2
Editoriaal
BERICHTEN
Leden Heemkundige Kring: Emiel Anthonis Ferdy Jacobs Jozef Stausens Jozef Torfs Guido Van Dijck Karel Van Uytven
Archeologisch Museum Astridplein 3 2280 Grobbendonk Ma: Di: Woe: Do:
9.00u - 12.00u 13.00u - 16.00u 9.00u - 12.00u 13.00u - 15.00u
Het museum is ook open elke tweede en vierde zaterdag van de maand van 13.00u tot 16.00u en na afspraak.
Awena Berichten is een publicatie van de heemkundige kring van Grobbendonk en verschijnt tweemaal per jaar. De onderwerpen zijn historisch-heemkundig en gaan over de fusiegemeente Grobbendonk van de prehistorie tot het heden. “Awena” is een Salische naam uit de 5de eeuw. Het is de Latijnse benaming voor “Ouwen”. Tot en met de 17de eeuw was dit de naam van onze gemeente. Het uithangbord van de heemkundige kring is het Mercuriusbeeldje dat gevonden werd in de Vicus op de Steenberg. Nu bevindt het beeldje zich in het archeologisch museum van onze gemeente. Het gemeentebestuur en de heemkundige kring wensen u veel leesplezier!
Meer info: Danielle Horemans (tel. 014/50 74 95)
De Bist (Astridplein) omstreeks 1880.
Achter de bomen staat de woning van de familie Van der Donck, rechts ervan, de woning van de familie Luyten (bakker), op dit moment de woning van Bierinckx (bakker) sinds 1925.
4
Landschap en landbouwleven in een Kempisch dorp 3-4-5-6
Quinten Massys 7-8
Stamboom Familie Arnold van Oude Crayenhem foto’s de Ram 10-11 9-10 12
Halfjaarlijks tijdschrift, Heemkundige Kring Grobbendonk - oktober 2005 - 2de jaargang V.U.: College van Burgemeester en Schepenen, Gemeentebestuur Grobbendonk, tel. 014/50 10 20
OPROEP De heemkundige kring wil graag een oproep doen aan alle inwoners van Bouwel en Grobbendonk en daarbuiten. We blijven steeds op zoek naar foto's en of geschriften, verhalen over onze gemeente en de inwoners daarvan. Je kan het materiaal bij ons in bewaring geven zodat wij het kunnen archiveren of we willen op onze kosten van de documenten kopies nemen. Je hoeft je daarvoor niet te verplaatsen, we komen het zelf met alle plezier ophalen. Als je nog enkele van die schatten in huis hebt en je wilt ze delen met de rest van de bevolking, laat dan iets weten aan Jos Torfs op het nummer 014-51 61 85. Heel erg bedankt, De heemkundige kring
3
4
Midden-Europa, naar het latere Nederland, naar de steden). Oorlogen en plunderende huursoldaten zijn even kenmerkend voor deze eeuwen. Stijgende voedselopbrengsten en ontginningen van woeste gronden stimuleren dan weer de groei van de bevolking. Men leeft in een overlevingseconomie met zeer hoge kindersterfte (tot 50%) en relatief geringe kansen op een gezonde oude dag.
Boshoven: een akkerbouw– kern middenin bossen.
