorzaakt door het rijden en optrekken van de zoutstrooiwagen. Het treffen van maatregelen aan deze wagen is in alle redelijkheid niet mogelijk. Overeenkomstig de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening is het mogelijk om voor dit soort activiteiten (calamiteitenbestrijding) in de nachtperiode een verhoging van 5 dB(A) op de maximale grenswaarde van 60 dB(A) toe te staan. Gelet op het maatschappelijk belang van deze activiteit, wordt een verhoging van het maximaal geluidsniveau met maximaal 4 dB aanvaardbaar geacht. Indirecte hinder Ter plaatse van de woningen van derden die zijn gelegen op de aan- en afrijroute van de inrichting is het verkeer van de inrichting niet meer als zodanig te herkennen.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
7
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
ALARA (As Low As Reasonably Achievable) In de aanvraag is aangegeven welke maatregelen nog mogelijk zijn om de geluidsemissie verder te beperken. Wij zijn van oordeel dat gezien de reductie van de geluidsbelasting die behaald kan worden met de in de aanvraag genoemde maatregelen, invulling wordt gegeven aan het ALARA-beginsel, namelijk het bieden via de vergunningvoorschriften van de grootst mogelijke bescherming voor het milieu, tenzij dit redelijkerwijs niet gevergd kan worden). Trillingshinder Gezien de aangevraagde bedrijfsactiviteiten in relatie tot de afstanden tot woningen of andere geluidsgevoelige objecten behoeft voor trillingshinder niet te worden gevreesd. Wij hebben het dan ook niet nodig geacht om trillingsvoorschriften op te nemen in de vergunning. 5.2.2 Lucht Emissies van stoffen naar de lucht, waarvoor geen direct werkende besluiten zijn geformuleerd, moeten voldoen aan de Nederlandse emissierichtlijn (NeR). In onderstaande paragraaf wordt ingegaan op: - geurhinder ten gevolge van de op- en overslag van RKG-slib en kadavers; - stofhinder; - emissie van vluchtige organische stoffen (VOS); - emissie van lasrook; - overige emissies. Voor de immissies van fijn stof, NO2, benzeen, lood en SO2 heeft toetsing plaatsgevonden aan het Besluit luchtkwaliteit. Geuremissie Ten gevolge van de opslag van kadavers, de ontwatering en op- en overslag van RKG-slib en de opslag van groenafval zou geuremissie kunnen plaatsvinden. In de kadaverbak worden kadavers van voornamelijk huisdieren opgeslagen die door particulieren en de gemeentedienst worden gebracht. De kadaverbak is gekoeld, gesloten en in de stalling geplaatst. Daarnaast worden de kadavers frequent afgevoerd. Deze voorzieningen maakt het niet waarschijnlijk dat geurhinder naar de omgeving optreedt. Om te voorkomen dat RKG-slib en groenafval gaat “rotten”, moet de opvangvoorziening regelmatig worden geleegd en bij eventuele geurhinder direct worden geleegd. Om geurhinder ten gevolge van de opslag en ontwatering van kolkenslib en veegvuil en de opslag van groenafval te voorkomen is in de voorschriften opgenomen dat bij optredende geurhinder de opvangvoorziening moet worden afgedekt. Indien toch nog onaanvaardbare geurhinder wordt geconstateerd dienen technische en/of organisatorische maatregelen (bv. directe afvoer van de geuroverlast veroorzakende materialen) te worden getroffen om dit op te heffen. Stofemissie Stofvorming kan ontstaan bij de op- en overslag van bouw- en sloopafval, grond, wegenzand en strooizout. Deze stoffen worden in containers opgeslagen of los gestort tussen keerwanden (onder overkapping). Deze maatregelen zijn voldoende om de stofemissies te beperken. In de timmerwerkplaats vindt houtbewerking plaats. De aanwezige machines zijn gekoppeld aan een afzuiginstallaties met een eigen stoffilter. In het filter wordt houtstof afgevangen en vervolgens opgeslagen in zakken. De afzuiginstallatie blaast de gereinigde lucht terug in de werkruimte en indirect naar de buitenlucht. De emissies van stof moet voldoen aan de NeR (emissie-eis van 5 mg/m3).
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
8
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
VOS-emissie Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting op beperkte schaal verf- en lijmwerkzaamheden worden uitgevoerd. Bij deze werkzaamheden treedt emissie op van VOS. De werkzaamheden vallen onder de activiteiten ‘Andere coatingprocessen’ en ‘Aanbrengen van een lijmlaag’ van het Oplosmiddelenbesluit. Gezien de beperkte schaal zal het verbruik van VOS-houdende producten naar verwachting niet leiden tot een overschrijding van de in het Oplosmiddelenbesluit gestelde drempelwaarden van 5 ton VOS/jaar. Het Besluit is dan ook niet van toepassing. Dit dient jaarlijks te worden gecontroleerd middels een eenvoudige VOS-boekhouding. Emissie van lasrook Binnen de inrichting worden lasactiviteiten uitgevoerd aan roestvaststaal (RVS). Bij het lassen ontstaat lasrook dat in hoofdzaak bestaat uit stof en gasvormige componenten (CO, NOx, O3, metaaldampen etc.). Daarnaast komen bij het lassen aan RVS Cr(VI)-verbindingen vrij. Voor dit type verbindingen geldt op grond van de Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR) een minimalisatieverplichting. Dit betekent dat voor procesemissies van deze stof het streven op nul-emissie moet zijn gericht. Of lasrook dat onstaat bij het het lassen aan RVS daadwerkelijk moet worden gereinigd, is afhankelijk van het RVS lasdraad/elektrode verbruik per jaar. Uit de aanvraag blijkt dat het verbruik aan RVS lasdraad/elektrode maximaal 32 kg per jaar bedraagt. Hiermee blijft het verbruik onder de 200 kg per jaar, wat als drempelwaarde wordt genoemd in het werkboek ‘Milieumaatregelen metaal- en elektrotechnische industrie’ van maart 2005. Het voorschrijven van voorzieningen om de lasrookemissie ten gevolge van lassen aan RVS terug te dringen is gezien het verbruik niet redelijk te noemen. Wel wordt een registratieverplichting opgenomen om het verbruik van RVS lasdraad/elektrodes jaarlijks vast te kunnen stellen. Daarnaast worden voorschriften aan de vergunning verbonden met betrekking tot ‘good housekeeping’ teneinde extra emissis ontstaan door de aanwezigheid van verfresten en andere verontreinigingen op het te lassen oppervlak te verminderen. Daarnaast wordt gelast aan aluminium. Hiervoor wordt dezelfde drempelwaarde gehanteerd en geldt derhalve eveneens het voorgaande. Overige emissies Daarnaast kan luchtverontreiniging plaatsvinden vanuit de binnen de inrichting aanwezige stookinstallaties. Voorschriften die betrekking hebben op het gebruik van toestellen en installaties voor gas, water en elektriciteit vallen onder de leverings- en veiligheidsvoorschriften van de nutsbedrijven. In dat kader worden geen technische eisen gesteld aan de uitvoering van de stookinstallaties en de daarbijbehorende voorzieningen. De stookinstallaties kunnen echter door corrosie worden aangetast of vervuilen, hetgeen kan leiden tot een onvolledige verbranding. De stookinstallaties dienen dan ook periodiek te worden geïnspecteerd, gecontroleerd en gereinigd. Immissies fijn stof, NO2, benzeen, lood en SO2 Het Besluit luchtkwaliteit 2005 bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door ons in acht worden genomen. Deze grenswaarden geven een niveau van de kwaliteit van de buitenlucht aan, dat binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