Landschap en landbouwleven in een Kempisch dorp 16de tot en met 18de eeuw Het wordt steeds moeilijker zich een beeld te vormen van de natuurlijke omgeving en van de leefomstandigheden in een dorp uit deze periode. Dorpen van vandaag zijn vrij sterk verstedelijkt inzake urbanisatie en economische opbouw en vormen een schakel in een erg open landschappelijk, economisch en cultureel geheel. Grote infrastructuurwerken zoals autowegen, spoorwegen en kanalen doorklieven het landschap en verbinden ons met een zeer brede omgeving. Economisch zijn dorpen hinterland van de grote logistieke groeipolen en cultureel is de dorpsculturele eigenheid bijna gans verdwenen. Het Algemeen Nederlands maakt ons lid van een middelgroot taalgebied van 20 miljoen mensen en onze meningen en waarden zijn deze van het rijke westen van Europa of in iets mindere mate deze van de Atlantische regio. Er blijft in Kempische dorpen van vandaag nog heel weinig over van het landschap, van de economie, van de taal en van de volkscultuur in de bijna volkomen geïsoleerde dorpen uit de zestiende eeuw
E
en Kempisch dorp telt in deze periode zowat 500 inwoners. Heel grote dorpen zoals bv. Rijkevorsel hebben er 1500, kleintjes zoals Pulle slechts 275. Vermits er in een woning gemiddeld meer dan tweemaal zoveel mensen wonen dan nu betekent dit dat het aantal woningen in verhouding dus nog kleiner is dan de helft. Ruw berekend telt een dorp tot twintig maal minder mensen dan nu en tot vijftig maal minder huizen. Ouwen en Bouwel
tellen in 1437, 640 inwoners. Onder invloed van oorlogen en pest daalt dit aantal tot 525 in 1526 om dan weer te stijgen naar 920 in 1755. Over de eeuwen heen is de bevolkingsdichtheid eerder stabiel tot 1700. Het beschikbare voedsel is bepalend voor het aantal mensen. Een periode van bevolkingsgroei wordt steeds gevolgd door een periode van massale sterfte (van verzwakte hongerige en dus zieke mensen) en door golven van emigratie (naar
De landschappelijke ruimte in de Kempen is echter grondig veranderd sedert de jonge steentijd of het begin van de landbouwcultuur. Het bos komt nog weinig voor en in de plaats zijn door uitputting, verzuring en overbegrazing immense oppervlakten heide ontstaan, met op de meest droge plaatsen zich verplaatsende vliegduinen. De vochtige gronden of broeken langs beken en rivieren zijn niet gecultiveerd en zijn volledig of gedeeltelijk gemeenschappelijk. De landbouw of akkerbouw speelt zich af op midden in de vrije natuur geïsoleerde kernen van ontgonnen akkerland. Het domein van de heer van Grobbendonk telt in de 18de eeuw slechts 5% bos, 8% akkers, 15% weideland en 72% heide. Twee eeuwen vroeger telde de warande van de heer slechts een oppervlakte van 4 ha bos. Begrijpelijk dat de rentmeester de slager bezocht wanneer de heer zijn zeldzaam bezoek had aangekondigd. De productiekernen zijn gehuchten met enkele grote hoeven en tientallen piepkleine bedrijfjes van keuterboeren omgeven door eindeloze landschappen van heide, goor, ven en broekland. Later ontwikkelen er zich per heerlijkheid dorpskernen waar notabelen en middenstanders wonen rond de dorpskerk en het kerkhof. De bossen zijn het exclusieve jachtterrein van de heer en zijn vrienden, in de moeren wordt
turf gestoken voor het haardvuur en op de heide hoeden de kinderen kleine groepjes schapen, geiten en ganzen. Cultuurland is overwegend akkerland, koeien en paarden blijven bij voorkeur op stal om uiterst kostbare en levensnoodzakelijke mest te produceren in de “potstal”. De mest vermengt zich hier met een strooisel van heidegras of zoden en stapelt zich op. Keuterboeren sturen hun kinderen met de koe, met de schapen of geiten om te grazen langs de straten en heerbanen, die heel breed zijn en stroken grasland en drinkplaatsen omvatten. Kinderen krijgen dan een mandje mee om de uitwerpselen van de dieren te verzamelen en ze niet verloren te laten gaan. Het vee graast ook op de gemeenschappelijke gronden, de vroente of de gemeente, of op de semi-gemeenschappelijke gronden die privé zijn maar gedurende een korte periode mogen worden gebruikt. Zo zijn de graanakkers na de oogst kort toegankelijk voor alle vee. Dit eeuwenoud gebruik noemt men vrijgeweide. Op deze wijze volstaat voor de kotters of kossaten of keuterboeren een privélapje van enkele tientallen aren voor graan en voedingsgewas en gaan de kinderen met varkens, schapen of ganzen de vroente of de broeken in. Al deze vaak onzorgvuldig bewaakte dieren veroorzaken echter druk op de beplante akkers, die dan ook zeer zorgvuldig worden omheind met hekken, kanten of grachten. De dieren moeten verplicht gekenneld worden, zij worden voorzien van een driehoekig latwerk rond de hals zodat zij niet kunnen inbreken in de velden. In de loop van de achttiende eeuw legt de overheid een sterke druk op de dorpen om de woeste gronden te ontginnen, dit door de heide te beplanten met dennen en de moeren te ontwateren met een net van
Weidelandschap langs de Nete voorbij het kasteel: een min of meer authentiek gebleven landschap: broekland omgeven door bomenrijen en kanten.