9
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Uit de jaarlijks gerapporteerde cijfers van de gemeente Baarn, waar de inrichting zich bevindt, blijkt dat in de omgeving van de inrichting de achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (PM10) in 2003 circa 34 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie bedroeg. Gebleken is dat een inrichting waar activiteiten plaatsvinden die veel fijn stof veroorzaken, een bijdrage aan de achtergrondconcentratie levert van maximaal 1 microgram per m³. In deze inrichting worden diverse afvalstoffen (onder andere bouw- en sloopafval en grond) en wegenzand en strooizout opgeslagen. Gesteld kan worden, dat deze activiteiten in geen geval een hogere bijdrage leveren aan de achtergrondconcentratie dan 1 microgram per m³. De totale fijn stof concentratie in de omgeving van de inrichting bedraagt dan maximaal 35 microgram per m³. Hiermee wordt voldaan aan de maximale toegestane grenswaarde voor fijn stof van 40 microgram per m3 uit het Besluit luchtkwaliteit. Uit de jaarlijks gerapporteerde cijfers van de gemeente Baarn blijkt daarnaast dat in de omgeving van de inrichting de achtergrondconcentratie voor NO2 in 2003 circa 30 microgram per m³ als jaargemiddelde concentratie bedroeg. Aangezien de inrichting naar verwachting slechts in geringe mate zal bijdragen aan de NO2-concentratie, door vervoersbewegingen (personenwagens, vrachtwagens) en stookinstallaties, zal worden voldaan aan de maximaal toegestane grenswaarde voor NO2 van 40 microgram per m3 uit het Besluit luchtkwaliteit. De inrichting draagt niet bij aan andere immissies zoals genoemd in het Besluit luchtkwaliteit (benzeen, lood en SO2). 5.2.3 Bodem Bodembeschermende voorzieningen Bodemverontreiniging kan worden veroorzaakt door: • Onzorgvuldig handelen met bodembelastende vloeistoffen in de werkplaatsen; • Afleveren van brandstoffen; • Gebruik van wasplaats voor het reinigen van voertuigen en/of andere materialen; • Opslag van gevaarlijke stoffen (onder andere verven en aanverwante producten); • Opslag en ontwatering van kolkenslib en veegvuil; • Opslag van (gevaarlijke) afvalstoffen. Uit de aanvraag blijkt dat de volgende voorzieningen en maatregelen worden getroffen: • Vloeistofdichte vloer ten hoogte van de wasplaats, het kca-depot, de opslagplaats voor strooizout, de werkplaats, de opslagplaats voor weggesleepte auto’s, de tankplaats en de opslagbak voor kolkenslib en veegvuil. • Lekbakken voor de opslag van kca in het kca-depot, de opslag van kleine hoeveelheden oliën en koelmiddelen in de werkplaats, de opslag van kleine hoeveelheid brandstoffen in jerrycans in de opslagplaats voor wegenonderhoud en in de stalling van de bomenploeg; • Opslag van verven en aanverwante producten conform CPR 15-1; • •
Opslag van ongediertebestrijdingsmiddelen conform CPR 15-1; Opslag van asbest in een speciale asbestcontainer.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
10
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Het toetsingskader voor de beoordeling van de bodembeschermende voorzieningen en maatregelen is de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Uitgangspunt hierbij is het bereiken van een bodembeschermingsniveau, waarbij gesproken kan worden van een verwaarloosbaar risico op significante bodemverontreiniging (bodemrisicocategorie A). In de NRB zijn specifieke bodembedreigende activiteiten beschreven waarbij steeds de gewenste bodembeschermende maatregelen en voorzieningen zijn aangegeven. Of er sprake is van een bodembelastende situatie hangt af van de aard van de activiteit en de betrokken stoffen. Voor elke bedrijfsmatige activiteit moet dan een afzonderlijk pakket maatregelen en voorzieningen worden vastgesteld dat zo mogelijk leidt tot een verwaarloosbaar risico. Onder maatregelen worden handelingen verstaan die gericht zijn op controle en onderhoud van voorzieningen alsmede toezicht op het juist uitvoeren van de handeling en het gericht ingrijpen in geval van incidenten. De beoordeling van de effectiviteit van de bodembeschermende maatregelen en voorzieningen geschiedt aan de hand van een bodemrisicoanalyse. Hiervoor is gebruik gemaakt van de zogenaamde BodemRisicoChecklist (BRCL, deel A3, paragraaf 3.3 van de NRB). In de voorschriften is vastgelegd dat bodembeschermende voorzieningen moeten worden aangebracht daar waar bovengenoemde bodem- en/of grondwaterverontreinigende (opslag)activiteiten plaatsvinden. Ook is in de voorschriften aangegeven voor welke van deze voorzieningen door een erkende deskundige een geldige PBV-verklaring (Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorziening) moet zijn afgegeven. De volgende bedrijfsactiviteiten zoals zijn bedoeld in deel A3 van de NRB zijn in de aanvraag te onderscheiden: • Opslag bulkvloeistoffen in bovengrondse tanks; voor de opslag in tanks van brandstoffen; • Laad- en losactiviteiten bulkvloeistoffen; voor het laden (vullen) van de tanks voor de opslag van motorbrandstoffen; • Opslag stortgoed; voor de opslag van afvalstoffen, veegvuil, RKG-slib en zout; • Op- en overslag in emballage van vaste en viskeuze stoffen; voor de opslag van vast en viskeus kca in het gevaarlijk afvalstoffendepot; • Op- en overslag in emballage van vloeistoffen; voor de opslag van vloeibaar kca in het gevaarlijk afvalstoffen depot; • (Half) open proces of bewerking; voor de locatie waar RKG-slib wordt ontwater, de tankplaats en de wasplaats; • Activiteiten in werkplaatsen; voor activiteiten (opslag en apparatuur) in de werkplaatsen. De bedrijfsactiviteiten zijn aan het bovenstaande getoetst: Werkplaats/acculaadplaats In de werkplaats is een vloeistofdichte vloer aanwezig. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in subactiviteit 5.3 “Activiteiten in werkplaatsen” van de NRB. Vloeistofdichte voorzieningen dienen overeenkomstig de CUR/PBV-Aanbeveling 44 gekeurd worden op vloeistofdichtheid. Dit is derhalve van toepassing op de vloer in de werkplaats. De acculaadplaats dient voorzien te zijn van een vloeistofkerende vloer. Stalling divers rijdend materieel/opslag wegenonderhoud/opslag bomenploeg In de stalling van divers rijdend materieel, opslag van wegenonderhoud en opslag van de bomenploeg is een vloeistofkerend vloer aanwezig. Opslag van oliën, e.d. vindt plaats in lekbakken. Overeenkomstig de NRB kan in stallingen/werkplaatsen volstaan worden met een vloeistofkerende vloer indien de opslag van en activiteiten met bodembedreigende stoffen zoals oliën, benzine, etc. boven een vloeistofdichte (opvang)voorziening plaatsvinden. Daarnaast dient er visueel toezicht te zijn en incidentenmanagement in de vorm van “faciliteiten en personeel”. Beoordeeld is of de genoemde combinatie haalbaar wordt geacht. Dit is het geval.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
11
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Tankplaats Naast toetsing aan de NRB (subactiviteit 4.2 (Half)open proces of bewerking) heeft voor de aflevering van brandstoffen tevens toetsing aan de CPR 9-6 plaatsgevonden. De tankplaats dient voorzien te zijn van een vloeistofdichte vloer. Overeenkomstig het gestelde in de NRB dienen vloeistofdichte voorzieningen overeenkomstig de CUR/PBV aanbeveling 44 gekeurd worden op vloeistofdichtheid. Voor de tankplaats is een verklaring vloeistofdichte verharding afgegeven, zodat vaststaat dat deze aangemerkt kan worden als vloeistofdicht. Wasplaats Bij de wasplaats bestaat de mogelijkheid dat bodembelastende stoffen (m.n oliën) in de bodem geraken. Van toepassing is NRB subactiviteit 4.2 (Half)open proces of bewerking. Een verwaarloosbaar bodemrisico kan alleen worden bereikt door een vloeistofdichte vloer en incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel. Beoordeeld is of de genoemde combinatie haalbaar wordt geacht. Dit is het geval. De vloer wordt in de aanvraag aangemerkt als vloeistofdicht. Overeenkomstig het gestelde in de NRB dienen vloeistofdichte voorzieningen overeenkomstig de CUR/PBV aanbeveling 44 gekeurd worden op vloeistofdichtheid. Dit is derhalve van toepassing op de vloer van de wasplaats. Opslagbak waar kolkenslib en veegvuil wordt opgeslagen en ontwaterd Bij de opslag van kolkenslib en veegvuil bestaat de mogelijkheid dat bodembelastende stoffen in de bodem geraken. Van toepassing is NRB subactiviteit 4.2 (Half)open proces of bewerking. Een verwaarloosbaar bodemrisico kan alleen worden bereikt door een vloeistofdichte vloer en incidentenmanagement op het niveau faciliteiten en personeel. Beoordeeld is of de genoemde combinatie haalbaar wordt geacht. Dit is het geval. De vloer wordt in de aanvraag aangemerkt als vloeistofdicht. Overeenkomstig het gestelde in de NRB dienen vloeistofdichte voorzieningen overeenkomstig de CUR/PBV aanbeveling 44 gekeurd worden op vloeistofdichtheid. Dit is derhalve van toepassing op de vloer van de opslagbak voor veegvuil/kolkenslib. Op- en overslag van gevaarlijke afvalstoffen in het kca-depot Gevaarlijke afvalstoffen worden in de NRB genoemd als bodembelastende stoffen. De vloer van het kcadepot wordt in de aanvraag aangemerkt als vloeistofdicht. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de NRB. Vloeistofdichte voorzieningen dienen overeenkomstig de CUR/PBV aanbeveling 44 gekeurd worden op vloeistofdichtheid. Dit is derhalve van toepassing op de vloer in het kca-depot. Op- en overslag van strooizout De vloer wordt in de aanvraag aangemerkt als vloeistofdicht. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de NRB. Vloeistofdichte voorzieningen dienen overeenkomstig de CUR/PBV aanbeveling 44 gekeurd te worden op vloeistofdichtheid. Dit is derhalve van toepassing op de vloer ter hoogte van de op- en overslag van strooizout. Opslagplaats weggesleepte auto’s De vloer wordt in de aanvraag aangemerkt als vloeistofdicht. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde in de NRB. Vloeistofdichte voorzieningen dienen overeenkomstig de CUR/PBV aanbeveling 44 gekeurd te worden op vloeistofdichtheid. Dit is derhalve van toepassing op de vloer ter hoogte van de opslagplaats voor weggesleepte auto’s. Schilderswerkplaats In de schilderwerkplaats zullen in het algemeen slechts kleine spills optreden, die snel opgemerkt worden.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
12
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Overeenkomstig de NRB kan in werkplaatsen volstaan worden met een vloeistofkerende vloer indien de opslag van en activiteiten met bodembedreigende stoffen boven een vloeistofdichte (opvang)voorziening plaatsvinden. Daarnaast dient er visueel toezicht te zijn en incidentenmanagement in de vorm van “faciliteiten en personeel”. Beoordeeld is of de genoemde combinatie haalbaar wordt geacht. Dit is het geval. Verfmagazijn en de opslag van ongediertebestrijdingsmiddelen Het verfmagazijn en de opslagkast voor ongediertebestrijdingsmiddelen voldoen volgens de aanvraag aan CPR 15-1. Hiermee wordt het bodemrisico verwaarloosbaar geacht. Olie- en slibafscheiders Overeenkomstig het gestelde in de NRB, subactiviteit 5.1 “Afvoer afvalwater in bedrijfsriolering”, dienen de olie- en slibafscheiders en riolering vloeistofdicht te zijn uitgevoerd. Overeenkomstig het gestelde in de NRB moeten vloeistofdichte voorzieningen overeenkomstig de CUR/PBV-Aanbeveling 44 gekeurd worden op vloeistofdichtheid. Dit is derhalve van toepassing op de olie- en slibafscheiders en de riolering. Aangezien het echter een bestaande situatie betreft kan geen verwaarloosbaar bodemrisico worden gerealiseerd en zou derhalve risicobeperkend bodemonderzoek nodig zijn om het bodemrisico aanvaardbaar te maken. In de NRB is aangegeven dat dit vooralsnog niet redelijk wordt geacht. Op- en overslag bodembelastende afvalstoffen Van toepassing is subactiviteit 3.1 ‘Opslag stortgoed’ en