5
grachten. Hierdoor verdwijnen veel gemene gronden en vergroot het bosbestand en de landbouwoppervlakte. Veel heide wordt naaldbos en veel broeken worden weide. Er breekt zo een periode van voedselweelde en dus bevolkingsaangroei aan. Voor de kleine boeren is het probleem wel het beperkter beschikbaar worden van de gemeenschappelijke gronden. Hun overleven wordt moeilijker en zij gaan naar de steden of bedrijven huisarbeid. De leefwijze in de door natuur omgeven kernen geeft de dorpen een grote eigenheid, dit uit zich door een eigen variant van de streektaal en een grote afkeer van inwoners van andere dorpen. “Buitenlieden” noemt men bewoners van buurdorpen en in de ogen van het volk zijn zij de oorzaak van veel ellende zoals: geweldmisdaden, diefstallen, besmettelijke ziekten van mens en dier. Om deze bij gebrek aan voldoende akkerland toch wel knellende samenleving structuur te geven, ontstonden in de middeleeuwen of preciezer in de 12de en 13de eeuw “keuren”. Keuren zijn publiek vastgelegde afspraken om de goede orde binnen het dorp te doen respecteren. Op vraag van de Bourgondische hertogen en later van keizer Karel V werden de in mondelinge overlevering bestaande keuren “geschreven” op rollen en later in boeken. Deze keurboeken bleven van kracht tot in de 18de eeuw toen de gemeenschappelijke gronden meer en meer werden geprivatiseerd. Dezelfde ontwikkeling speelt zich in heel Europa af maar loopt in de Kempen met zijn arme gronden wat langer door dan in de rest van Vlaanderen. Het keurboek van Ouwen gaat terug op oud gewoonterecht in mondelinge overlevering, maar de tekst van het boek is ons bekend in zijn uitvaardiging van 4 mei 1547. De pastoor had de bewoners een week vroeger gevraagd aanwezig te willen zijn na
6
de zondagse hoogmis op het “voochtgeding”. Uit elk huis moest er iemand aanwezig zijn voor het kerkje van Boshoven. Tijdens de uitvaardiging werd de tekst van het keurboek, dat reeds vooraf de instemming had van de heer, Erasmus Schetz, en van de negen schepenen van Ouwen, aan de lokale gemeenschap kenbaar gemaakt, werd er geluisterd en eventueel rekening gehouden met de afwijkende mening van sommige dorpsbewoners en werd de inhoud bekrachtigd. Een jaar lang zou deze tekst dan onverminderd van toepassing zijn, waarna op het volgende geding verbeteringen en aanvullingen konden worden voorgelegd. De tekst van 4 mei 1547 is ondertekend door de klerk W. Coninck. Enkele tientallen artikelen of keuren regelen de goede orde en vooral de weidedruk op de beperkte cultuurgronden in Ouwen. De eindcontrole berustte bij de heer, maar deze droeg zijn taak over aan zijn officier, de schout en deze delegeerde aan twee officieren. Zij controleerden de feitelijke toepassing. In de lente was er een jaarlijkse controlerende rondgang, de Heerleuck. De heer en zijn medewerkers passeerden dan straten en wegen en vergewisten zich ervan of de wegen, de waterlopen en de omheiningen in perfecte staat waren gebracht. Omheiningen onderhouden was de plicht van de eigenaars. Beken, grachten en wegen werden door alle dorpsbewoners samen onderhouden in het kader van de verplichte karweien. Zij kwamen vier dagen per jaar met hun eigen gereedschap, spade, riek, hak en voor de grotere boeren paard en kar en zonder enige vergoeding. De eerste controlerende officier was de vorster, hij was verantwoording verschuldigd aan de schout en stond in voor het bestraffen en gevangen nemen van overtreders en het onderhoud van de
gevangenis. Zijn vergoeding was een deel van de door hem geïnde boete. De schutter was de tweede officier en hij lette op de akkers en het vee, hij keek rond op de straten en de gemeenschappelijke weiden. Dieren die op privé-eigendom liepen moest hij vangen of schutten en ze in de schutkooi brengen. De eigenaars van de geschutte dieren moesten een boete betalen en een borgsom voor de geleden schade. Indien de eigenaar niet opdaagde werd in de kerk door de pastoor het dier beschreven en afgekondigd en bij niet afhaling werd het dier verkocht. Ook de schutter ontving een deel van de boete - het schotgeld - als vergoeding. Het bedrag hangt af van de grootte van het dier en van het tijdstip. ‘s Nachts is duurder dan overdag en tijdens de oogst is het duurder dan in de winter. Er bestaat ook een stelsel van verklikking, in die zin dat wie een officier van een overtreding op de hoogte stelt hiervoor een derde van het boetebedrag ontvangt. De allerhoogste boete in het keurboek van Ouwen betreft een overtreding van de pestvoorschriften, zware boeten werden ook geheven op het plaatsen van bijen door buitenlieden of inwoners van buurdorpen. Bij de meeste boeten werd de opbrengst in drie gelijke delen verdeeld: één voor de heer, één voor de vorster of schutter en één voor de verklikker of aanbrenger. Bij niet akkoord kon er ook bemiddeling gevraagd worden aan de schepenbank. Wie zijn boete niet betaalde vloog onverbiddelijk de gevangenis in en zat er op water en brood. Voor zware misdaden werd de schuldige aan de
Grobbendonck, De groote plaats.