subactiviteit 3.2 “Overslag stortgoed” van de NRB. • Het opslaan van restafval/grof huishoudelijk afval is een bodembelastende activiteit die op of in een vloeistofdichte voorziening moet plaatsvinden. Overeenkomstig het gestelde in de NRB dienen vloeistofdichte voorzieningen overeenkomstig de CUR/PBV aanbeveling 44 gekeurd te worden op vloeistofdichtheid. • Op- en overslag van gips, bitumen en geconserveerd/verduurzaamd hout wordt niet als een bodembelastende activiteit beschouwd, voorzover het materiaal droog is en zodanig wordt opgeslagen dat hemelwater er geen invloed op heeft. Extra bodembeschermende voorzieningen worden in dit dat geval niet nodig geacht. In het geval dat de materialen nat zijn en/of hemelwater er wel invloed op heeft wordt de opoverslag wel als bodembelastende activiteit beschouwd in verband met de uitloging van bodembedreigende componenten. Opslag op of in een vloeistofdichte voorziening is dan vereist. Het voorgaande zal in de voorschriften worden opgenomen. • Opslag van asbest wordt niet als een bodembelastende activiteit beschouwd indien het asbest in een daarvoor bestemde, gesloten asbestcontainer plaatsvindt. Aangezien dit het geval is worden extra bodembeschermende voorzieningen niet nodig geacht. • Op- en overslag van schoon puin, schoon hout, niet verontreinigde metalen, tuinafval, papier, glas, kunststoffen, kleding, autobanden wordt niet als bodembelastende activiteit beschouwd. Vloeistofdichte bodembeschermende voorzieningen zijn voor de opslag van deze afvalstoffen niet noodzakelijk. • Op- en overslag van wit- en bruingoed dat oliehoudend is en/of met olie dan wel andere bodembelastende stoffen is verontreinigd wordt als potentieel bodembedreigend beschouwd. Van een bodembedreigende situatie is sprake als de opgeslagen apparatuur lekkage vertoont. Opslag van apparatuur die geen lekkage vertoont moet op een aaneengesloten verharding, zonder dat hemelwater er invloed op kan hebben, plaatsvinden. Bij lekkende apparatuur dient een vloeistofdichte opvangvoorziening (lekbak) aanwezig te zijn.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
13
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
5.2.4 Afvalwater In de inrichting komen de volgende afvalwaterstromen vrij: - afvalwater van huishoudelijke aard; - bedrijfsafvalwater afkomstig van de werkplaats (schrobputten), wasplaats, de schilderswerkplaats ( geringe hoeveelheid) en de ontwatering van kolkenslib en veegvuil; - mogelijk verontreinigd hemelwater afkomstig van het terrein; - niet verontreinigd hemelwater van het terrein en de daken. Het huishoudelijke water, het bedrijfsafvalwater afkomstig van de schilderswerkplaats en het niet verontreinigde hemelwater wordt direct geloosd op de gemeentelijke riolering. Het afvalwater afkomstig van de werkplaats, wasplaats, de ontwatering van kolkenslib en veegvuil, de tankplaats en de opslagplaats voor weggesleepte auto’s wordt via een olie-slibafscheider op de gemeentelijke riolering geloosd. Aangezien er sprake is van een inrichting waar afvalstoffen worden opgeslagen is op grond van artikel 1, lid 2 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) een vergunning noodzakelijk. De vergunning op grond van de Wvo is gelijktijdig met deze vergunning aangevraagd. Ter bescherming van het openbaar riool en de verwerking van zuiveringsslib stellen wij eisen aan het te lozen afvalwater. Eventuele gevolgen voor het oppervlaktewater, die het in werking zijn van de inrichting kan veroorzaken, zijn in het kader van de aanvraag voor de Wvo-vergunning beoordeeld. Voorschriften ter beperking van de verontreiniging van het oppervlaktewater zijn opgenomen in de Wvo-vergunning. In de aanvraag is de lozingsverordening, d.d. 20 september 1994, kenmerk 94451416, zoals door ons verleend, opgenomen. Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat op 1 maart 1996 de Wet afvalwater in werking is getreden. Ingevolge deze wet is bepaald dat het regime van de lozingsverordeningen voor wat betreft de lozing van afvalwater op de riolering is komen te vervallen. De voorschriften en bepalingen die ingevolge de lozingsverordening voor de inrichting golden, worden nu beschouwd als onderdeel van de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer. In de Wet afvalwater is bepaald dat voor inrichtingen lozingsvoorschriften aan de milieuvergunning moeten worden verbonden. 5.2.5 Externe veiligheid Binnen de inrichting vindt opslagplaats van klein gevaarlijke afval afkomstig van burgers van de gemeente Baarn. In geval van een calamiteit (bv. brand) kan dit nadelige gevolgen hebben voor de omgeving en het milieu. Zoals al gesteld in paragraaf 3.2 is tijdens een controle gebleken dat de huidige situatie in het kca-depot niet overeenkomt met hetgeen opgenomen in de richtlijn CPR 15-1 en “Leidraad bij de interpretatie van de richtlijn opslag gevaarlijke stoffen in emballage (CPR 15-1) ten behoeve van overheidsdepots voor klein chemisch afval” (inmiddels vervangen door PGS 15) en de voorschriften zoals die zijn opgenomen in de ontwerpbeschikking. In overleg met de gemeente Baarn is nagegaan welke mogelijkheden er zijn om het kca-depot aan te passen zodat wel aan (inmiddels) PGS 15 wordt voldaan. Op 26 juli 2005 en 7 september 2005 hebben wij aanvullende gegevens ontvangen van de gemeente Baarn met een voorstel tot aanpassing van het kcadepot. Na beoordeling van de aanvullende gegevens is gebleken dat het kca-depot met de voorgestelde aanpassingen niet volledig aan alle voorwaarden voldoet zoals die door ons worden gehanteerd. De brandbare vloeistoffen worden namelijk in dezelfde opslagruimte opgeslagen als het overige kca . De situatie voldoet echter wel aan de PGS 15. Gezien het voorgaande stemmen wij met uitzondering toch in met de voorgestelde aanpassingen van het kca-depot. Daarnaast wordt opgemerkt dat: - voor de opslag van gasflessen een aparte opslagruimte aanwezig is. In deze opslagruimte dienen tevens de spuitbussen en de brandblussers opgeslagen te worden.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
14
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
-
De indeling van de opslagruimte voor brandgevaarlijke vloeistoffen en overig kca niet volledig overeenkomt met de door ons gehanteerde categorie-indeling ten behoeve van de gescheiden opslag. Deze indeling is echter eenvoudig te wijzigingen.
In de aanvullende gegevens is daarnaast aangegeven dat het overschenken van afvalvloeistoffen niet meer plaatsvindt. De gemeente accepteert uitsluitend nog gesloten verpakkingen. Deze verpakkingen worden direct in de transportverpakking geplaatst. Hiermee is de noodzaak van de tank voor afgewerkte olie komen te vervallen. De gemeente Baarn heeft aangegeven dat de tank inmiddels gereinigd is en onklaar is gemaakt. De tank zal niet meer gebruikt worden. Met betrekking tot de brandblusmiddelen die, ter bestrijding van een beginnende brand, aanwezig moeten zijn, is in de voorschiften aansluiting gezocht bij hetgeen is vermeld op de plattegrondtekeningen van de inrichting (bijlage III, tekening 145793S1 en 145793D1 van de aanvraag). In aanvulling op de op deze tekeningen aangegeven brandblusmiddelen dient in de nabijheid van de dieselopslagtank een brandblusapparaat te worden geplaatst met een minimale netto inhoud van 6 kg bluspoeder. Om een goede werking van de aanwezige blusmiddelen te waarborgen is in de voorschriften opgenomen dat deze jaarlijks moeten worden gekeurd. 5.2.6 Verruimde reikwijdte Het begrip verruimde reikwijdte geeft aan dat onder bescherming van het milieu ook worden verstaan: de verbetering van het milieu, de zorg voor een doelmatige verwijdering van afvalstoffen, de zorg voor een zuinig gebruik van energie en grondstoffen en de zorg voor het beperken van de milieuschadelijkheid van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting. De wettelijke basis voor de verruimde reikwijdte ligt in artikel 1.1, lid 2 van de Wm. Hieronder wordt concreet ingegaan op vier aspecten van de verruimde reikwijdte: energiepreventie, afvalstoffenpreventie en -scheiding, grondstoffen en waterpreventie. Energiepreventie Door wereldwijd gemaakte afspraken is Nederland gehouden aan het terugdringen van het energieverbruik. Dit ter bescherming van het klimaat. Overheden hebben in grote mate invloed op de mogelijkheid het energieverbruik terug te dringen. Dit onder andere middels vergunningverlening. Als hulpmiddel heeft het Ministerie van VROM de handleiding “Energie in de milieuvergunning”, d.d. 29 november 1999, uitgebracht. Deze handleiding geeft aan dat, wanneer het energieverbruik meer dan 25.000 m3 aardgas of 50.000 kWh elektriciteit is, geadviseerd wordt een energiebesparingsonderzoek uit te voeren. Indien het verbruik onder de grenswaarden ligt, dan is een jaarlijkse registratie van het energieverbruik voldoende. Uit de aanvraag blijkt dat het aardgasverbruik meer bedraagt dan de hierboven aangegeven grenswaarde van 25.000 m3. Derhalve wordt in de voorschriften verzocht een energiebesparingsonderzoek uit te voeren. Afvalstoffenpreventie en -scheiding Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door intern hergebruik. Voor de beoordeling van de aanvraag op dit aspect maakt de provincie gebruik van de “Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning” van de ministeries VROM en Verkeer&Waterstaat uit juli 1996.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
15
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
De aanvrager registreert niet de hoeveelheid afvalstoffen die vrijkomen bij de eigen werkzaamheden (bv afvalstoffen die vrijkomen in de werkplaatsen). In dat kader nemen wij een registratieverplichting op voor deze afvalstoffen. In de aanvraag zijn wel gegevens opgenomen van een schatting van de hoeveelheid afval vrijkomend binnen de inrichting. Op basis van deze gegevens heeft een beoordeling plaatsgevonden aan de hand van de voornoemde Leidraad. Hieruit blijkt dat sprake is van de indicatie “geringe omvang”. Gezien het voorgaande is het opstellen van een preventieplan niet nodig. Waterpreventie In dit kader zijn er mogelijkheden om zuinig gebruik van water te stimuleren. Voor het waterverbruik is een grenswaarde vastgesteld van 5.000 m³ leidingwater per jaar. Indien een inrichting meer dan de grenswaarde verbruikt, wordt een waterbesparingsonderzoek verlangd om het preventiepotentieel vast te stellen. Uit de aanvraag blijkt dat het waterverbruik onder de grenswaarde blijft. Er zijn derhalve geen voorschriften opgenomen ten aanzien van waterbesparing. 5.2.7
Doelmatig beheer van afvalstoffen
Algemeen In de inrichting vindt op- en overslag plaats van de volgende buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen: - glas (vlakglas en groen/bruin/wit bolglas); - hout (A- B- en C-hout); - zand/grond; - papier/karton; - schoon puin; - kleding; - tuinafval; - bouw- en sloopafval; - wit- en bruingoed; - dakleer; - kca; - autobanden; - asbest; - gasflessen; - kunststoffen; - restafval. - (non) ferroafvalstoffen; Binnen de inrichting worden afvalstoffen gescheiden ingezameld en opgeslagen. Papier, tuinafval en restafval worden in een perscontainer geperst. De gescheiden afvalstromen worden afgevoerd naar daarvoor geschikte be- en verwerkers. Toetsingskader Onder gevolgen voor het milieu wordt tevens verstaan de gevolgen die verband houden met het doelmatig beheer van afvalstoffen. Ingevolge artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (voor zover hier van toepassing) dient het beheer van afvalstoffen zodanig te zijn dat daarbij rekening wordt gehouden met het geldende afvalbeheersplan, dan wel de voor de vaststelling van het plan geldende bepalingen, dan wel de voorkeursvolgorde (van preventie, hergebruik in de vorm van nuttige toepassing, verbranding, storten) aangegeven in artikel 10.4 Wm en de criteria genoemd in artikel 10.5 Wm, eerste lid. In het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012 (hierna te noemen LAP), gewijzigde versie van april 2004, zijn de voorkeursverwijderings-volgorde en de andere aspecten van een doelmatig beheer van afvalstoffen verwerkt. Voor de meest voorkomende afvalstromen zijn sectorplannen opgesteld. In de sectorplannen is de minimum vereiste wijze van verwijdering, de zogenaamde minimumstandaard, vastgelegd om te voorkomen dat afvalstoffen een minder hoogwaardige be-/verwerking ondergaan dan wenselijk is. Dit om een zo hoogwaardig mogelijk beheer van afvalstoffen te bereiken. Indien de wijze van beheer van de betrokken afvalstof bij een bedrijf voldoet aan de minimumstandaard, dan wel daaraan ten minste gelijkwaardig is, komt de activiteit voor vergunningverlening in aanmerking. Daarnaast zijn in het LAP bepalingen opgenomen die algemeen geldend zijn, tenzij in de sectorplannen anders is aangegeven. Ook deze bepalingen dient het bevoegd gezag in acht te nemen bij het uitoefenen van haar bevoegdheden.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
16