Het Albertkanaal dat het landschap doorklieft wij– zigde grondig de oude situatie van vennen en vochtige heide.
Naast de kerk staat de woning van Michel Van Den Bulck (loodgieter), (Grobbendonk 21-08-1887 - Herentals 31-10-1962). Hij was gehuwd met Philomena Van den Eynde (Westerlo 08-02-1894 - Grobbendonk 09-01-1958). Ernaast stond de woning van Josepha Jacobs (snoepwinkel), (Grobbendonk 14-08-1875 Grobbendonk 09-09-1953). Daarnaast, de woning met stallingen van Emilius Wauters (dokter), (Grobbendonk 07-10-1863 - Grobbendonk 04-01-1934). Hij was gehuwd met Maria Van Mechelen (Grobbendonk 03-01-1872 - Grobbendonk 29-04-1951). Zij hadden 6 kinderen waarvan Eduard (Grobbendonk 24-06-1901 - Lier 15-11-1964) eveneens dokter in Grobbendonk was. De kerk en de drie woningen zijn afgebrand tijdens de laatste Wereldoorlog.
schandpaal gezet en er bespot en bespuwd door de dorpelingen. Zware misdaden waren het plegen van meineed en het hinderen of bespotten van de officieren of beambten van het dorp. De achttiende eeuw brengt een beweging op gang met doorgedreven ontginningen en bebossing met silvesterden van grote stukken heidevlakte. Het vrijgeweide geraakt in onbruik en de gesaneerde broeken worden nu beemden en weiden. Het areaal landbouwgrond wordt groter maar de gemeenschappelijke stukken worden zeldzamer. De druk op de akkers verkleint hierdoor en de keuren raken in onbruik. Dit is duidelijk merkbaar in het spectaculair afnemen van de ontvangen boeten. De sociale tegenstellingen vergroten echter. Keuterboeren worden nu boerenknechten. Algemeen wordt deze eeuw echter ervaren als een goede eeuw. Er is meer voedsel dankzij een grotere oppervlakte akkerland en een efficiëntere productie en de bevolking groeit sterk aan. Er zijn ook minder oorlogen in onze streken. Grote hongersnoden zullen er pas komen in de volgende eeuw. Guido Van Dyck, 17.05.05
Het keurboek van Ouwen is uitgegeven door P. Verhaegen in Bulletin de la commission des anciennes lois et ordonnances de la Belgique, dl. IX, 1910, p. 55-90.