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Toetsing aan het LAP Uitgangspunt voor de beoordeling van verwijdering de afvalstoffen is toetsing aan de volgende sectorplannen: • Huishoudelijke afvalstoffen, inclusief grof huishoudelijk restafval: sectorplan 1 "Huishoudelijk restafval”; • kca: sectorplan 17 “KCA/KGA en chemicaliënverpakkingen”; • Metalen (ferro en non-ferro): sectorplan 21 “Metaalafvalstoffen”; • Bouw- en sloopafval, puin, houtafval, vlakglas, dakleer, en asbest: sectorplan 13 "Bouw en sloopafval en daarmee vergelijkbare afvalstoffen”; • Tuinafval: sectorplan 9 “Organisch afval”; • Wit en bruingoed: sectorplan 15 “Wit en bruingoed”; • Kunststoffen: sectorplan 19 “Kunststofafval”; • Kleding: sectorplan 20 “Textiel”; • Papier/karton: sectorplan 18 “Papier en karton”; • Veegvuil en kolkenslib: sectorplan 4 “Afval van onderhoud van openbare ruimten”; • Autobanden: sectorplan 11 “Auto afval”. • Gasflessen: sectorplan 16 “Explosieve afvalstoffen en drukhouders”. Binnen de inrichting vindt gescheiden opslag plaats van afvalstoffen. De opslag van deze afvalstoffen vindt plaats in daartoe geschikte opslagvoorzieningen. Daarnaast vindt ontwatering plaats van kolkenslib en veegvuil en het persen van papier, tuinafval en restafval ten behoeve van efficiënt transport. De opslag en bewerking van de afvalstoffen binnen de inrichting staat de verdere be-/verwerking van de afvalstoffen niet in de weg. De verwijdering van de afvalstoffen uit de inrichting moet overeenkomstig de voorkeursverwijderingsvolgorde zoals opgenomen in het LAP plaatsvinden.Voor de te accepteren afvalstoffen moet worden voldaan aan de algemene beleidsuitgangspunten die opgenomen in deel I van het LAP alsmede de “toelichting bij de sectorplannen”. Als gevolg van de aangevraagde activiteiten is hergebruik dan wel nuttige toepassing van de meeste afvalstoffen mogelijk en wordt voldaan aan de algemene beleidsuitgangspunten van het LAP. De verwijdering van de afvalstoffen overeenkomstig het gestelde in het LAP wordt door de onderhavige inrichting mogelijk gemaakt. Voor het opslaan van autobanden worden in sectorplan 11 “Autoafval” een aantal specifieke voorwaarden gesteld. Gemotiveerd dient te worden waarom het opslaan van autobanden effectief en efficiënt is. De opgeslagen autobanden zijn uitsluitend afkomstig van particulieren. De inrichting fungeert onder andere als afvalbrengpunt waar particulieren hun huishoudelijke afvalstoffen, waaronder autobanden, kunnen afgeven. De autobanden worden opgeslagen ten behoeve van efficiënt transport ten behoeve van verdere be-/verwerking. Daarnaast heeft de inrichting concrete afzetmogelijkheden. Hiermee draagt de inrichting bij aan een doelmatige verwijdering van de autobanden. In de voorschriften zal conform het sectorplan worden opgenomen dat: - de autobanden maximaal 1 jaar mogen worden opgeslagen; - stagnatie in de afzet van de autobanden aan ons dient te worden gemeld. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen, met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan ervan, zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen gemengde afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld verwerkt worden. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt onder mengen verstaan. Mengen van verschillende categorieën afvalstoffen is niet aangevraagd en derhalve niet toegestaan.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
17
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
5.3
Redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting is gelegen
In de aanvraag is aangegeven dat er plannen bestaan om de gemeentewerf binnen een aantal jaren (5-10 jaar) te verplaatsen naar een industrieterrein in Baarn. Aangezien het nog niet concrete plannen betreft is hier in deze vergunning geen rekening mee gehouden. In de aanvraag zijn geen te verwachten ontwikkelingen aangegeven op korte termijn (binnen drie jaar) die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu. 5.4 Ingebrachte adviezen Tot 12 mei 2005 bestond de mogelijkheid om tegen het oorspronkelijke ontwerpbesluit adviezen en bedenkingen in te brengen. Op 10 mei 2005 hebben wij bedenkingen ontvangen van de gemeente Baarn op het oorsprokelijk ontwerpbesluit. Deze bedenkingen zijn in de herziene ontwerpbeschikking behandeld. Van onze wettelijke adviseurs hebben wij geen schriftelijke reacties ontvangen. De bedenkingen van de gemeente Baarn kunnen als volgt worden samengevat: 1. Voorschrift 1.2.1 oorspronkelijk ontwerpbesluit: Een klein deel van de medewerkers werkt gedurende de zomertijd tot 16.30 uur. De gemeente Baarn verzoekt derhalve de eindtijd van 15.30 uur te veranderen in 16.30 uur. 2. Voorschrift 2.2.6 oorspronkelijk ontwerpbesluit: Volgens voorschrift 2.2.6 dient binnen drie maanden na het van kracht worden van het besluit een geluidsscherm te worden geplaatst. In paragraaf 3.3.2 van het ontwerpbesluit is echter aangegeven dat de Wm-vergunning niet in werking treedt zolang de bouwvergunning niet is verleend. Voordat de bouwvergunning afgegeven kan worden moet een artikel 19 WRO-procedure gevolgd worden om, in afwijking van het vigerende bestemmingsplan, het scherm te kunnen plaatsen. Bij deze procedures is het mogelijk dat omwonenden bezwaar en beroep aantekenen, waardoor de doorlooptijd van de aan te vragen bouwvergunning door de gemeente Baarn niet in te schatten is. 3. Voorschrift 2.6.8 oorspronkelijk ontwerpbesluit: Volgens dit voorschrift dient ter hoogte van het acculaadstation een vloeistofdichte en zuurbestendige vloer aanwezig te zijn. Gezien het feit dat de accu van de heftruck op de heftruck blijft gedurende het laden, is het volgens de gemeente Baarn niet nodig een vloeistofdichte en zuurbestendige vloer aan te leggen. Verzocht wordt dit voorschrift te laten vervallen. 4. Voorschrift 2.6.8 en 2.6.9 oorspronkelijk ontwerpbesluit: Volgens voorschrift 2.6.8 dient een vloeistofdichte vloer/opvangvoorziening aanwezig te zijn ter hoogte van de opslag van nat bouw- en sloopafval. Volgens voorschrift 2.6.9 dient het bouw- en sloopafval zodanig te worden afgedekt zodat hierin geen hemelwater terecht kan komen. Aangezien de containers onder een overkapping staan, waarmee voldaan wordt aan het gestelde in voorschrift 2.6.9 verzoekt de gemeente Baarn de opslag van bouw- en sloopafval uit voorschrift 2.6.8 te laten vervallen. 5. Voorschrift 3.1.2 oorspronkelijk ontwerpbesluit: de gemeentewerf verbruikt jaarlijks circa 30.000 m3 aardgas en circa 30.000 kWh elektriciteit. Aangezien het elektriciteitsverbruik ruim beneden de norm van 50.000 kWh blijft is de gemeente Baarn van mening dat een energiebesparingsonderzoek uitsluitend voor het gasverbruik weinig zinvol is. Voor het in 2004 verbruikte gas betaalde de gemeente € 10.065,- (€ 1700,- per 5000 m3). De gemeente Baarn is van mening dat de kosten voor een onderzoek plus de eventueel te treffen maatregelen al snel hoger zullen zijn dan een aantal jaren besparingsresultaat. 6. Voorschrift 6.3.2 oorspronkelijk ontwerpbesluit: Het lassen met een rustige boog en met een zo kort mogelijke boogafstand lijkt meer een aanbeveling dan een voorschrift, aangezien handhaving op dit voorschrift niet mogelijk lijkt.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
18
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
7. Voorschrift 6.3.3, 6.3.4 en 6.3.5 oorspronkelijk ontwerpbesluit: Gelet op de kleine hoeveelheden lasdraad die jaarlijks door de gemeente Baarn worden verbruikt (32 kg in de aanvraag genoemd) is het niet rendabel om een dergelijke installatie voor te schrijven. Het werkboek Metalelectro stelt voor het lassen van RVS/aluminium een minimumverbruik van 200 kg lasdraad voordat maatregelen kunnen worden voorgeschreven. Aangezien het verbruik hier ver onder zit stelt de gemeente Baarn voor deze voorschriften te laten vervallen. Met betrekking tot de ingediende bedenkingen op het oorspronkelijk ontwerpbesluit merken wij het volgende op: Ad 1. In het akoestisch rapport zijn de volgende openingstijden als uitgangpunt gehanteerd: Gemeentewerf maandag t/m vrijdag 8.00 uur – 16.30 uur (gedurende wintertijd) maandag t/m vrijdag 7.00 uur – 15.30 uur (gedurende zomertijd). Afvalbrengpunt dinsdag t/m vrijdag 9.00 uur - 12.00 uur zaterdag: 8.30 uur – 13.30 uur. Dit is conform hetgeen is aangegeven in de aanvraag en conform voorschrift 1.2.1. De gemeente geeft in haar bedenking aan dat een klein deel van de medewerkers gedurende de zomertijd tot 16.30 uur werkt. De gemeente verzoekt derhalve de eindtijd van 15.30 uur te veranderen in 16.30 uur. Op dit verzoek kan niet worden ingegaan. Op de eerste plaats wordt dan de grondslag van de aanvraag verlaten. Dit is niet toegestaan. Op de tweede plaats is niet duidelijk wat er in de periode van 15.30 tot 16.30 in de zomerperiode voor activiteiten plaatsvinden en of deze meegenomen zijn in het akoestisch onderzoek wat bij de aanvraag is gevoegd. Gezien het voorgaande is de bedenking ongegrond. Ad 2. In voorschrift 2.2.6 is aangegeven dat het plaatsen van het geluidsscherm dient plaats te vinden binnen drie maanden na het van kracht worden van de vergunning. De vergunning wordt zoals in paragraaf 3.3.2 nog niet van kracht zo lang geen bouwvergunning is verleend. De bouwvergunning kan op haar beurt pas verleend worden indien de activiteit in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het voorgaande betekent dat momenteel een artikel 19 WRO wordt gevolgd, aangezien het vigerende bestemmingsplan niet voorziet in het plaatsen van een geluidsscherm van 3 meter hoog. Indien de procedure conform artikel 19 WRO is afgerond en hierdoor het plaatsen van het geluidsscherm wel kan worden toegestaan, wordt vervolgens beoordeeld of een bouwvergunning kan worden verleend. Wanneer de bouwvergunning is verleend wordt de Wm-vergunning van kracht. Binnen drie maanden moet het geluidsscherm dan worden geplaatst. Dat de doorlooptijd niet is in te schatten door de gemeente Baarn is derhalve niet relevant. Gezien de coördinatie van de voornoemde procedures zal het niet voorkomen dat een bepaalde vergunning al van kracht wordt zonder de andere vergunning. Gezien het voorgaande is de bedenking ongegrond. Ad 3. Aangezien de accu’s van de heftruck tijdens het laden op de heftruck blijven en deze accu’s in een bak zijn geplaatst op de heftruck is de kans op lekkage van accuzuur erg klein. Een vloeistofkerende vloer, welke aaneengesloten is in dat geval inderdaad voldoende. Gezien het voorgaande is de bedenking gegrond. Het betreffende voorschrift zal worden aangepast.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
19
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Ad 4. In de voorschriften 2.6.8 en 2.6.9 worden in feite twee verschillende afvalstoffen bedoeld. Voorschrift 2.6.8 heeft betrekking op nat bouw- en sloopafval. Indien nat bouw- en sloopafval wordt ingeleverd is het mogelijk dat verontreinigd afvalwater vrijkomt vanuit het bouw- en sloopafval. Derhalve is voorgeschreven dat indien nat bouw- en sloopafval wordt ingenomen dit opgeslagen moet worden op een vloeistofdichte vloer. Voorschrift 2.6.9 heeft betrekking op droog bouw- en sloopafval. Indien droog bouw- en sloopafval wordt ingenomen dient de opslag overkapt of afgedekt te worden om te voorkomen dat regenwater in de opslag terechtkomt waardoor vervolgens mogelijk verontreinigd afvalwater vrijkomt. De opslag hoeft dan niet plaats te vinden op een vloeistofdichte vloer, er kan immers toch geen afvalwater vrijkomen. Indien de opslag onder een overkapping staat, zoals is aangegeven door de gemeente wordt aan dit voorschrift voldaan. Het indienen van nat bouw- en sloopafval zal zelden voorkomen. Voor het geval dat het wel voorkomt is voorschrift 2.6.8 opgenomen. Het voorschrift zal derhalve niet worden aangepast. Ad 5. Het jaarverbruik aan gas en elektriciteit is respectievelijk 30.000 m3 en 30.000 kWh. Uitsluitend bij het jaarverbruik van aardgas wordt de aangegeven grenswaarde (25.000 m3) zoals genoemd in de handleiding “Energie in de milieuvergunning” overschreden. Deze overschrijding is echter niet groot. Daarnaast blijft het elektriciteitsverbruik ruim beneden de gestelde norm (50.000 kWh). Gezien het voorgaande zullen de kosten van een energiebesparingsonderzoek en de mogelijke maatregelen, zoals de gemeente aangeeft in haar bedenking, inderdaad niet opwegen tegen de mogelijke besparingen die hiermee kunnen worden bereikt. De bedenking is gegrond. De herziene ontwerpbeschikking is op dit punt aangepast. Ad 6. De voorschriften 6.3.1 en 6.3.2 zijn voorschriften welke aan de vergunning zijn verbonden ten aanzien van “good housekeeping”. Dit om te extra emissies welke kunnen ontstaan door de aanwezigheid van verfresten en andere verontreinigingen op het te lassen oppervlak te verminderen. Dat deze voorschriften moeilijk handhaafbaar zijn is inderdaad het geval. De bedenking geeft echter geen reden om de voorschriften te laten vervallen. Ad 7. Vanaf 1 april 2005 is de geactualiseerde module lassen uit het werkboek milieumaatregelen Metaal- en Elektrotechnische industrie beschikbaar. In deze geactualiseerde module is nu inderdaad voor het incidenteel lassen van RVS een drempelwaarde van 200 kg toegevoegd. Eerder was geen drempelwaarde opgenomen in de module lassen. Voor het lassen van aluminium is in de geactualiseerde module niets opgenomen. Gezien de emissies die bij het lassen van RVS en aluminium vrijkomen is het logisch om voor aluminium eveneens uit te gaan van dezelfde drempelwaarde. Nu een drempelwaarde van 200 kg is opgenomen voor het lassen van RVS en gebleken is dat het lasdraadverbruik beneden deze drempelwaarde blijft, kunnen de voorschriften 6.3.3, 6.3.4 en 6.3.5 komen te vervallen. Wel zal een registratieverplichting van het lasdraadverbruik in de voorschriften worden opgenomen. Tot 21 december 2005 bestond de mogelijkheid tegen het herziene ontwerpbesluit bedenkingen in te brengen. Binnen deze termijn hebben wij geen reacties ontvangen.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
20
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