7
8
Quinten Massys in Grobbendonk Het is het Cartularium van Sint Michiels dat ons de oudste Massys’en doet kennen. In een akte van 1350 verschijnt de eerste. Het zijn Latijnse akten en onze man noemt Walterus filius Matthiae of in een tweede akte Walterus Matthiae. Massys is een vervorming van Matthys. Men kan zich afvragen of we hier wel met een Massys te maken hebben. Een akte van 1404 zal onze twijfel wegnemen. Daarin schrijft men ”Henricus Massys, commorans apud Herenthals filius quondam Matthiae,dicti Massys”. Het is dus uitgemaakt dat de Latijnse vorm “Matthiae” staat voor Massys. Deze eerste Massys was woonachtig op het Ykelschrans te Grobbendonk, waar hij was gehuwd met de dochter van Jan van Ykele. Op 18 januari 1350 gaf die Wouter Massys verschillende goederen die hij te Ouwen-Grobbendonk, te Pulle en te Viersel bezat aan de abdij van Sint Michiels. Deze eerste “Walterus filius Matthiae” moet een zoon gehad hebben die ook Walterus of Wouter noemde. Goetschalckx had in zijn Geschiedenis van Grobbendonk slechts één Walterus Massys opgetekend, al voelde hij toen reeds dat het lastig was om alles uit te leggen wat over Walterus Massys ontdekt werd. Een latere vondst die het overlijden vermeldt van Walterus Massys in 1425 maakte hem duidelijk dat er een Walterus of Wouter de oude is geweest en een Wouter de jonge, zoon van de vorige. Bemerk intussen dat een broer van de eerste Wouter te Herentals woonde in 1404. We zullen dus ook hier een Massys familie ontmoeten. Uit Wouter Massys de jonge zijn minstens vier kinderen geboren, waarvan de oudste “Gillis” het vaderlijk goed van het Ykelschrans te Grobbendonk blijft bewonen. Hendrik, een broer van Gillis, vestigt zich te Antwerpen als smid en slotenmaker. Een andere, Jan, verwerft een hoeve te Waterpulle onder Pulle en een zoon van deze Jan trekt naar Vorselaar en zet daar een andere Massys familie in. Maar we blijven de Grobbendonkse familietak volgen om bij Quinten te geraken. Hendrik Massys, filius Egidii, dit is de zoon van Gillis, treffen we aan vanaf 1430 in allerhande akten. Zijn hoofdbezit, het ouderlijk erf van Ykele, verkoopt hij op 17 februari 1458 aan de abdij van Sint Michiels. Maar Hendrik is te Grobbendonk blijven wonen zoals uit latere akten blijkt. Een laatste maal wordt hij genoemd in een stuk van 1463 betreffende de tiende van Ykele en de rechten aangaande de Sint Michielsabdij.
worden vier kinderen geboren: Joos, Quinten, Jan en Catharina. Quinten, die ons naar Grobbendonk leidt, werd te Leuven geboren in 1466. Toch verbleef hij tijdens zijn jeugdjaren geregeld in Grobbendonk. Volgens sommige bronnen aangetrokken door het oude leengoed van Ykele, dat aan zijn voorouders had toebehoord. Zeker is dat hij regelmatig ziek was en tijdens zijn herstelperiode bij zijn tante Barbara te Grobbendonk verbleef. In die periode bezocht Quinten Massys zeker het klooster van den Troon. Daar maakte hij kennis met het befaamde miniatuurwerkhuis waar hij zijn ambacht van kunstschilder leerde.
Op een half uur zuidelijk van Grobbendonk lag de hoeve van Zelle waar Quinten kennis maakte met “Aleyt” Aleidis van Tuylt, die zijn vrouw zou worden. Een akte van 1508 vermeldt dat uit dit huwelijk vier kinderen zijn geboren. De geboortedatum van het eerste kind is 1483, wat betekent dat Quinten dan 17 jaar oud is. Dezelfde akte zegt dat Quinten in 1491, dus op 25 jarige leeftijd, meester geheten is als schilder in de St. Lucasgilde te Antwerpen. Hier woonde hij tot aan zijn dood in 1530. Ferdy Jacobs
STAMBOOM VAN QUINTEN MASSYS Walterus filius Matthiae
Gillis Grobbendonkse tak
Dochter van Jan van Ykele
Clementia Jan Pulle’se tak
Jan
Hendrik Antwerpse tak
Hendrik Vorselaarse tak
Gillis huwt Catharina Feyen
Hendrik
Gillis
Deze Hendrik is de grootvader van Quinten. Met zekerheid weten we dat Hendrik in 1475 overleden is. We vernemen dit in een akte die door ”Genard” werd gepubliceerd in zijn “Laatste nasporingen over Quinten Massys”, waardoor we ook nog te weten komen dat Hendrik gehuwd was met Margiete van der Heyden, zuster van Meester Giliese van der Heyden, procureur aan het hof van Mechelen. Quintens grootmoeder van vaders zijde behoort dus ook tot een burgerlijke familie van aanzien. Van de kinderen van Hendrik zijn er drie met zekerheid bekend van bovenstaande akte uit 1475. Joos, die naar Leuven is getrokken en daar smid is. Gillis, die we te Herentals aantreffen als mandenmaker en Barbara, die met Hendrik Doerne gehuwd is en in Grobbendonk is blijven wonen in het huis waarin hun vader na 1458 had gewoond. Uit het huwelijk van Joos met Catharina van Kincken
nog vijf dochters
Hendrik huwt Margiete van der Heyden
Joos
Gillis
Barbara
Adriaan
Joos huwt Catharina van Kinckem
Joos
Quinten
Jan
Catharina
Quinten huwt Aleyt van Tuylt (+1508). Tweede Antwerpse tak,vier kinderen. Quinten huwt tweede maal met Catharina Heyns.
9
10
Stamboom Familie de Ram
werden beiden in Grobbendonk begraven. 4. Carolus Emmanuel de Ram (Berlaar 17-1-1811 - Leuven 19-1-1892) Hij was advocaatraadsheer bij het Hof van Beroep te Brussel, was ongehuwd en werd begraven te Nijlen. 5. Eduardus Jacobus de Ram (Berlaar 23-3-1813 - Grobbendonk 1-5-1897) Hij was rechter Tribunaal 1ste aanleg te Leuven, hij huwde in Grobbendonk met Ludovica Isab. Coletta
de Vries op 30-4-1840, ze hadden 6 kinderen. Ze bouwden hun buitenverblijf "de Ram" in 1871, ze werden beiden begraven te Grobbendonk. 6. Frederic de Ram (Berlaar 1813) 7. Lambert de Ram (Berlaar 1815) 8. Jeanne Catharina de Ram (1803)
Jos Torfs Bron: archief Pastoor van Nuffelen.
ARNOLD II VAN CRAYENHEM (1360 - 1430)
Deze heer van Grobbendonk is één van de meest boeiende figuren uit onze lokale geschiedenis. Zijn grootvader Jan van Craeyenhem was door zijn huwelijk met Maria van Wilre in het bezit gekomen van Grobbendonk en zijn vader verbouwde het vervallen kasteel tot het indrukwekkend slot dat we kennen van de bekende gravure. Zijn leven is een verhaal van grote contrasten, van roem en aanzien, van vroomheid, van rijkdom en onbetaalbare schulden. Arnold liet zijn weduwe, Johanna van Steyvoort, met een schuldenberg achter.
Woningen Familie de Ram
Een belangrijke familie die destijds in onze gemeente verbleef en zich daar door haar diensten onder– scheidde was "de Ram", ze woonden recht tegenover de kerk te Grobbendonk (nu apotheker Van Dijck). Adrianus de Ram (Gastel 1677 - Rosendael 2-9-1754) Hij was brouwer en schepen te Gastel. Hij was gehuwd met Adriana Pijpers, ze hadden 11 kinderen. Christophanus Lambertus de Ram, 8ste kind (Rosendael 2-2-1718 - Bergen op Zoom 2-3-1782) Hij woonde in Rosendael, hij kocht een brouwerij in Bergen op Zoom en huwde met Maria Sanders, zij hadden 10 kinderen waaronder een zoon: Joannes Jacobus de Ram. Joannes Jacobus de Ram (Belgische tak) (Bergen op Zoom 11-11-1749 - Lier 5-6-1836) Hij studeerde te Leiden, was eerste geneesheer in Wouw en schepen, daarna werd hij geneesheer te Lier. Hij huwde op 27-5-1782 met Joanna Maria van Ballaer van Sint Antonius Brecht, zij was de dochter van Joannus Baptist Van Ballaar, (Bouwel 16-12-1721
- Nijlen 25-6-1786) geneesheer in Lier. Zij hadden 9 kinderen waaronder een zoon die Joannes Baptist de Ram heette. Joannes Baptist de Ram (Wouw 11-3-1784 - Berlaar 11-9-1815) Hij huwde in Lier op 24-1-1803 met Joanna Theresia Roelans. Hij was geneesheer te Berlaar en maire te Berlaar en Gestel. Ze werden beiden begraven te Nijlen. Zij hadden 8 kinderen. 1. Pierre Francois de Ram (Leuven 2-9-1804 - Leuven 14-5-1865) Hij was Rector Magnificus aan de Leuvense universiteit, bezat het "Tiboerschrans" in Nijlen en werd begraven in Nijlen. 2. Joseph Franciscus de Ram (Lier 21-11-1805 - Lier 14-7-1853) Hij was pastoor te Oorbeek (Tienen). 3. Joannes Baptist de Ram (Berlaar 6-2-1808 - Grobbendonk 7-3-1893) Hij was geneesheer in Kapellen in 1832 en in Grobbendonk in 1885, hij huwde in Grobbendonk met Catharina Vrancx op 15-10-1833, zij hadden 9 kinderen. Ze
M