6 ASPECTEN WAARMEE BIJ DEZE BESLISSING REKENING WORDT GEHOUDEN Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij als bevoegd gezag ingevolge art 8.8, tweede lid van de Wm in ieder geval met het volgende rekening houden. 6.1 Landelijk afvalbeheerplan Op 3 maart 2003 is het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) in werking getreden. In deze vergunning is rekening gehouden met het LAP, gewijzigde versie van april 2004, bij hetgeen is overwogen onder punt 5.2.7 ‘doelmatige beheer van afvalstoffen’ van deze beschikking. 6.2 Milieubeleidsplan Op 3 januari 2005 hebben provinciale staten van Utrecht het provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 (PMP) vastgesteld. In deze vergunning wordt niet afgeweken van hetgeen in het PMP is verwoord. 6.3 Geldende richtwaarden Een richtwaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Op dit moment zijn er (nog) geen richtwaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op de inrichting van toepassing zijn. 7 ASPECTEN DIE BIJ DEZE BESLISSING IN ACHT WORDEN GENOMEN Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij bovendien op grond van artikel 8.8, derde lid van de Wm de volgende regels in acht nemen. 7.1 Geldende grenswaarden Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt en die waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. In deze vergunning is rekening gehouden met het Besluit luchtkwaliteit bij hetgeen is overwogen onder punt 5.2.2 ‘Lucht’ van deze beschikking. Op dit moment zijn er (nog) geen andere grenswaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op het onderhavige bedrijf van toepassing zijn. 7.2 Instructieregels in AmvB’s of provinciale milieuverordening; ministeriële aanwijzingen Bij de beslissing op de aanvraag dienen op grond van artikel 8.8 Wm in een AMvB (Algemene maatregel van bestuur) ingevolge artikel 8.45 Wm of de provinciale milieuverordening opgenomen instructieregels door ons in acht te worden genomen. Dergelijke instructieregels zijn echter of nog niet vastgesteld of niet van toepassing op het onderhavige bedrijf. Ook dienen wij de bindende aanwijzingen krachtens artikel 8.27 Wm van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in acht te nemen. Van een dergelijke aanwijzing is in dit geval geen sprake.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
21
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
8
GEEN STRIJD MET ANDERE REGELS
Op grond van artikel 8.9 Wm dienen wij er voor zorg te dragen dat de onderhavige vergunning niet in strijd is met de regels uit de Wm en met de regels uit de in artikel 13.1, lid 2 Wm genoemde wetten. Voor zover ons bekend is de vergunning niet strijdig met voornoemde regels. 9
OVERIGE RELEVANTE REGELGEVING/REFERENTIEKADERS
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen Ten aanzien van de afgifte en de ontvangst van bedrijfsafvalstoffen dient te worden voldaan aan de in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen opgenomen meldings- en registratieverplichtingen. - Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars Inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen dienen op de lijst van inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars als bedoeld in artikel 10.55, eerste lid, van de Wm te worden vermeld. Regeling ongewone voorvallen hoofdstuk 17 Wet milieubeheer In deze vergunning zijn geen voorschriften opgenomen over de verplichtingen van vergunninghoudster wanneer zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan. Dit is namelijk al (uitputtend) geregeld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer. Ter informatie zijn hieronder de relevante artikelen uit dat hoofdstuk, welke op de inrichting zijn toegespitst, weergegeven. artikel 17.1 Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, moet degene die de inrichting drijft onmiddellijk die maatregelen treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover de gevolgen van die gebeurtenis niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. artikel 17.2 Indien zich een ongewoon voorval zoals bedoeld in het vorige artikel voordoet of heeft voorgedaan, moet dit zo spoedig mogelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag (milieuklachtennummer 0800-0225510). Bij deze melding moeten tevens gegevens worden verstrekt die betrekking hebben op: a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen; c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen; d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; e. de maatregelen die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals voordoet. Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen In het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen worden categorieën van afvalstoffen aangewezen waarvoor een stortverbod geldt. De eisen voortvloeiende uit dat besluit leiden ertoe dat de voorschriften 9.2.3 en 9.2.4 zijn opgenomen.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
22
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003/ Besluit broeikasgassen Wms 2003 De koelinstallatie van de kadaveropslag valt niet onder het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003/ Besluit broeikasgassen Wms 2003. 10 OVERIGE OVERWEGINGEN Deze vergunning is aangevraagd voor een periode van 10 jaar. Op grond van artikel 8.17 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2.2 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit (Ivb) kan een vergunning die betrekking heeft op een inrichting behorende tot categorie 28.4 van het Ivb slechts gelden voor een termijn van ten hoogste tien jaar. De onderhavige inrichting behoort tot de voornoemde categorie. De vergunning wordt derhalve verleend voor een periode van 10 jaar. Deze periode gaat in bij het in werking treden van deze vergunning. 11 WIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN HET ONTWERP-BESLUIT D.D. 5 APRIL 2005 Ten opzichte van het ontwerpbesluit is het herziene ontwerpbesluit op de volgende punten aangepast: - de voorschriften 1.1.1, 2.6.8, 6.3.3, 6.6.1 en de voorschriften van paragraaf 8.1 zijn aangepast; - de voorschriften 3.1.2, 6.3.4 en 6.3.5 zijn komen te vervallen. 12 CONCLUSIE Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder 1. 13 AFSCHRIFTEN Afschriften van deze beschikking worden gezonden aan: - het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, Postbus 1003, 3740 BA Baarn; - VROM-Inspectie, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; - het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag; - het Waterschap Vallei en Eem, Postbus 330, 3830 AJ Leusden.
Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
ing. G.C.M. Nortier hoofd sector V&H/Ketenbeheer
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
23
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan tot en met zes weken met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan worden ingesteld door belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 138,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 276,- voor rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen dit besluit kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
24
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
25
Gemeente Baarn Besluit d.d. 17 januari 2005