et haar nadert dan ook het einde van de eerste ononderbroken opvolgingslijn van Grobbendonkse heren, toen haar eigendommen die als onderpand dienden voor enorme leningen, werden uitgewonnen. De verkoop kon worden afgewend, maar na een lange financieel penibele periode werd de heerlijkheid in 1545 aan de Antwerpse zakenman Erasmus Schetz verkocht. Van dan af is het kasteel van Grobbendonk niet meer de vaste verblijfplaats van een adellijke familie, maar één van de vele eigendommen binnen een groot patrimonium. Het kasteel evolueerde zo van vaste residentie tot buitenverblijf.
Arnold. Arnold volgde hem dan ook op jonge leeftijd op. Hem was de diepe wroeging van zijn vader bekend, zegt de vrome schrijver-monnik van de priorij Ten Troon.. Vader Arnold had immers in een oorlog aan de zijde van de hertog van Brabant een
Historisch bevinden we ons in een overgangsperiode. De dynastie van de Brabantse hertogen, die een vorstendom binnen het grote Duitse Rijk vrij autonoom bestuurde, is verzwakt en raakt stilaan in de greep van de Bourgondische hertogen. Wat Filips de Stoute slechts gedeeltelijk lukte, realiseerde Filips de Goede in 1430. Brabant maakt van dan af deel uit van het hertogdom Bourgondië. In dit zijn zelfstandigheid verliezende hertogdom Brabant dat bestuurd wordt door enkele zwakke figuren speelt Arnold II een belangrijke rol. Vader Arnold van Craeyenhem overleed omstreeks 1384, hij was pas vijftig en had maar één zoon
Het blazoen van Arnold is een afdruk in Goetschalckx.
11
Kartuizerklooster in brand gestoken. Om dit te compenseren wilde hij zelf een klooster stichten op zijn gronden, een opdracht die hij niet zou waarmaken maar die hij als laatste wilsbeschikking aan zijn zoon had toevertrouwd. Vol ambitie rustte de jonge Arnold op eigen kosten een groep gewapende ruiters uit en nam hij met hen de leiding in de strijd die Joanna, de hertogin van Brabant, voerde tegen de hertog van Gelderland. Bovendien leende hij aan de hertogin de aanzienlijke som van 1938 gulden en bekwam hiervoor de volle rechten over heel Ouwen, Bouwel en Olmen, een grote uitbreiding van zijn machtsbasis. Hij werd zelfs benoemd tot drossaard-generaal van het kleine hertogdom Limburg aan de Vesder. De vergoeding voor zijn deelname aan de oorlog met Gelderland en de betaling van de jaarwedde van zijn openbare ambten liet evenwel meer dan tien jaar op zich wachten. Laattijdige of nagelaten betalingen zijn typisch en het gevolg van het bestendig geldgebrek van deze Brabantse vorsten. Later werd Arnold door de nieuwe hertog, Anton de zoon van Filips de Stoute, in de hertogelijke raad benoemd en maakte hij deel uit van het centrale bestuur van het hertogdom. Arnold maakt ook deel uit van een commissie van vijf, die als opdracht had de standen met de hertog te verzoenen. Samen met de hertog trok Arnold op krijgstocht tegen een opstandige leenman uit Luxemburg. Toen hertog Anton in de slag van Azincourt in 1415 overleed, en de twaalfjarige Jan IV hem opvolgde maakte Arnold deel uit van diens voogdijcomité van elf leden. Een piepjonge en karakterloze hertog had inderdaad bescherming nodig. Met Jan IV ontwikkelt zich een langdurig conflict met de Staten of de vertegenwoordigers van de standen (clerus, adel en stede– lijke burgerij), een conflict waar Arnold steeds in betrokken is als één van de prominente edelen van het hertogdom. In 1425 wordt Arnold tot lid van de Raad van State benoemd door de hertog. Arnold II was dus ongetwijfeld een dappere militair en vooral een belangrijk topraadsman en bemiddelaar, een opmerkelijk figuur in het hertogdom. Een man met prestige. Dit alles heeft ongetwijfeld ook te maken met zijn investeren in een legertje en het financieren van de steeds geldbehoeftige hertogen. Onze heer overschat hier duidelijk zijn mogelijkheden en ongewild bereidt hij zich op de ondergang van zijn dynastie voor. Alleszins heeft Arnold zijn hoge ambitie te weinig getoetst aan zijn bescheiden middelen. Arnold zou ook een zeer vroom man zijn geweest. Telkens wanneer hij in Turnhout kwam zou hij de piorij van Corsendonck hebben bezocht, hij zou er samen met de kanunniken in kloosterpij de gebeden hebben gezegd en zou er, omdat hij er zo vaak
kwam, een kamer hebben aangebouwd. Later werd deze kamer de Arnolduskamer genoemd. Zijn milde vrijgevigheid kwam tot uiting in talloze schenkingen zoals een cijns aan het gasthuis van Herentals, een schenking aan de Turnhoutse priorij en rijke giften aan de karthuizers van Zelem. Ook de kerk van Bouwel waar zijn ouders begraven lagen werd met een jaarlijkse schenking begunstigd en dankzij hem ontving de kerk uitgestrekte heidegebieden tussen Bouwel, Ouwen en Nijlen. En dan zijn er zijn stichtingen, die zware kosten met zich brachten. In 1410 sticht hij Onze Lieve Vrouw van het Besloten Hof in Herentals, het latere Franciscanessenklooster in de Nonnenstraat. Hij betaalde de gronden en gebouwen van een slotklooster voor 15 gesluierde premonstratenserzusters en vijf lekezusters en schonk de zusters nog een grote som geld. De vrome kroniekschrijver vertelt ook hoe hij op één van zijn vele grootse banketten op het kasteel, belangrijke heren zijn dit aan hun status verplicht, de drukte verliet en peinzend door de dreven liep. Aan de nieuwe molen werd hem op bovennatuurlijke wijze ingegeven dat hier de plaats was om een klooster te bouwen. In uitvoering van de wens van zijn vader stichtte hij aan de Nete, waar zich een molen aan een afgetakte Nete-arm bevond, bij akte van 23 december 1414 het klooster van de orde van Corsendonk, de priorij van Onze Lieve Vrouw Ten Troon. Zes Augustijnermonniken zouden hier voor eeuwig Gods lof moeten zingen. Ook het oude gasthuis aan de Biest, later door zijn weduwe tot godshuis verheven, is een stichting van hem. Toen hij op 17 mei 1430 overleed waren tientallen edelen en notabelen van heinde en ver gekomen om hem vlak voor het altaar van zijn priorij Ten Troon te begraven. Bijna een halve eeuw was Arnold II van Craeyenhem in zijn hertogdom Brabant een man van aanzien. Een man met ambitie, een bekwaam man, een man die steeds werd geconsulteerd. Een vroom man die grote dingen realiseerde. Een man van de wereld met veel aanzienlijke vrienden. Jammer wellicht dat hij dit alles deed in een vorstendom bestuurd door een uiterst zwakke dynastie van berooide hertogen. Daardoor werd zijn financiële basis wankel. Een niet eens zo grote heerlijkheid bracht geen grote fortuinen op, de hertogen kwamen hun verplichtingen niet na, en te groot vertrouwen werd hem fataal. Gekoppeld aan zijn grote projecten is onvermogendheid dan niet ver weg. Een van de meest boeiende en prestigieuze heren van Grobbendonk veroorzaakte dan ook op termijn het einde van zijn geslacht en van de centrale positie van zijn heerlijkheid. Guido Van Dyck, 23.9.2005
Bouwel Konijnenberg - Montagne-aux Lapins
Bouwel omstreeks 1900 Bouwel Posterijen
Bouwel De Springberg - Paysage
Bouwel Dorpstraat - Rue du Village